Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de...

77
Bij- en Nascholing noodzaak voor continue professionele ontwikkeling van verloskundigen Kennis, kunde, attitude Mieke Aitink Master of Science Verloskunde Uitstroomprofiel Onderwijs Afstudeeropdracht Scriptiebegeleider: Dr. G.J. Bergenhenegouwen

Transcript of Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de...

Page 1: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Bij- en Nascholing noodzaak voor continue professionele ontwikkeling van verloskundigen

Kennis, kunde, attitude

Mieke Aitink Master of Science Verloskunde Uitstroomprofiel Onderwijs Afstudeeropdracht Scriptiebegeleider: Dr. G.J. Bergenhenegouwen

Page 2: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

2

Voorwoord Deze scriptie is het product en afronding van de Masteropleiding Verloskunde uitstroomrichting Onderwijs. De opleiding is in Oktober 2002 van start gegaan met als doel verloskundigen in Nederland academisch te scholen. De Master of Science is een gezamenlijk initiatief van de afdelingen:

Verloskunde & Gynaecologie , Klinische Epidemiologie en Sociale geneeskunde van het AMC.

Verloskunde & Gynaecologie van het VU Medisch Centrum en de Docentenopleiding Hoger Gezondheidszorgonderwijs (HGZO) van de VU, faculteit Bewegingswetenschappen.

The Netherlands School for Public and Occupational Health (NSPOH). Het eerste jaar van de opleiding was gemeenschappelijk en werd verzorgd door de afdeling Klinische Epidemiologie en Biostatistiek van het AMC. Het tweede jaar, in mijn geval het uitstroomprofiel Onderwijs, werd verzorgd door de Docentenopleiding van de Faculteit der Bewegingswetenschappen (VU) in samenwerking met het Opleidingsinstituut Zorg en Welzijn (VU). Wij zijn opgeleid met het idee om, na afronding van de opleiding, als professionals academisch onderwijs te kunnen ontwikkelen, verzorgen, toetsen en evalueren. Zonder hulp, kanttekeningen en adviezen van anderen was de afstudeeropdracht niet geworden wat het nu is. Een substantieel deel van die ondersteuning kwam van Gerard Bergenhenegouwen (scriptiebegeleider), Rien de Vos (statistische ondersteuning), medestudent Antje Beukens (inhoudelijke en mentale ondersteuning), Maudy Dettingmeijer (KNOV), Caroline Kijzer (secretariële ondersteuning KNOV), en mijn ’leesomgeving’, Hans Aitink en Bert van den Broek, waarvoor allemaal hartelijke dank. Mieke Aitink December 2004

Page 3: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

3

Abstract Quality registration of midwives makes Continuing Medical Education (CME) inevitable. A literature study on factors influencing CME was performed. Also a questionnaire was used to study voluntary CME in 300 midwives working in hospitals, in a general practise or as substitute. Data were analysed by SPSS 11.0. The midwives working in hospitals spent more hours on CME than midwives working in the other groups. Explanatory factors might be older age, more practical experience, different family situation and less working hours (duty hours included) in the group of midwives working in hospitals compared to the other groups. Recommendation were made based on the findings of the literature study. These results can be used by the professional association of midwives in the Netherlands to introduce a list of realistic demands for the quality registration especially for CME.

Page 4: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

4

Voorwoord 2 Abstract 3 Inhoud 4

Introductie 7 1 Probleemstelling 8 1.1 Aanleiding 8 1.2 Doelstelling en onderzoeksvraag 9 1.3 Formuleren en uitwerken van de probleemstelling 9 1.4 Operationalisering van de begrippen gebruikt in de onderzoeksvraag 10 1.4.1 Bij- en nascholing 10 1.4.2 Verloskundigen 10 1.4.3 Nederlandse verloskundige systeem 11 1.4.4 KNOV 11 1.4.5 Individueel kwaliteitsregister voor praktiserende verloskundigen 11 2 Maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen op het gebied van kwaliteitsbeleid (professionalisering) 12 2.1 Recente ontwikkelingen op het gebied van kwaliteitsbeleid 12 2.1.1 De overheid, het ministerie van VWS 12 2.1.2 Het College Toezicht Zorgverzekeraars (CTZ) 12 2.1.3 De Zorgverzekeraars Nederland (ZN) 13 2.1.4 De Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) 13 2.2 Kwaliteitsbewaking en kwaliteitsverbetering bij beroepsgroepen in de gezondheidszorg 14 2.3 Ketenzorg in de Verloskunde 14 2.4 Herregistratie en kwaliteitsregister bij beroepsgroepen in de Verloskundige zorg 15 3 Naar een leertheorie voor de bij- en nascholing 16 3.1 De KNOV, een beroepsorganisatie op afstand 16 3.1.1 De Werk-Leer-Theorie nader bekeken 18 3.2 Bij- en nascholing als interventie tot kwaliteitsverhoging 18 3.2.1 Bij- en nascholing en professionalisering van verloskundigen 19 3.2.2 Vormen van bij- en nascholing 20 3.2.3 Effecten van bij- en nascholing 20 3.3 Nascholing in het perspectief van de verloskundige professional 21 3.3.1 Leervermogen en transfer 21 3.3.2 Problemen van transfer 21 3.3.3 Bevorderen van transfer 21 3.3.4 Coaching op de werkplek 22 3.4 Bij- en nascholing; een intergratie van kennis, kunde en attitude 23 3.4.1 Wat moet men scholen? 23 3.5 Continuing Professional Development en onderwijs 24 3.5.1 Het competentiegericht onderwijs 24 3.6 Didactische werkvormen 26 3.6.1 Kennisverwervende werkvormen 26 3.6.2 Bekwaamheidsverwervende werkvormen 26 3.6.3 Werkvormen gericht op probleem oplossen 26 3.6.4 Werkvormen gericht op bewustwording 27 3.7 Achtergrond van leerprocessen en leerresultaten 28 3.7.1 Het individuele leerproces 28

Page 5: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

5

3.7.2 Het groepsleerproces 28 3.8 Conclusie 29 4 Evaluatie van bij- en nascholing 31 4.1 Evalueren van bij- en nascholing 31 4.1.1 Evaluatie van het onderwijsprogramma 31 4.1.2 Evaluatie van de docent 32 4.1.3 Evaluatie van de vordering van de cursist 32 4.2 Het portfolio als evaluatie-instrument 34 5 Onderzoeksopzet 35 5.1 Het onderzoeksdesign 35 5.2 Het onderzoeksinstrument 35 5.2.1 De keuze van het onderzoeksinstrument 36 5.2.2 De ontwikkeling van de vragenlijst 36 5.2.3 De dataverzameling 37 5.3 De steekproef 37 5.4 De respons 38 5.5 De analysemethode en statistische technieken 38 6 Resultaten van de enquête 41 6.1 De onderzoekspopulatie 41 6.2 Gegevens over bij- en nascholing 44 6.2.1 Uitwerking van de resultaten vraag 18 tot en met vraag 27 45 6.2.2 Samenvatting vraag 18 tot en met 27 48 6.2.3 Discussie vraag 18 tot en met 27 48 6.3 Bevorderende en belemmerende factoren 49 6.3.1 Uitwerking en samenvatting van de resultaten vraag 28 tot en met 60 50 6.3.2 Samenvatting vraag 28 tot en met vraag 34 50 6.3.3 Samenvatting vraag 35 tot en met vraag 39 51 6.3.4 Samenvatting vraag 40 tot en met vraag 49 52 6.3.5 Samenvatting vraag 50 tot en met vraag 60 53 6.3.6 Discussie vraag 28 tot en met vraag 60 54 6.4 Mening en waardering van de respondent 54 6.4.1 Uitwerking van de resultaten vraag 61 en vraag 62 55 6.4.2 Samenvatting vraag 61 en vraag 62 57 6.4.3 Discussie vraag 61 en vraag 62 58 7 Algemene conclusie en aanbevelingen 59 7.1 Een zestal algemene conclusies en aanbevelingen 59 7.1.1 Deelname aan de bij- en nascholingscursussen 59 7.1.2 Deelname en leeftijd van de cursisten 59 7.1.3 Deelname en het belang van een stimulerende werkomgeving 60 7.1.4 Deelname en werkbelasting van de verloskundige 60 7.1.5 Deelname en de organisatie, inhoud, vorm en algemene factoren van bij- en nascholing 60 7.1.6 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 61 8 Samenvatting 63 Literatuuroverzicht 64

Page 6: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

6

Bijlagen 65 Bijlage 1: Introductiebrief 65 Bijlage 2: Vragenlijst 66 Bijlage 3: Herinneringsbrief 76

Bijlage 4: Hercodering vragen 77

Page 7: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

7

Introductie Kwaliteitsbeleid is tegenwoordig een belangrijk onderdeel van allerlei organisaties in de zorg. De overheid, zorgverzekeraars, patiëntenverenigingen, ziekenhuizen, beroepsorganisaties, allen voeren zij een kwaliteitsbeleid wat aan randvoorwaarden moet voldoen om zorg zo optimaal mogelijk te kunnen leveren. Randvoorwaarden voor verloskundige zorg omvatten de opleiding, behoud van kennis en ervaring, bereikbaarheid en beschikbaarheid, praktijkorganisatie en –outilage en zorgregistratie. Controle op behoud van kennis en ervaring wordt voor een deel door de overheid geregeld. De verloskundige moet BIG-geregistreerd (para.1.1) zijn en door herregistratie vindt toetsing van ervaring plaats volgens vastgestelde normen. De verloskundige neemt deel aan structureel overleg met de andere disciplines op gebied van de verloskundige zorg en volgt bij- en nascholing volgens de normen die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door een individueel kwaliteitsregister dat voor verloskundigen in oprichting is. Om een helder beeld te krijgen van het bij- en nascholingsgedrag van praktiserende verloskundigen moet er een inventarisatie gemaakt worden naar dit gedrag. Uitgangspunt moet zijn dat er praktisch haalbare eisen gaan worden opgesteld wat betreft het scholingsgedrag van praktiserende verloskundigen om in het kwaliteitsregister te worden ingeschreven. Voorgaande vormde het aangrijpingspunt voor deze scriptie en het onderzoek uitgevoerd onder praktiserende verloskundigen die allen aangesloten zijn bij de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (de beroepsvereniging). In het kort volgt een overzicht van de onderwerpen die aan bod komen in de volgende hoofdstukken. Hoofdstuk 1: Beschrijving van de aanleiding van dit onderzoek, het invoeren van het individuele kwaliteitsregister voor verloskundigen. Hoofdstuk2: Een kort overzicht van activiteiten van de overheid (wetgeving), zorgverzekeraars (contracten) , de cliënten/consumenten van gezondheidszorg en de beroepsbeoefenaren zelf, die worden ondernomen om kwaliteitsbeleid vorm te geven. Hoofdstuk 3: De aandacht gaat uit naar de vorm, inhoud en organisatie van scholing. In de literatuur is gezocht naar bewijzen/onderbouwingen/argumenten voor de opzet van een bij- en nascholingssysteem voor verloskundigen die zullen leiden tot kwaliteitsverhoging van de verloskundige zorg. De beroepsorganisatie voor verloskundigen speelt hierin een belangrijke rol. Hoofdstuk 4: Er wordt gekeken wat binnen het kwaliteitsregister voor verloskundigen een haalbare en praktische manier van evalueren zou kunnen zijn. Hoofdstuk 5: De opzet van het onderzoek komt aan de orde. Het onderzoeksdesign en de onderzoekspopulatie worden beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de keuze van het onderzoeksinstrument, gevolgd door een beschrijving van het betreffende instrument per onderdeel. In het kort wordt de methode van analyse en het gebruik van statistische technieken zoals deze binnen dit onderzoek zijn toegepast uitgelegd. Hoofdstuk 6: Bevat de uitkomsten van het onderzoek, de resultaten van de verschillende onderdelen van de vragenlijsten worden besproken. Iedere paragraaf wordt afgesloten met een samenvatting en discussie. Hoofdstuk 7: Algemene conclusies met betrekking tot de resultaten van het onderzoek worden besproken. Daarnaast worden aanbevelingen geformuleerd voor de beroepsvereniging de KNOV en gekeken naar mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

Page 8: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

8

1 Probleemstelling 1.1 Aanleiding Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is in het kader van de wet BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) de verloskundige beroepsgroep gevraagd criteria te formuleren voor (her)registratie. De (her)registratienormen (eventueel uitgedrukt in uren) zijn kwantitatieve normen die toetsbaar moeten zijn voor het BIG-register. In November 2003 is het concept plan voor herregistratie aangeboden aan ministerie van VWS. De KNOV (Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen) werkt aan de ontwikkeling van kwaliteitsnormen, die apart worden vastgelegd in een individueel kwaliteitsregister. Deze aanvullende certificatie heeft geen wettelijke status, maar kan wel een effect hebben op bijvoorbeeld, benoeming op posities binnen de KNOV, contracten met werkgevers en zorgverzekeraars (figuur 1).Het is de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf om te zorgen dat de verloskundige zorgverleners in de uitoefening van hun beroep ook aan kwaliteitseisen voldoen. Tijdens het traject voor het opstellen van de herregistratie-eisen voor de wet BIG is naar voren gekomen dat verloskundigen behoefte hebben aan duidelijke criteria voor werkervaring en scholing. De KNOV gaat deze verantwoordelijkheid uitwerken in inhoudelijke eisen op het gebied van deskundigheids-bevordering en op het terrein van bij- en nascholing. In een individueel kwaliteitsregister worden die verloskundigen opgenomen die aan deze, nog nader te bepalen kwaliteitseisen, voldoen. Door ingeschreven te staan in een kwaliteitsregister kan de verloskundige zich positief onderscheiden. De introductie van het kwaliteitsregister past binnen de verdere professionalisering van de beroepsgroep. Daar zijn een aantal redenen voor, te weten:

De tegemoetkoming aan de behoefte onder verloskundigen om kennis en vaardigheden op peil te houden (mogelijkheid en wenselijkheid van het kwaliteitsregister).

Positieve uitwerking op de beeldvorming over de verloskundige beroepsgroep. Voldoen aan de eisen die verzekeraars en cliënten (belanghebbenden) aan professionals stellen

waarbij geleverde kwaliteit transparant en toetsbaar moet zijn (nut en noodzaak van het kwaliteitsregister).

Met het introduceren van een kwaliteitsregister sluit de KNOV aan op de werkwijze van andere beroepsgroepen.

Met de instelling van het individuele kwaliteitsregister wordt ook de in het buitenland opgeleidde verloskundige gestimuleerd om aan de criteria en eisen te voldoen die er gaan worden gesteld.

Figuur 1. Toekomstige (gewenste) situatie: BIG herregistratie Aanvullende eisen Individueel kwaliteitsregister Wordt pas toegekend als alle leden van de maatschap zijn ingeschreven in het individuele kwaliteitsregister Praktijkcertificaat

Page 9: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

9

Denkbeeldig zou het kunnen zijn dat een verloskundige in aanmerking komt voor herregistratie, maar niet wordt gecertificeerd door de KNOV omdat niet aan de kwalitatieve eisen wordt voldaan. Er heeft voorlopig nog geen directe koppeling plaats tussen het kwaliteitsregister en de BIG registratie zoals bij de huisartsen in Nederland al gebruikelijk is. Mogelijk wordt in de toekomst dit wel realiteit. Herregistratie in het Bigregister kan dan alleen nog plaatshebben als men ook ingeschreven staat in het kwaliteitsregister. Op Europees niveau zijn er door het CEDEFOP (Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding) aanbevelingen gedaan op het gebied van bij- en nascholing voor de mensen met een beroepsopleiding. De aanbeveling geeft aan dat “de Lidstaten rekening houdend met de beschikbare middelen en de respectieve verantwoordelijkheid van de bevoegde overheidsinstanties, het bedrijfsleven en de sociale partners, onder eerbiediging van de verscheidenheid van de nationale wetgeving en/of gebruiken, hun beroepsopleidingbeleid zo inrichten dat alle werkenden in de Gemeenschap zonder enige vorm van discriminatie toegang moeten kunnen hebben tot voortgezette beroepsopleiding en dit gedurende hun hele beroepsleven” (Ernst Piehl, 1994, p.30). Zolang echter de beleidsvoornemens niet daadwerkelijk worden vertaald in de begroting van de lidstaten zal het in veel van de gevallen bij een aanbeveling blijven. Uitgangspunt bij het opstellen van criteria en eisen voor het kwaliteitsregister moet zijn dat deze praktisch haalbaar zijn en met de realiteit overeenkomen. Vandaar dit onderzoek. 1.2 Doelstelling en onderzoeksvraag Doelstelling van het onderzoek: Het in kaart brengen van het huidige bij- en nascholingsgedrag van verloskundigen en het opsporen van bevorderende en belemmerende factoren die betrekking hebben op het bij- en nascholingsgedrag van de in Nederland praktiserende verloskundige. Belangrijk is om deze te kunnen benoemen (exploreren) in het kader van de professionalisering en het inrichten van een individueel kwaliteitssysteem voor de verloskundige. 1.3 Formuleren en uitwerken van de probleemstelling Onderzoeksvraag/probleemstelling: “Wat is de stand van zaken wat betreft het bij- en nascholingsgedrag van praktiserende verloskundigen binnen het Nederlands verloskundig systeem in het perspectief van het opzetten van een individueel kwaliteitsregister voor verloskundigen?” Subvragen:

Wat is het huidige gedrag wat betreft bij- en nascholing (inventarisatie)? Wat zijn daarbij de bestaande voorwaarden en bevorderende en belemmerende factoren.

Welke voorwaarden en bevorderende factoren zijn wenselijk in de toekomst voor het aanbod, vorm en organisatie van de bij- en nascholing volgens praktiserende verloskundigen.

Page 10: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

10

1.4 Operationalisering van de begrippen gebruikt in de onderzoeksvraag De Onderzoeksvraag “Wat is de stand van zaken wat betreft het bij- en nascholingsgedrag van praktiserende verloskundigen binnen het Nederlands verloskundig systeem in het perspectief van het opzetten van een individueel kwaliteitsregister voor verloskundigen?” 1.4.1 Bij- en nascholing:

Bijscholing: “ Het geven van scholing aan in de regel reeds volwassen werknemers om hun vakbekwaamheid te verhogen” (van Dale 1999).

Nascholing: “ Meestal na een beroepsopleiding gegeven opleiding die ten doel heeft het vroegere geleerde op te halen en aan te vullen” (van Dale 1999).

Deskundigheidsbevordering: “Bevorderen van kennis, vakbekwaamheid op enig gebied” (van Dale 1999)

Bij- en nascholing staat voor een gegeven opleiding die tot doel heeft vakbekwaamheid te verhogen of het vroeger geleerde op te halen en aan te vullen. Het lezen van vakliteratuur en de intercollegiale toetsing voor verloskundigen (ITV) vallen niet hier onder.

Bij- en nascholingsgedrag:

Hiermee wordt bedoeld de handelwijze van de verloskundige met betrekking tot bij- en nascholing. Hoe, hoe vaak, waarom, waar, wanneer, schoolt de verloskundige.

1.4.2 Verloskundigen:

Volgens de wet is de verloskundige een medicus die op grond van de wet of regelgeving de bevoegdheid is verleend, de verloskunde als verloskundige uit te oefenen.

Praktiserende verloskundigen:

Dit zijn die verloskundigen die het beroep ook daadwerkelijk in de praktijk uitvoeren en lid zijn van de KNOV.

Tot deze doelgroep behoren:

o Verloskundigen werkzaam in de 1e lijn, zelfstandig gevestigd (eigen praktijk); verloskundige die een overeenkomst heeft met het ziekenfonds en alleen of in een maatschap haar/zijn praktijk uitoefent of in een gezondheidscentrum (veelal in loondienst) werkzaam is.

o Verloskundigen werkzaam in de 2e lijn, klinisch werkzaam; in dienstverband van een ziekenhuis (academisch of perifeer).

o Vaste waarnemers voor; een verloskundige, die al dan niet in loondienst, voor onbepaalde tijd bij (een) zelfstandig gevestigde verloskundige(n) werkt.

o Wisselende waarnemers; een verloskundige die voor een bepaalde tijd werkzaam is bij (een) zelfstandig gevestigde verloskundige(n), dat wil zeggen als freelancer of via waarneembureau.

Page 11: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

11

1.4.3 Nederlandse verloskundige systeem:

De verloskundige zorg in Nederland betreft individuele zorg aan zwangere-, barende en kraamvrouwen, waarbij in de eerstelijns verloskundige zorg de verantwoordelijkheid voor de verloskundige begeleiding ligt bij de verloskundige of huisarts.

Is er een reden voor een medische indicatie dan zal verdere verloskundige begeleiding in de tweede lijn door de gynaecoloog plaats hebben. Dit geldt overigens slechts zolang er van de beschreven aandoening sprake is. In de tweede lijn zijn verloskundigen werkzaam onder een gedelegeerde verantwoordelijkheid.

Duidelijk zal zijn dat er regelmatig overleg moet zijn tussen de eerste en tweede lijns verloskundige zorgverleners om kwalitatief goede zorg te (blijven) leveren.

1.4.4 KNOV:

De Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen is een vereniging die bestaat uit ongeveer 2300 leden. Het lidmaatschap staat open voor iedereen die het Nederlands examen als verloskundige, of een daarmee gelijkgesteld examen, heeft behaald.

Naast de directe belangenbehartiging van haar leden zet de KNOV zich in voor de bevordering van de Nederlandse verloskundige zorg in haar geheel en de versterking van de positie die de verloskundige daarin inneemt in het bijzonder.

1.4.5 Individueel kwaliteitsregister voor praktiserende verloskundigen: Op dit moment is de projectgroep kwaliteitsregister gestart met een onderzoek naar de mogelijkheden en wenselijkheden om een individueel kwaliteitsregister voor verloskundigen op te richten. De projectgroep bestaat uit een beleidsmedewerker van de KNOV en twee medewerkers van Deloitte & Touche. Binnen dit onderzoek is een klankbordgroep samengesteld. Deze groep heeft tot doel:

Inbreng van kennis en ervaringen. Feedback op voorstellen. En kent de volgende samenstelling: afvaardiging van de drie verloskundige

opleidingen; voorzitter van de KNOV; beleidsmedewerkers van de KNOV; afvaardiging van de nascholingscommissie van de KNOV; hoofd Kwaliteitsbeleid, Onderwijs en Wetenschap KNGF (Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie).

Ook worden er op initiatief van de KNOV en onder leiding van het projectteam discussiegroepen gevormd van verloskundigen werkzaam in de 1e en 2e lijn. Deze hebben tot doel:

Het toetsen van doelstellingen/voorstellen in het kader van het kwaliteitsregister.

Page 12: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

12

2 Maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen op het gebied van kwaliteitsbeleid (professionalisering) Binnen de gezondheidszorg is er en toenemende belangstelling voor kwaliteit, de kwaliteitsbewaking en -bevordering zijn hiervan belangrijke onderdelen . Het begrip ‘kwaliteit’ heeft voor iedere keten in de gezondheidszorg een andere betekenis.

De beroepsbeoefenaar kijkt naar kwaliteit van beroepsuitoefening; productkwaliteit (doeltreffendheid, deskundigheid, geschiktheid, veiligheid, zorgvuldigheid).

De cliënt/consument kijkt naar de kwaliteit van ervaren zorg, doeltreffendheid en bejegening; de proceskwaliteit(respectvolle bejegening, informatiebereidheid, vertrouwensrelatie, corporatie, verantwoordingsbereidheid).

De overheid en zorgverzekeraars kijken naar beschikbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorgvoorzieningen, de voorwaardenkwaliteit (organisatie van de beroepsuitoefening, continuïteit, beschikbaarheid, doelmatigheid, integrale zorg)

De productkwaliteit komt tot uiting in opleiding, bij- en nascholing, intercollegiale toetsing, richtlijnen, protocollen en complicatieregistratie. De proceskwaliteit wordt bepaald door patiënteninformatie en –voorlichting, omgangen en communicatie met betrokkenen (familie, andere beroepsbeoefenaren en hulpverleners). De voorwaardenkwaliteit komt tot uiting in de organisatie van de beroepsuitoefening en afspraken met zorgverzekeraars en overheid (www.orde.nl).

Dit hoofdstuk geeft een kort overzicht van activiteiten van de overheid (wetgeving), zorgverzekeraars (contracten) , de cliënten/consumenten van gezondheidszorg en de beroepsbeoefenaren zelf, die worden ondernomen om kwaliteitsbeleid vorm te geven. 2.1 Recente ontwikkelingen op het gebied van kwaliteitsbeleid 2.1.1 De overheid, het ministerie van VWS De Leidschendamconferenties (1990, 1995, 2000), gehouden op initiatief van de overheid, hadden tot doel om tot een samenhangend kwaliteitsbeleid voor de zorgsector te komen. Dit is geëffectueerd in het oprichten van Stichting Harmonisatie en Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) en deze stichting heeft tot doel om sectoren in de gezondheidszorg te toetsen en eventueel te certificeren. Het HKZ is een vertegenwoordiging van aanbieders van zorg, zorgverzekeraars en patiënten/consumenten. Door middel van wetgeving heeft de overheid de kwaliteitsontwikkeling gestimuleerd; in 1990 zijn een aantal kwaliteitswetten afgekondigd. De Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) en de Wet Geneeskundige Behandelings Overeenkomst (WGBO) zijn de belangrijkste. In december 2002 heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) doelstellingen van het vernieuwend kwaliteitsbeleid verwoord in een brief aan de Tweede Kamer. Ziekenfondsen moeten inkoopactiviteiten gaan richten op kwaliteit en goede, veilige eigentijdse en kosteneffectieve zorg. Bij de inkoop van zorg moet het oordeel van patiënten/consumenten een structurele plaats krijgen. Binnen twee jaar moet dit in de contracten met zorgaanbieders zijn vastgelegd. 2.1.2 Het College Toezicht Zorgverzekeraars (CTZ) Reeds langere tijd hebben de ziekenfondsen de verplichting om met gecontracteerde zorgaanbieder afspraken te maken over de kwaliteit van zorg en op de naleving daarvan toe te zien.

Page 13: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

13

De reactie van het CTZ op de brief van de staatssecretaris van VWS in december 2002 is een onderzoeksrapport over “De rol van ziekenfondsen bij kwaliteit van zorg”. Hierin staat onder anderen omschreven hoe CTZ toezicht gaat houden op de manier waarop de ziekenfondsen bij de uitvoering van de Ziekenfondswet (ZW) hun rol bij kwaliteit van zorg gaan invullen. De ziekenfondsen krijgen als opdracht in november 2003 met een plan van aanpak te komen (www.ctz.nl). 2.1.3 De Zorgverzekeraars Nederland (ZN) De ZN, een overkoepelende organisatie voor zorgverzekeraars, hebben tijdens een conferentie op 9 april 2003 actiepunten geformuleerd waarvan de belangrijkste zijn:

Binnen 1 jaar opnemen van resultaatgerichte afspraken over kwaliteit van zorg in de contracten met zorgaanbieders.

Controle of die resultaten ook worden gehaald. Over de wijze waarop de zorgverzekeraars bij het kwaliteitsbeleid zijn betrokken en naar het opnemen van kwaliteitsbepalingen in contracten van beroepsbeoefenaren zijn geen gegevens gevonden. 2.1.4 De Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) De kern van de visie van de NPCF is het organiseren van vraaggestuurde zorg. Er bestaat geen kwaliteit los van het individu dat het waarneemt en beoordeelt is de mening van de NPCF. Structurele inbreng vanuit het patiënten/consumenten perspectief bij het bepalen van zorgaanbod is gewenst. De NPCF maakt een onderscheid in kwaliteit:

De professionele kwaliteit; medisch- en zorginhoudelijke kwaliteit die voldoet aan de wetenschappelijke standaard van dat moment. Deze is door de patiënt/consument niet goed te controleren. Dit is de taak van ziekenfondsen en/of inspectie.

Bij de door de patiënten/consumenten ervaren kwaliteit; gaat het hierbij om uitkomsten van vooraf gestelde wensen en voorkeuren ten aanzien van de zorgverlening. Door middel van enquête en/of patiëntenpanel is dit te controleren.

Of er een onderscheid is tussen professionele en ervaren kwaliteit is maar de vraag het zou ook als één geheel kunnen worden gezien. Feit is echter wel dat de NPCF invloed wil uitoefenen op de ervaren kwaliteit. Realiteit is echter dat er nog weinig inbreng van deze organisatie is bij het ontwikkelen van kwaliteitssystemen. Uit onderzoek verricht door het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL, Bennema-Broos, april 2000) komt naar voren dat er voor huisartsen en apothekers , medisch-specialistische ziekenhuiszorg en verpleeghuiszorg feedbacksystemen zijn ontworpen door de HKZ. Beoordeling van de zorg vanuit cliënt/patiënt perspectief is zo een feit. Opzetten van behoefte-onderzoek, tevredenheids-onderzoek, informatie- en voorlichtingsmaterialen voor patiënten zijn activiteiten die moeten worden ontwikkeld om de zorg vanuit patiënt/cliëntperspectief te kunnen beoordelen op kwaliteit.

Page 14: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

14

2.2 Kwaliteitsbewaking en kwaliteitsverbetering bij beroepsgroepen in de gezondheidszorg De vier elementen die een rol spelen in de ontwikkeling van kwaliteitssysteem zijn gericht op:

deskundigheid (beroepsprofiel, eigen opleiding, bij- en nascholing); normering (normen en richtlijnen, registratie van verleende zorg); bewaking (intercollegiale toetsing, visitaties); borging (herregistratie, kwaliteitsjaarverslag) van de kwaliteit.

Onderlinge samenhang en een goede werking van deze elementen zijn voorwaarde voor het goed functioneren van zo’n kwaliteitssysteem. Een overzichtsstudie naar kwaliteitssystemen van beroepsbeoefenaren in de zorgsector, gedaan door Bennema-Broos (2000), laat zien dat elke beroepsgroep deze vier afzonderlijke elementen in hun kwaliteitsbeleid laten terugkomen. De invulling van de kwaliteitssystemen komen overeen. Van een samenhangend systeem kan voor elke beroepsgroep echter nog niet worden gesproken. Verder wordt er ook geconstateerd dat van systematische invoering van kwaliteitsinstrumenten binnen de beroepsgroepen geen sprake is. Er wordt tegelijkertijd aan allerlei activiteiten gewerkt. Het NIVEL is tot een indeling van beroepsgroepen gekomen die is gebaseerd op de mate waarin de hierboven genoemde elementen zijn geïmplementeerd en wordt er gewerkt aan de voortgang van de ingezette activiteiten. De huisartsen, apothekers en de medische specialisten voeren het geheel aan gevolgd door de verpleeghuisartsen, tandartsen, verloskundigen en paramedici die een middenpositie bekleden. De verpleegkundigen, verzorgenden, psychologen en de alternatieve genezers zijn minder ver in de ontwikkeling van een kwaliteitssysteem. 2.3 Ketenzorg in de verloskunde Verloskundige zorg in Nederland bestaat uit ketenzorg. De zwakste schakel bepaald de sterkte van de keten. Om kwaliteit te leveren is samenwerking noodzakelijk. Samenhang in het kwaliteitsbeleid binnen de beroepsgroep, tussen beroepsgroepen en tussen beroepsgroepen en instellingen is daarbij noodzakelijk. Onderdelen van die keten zijn:

Patiënten/consumenten(organisaties). Zorgaanbieders; verloskundigen/ huisartsen 1e lijn, gynaecologen 2e lijn (ziekenhuizen). Zorgverzekeraars. Overheid.

De zorgaanbieders, binnen en tussen de verschillende disciplines, moeten streven naar een optimale samenwerking. De beroepsverenigingen, regionale en landelijke verloskundige samenwerkingsverbanden bevorderen de samenwerking door overeenstemming te bereiken over een onderling verwijsbeleid. Een belangrijk document dat uit deze samenwerking is geboren is het Verloskundig Vademecum 2003. Het werkoverleg , een overlegplatform van de KNOV (Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen), NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie) en LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging) hebben de actualisering van de verloskundige indicatielijst op zich genomen.

Page 15: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

15

Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een aangepaste verloskundige indicatielijst (VIL) en in afspraken op de volgende onderdelen:

Verloskundige samenwerking. Kwaliteitseisen voor Verloskundige Beroepsbeoefenaren. Verloskundige Echoscopie. Perinatal Audit.

Het Verloskundig Vademecum wordt gebruikt als advies bij individuele verloskundige zorgverlening en bij de samenwerking met de andere bij de verloskunde betrokken zorgverleners. 2.4 Herregistratie en kwaliteitsregister bij beroepsgroepen in de Verloskundige zorg De beroepsorganisaties zijn intern allen bezig met het kwaliteitsbeleid. Op dit gebied bestaan er verschillen op welk niveau daaraan uitvoering moet worden gegeven. Bij het inrichten van het individuele kwaliteitsregister voor verloskundigen is er een inventarisatie gemaakt van beroepsgroepen in de zorg die al met een kwaliteitsregister werken. De drie beroepsgroepen die direct met de verloskundige zorg te maken hebben worden in tabel 1. met elkaar vergeleken. Voor huisartsen en Gynaecologen is de bij- en nascholing een verplicht en belangrijk onderdeel van het kwaliteitsregister. Voor verloskundigen gaan eisen worden gesteld aan de bij- en nascholing. Bij- en nascholing is een essentieel onderdeel van de kwaliteitsbevordering. De theoretische achtergronden over bij- en nascholing komen in het volgende hoofdstuk uitgebreid aan bod. Kwaliteits- beleid

verloskundigen

Huisartsen

Gynaecologen

(Her)registratie

Kwantitatieve eisen worden waarschijnlijk per 01-01-2006 gerealiseerd

Is gerealiseerd Is gerealiseerd

Kwaliteitsregister Individueel kwaliteitsregister wordt ontwikkeld en waarschijnlijk gerealiseerd per 01-01-2006

Gekoppeld aan herregistratie sinds 1996

Bestaat sinds 1991, maar is (nog) niet gekoppeld aan het kwaliteitsregister

Bij- en nascholing Eisen moeten nog worden gesteld

200 uur in 5 jaar 200 uur in 5 jaar

Intercollegiale toetsing Nog geen verplichting, in den lande zijn er nu ongeveer 30 toetsgroepen actief

Valt onder de verplichting van 200 uur scholing per 5 jaar

Visitatie van maatschappen

Accreditering (certificering)

Is vrijblijvend en minimaal Accreditatie verplicht, systeem functioneert sinds 1996

Accreditatie verplicht, systeem functioneert sinds 1998

Standaardontwikkeling 1e standaard in 2000 ontwikkeld, de ontwikkeling van andere standaarden gaat door

Inmiddels zijn 70 standaarden/richtlijnen ontwikkeld

Inmiddels zijn rond 75 standaarden/richtlijnen ontwikkeld

Tabel 2.1 toont overzicht van activiteiten binnen het kwaliteitsbeleid van Huisartsen, Gynaecologen en Verloskundigen

Page 16: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

16

3 Naar een leertheorie voor de bij- en nascholing De strakke volgorde ‘onderwijs – werk – pensionering’ waarin nog veel mensen gevangen zitten wordt tegenwoordig verlaten. De kreet ‘een leven lang leren ‘ is daarvoor in de plaats gekomen. De genoten opleiding is continue aan verbetering/revisie toe. Deze visie heeft natuurlijk consequenties voor de praktijk. De mogelijkheid voor bij- en nascholing moet dan ook worden geboden waarbij de toegankelijkheid en de kwaliteitsbewaking van die scholing een belangrijk punt moeten zijn. Binnen de organisatiestructuur, de KNOV, wordt scholing aangeboden. Daarnaast zijn er vele andere organisaties die bij- en nascholing aan verloskundigen aanbieden. Hieronder zijn universitaire instellingen, (grote) ziekenhuizen, andere non-profit- en commerciële organisaties. De controle op de inhoud en de didactische kwaliteit is minimaal. De organisaties kunnen een accreditatie aanvragen bij de KNOV, maar deze is ten eerste niet verplicht en er worden slechts minimale eisen gesteld. Verplichte accreditatie moet erop zijn gericht de kwaliteit van de aangeboden scholing te verbeteren en er zal een keurmerk worden toegekend aan programma’s die een bijdrage leveren aan deskundigheidsbevordering van de verloskundigen. In dit hoofdstuk zal de aandacht uitgaan naar de vorm, inhoud en organisatie van scholing. In de literatuur is gezocht naar bewijzen/onderbouwingen/argumenten voor de opzet van een leertheorie voor de bij- en nascholing voor verloskundigen die zullen leiden tot kwaliteitsverhoging van de verloskundige zorg. De beroepsorganisatie voor verloskundigen, de KNOV, speelt hierin een belangrijke rol. Welke rol wordt in paragraaf 3.1 besproken. 3.1 De KNOV, een beroepsorganisatie op afstand Een beroepsorganisatie kan als volgt worden gedefinieerd: ”Een georganiseerd samenwerkingsverband van mensen en middelen om bepaalde doelstellingen te realiseren (Keuning en Eppink 1991 in Bergenhenegouwen 2002). De Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) is een organisatie die bestaat uit ongeveer 2300 leden. Het lidmaatschap staat open voor iedereen die het Nederlandse examen als verloskundige, of een daarmee gelijkgesteld examen, heeft behaald. Naast de directe belangen-behartiging van haar leden zet de KNOV zich in voor de bevordering van de Nederlandse verloskundige zorg in haar geheel en de versterking van de positie die de verloskundige daarin inneemt in het bijzonder. De KNOV staat voor het behoud van een kwalitatief hoogstaande en voor iedere zwangere toegankelijke eerstelijns verloskundige zorg (www.leden.knov.nl). De organisatie ziet de bevordering van deskundigheid in het licht van het volgende beroepsbeeld van de verloskundige:

Een professional die gericht is op de cliënt. Een sterke toewijding heeft. Goed is opgeleid. Haar praktijk goed heeft georganiseerd. Vakinhoudelijke ontwikkelingen kritisch blijft volgen. Weet samen te werken met collega’s en andere disciplines. Haar grenzen bewaakt. Blijft reflecteren. Werkt op basis van door de beroepsgroep opgestelde richtlijnen en standaarden. Gebruik maakt van intercollegiale toetsing. Gebruik maakt van landelijke verloskundige registratiegegevens. En adequaat wordt beloond.

Page 17: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

17

De KNOV richt zich op haar leden en de interne relaties, maar tegenwoordig is dat niet meer voldoende. De externe relaties zoals de cliënt, andere disciplines binnen de zorgketen, zorgverzekeraars, overheid, opleiders spelen een belangrijke rol binnen de maatschappelijke functie die de organisatie bekleedt. Als zelfstandige beroepsbeoefenaar heeft de verloskundige een grote eigen verantwoordelijkheid in dit geheel. Wettelijk vindt er onder andere sturing plaats door de wet BIG. De KNOV is een organisatie waarbij men zich wel of niet aansluit. Sluit men zich bij de vereniging aan dan kan dit nog steeds leiden tot vrijblijvendheid. In het licht van de ontwikkelingen binnen de (verloskundige) zorg en maatschappij kan men zich afvragen of dit verstandig is. Bewust lidmaatschap, wat inhoud dat men zich medewerker voelt van de organisatie en onderstreept waar deze voor staat, is een vereiste voor het welslagen van het doel van de beroepsorganisatie. Voorzitter en Bestuur; minimaal zes leden Algemene Ledenvergadering ALV Directeur KNOV; benoemd door bestuur Opgebouwd uit een afvaardiging van twee leden per regio KNOV bureau Bilthoven Regio’s Voorzitter - beleidsmedewerkers Secretaris - ondersteunend Penningmeester personeel Kringen Minimaal vijf leden Figuur 3-1: Organogram KNOV (oktober 2004) Werken en leren (werkleren) binnen de samenleving raken steeds meer met elkaar verstrengeld. Het blijven leren is gericht op het veranderen/aanpassen/uitbreiden van kennis, vaardigheden, attitudes en persoonskenmerken. Binnen de verloskundige zorg betekent dit dat er, mits de condities daartoe aanwezig zijn, veranderingen/verbeteringen optreden in het medisch handelen en op de uitkomt van zorg. Binnen de organisatie moet er aandacht komen voor verschillende leerprocessen gericht op de volgende dimensies (Bolhuis, 2001);

Plaats van leren. Bewustzijn van leren. Externe en/of interne sturing. Aanzet tot leren. Inhoud van leren. Aansluiten bij het referentiekader van de lerende.

Opleidingen en leerbeleid binnen organisaties moeten ergens op worden gebaseerd. Een werk-leer-theorie biedt hier kaders om het verschijnsel leren beter te begrijpen en om in staat te zijn het leren in een gewenste richting te beïnvloeden.

Page 18: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

18

3.1.1 De Werk-Leer-Theorie nader bekeken Het werkleren dient als uitgangspunt van de leertheorie. De definitie is als volgt: ” Leren is het ontstaan of tot stand brengen van relatief duurzame veranderingen in kennis, houdingen en vaardigheden op het gebied van werk en in het vermogen om te leren op het gebied van werk bij individuen, groepen en/of de organisatie waar deze individuen en groepen werkzaam zijn; deze veranderingen resulteren - mits de condities daartoe aanwezig zijn - in veranderingen in arbeidsresultaten en arbeidsprocessen” (Bolhuis, 2001). De figuur 3-2 laat zien dat het emotionele aspect een basisaspect is waarop het verwerven van kennis en vaardigheden wordt gebouwd. Het handelen in de praktijk, de houding tegenover veranderingen, heeft alles met emoties te maken. Negatieve of positieve emoties bepalen of veranderingen worden ingevoerd. Het handelen staat echter los van het leren. Leren stelt in staat tot (veranderd) handelen, of dat ook gebeurd is sterk afhankelijk van de situatie. Cognitief aspect vaardigheidsaspect Kennis Kunde Waardering Emotioneel aspect Handelen, gedrag In overeenstemming met perceptie van de situatie Figuur 3-2: Kennis, kunde, waardering en handelen (naar Bolhuis, 2000) 3.2 Bij- en nascholing als interventie tot kwaliteitsverhoging Bij- en nascholing is in toenemende mate hard nodig om als professional op de hoogte te blijven van alle ontwikkelingen op medisch technisch en maatschappelijk gebied (Damen, 2001). In deze paragraaf komt aan de orde welke rol de bij- en nascholing speelt in de professionalisering van de verloskundige beroepsgroep en in welke vorm scholing aangeboden zou kunnen worden om het beste effect te bereiken.

Page 19: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

19

3.2.1 Bij- en nascholing en professionalisering van verloskundigen De KNOV ziet de bevordering van deskundigheid van de verloskundige als belangrijk doel van haar organisatie. Om dit te bereiken is scholing een belangrijke interventie.De algemene doelen die met bij- en nascholing worden nagestreefd in het kader tot de professionalisering van de verloskundige kunnen als volgt worden omschreven (Coonen, 1987):

Verbetering van het beroepsmatig functioneren van de individuele verloskundige. Verwerven van theoretische kennis over de verloskunde. Verwerven van algemene kennis. Persoonlijke ontwikkeling van de verloskundige.

De persoonlijke ontwikkeling van de verloskundige is de individuele wens om zich te kunnen ontplooien op gebieden die haar/zijn speciale interesse hebben, maar die niet direct bijdragen aan het functioneren als verloskundige. De andere drie algemene doelen zijn erop gericht de aanvangsbekwaamheid (na het volgen van de beroepsopleiding) met behulp van scholing te verdiepen, aan te vullen en in te bedden in het praktisch functioneren, een adequate beroepsuitoefening. De dynamiek van de beroepsuitoefening en haar omgeving en nieuwe op ‘evidenc based’ inzichten vragen om een continue educatie. Houle (1980, in Coonen1987) benoemt een aantal kenmerken die de professional ontwikkelt die aan het proces van continue professionalisering zijn verbonden en richten zich op:

Taken die essentieel zijn in het beroepsmatig functioneren. Kennis beschikbaar uit wetenschappelijk onderzoek en praktijk. Bekwaam toepassen van de theoretische kennis in de praktijk (vertalen). Ontwikkelingen buiten het beroepsveld. Ethische beroepscode.

De rol die bij- en nascholing in de professionalisering speelt is belangrijk. Met de volgende aspecten zal bij het opzetten van scholing rekening moeten worden gehouden (Bergenhenegouwen, 2002):

Leertaken afstemmen op de leerdoel en –inhoud. Leerdoelen en –inhoud afstemmen op de beroepspraktijk. Motiveren door scholing af te stemmen op behoefte, relevantie, aandacht, nuttigheid

moeilijkheid, aantrekkelijkheid en haalbaarheid van leertaken en leerdoelen. Inzicht van de cursist in de gestelde leerdoelen, -activiteiten, evaluatie en feedback. Zelfregulatie van het leerproces; individueel niveau van het individu; collectief niveau van de

groep/organisatie. Professionalisering van de verloskundige is een continue leerproces, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van de individuele professional voorop staat. De scholing is daarvan een verlengstuk en moet de verloskundige de gelegenheid bieden om op een geïntegreerde manier continue aan die professionalisering te werken. De huidige generatie verloskundigen in opleiding worden reeds met de visie, een leven lang leren, opgeleid, maar de oudere generaties zullen mogelijk een sociale- en culturele omslag moeten maken wat betreft continue scholing. Groepsleerprocessen zullen hier een belangrijke rol spelen. Afhankelijk van de setting en samenstelling van het team in de werkomgeving zal de invloed op continue scholing soms wel en soms niet aanwezig zijn. Het instellen van het kwaliteitsregister leidt tot het stellen van eisen aan een groep/team en /of individueel. Dit kan leiden tot leerprocessen.

Page 20: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

20

3.2.2 Vormen van bij- en nascholing Zoals uit het voorgaande blijkt is het belangrijk dat scholing wordt opgezet vanuit het oogpunt van de cursist. Reti (1981, in Coonen 1987) heeft een indeling van scholingsprogramma’s gemaakt die hier goed op aansluit (zie schema 3-3). De typologie van Reti kan er toe bijdragen dat er zorgvuldiger wordt gekeken naar de aard van de behoeften van de verloskundigen die de bij- en nascholingen volgen. relevantie voor de specifieke individuele verloskundige Interessecursussen verrijkingscursussen Vereiste investering vooraf vaardigheidscursussen expertisegerichte cursussen deficiëntiegerichte cursussen Schema 3-3 : typologie van nascholingscursussen (naar Reti in Coonen p.20, 1982) Tevens wordt duidelijk dat onder de term bij- en nascholing een heel scala aan scholingsvormen schuil gaat. Sinds de jaren negentig is er meer onderzoek gedaan naar de effecten van de didactische werkvormen waarin de scholing wordt aangeboden. In de paragraaf 3.6 komen voorbeelden van onderzoeken naar didactische werkvormen en hun effecten aan de orde. 3.2.3 Effecten van bij- en nascholing Uitermate relevant is natuurlijk het uiteindelijke resultaat/effect van bij- en nascholing. Vindt er transfer (paragraaf 3-6) plaats naar de praktijk, is er een verandering opgetreden wat betreft (medisch) handelen in de praktijk en heeft dit invloed op de uitkomst van de zorg. Freiberg, Townsend en Buckley (1982, in Coonen, 1987) hebben criteria geformuleerd die de effectiviteit van bij- en nascholingscursussen sterk beïnvloeden. De effectieve bij- en nascholingscursus voldoet aan de volgende criteria:

Inhoud van de scholing bepalen op basis van behoefteanalyse; praktijkgerichte instructie; demonstreren; activerend onderwijs; oefening van vaardigheden en systematische terugkoppeling op het geleerde.

Gebruik maken van een model wat systematisch wordt gevolgd bij de ontwikkeling van programma’s, de implementatie ervan en de evaluatie.

Scholing opzetten in samenwerking met deelnemers en aanbieders. Analyse van de organisatiestructuur en ondersteuningsstructuur. Beloning; verdienen van accreditatiepunten bijvoorbeeld.

Page 21: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

21

3.3 Nascholing in het perspectief van de verloskundige professional Waar de beroepsorganisatie en de professional vooral in zijn geïnteresseerd zijn de resultaten van de scholing in termen van verhoogde kwalificatie namelijk het effect op medisch handelen (verbeterde werkwijzen) en uitkomst van zorg (verbeterde werkresultaten). De toepassing van het geleerde in het werk wordt aangeduid met de term transfer. In deze paragraaf komen de maatregelen aan de orde die de cursist, de organisatie (werkplek) en de opleiders (scholing) kunnen nemen om het leervermogen, problemen en bevordering van de transfer aan te pakken (Bergenhenegouwen, 2002). 3.3.1 Leervermogen en transfer Het leerproces is goed verlopen als de cursist de gedoceerde kennis en vaardigheden kan vertalen naar de beroepspraktijk. Bij de opzet van een scholing zal rekening moeten worden gehouden met:

De transferafstand: de nieuwe kennis en vaardigheden moeten in het verlengde liggen van geleerde kennis en vaardigheden.

Soorten van transfer: horizontale transfer verwijst naar de situatie waarin de bestaande competentie wordt verbeterd bij soortgelijke taken op de werkplek. Verticale transfer verwijst naar de situatie waarin de bestaande competentie wordt verbeterd bij ongelijksoortige, deels andere, complexere taken op de werkplek.

Effecten van transfer: negatief effect van transfer kan te maken hebben met het feit dat de cursist nog moet investeren om op eenzelfde beheers- en functioneringsniveau te komen in de verbeterde competentie (onwennigheid en ongeoefendheid). Is de werksituatie (nog) niet aangepast en zijn de eisen die de werkplek stelt niet in overeenstemming met de verbeterde competentie dan is dit een conflicterende situatie die de transfer niet bevordert

. 3.3.2 Problemen van transfer De problemen met transfer spelen op alle drie de niveaus. De cursist, de werkplek en de scholing kennen allen specifieke problemen wat betreft transfer:

Cursist gerelateerde problemen: houding, inzet en motivatie bepalen in belangrijke mate wat de cursist (wil leren) leert. Om een optimale inzet te bewerkstelligen is het belangrijk dat aandacht wordt geschonken aan het nut van de opleiding. De opleiding moet aansluiten op het (voor)kennisniveau en reeds bestaande competentie. Tevens moet de cursist in staat zijn om eigen leren te organiseren.

Werkplek gerelateerde problemen: de transferafstand tussen de leersituatie en de werkplek is er altijd, zaak is om die afstand zo klein mogelijk te laten zijn.

Scholing gerelateerde problemen: de scholing volstaat niet met het volgen van een cursus. Op de werkplek zal aandacht moeten zijn voor aanvulling en voortzetting van de scholing om voldoende beheersing van de competentie te kunnen garanderen.

3.3.3 Bevorderen van transfer Transferbevorderende maatregelen zijn nodig om de transfer zo optimaal mogelijk te laten verlopen. De opleiders, management van de organisatie en de professional zelf spelen allen daarin een belangrijke rol. Binnen het verloskundig systeem is de professional veelal eigen baas. Binnen het grote verband, de beroepsorganisatie de KNOV, zijn vele kleinere organisaties (de verloskundige maatschappen) opgenomen. Op niveau van het management van de KNOV worden bevorderende maatregelen genomen, maar ook op het niveau van de verloskundigen maatschappen worden transferbevorderende maatregelen genomen (tabel 3-4).

Page 22: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

22

3.3.4 Coaching op de werkplek Coaching is een belangrijk instrument om transfer mede te bevorderen (tabel 3-2). De belangrijkste functie van coaching is het ondersteunen van de cursist bij de uitoefening van competenties in de werkomgeving (Schreyoegg, 1997 in Bergenhenegouwen, 2002) en kent drie functies:

Ondersteuning door een meer ervaren persoon over de wijze waarop men functioneert. Door het geven van feedback op gerichte wijze leren van het eigen functioneren. Evalueren/analyseren van de taakuitoefening op de werkplek met als doel het optimaliseren

van de werkplek zelf en het eigen functioneren daarbinnen. Vooral in situaties waar nieuwe kennis en vaardigheden zijn geleerd, waarin de bestaande competentie verbeterd wordt maar bij ongelijksoortige, deels andere, complexere taken op de werkplek (vertikale transfer) is coaching gewenst. Wanneer en waar coaching wordt ingezet zal binnen de organisatie van verloskundigen individueel en op eigen vraag worden bepaald. Maatregelen genomen door :

Leervermogen en transfer Problemen en transfer Bevorderen van transfer

Opleiders (scholing) Verkleinen van de afstand tussen nieuw en oud (Den Ouden, 1992 in Bergenhenegouwen 2002)

Opleidingssetting optimaal aanpassen aan condities van de werkplek

Uitvoeren van taakanalyses en opstellen van beheersniveau van competenties

Scholing direct aan laten sluiten bij de taken op de werkplek

De werkplek laten functioneren als leeromgeving

De cursist de mogelijkheid bieden van supervisie, mentorgesprekken, reflecteren, coachen op de werkplek

Organisatie KNOV en op maatschapniveau (werkplek)

Sturen van ontwikkeling van scholing in de richting van de behoefte van de beroepsgroep geplaatst in het kader van beroeps- en maatschappelijke ontwikkelingen

Hebben van een beroepsprofiel met in het ideale geval koppeling aan competentieprofiel

Er zijn er te veel om op te noemen; belangrijk is dat er een transferplan ligt dat direct aanluit op het opleidingsplan en waarin een duidelijke keuze is gemaakt in te nemen transfer-bevorderende maatregelen

Cursist/Professional Inzicht hebben in eigen behoefte aan scholing; kenbaar maken bij de organisatie

Helder hebben welke werkervaring en kennis reeds beschikbaar is

Regelen van coaching op de werkplek; hetzij professioneel of door bv. collega met een beheersing van de bewuste competentie op hoger niveau.

Tabel 3-4: Overzicht van de maatregelen die de cursist, de organisatie (werkplek) en de opleiders (scholing) kunnen nemen om het leervermogen, problemen en bevordering van de transfer aan te pakken.

Page 23: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

23

3.4 Bij- en nascholing; een intergratie van kennis, kunde en attitude Scholen strikt binnen het eigen vakgebied is tegenwoordig niet meer voldoende. In deze paragraaf wordt kort uiteengezet waar de professional aandacht voor moet hebben buiten de patiënt gebonden activiteiten. 3.4.1 Wat moet men scholen? In de Engelstalige literatuur komt het begrip Continuing Medical Education (CME) naar voren en is te vergelijken met onze manier van bij- en nascholen. De kennisoverdracht eventueel gecombineerd met vaardigheidsonderwijs zijn hierin belangrijke onderdelen. Een nieuw begrip, Continuing Professional Development (CPD) is een vervolg op CME waarbij ook attitude en persoonskenmerken van de professional worden belicht en geschoold. CPD bestrijkt een heel breed gebied en behelst niet alleen de patiënt gebonden activiteiten, maar ook de multidisciplinaire context van de patiëntenzorg. CPD ziet de professional in de context van de eigen praktijk, de gezondheidszorg als geheel en de samenleving waar hij/zij deel van uitmaakt (Bennet, 2000; du Boulay, 2000; Davis 1995, 1998, 1999; Peck, 2000). Sec genomen zijn er drie gebieden waar de professional zich in moet scholen om ontwikkelingen bij te houden:

De medische ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied; de directe patiëntenzorg. De ontwikkelingen in de gezondheidszorg in het algemeen. De maatschappelijke ontwikkelingen. Zelfreflectie en zelfkennis en bevordering van eigen persoonlijke kwaliteiten.

Het is per individu verschillend waar de behoefte/noodzaak tot bij- en nascholing ligt. Voor het individu moet een systeem worden bedacht waarbij inzicht wordt verkregen in het eigen functioneren. Er moet worden gekeken waar de leemtes liggen, opdat er juiste keuzes kunnen worden gemaakt uit het aanbod van scholing. Om individuele groei inzichtelijk te maken zou men gebruik kunnen maken van competenties. Veel onderwijssystemen werken tegenwoordig met competenties/gedragsindicatoren. Competentie gerichte scholing maakt controle op inhoud, eigen functioneren en toetsing mogelijk (zie paragraaf 3.5 competentie gericht onderwijs). Bij het instellen van een kwaliteitsregister zal er gaan worden gecontroleerd op de kwantiteit (heeft men het aantal punten/uren bij- en nascholing behaald). Natuurlijk zal de kwaliteit en relevantie van de scholing datgene moeten zijn wat belangrijk is en niet de kwantiteit. Het systeem van controleren wordt aanzienlijk complexer als men ook een controle wil gaan uitvoeren op kwaliteit, bijvoorbeeld of de bij- en nascholing voldoende variëteit bevat. De Nederlandse kwaliteitsregisters die reeds functioneren binnen de gezondheidszorg kennen geen van allen deze controle. Sturing vanuit het register is mogelijk door het opstellen van verplichte eisen waardoor er enige garantie is op variëteit van de gevolgde scholing. De KNOV is bezig met het ontwikkelen van een individueel kwaliteitsregister, individualisering van de controle moet dan ook mogelijk zijn. De bewijslast dat men aan de eisen van het register voldoet ligt bij de beroepsgenoten zelf. Door gebruik te maken van competenties wordt controle op kwaliteit toegespitst op het individu mogelijk (zie paragraaf 3.5 competentiegericht onderwijs).

Page 24: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

24

3. 5 Continuing Professional Development en onderwijs CPD ziet de professional in de context van de eigen praktijk, de gezondheidszorg als geheel en de samenleving waar hij/zij deel van uitmaakt. Ontwikkeling van attitude en persoonskenmerken zijn naast het optimaliseren van kennis en kunde belangrijke aspecten in de scholing van de professional. Het competentiegericht onderwijs kent eenzelfde uitgangspunt. Kennis, vaardigheden,attitude en persoonskenmerken worden als een geheel gezien, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het onderwijssysteem wat daarbij past wordt in deze paragraaf besproken. 3.5.1 Het competentiegericht onderwijs Het competentiegericht onderwijs is ontstaan vanuit de visie dat de resultaten van het onderwijs beter moeten aansluiten op de ontwikkelingen van de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt en de maatschappij vragen om afgestudeerden die veel weten, maar vooral ook doelgericht kunnen handelen in nieuwe, gevarieerde en onbekende situaties. Dus breed inzetbaar en zelf in staat zijn om zich nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken. Naast het hebben van een gedegen vakkennis moeten ze goed kunnen communiceren, samenwerken, analyseren, methodisch kunnen denken en problemen kunnen oplossen. Het aangeboden onderwijs moet als uitgangspunt hebben dat de student centraal staat en niet de docent. Er zal meer aandacht moeten komen voor het zelfregulerend vermogen van de student. Het competentiegericht onderwijs is natuurlijk meer dan het uitvoeren van beroepstaken. Algemene gedragscompetenties (kerncompetenties) zoals flexibiliteit, creativiteit, inlevingsvermogen, zelfstandigheid, zullen ook aandacht moeten krijgen. Wat is een competentie? Er zijn vele definities en in de praktijk wordt voor het begrip competenties ook wel kwalificaties of vaardigheden gebruikt. De volgende definitie verwoordt mooi wat een competentie is: ”De combinatie van kennis, vaardigheden, attitude en persoonskenmerken, waarover een individu beschikt en waarop een beroep gedaan wordt , teneinde te kunnen functioneren naar de eisen die gesteld worden in een bepaalde specifieke arbeids-, opleidings- of maatschappelijk-culturele context” (Kallenberg, 2000, p.86). In een competentie zijn per definitie zowel kennis, vaardigheden als attitudes geïntegreerd. Een zichtbare (en dus beschrijfbare) vorm van succesvol gedrag. Het operationaliseren van het begrip competentie is mogelijk door gebruik te maken van gedragsindicatoren. Een gedragsindicator is een kenmerk/aanwijzing voor bepaald gedrag. De bouwstenen van een competentie zijn gedragsindicatoren. Door deze te formuleren wordt gewenst gedrag omschreven en deze indicatoren kunnen als maatstaf voor het beoordelen/toetsen dienen. Het opstellen van en competentieprofiel kan worden gekoppeld aan het beroepsprofiel dat wordt opgesteld door de beroepsorganisatie (KNOV is bezig om het beroepsprofiel van de verloskundige op te stellen, maar het profiel is nog in conceptfase). De beide profielen zullen grotendeels aansluiten bij wat de beroepsgroep al weet en vindt. Scholing kan op het competentieprofiel aansluiten en de competenties verder ontwikkelen. Niet iedereen zit op en zelfde niveau binnen een competentie. Een keuze zou dan ook kunnen zijn om niveaus binnen de competenties te introduceren (Lingsma, 2003). Competentie gericht onderwijs heeft een aantal kenmerken:

Relatie met de beroepspraktijk staat centraal, vanaf begin van de scholing wordt de ‘buitenwereld’ binnengehaald.

Alle onderwijsactiviteiten dragen bij dat de cursist competent moeten kunnen handelen in de beroepspraktijk. De docent is doordrongen van het belang van competentiegerichtheid.

Page 25: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

25

Betreft alle aspecten van de scholing. Dit is een proces waarbij cursisten door hun scholingstraject worden gevolgd en de competentiegroei regelmatig wordt gemeten.

Het onderwijs is flexibel en gevarieerd qua inhoud en vorm. Biedt de mogelijkheid aan te sluiten bij het ingangsniveau van de cursist.

De eisen die aan een competentie gericht curriculum worden gesteld zijn;

er is een sterke relatie met de beroepspraktijk; de kerncompetenties voor de beroepspraktijk worden centraal gesteld en vormen het

uitgangspunt voor het inrichten van de scholing/curriculum. er wordt voldoende aandacht besteedt aan oriëntatie op een ontwikkeling en vernieuwing van

het beroep en de beroepsuitoefening; er is een permanente reflectie op het beroep en de beroepsuitoefening; het onderwijs is flexibel en gevarieerd zowel qua inhoud als vorm en maakt zoveel mogelijk

gebruik van actieve leer- en studiemethodes; in de opbouw van de scholing/curriculum neemt de zelfsturendheid van de cursist voortdurend

toe; het curriculum biedt de mogelijkheid om te differentiëren tussen cursisten, persoonlijke

leerarrangementen te bouwen en aan te sluiten bij het ingangsniveau van de cursist.

Bij het invoeren van een competentiegerichte bij- en nascholing moeten eerst de competenties in kaart worden gebracht die men bij de cursisten wil realiseren. Eindtermen geven vaak een gedetailleerde beschrijving van de kennis en de vaardigheden die men moet beheersen aan het eind van de opleiding (Kallenberg, 2003). Competenties beschrijven meer hoe `het geheel` er uit moet zien. Het toetsen van competenties kan niet in stukjes worden opgedeeld, maar de eenheid van competenties wordt getoetst. Het leren, begeleiden en beoordelen heeft geïntegreerd plaats (Bergenhenegouwen, 2002). Door het portfolio te introduceren als evaluatie-instrument binnen de competentiegerichte scholing wordt de professional aangezet te reflecteren op zijn/haar werk, activiteiten, keuzes en doelen (Dochy, 2002). Het portfolio is een individueel instrument voor toetsing en bevat materialen die de kwaliteit van de persoon in kwestie laat zien.Het registreert/identificeert de persoonlijke groei en de persoonlijke behoefte aan scholing. Het portfolio wordt opgebouwd uit vijf elementen:

Documenten verzamelen; de betrokkene verzamelt documenten (bijvoorbeeld certificaten van bij- en nascholing, een zelf geschreven artikel) over een bepaald tijdstraject..

Het samenstellen van het portfolio is de verantwoordelijkheid van de betrokkene zelf. De ontwikkeling en/of groei in een competentie wordt gedocumenteerd (selectie van de

documenten, te realiseren doelstellingen en illustreren van de fasen van ontwikkeling). Zelfreflectie; verduidelijking, toelichting van de opgenomen documenten naar inhoud en

keuze. Begeleiding en instructie; de betrokkene moet in staat worden gesteld om een portfolio samen

te stellen. Richtlijnen bieden een houvast en maken duidelijk welke criteria worden gebruikt om het portfolio te beoordelen. Deze zullen door de beroepsgroep moeten worden opgesteld.

Naast het gebruik van een portfolio (bewijslast) kan het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) gevoerd worden (Lingsma, 2003). Dit is een plan van aanpak waarin activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering staan beschreven die de professional wil ondernemen om zijn/haar competenties te ontwikkelen. Op deze manier wordt de professional uitgedaagd om kritisch te kijken naar de ontwikkeling in zijn/haar loopbaan en te werken aan groei binnen de professie.

Page 26: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

26

3.6 Didactische werkvormen Het is belangrijk dat leertaken (didactische werkvormen) afgestemd worden op het opleidingsdoel. Een didactiek voor competentiegericht opleiden is nog niet echt ontwikkeld. Meestal worden werkvormen gevarieerd, waardoor de cursist de mogelijkheid krijgt om gebruik te maken van verschillende leerstijlen. In deze paragraaf worden werkvormen besproken die het mogelijk maken om kennis, vaardigheid, attitude en persoonskenmerken te verwerven. 3.6.1 Kennisverwervende werkvormen Bij deze werkvorm staat kennisoverdracht centraal en wordt meestal op frontale wijze aangeboden. De informatie moet gestructureerd worden aangeboden om opname en verwerking van de kennis te bevorderen. Voor voorbeelden zie schema 3-5. Traditioneel gezien wordt bij- en nascholing (in de verloskunde) nog vaak aangeboden in de vorm van een presentatie of hoorcollege met minimale interactie en/of discussie met het publiek. Deze vorm van scholing is vooral op kennisoverdracht gericht. De onderwerpen betreffen vrijwel bij uitstek medisch-technische thema’s, dit is niet effectief gebleken bij het veranderen van medisch handelen in de praktijk, laat staan op uitkomst van medische zorg (Davis 1999). Benecke (september 2000) wijst in zijn artikel op de individualisering van de maatschappij waarbij de vraag naar individueel scholen zal gaan toenemen, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor elektronische scholingsprogramma’s. De professional wordt met behulp van internet en cd-roms in de gelegenheid gesteld te scholen wanneer en waar het beste uitkomt en kan zelf het tempo en de onderwerpen kan bepalen. Het aanbod van dergelijke scholing is echter nog minimaal (Chan, 1999). In Amerika is sinds 1990 ingevoerd dat lezen een vereiste activiteit kan zijn voor het behalen van accreditatiepunten voor herregistratie. De definitie van ‘lezen’ is als volgt: ‘lezen van gezaghebbende medische literatuur in de vorm van peerreviews en leerboeken’. Uit een onderzoek onder Canadese artsen en hun leesgedrag komt naar voren dat het lezen van medische literatuur gecombineerd met het handelen in de praktijk een juiste stimulans is om te leren. Tevens levert het onderzoek bewijs dat lezen een verandering op handelen in de praktijk bewerkstelligt die gelijk staat aan groepsonderwijs en self-assessment programma’s (Campbell, 1999 in Holm, 2000). 3.6.2 Bekwaamheidsverwervende werkvormen Alleen kennis overdragen is niet voldoende gebleken om handelen te veranderen. Bij bekwaamheidsverwervende werkvormen staat het verwerven van nieuw (handelings)gedrag centraal (schema 3-5). In een studie gedaan door Davis (1999) is gekeken naar een mix van vaardigheidstrainingen en workshops waarbij meer interactie met de cursisten werd nagestreefd. De trainingen in de studie werden op verschillende manieren aangeboden bijvoorbeeld in de vorm van rollenspellen, discussiegroepen, ‘hands-on’training, probleem of case oplossend trainingen. De mix van interactieve scholing en kennisoverdracht dragen bij tot gedragsveranderingen (medisch handelen) op de werkvloer en laat het effect zien op uitkomst van zorg. 3.6.3 Werkvormen gericht op probleem oplossen Bij deze werkvormen staat het verder tot ontwikkeling brengen van de algemene bekwaamheid van de verloskundige in het omgaan en oplossen van problemen centraal. In het onderwijs aangeduid met de

Page 27: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

27

termen project- en probleemgestuurd onderwijs, waarbij samenwerking en de zelfsturing van de cursisten wordt gestimuleerd en de docent als mentor optreedt (schema 3-5). Evidence Based Medicine (EBM) betekent integratie van de meest valide onderzoeksresultaten en klinische ervaring in de dagelijkse praktijk en vormt de basis van veel richtlijnen en standaarden. In het onderzoek van Davis (1998) naar gerandomiseerd trials over een periode van 1975 tot 1995 komt naar voren dat 70% van de gerandomiseerde trials een positief effect laat zien op het medisch handelen en 48% op de uitkomst van zorg. Belangrijk is dat beroepsgroepen gaan werken met richtlijnen/standaarden zoveel mogelijk gebaseerd op EBM (of Evidence Based Best Practice). De richtlijnen en standaarden ondersteunen de behandelaar bij de behandeling van individuele patiënten/cliënten De praktijk wijst echter uit dat nog niet alle onderwerpen ‘evidence based’ zijn onderzocht. Belangrijk is dan dat de standaard/richtlijn de methode van ‘best practice’ volgt. Uit de literatuur komt naar voren dat scholing samen met beroepsgenoten van groot belang blijft voor de beleving en attitude. Groepsgrootte speelt een rol in bij- en nascholing. Wat echter de ideale en optimale groepsgrootte is, is (nog) niet duidelijk. Herhaalde sessies laten meer effect zien op medisch handelen en uitkomst van zorg. Maar hoe vaak de onderwijssessies moeten worden herhaald is nog niet duidelijk (Davis 1999). 3.6.4 Werkvormen gericht op bewustwording Bij deze werkvormen staat de zelfreflectie centraal. Kijken naar eigen functioneren met de bedoeling om routinematig handelen en sterk verankerde opvattingen open te breken en bloot te leggen (schema 3-5). Literatuur over het effect van didactische werkvormen, zoals intercollegiale toetsing, die bewustwording stimuleren zijn niet gevonden. Wel veel literatuur wat betreft het competentie gericht scholen (paragraaf 3.5). Voordeel is dat de persoon inzicht krijgt in eigen functioneren door gebruik te maken van competenties en een daarop aangepast evaluatiesysteem. Didactische werkvormen gericht op: Kennis- verwerving

Bekwaamheids-verwerving

Probleem oplossen

Bewustwording

Hoorcollege Micro-onderwijzen Projectonderwijs Kort geding Lezing Minicursus Ontdekkingsleren Carrouseldiscussie Forumdiscussie Interactieanalyse Algoritmen Groepsinterview Paneldiscussie Reflectief

onderwijzen Heuristieken Psychodrama

Groepsgesprek Incidentiemethode Creativiteit Intercollegiale toetsing

Casebespreking Protocolmaterialen Wetenschappelijke werkwijzen

Procesanalyse Probleemgestuurd leren

Symposium Workshop Individuele studie

Schema 3-5: didactische werkvormen voor bij- en nascholing (naar Coonen,, 1987, p.70)

Page 28: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

28

3.7 Achtergrond van leerprocessen en leerresultaten Leren is in het algemeen een combinatie van het verwerven van kennis, inzichten, houdingen (waardering) en vaardigheden (kunde). De omgeving speelt hier een essentiële rol. De sociale omgeving en manier van leven (tussen mensen) heeft een belangrijke invloed op leerprocessen en leerresultaten. De culturele omgeving heeft in de loop der jaren vorm gegeven aan leerprocessen en leerresultaten. Een aantal algemene factoren spelen een rol in de individuele- en groepsleerprocessen en leerresultaten (Bolhuis, 2001). Bij het opzetten van bij- en nascholing zal men met deze verschillende aspecten rekening moeten houden wil elke cursist tot haar/zijn recht komen. Eenvoudig gezegd gaat het om een groep met eenzelfde professie, maar individueel met een andere voorgeschiedenis of erfenis wat betreft leerprocessen en leerresultaten. Om enig inzicht te krijgen in het individuele, maar ook in het groepsleerproces volgt hier een korte inleiding. 3.7.1 Het individuele leerproces

De leeftijd kan worden gekoppeld aan een generatie en het zegt iets over de achtergronden van de leeftijdgenoten. Vaak wordt leeftijd ook gekoppeld aan ervaring, dit zegt echter weinig over inhoud en de variatie van die ervaring. In de loop der jaren kan het fenomeen van ervaringsconcentratie zich bij de professional openbaren. Men voelt zich dan steeds beter thuis in het beperkte gebied van de eigen functie. De kloof tussen eigen ervaringsgebied en daarbuiten wordt steeds groter. Scholen, strikt binnen het eigen ervaringsgebied, is geen probleem, maar in een ander gebied wordt dit een probleem. De variatie van die werkervaring en de sociaal-culturele ervaringen bepalen hoe sterk die ervaringsconcentratie is. De ervaringsconcentratie wordt sterker naarmate men minder gevarieerde activiteiten onderneemt. Belangrijk in een carrière lijkt dus het ondernemen van gevarieerde werk-, sociale en culturele activiteiten om ervaringsconcentratie zoveel mogelijk te voorkomen.

De invloed van ervaringsconcentratie, wat betreft bij- en nascholing, loopt hieraan parallel. Ook hier geld dat variatie van methoden in bij- en nascholing leidt tot makkelijker aanleren van andere leeractiviteiten dan men is gewend. De schoolloopbaan heeft hier al invloed op. Mensen met een smalle vooropleiding hebben meer last van ervaringsconcentratie.

Het sociale milieu kan worden opgesplitst in het milieu waarin men opgroeide en het milieu waarin men terecht is gekomen. Dit kan gelijk blijven maar ook verschillen. Het beroep van de ouders is sterk richting gevend voor kinderen en hun keuzes in de toekomst. Ze hangen vaak samen met het niveau en type opleiding dat wordt gevolgd. Het type opleiding is in het verder leven vaak een aanwijzing voor het geleerde en het leervermogen van die persoon.

Levensfasen (zoals het verlaten van het ouderlijke huis) en levensgebeurtenissen (verlies van een partner) brengen nieuwe situaties en problemen mee. Ze kunnen een aanleiding vormen om te gaan leren en dragen bij aan het individuele leerproces.

3.7.2 Het groepsleerproces Het leren van kennis, vaardigheden en motivatie is voor het groepsleren belangrijk. Ook hier is de culturele omgeving door mensen benoemd en geconstrueerd en er is in de loop der jaren vorm gegeven aan leerprocessen en leerresultaten. Het sociale klimaat en de cultuur waarbinnen een groep

Page 29: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

29

functioneert is vaak vanzelfsprekend en onbewust aanwezig en berust veelal op ongeschreven regels. Veel problemen bij het invoeren van veranderingen binnen een organisatie zijn terug te voeren niet op de geschreven regels maar op de verborgen agenda’s van mensen binnen de organisatie. Zijn er grote verschillen tussen sociaal-culturele leerprocessen dan staat dit een goede communicatie en samenwerking in de weg. Het omgekeerde kan ook spelen; is er tussen de verschillende onderdelen van een organisatie weinig tot geen contact, dan is de communicatie en samenwerking tot (bijna) nul gedaald en zullen collectieve leerprocessen moeilijk of helemaal niet op gang komen. Van efficiënte samenwerking kan dan geen sprake zijn. Nieuwkomers en veranderingen leiden vaak tot bewustwording van het sociale en culturele referentiekader. Nieuwe eisen gesteld aan een groep/team kunnen er toe leiden om leerprocessen te vergelijken met levensfasen en -gebeurtenissen bij individuen en ze dragen bij aan het groepsleerproces.

De leerpsychologische kenmerken van het groepsleerproces hangen nauw samen met de gelijkgerichtheid die er in een groep heerst.

De voorkennis en gezamenlijkheid gaan samen. Is het een bezit van een enkeling of beschikt iedereen over voorkennis? Is men op de hoogte van het niveau van voorkennis? Is voorkennis gezamenlijk bezit? Belangrijk is dat informatie wordt gedeeld dat er openheid van zaken ook aangaande fouten en onvrede in de groep wordt gegeven. Is en wordt iedereen op de hoogte gehouden? Er moet voortdurend worden bijgewerkt en vooruitgezien.

Leeropvattingen op groepsniveau vragen om een bijdrage van alle leden van de groep. Hierbij staat respect voor elkaars leerstijlen voorop om tot leren te komen.

Leermotivatie heeft alles te maken met sfeer in een groep. Belangrijk is om aandacht te hebben voor algemene motiverende aspecten zoals relevantie, aandacht, vertrouwen en satisfactie. Een gemeenschappelijk doel nastreven, dat de samenwerken en de motivatie verhoogd!

Leervaardigheden binnen het groepsleerproces zijn erbij gebaat als het wordt omgezet in een gezamenlijk leerproces. Teveel bemoeienis van buitenaf remt het uitvoeren van regulatietaken die door een groep zelf moeten worden uitgevoerd om tot leren te komen.

Leerstijlen die de mensen meenemen in een groep kunnen worden gebruikt om elkaar aan te vullen en van elkaar te leren.

3.8 Conclusie Om te komen tot een beroepsgroep die de visie “een leven lang leren” onderschrijft, is het belangrijk om een veld van professionals te creëren die gevarieerde werk-, sociale en culturele activiteiten ondernemen om ervaringsconcentratie zoveel mogelijk te voorkomen. Een onmisbaar document om beroepsopleiding, professional en continue professionalisering (bij- en nascholing) met elkaar te verbinden is het beroepsprofiel waaraan eventueel een competentieprofiel is gekoppeld. De beroepsopleiding en de aanbieders van bij- en nascholing hebben op die manier een basisdocument waarop zij hun scholing kunnen baseren. De beroepsorganisatie is verantwoordelijk voor het opstellen en actualiseren van het beroepsprofiel. Bij de KNOV ligt een verouderd versie van het beroepsprofiel, een geactualiseerde vorm ligt klaar ter beoordeling van de leden. In het licht van kwaliteitsbeleid, kwaliteitsregister, bij- en nascholing heeft het bekrachtigen van de conceptversie van het beroepsprofiel als officieel document duidelijk prioriteit. Deze theoretische verhandeling laat een aantal aspecten zien waarmee in de praktijk een controle op kwaliteit van bij- en nascholing kan worden uitgevoerd. Met competenties kunnen de individuele groei en toetsing (assessment) van de professional worden bewerkstelligd. Door de juiste methoden voor scholing en vervolg (transfer) te kiezen kan men de kwaliteit van de cursus verhogen.

Page 30: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

30

De professional/consument van de bij- en nascholingen moet kritisch kijken naar de kwaliteit van het aanbod van scholing. De scholing moet educatief en kosteneffectief zijn en de zorg verbeteren en daardoor de investering waard zijn. Deze controle kan centraal worden uitgevoerd vanuit de beroepsorganisatie. Het professionaliseren van de accreditatiecommissie en verplicht stellen van accreditatie is een eerste vereiste. De aanbieders van bij- en nascholing worden op die manier gedwongen om inhoud en vorm met kwaliteit aan te bieden.

Page 31: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

31

4 Evaluatie van bij- en nascholing In het kader van de CPD is het noodzakelijk om vakinhoudelijke en maatschappelijke ontwikkelingen te volgen. Investeren in bij- en nascholing is een methode om dat te verwezenlijken. Het is een financiële investering én een tijdsinvestering van de cursist. Belangrijk is dat de scholing effectief en efficiënt is. Evaluatie is niet alleen een instrument voor het meten van prestaties van een cursist na afloop van een scholingstraject. Evaluatie wordt op alle momenten in een leerproces gebruikt. Het doel van evaluatie is toetsing van de vorderingen van de cursist, de scholing (het onderwijsprogramma) en de docent (didactisch verantwoording). Aan het evaluatiesysteem hecht men tegenwoordig veel waarde. Cursisten leren toetsgericht, dit is een belangrijk gegeven in de onderwijspraktijk Het aanpassen van de evaluatievorm is een effectieve manier om leermethoden van cursisten te veranderen (Dochy, 2002). Aanpassen of veranderen van het onderwijssysteem vraagt om aanpassing van het evaluatiesysteem. In dit hoofdstuk wordt gekeken wat binnen het kwaliteitsregister voor verloskundigen een haalbare en praktische manier van evalueren zou kunnen zijn. 4.1 Evalueren van bij- en nascholing Evaluatie in de bij- en nascholing omvat vier onderdelen die niet los van elkaar kunnen worden gezien.:

Evaluatie van het onderwijsprogramma, op inhoud en uitvoerbaarheid. Evaluatie van de docent op deskundigheid en didactische vaardigheid. Evaluatie van de didactische werkvormen, oefeningen en opdrachten op geschiktheid en

gerichtheid op de leerdoelen. Evaluatie van de leervorderingen in kennis, vaardig gedrag en houding van de cursisten, het

opleidingsrendement. 4.1.1 Evaluatie van het onderwijsprogramma Door scholing vooraf te evalueren is het mogelijk om een selectie te maken in het aanbod van bij- en nascholing op effectiviteit en efficiëntie. In verschillende beroepsgroepen in de gezondheidszorg is men over gegaan tot accreditering van bij- en nacholing. Letterlijk betekent accreditering: “door gunstige inlichtingen vertrouwen schenken”(van Dale, 1999). De beroepsorganisatie schenkt vertrouwen aan de aangeboden cursussen en de cursist kan erop vertrouwen dat de cursus aan de kwaliteitsnormen, gesteld door de beroepsorganisatie voldoet. Door accreditatie van bij- en nascholing heeft de beroepsorganisatie een belangrijk toetsingsinstrument in handen om te beoordelen of aangeboden scholing voldoet aan de basiskwaliteit van het onderwijsproces, de inhoudelijke kennisniveaus en competenties. Accreditatie is daarmee een prikkel om de kwaliteit van bij- en nascholing te verbeteren. Uitgangspunt voor accreditatie van bij- en nascholing moet het beroepsprofiel van de verloskundige zijn, eventueel met daaraan gekoppeld het competentieprofiel. De accreditatie-eisen moeten protocollair worden vastgelegd. Hoofdstuk drie heeft vanuit de theorie aangegeven welke aspecten voor bij- en nascholing van belang zijn. De volgende onderdelen van een cursus moeten in ieder geval in de accreditatie-eisen naar voren komen:

De doelgroep is duidelijk omschreven. De inhoud van het programma is ‘up to date’, in overeenstemming met het beroepsprofiel,

geschikt voor de doelgroep, uitvoerbaar en relevant voor de verloskundige praktijk.

Page 32: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

32

De leerdoelen zijn duidelijk geformuleerd in de vorm van eindtermen of competenties en gedragsindicatoren te beschrijven die men bij de cursist wil realiseren.

De leertaken en didactische werkvormen zijn zowel theoretisch als praktisch afgestemd op het leerdoel.

Het vereiste begin-niveau van kennis en vaardigheden is duidelijk omschreven en bekend aan de deelnemers.

De geformuleerde competenties worden bij de deelnemers op het einde getoetst met het oog op de gewenste professionalisering en kwalificatie (portfolio).

Andere criteria, onder anderen op organisatorisch gebied zullen worden toegevoegd, zoals:

Organisatie van de scholing moet voldoen aan reclamecodes op landelijk en/of Europees niveau.

Organisatoren, sprekers/docenten moeten in vrijheid kunnen spreken, commerciële belangen mogen geen verstrengeling geven.

Toekennen van accreditatiepunten/uren. Uitreiken van een certificaat als bewijs van deelname.

4.1.2 Evaluatie van de docent De rol en taak van de docent/trainer/instructeur is een sleutelrol in het geheel van de scholing. Een competentieprofiel maakt het mogelijk om het beroepsdomein van de docent af te bakenen en om de professional, aan te spreken op aspecten die onderdeel uitmaken van het competentieprofiel. Van de docent mag worden verwacht dat hij/zij kennis heeft van; het leren van volwassenen; de leerstof; doelformulering; training en ontwikkeling; gedragsobservatie.Verder mag worden verwacht dat de docent vaardigheden bezit op het gebied van coaching; geven van feedback; groepsprocessen; presenteren; vragen stellen; relaties ontwikkelen; helderheid; observeren en beschikt over een gezonde dosis zelfkennis. Van de organisatie die bij- en nascholing ontwikkelt en aanbiedt mag worden verwacht dat zij de docenten selecteren met de juiste competenties voor het uitvoeren van de scholing. De cursist is degene die middels evaluatie (bijvoorbeeld schriftelijk, door middel van een enquête) de docent (en de cursus) beoordeeld. Van de organisatie mag verwacht worden dat zij anticiperen op de uitkomsten van die evaluatie en de cursus aanpassen/verbeteren indien dit is gewenst.

4.1.3 Evaluatie van de vorderingen van de cursist Om te worden geregistreerd in het individuele kwaliteitsregister, zoals in ontwikkeling binnen de KNOV, moet aan bepaalde eisen gaan worden voldaan. Zoals reeds in hoofdstuk drie is aangekaart, is controle op kwantiteit (heeft men het aantal punten/uren bij- en nascholing behaald) van belang, maar belangrijker is de evaluatie/toetsing op kwaliteit. De cursist zal moeten worden geëvalueerd. Het resultaat van de evaluatie, de norm, moet concreet worden gemaakt. Het geven van een cijfer is de meest gangbare vorm, maar zegt op zich weinig. Het cijfer krijgt pas betekenis als er een vergelijking kan worden getrokken. Om in de evaluatie een meer cursist gecentreerde benadering te laten plaats hebben is het belangrijk dat er een verschuiving optreed in de beoordeling van de cursist (figuur 4.1) . Deze verschuiving eist een verandering van de beoordeling: van nadruk op norm (cijfer) naar nadruk op het behalen van eindtermen/ competenties van de opleiding.

Page 33: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

33

Figuur 4.1 Verschuiving van de norm van de evaluatie. Van Naar Externe evaluatie Interne evaluatie Puur summatief Formatief en Summatief Product evaluatie Product- en Procesevaluatie Summatieve evaluatie: betreft een evaluatie met informatie verkregen over een langere termijn. Essentieel is dat het hier gaat om een beoordeling van de cursist (geslaagd of niet geslaagd). Deze vorm van evaluatie kan worden gebruikt om te beoordelen of iemand voldoet aan de eisen gesteld aan het kwaliteitsregister. Formatieve evaluatie: betreft een evaluatie met informatie verkregen met korte tussenperiodes. Het doel is om het leerproces van de cursist beter te begeleiden en te sturen. Deze vorm van evalueren begeleidt de persoon in kwestie naar het einddoel, de registratie in het kwaliteitsregister. Productevaluatie: hier wordt naar de uiteindelijke resultaten gekeken. Het product dat de cursist heeft geproduceerd/behaald. Procesevaluatie: het resultaat is niet het enige waarnaar wordt gekeken, ook de weg naar het behalen van de doelen wordt in de evaluatie betrokken. De term evaluatie wordt tegenwoordig veelal vervangen door assessment. Met assessment wordt een evaluatievorm bedoeld waarbij de cursist wordt beoordeeld op basis van actieve prestaties om kennis te gebruiken om zinvolle problemen op te lossen, het leerproces te bevorderen en kritisch te evalueren. Het voordeel van deze manier van evalueren is dat er individueel op verschillende niveaus van kennis, vaardigheden en attitude kan worden gekeken naar het functioneren van de cursist in zijn omgeving. Enkele voorbeelden die in het competentiegerichte onderwijs worden toegepast zijn:

Self-assesment: Boud (1992) in Dochy (2002), omschrijft self-assesment “als de betrokkenheid van de lerende bij het beoordelen van het eigen leren”. Bevordert de reflectie op het eigen leerproces.

Peer-assesment: “kan omschreven worden als een proces waarbij de studenten hun medestudenten evalueren, al of niet op basis van zelfgeselecteerde criteria”, Dochy (1999) in Dochy (2002).

Performance-assesssment: “een systematische poging om de toepassingsvaardigheid van de lerende te meten” (Meijer, 1992). Met behulp van werkelijke of gesimuleerd assessment oefeningen wordt er getoetst of de cursist de kennis bij het oplossen van nieuwe problemen en/of uitvoeren van specifiek taken kan toepassen.

Binnen de evaluatie van de verloskundige beroepsbeoefenaar zijn we op zoek naar een evaluatie-instrument waarbij de verloskundige de verantwoordelijkheid krijgt over het eigen leerproces en de bewijslast daarvan. Tevens moet het instrument de mogelijkheid bieden voor de beroepsvereniging een controle uit te voeren op toelating tot het kwaliteitsregister wat betreft de eisen die gaan worden gesteld. In hoofdstuk drie is het portfolio geïntroduceerd, dit assessment-instrument biedt de mogelijkheid tot controle (verzameling van bewijsstukken) en zorgt voor een betrokkenheid/verantwoordelijkheid van de eigenaar bij het eigen leerproces.

Page 34: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

34

4.2 Het portfolio als evaluatie-instrument

Reflectie en groei: In de literatuur wordt gewezen op het nuttige effect van een combinatie van peer- en self-assessment. Dit werkt wederzijds ondersteunend en versterkend. Peer-assesment levert informatie die kan worden gebruikt voor de zelfbeoordeling. Kritisch reflecteren, feedback geven en met feedback omgaan moet worden geleerd. Deze vormen van evaluatie zijn zeer bruikbaar voor het samenstellen, selecteren en ordenen van bewijsstukken voor het portfolio. Op basis van de verzamelde bewijsstukken is reflectie mogelijk op de groei binnen een bepaalde competentie.

Formatieve en summatieve evaluatie: Het portfolio biedt ruimte aan beide vormen van

evaluatie. De eigenaar krijgt inzicht in zijn/haar groei met inbegrip van sterke en zwakke kanten en dus mogelijkheden tot bijsturing (formatief). Wel of niet behalen van een einddoel, behalen van een diploma/certificaat/getuigschrift (summatief).

Authentieke evaluatie en performance-assessment: Krijgt de eigenaar een grotere eigen

beslisbevoegdheid over de toe te voegen materialen, dan wordt het portfolio een meer individueel-authentiek document. Tevens laat de eigenaar zien waarin hij/zij goed is (performance-assesment).

Zelfevaluatie; de actieve rol van de eigenaar: De eigenaar stelt zelf het portfolio samen daarbij

rekening houdend met de richtlijnen en beoordelingscriteria. Het gezamenlijk (beroepsgroep en beroepsbeoefenaar) opstellen van richtlijnen en beoordelingscriteria geeft inzicht in en legitimeert het voeren van het evaluatiesysteem.

Om te voorkomen dat evaluatie slechts een instrument wordt voor supervisie is het belangrijk dat er integratie optreed van leren, instructie en toetsing. Evaluatie kan niet worden uitgevoerd zonder actieve betrokkenheid van cursist en docent. Op deze manier wordt evaluatie een belangrijk onderdeel van scholing en kan in belangrijke mate bijdragen aan de verbetering van onderwijs. Belangrijk is om de beroepsgroep ervan te overtuigen dat het portfolio een bruikbaar instrument is. Duidelijke instructies rond inhoud en vormgeving van het portfolio zullen moeten worden gegeven. Richtlijnen wat betreft relevantie, selectie, representatie,structuur en organisatie van de bewijsstukken moeten gezamenlijk worden opgesteld. Deze voorwaarden maken het portfolio tot een relevant, evenwichtig en betrouwbaar document (Mathers, 1999).

Page 35: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

35

5 Onderzoeksopzet In dit hoofdstuk komt de opzet van het onderzoek aan de orde. Het onderzoeksdesign en de onderzoekspopulatie worden beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de keuze van het onderzoeksinstrument, gevolgd door een beschrijving van het betreffende instrument per onderdeel. In het kort wordt de methode van analyse en het gebruik van statistische technieken zoals deze binnen dit onderzoek zijn toegepast uitgelegd. De probleemstelling die onderzocht werd luidt als volgt: “Wat is de stand van zaken wat betreft het bij- en nascholingsgedrag van praktiserende verloskundigen binnen het Nederlands verloskundig systeem in het perspectief van het opzetten van een individueel kwaliteitsregister voor verloskundigen”? Subvragen:

Wat is het huidige gedrag wat betreft bij- en nascholing (inventarisatie)? Wat zijn daarbij de bestaande voorwaarden en bevorderende en belemmerende factoren.

Welke voorwaarden en bevorderende factoren zijn wenselijk in de toekomst voor het aanbod, vorm en organisatie van de bij- en nascholing volgens praktiserende verloskundigen.

De verzameling van gegevens over het bij- en nascholingsgedrag van verloskundigen richt zich op de in Nederland praktiserende verloskundige. De voorkeur ging uit naar het gebruik van het bestand van het NIVEL dat zij hebben opgebouwd bij de jaarlijkse peilingen onder praktiserende verloskundigen in Nederland. Het NIVEL heeft in principe alle praktiserende verloskundigen in kaart gebracht, ook diegene die geen lid zijn van de KNOV. Cijfers uit deze registratie van verloskundigen in 2003 laten zien dat ruim 92 % van alle werkzame verloskundigen lid is van de KNOV. Echter het gebruik van het NIVEL bestand is niet kosteloos, daarom is er voor gekozen om het ledenbestand van de KNOV te gebruiken dat zonder financiële consequenties ter beschikking stond. Op 1 juni 2004 zijn er 1682 praktiserende verloskundigen geregistreerd in het ledenbestand van de KNOV. Het steekproefkader bestaat uit een deel van het ledenbestand van de KNOV. De populatie is verdeeld in relevante deelpopulaties om in ieder geval een uitspraak te kunnen doen over verloskundigen werkzaam binnen de 1e, 2e lijn en waarnemers en hun bij- en nascholingsgedrag. 5.1 Het onderzoeksdesign Het betreft hier een beschrijvend en explorerend onderzoek waarvan het doel verkennend is en waarbij er wordt gekeken naar zaken die opvallen. De conclusie kan zijn dat er nader onderzoek moet worden gedaan. Beschrijvend onderzoek is het in beeld brengen, inventariseren, beschrijven en analyseren van problemen in de uitgangssituatie. Explorerend wil zeggen dat er gezocht wordt naar factoren die mogelijk verklarend kunnen zijn voor de situatie zoals deze nu is (Migchelbrink, 2003). De verzameling van de gegevens heeft plaats gehad door middel van een vragenlijst en zijn verwerkt zoals in kwantitatief onderzoek. 5.2 Het onderzoeksinstrument In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan de orde:

de keuze van het onderzoeksinstrument; de ontwikkeling van de vragenlijst met een korte beschrijving per onderdeel; de procedure van dataverzameling; de analysemethode en statistische technieken.

Page 36: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

36

5.2.1 De keuze van het onderzoeksinstrument De probleemstelling van dit onderzoek is uitgangspunt geweest voor de keuze van het onderzoeksinstrument. Het is mogelijk om voor verschillende onderzoeksinstrumenten te kiezen zoals een (groeps)interviews, documentstudie, delphimethode en een vragenlijst. De projectgroep van de KNOV had al interviews gehouden met ervaringsdeskundigen uit andere beroepsgroepen die met een kwaliteitsregister werken. Deze interviews zijn uitgewerkt en ik kon deze gebruiken in mijn vooronderzoek. Uit de groep van mensen die zijn geïnterviewd is de klankbordgroep ontstaan. Tevens zijn er discussiemiddagen geweest om meningen van de beroepsgroep te peilen. Bij de bijeenkomsten van de klankbordgroep en op de discussiemiddagen ben ik aanwezig geweest en heb hieraan actief deelgenomen. Op deze wijze heb ik veel informatie verzameld. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag moeten er gegevens worden verzameld in een grote groep verloskundigen zodat er een indruk wordt verkregen van het bij- en nascholingsgedrag. Met de verkregen informatie uit het vooronderzoek was voor een groot deel duidelijk welke aspecten zouden moeten worden bevraagd. Het werken met de gestructureerde vragenlijst is een methode om snel en goedkoop gegevens over een grote groep te verzamelen. In korte tijd wordt het gewenste aantal respondenten bereikt en het is vanuit het hoofdkantoor van de KNOV betrekkelijk makkelijk te organiseren. De vragenlijst kan zowel schriftelijk, mondeling, elektronisch, individueel of in een groep worden afgenomen.Er is voor gekozen om de vragenlijst individueel en schriftelijk af te nemen. Elektronisch afnemen is overwogen, maar de KNOV beschikt niet over alle emailadressen van de leden. De anonimiteit is te garanderen waardoor het geven van sociaal wenselijke antwoorden tot een minimum wordt gereduceerd en mogelijk de drempel om de vragenlijst in te vullen verlaagd. Er kleven natuurlijk ook nadelen aan deze methode. Het ontwikkelen van de vragenlijst kost veel tijd en vereist inzicht/kennis in het ontwikkelen van een vragenlijst, de doelgroep en het onderzoeksthema. De non-respons is een belangrijk item. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk dat de vragenlijst vergezeld gaat van een goede introductiebrief, de vragenlijst moet tevens beschikken over goede instructies, zodat het invullen gemakkelijk is (Bartelds, 1978). De wijze van terugsturen moet eenvoudig zijn, bijvoorbeeld door het gebruik van voorgedrukte portvrije enveloppen. 5.2.2 De ontwikkeling van de vragenlijst Bij het tot stand komen van de vragenlijst is gebruik gemaakt van enkele onderdelen van een vragenlijst die zijn gebruikt bij een behoeftepeiling onder Rotterdamse huisartsen naar nascholing. Tevens heeft de enquête van het NIVEL die elk jaar wordt gehouden onder praktiserende verloskundigen om de beroepsgroep te registreren als voorbeeld gediend. De vragenlijst in conceptvorm is verstuurd naar mensen uit de klankbordgroep, medestudenten van de Masteropleiding Verloskunde en enkele praktiserende verloskundigen, een groep van ongeveer 30 mensen.De vraag was of men de vragenlijst zou willen invullen en (eventueel) van commentaar zou willen voorzien. Van 15 personen is een reactie gekomen en met die suggesties is de vragenlijst definitief gemaakt. De uiteindelijke vragenlijst is opgebouwd uit de volgende onderdelen:

Algemene informatie; waarin vragen worden gesteld om een beeld te krijgen van de respondenten wat betreft gegevens over persoonlijke omstandigheden en werkzaamheden als verloskundige.

Gegevens over bij- en nascholingsgedrag; de vragen hebben betrekking op concrete zaken wat betreft bij- en nascholingsgedrag.

Bevorderende en belemmerende factoren; vragen zijn gesteld om inzicht te krijgen in factoren die en rol spelen bij het maken van een keuze in het bij- en nascholingsaanbod en welke bevorderende of belemmerende werking deze hebben.

Page 37: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

37

Mening van de respondent; deze vragen gaan in op de mening van de respondent over de in 2003 gevolge gecertificeerde bij- en nascholing.

Elk onderdeel van de vragenlijst bevat een korte introductie en invulinstructie. Er is aandacht besteed aan de lay-out van de vragenlijst, deze is verzorgd en eenduidig, wat het invullen ten goede komt. De vragenlijst bestaat voornamelijk uit meerkeuzevragen met deels gestructureerde vragen op een vijfpuntschaal. Hierdoor is de vragenlijst eenvoudig in te vullen (bijlage 2). Er is gekozen voor een vijfpuntschaal om de respondenten de gelegenheid te kunnen geven om neutraal te reageren. De vragenlijst moet namelijk geschikt zijn voor verloskundigen werkzaam in de 1e lijn, 2e lijn en als waarnemer. Bij de analyse van de vragen kan door hercoderen van de vijfpuntschaal een driepuntschaal gemaakt worden hetgeen mogelijk kan bijdragen aan versterking van de samenhang van uitkomsten (de Vocht, 2002). 5.2.3 De dataverzameling De dataverzameling heeft plaats gehad gedurende de periode augustus 2004 tot een met half oktober 2004. De 300 verloskundigen kregen de enquête per post toegezonden met een introductiebrief (bijlage 1) waarin uitleg werd gegeven over het doel van het onderzoek. De responstijd bedroeg in eerste instantie ruim 3 weken (18 augustus tot 10 september 2004). Op 10 september is een herinneringsbrief (bijlage 3) verzonden naar de verloskundigen die nog niet gereageerd hadden met het verzoek dat alsnog te doen. De vragenlijsten zijn genummerd en corresponderen met de adresgegevens die alleen bekend zijn bij de onderzoeker. Hiervan wordt alleen gebruik gemaakt om een herinneringsbrief te kunnen zenden aan de verloskundigen die op 10 september nog niet hebben gereageerd. De vragenlijsten worden verder anoniem verwerkt. Alle ingevulde vragenlijsten zijn in antwoordenveloppen teruggestuurd naar het KNOV hoofdkantoor te Bilthoven. Ze zijn ingevoerd in een elektronisch gegevensbestand. Met de KNOV wordt nog overlegd over een geschikte wijze waarop de resultaten aan de beroepsgroep worden gepresenteerd. Één van de mogelijkheden zou kunnen zijn om een korte samenvatting te zenden aan de respondenten van het onderzoek. 5.3 De steekproef Omdat het kwaliteitsregister zich richt op de praktiserende verloskundige bestaat het steekproefkader (de populatie) uit een deel van het ledenbestand van de KNOV, de praktiserende verloskundigen. De populatie is verdeeld in relevante deelpopulaties om in ieder geval een uitspraak te kunnen doen over verloskundigen werkzaam binnen de 1e, 2e lijn en waarnemers en hun bij- en nascholingsgedrag. Uit de volgende deelpopulaties wordt de gestratificeerde aselecte (volstrekt willekeurig/op toeval gebaseerd) steekproef met behulp van het statistische computerprogramma SPSS (Statistical Product and Service Solutions)11.0 voor Windows getrokken (figuur 5-1).

Groep 1; verloskundigen werkzaam in de 1e lijn, zelfstandig gevestigd (eigen praktijk) of de

verloskundige die een overeenkomst heeft met het ziekenfonds en alleen of in een maatschap een praktijk uitoefent of in een gezondheidscentrum (veelal in loondienst) werkzaam is (1248 verloskundigen),

Groep 2; verloskundigen werkzaam in de 2e lijn, klinisch werkzaam (academisch of perifeer); in dienstverband van een ziekenhuis (227 verloskundigen).

Groep 3; waarnemers (vaste of wisselende; 208 verloskundigen).

Van belang is in dat verband het aselect zijn getrokken van de steekproefeenheden en de grootte van de steekproef. Hoe groter de aselecte steekproef hoe representatiever de steekproef zal zijn ten aanzien

Page 38: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

38

van alle variabelen. Dit heeft natuurlijk weer betrekking op de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de conclusies. Figuur.5-1 Het trekken van de gestratificeerde aselecte steekproefsteekproef Populatie/steekproefkader 1682 praktiserende verloskundigen

ledenbestand KNOV Deelpopulaties

Verloskundigen Verloskundigen Verloskundigen werkzaam in werkzaam in werkzaam als 1e lijn 2e lijn waarnemers 1248 = 74% 227 = 14% 208 = 12% 100 personen 100 personen 100 personen Steekproef elementen/steekproefeenheden

300 personen totaal 5.4 De Respons De responstijd bedroeg in eerste instantie ruim 3 weken (18 augustus tot 10 september 2004). Op 10 september is een herinneringsbrief verzonden naar de verloskundigen die nog niet hadden gereageerd met het verzoek dat alsnog te doen. Het aantal respondenten bedroeg 134 (44.6%) en na een herinneringsbrief 187 (62,3%), zie tabel 5-2. Respons na 1e verzoek tot

invullen van de vragenlijst Respons na herhaald verzoek tot invullen van de vragenlijst middels een herinneringsbrief

Groep 1: werkzaam in de 1e lijn 46 67 Groep 2: werkzaam in de 2e lijn 47 66 Groep 3: werkzaam als waarnemer 41 54 Totaal aantal respondenten 134 187 Tabel 5-2: aantal respondenten voor en na herinneringsbrief 5.5 De analysemethode en statistische technieken Het programma gebruikt voor de verwerking en analyse van de gegevens is het statistische computerprogramma SPSS (Statistical Product and Service Solutions) 11.0 voor Windows. Achteraf zijn de deelpopulaties en een aantal vragen gehercodeerd (bijlage 4).

Page 39: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

39

In het kort volgt een uitleg over de statistische technieken zoals die binnen het onderzoek zijn toegepast. Frequenties/statistische maten Onderdeel van de beschrijvende statistiek. Een frequentietabel geeft en overzicht van het aantal keren dat iedere waarde in de verdeling voorkomt. Er worden vier groepen statistische maten onderscheiden:

Percentielen. Maten van centrale tendentie; mean, mediaan, modus en som. Spreidingsmaten; standaarddeviatie, variantie, range, minimum, maximum, s.a.mean

(standaardfout). Verdelingsmaten; scheefheid, welving ten opzichte van de normale verdeling.

Kruistabellen en chi-kwadraat (χ2 ) toets In een kruistabel worden twee categorale variabelen tegen elkaar afgezet in rijen en kolommen. Elke combinatie van een rij en een kolom wordt een cel genoemd. De celfrequentie is het aantal waarnemingen in ieder cel en geeft aan hoe vaak de combinatie van beide variabelen voorkomt. Met de chi-kwadraat (χ2) toets kan worden onderzocht of er tussen beide variabelen een statistisch verband bestaat. De nulhypothese is daarbij altijd dat de beide variabelen onafhankelijk van elkaar zijn, dat er geen verband is. Bij het interpreteren van de χ2 toets is de overschrijdingskans (aymp. Sig. 2-sided) van belang. Hierbij wordt uitgegaan van een betrouwbaarheid van 95 % (α = 0,05). De nulhypothese wordt verworpen bij een significantie van p ≤ 0,05 (de Vocht, 2002). Parametrische toets Om te onderzoeken of twee gemiddelden van een interval- of ratiovariabele aan elkaar gelijk zijn, wordt de Student’s t-toets gebruikt. De nulhypothese luidt dat de beide populatiegemiddelden aan elkaar gelijk zijn. De Student’s t-toets is verantwoord als aan de volgende voorwaarden is voldaan. De steekproef dient aselect te zijn getrokken en bij een populatie N< 20, normaal verdeeld. Voor een steekproefgrootte van 20<N <50 mag de verdeling iets scheef zijn. Bij N > 50 is de toets robuust. Binnen dit onderzoek wordt uitgegaan van een betrouwbaarheid van 95 % (significantieniveau p ≤ 0,05) (de Vocht, 2002). Non parametrische toetsen De parametrische toetsen (ANOVA, t-toets) kunnen bij de vragen gemeten op de vijfpuntschaal niet gebruikt worden omdat aan de voorwaarden die worden gesteld aan het uitvoeren van die toetsen niet wordt voldaan. Non parametrische of vrije verdelingstoetsen zijn gebaseerd op de rangvolgorde van de gegevens gemeten op nominale of ordinale schaal en zijn in het algemeen minder krachtig als de parametrische variant (ANOVA en T-toets). Dit betekent dat de kans wat groter is dat de nulhypothese ten onrechte niet wordt verworpen.

Mann-Withney toets (=Wilcoxon rank sum toets); vereist een ordinale meetschaal en toetst de nulhypothese dat twee steekproeven afkomstig zijn uit identieke populaties, dus dat de verdelingen gelijk zijn. Aan de hand van de tweezijdige overschrijdingskans wordt de nulhypothese verworpen bij een significantie van p ≤ 0,05 (de Vocht, 2002).

Kruskal-Wallis toets: non parametrische variantie analyse, vereiste is dat afhankelijke variabele op ordinale schaal moet zijn gemeten. Toetst voor meer dan twee steekproeven de

Page 40: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

40

nulhypothese , dat de steekproeven afkomstig zijn uit identieke populaties; dus dat de verdelingen gelijk zijn. De procedure is vergelijkbaar met de Mann-Withney toets, maar dan voor meer dan twee steekproeven (de Vocht, 2002).

Page 41: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

41

6 Resultaten van de enquête Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van het onderzoek. In de paragrafen 6.1., 6.2., 6.3. en 6.4 worden de resultaten van de volgende onderdelen van de vragenlijsten besproken:

Algemene informatie; waarin vragen worden gesteld om een beeld te krijgen van de respondenten wat betreft gegevens over persoonlijke omstandigheden en werkzaamheden als verloskundige.

Gegevens over bij- en nascholingsgedrag; de vragen hebben betrekking op concrete zaken wat betreft bij- en nascholingsgedrag.

Bevorderende en belemmerende factoren; vragen zijn gesteld om inzicht te krijgen in factoren die en rol spelen bij het maken van een keuze in het bij- en nascholingsaanbod en welke bevorderende of belemmerende werking deze hebben.

Mening van de respondent; deze vragen gaan in op de mening van de respondent over de in 2003 gevolge gecertificeerde bij- en nascholing.

De verkregen resultaten worden per vraag besproken, waarbij de vragen in paragraaf 6.2, 6.3. en 6.4 voor het gemak van de lezer bij de uitwerking van de resultaten worden herhaald. De paragrafen 6.2, 6.3. en 6.4 paragraaf worden afgesloten met een samenvatting en discussie. Paragraf 6.1 bespreekt de resultaten van de algemene informatie (het eerste deel) van de vragenlijst in relatie tot de onderzoekspopulatie. 6.1 De onderzoekspopulatie De populatie van dit onderzoek, praktiserende verloskundigen in de onderzoeksperiode juni - oktober 2004, bestaat uit 1682 personen. In de beschrijving van de onderzoekspopulatie wordt ingegaan op het eerste deel van de vragenlijst: de algemene informatie; waarin vragen worden gesteld om een beeld te krijgen van de respondenten wat betreft gegevens over persoonlijke omstandigheden en werkzaamheden als verloskundige (zie paragraaf 5.5, het onderzoeksinstrument). Het opleidingsniveau wordt niet meegenomen, daar alle verloskundigen hoger opgeleid zijn (HBO/WO). Ook de vraag betreffende de BIG registratie wordt niet besproken, de respondenten zijn allen BIG geregistreerd. Van de respondenten is 95,4 % werkzaam als verloskundige, daarmee bevestigend dat het om een praktiserende groep verloskundigen gaat in dit onderzoek. De cijfers uit de registratie van verloskundigen, peiling 2003 (Kenens, NIVEL 2003) worden waar mogelijk gebruikt als vergelijkingskader voor de gehele populatie praktiserende verloskundigen met de steekproef in zijn geheel en voor de drie subgroepen afzonderlijk. Groep 1; werkzaam in

1e lijn (N) Groep 2; werkzaam in 2e lijn (N)

Groep 3; werkzaam als Waarnemer (N, %)

Totaal (N)

Echt werkzaam in 1e lijn

62

5

28 (54,9%)

95

Echt werkzaam in 2e lijn

1

51

3 (5,9%)

55

Echt werkzaam als waarnemer

0

0

19 (37,3%)

19

Andere werkvorm

0

7

1 (1,9%)

8

Missen

10

Totaal (N)

63

63

51 (100%)

187

Tabel 6-1: verdeling van de steekproefgroepen naar werkvorm

Page 42: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

42

Bij het begin van de analyse van de gegevens werd duidelijk dat de beoogde verdeling door het maken van drie deelpopulaties, werkzaam in de 1e -, 2e lijn en waarnemers niet helemaal is opgegaan. De oorspronkelijke waarneemgroep, de derde deelpopulatie, voldeed niet aan het criterium dat gesteld was; waarnemer zijn in de 1e of 2e lijn. Slecht 37,3 % in deze groep is waarnemer, 54,9% werkt in de 1e lijn, 5,9% werkt in de 2e lijn en de rest 1,9 % is werkzaam in de 1e lijn veelal gecombineerd met een baan in het onderwijs (tabel 6-1). Door te hercoderen zijn de groepen op de juiste manier samengesteld. Een groep verloskundigen werkzaam in de 1e en 2e lijn en een groep waarnemers. De verloskundigen met de gecombineerde werkvorm zijn ingedeeld bij de praktisch werkende verloskundigen in de 1e lijn (N=7) en in de waarneemgroep (N=1). De beroepsgroep verloskundigen, in de NIVEL peiling in 2003, laat een vrij jonge leeftijdsopbouw zien. Ongeveer 60% van de verloskundigen is jonger dan 40 jaar, terwijl slechts 7% ouder is dan 55 jaar. De huidige steekproef ten opzichte van de NIVEL populatie laat een vergelijkbare verdeling zien. Ongeveer 64% is jonger dan 40 jaar en 5,2% is ouder dan 55 jaar. De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedraagt 36 jaar. De spreiding van de leeftijd ligt tussen de 22 en 65 jaar. Wat opvalt is dat in de 1e lijn relatief jongere verloskundigen werkzaam zijn als in de 2e lijn (p ≤ 0,05). De leeftijd van de verloskundigen in de 1e lijn is gemiddeld 35 jaar, van verloskundigen in de 2e lijn 40 jaar, van verloskundige waarnemers 29 jaar. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de NIVEL peiling. Ook daar heeft de groep waarnemers gemiddeld de laagste leeftijd. De NIVEL peiling heeft niet gekeken naar de burgerlijke staat en het hebben van een gezin. De burgerlijke staat binnen de deelpopulaties is niet verschillend. De onderzoeksgroepen afzonderlijk benaderen eenzelfde percentuele verdeling van alleenstaand , alleenstaand met kinderen, samenwonend of gehuwd, samenwonend of gehuwd met kinderen of alternatieve vormen. De deelpopulatie 1e lijners en waarnemers zijn de grootste groepen zonder kinderen (tabel 6-2). Alleen de 2e lijn en de waarnemers verschillen hierin significant (p ≤ 0,05). Wat opvalt is dat de waarnemers en de verloskundigen in de 1e lijn als er thuiswonend kinderen zijn deze vallen in de jongste leeftijdscategorie 0- 4 jarigen. De respondenten in deze groep zijn jonger en bevinden zich waarschijnlijk in een andere levensfase. 0 thuis-

wonende kinderen

1 thuis- wonend kind

2 thuis-wonende kinderen

3 thuis- wonende kinderen

4 of meer thuiswonende kinderen

Missende waarde

totaal

Werkzaam in de 1e lijn % binnen groep

55 53,9%

15 14,7 %

20 19,6 %

7 6,9 %

4 3,9 %

1 1,0 %

102 100,0 %

Werkzaam in de 2e lijn % binnen groep

23 41,8 %

7 12,7 %

17 30,9 %

6 10,9 %

2 3.6 %

55 100,0,%

Werkzaam als waarnemer % binnen groep

16 80,0 %

0 0,0 %

2 10,0 %

2 10,0 %

0 0,0 %

20 100,0 %

Totaal % van het totaal

94 53,1 %

22 12,4 %

39 22,0 %

15 8,5 %

6 3,4 %

1 0,6 %

177 100,0 %

Tabel 6-2: hebben van kinderen gerelateerd aan de functie Waar men de opleiding tot verloskundige heeft gevolgd in relatie tot de leeftijdsklasse of werkvorm laat slechts kleine verschillen zien (niet significant). Verloskundigen opgeleid in Rotterdam zijn relatief gezien voor en groter deel werkzaam in de 1e lijn. In de NIVEL peiling komt dit duidelijk naar voren (tabel 6-3).

Page 43: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

43

Opleidingsplaats

Amsterdam (N)

Rotterdam (N)

Kerkrade/ Heerlen (N)

Anders Buitenland (N)

Missende waarde (N)

Totaal (N)

Werkzaam in de 1e lijn % binnen de groep

32 55,2%

28 71,8 %

20 54,1%

22 53,7 %

0 0,0 %

102 57,6 %

Werkzaam in de 2e lijn % binnen de groep

20 34,5%

5 12,8 %

13 35,1 %

16 39,0 %

1 50,0 %

55 31,1 %

Werkzaam als waarnemer % binnen de groep

6 10,3%

6 15,4 %

4 10,8 %

3 7,3 %

1 50,0 %

20 11,3 %

Totaal (N) % binnen de groepen % van het totaal

58 100,0% 32,8%

39 100,0% 22,0 %

37 100,0 % 20,9 %

41 100,0 % 23,2 %

2 100,0 % 1,1 %

177 100,0 % 100,0 %

Tabel 6-3: plaats van opleiding gekoppeld aan de werkvorm Tussen de deelpopulaties is een duidelijk verschil waar te nemen in het jaar van afstuderen. De deelpopulatie 1e lijn studeerde gemiddeld af in 1993, de deelpopulatie 2e lijn in 1987, de groep waarnemers in 1997 (tabel 6-4). Hieraan gekoppeld het aantal jaren ervaring als verloskundige laat ook verschillen zien. De 1e lijn heeft gemiddeld 10 jaar ervaring, de 2e lijn 15 jaar en de waarnemers gemiddeld 6 jaar ervaring (tabel 6-5). Een vergelijking naar de totale populatie in de NIVEL peiling kan niet worden gemaakt omdat deze items niet zijn meegenomen in die peiling.

Tabel 6-4: jaar van afstuderen gekoppeld aan werkvorm Tabel 6-5: aantal jaren ervaring gekoppeld aan werkvorm De verdeling van de deelpopulaties over het soort gemeente waar men werkzaam is laat zien dat de groep 1e lijners vooral werkzaam is op het verstedelijkt platteland, kleine en middelgrote steden (tabel 6-6). De verloskundigen werkzaam in de 2e lijn vindt men vooral in de middelgrote en grote steden, dit is logisch want de meeste ziekenhuizen staan in middelgrote of grote steden ((p ≤ 0,05). De NIVEL peiling laat dit ook zien. Wat betreft het platteland is de ‘verloskundigen-dichtheid’ laag. Dit heeft te maken met de vergrijzing op het platteland. Voor een verloskundige is het moeilijk om daar een rendabel bestaan op te bouwen. Veelal is het de verloskundig actieve huisarts degene die de verloskundige zorg levert op het platteland. Indeling naar soort gemeente

Werkzaam in de 1e lijn (N)

Werkzaam in de 2e lijn (N)

Werkzaam als waarnemer (N)

Totaal (N)

Platteland 8 0 1 9 Verstedelijkt platteland 29 1 2 32 Kleine steden 16 4 6 26 Middelgrote steden 27 19 5 51 Grote steden 21 25 4 50 Totaal (N) 101 49 18 168 tabel 6-6: Werkvorm gekoppeld aan soort gemeente waar men werkzaam is Het aantal praktiserende verloskundigen uit de NIVEL peiling naar provincie komt aardig overeen met de repons uit het onderzoek. In de provincies Noord- en Zuid holland werken de meeste verloskundigen, op de voet gevolgd door Noord Brabant, Gelderland en Utrecht. In Zeeland is het percentage praktiserende verloskundigen het laagst (tabel 6-7).

N (173)

Jaar van afstuderen: mean

Werkzaam in de 1e lijn 99 1993 Werkzaam in de 2e lijn 55 1987 Werkzaam als waarnemer 19 1997

N (176)

praktische ervaring: mean

Werkzaam in de 1e lijn 102 10 jaar Werkzaam in de 2e lijn 54 16 jaar Werkzaam als waarnemer 20 6 jaar

Page 44: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

44

Provincie Aantal respondenten per provincie Frequentie (N)

Aantal respondenten per provinciePercentage (%)

Aantal praktiserende verloskundigen naar provincie ; Nivelpeiling 2003 Percentage (%)

Groningen 7 3,7 2,3 Friesland 9 4.8 2,7 Drente 5 2,7 2,4 Overijssel 14 7,5 6,1 Flevoland 4 2,1 2,2 Gelderland 19 10,2 12,8 Utrecht 20 10,7 9,0 Noord Holland 40 21,4 18,8 Zuid Holland 33 16.1 19,6 Zeeland 4 2,1 1,1 Noord Brabant 18 9,1 16,4 Limburg 10 5,3 6,6 missing 8 4,3 - Totaal (N) 191 100,0 100,0 Tabel 6-7: Per provincie is het aantal respondenten vermeld, indien de respondent in meer dan één provincie werkt, telt hij/zij voor alle betreffende provincies mee; het aantal praktiserende verloskundigen naar provincie uit de nivelpeiling zijn ter vergelijking toegevoegd

In de totale steekproef wordt gemiddeld 28,6 uur per week gewerkt. Met een minimum van 4 uur en een maximum van 80 uur. Wordt er gekeken naar het gemiddelde tussen de deelpopulaties dan worden geen verschillen gezien (tabel 6-8). Met het draaien van bereikbaarheidsdienst ligt dit anders. De verloskundigen in de 2e lijn draaien geen bereikbaarheidsdiensten. Deze extra belasting wordt vooral gedragen door de verloskundigen werkzaam in de 1e lijn en de waarnemers (tabel 5-11). De 1e lijn heeft een extra belasting van de bereikbaarheidsdienst van gemiddeld 53,3 uur. Met een minimum van 2 uur en een maximum van 168 uur. Werkzaam in

de 1e lijn Werkzaam in de 2e lijn

Werkzaam als waarnemer

Gemiddeld aantal uren werk per week (mean)

28, 9 uur

27,6 uur

30,6 uur

Gemiddeld aantal uren bereikbaarheid per week (mean)

53,3 uur

0,0 uur

38,5 uur

Tabel 6-8: gemiddeld aantal uren werk en gemiddeld aantal uren bereikbaarheid per week gekoppeld aan de werkvorm 6.2 Gegevens over bij- en nascholing In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de resultaten per vraag die betrekking hebben op concrete zaken wat betreft bij- en nascholingsgedrag. Aan de orde komen hoeveel uur er geschoold wordt en hoeveel uur er per jaar zou moeten worden geschoold; zijn er maatregelen genomen om in maatschaps- of arbeidscontract scholing te verwerken; is er bekendheid met belastingregeling betreffende de aftrekbaarheid van scholing en tariefopbouw met betrekking tot scholing; is er bereidheid om zelf scholing te verzorgen; welke vakliteratuur en hoeveel leest men; welke andere verloskundige activiteiten hebben de belangstelling.

Page 45: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

45

6.2.1 Uitwerking van de resultaten Vraag 18: Hoeveel uur bij- en nascholing heeft u gevolgd in het jaar 2003? Gemiddeld wordt er 19.75 uur bij-en nageschoold met een minimum van 0 uur en een maximum van 100 uur. De groep 1e lijners schoolt gemiddeld 18 uur bij, de 2e lijners gemiddeld 25.7 uur. De groep waarnemers schoolt gemiddeld 15,3 uur bij. Dit is significant verschillend met de 2e lijn (p ≤ 0,05). In paragraaf 6.1 bij de beschrijving van de populatie naar leeftijd komt naar voren dat in de 1e lijn en als waarnemer relatief jongere verloskundigen werkzaam zijn als in de 2e lijn. Verloskundigen in de leeftijdsklasse tot 40 jaar scholen significant (p ≤ 0,05) minder bij dan verloskundigen in de leeftijdsklasse 40-50 jaar en 50-65 jaar. De invloed van de woon/werkomgeving (provincie/soort gemeente) op het bij- en nascholingsgedrag is niet aangetoond. Vraag 19:Indien u werkzaam bent in een eigen praktijk, heeft u in uw maatschapcontract vastgelegd hoeveel bij- en nascholingsuren u heeft per jaar? Deze vraag betreft de verloskundigen werkzaam in een eigen praktijk, totaal 81 verloskundigen. Slechts 16 % (13) van de verloskundigen hebben contractueel vastgelegd hoeveel uur bij- en nascholing per jaar mogen worden gevolgd met een gemiddeld aantal uren van 24.8 uur per jaar (10 respondenten van de dertien hebben het aantal uren dat vermeld staat in het contract ingevuld, 248 uur totaal en dus een gemiddelde van 24.8 uur per jaar). 12% (10) verloskundigen hebben een mondelinge overeenkomst, 72% (58) verloskundigen hebben geen afspraak en 2,5 % vond de vraag niet van toepassing (tabel 6-9). Vrg. 19; scholingsuren vastgelegd in maatschapcontract

Eigen praktijk Solo (N)

Eigen praktijk (N)

Eigen praktijk (N)

Totaal (N)

Percentage van totaal

1. ja,…….uur 0 1 12 13

16,0 %

2. nee, maar wel mondeling afgesproken

0 2 8 10

12,3 %

3. nee, helemaal niet 4 10 44 56 69,2 % 4. nvt 2 2,5 % Totaal (N) Percentage (%) van totaal

4 5,0 %

13 16,0 %

64 79,0 %

81 100,0 %

100,0 %

Tabel 6-9 : Schematische weergave van de resultaten op vraag 19 Vraag 20: Indien u in loondienst werkt, is in uw aanstellingscontract vastgelegd op hoeveel bij- en nascholingsuren u recht heeft per jaar? Betreft de mensen met een loondienstverband binnen de 1e en 2e lijn. Dit aantal bedraagt 96 verloskundigen. Slechts 22% (19) verloskundigen hebben contractueel vastgelegd hoeveel uur bij- en nascholing per jaar mogen worden gevolgd met een gemiddeld aantal uren van 30.5 uur per jaar. 25% (21) verloskundigen hebben een mondelinge overeenkomst en 53% (45) verloskundigen hebben geen afspraak. 11,5 % (11) respondenten vonden de vraag niet van toepassing. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het grootste deel van de afspraken gemaakt zijn binnen de 2e lijn (tabel 6-10).

Page 46: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

46

Vrg. 20; scholingsuren vastgelegd in aanstellingscontract

Loondienst 1e lijn (N)

Loondienst 2e lijn (N)

Loondienst Anders (N)

Totaal (N)

Percentage van totaal

1. ja,…….uur 2 15 2 19 19,8 % 2. nee, maar wel mondeling afgesproken

5

14

2

21

21,9 %

3. nee, helemaal niet 19 22 4 45 46,8 % 4. niet van toepassing 11 11,5 % Totaal (N) Percentage (%) van totaal

33 34,4 %

55 57,3 %

8 8,3 %

96

100,0 %

Tabel 6-10 : Schematische weergave van vraag 20 Vraag 21: Bent u bekend met de belastingvoordeelregel wat betreft aftrekbaarheid van bij- en nascholing? 69 % van de verloskundigen is op de hoogte van de belastingvoordeelregel, waarbij er geen significante verschillen zijn tussen de groepen. Vraag 22: Bent u bekend met de tariefopbouw van uw honorarium wat betreft de vergoeding van de bij- en nascholing en waarneming voor cursusdagen? Slechts 24% van de verloskundigen is op de hoogte van de tariefopbouw, waarbij er geen verschil is tussen 1e en 2e lijn of waarnemers. Vraag 23:Hoeveel uur bij- en nascholing zou u naar uw mening per jaar ten minste moeten volgen om vakbekwaam te blijven als verloskundige? Gemiddeld vind men dat er 22.6 uur moet worden bij-en nageschoold. Met een minimum van 0 uur en een maximum van 80 uur. De groep 1e lijners vindt dat er gemiddeld 21 uur moet worden geschoold. De 2e lijners gemiddeld 25 uur. De groep waarnemers vindt dat er gemiddeld 22 uur moet worden geschoold. De verschillen tussen de groepen zijn niet significant. Vraag 24: Bent u bereid om zelf mee te werken aan het organiseren van (landelijk of regionaal) bij- en nascholingen voor verloskundigen? 33.2% van de verloskundigen is bereidt om bij- en nascholingen te organiseren. 64.7% is dat niet. 2.1% heeft niet geantwoord. Er is geen significant verschil te zien tussen de groepen. De belangrijkste reden die wordt gegeven om niet mee te werken aan organisatie van bij- en nascholing is omdat men het te druk heeft met het werk in combinatie met het gezin. Vraag 25: Uit welke van de volgende tijdschriften/media (internet) leest u wel eens een artikel? Bijna 100 % van alle respondenten geeft aan wel eens een artikel te lezen uit het tijdschrift voor verloskundigen., de verloskundigen die lid zijn van de KNOV krijgen dit blad automatisch thuis gestuurd. Het NTvG (38,5%) en het NTOG (28,9 %) worden frequenter gelezen dan Medisch Contact (11,8%) en Huisarts en Wetenschap (4,8 %). De Engelstalige verloskundige literatuur worden door een kleine groep gelezen, respectievelijk 6,4 % (Midwifery) en 5,3 % (Midirs). Hoeveel verloskundigen 1, 2 of meer vakbladen lezen wordt in tabel 6-11 weergegeven. De respondenten hebben aan kunnen geven wat er naast de antwoordcategorieën (eventueel) gelezen wordt aan vakliteratuur. Internet wordt als een belangrijke bron vermeld, verder vakbladen op gebied van echografie, lactatiekunde, enzovoort.

Page 47: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

47

Lezen van vakbladen

Lezen van 0 vakblad

Lezen van 1 vakblad

Lezen van 2 vakbladen

Lezen van 3 vakbladen

Lezen van 4 vakbladen

Lezen van 5 vakbladen

Lezen van 6 vakbladen

Lezen van 7 vakbladen

Niet beantwoord

Totaal (N)

Frequentie (N)

3

73

56

28

14

3

1

0

9

187

Percentage %

1,6

39,0

29,9

15,0

3,0

1,6

0,5

0

4,9

100,0

Tabel 6-11: overzicht van de respondenten die meerdere vakbladen lezen De verloskundigen in de leeftijdsklassen van 40 tot en met 50 jaar en 51 tot en met 65 jaar lezen significant (p ≤ 0,05) meer tijdschriften dan verloskundigen in de leeftijdklasse tot 40 jaar. Vraag 26: Hoeveel tijd besteed u gemiddeld per week aan het lezen van vakliteratuur? Er is geen significant verschil in leesgedrag tussen de 1e en 2e lijn en waarnemers. Van de totale steekproef leest 66,8% 1 uur per week , 20,9% leest 2 uur per week, 5,3% leest 3 uur per week, 1,6% leest 3 uur of meer. Slechts 2,7 % leest niet of minder dan 1 uur per week (tabel 6-12). Vraag 26 Frequentie (N) Percentage % 1. 0 uur 5 2,7 % 2. 1 uur 125 68,7 % 3. 2 uur 39 21,4 % 4. 3 uur 10 5,5 % 5. 4 uur of meer 3 1,7 % Totaal (N, %) 182 100,0 % Tabel 6-12 : Leesgedrag van de totale steekproef in uren; nb. er is geen verschil aantoonbaar tussen de groepen Kijkt men naar de leeftijd en het leesgedrag dan komt naar voren dat verloskundigen in de leeftijdklasse tot 40 jaar significant (p≤ 0,05 ) minder lezen dan de verloskundigen in de leeftijdsklasse van 40 tot en met 50 jaar. Vraag 27: Aan welke van de volgende activiteiten binnen de verloskunde heeft u in 2003 deelgenomen? De patiëntenbesprekingen (80,7 %), refereersessies (51,3%), Verloskundige Samenwerkingsverbanden op regionaal niveau (44,4 %) en de onderzoeksbijeenkomsten (16,6 %) in de ziekenhuizen worden goed bezocht. Aan KNOV activiteiten op regionaal niveau , de ITV (8 %) wordt door de verloskundigen nog maar matig deel genomen. Bij het zelf organiseren van activiteiten op kring en/of regionaal niveau is 10,7 % van de respondenten actief. De Algemene Ledenvergadering (7 %) en protestbijeenkomsten (3,4 %) georganiseerd door de KNOV worden door een klein deel van de respondenten bezocht. Of verloskundigen aan meerdere verloskundige activiteiten hebben deelgenomen staat schematisch weergegeven in tabel 6-13. Wat betreft het deelnemen aan verloskundige activiteiten is er tussen de leeftijdklassen geen significant verschil aantoonbaar. Verloskundigen werkzaam in de 1e lijn nemen significant (p ≤ 0,05) vaker deel aan ITV ten opzichte van de 2e lijns verloskundigen en zijn vaker betrokken bij verloskundige samenwerkingsverbanden. Verloskundigen uit de 2e lijn nemen vaker deel aan onderzoeksbesprekingen in de ziekenhuizen, wat logisch is vanuit hun werkkring bezien.

Page 48: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

48

Verloskundige activiteiten

0 activiteiten

1 activiteit

2 activiteiten

3 activiteiten

4 activiteiten

5 activiteiten

6 activiteiten

Niet beantwoord

Totaal (N)

Frequentie (N)

13

20

70

44

22

12

1

5

187

Percentage (%)

7,0 %

10,7 %

37,4 %

23,5 %

11,8 %

6,4 %

0,5 %

2,7 %

100,0 %

Tabel 6-13: overzicht van de respondenten die aan meerdere verloskundige activiteiten hebben deelgenomen in 2003 6.2.2 Samenvatting vraag 18 tot en met vraag 27 Uit de resultaten blijkt dat verloskundigen werkzaam in de 2e lijn significant meer bij- en nascholing volgen als de verloskundigen werkzaam in de 1e lijn en als waarnemer. De verloskundige werkzaam in de 1 lijn en als waarnemer zijn wel van mening dat er meer zou moeten worden geschoold om vakbekwaam te blijven als verloskundige. Contractueel is er nog slechts incidenteel wat vastgelegd over het volgen van bij- en nascholing in de maatschaps- en aanstellingscontracten. Wat betreft de financiële kant van de zaak is slechts en klein deel van de verloskundigen op de hoogte van de belastingvoordeelregel betreffende de aftrekbaarheid van scholing en de opbouw van het tarief uitgekeerd door de verzekering. Zelf mede organiseren van bij- en nascholing voor verloskundigen is voor veel verloskundigen een belangrijk item. Echter slechts 33,2 % van de respondenten is bereid ook daadwerkelijk mee te werken. De grootste groep geeft aan het te druk te hebben, waarbij tijdsgebrek door de combinatie privé en werk als belangrijkste reden wordt opgegeven. Het overgrote deel van de verloskundigen besteed gemiddeld een uur per week aan het lezen van vakliteratuur. Het Tijdschrift voor Verloskundigen is dan het blad wat voornamelijk wordt gelezen. Patiëntenbesprekingen, VSV en refereersessies zijn de belangrijkste items waaraan de verloskundige op regionaal niveau deelneemt. Het regionale ziekenhuis kan daarbij als belangrijke spil gezien worden van waaruit regionale activiteiten op verloskundig gebied georganiseerd worden. De activiteiten van de KNOV op regionaal/kring niveau worden slechts door en klein deel van de respondenten bezocht. KNOV activiteiten op landelijk niveau worden slecht bezocht waarbij opgemerkt dient te worden dat een afvaardiging van de kring de stem vertegenwoordigd van de hele kring. Dit gaat mogelijk in de toekomst veranderen. Het systeem van ‘one woman, one vote’ wordt waarschijnlijk ingevoerd , wat het bijwonen van de ALV moet stimuleren. 6.2.3 Discussie vraag 18 tot en met vraag 27 Vanuit de theorie zou men verwachten dat wat betreft het volgen van bij- en nascholing de jongere groep, met minder last van ervaringsconcentratie (paragraaf 3.7.1), meer openstaan voor scholing en vaker bij- en nascholing zouden volgen. De onderzoeksresultaten laten echter zien dat de verloskundigen werkzaam in de 2e lijn, die ouder zijn en meer ervaring hebben vaker bij of nascholen. De invloed van de werkomgeving kan hier ook een grote rol spelen. De mogelijkheden en attitude in de 2e lijn om scholing te volgen zijn mogelijk gunstiger. Veelal zijn er afspraken wat betreft het volgen van bij en nascholing geregeld in de CAO, krijgt men een vergoeding in geld en/of in uren om de scholing te volgen. De betekenis van deze regel komen in dit onderzoek echter niet tot uiting. De schoolloopbaan zou van invloed kunnen zijn, maar zoals reeds opgemerkt hebben alle verloskundigen een opleiding op ten minste HBO niveau. De resultaten van het onderzoek laten zien dat de oudere klinisch werkende verloskundige meer activiteiten ontplooit naast haar/zijn praktische werkzaamheden. Ervaringsconcentratie valt in de verloskundige beroepsgroep mogelijk wel mee. Echter leeftijd zal niet de enige verklaring zijn voor het feit dat de oudere groep verloskundigen zich breder oriënteert binnen de verloskundige zorg. Binnen de groep professionals werkzaam in de 2e lijn werken meer verloskundigen met kinderen. De werkbelasting in de 2e lijn is lager, er worden geen bereikbaarheidsdiensten gedraaid. Een conclusie zou kunnen zijn dat verloskundigen met een gezin kiezen voor een werkvorm die minder belastend is voor de privé-situatie.

Page 49: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

49

Het contractueel vastleggen van het aantal uren bij- en nascholing heeft (nog) geen prioriteit. Dit geldt zowel voor de 1e lijn als de 2e lijn. In het kader van het invoeren van het individuele kwaliteitsregister toch een punt wat de aandacht van de beroepsorganisatie verdient. Stimuleren van regelingen op gebied van bij- en nascholing dragen bij aan de bewustwording dat scholing een onderdeel is van de dagelijkse praktijk. Voor efficiënte bedrijfsvoering is aandacht voor de financiële aspecten een belangrijk onderdeel. Van de belastingvoordeelregel is slechts een klein deel van de verloskundigen op de hoogte, mogelijk omdat de belastingaangifte geregeld wordt door derden. Enigszins verwonderlijk is wel dat slechts een klein deel van de verloskundigen (met een eigen praktijk) op de hoogte is van de opbouw van het tarief dat uitgekeerd wordt door de verzekeringen. Welk deel van het tarief bestemd is voor bij- en nascholing zal dus voor het overgrote deel onbekend zijn. Naar aanleiding van de reactie op de vragen 57 en 58 wat betreft de vergoedingen door de zorgverzekeraar en/of de werkgever van bij- en nascholing hebben de respondenten dan ook geen uitgesproken mening. Hier wordt voornamelijk neutraal geantwoord. Een eenvoudige rekensom laat zien hoeveel bij- en nascholing per jaar ongeveer zal kosten. Het gemiddelde aantal uren scholing die men moet volgen om vakbekwaam te blijven ligt volgens de respondenten op 22,6 uur per jaar. Een dag bij- en nascholing (circa 8 uur) kost gemiddeld 200 euro (met uitschieters naar boven en naar beneden). 22,6/8 x 200 euro = 565 euro; globale kosten bij- en nascholing per jaar Dit zijn alleen de kosten voor de scholing. Voor de zelfstandig gevestigde verloskundige komen daar de kosten van waarneming nog bij. Heeft men contractueel vastgelegd hoeveel uur er per jaar mag worden bij- en nageschoold dan worden de kosten van de waarneming gedragen door de verloskundige maatschap en wordt dit in onderling overleg opgelost, hetzij door inzetten van waarneming of overname van werkzaamheden door maatschapsleden. Worden de eisen van scholing gelijk gesteld aan de eisen die gelden voor huisartsen en gynaecologen dan zal er per jaar 40 uur bij- en nageschoold moeten worden. 40/8 x 200 euro = 1000 euro; globale kosten bij- en nascholing per jaar Dit is het dubbele van wat de zorgverzekeraar heeft gereserveerd voor bij- en nascholing per jaar (540 euro). In december 2002 heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) doelstellingen van het vernieuwend kwaliteitsbeleid verwoord in een brief aan de Tweede Kamer. Ziekenfondsen moeten inkoopactiviteiten gaan richten op kwaliteit en goede, veilige eigentijdse en kosteneffectieve zorg. Bij de inkoop van zorg moet het oordeel van patiënten/consumenten een structurele plaats krijgen. Binnen twee jaar moet dit in de contracten met zorgaanbieders zijn vastgelegd . De eisen wat betreft kwaliteit van zorg van zowel de consument als de zorgverzekeraars gaan omhoog, de gemaakte kosten op dat gebied voor de professional dus ook. Aandacht voor deze ontwikkeling vanuit de beroepsvereniging lijkt geboden, onderhandelen over de toegenomen kosten van scholing met de zorgverzekeraar is nodig. Ook de financiële vergoeding kan een stimulans en beloning vormen om meer te gaan scholen. 6.3 Bevorderende en belemmerende factoren In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de resultaten van de vragen die een rol spelen bij het maken van een keuze in het bij- en nascholingsaanbod en welke bevorderende of belemmerende werking deze zouden kunnen hebben. Aan de orde komen stellingen die gaan over de organisatie, de inhoud, de vorm en algemene factoren van de scholing.

Page 50: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

50

6.3.1 Uitwerking en samenvatting van de resultaten vraag 28 tot en met vraag 60 In tabel 6-14 worden de antwoorden op de vragen over de organisatie van de scholing schematisch weergegeven. vraagnummer werkvorm Oneens

% Neutraal %

Eens %

Verschil tussen groepen

28. Kosten bij- en nascholing

1e lijn 2e lijn waarnemer

7,9 11,1 0,0

27,7 29,6 20,0

64,4 59,3 80,0

Geen significant verschil

29. Voorkeur voor regionaal georganiseerde scholing

1e lijn 2e lijn waarnemer

14,9 20,4 10,0

30,7 44,4 15,0

54,5 ☺ 35,2 75,0 ☺

grotere voorkeur voor regionale scholing t.o.v. de 2e lijn grotere voorkeur voor regionale scholing tov. de 2e lijn

30. Voorkeur voor landelijk georganiseerde scholing

1e lijn 2e lijn waarnemer

33,3 18,2 25,0

47,1 45,5 50,0

19,6 ☺ 36,4 25,0

minder voorkeur voor landelijke scholing tov. de 2e lijn

31. Zowel landelijk als regionaal georganiseerde scholing

1e lijn 2e lijn waarnemer

3,9 3,7 5,3

25,5 22,2 10,5

70,6 74,1 84,2

Geen significant verschil

32. Bereikbaarheid scholing met openbaar vervoer

1e lijn 2e lijn waarnemer

20,0 7,3 15,0

17,0 25,5 15,0

63,0 67,3 70,0

Geen significant verschil

33. Certificering scholing door KNOV

1e lijn 2e lijn waarnemer

18,6 30,9 10,5

33,3 29,1 31,6

48,0 40,0 57,9

Geen significant verschil

34. Landelijk bekende docenten/sprekers

1e lijn 2e lijn waarnemer

26,5 16,4 26,3

31,4 29,1 31,6

42,2 54,5 42,1

Geen significant verschil

Tabel 6-14: Schematische weergave van de antwoorden op de vragen naar de organisatie van de scholing ☺ significant verschillend, p ≤ 0,05 6.3.2 Samenvatting vraag 28 tot en met vraag 34 Wat opvalt is dat de behoefte aan regionale scholing (vraag 29) het grootst is bij de verloskundigen werkzaam in de 1e lijn en als waarnemer. De verloskundigen als gehele groep vinden het belangrijk dat de kosten van scholing zo laag mogelijk worden gehouden en dat de locatie waar de bij- en nascholing wordt georganiseerd goed met openbaar vervoer te bereiken is. Voor bijna de helft van de verloskundigen is voorwaarde voor bij- en nascholing certificering door de KNOV, waarbij men het een pluspunt vindt als landelijk bekende docenten/sprekers hun medewerking aan de scholing verlenen.

Page 51: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

51

In tabel 6-15 worden de antwoorden op de vragen over de inhoud van de scholing schematisch weergegeven. vraagnummer werkvorm Oneens

% Neutraal %

Eens %

Verschil tussen groepen

35. Recente ontwikkelingen vakgebied

1e lijn 2e lijn waarnemer

0,0 1,8 0,0

3,9 3,6 0,0

96,1 94,5 100,0

Geen significant verschil

36. Kennis, vaardigheden en attitude

1e lijn 2e lijn waarnemer

0,0 1,8 5,0

5,9 10,9 10,0

94,1 87,3 85,0

Geen significant verschil

37. Onderwerp dat ter discussie staat

1e lijn 2e lijn waarnemer

1,0 3,7 0,0

22,5 20,4 10,5

76,5 75,9 89,5

Geen significant verschil

38. Communicatie en samenwerking

1e lijn 2e lijn waarnemer

12,7 7,3 0,0

42,2 49,1 45,0

45,1 43,6 55,0

Geen significant verschil

39. Praktijkvoering/ ondernemerschap

1e lijn 2e lijn waarnemer

23,5 46,3 5,0

46,1 37,0 45,0

30,4 ☺ 16,7 50,0 ☺

meer voorkeur voor scholing over praktijkvoering en ondernemerschap tov. de 2e lijn meer voorkeur voor scholing over praktijkvoering en ondernemerschap tov. de 2e lijn

Tabel 6-15: Schematische weergave van de antwoorden op de vragen naar de inhoud van de scholing ☺ significant verschillend, p ≤ 0,05 6.3.3 Samenvatting vraag 35 tot en met vraag 39 Scholing over praktijkvoering en het ondernemerschap worden met name gewaardeerd door de verloskundigen werkzaam in de 1e lijn en als waarnemer. Logisch gevolg, veel verloskundigen werkzaam in de 1e lijn zijn zelfstandige ondernemers. De groep waarnemers toont belangstelling omdat dit de groep is die nog een keuze in bedrijfsvoering moet gaan maken en vanuit die hoek informatie wil ontvangen over praktijkvoering en het ondernemersschap. De rest van de stellingen laat geen verschil zien in de groepen onderling. Men vindt het belangrijk dat scholing aansluit bij recente ontwikkelingen in het vakgebied en gericht is op het opfrissen van kennis, vaardigheden en attitude. Onderwerpen die sterk ter discussie staan zijn ook de moeite van scholing waard. Communicatie en samenwerking staan niet bij iedereen boven aan het lijstje. Van de totale groep vindt ongeveer 46% het belangrijk, 43% antwoord neutraal en ongeveer 11% vindt het minder belangrijk.

Page 52: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

52

In tabel 6-16 worden de antwoorden op de vragen over de vorm waarin de scholing wordt aangeboden schematisch weergegeven. vraagnummer werkvorm Oneens

% Neutraal %

Eens %

Verschil tussen groepen

40. Doel scholing omschreven

1e lijn 2e lijn waarnemer

3,9 5,5 0,0

11,8 10,9 10,0

84,3 83,6 90,0

Geen significant verschil

41. Doelgroep scholing omschreven

1e lijn 2e lijn waarnemer

2,9 0,0 0,0

18,6 11,3 20,0

78,4 88,7 80,0

Geen significant verschil

42. Scholing afstemmen op doelgroep

1e lijn 2e lijn waarnemer

1,0 0,0 5,0

6,0 3,6 0,0

93,0 96,4 95,0

Geen significant verschil

43. Voorkeur voor hoorcolleges, inleidingen,toespraken

1e lijn 2e lijn waarnemer

12,1 7,3 15,0

34,3 20,0 30,0

53,5 72,7 55,0

Geen significant verschil

44. Voorkeur voor workshops

1e lijn 2e lijn waarnemer

12,1 18,5 10,0

30,3 27,8 15,0

57,6 53,7 75,0

Geen significant verschil

45. Voorkeur voor vaardigheidsonderwijs

1e lijn 2e lijn waarnemer

5,0 14,8 0,0

43,0 27,8 30,0

61,0 57,4 70,0

Geen significant verschil

46. Voorkeur voor gecombineerde vorm

1e lijn 2e lijn waarnemer

2,0 1,8 0,0

9,9 7,3 10,5

88,1 90,9 89,5

Geen significant verschil

47. Uitwisseling ervaringen andere cursisten

1e lijn 2e lijn waarnemer

7,9 9,4 0,0

20,8 30,2 20,0

71,3 60,4 80,0

Geen significant verschil

48. Informele contacten met collega’s

1e lijn 2e lijn waarnemer

16,8 13,0 15,0

31,7 35,2 35,0

51,5 51,9 50,0

Geen significant verschil

49. Voorbereiden-inlezen is een probleem

1e lijn 2e lijn waarnemer

52,0 70,3 65,0

22,5 16,7 30,0

25,5 ☺ 13,0 5,0

meer problemen met het uitvoeren van voorbereidende activiteiten voor een scholing tov. 2e lijn en waarnemers

Tabel 6-16: Schematische weergave van de antwoorden op de vragen over de vorm waarin de scholing wordt aangeboden ☺ significant verschillend, p ≤ 0,05 6.3.4 Samenvatting vraag 40 tot en met vraag 49 De totale steekproef is het er over eens dat doel, doelgroep en inhoud van scholing van te voren duidelijk moet zijn omschreven. Uit de vragen over de vorm, waarin het onderwijs wordt aangeboden als hoorcollege, workshop of vaardigheidsonderwijs komt naar voren dat al deze vormen gewaardeerd worden. Met de vraag over scholing aangeboden in de gecombineerde vorm is de grootste groep van de verloskundigen het eens. Percentages van de hele groep laten dit nog eens extra zien. 89,1% van de hele groep is het hiermee eens. 9,2 procent antwoord neutraal en 1,6% is het oneens met de stelling. De vraag over voorbereidende activiteiten (inlezen) voor een scholing wordt met name binnen de 1e lijn voor een deel van de verloskundigen als een probleem gezien.

Page 53: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

53

In tabel 6-17 worden de antwoorden op de vragen over algemene factoren die een rol kunnen spelen bij het maken van een keuze uit het bij- en nascholingstraject weergegeven. vraagnummer werkvorm Oneens

% Neutraal %

Eens %

NVT

Verschil tussen groepen

50. Patiënt/cliënt gebonden werkzaamheden

1e lijn 2e lijn waarnemer

57,6 61,1 75.0

21,1 29,6 15,0

21,2 9,3 10,0

Geen significant verschil

51. Niet patiënt/cliënt gebonden werkzaamheden

1e lijn 2e lijn waarnemer

46,0 55,6 70,0

23,0 25,9 5,0

31,0 18,5 25,0

Geen significant verschil

52. Combinatie prive-werk, geen tijd voor scholing

1e lijn 2e lijn waarnemer

32,0 47,2 52,6

27,0 26,4 26,3

41,0 ☺ 26,4 21,1

meer problemen met combinatie werk/gezin en tijd voor scholing tov. 2e lijn/waarnemers

53. Moeilijk vinden van waarneming belemmering voor volgen scholing

1e lijn 2e lijn waarnemer

49,0 8,0 10,5

8,0 4,0 0,0

11,0 2,0 0,0

32,0 ☺ 86,0 89,5

mee oneens tov. 2e lijn/waarnemers

54. Kosten waarneming belemmering volgen scholing

1e lijn 2e lijn waarnemer

42,9 7,5 0,0

6,1 1,9 5,6

20,4 3,8 11,1

30,6 ☺ 86,8 83,3

mee oneens tov. 2e lijn/waarnemers

55. Ruime ervaring scholing lage prioriteit

1e lijn 2e lijn waarnemer

88,1 83,6 78,9

9,9 16,4 15,8

2,0 0,0 5,3

Geen significant verschil

56. Bijna stoppen; scholing lage prioriteit

1e lijn 2e lijn waarnemer

90,7 92,3 75,0

5,2 7,7 18,8

4,1 0,0 6,3

Geen significant verschil

57. Vergoeding zorgverzekeraar voor scholing te laag

1e lijn 2e lijn waarnemer

30,0 25,5 23,5

42,0 59,6 47,1

28,0 14,9 29,4

Geen significant verschil

58. Vergoeding werkgever voor scholing te laag

1e lijn 2e lijn waarnemer

11,2 32,7 6,7

11,2 23,6 0,0

5,1 29,1 13,3

72,4 14,5 80,0

Geen significant verschil

59. Perspectief beter salaris door scholing onvoldoende

1e lijn 2e lijn waarnemer

24,7 19,2 23,1

40,7 26,9 15,4

34,6 53,8 61,5

Geen significant verschil

60. Financiële investering scholing; te weinig rendement voor praktijk

1e lijn 2e lijn waarnemer

41,6 46,2 21,4

34,8 38,5 42,9

23,6 15,4 35,7

Geen significant verschil

Tabel 6-17: Schematische weergave van de antwoorden op de vragen over algemene factoren die een rol kunnen spelen bij het maken van een keuze uit het bij- en nascholingstraject ☺ significant verschillend, p ≤ 0,05 6.3.5 Samenvatting vraag 50 tot en met vraag 60 Patiënt/cliënt gebonden en niet-patiënt/cliënt gebonden werkzaamheden vormen geen belemmering voor het volgen van bij- en nascholing vindt het grootste deel van de respondenten. Verloskundigen werkzaam in de 1e lijn hebben significant meer problemen met het combineren van werk, gezin en het volgen van scholing.

Page 54: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

54

Het moeilijk kunnen vinden van waarneming en de kosten, die dat met zich meebrengt vormen geen belemmering voor het volgen van bij- en nascholing. De verloskundigen werkzaam in de 2e lijn en de waarnemers hebben bij vraag 53 en 54 de antwoordcategorie niet van toepassing (nvt) ingevuld wat logisch is omdat ze veelal in loondienst werken en niet verantwoordelijk zijn voor het betalen van de kosten van waarneming en het vinden van waarneming. De verloskundigen werkzaam in de 1e lijn zijn het met beide stellingen voornamelijk oneens . Het hebben van een ruime verloskundige ervaring en/of stoppen in de nabije toekomst met de praktische verloskunde is geen reden om niet bij- en na te scholen vindt het grootste deel van de respondenten. Over de vragen wat betreft de vergoedingen door de zorgverzekeraar en/of de werkgever hebben de respondenten geen uitgesproken mening. Hier wordt voornamelijk neutraal geantwoord. Het perspectief op een beter salaris door het volgen van bij- en nascholing is onvoldoende vinden met name de verloskundigen in de 2e lijn en de waarnemers, het verschil is echter niet significant. Dat de financiële investering in bij- en nascholing niet opweegt tegen het rendement van de scholing voor de praktijk, daar is het overgrote deel van de respondenten het niet mee eens. 6.3.6 Discussie vraag 28 tot en met vraag 60 De verloskundigen in de 1e lijn en de waarnemers zien graag dat bij- en nascholing regionaal georganiseerd wordt. De mogelijkheid om de scholing te volgen ook als men bereikbaarheidsdienst draait is dan aanwezig. Als in de toekomst vaker geschoold moet gaan worden is de prioriteit daardoor mogelijk nog groter om regionaal de scholing te kunnen volgen. De KNOV zal hier zeker aandacht voor moeten hebben en de aandacht richten op scholing in de regio. De vraag over voorbereidende activiteiten (inlezen) voor een scholing wordt met name binnen de 1e lijn als een probleem gezien. Dit is natuurlijk een extra tijdsinvestering en dat is mogelijk in relatie met de beschikbare tijd naast de praktische werkzaamheden te veel. Bevestiging van deze bewering komt ook tot uiting in de resultaten van vraag 51. De privé omstandigheden in combinatie met het werk laten weinig ruimte over om bij- en nascholing te volgen vinden de verloskundigen werkzaam in de 1e lijn. Aspecten die het volgen van bij- en nascholing onmogelijk zouden maken spelen voor de zelfstandig gevestigde verloskundige geen rol. Het vinden van waarneming en de kosten vormen geen belemmering om bij- en nascholing te volgen. 6.4 Mening en waardering van de respondent In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de mening en waardering van de respondent over de in 2003 gevolgde gecertificeerde bij- en nascholing. De term gecertificeerd wordt gebruikt omdat er na het volgen van een bij- of nascholing een certificaat wordt uitgereikt en er nog geen accreditatiepunten worden toegekend omdat de verloskundigen nog geen accreditatiesysteem hebben. Er volgt een opsomming van de door de KNOV gecertificeerde bij- en nascholing in vraag 61 en 62 waarbij de respondent kan aangeven welke cursus hij/zij gevolgd heeft, in tabel 6-10 en 6-11 is een overzicht gegeven.

Page 55: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

55

6.4.1 Uitwerking van de resultaten vraag 61 en vraag 62 In tabel 6-18 en tabel 6-19 worden de antwoorden op de vragen over welke door de KNOV gecertificeerde bij- en nascholing men gevolg heeft in 2003 uitgewerkt.

Datum scholing Organisator

Titel scholing

Frequentie (N)

Rapportcijfer (mean)

Eindevaluatie scholing

1. 17-01-03 UMC Utrecht Ziekenhuis uit! Ziekenhuis in?

9

7

Niet ontvangen

2. 28-01-03 KNOV Zuid Nederland

Met meer kwaliteit meer praktijk

2

2

Niet ontvangen

3. 31-01-03 K.F.Wenckebach Instituut Groningen

Vroeggeboorte in Noord Nederland

13

7

Boven gemiddeld

4. 14-03-03 Stichting Postuniversitair Onderwijs

Voeding en Kinderen: van allergie tot obesitas

1

-

Als goed beoordeeld

5. 21-03-03 05-09-03

Sint Lucas Andreas Ziekenhuis

Cursus contrastechoscopie

1

8

Niet ontvangen

6. 28-03-03 SCEM voor Stichting Obstetrie& Gynaecologische Research

Gevolgen van grensverleggende ontwikkelingen rond DNA voor de dagelijkse praktijk

3

7

Als goed beoordeeld

7. 03-04-03 SCEM Prenatale diagnostiek

21

7

Als goed beoordeeld

8. 04-04-03 SCEM Borstvoeding 7 7 Boven gemiddeld 9. Vanaf

17-04-03 Just in Time

Reanimatie van de pasgeborene

6

8

Niet ontvangen

10. 08-05-03 09-05-03

Boerhavecursus Congress Office

Boerhave cursus: beëindiging van de zwangerschap; abortus, inductie en bijstimulatie

24

8

Als goed beoordeeld

11. 09-05-03 Academisch Ziekenhuis Maastricht AZM

Seksuologie Multidisciplinair: seksualiteit, fertiliteit en zwangerschap

1

8

Boven gemiddeld

12. 19-06-03 SCEM voor Stichting Obstetrie& Gynaecologische Research

To screen or not to screen? Tijdens de eerste helft van de zwangerschap

34

` 7

Als goed beoordeeld

13. 19-06-03 AZM Euregio Ultrasound Symposium

3

8

Als goed beoordeeld

14. 20-06-03 KNOV Medisch Tuchtcollege

5

6

Niet ontvangen

15. 05-09-03 18-09-03

Midwifery Business

On hands and knees 6

6

Als gemiddeld beoordeeld

16. 16-09-03 KNOV regiokantoor Zuid Nederland

De verloskundige zorg als werkgever

3

7

Niet ontvangen

17. 26-09-03 Stivoro V-MIS 27 7 Niet ontvangen

Page 56: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

56

Datum scholing

Organisator

Titel scholing

Frequentie (N)

Rapportcijfer (mean)

Eindevaluatie scholing

18. 30-09-03 02-10-03

UMC St. Radbout

12e nascholingscursus voor Verloskundigen en Huisartsen

25

7

Als gemiddeld tot goed beoordeeld

19. 17-10-03 Stichting Anticonceptiepil Nederland

Anticonceptie: vernieuwend, verrassend, verruimend

5

8

Niet ontvangen

20. 30-10-03 Stichting voor Obstetrische & Gynaecologische Research

Zijn we klaar voor de toekomst?

8

8

Als gemiddeld tot goed beoordeeld

21. 31-10-03 K.F. Wenckebach Instituut Groningen

30e Noord Nederlandse nascholing

26

8

Als goed beoordeeld

22. 04-11-03 NVL Prematuren, meer mans met moedermelk

1

7

Als goed beoordeeld

23. 13-11-03 KNOV Signaleren van huiselijk geweld

3

7

Niet ontvangen

24. 20-11-03 Boerhaave commissie

Verloskundige zorg in de eerste lijn

16

8

Als gemiddeld tot goed beoordeeld

25. 27-11-03 Kennemer Gasthuis

Zwangerschap en HIV

6

9

Niet ontvangen

26. 11-12-03 Scem voor Stichting Obstetrie & Gynaecologische Research

To screen or not to screen? Tijdens de tweede helft van de zwangerschap

19

7

Niet ontvangen

27. 11-12-03 Stichting Provinciale Entadministratie

Scoren tegen HIV 6

8

Niet ontvangen

28. 12-12-03 Mediscon/KNOV Slotsymposium Verloskundig Vademecum

13

8

Niet ontvangen

totaal 294 201/27= mean 7,44

Tabel 6-18 : Overzicht van de gevolgde door de KNOV gecertificeerde bij- en nascholing in 2003 en de waardering middels en rapportcijfer

Page 57: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

57

Organisator Titel scholing

Frequentie (N)

Rapportcijfer (mean)

1. KNOV Effectief onderhandelen 9 8 2. KNOV Conflicthantering 7 7 3. KNOV Toetsgroepbegeleiders 7 8 4. KNOV Kracht van de verloskundige 0 0 5. KNOV Omgaan met klachten 9 8 6. KNOV Effectief vergaderen 6 7 7. KNOV Invloedrijk communiceren 4 8 8. KNOV Workshop kringvoorzitters 1 7 9. KNOV HIV en zwangerschap 27 8 10. KNOV Workshop vrouwenbesnijdenis 5 8 totaal 75 79/9 = 7,66 Tabl 6-19: Overzicht van de gevolgde bij- en nascholing georganiseerd en gecertificeerd door de KNOV en waardering middels een rapportcijfer De bij- en nascholingsdagen zijn allen cursussen van ongeveer 1 dag (= 8 uur). Totaal hebben de respondenten 449 dagen bij- en nascholing gevolgd waarvan circa 82 % gecertificeerd was door de KNOV. Tabel 6-20 geeft een overzicht van de gevolgde gecertificeerde en niet gecertificeerde gevolgde scholing door de steekproefpopulatie. Vraag 61.1 t/m

61.28 Opgetelde frequenties

Vraag 62.1 t/m 62.10 Opgetelde frequenties

Vraag 18 Totale steekproef populatie

Gevolgde gecertificeerde bij- en nascholing

Gevolgde niet gecertificeerde bij- en nascholing

Aantal gevolgde bij- en nascholingsdagen

294

75

449

294 + 75 = 369

449 – 369 = 80

Aantal gevolgde bij- en nascholingsuren

294 x 8 uur = 2352

75 x 8 uur = 600

449 x 8 uur = 3592

2352 + 600 = 2952

80 x 8 = 640

percentage 82,2 % 17,8 % Tabel 6-20: Overzicht van het aantal gevolgde dagen en uren gecertificeerde en niet gecertificeerde scholing door de personen in de totale steekproef 6.4.2 Samenvatting vraag 61 en vraag 62 De eindevaluaties van de gecertificeerde scholing in tabel 6-10 van de cursussen zijn opgevraagd en op een paar na ontvangen (zie tabel 6-10). Geen van de eindevaluaties kent een direct rapportcijfer als eindconclusie zodat directe vergelijking niet mogelijk is. Het algemene beeld is bekeken en maakt een globale vergelijking mogelijk. De eindevaluaties komen overeen met de rapportcijfers die de respondenten hebben toegekend aan de scholing in tabel 6-8. Van de scholing aangeboden door de KNOV (tabel 6-11) zijn geen eindevaluaties bekend, daarmee kan dus niet worden vergeleken. Het toekomstige individuele kwaliteitsregister voor verloskundigen gaat eisen stellen aan scholing. Waarschijnlijk is dat het volgen van geaccrediteerde bij- en nascholing verplicht gaat worden. In tabel 6-10 is daarom gekeken hoeveel procent van de gevolgde scholing in 2003 was gecertificeerd. Dit bedroeg ongeveer 82 %. Rond 18 % is niet gecertificeerd.

Page 58: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

58

6.4.3 Discussie vraag 61 en vraag 62 De tabel 6-10 en 6-11 laat zien dat over het algemeen de respondenten tevreden zijn over de aangeboden bij- en nascholingen (rapportcijfer mean 7,4/7,6). Kijkt men naar de opzet/vorm waarin deze scholingen werden aangeboden dan is dat veelal in de vorm van een symposium met minimale inbreng van de cursist. De respondenten geven aan dat de voorkeur voor de vorm van de scholing vooral uitgaat naar een combinatie van onder anderen hoorcolleges, workshops en vaardigheidsonderwijs. De literatuur geeft aan dat een mix van interactieve scholing en kennisoverdracht dragen bij tot gedragsveranderingen (medisch handelen) op de werkvloer en laat het effect zien op uitkomst van zorg (paragraaf 3.6.2).

Page 59: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

59

7 Algemene conclusie en aanbevelingen In dit hoofdstuk worden een zestal algemene conclusies met betrekking tot de resultaten van het onderzoek besproken. Daarnaast worden aanbevelingen geformuleerd voor de beroepsvereniging de KNOV en gekeken naar mogelijkheden voor vervolgonderzoek. De verschillen tussen de steekproefgroepen van dit onderzoek zijn uitgebreid besproken in hoofdstuk 6. De verloskundige werkzaam in de 2e lijn schoolde het meeste bij- en na in 2003. Wat haar/hem onderscheidt van de verloskundige in de 1e lijn en de waarnemer is de leeftijd, de praktische ervaring, de werkvorm, de werkbelasting, de gezinssituatie en de plaats waar zij/hij werkt (gemeente/provincie). De leeftijd van de klinisch werkende (2e lijns) verloskundige ligt hoger en zij/hij heeft meer praktische ervaring. De gezinssituatie is anders, de 2e lijns verloskundigen is de grootste groep met kinderen. De werkbelasting in uren is gelijk, echter de belasting in bereikbaarheidsdienst is verschillend. De verloskundigen in de 2e lijn draaien geen bereikbaarheidsdienst. De 1e lijn heeft een extra belasting van de bereikbaarheidsdienst van gemiddeld 53,3 uur, de waarnemer van gemiddeld 38,5 uur. De invloed van de woon/werkomgeving (provincie/soort gemeente) op het bij- en nascholingsgedrag is niet aangetoond. 7.1 Een zestal algemene conclusies en aanbevelingen 7.1.1 Deelname aan de bij- en nascholingscursussen De belangrijkste conclusie met betrekking tot dit onderzoek is dat verloskundigen uit de steekproefpopulatie gemiddeld 19,75 uur bij- en nascholing hebben gevolgd in het jaar 2003. De respondenten zijn van mening dat er gemiddeld 22,6 uur bij- en nascholing zou moeten worden gevolgd om vakbekwaam te blijven. De bij- en nascholing die men heeft gevolgd was voor circa 82 % gecertificeerd en voor een deel mede georganiseerd door de KNOV. De respondenten waren over het algemeen tevreden over het aanbod van die scholing. Uitgangspunt bij het opstellen van criteria en eisen wat betreft de bij- en nascholing van praktiserende verloskundigen voor het kwaliteitsregister moet zijn dat deze praktisch haalbaar zijn en met de realiteit overeenkomen. De uitkomsten van dit onderzoek geven de beroepsvereniging een indicatie/richting over de op te stellen eisen wat betreft de bij- en nascholing van de verloskundige. Het stellen van te hoge eisen zal de beroepsgroep mogelijk frustreren en maakt het accepteren van het kwaliteitsregister door de beroepsgroep mogelijk minder vanzelfsprekend. Het grootste deel van de gevolgde scholing was gecertificeerd door de KNOV, in het kader van de toekomstige accreditatie een gunstige uitkomst. Voor de KNOV ligt hier een taak om de niet-gecertificeerde scholing in kaart te brengen. De organisatoren van bij- en nascholing moeten op de hoogte worden gebracht van het feit dat met het instellen van het kwaliteitsregister (januari 2006) voor verloskundigen verplichte geaccrediteerde scholing tot de toetredingseisen behoort. 7.1.2 Deelname en leeftijd van de cursisten Leeftijd kan worden gekoppeld aan een generatie en aan ervaring. Over inhoud en variatie van die ervaring zegt dat echter niets. In de loop der jaren kan het fenomeen van ervaringsconcentratie zich bij de professional openbaren. Zij/hij voelt zich dan steeds beter thuis in het beperkte gebied van de eigen functie. De kloof tussen eigen ervaringsgebied en daarbuiten wordt steeds groter. Scholen, strikt binnen het eigen ervaringsgebied, is geen probleem, maar in een ander gebied wordt dit een probleem. De variatie van die werkervaring en de sociaal-culturele ervaringen bepalen hoe sterk die ervaringsconcentratie is. De ervaringsconcentratie wordt sterker naarmate men minder gevarieerde activiteiten onderneemt.

Page 60: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

60

Belangrijk in een carrière lijkt dus het ondernemen van gevarieerde werk-, sociale en culturele activiteiten om ervaringsconcentratie zoveel mogelijk te voorkomen. De invloed van ervaringsconcentratie, wat betreft bij- en nascholing, loopt hieraan parallel. Ook hier geld dat variatie van methoden in bij- en nascholing leidt tot makkelijker aanleren van andere leeractiviteiten dan men is gewend. De schoolloopbaan heeft hier al invloed op. Mensen met een smalle vooropleiding hebben meer last van ervaringsconcentratie. Binnen de verloskundige beroepsgroep lijkt het met de ervaringconcentratie mee te vallen. De ‘oudere verloskundige’ schoolt meer bij als haar jongere collega’s. Echter ook de werkvorm is verschillend en heeft mogelijk invloed op het scholingsgedrag. 7.1.3 Deelname en het belang van een stimulerende werkomgeving Verloskundigen werkzaam in de 2e lijn werken veelal in een stimulerende omgeving als het gaat om continue medische/professionele ontwikkeling. Het volgen van scholing is meestal eenvoudiger te regelen en wordt mogelijk meer gestimuleerd. Zeker in de ziekenhuizen waar verloskundigen, artsen, verpleegkundigen worden opgeleid. Participeren als klinisch werkende verloskundige in die opleidingen is meestal een vereiste. De ziekenhuizen organiseren onder andere patiëntenbesprekingen, refereersessies, verloskundige samenwerkingsverbanden op regionaal niveau en onderzoeksbijeenkomsten. Het regionale ziekenhuis kan daarbij als belangrijke spil worden gezien van waaruit regionale activiteiten op verloskundig gebied worden georganiseerd. Op deze manier kan het ziekenhuis ook een stimulerende werking hebben op de verloskundigen werkzaam in de 1e lijn en als waarnemer. Belangrijk is dat de KNOV een stimulerend beleid voert over samenwerking tussen 1e en 2e lijn. Een belangrijk document en voorbeeld van dit beleid is het Verloskundig Vademecum 2003 (paragraaf 2.3), ontstaan uit de samenwerking tussen de KNOV, de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie) en de LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging). Het vademecum is gericht op het stimuleren van hechte samenwerking tussen de verloskundige beroepsbeoefenaren. Het doorvoeren van dit beleid op regionaal niveau is belangrijk en kan met behulp van de regionale ondersteuningsstructuren verder worden uitgebouwd. 7.1.4 Deelname en werkbelasting van de verloskundige De werkbelasting is groter voor de verloskundigen werkzaam binnen de 1e lijn en de waarnemers, dit is met name een gevolg van het draaien van bereikbaarheidsdiensten naast de gewerkte uren die niet verschillen met de werktijden van de verloskundigen in de 2e lijn. De werkbelasting is de laatste jaren al verlaagd echter de belangrijkste factor, de enorme tekorten aan mankracht, worden niet in een paar jaar weggewerkt. Er worden meer verloskundigen opgeleid en de verwachting is dat met een aantal jaren de enorme tekorten zijn weggewerkt. Het verlagen van de werkbelasting geeft mogelijk meer ruimte voor scholing, waarbij een stimulerende werkomgeving belangrijk wordt geacht. De kringen vormen een omgeving die zeer stimulerend kan werken op de individuele verloskundige. Kringactiviteiten behoeven derhalve dan ook krachtige ondersteuning vanuit de beroepsvereniging. Op het gebied van scholing is het opzetten van professioneel functionerende ITV groepen een belangrijk aandachtsgebied. 7.1.5 Deelname en de organisatie, inhoud, vorm en algemene factoren van bij- en

nascholing Wat betreft de organisatie, inhoud, vorm en algemene factoren van de scholing zijn er een aantal wensen naar voren gekomen. De beroepsvereniging kan deze mogelijk meenemen in het verder te ontwikkelende beleid van bij- en nascholing.

Page 61: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

61

Deelname en de lokale /regionale organisatie van bij- en nascholing

Wat betreft de organisatie van bij- en nascholing is het wenselijk dat de kosten van de scholing zo laag mogelijk worden gehouden; dat er op regionaal niveau aandacht komt voor geaccrediteerde scholing; dat de scholing bereikbaar is met het openbaar vervoer en dat scholing is gecertificeerd door de KNOV (in de toekomst accreditering).

Deelname en inhoud van het onderwijsprogramma

Wat betreft de inhoud van de scholing komt naar voren dat de 1e lijn en de waarnemers scholing gericht op praktijkvoering/ondernemerschap waarderen, de andere bevraagde onderwerpen staan in de belangstelling van de gehele onderzochte groep.

Deelname en werkvormen binnen de bij- en nascholing

Wat betreft de vorm van de scholing zijn er weinig verschillen tussen de groepen. Er bestaat wel voorkeur voor scholing met een gecombineerde werkvorm. De KNOV kan dit stimuleren door accreditatie-eisen op te stellen die letten op de vorm waarin de scholing wordt aangeboden. Voorbereidende activiteiten voor scholing vindt een kwart van de verloskundigen werkzaam in de 1e lijn een probleem. Mocht dit in de toekomst gaan spelen dan is het goed dat de beroepsorganisatie hieraan aandacht besteedt en de hoeveelheid voorbereiding beperkt houdt.

De mening van de respondent over de aangeboden gecertificeerde scholing op dit moment is positief. Kijkt men naar de opzet waarin deze scholingen werden aangeboden dan is dat veelal in de vorm van een symposium met minimale inbreng en opbrengst voor de cursist. De respondenten geven aan dat de voorkeur voor de vorm van de scholing vooral uitgaat naar een combinatie van onder andere hoorcolleges, workshops en vaardigheidsonderwijs. De literatuur geeft aan dat een mix van interactieve scholing en kennisoverdracht bijdragen tot gedragsveranderingen (medisch handelen) op de werkvloer en laat het effect zien op uitkomst van zorg (paragraaf 3.6.2).

Deelname en de algemene belemmeringen

Wat betreft de algemene, mogelijk belemmerende factoren, is duidelijk dat de verloskundige werkzaam in de 1e lijn meer moeite heeft met het vinden van ruimte/tijd om scholing te volgen. Scholing in de regio is mogelijk een deel van de oplossing van dit probleem. Want het vinden van en de kosten van waarneming vormen geen belemmering om scholing te volgen.

7.1.6 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Op basis van de verzamelde gegevens binnen dit onderzoek kunnen een aantal aanbevelingen worden geformuleerd met betrekking tot verder onderzoek rondom bij- en nascholing en de factoren die daarop van invloed zijn. Wat betreft de organisatie, inhoud, vorm en algemene factoren zijn er een aantal aspecten te noemen die verder onderzoek wenselijk maken:

Wat betreft de organisatie van de scholing zou verder moeten worden onderzocht wat de werkelijke kosten mogen/kunnen zijn van scholing; waarom er een sterke voorkeur voor

Page 62: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

62

regionale scholing bestaat voor verloskundigen werkzaam in de 1e lijn en als waarnemer en hoe men dit graag opgelost wil zien.

Wat betreft de inhoud van de scholing is het belangrijk om de mening van de verloskundigen te polsen door te vragen wat zij graag zien als inhoud van de scholing.

Wat betreft de vorm is het belangrijk inzicht te krijgen in wat de verloskundigen acceptabel vinden om transfer naar de werksituatie te verbeteren. Dit kan geschieden door een goede voorbereiding en overleg met collega’s en superieuren of door goede afspraken over het na-traject, waarin afspraken worden vastgelegd om het geleerde in de praktijk toe te passen en eventueel aan anderen door te geven. Een tweede aspect is of de tijd die voor het uitvoeren van inhoudelijke voorbereiding op scholing nodig is, ook acceptabel en haalbaar is. Zeker met het oog op de toekomst waar anderen vormen van bij- en nascholing en assesssment gaan spelen in het kader van het invoeren van het individuele kwaliteitsregister.

Wat betreft de algemene factoren is het belangrijk om met name onder de verloskundigen werkzaam in de 1e lijn boven water te krijgen hoe de bij- en nascholing voor hen het beste in te passen is in de dagelijkse praktijk en te combineren valt met de privé-omstandigheden. Mogelijk moet hier gedacht worden aan scholing met behulp van internet, lezen van vakliteratuur, meer individueel gerichte mogelijkheden van bij- en nascholing die vanuit huis kunnen worden geregeld.

Wat betreft het huidige bij- en nascholingsaanbod is bij de beroepsvereniging vooral in beeld de scholingen die certificatie hebben aangevraagd. Belangrijk is om een compleet beeld te krijgen van scholing op verloskundig gebied op landelijk en regionaal niveau om zo het aanbod van geaccrediteerde bij- en nascholing te kunnen verhogen.

Page 63: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

63

8 Samenvatting De overheid (wetgeving), zorgverzekeraars (contracten), de cliënten/consumenten van gezondheidszorg en de beroepsbeoefenaren zelf zijn allen bezig om kwaliteitsbeleid vorm te geven. De professionalisering van de verloskundige beroepsgroep in Nederland wordt geoptimaliseerd door invoeren van herregistratie en invoering van een individueel kwaliteitsregister. In het kader van de Continuing Medical Education (CME)/Continuing Professional Development (CPD) is het noodzakelijk om vakinhoudelijke en maatschappelijke ontwikkelingen te volgen. CPD ziet de professional in de context van de eigen praktijk, de gezondheidszorg als geheel en de samenleving waar hij/zij deel van uitmaakt. De literatuurstudie naar CME/CPD wijst op het belang van ontwikkeling van attitude en persoonskenmerken naast het optimaliseren van kennis en kunde als belangrijke aspecten in de scholing van de professional. Investeren in bij- en nascholing is een methode om dat te verwezenlijken. Belangrijk is dat de scholing effectief en efficiënt is. Het huidige bij- en nascholingsgedrag van in Nederland praktiserende verloskundigen aangesloten bij de KNOV is geïnventariseerd met behulp van een vragenlijst. De belangrijkste conclusie met betrekking tot dit onderzoek is dat verloskundigen uit de steekproefpopulatie gemiddeld 19,75 uur bij- en nascholing hebben gevolgd in het jaar 2003. De bij- en nascholing die men heeft gevolgd was voor circa 82 % gecertificeerd door de KNOV en voor een deel mede georganiseerd door de KNOV. De respondenten waren over het algemeen tevreden over het aanbod van die scholing. De verloskundige werkzaam in de 2e lijn schoolde het meeste bij- en na in 2003. Wat haar/hem onderscheidt van de verloskundige in de 1e lijn en de waarnemer is de leeftijd, de praktische ervaring, de werkvorm, de werkbelasting, de gezinssituatie en de plaats waar zij/hij werkt (gemeente/provincie). De leeftijd van de klinisch werkende (2e lijns) verloskundige ligt hoger en zij/hij heeft meer praktische ervaring. De gezinssituatie is anders, de 2e lijns verloskundigen hebben het grootste aantal professionals met kinderen. De werkbelasting in uren is gelijk, echter de belasting in bereikbaarheidsdienst is verschillend. De verloskundigen in de 2e lijn draaien geen bereikbaarheidsdienst. De 1e lijn heeft een extra belasting van de bereikbaarheidsdienst van gemiddeld 53,3 uur, de waarnemer van gemiddeld 38,5 uur. De invloed van de woon/werkomgeving (provincie/soort gemeente) op het bij- en nascholingsgedrag is niet aangetoond. Een stimulerende werkomgeving en het beperken van de werkbelasting zijn mogelijk de positieve aspecten die maken dat verloskundigen werkzaam in de 2e lijn meer bij- en nascholen. Door het nemen van (sturende) beleidsmaatregelen kan de beroepsvereniging een belangrijke rol spelen in het veranderen van het bij- en nascholingsgedrag van praktiserende verloskundigen. Het bereiken van de verloskundige in haar/zijn werkomgeving op regionaal niveau lijkt gewenst. De betekenis van de kringen voor de individuele leden is groot en kan een stimulerende werking hebben op de houding en kijk op CME/CPD.

Page 64: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

64

Literatuuroverzicht

Bartelds, J.F., Jansen, E.W.P.A., Joostens, T.H. (1989). Enquêteren: Het opstellen en gebruiken van vragenlijsten. Wolters-Noordhoff: Groningen.

Bergenhenegouwen, G.J., Mooijman, E.A.M., Tillema, H.H. (2002). Strategisch opleiden en Leren in Organisaties. Stenfert Kroese, Groningen.

Bolhuis, S.M., Simons, P.R. (1999). Leren en werken. Samson: Alphen aan den Rijn. Boulay, C. du. (2000). From CME to CPD : getting better at getting better ? Britisch Medical

Journal; 320; 393-394. Chan, D.H., Leclair, K., Kaczorowski, J. (1999). Problem-based Small-group Learning via the

Internet among Community Family Physicians: A Randomized Controlled Trial. MD computing; 16; 54-58.

Coonen, H. (1987). Didactiek van de Nascholing. Landelijk Pedagogische Centra: ’s Hertogenbosch.

Dam, G.T.M. ten, van Hout, J.F.M.J., Terlouw, C., Willems, J.(2000). Onderwijskunde Hoger Onderwijs. Van Gorcum: Assen.

Damen, J.(2001). Bij- en nascholing: een “evidence based” onderdeel van de kwaliteitsborging van de anesthesielogische zorg? Nederlands Tijdschrift voor Anesthesiologie; 14; 46-53.

Davis, D. (1998). Does cme work? An analyses of the effect of educational activities on physician performance or health care outcomes. International journal psychiatry in medicine; 1; 21-39.

Davis, D., Thomson O’Brien, M.A., Freemantle, N., Wolf, F.M., Taylor-Vaisey, A. (1999). Impact of formal continuing medical education. Journal of the American Medical Association;9; 867-874.

Davis, D., Thomson O’Brien, Oxman, A.O., Brian Haynes, R. (1995). Changing physician performance: A systematic review of the effect of continuing medical education strategies. Journal of the American Medical Association; 9; 700-704.

Holm, H.A.(2000). Should doctors get CME points for reading? Britisch Medical Journal; 320; 394-395.

Kallenberg, A.J., van der Grijspaarde, L., ter Braal, A., van Horzen, C.J. (2003).Leren (en) Doceren in het Hoger Onderwijs. Lemma bv: Utrecht.

Kenens, R.J., Hingstman, L. (2003). Cijfers uit de Registratie van Verloskundigen, peiling 2003. NIVEL brochure

Lingsma, M., Scholten, M. (2000). Coachen op competentie-ontwikkeling. H. Nelissen, Soest. Lingsma, M., Mackay, A., Schelvis, G. (2003). De docent competent. H. Nelissen: Soest. Mathers, N.J., Challis, M.C., Howe, A.C., Field, N.J. (1999). Portfolios in continuing medical

education- effective and efficient? Medical Education; 33; 521-530. Migchelbrink, F. (2003). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Paul Roosenstein

SWP: Amsterdam. Peck, C., McCall, M., McLaren, B., Rotem, T. (2000). Education and debate: Continuing

medical education and continuing professional development: international comparisons. Britisch Medical Journal; 320; 432-435.

Piehl, E., Burkart, S. (1993). Beroepsopleidingen en bij- en nascholing in Europa. CEDEFOP: Berlijn.

Verloskundig Vademecum Eindrapport (2003). KNOV, LHV, NVOG, Ziekenfondsraad: Verenigde Drukkerijen Apeldoorn.

Vocht, A. de. (2002). Basisboek SPSS11 voor Windows. Bijleveld Press: Utrecht. www.ctz.nl ; april 2004/februari 2004; 21-09-04 www.leden.knov.nl ; 09-06-2004; 30-09-2004. www.orde.nl ; 18-11-03 ; 21-09-04.

Page 65: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

65

Bijlagen Bijlage 1: Introductiebrief van de vragenlijst Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen Rembrandtlaan 44 3723 BK Bilthoven Bilthoven, 14-08-04 Beste collega verloskundige, In het kader van de naderende BIG-herregistratie en het inrichten van een individueel kwaliteitsregister voor de verloskundige beroepsgroep, is de KNOV geïnteresseerd in het bij- en nascholingsgedrag van de verloskundigen in Nederland. In overleg met de KNOV wil ik een onderzoek uitvoeren naar dit gedrag en de beïnvloedende factoren daarbij. Aan de hand van de bijgevoegde vragenlijst wil ik in overeenstemming met de KNOV het bij- en nascholingsgedrag van verloskundigen inventariseren. Hierbij wordt uw medewerking gevraagd. Het invullen van de vragenlijst neemt ongeveer 20 minuten in beslag. Het onderzoek dient meerdere doelen. Het stelt mij in de gelegenheid om af te studeren. De KNOV gebruikt de uitkomsten van het onderzoek bij het bepalen van criteria en eisen voor bij- en nascholing in het kader van het inrichten van het individuele kwaliteitsregister. De vragenlijsten zijn genummerd en corresponderen met adresgegevens die alleen bekend zijn bij de onderzoeker en gebruikt worden om een verantwoorde betrouwbare statistische verwerking van de gegevens mogelijk te maken. De enquête wordt verder anoniem verwerkt. In de vragenlijst zelf wordt aangegeven hoe u de vragen kunt beantwoorden. De meeste vragen kunt u beantwoorden door het omcirkelen van het cijfer dat uw antwoordalternatief aangeeft. Eventueel afwijkende invulwijze wordt bij de desbetreffende vragen aangegeven onder ‘toelichting’. Wilt u de ingevulde vragenlijst voor 10 september 2004 per post retourneren. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde antwoordenvelop, frankeren is niet nodig. In samenwerking met de KNOV worden de resultaten te zijner tijd aan u gepresenteerd. Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben naar aanleiding van de enquête of andere vragen wat betreft het onderzoek dan kunt u mij mailen ([email protected]) of telefonisch bereiken onder nummer 074-2663166. Bij voorbaat hartelijke dank voor uw medewerking. Met vriendelijke groet Mieke Aitink, Verloskundige, student Master Verloskunde Uitstroomprofiel Onderwijs mede namens, Maudy Dettingmeijer, Beleidsmedewerker bij- en nascholing KNOV Projectleider kwaliteitsregister

Page 66: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

66

Bijlage 2: de vragenlijst Algemene informatie Om een duidelijk beeld te krijgen van de respondenten worden in dit deel van de vragenlijst enkele gegevens over uw persoon en uw werkzaamheden als verloskundige gevraagd. 1.Wat is uw geboortejaar? …….. 2. Wat is uw hoogst behaalde opleidingsniveau in het middelbaar onderwijs?

1. MAVO/MULO 2. MMS/HAVO 3. HBS/ VWO 4. GYMNASIUM

3. Wat is uw hoogst behaalde opleidingsniveau in het voortgezet onderwijs?

1. HBO 2. WO

4. Wat is uw burgerlijke staat?

1. alleenstaand 2. alleenstaand met kinderen 3. samenwonend of gehuwd 4. samenwonend of gehuwd met kinderen 5. woongroep 6. anders nl………………………………

5. Hoeveel thuiswonende kinderen heeft u? 1. 0 – ga door naar vraag 7

2. 1 3. 2 4. 3 5. 4 of meer

6. Wat is de leeftijd van uw jongste thuiswonende kind? 1. 0 – 4 jaar 2. 5 – 12 jaar 3. 13- 17 jaar

4. 18 jaar of ouder 7. Waar heeft u de opleiding tot verloskundige gevolgd? 1. Amsterdam 2. Rotterdam

3. Kerkrade/Heerlen 4. Anders, namelijk; ……………………………………. …………………………………….

8. In welk jaar studeerde u af als verloskundige? ….

Page 67: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

67

9. Hoeveel jaar praktische ervaring heeft u als verloskundige? …… jaar 10. Bent u BIG geregistreerd? 1. ja

2. nee 11. Bent u op dit moment werkzaam als verloskundige?

1. ja, ga door met vraag 12 2. nee, ga door met vraag 17

12. In welke vorm bent u werkzaam als verloskundige?

1. 1e lijn; eigen praktijk, solopraktijk 2. 1e lijn; eigen praktijk, duopraktijk 3. 1e lijn; eigen praktijk, groepspraktijk 4. 1e lijn; in loondienst van een solo-, duo- of groepspraktijk 5. 1e lijn; in loondienst van een gezondheidscentrum/ Stichting thuisbevalling Nederland 6. 1e lijn ; waarnemer 7. 2e lijn; perifeer 8. 2e lijn; perifeer met opleiding tot gynaecoloog (opleidingskliniek) 9. 2e lijn; academisch 10. 2e lijn; waarnemer 11. anders , namelijk:…………………………………………….

13. Waar bent u werkzaam?

1. platteland (gemeenten met minder dan 5.000 inwoners) 2. verstedelijkt platteland (gemeenten tussen 5.000-15.000 inwoners) 3. kleine steden (15.000-30.000 inwoners) 4. middelgrote steden (30.000-100.000 inwoners) 5. grote steden (meer dan 100.000)

14. In welke provincie bent u werkzaam? Provincie …………….. 15. Hoeveel uur werkt u gemiddeld per week, exclusief bereikbaarheid? ….. uur 16. Hoeveel uur bereikbaarheidsdienst draait u gemiddeld per week?

…. uur 17. Waarom bent u gestopt met uw werk als verloskundige? 1. vanwege te hoge werkdruk 2. combinatie werk en gezin

3. ander beroep gekozen 4. studie begonnen 5. niet van toepassing 6. anders, namelijk:…………………………………………

Page 68: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

68

Gegevens over uw bij- en nascholingsgedrag De volgende vragen hebben betrekking op concrete zaken wat betreft uw bij- en nascholingsgedrag. Bij- en nascholing staat voor een gegeven opleiding die tot doel heeft vakbekwaamheid te verhogen of het vroeger geleerde op te halen en aan te vullen. Het lezen van vakliteratuur en de intercollegiale toetsing voor verloskundigen (ITV) vallen hier niet onder. 18. Hoeveel uur bij- en nascholing heeft u gevolgd in het jaar 2003? (Eén dagdeel telt voor 4 uur). ….uur. 19. Indien u werkzaam bent in een eigen praktijk, heeft u in uw maatschapcontract vastgelegd hoeveel bij- en nascholingsuren u heeft per jaar? (Eén dagdeel telt voor 4 uur). 1. ja…..uur

2. nee, maar wel mondeling afgesproken 3. nee, helemaal niet 4. niet van toepassing, ik heb geen eigen praktijk

20. Indien u in loondienst werkt, is in uw aanstellingscontract vastgelegd op hoeveel bij- en nascholingsuren u recht heeft per jaar? (Eén dagdeel telt voor 4 uur). 1. ja …..uur

2. nee, maar wel mondeling toegezegd 3. nee, helemaal niet 4. niet van toepassing, ik werk niet in loondienst

21. Bent u bekend met de belastingvoordeelregel wat betreft aftrekbaarheid van bij- en nascholing?

1. ja 2. nee

22. Bent u bekend met de tariefopbouw van uw honorarium wat betreft de vergoeding van de bij- en nascholing en waarneming voor cursusdagen?

1. ja 2. nee

23. Hoeveel uur bij- nascholing zou u naar uw mening per jaar ten minste moeten volgen om vakbekwaam te blijven als verloskundige? …. uur

Page 69: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

69

24. Bent u bereid om zelf mee te werken aan het organiseren van (landelijk of regionaal) bij- en nascholingen voor verloskundigen?

1. ja, want…………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………. 2. nee, want………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………….

………………………………………………………………………. 25. Uit welke van de volgende tijdschriften/media (internet) leest u wel eens een artikel? 1. Tijdschrift voor verloskundigen 2. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) 3. Huisarts en Wetenschap 4. Nederlands Tijdschrift Obstetrie & Gynaecologie 5. Medisch Contact

7. Midwifery 8. Midirs 9. anders namelijk:……………………………………………………………………………

..…………………………………………………………………………… 26. Hoeveel tijd besteedt u gemiddeld per week aan het lezen van vakliteratuur? 1. 0 uur 2. 1 uur 3. 2 uur 4. 3 uur 5. 4 uur of meer 27. Aan welke van de volgende activiteiten binnen de verloskunde heeft u in 2003 deelgenomen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk: 1. intercollegiale toetsing (ITV) 2. refereersessie in ziekenhuizen

3. verloskundig samenwerkingsverband, regionaal niveau (VSV) 4. protestbijeenkomst aangaande de verloskunde 5. algemene ledenvergadering van de KNOV 6. (mede)organiseren van een dergelijke activiteit binnen de kring/regio 7. patiëntenbesprekingen 8. onderzoeksbijeenkomsten 9. anders namelijk: ……………………………………………………………

……………………………………………………………

Page 70: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

70

Bevorderende en remmende factoren De volgende vragen worden gesteld om inzicht te krijgen in factoren die een rol spelen bij het maken van een keuze in het bij - en nascholingsaanbod en welke bevorderende of belemmerende werking deze hebben. ‘Toelichting’; De volgende vragen kunt u beantwoorden door het cijfer te omcirkelen dat het beste op u van toepassing is. 1 – helemaal oneens 2 -oneens 3 – niet oneens/niet eens 4 – eens 5 – helemaal eens De organisatie van de scholing helemaal oneens 1 2 3 4 5 helemaal eens 28. Ik vind het belangrijk dat de kosten van de bij- en nascholing zo laag mogelijk worden gehouden 1 2 3 4 5

29. Mijn voorkeur gaat uit naar bij- en nascholingen die regionaal worden georganiseerd 1 2 3 4 5 30. Mijn voorkeur gaat uit naar bij- en nascholingen die landelijk worden georganiseerd 1 2 3 4 5 31. Ik vind het belangrijk dat bij- en nascholing zowel landelijk als regionaal worden georganiseerd 1 2 3 4 5 32. Ik vind het belangrijk dat de bij- en nascholing bereikbaar is met het openbaar vervoer 1 2 3 4 5 33. Voorwaarde voor mij is het feit dat de bij- en nascholing is gecertificeerd door de KNOV 1 2 3 4 5 34. Het optreden van landelijk bekende docenten/sprekers vind ik een pluspunt in een scholing 1 2 3 4 5 De inhoud van de scholing helemaal oneens 1 2 3 4 5 helemaal eens 35. Ik vind het belangrijk dat de scholing aansluit bij recente ontwikkelingen in het vakgebied 1 2 3 4 5 36. Ik vind het belangrijk dat de scholing is gericht op het opfrissen van kennis, vaardigheden en attitude 1 2 3 4 5 37. Ik vind het belangrijk dat de scholing is gericht op een onderwerp dat sterk ter discussie staat 1 2 3 4 5 38. Ik vind het belangrijk dat de scholing is gericht op communicatie en samenwerking 1 2 3 4 5 39. Ik vind het belangrijk dat de scholing gericht is op de praktijkvoering/het ondernemerschap 1 2 3 4 5

Page 71: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

71

Vorm waarin de scholing wordt aangeboden helemaal oneens 1 2 3 4 5 helemaal eens 40. Ik vind het belangrijk dat het doel van de scholing duidelijk is omschreven 1 2 3 4 5 41. Ik vind het belangrijk dat de doelgroep waarop de scholing gericht is duidelijk wordt omschreven 1 2 3 4 5 42. Ik vind het belangrijk dat de inhoud van de scholing is afgestemd op de beschreven doelgroep 1 2 3 4 5 43. Mijn voorkeur gaat uit naar een scholing die wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges, inleidingen en toespraken 1 2 3 4 5 44. Mijn voorkeur gaat uit naar een scholing die wordt aangeboden in de vorm van workshops (onderwijs in kleine groepen) 1 2 3 4 5 45. Mijn voorkeur gaat uit naar een scholing die wordt aangeboden in de vorm van vaardigheidsonderwijs (‘fantoom’) 1 2 3 4 5 46. Mijn voorkeur gaat uit naar een scholing die wordt aangeboden in een gecombineerde vorm van onder anderen hoorcolleges, workshops, vaardigheidsonderwijs 1 2 3 4 5 47. Ik vind het belangrijk dat er tijdens de scholing de mogelijkheid tot uitwisseling van ervaring met andere cursisten bestaat 1 2 3 4 5 48. Het hebben van informele contacten met collega’s tijdens de scholing vind ik belangrijk 1 2 3 4 5 49. Voorbereidende activiteiten (inlezen) voor een scholing vind ik een probleem 1 2 3 4 5 Algemene factoren helemaal oneens 1 2 3 4 5 helemaal eens 50. Door patiënt/cliënt gebonden werkzaamheden kom ik niet toe aan bij- en nascholing 1 2 3 4 5 51. Door niet-patiënt/cliënt gebonden (nevenactiviteiten) werkzaamheden kom ik niet toe aan bij- en nascholing 1 2 3 4 5 52. Door de combinatie werk en privé blijft er geen tijd over voor bij- en nascholing 1 2 3 4 5 Indien niet van toepassing ga verder met vraag 55 53. Het moeilijk kunnen vinden van waarneming belemmerd de deelname aan bij- en nascholing 1 2 3 4 5 54. De kosten van waarneming vormt een belemmering voor deelname aan bij- en nascholing 1 2 3 4 5

Page 72: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

72

helemaal oneens 1 2 3 4 5 helemaal eens 55. Ik heb een ruime ervaring als verloskundige en bij- en nascholing heeft een lage prioriteit 1 2 3 4 5 56. Door het feit dat ik mijn praktische werkzaamheden op korte termijn zal beëindigen heeft bij- en nascholing een lage prioriteit 1 2 3 4 5 57. De vergoeding voor bij- en nascholing door de zorgverzekeraar (circa 400 euro voor waarneming en 540 euro voor kosten scholing) is te laag 1 2 3 4 5 Indien niet van toepassing ga verder met vraag 59 58. De te declareren kosten voor het volgen van bij- en nascholingen bij de werkgever zijn onvoldoende 1 2 3 4 5 59. Het perspectief op een beter salaris door het volgen van bij- en nascholing is onvoldoende 1 2 3 4 5 60. De financiële investering in bij- en nascholing weegt niet op tegen het rendement van de scholing voor de praktijk 1 2 3 4 5

Page 73: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

73

Uw mening Deze vragen gaan in op uw mening over de door u in 2003 gevolgde gecertificeerde scholing. ‘Toelichting’: Omcirkel ja of nee, afhankelijk of u een scholing gevolgd heeft. Druk uw waardering uit in een rapportcijfer van 1-10. 61. Welke van de onderstaande door de KNOV gecertificeerde bij- en nascholingen heeft u in 2003 gevolgd? En wat is uw waardering?

Datum scholing

Organisator

Titel scholing

Gevolgd Ja/nee

Rapportcijfer 1 t/m 10

1. 17-01-03 UMC Utrecht Ziekenhuis uit! Ziekenhuis in?

Ja / nee

….

2. 28-01-03 KNOV Zuid Nederland

Met meer kwaliteit meer praktijk

Ja /nee

….

3. 31-01-03 K.F.Wenckebach Instituut Groningen

Vroeggeboorte in Noord Nederland

Ja / nee

….

4. 14-03-03 Stichting Postuniversitair Onderwijs

Voeding en Kinderen: van allergie tot obesitas

Ja / nee

….

5. 21-03-03 05-09-03

Sint Lucas Andreas Ziekenhuis

Cursus contrastechoscopie

Ja / nee

….

6. 28-03-03 SCEM voor Stichting Obstetrie& Gynaecologische Research

Gevolgen van grensverleggende ontwikkelingen rond DNA voor de dagelijkse praktijk

Ja / nee

….

7. 03-04-03 SCEM Prenatale diagnostiek Ja / nee ….

8. 04-04-03 SCEM Borstvoeding Ja / nee ….

9. Vanaf 17-04-03

Just in Time

Reanimatie van de pasgeborene

Ja / nee

….

10. 08-05-03 09-05-03

Boerhavecursus Congress Office

Boerhave cursus: beëindiging van de zwangerschap; abortus, inductie en bijstimulatie

Ja / nee

….

11. 09-05-03 Academisch Ziekenhuis Maastricht AZM

Seksuologie Multidisciplinair: seksualiteit, fertiliteit en zwangerschap

Ja / nee

….

12. 19-06-03 SCEM voor Stichting Obstetrie& Gynaecologische Research

To screen or not to screen? Tijdens de eerste helft van de zwangerschap

Ja / nee

….

13. 19-06-03 AZM Euregio Ultrasound Symposium

Ja / nee

….

14. 20-06-03 KNOV Medisch Tuchtcollege Ja / nee ….

Page 74: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

74

Datum scholing

Organisator

Titel scholing

Gevolgd Ja / nee

Rapportcijfer 1 t/m 10

15. 05-09-03 18-09-03

Midwifery Business On hands and knees Ja / nee

….

16. 16-09-03 KNOV regiokantoor Zuid Nederland

De verloskundige zorg als werkgever

Ja / nee

….

17. 26-09-03 Stivoro V-MIS Ja / nee

….

18. 30-09-03 02-10-03

UMC St. Radbout 12e nascholingscursus voor Verloskundigen en Huisartsen

Ja / nee

….

19. 17-10-03 Stichting Anticonceptiepil Nederland

Anticonceptie: vernieuwend, verrassend, verruimend

Ja / nee

….

20. 30-10-03 Stichting voor Obstetrische & Gynaecologische Research

Zijn we klaar voor de toekomst?

Ja / nee

….

21. 31-10-03 K.F. Wenckebach Instituut Groningen

30e Noord Nederlandse nascholing

Ja / nee

….

22. 04-11-03 NVL Prematuren, meer mans met moedermelk

Ja / nee

….

23. 13-11-03 KNOV Signaleren van huiselijk geweld

Ja / nee

24. 20-11-03 Boerhaave commissie

Verloskundige zorg in de eerste lijn

Ja / nee

….

25. 27-11-03 Kennemer Gasthuis Zwangerschap en HIV Ja / nee …. 26. 11-12-03 Scem voor Stichting

Obstetrie & Gynaecologische Research

To screen or not to screen? Tijdens de tweede helft van de zwangerschap

Ja / nee

….

27. 11-12-03 Stichting Provinciale Entadministratie

Scoren tegen HIV Ja / nee ….

28. 12-12-03 Mediscon/KNOV Slotsymposium Verloskundig Vademecum

Ja / nee

….

Page 75: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

75

'Toelichting' Omcirkel ja of nee, afhankelijk of u een scholing gevolgd heeft. En wat is uw waardering, geef een rapportcijfer van 1-1 62. Welke van de volgende bij- en nascholingen, georganiseerd door de KNOV , heeft u gevolgd in 2003? En wat is uw waardering?

Wilt u de vragenlijst in de bijgevoegde gefrankeerde antwoordenvelop retourneren? Wij danken u voor uw medewerking

Organisator Titel scholing Gevolgd Ja / nee

Rapportcijfer 1 t/m 10

1. KNOV Effectief onderhandelen

Ja / nee

….

2. KNOV Conflicthantering Ja / nee …. 3. KNOV Toetsgroepbegeleiders Ja / nee ….

4. KNOV Kracht van de verloskundige

Ja / nee

….

5. KNOV Omgaan met klachten Ja / nee ….

6. KNOV Effectief vergaderen Ja / nee ….

7. KNOV Invloedrijk communiceren

Ja / nee

….

8. KNOV Workshop kringvoorzitters

Ja / nee

….

9. KNOV HIV en Zwangerschap Ja / nee ….

10. KNOV Workshop Vrouwenbesnijdenis

Ja / nee

Page 76: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

76

Bijlage 3: de herinneringsbrief Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen Rembrandtlaan 44 3723 BK Bilthoven Bilthoven, 14-08-04 Herinnering Beste collega verloskundige, Rond 18 augustus j.l. heeft u per brief het verzoek gekregen om een enquête in te vullen over uw bij- en nascholingsgedrag. Tot op heden heb ik geen reactie van u ontvangen. Via deze brief wil ik u nogmaals verzoeken om de vragenlijst in te vullen. De KNOV gebruikt de uitkomsten van het onderzoek bij het bepalen van criteria en eisen voor bij- en nascholing in het kader van het inrichten van het individuele kwaliteitsregister. Het belang voor u is dat er reële eisen opgesteld gaan worden. Door het invullen van de vragenlijst is het mogelijk om een reëel beeld te vormen over het bij- en nascholingsgedrag van verloskundigen. Mocht u niet meer in het bezit zijn van de enquête dan kunt u die opvragen bij de KNOV te Bilthoven (tel: 030-2294299 Carolien Kijzer) Het kan zijn dat deze brief uw enquête kruist, beschouwt u deze brief dan als niet geschreven. Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben naar aanleiding van de enquête of andere vragen wat betreft het onderzoek dan kunt u mij mailen ([email protected]) of telefonisch bereiken onder nummer 074-2663166. Bij voorbaat hartelijke dank voor uw medewerking. Met vriendelijke groet Mieke Aitink, Verloskundige, student Master Verloskunde Uitstroomprofiel Onderwijs mede namens, Maudy Dettingmeijer, Beleidsmedewerker bij- en nascholing KNOV Projectleider kwaliteitsregister

Page 77: Bij- en Nascholing - Kennispoort Verloskunde · 2019-01-28 · die daarvoor door de beroepsvereniging opgesteld zijn. De eisen op gebied van bij- en nascholing worden geregeld door

Kennis Kunde Attitude M. Aitink December 2004

77

Bijlage 4: hercodering van de vragen: Vraagnummer omschrijving hercodering 1 geboortejaar Leeftijd/leeftijdsklasse 8 Welk jaar afgestudeerd klassenindeling 12 Welke vorm werkzaam Verdeling in 1e lijn/2e lijn/waarnemer 14 In welke provincie werkzaam Herindeling Nederland; samenvoegen

van provincies 15 Hoeveel uur per week werkzaam klassenindeling 16 Hoeveel uur per week

bereikbaarheidsdienst klassenindeling

25.1 t/m 25.8 Welke tijdschriften leest men Voorwaardelijke berekeningen 27.1 t/m 27.8 Welke verloskundige activiteiten

onderneemt men Voorwaardelijke berekeningen

28 t/m 60 Organisatie/vorm/inhoud/algemeen Van vijfpuntschaal naar driepuntschaal