BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

12
1 Kennisbasis Beeldend Onderwijs BIJLAGEN Bijlage 1 Pre-ambule 1 Funderend onderwijs in Beeldend onderwijs In tegenstelling tot het leren van taal, is het leren maken en interpreteren van beelden geen vanzelfsprekend onderdeel van onze opvoeding. Toch maken jonge kinderen beeldend werk zonder dat hen door hun opvoeders is geleerd of voorgedaan hoe dat moet. Dat kinderen uit zichzelf beelden produceren om uiting te geven aan hun ideeën en fantasieën, betekent nog niet dat het leren maken van beelden zich spontaan ontwikkelt zonder sturing van anderen. Sinds de eerste wetenschappelijk getinte publicatie over het tekenen van kinderen 2 Een samenleving waarin beelden in toenemende mate de kwaliteit van menselijke communicatie bepalen vraagt om ‘ beeldbekwame’ burgers. Daarvoor is een programma voor ononderbroken onderwijs in beeldende kunst en vormgeving voor alle leerlingen nodig. Een programma waarin de synergie tussen doorlopende leerlijnen voor visualiseren, creatief denken en beschouwen centraal staat. weten we dat het leren maken van beelden (zeker in de eerste jaren van ons leven) een vorm van informeel leren is; een imitatief leerproces dat vooral wordt gevoed door voorbeelden van anderen (familie, leeftijdgenoten, media). Zo lang het in de voorschoolse periode maar niet aan voorbeelden en ‘voordoeners’ ontbreekt, maken kinderen door oefening en imitatie een snelle ontwikkeling door. Wanneer daarna in het funderend onderwijs steeds minder gelegenheid is om beelden te maken wanneer dat in je hoofd opkomt èn omdat gericht onderwijs daarvoor ontbreekt, ontwikkelen de meeste kinderen zich al snel niet verder en stokt het repertoire. Onderwijsprogramma’s voor het funderend onderwijs worden gemodelleerd naar professionele of wetenschappelijke disciplines in het perspectief van het toekomstig functioneren in samenleving en beroep. Een schoolvak is een afspiegeling van het geheel aan kennen en kunnen dat een discipline kenmerkt. Tegelijkertijd is het een inleiding in de cultureel maatschappelijke waarden die de discipline vertegenwoordigt. Denkbeelden over ontwikkeling in een discipline worden gevoed door noties over algemene en persoonskenmerken van professionele beoefenaars en door in de traditie gewortelde methodische opvattingen over leren en onderwijzen. De inhoud van een onderwijsprogramma voor Beeldend onderwijs in het funderend onderwijs zal zich moeten verhouden tot de rol die beelden spelen in de maatschappij en tot de praktijk van professionele beeldmakers: kunstenaars en vormgevers. Beide gebieden maken een constante verandering door: in onze ‘gemedialiseerde’ maatschappij krijgt vrijwel iedereen in toenemende mate te maken met de productie en interpretatie van beelden. Mede onder invloed daarvan wordt de professionele kunst- en vormgevingspraktijk meer divers en 1 http://www.vonkc.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=37&Itemid=57 2 Ricci, C. (1887) L’Arte dei Bambini, Bologna

description

Pre-ambule 1 1 http://www.vonkc.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=37&Itemid=57 Funderend onderwijs in Beeldend onderwijs 2 Ricci, C. (1887) L’Arte dei Bambini, Bologna 1 (Bron: credotekst van Denktank beeldende vakken, 2010, VONCK) Bijlage 2 2

Transcript of BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

Page 1: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

1

Kennisbasis Beeldend Onderwijs BIJLAGEN Bijlage 1 Pre-ambule1

Funderend onderwijs in Beeldend onderwijs

In tegenstelling tot het leren van taal, is het leren maken en interpreteren van beelden geen vanzelfsprekend onderdeel van onze opvoeding. Toch maken jonge kinderen beeldend werk zonder dat hen door hun opvoeders is geleerd of voorgedaan hoe dat moet. Dat kinderen uit zichzelf beelden produceren om uiting te geven aan hun ideeën en fantasieën, betekent nog niet dat het leren maken van beelden zich spontaan ontwikkelt zonder sturing van anderen. Sinds de eerste wetenschappelijk getinte publicatie over het tekenen van kinderen2

Een samenleving waarin beelden in toenemende mate de kwaliteit van menselijke communicatie bepalen vraagt om ‘beeldbekwame’ burgers. Daarvoor is een programma voor ononderbroken onderwijs in beeldende kunst en vormgeving voor alle leerlingen nodig. Een programma waarin de synergie tussen doorlopende leerlijnen voor visualiseren, creatief denken en beschouwen centraal staat.

weten we dat het leren maken van beelden (zeker in de eerste jaren van ons leven) een vorm van informeel leren is; een imitatief leerproces dat vooral wordt gevoed door voorbeelden van anderen (familie, leeftijdgenoten, media). Zo lang het in de voorschoolse periode maar niet aan voorbeelden en ‘voordoeners’ ontbreekt, maken kinderen door oefening en imitatie een snelle ontwikkeling door. Wanneer daarna in het funderend onderwijs steeds minder gelegenheid is om beelden te maken wanneer dat in je hoofd opkomt èn omdat gericht onderwijs daarvoor ontbreekt, ontwikkelen de meeste kinderen zich al snel niet verder en stokt het repertoire.

Onderwijsprogramma’s voor het funderend onderwijs worden gemodelleerd naar professionele of wetenschappelijke disciplines in het perspectief van het toekomstig functioneren in samenleving en beroep. Een schoolvak is een afspiegeling van het geheel aan kennen en kunnen dat een discipline kenmerkt. Tegelijkertijd is het een inleiding in de cultureel maatschappelijke waarden die de discipline vertegenwoordigt. Denkbeelden over ontwikkeling in een discipline worden gevoed door noties over algemene en persoonskenmerken van professionele beoefenaars en door in de traditie gewortelde methodische opvattingen over leren en onderwijzen. De inhoud van een onderwijsprogramma voor Beeldend onderwijs in het funderend onderwijs zal zich moeten verhouden tot de rol die beelden spelen in de maatschappij en tot de praktijk van professionele beeldmakers: kunstenaars en vormgevers. Beide gebieden maken een constante verandering door: in onze ‘gemedialiseerde’ maatschappij krijgt vrijwel iedereen in toenemende mate te maken met de productie en interpretatie van beelden. Mede onder invloed daarvan wordt de professionele kunst- en vormgevingspraktijk meer divers en 1 http://www.vonkc.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=37&Itemid=57

2 Ricci, C. (1887) L’Arte dei Bambini, Bologna

Page 2: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

2

diffuus. De veranderlijkheid van de beeldcultuur en zijn beroepsveld maakt onderwijs in Beeldend onderwijs even aantrekkelijk als complex. Aantrekkelijk omdat het vak altijd een relatie heeft met de actualiteit, complex omdat de inhoud van dit onderwijs zich moeilijk laat vastleggen. Dit laatste betekent echter niet dat goed onderwijs in Beeldend onderwijs een vrijblijvend karakter heeft. Een effectief programma voor funderend onderwijs in Beeldend onderwijs moet een methodisch karakter hebben. Er moet sprake zijn van een opbouw van eenvoudig te beheersen naar meer complex. Zo’n programma biedt ruimte aan oefening, opbouw en onderhoud van vaardigheden, maar ook aan experiment, onderzoek en ontdekking. Bij een methodische benadering horen zichtbare standaarden, voorbeelden die duidelijk maken welke prestaties en niveaus in een bepaalde fase van het beeldend onderwijs worden verwacht. In het huidige onderwijs in Beeldend onderwijs wordt, (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het leren van taal en rekenen)weghalen een systematische opbouw van een repertoire van basisvaardigheden en basiskennis waarop je later kunt terugvallen, nog te weinig in praktijk gebracht. Alle leerlingen kunnen via een efficiënt en coherent programma op een niveau worden gebracht dat hen in staat stelt de beelden te maken en te begrijpen die hun omgeving nu en later bepalen. Het onderwijs in Beeldend onderwijs moet daartoe opnieuw worden ingericht, door het vaststellen van specifieke onderwijsdoelen die in samenhang gedoceerd moeten worden. Dit document is dan ook geen kookboek, maar een richtlijn waarmee leerkrachten die beeldbekwame leerlingen willen opleiden hun eigen recepten kunnen maken. Gevoed door een traditie van 125 jaar onderwijs in deze discipline en met wijd open oog voor de uitdaging voor de manifeste plaats die beeldcultuur heeft in de toekomst van de jeugd wordt deze bijdrage aan de kennisbasis opgezet.

(Bron: credotekst van Denktank beeldende vakken, 2010, VONCK) Bijlage 2

Page 3: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

3

Toelichting op het cirkelmodel Het "cirkelmodel onderwijs in beeldende kunst en vormgeving" is de visualisering van een ponerend en taakstellend document (leerplan) dat zich richt op de leeftijdscategorie 4 -14 jaar (de periode waarin álle leerlingen verplicht beeldend onderwijs volgen). Dit document formuleert de minimale "‘leerbaarheden" van het beeldend onderwijs. Het leerplan wordt opgesteld in opdracht van VONKC, de opvolger van de gefuseerde verenigingen NVTO en VLBV die destijds hiervoor het initiatief namen.. Het cirkelmodel Er zijn drie domeinen van leerdoelen benoemd die specifiek zijn voor het onderwijs in beeldende kunst en vormgeving. Die drie domeinen zijn visualiseren, creatief denken en beelden beschouwen. Deze drie leerdoeldomeinen vormen de kern van het onderwijs in beeldende kunst en vormgeving en zouden bij voorkeur in samenhang gedoceerd moeten worden. binnencirkel De binnenste witte "onderwijs"-cirkel illustreert de relatie van onderwijs in beeldende kunst en vormgeving met andere schoolvakken Afzonderlijk kunnen een of twee van deze leerdoeldomeinen aan bod komen bij andere disciplines. Maar juist de onderlinge samenhang van de drie leerdoeldomeinen karakteriseert de eigen-aardigheid van onderwijs in beeldende kunst en vormgeving en bepalen de kwaliteit en het belang ervan. (De zwarte sector) buitencirkel De witte buitencirkel geeft de positie weer van beeldend onderwijs ten opzichte van het steeds groter wordende gebied van de beeldcultuur. Beeldcultuur speelt een belangrijke rol in onze maatschappij. Het onderwijs in beeldende kunst en vormgeving maakt onderdeel uit van die beeldcultuur en leidt leerlingen (binnen het onderwijs) op tot "beeldbekwame" burgers. Het schema toont dus zowel de leerdoelen waarop goed onderwijs in beeldende kunst en vormgeving zich zal richten, alsook hoe het beeldonderwijs zich verhoudt tot het gehele onderwijs en de beeldcultuur. Bijlage 3 1. Lezing van Ken Robinson Do schools kill creativity? www.ted.com/index.php/talks/ken_robinson_says_schools_kill_creativity.html samenvatting: Ken Robinson beweert dat creativiteit als intelligentie in het onderwijs zwaar onderschat wordt. In het onderwijs wordt de menselijke creativiteit eerder afgeleerd dan aangeleerd, volgens Ken Robinson. Hij beweert dat voor een ontwikkeling van de menselijke creativiteit er geen fouten zijn maar mogelijkheden, kansen. In het onderwijs wordt kinderen afgeleerd fouten te maken. We hebben het leven als leerstof geordend in vakken, die min of meer los van elkaar worden aangeboden. Het kennissysteem is afgeleid van de concepten uit de wetenschap. Zodoende staat wiskunde bovenaan en beeldend, muziek, drama en dans onderaan. Door deze eenzijdige cognitieve nadruk met accent op reproductie van bestaande kennis leren we de kinderen de aangeboren creatieve grondhouding af. We hebben een lichaam maar wie zijn de winnaars in ons systeem? Diegenen die hun lichaam slechts gebruiken als transportmiddel voor hun brein. De handen dragen het hoofd. Het cognitieve hoofd is het beste, dan word je directeur, professor of hoog. Het onderwijssysteem is ingericht om talent voor de universiteit te kweken. We zijn te ver gegaan: het werk is vandaag zo verandert dat studeren niet meer bijzonder is, iedereen doet dat. We zijn door de eenzijdige nadruk op cognities als samenleving ons leven aan het ontvluchten. Alles wordt gemeten en geclassificeerd. Geformaliseerd en tot Excel-

Page 4: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

4

handzaam terug gebracht. We hebben geen eigen leven meer maar wel een kenniseconomie. Vandaar dat in het weekend de remmen los gaan in disco, doevakanties en consumeren? De winst van die overheersing van de cognitieve intelligentie is functionaliteit. Doordat we leven in een wereld waarin werk steeds verder los komt van ons lijf wordt arbeid een functie binnen een sturingssysteem. Er zijn managers die modellen hanteren om te sturen. Dat is erg want als we zo doen, want we worden steeds minder gezien als heel mens. Functionaliteit voorkomt relaties. Het maakt verschil. Hoe zie je jezelf? Waar heb je behoefte aan? Wil je gezien worden? Hoe zit het met het voelen? Kan dat alleen in de vrije tijd? Intelligentie is veel meer dan cognitieve kennis. Weten heeft met inzicht te maken, met een innerlijk weten. Er is hoop voor de toekomst: er zijn grote problemen. Er zijn mislukkingen die vragen om echt talent. De economiecrisis, de milieucrisis en de wereldvoedselproblemen en de oorlogen, ze hangen samen en het heeft allemaal te maken met dit onderwerp. De gave van het voorstellingsvermogen. Bedenk: als alle insecten van de aarde verdwijnen dan stort al het leven in. Als alle mensen van de aarde verdwijnen dan stort er niets in. (samenvatting van de lezing door Henrie Vogel) Bijlage 4 Artikel uit blad Kunstzone: Op weg naar creativiteit door Marco Zocca. Hij noemt: Loris Malaguzzi met de100 talen van een kind.( Dit gedicht zou op deze plek goed opgenomen kunnen worden, HV) Complexer wordt het wanneer we creativiteit willen uitwerken in een leerplan: er zijn ook wel 100 wetenschappelijk onderbouwde definities van wat creativiteit is. Op dit moment speelt het volgende: 2009 was het Europees jaar van de creativiteit en innovatie. Het motto was ‘bedenken, creëren, innoveren’. Door deze nadruk op creativiteit en innovatie wil de EU de toekomst van Europa in een wereld vol competitie vormgeven door de in ons allen aanwezige creatieve en innovatieve capaciteiten naar boven te halen. Deze tendens is makkelijk te plaatsen in de brede ontwikkelingen binnen de westerse cultuur en dito wereldeconomie. De veranderingen in het onderwijs waar ook wij mee bezig zijn passen binnen die vooral op de kenniseconomie gericht kijk op leren. De vernieuwing van onderwijs moet leiden tot creatievere mensen die innovatief met technologie moeten kunnen omgaan. Leerplannen zullen drastisch worden aangepakt om ruimte te bieden aan de ontwikkeling van creativiteit en innovatie binnen alle leerdomeinen, dus ook binnen het beeldend Onderwijs. (Het zal duidelijk zijn dat de laatst genoemde invulling van creativiteit met enige achterdocht bekeken dient te worden, zie ook Ken Robinson. HV) In het artikel staat een overzichtje met definities van creativiteit van bekende onderwijskundigen, daarnaast worden de accenten genoemd en de implicaties voor de beoordeling. Dit overzichtje komt ons van pas in stap 4 als we het hebben over creativiteit en onderwijs, dus hoe en wat we meten. Ook wordt er een schema getoond van onderdelen van het leerplan. Opnemen in stap 4? (samenvatting Henrie Vogel)

Page 5: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

5

De functie van onderwijs in beeldende kunst en vormgeving | Fasering van leerdoelen Bijlage 5 DenkTank3

-EO-100401(b)-schema fasering leerdoelen

De functie van onderwijs in beeldende kunst en vormgeving | Fasering van leerdoelen CONCEPT.

3 http://www.vonkc.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=37&Itemid=57

Niveau’s Opdracht aan de leerling

Opdracht aan de leerkracht

Vanaf ± 3 – 6 jaar Niveau 1 Ideale, complete taak

Visualiseren Creatief denken Beschouwen

Kenmerken van ontwikkelingen:

Fysiek; coördinatie tussen ledematen nog niet geheel in harmonie; groei in romp/ in lichaamslengte; van onbewust naar bewust realiseren wie hij/zijzelf en de ander is; belangstelling voor het andere geslacht/fallische fase

Motorisch:gedifferentieerd waarnemen, verfijning oog/handcoördinatie en betere spierbeheersing

Emotioneel: overgang naar en ontdekken van binnen- en buitenwereld en mensen daarin, toekennen menselijke eigenschappen aan voorwerpen. Fascinatie voor de grote wereld.

Identiteit: ik – ander differentiatie, ontwikkeling zelfbewustzijn (‘zelf doen‘ en eigen willetje) ontwikkeling autonomie en zelfstandigheid; vertrouwen opbouwen in de ander. Verschillen in uitingsvormen tussen jongens en meisjes

Cognitief: intelligentie en geheugen; pre-operationeel

Fantasiewereld/spel Speelse kennismaking met beelden en ontwikkeling van de verbeelding door imitatie, beelden na te maken,en zelf te maken. Leren door zintuiglijk ervaren; alleen en samen. Jongens belangstelling voor de functie: wat kun je met klei doen? Meisjes voor de esthetiek: wat kun je van klei maken? Jongens: actief beweging competitie Meisjes: rustig,

Aanbieden van expressieve materialen, technieken en begrippen waarmee de leerling veel ruimte krijgt om naar eigen inzicht materialen te onderzoeken, te manipuleren en beelden te maken door bouwen, knippen, scheuren, plakken, tekenen, schilderen etc.

Aandacht aan kwaliteit van beeldend onderwijs maakt dat kinderen grote sprongen kunnen maken in de ontwikkeling van hun beeldend vermogen Laat ruimte voor de leerling om eigen associaties en keuzes te maken. Laat de leerling keuzes mondeling verantwoorden en vergelijken met medeleerlingen.

Afstand nemen en praten over beeldend werk door leerlingen actief te laten kijken: vragen stellen en ll laten vertellen over wat ze aan het doen zijn. Laat ll. veel aanwijzen en benoemen zodat ze leren over beelden te praten, te luisteren naar elkaar en aspecten van beleving en bedoeling onder woorden leren brengen. Gebruik prentenboeken, foto’s, beelden en kunstwerken die associaties oproepen met de voor leerlingen direct

Page 6: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

6

denken. Leert a.h.v. zintuiglijke waarnemingen; voelen/proeven/ruiken /horen /zien/doen. Taal: klank/ritme/rijm

Sociaal: aanvankelijk ego-centrisme, onvermogen zich in de ander te verplaatsen: parallelspel. Ontdekken van vriendschap

Moreel: van 3-6 jaar cruciaal voor gewetensvorming; hoger belang van normen en waarden. Gevoelig voor straf en beloning: iets is goed of fout; o.i.v. contacten met anderen anderen en situaties naar een genuanceerd oordeel.

Esthetische ontwikkeling: associatie schematisch realisme het kind ziet alleen wat door de afbeelding bij hem aan gedachten wordt opgeroepen.. (M.Parsons)

sociaal met elkaar waarneembare wereld en die veel ruimte laten voor eigen fantasie.

Vanaf ± 6 - 9 jaar Niveau 2 Ideale, complete

taak Visualiseren Creatief denken Beschouwen

Fysiek: het kind groeit uit,

deze groeispurt van vooral de ledematen kost kinderen veel energie, kind legt een relatie tussen fysieke groei, tanden wisselen en cognitieve ontwikkeling

Motorisch: bewegingspatronen worden verder voltooid en verfijnd; betere vingerbeheersing (tekenen en schrijven) behendigheidsspelletjes zijn favoriet; kind krijgt meer controle over eigen lichaam en spieren.

Emotioneel: kanteling in emotionele ontwikkeling; alsof de wereld open gaat. Vanuit een veilige hechting exploreren van de buitenwereld; verkennen van grenzen van eigen vertrouwde wereld

Ontwikkelingen zijn herkenbaar in veranderingen in: - de compositie’ de opbouw van het werk - het ruimteconcept; de manier waarop ruimtelijke relaties worden weergegeven - de tot standkoming van de vorm: door gebruik van contour en plastiek ll. in deze leeftijdsfase worden steeds handiger, vooral in constructief werk zichtbaar.

- ll. zien steeds meer de mogelijkheid om een verhaal te vertellen door middel van een beeld; de opbouw van een tekening wordt daardoor complexer en kan bestaan uit meerdere lagen - ll. Ontdekken ook de mogelijkheid te tekenen zonder thema; als spel van vormen en kleuren; decoratieve en/of geometrische patronen (m.b.v. passer/lineaal/sjablonen).

Het objectieve karakter van strakke lijnen geeft ze een gevoel van realistischer te werken en het ervaren onvermogen daardoor te compenseren. Ze gaan daarmee de confrontatie uit de weg met de naar eigen idee tekortschietende tekeningen. Rond de leeftijd van 8 á 9 wordt het mogelijk complexeren opdrachten aan te bieden. Ll. kunnen

Begeleiding bij het kijken naar en uitvoeren van beeldend werk wordt meer en meer bepalend voor de kwaliteit van het werk. Door het samengaan van structuur en de toenemende competentie van ll. wordt de ontwikkeling van beeldend vermogen positief beïnvloed. Door ontwakend causaliteitsbesef vinden deze ll. het prettig goed te kijken en te praten

Page 7: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

7

indrukken van televisie/ computerspelletjes worden werkelijkheid.

Identiteit: ontwikkeling van zelfbeeld: vertrouwen in jezelf en in de ander. ontdekken van eigen ‘ik’ en vermogen naar zichzelf te kijken. Inlevingsvermogen groeit; leren door modelling; verschillen en voorkeur in leerstijlen.

Cognitief: ontvankelijk voor kennis: een middel de wereld te kennen en te ordenen; inzetten van geheugenstrategieën. Kind uitdagen: kennis in de zone van naaste ontwikkeling: betekenisvol leren

Sociaal: is het kind vooral op zoek naar het hoe en waarom van de dingen. en naar de wetten van ‘t sociale leven. Krijgt behoefte aan zekerheid en de samenhang tussen de regels. Leeftijd van 6-9- is een periode van algemene stabiliteit.

Moreel: Kind leert door imitatie; omgevingsfactoren zijn belangrijk. Kind krijgt oog voor algemene gedragscodes. Sociale identiteitdoor overleg en clubjes

Esthetische ontwikkeling: het associatieve stadium Het kind ziet alleen wat door de afbeelding bij hem aan gedachten wordt opgeroepen. Het morele en esthetische zijn nog gekoppeld: de afbeelding is slecht als het iets slechts afbeeldt. (M.Parsons)

het formele stadium: meer aandacht voor vorm: structuur, compositie en techniek (M.Parsons)

Vanuit een onderzoeksdrang zijn ze geïnteresseerd in verbindingen en constructies. Geboeid door het zien ontstaan van een structuur en de werking van technische principes. Ll. Krijgen meer begrip op de betekenis van symbolen en logo’s; er ontstaat inzicht in een aantal mathematische wetmatigheden en het getal. Ze ontdekken dat de vormen van letters in een bep. volgorde allerlei informatie kan onthullen. Splitsing tussen fantasie en werkelijkheid.Vragen naar de oorsprong van dingen; hoe.. en waarom.. Fascinatie bijv. voor dinosaurussen, draken, monsters, heksen en weerwolven. Visuele ondersteuning vormen van beelden bij wat ze zich willen herinneren

Visuele uning: beelden

Aandacht voor fijn-motorische vaardigheden: - het varieren in afdrukmogelijkheden met pen en o.i inkt, eenvoudige druktechnieken (papier-/kartondruk), grafische technieken monoprint, lino, sjabloondruk) - het werken met textiele materialen (weven, applikeren en borduren en ruimtelijke textielconstructies met knopen en omwikkelen) - eenvoudige keramische technieken: werken met platen klei en opbouwen in ringen en glazuren. et verf omdat er mee‘even meer kan’.

het vormgevingsproces al enigszins overzien en krijgen grip op de verschillende stappen in het proces. Ze zijn steeds beter te stimuleren tot het zelf bedenken en kiezen van oplossingen.

Hogere

Hogere eisen stellen: - Plaatsing van elementen in het totale beeld betekent dat beeldaspecten zoals ritme en decoratie meer aandacht krijgen. - ruimtelijke illusie door overlapping, plaatsing in het grondvlak en kleiner worden - kleur wint aan nuance door te werken naar de waarneming. Ll begrijpen koude en warme kleuren en de - begrippen als vorm en restvorm en de werking hiervan in

over zaken die daarmee verband houden. De groei in reflectievermogen uit zich in het vermogen om abstracte begrippen te hanteren en voorwerpen uit het dagelijks leven of ‘thuis’ met elkaar op beeldende kwaliteiten te vergelijken

Vanaf ± 9- 12 jaar Niveau 3

Ideale, complete taak

Visualiseren Creatief denken Beschouwen

Fysiek: bewustworden van

fysieke verschijning en

Ontwikkelen van basisvaardigheden

Aanleren van vaardigheden in

Benadrukken dat eenzelfde

Groei in reflectievermogen

Page 8: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

8

ontwikkeling; behoefte aan stoeien/fysieke contacten; ontwaken van seksuele belangstelling;

Motorisch: grotere verschillen tussen motorische vaardigheden bij kinderen

Emotioneel: zintuigen op scherp: angsten en reactiepatronen bij jongens en meisjes verschillend. Angst voor fantasiewezens vermindert; voor reëel geweld kan deze toenemen (t.v. beelden en films)

Identiteit: ontwikkeling van zelfbeeld deïdentificatie (onderscheidend van anderen) belangrijk voor vorming positief zelfbeeld. Relatie met leeftijdgenoten wordt belangrijker dan die met ouders; Hechting en aansluiting zijn belangrijk. Ontwikkeling van gevoel van autonomie en eigen verantwoordelijkheid.

Cognitief: wil hersens gebruiken; beredeneren; betekenisvol leren: toepassen van geleerde kennis en vaardigheden en inzien van verbanden hiertussen. Langere termijn geheugen is verder ontwikkeld; gebruikmaken van strategieën om dingen te onthouden. Nieuwsgierigheid motiveert tot meer leren.

Sociaal: sociale identiteit: ontdekken wie hij/zij is: profileren; interactie tussen personen en peergroupen; rolwisselingen; omgaan met conflicten, verplaatsen in perspectief van de anderpersoonlijke voorkeuren en vriendschappen

Moreel: modelling; identificatiefiguurop zoek naar grenzen van de moraal; wil zelf onderscheid maken tussen goed en kwaad; in staat sociale begrippen te

en basiskennis: een mengeling van doelgerichte instructie en ervaringsleren. Ingewikkelde en complexe opdrachten dagen de leerling uit. Aanzet tot een hoger denkniveau; de ll. leert eigen gedachten te volgen en eigen redenering in materiaal om te zetten:; ontdekken wat ze zelf kunnen Sociaal leren: door omgeving te creeëren waarin interactie gestimuleerd wordt, kan leerling tot meer kennis en ontwikkeling komen. Originaliteit en authenticiteit worden geleidelijk hoger gewaardeerd: leerlingen raken steeds meer geïnteresseerd in een objectieve werkelijkheid en samenhang; hoe het echt is en hoe de dingen werken Zelfstandigheid leidt ertoe dat de ll in staat is de beoordeling van het resultaat uit te stellen waardoor plaats vrij komt voor experimenteren. Dit vraagt om een veilige omgeving. Tegelijkertijd gaan ll. zich steeds meer aantrekken hoe anderen over

werken met verschillende materialen, technieken en beeldaspecten en de manieren waarop je je leert dit steeds beter zichtbaar te maken (zeggingskracht) Door ll. met kunst en andere beeldende producten in aanraking te brengen kunnen ze hun gevoeligheid voor beeldende uitdrukkingswijzen vergroten: ze ontwikkelen zo oog voor materialen. Een uitdaging zoals het ontwerpen van een musicalaffiche ervaren de ll. als prettig. Het werken naar directe waarneming wordt aantrekkelijk: onderwerpen uit de omgeving zijn een gewild thema; als ook diverse aspecten van wereldoriëntatie Uitbreiding van motorisch repertoire: pen en o.i inkt/ conté en houtskool, schilderen met acrylverf in lagen, grafische technieken (meer kleurenlino), textiele materialen/plastisch en keramisch vormgeven,

onderwerp of idee een andere uitwerking kan krijgen, afhankelijk van het gekozen materiaal, techniek en beeldaspecten. Leerlingen kunnen complexere opdrachten aan; kunnen het vormgevingsproces overzien en krijgen grip op de verschillende stappen in het proces. Ze zijn steeds beter in staat tot het zelf bedenken en kiezen van oplossingen Mogelijk leerlingen vertrouwd te maken met begrippen als ontwerpen en uitvoeren. Daardoor groeit het besef dat vormgeven vooral het maken van keuzes is en het volharden in de uitvoering. Stappen in het creatieve proces laten benoemen en vergelijken met klasgenoten. Vergelijken van eigen werk met professionele kunstenaars en vormgevers.

leert leerlingen om abstracte begrippen te hanteren. Het doet aanspraak op causaliteitsbesef en vermogen om relaties te leggen. Met groeiend vermogen tot afstand nemen kunnen ll leren aan zichzelf en aan elkaar vragen te stellen Vanuit grotere belangstelling voor de echtheid van dingen is het stimulerend beelden uit de eigen wereld, (gebruiksvoorwerpen/boekillustraties, strips, posters, media) te beschouwen.. Introductie van visies van schilders en stromingen in relatie met kunsthistorie. Zij tonen aan dat beelden een verschillende betekenis kunnen hebben, afhankelijk van maker, tijd, functie en opdrachtgever. Aandacht besteden aan mensen die zich beroepsmatig met kunst bezighouden: bezoek aan atelier en een ‘echte’ kunstenaar

Page 9: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

9

begrijpen; morele waarden oefenen en beleven; heeft opvoeder nodig als autoriteit en om de juiste dingen bespreekbaar te maken

Esthetische ontwikkeling: het mimetische stadium van 6-10 jaar 1) schematisch realisme en 2) fotografisch realisme: een afbeelding is juist als alle kenmerken van het onderwerp aanwezig zijn. (M.Parsons) Besef dat anderen wel een andere mening kunnen hebben. Dat hoeft overigens nog niet veel indruk te maken. Men weet wel dat een ander eigen gevoelens kan hebben, maar gaat ervan uit dat die toch wel ongeveer algemeen gelijk zijn. Dat iemand een afwijkende mening kan hebben gaat er vaak moeilijk in. "Vind jij dat mooi? Daar snap ik niets van". het expressieve stadium: van 10-12 jaar. De afbeelding wordt opgevat als een uitdrukking van een betekenis die erin is gelegd door de kunstenaar. Alleen je eigen gevoelens tellen, menen deze brildragers. het formele stadium: meer aandacht voor vorm: structuur, compositie en techniek het formele stadium: meer aandacht voor vorm: structuur, compositie en techniek (M.Parsons)

hen denken en oordelen en zijn ze geneigd eerder te kiezen voor algemeen geaccepteerde oplossingen

constructievaardigheden en verbindingsmogelijkheden. Op de leeftijd van 10- 11 jaar eventueel elektrisch gereedschap introduceren (naaimachine en/of boormachine)

Vanaf ± 12 - 14 jaar Niveau 4

Ideale, complete taak

Visualiseren Creatief denken Beschouwen

Fysiek: groeispurt, hormonale

veranderingen; lichamelijke veranderingen geslachtsrijpheid: puberteit. Sterke beleving van het lichaam; zelfbeeld gekoppeld aan lichaamsbeeld; onzeker; heeft constant bevestiging nodig van eigen lichaam

Het repertoire aan vaardigheden wordt vergroot en kan door de leerling worden ingezet voor het maken van artistieke keuzes en het betekenis geven aan het eigen werk en

Leerlingen werken in verschillende materialen en technieken en doen zowel opdrachten naar waarneming, fantasie als de toepassing.

Leerlingen zelf (geleide) keuzes laten maken voor materialen, technieken en beeldaspecten Leerlingen meerdere ideeën

Door het vermogen tot afstand nemen en vergelijken, kunnen ll. steeds beter beschouwen. Boeiende uitdaging om beoordelingen zoals ‘tof’ en ‘stom’uit te stellen

Page 10: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

10

Identiteit: eigen gevoelswereldsubjectieve beschouwing van de wereld. Behoefte aan privacy. Verschillen tussen persoonlijke ontwikkelingen: denkpubers/gevoelspubers en doepubers.

Emotioneel: verfijning gevoelsleven, grotere drang naar zelfstandigheid, te oordelen, te beslissen en verantwoordelijkheid te dragen; distantie van geldende opinies en idealen; kritisch; eigen mening en gedrag oefenen

Cognitief: formeel-operationeel denken maakt het mogelijk te reflecteren op eigen mentale en persoonlijke eigenschappen; kan zich idealen vormen en theoretiseren over toekomst en plaats in de maatschappij. Cyclische ontwikkling; homo Zappiens

Sociaal: conformeren aan leeftijdgenoten; de peergroep; afhankelijk van normen en oordeel van de groep. Ontwikkeln van sociale vaardigheden. Rol als groepslid tijdelijk belangrijker dan ontwikkeling van eigen normenpatroon (kleding/muziek)

Moreel: moet constant eigen moraal en wensen toetsen aan groepsmoraal. Zelfstandig onderscheid leren maken tussen goed en kwaad; gevoel voor rechtvaardigheid wordt sterker

Esthetische ontwikkeling: het formele stadium: meer

aandacht voor vorm: structuur, compositie en techniek het interpretatieve stadium: het werk is resultaat van culturele tradities. Het esthetisch oordeel heeft een intellectueel en moreel

dat van anderen. Is formeel operationeel en kan abstract denken.

Heeft probleemoplossend vermogen ontwikkeld, waarin alternatieven voor het bestaande Heeft vooral oog voor de formele eigenschappen van beelden, zoals vorm, structuur en materiaal en beseft dat de betekenis in het medium besloten ligt;

Zoek onderwerpen en gegevens die aansluiten of mogelijkheden bieden voor identiteitsontwikkeling van leerlingen: uitdagend, realistisch, complex. Maak gebruik van authentieke werkomgevingen, materialen, technieken en beeldaspecten.

laten maken en een beredeneerde keuze laten maken voor een definitieve uitwerking. Leerlingen het werkproces laten plannen, vastleggen en hierop reflecteren. Leerlingen vergelijken hun eigen werkproces met dat van klasgenoten en professionele makers.

en referentiekader uit te breiden door meer te nuanceren. Bespreek beelden uit de hedendaagse beeldcultuur en de kunst(historie) waarbij het begrip betekenis in combinatie met vormgeving centraal staat. Leg links tussen jeugdcultuur en ontwikkelingen in de (actuele) kunst en het gebruik van beelden in diverse soorten media..

Page 11: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

11

Bijlage 6 Vormgeving Beeldaspecten Een exemplarisch voorbeeld van het beeldaspect VORM.

karakter: het kunstwerk wordt tot een werk wat mens en maatschappij vooruit helpt. (M.Parsons)

Bron: ‘Het verhaal van het kind’ Liene J.L.N. Heemstra-Hendriksen ‘Laat maar zien’ een didactische handleiding voor beeldend onderwijs’ Jos van Onna en Anky Jacobse. M.Parsons, esthetische ontwikkeling

Page 12: BIJLAGEN Kennisbasis beeldend onderwijs

12