Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar...

48
vuurwerk Lustrum: FEWEB 60 jaar Singles and the city • De BNP paradox • Gemeentelijke lokale lasten • China als Belegging • Besliskunde en het rondje om de kerk • Economisch contract- onderzoek en het adviesbegrip • Adoptie van innovaties • Spitsmijden #8 oktober 2008 jaargang 4 Relatiemagazine van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde

Transcript of Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar...

Page 1: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerkLustrum: FeWeB 60 jaarSingles and the city • De BNP paradox • Gemeentelijke lokale lasten • China

als Belegging • Besliskunde en het rondje om de kerk • Economisch contract­

onderzoek en het adviesbegrip • Adoptie van innovaties • Spitsmijden

#8 oktober 2008 jaargang 4

Relatiemagazine van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde

Ben jij een professional met een goede baan? Dan heeft de VU­Postgraduate

School dé opleiding voor jou. De VU Postgraduate School biedt dé manier om

een titel te behalen en je deskundigheid te vergroten.

Aan de Amsterdamse zuidas heeft de VU­Postgraduate School zich in korte tijd

ontwikkeld tot een academisch centrum voor wetenschappelijk georienteerde

beroepsopleidingen en executive onderwijs. In samenwerking met de Faculteit

der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB) biedt de Postgraduate

School veertien gerenommeerde deeltijdopleidingen aan.

Typerend voor het onderwijs aan de Postgraduate School is de interactie tussen

theorie en praktijk, tussen cursist en docent en tussen cursisten onderling. Inter­

actie is zowel op de uitwisseling van kennis als op de uitwisseling van ervaring

gericht. Interactie staat borg voor de practische toepasbaarheid van de leerstof.

Interactie wordt niet alleen bewerkstelligd door een optimale integratie van

theorie en praktijk in de leerstof maar tevens door voor het leerproces gebruik te

maken van hoogleraren en docenten die naast hun aanstelling aan de universiteit

tevens werkzaam zijn in de praktijk.

De verankering met de Vrije Universiteit Amsterdam waarborgt het hoge niveau

van de opleidingen. De verbondenheid van de opleidingen met de praktijk is een

garantie voor de actualiteit van de programma’s.

BereikmééraandeVU!

Certified Management Accountant • Char-

tered Financial Analyst • Controller in de

publieke en non-profitsector • Corporate

Compliance • Financieel en Beleggingsanalist

• Health Care Management • Management

Consultant • Basisopleiding Management

Consultant • Parttime opleiding master

Bedrijfswetenschappen • Parttime opleiding

master Accounting & Control in combinatie

met Registeraccoutant • Registeraccountant

• Registercontroller • Register EDP-auditor

• Treasury Management • Verandermanage-

ment • Basisopleiding Verandermanagement

Meerweten?

Surf naar www.feweb.vu.nl en klik op ‘postgraduate school’ voor informatie over de postgraduate opleidingen. Van iedere opleiding is

uitgebreide documentatie beschikbaar. Voor nadere inlichtingen kun je je ook wenden tot het secretariaat van de Postgraduate School.

Telefoon (020) 598 6045.

Page 2: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

In dIt nummer: Thema LuStrum

Redactioneel 3

OverzichtFEWEB 4

OverzichtopleidingenFEWEB 5

Singlesandthecity 6

DeBNPparadox 10

Degemeentelijkelokalelasten 15

InterviewmetWimKuijken 19

Chinaalsbelegging 22

Besliskundeenhet‘Rondjeomdekerk’ 24

Economischcontractonderzoek 28

enheteconomischadviesbegrip

CijfersFEWEB 33

Adoptievaninnovaties 34

Spitsmijden:Werkenprikkels? 38

Agenda 44

NieuwsFEWEB 45

DeverdienstenvanGerritZalm

voordeoverheidsfinancieninNederland 46

Prijzenenawards 47

VOLGend nummer

De volgende Vuurwerk verschijnt

in mei 2009.

Deadline kopij: 1 april 2009.

Singles and the city

/ pagina 6

COLOFOn

Vierde jaargang, nr. 8, oktober 2008

Vuurwerk is het relatiemagazine van de

Faculteit der Economische Wetenschappen

en Bedrijfskunde (FEWEB).

Redactie

Frans Snijders, Iris Visser, Ina Putter,

Henri de Groot

Adres

Faculteitsbureau FEWEB,

De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam

[email protected], (020) 598 61 57

Ontwerp en opmaak

Room for ID’s, Nieuwegein

Druk

Drukkerij Damen, Werkendam

Fotografie

FEWEB, Johan Hoekstra, Room for ID’s

Oplage

Vuurwerk verschijnt twee keer per jaar

in een oplage van 7.500 exemplaren.

Spitsmijden: werken prikkels?

/ pagina 38

2 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

China als belegging

/ pagina 22

gemaakt worden. Daarna beschikte men over een aanvaardbaar

uitgavenpad voor de kabinetsperiode waarvan niet mocht worden

afgeweken wat er ook gebeurde met de feitelijke ontwikkeling van het

nationale inkomen. Groeide het nationale inkomen feitelijk harder dan

de aangenomen trend dan werd het feitelijk overheidstekort kleiner

dan het structureel aanvaardbare tekort. Het omgekeerde gebeurde

bij een feitelijk lagere dan trendmatige groei. Dus rust in de tent met

een van te voren bekend uitgavenpad waaraan niet getornd werd.

De departementen wisten waar ze aan toe waren.

Deteloorgangvanhettrendmatigebegrotingsbeleid

vanZijlstra

Kabinetten na Zijlstra hebben het trendmatige begrotingsbeleid laten

verwateren. De bekendste gemaakte fouten zijn:

a. Men schatte de trendmatige groei van het nationale inkomen, waarop

de ruimteberekening gebaseerd was, te hoog in. Niet de redelijk

verwachte groei maar de “gewenste” groei werd als uitgangspunt

genomen. De te hoog geschatte trendmatige groei en daarmee de te

hoog berekende ruimte werd natuurlijk wel geheel gebruikt met als

resultaat dat het financieringstekort voortdurend opliep.

b. Bij de verdeling van de ruimte koos men steeds voor louter uitgaven­

vergroting en niet voor een deel voor belastingtariefsverlaging. De

macro­economische belastingdruk begon dan ook op te lopen wat

slecht was voor de economische ontwikkeling (niet voor niets kwam

de aanbodseconomie in zwang).

De tegenvallende economische groei liet vervolgens het feitelijk

financieringstekort als percentage van het nationale inkomen verder

oplopen. Op den duur liep het financieringstekort volledig uit de

hand. Het probleem van de rentelasten en de hoge schuldquote

diende zich aan.Er volgt dan een periode waarin opeenvolgende

kabinetten maar één begrotingsdoelstelling hebben: het terugdringen

van het feitelijk financieringstekort als percentage van het nationale

inkomen. Het trendmatige element ontbreekt geheel. Uiteraard werkt

dit beleid procyclisch. Tegenvallende economische ontwikkelingen

doen het financieringstekort oplopen boven het gewenste niveau

en nopen dus tot ombuiging van de uitgaven. De departementen

worden dolgedraaid, de ene bezuiniging volgt op de andere. De

afwegingsfunctie van de begroting komt in gevaar, men bezuinigt

niet op de minst nuttige overheidsuitgaven maar op die uitgaven die

het snelst of het gemakkelijkst kunnen worden omgebogen.

HetbegrotingsbeleidvanGerritZalm

Gerrit Zalm heeft de rust in het begrotingsbeleid weer teruggebracht

door terug te grijpen op de gedachten van het trendmatige begrotings­

beleid van Zijlstra. Aan het begin van de kabinetsperiode bepaalt

hij het (reële) uitgavenpad van de departementen voor de gehele

kabinetsperiode. Hier kunnen zij op rekenen, wat er ook gebeurt met de

feitelijke economische ontwikkeling. Bij economische tegenvallers wordt

er niet gekort op de toegestane uitgavenpaden van de departementen.

De bepaling van de toegestane uitgavenontwikkeling verliep als volgt.

Bereken de endogene toename van de belastingontvangsten, gegeven

de bestaande tariefstructuur, wanneer het nationale inkomen zou

groeien volgens een aangenomen trendmatige ontwikkeling. Dit

is de ruimte waarmee wat gedaan kan worden. De gehanteerde

trendmatige ontwikkeling van het nationale inkomen is bewust laag

geschat, men spreekt van een behoedzaam scenario. Kies vervolgens

het gewenste percentage dat het overheidssaldo aan het eind van

de kabinetsperiode zou moeten vormen. Dit in verband met de

deelname aan de Monetaire Unie in Europa met de Euro. De ruimte

moet dus voor een deel gebruikt worden voor een verlaging van het

financieringstekort om te kunnen voldoen aan de toetredingscriteria

van de Euro. Maak vervolgens een politieke keuze op het terrein van

eventuele belastingtariefveranderingen. Ook dit kost een deel van

de ruimte (tariefverlagingen) of voert ruimte op (tariefsverhoging).

Het overblijvende deel van de ruimte is uiteindelijk beschikbaar voor

uitgavenvergroting bij de departementen, waar zij onvoorwaardelijk

op kunnen rekenen.

Het werd weer een echt trendmatig begrotingsbeleid. Groeide de

economie sneller dan aangenomen in het behoedzaam scenario dan

tikte dat door naar een snellere daling van het financieringstekort, of

beter gezegd: verbetering van het financieringssaldo (er komen zo

langzamerhand ook financieringsoverschotten om de hoek). Bij een

tegenvallende economische ontwikkeling zou het slechter aflopen met

het financieringssaldo maar in de werkelijkheid kwam dat niet zo gauw

voor omdat men had gekozen voor een behoedzaam scenario. Het

beleid van Gerrit Zalm sloot aan op het gedachtegoed van Zijlstra.

Toch zijn er verschillen.

Zijlstra ging uit van een structureel aanvaardbaar overheidstekort,

afgestemd op het spaaroverschot van de marktsector. Gerit Zalm kiest

voor een saldo op de overheidsbegroting dat deelname aan de Europese

Monetaire Unie en de Euro mogelijk maakt en de rentelasten van de

overheid laat teruglopen om ruimte te scheppen voor het toekomstige

vergrijzingbeleid. Zijlstra werkte met de verwachte trendmatige groei

van het nationale inkomen. Gerrit Zalm kiest bewust voor een laag

ingeschatte trendmatige groei, het behoedzaam scenario.

De verdienste van Gerrit Zalm is dat hij heeft willen teruggrijpen

op de gedachten van Zijlstra waardoor hij rust kon brengen in de

overheidsfinanciën. Hij heeft het trendmatige begrotingsbeleid

geactualiseerd en het in zijn tijd afgestemd op wat nodig was voor

het toetreden tot de Euro. Tevens heeft hij de verlaging van de

rentelasten bevorderd waardoor de kosten van de vergrijzing beter

kunnen worden gedragen.

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 47

Page 3: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Continuïteit en verandering

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 �

De faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde bestaat 60 jaar. Vandaar

deze speciale aflevering van Vuurwerk, die als achtergrond dient van de festiviteiten.

Een belangrijk moment is de Dies Natalis van de Vrije Universiteit, op 20 oktober 2008.

De traditionele diesviering heeft een facultair tintje meegekregen. De diesredenaar,

André Lucas, hoogleraar Financiële markten en instellingen, laat zijn licht schijnen over

de wereldwijde crisis op de financiële markten. En alumnus en voormalig bijzonder

hoogleraar Economische politiek, Gerrit Zalm, krijgt een eredoctoraat voor zijn

wezenlijke bijdrage aan de vernieuwing van het Nederlandse begrotingsbeleid vanaf

het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Op 21 oktober 2008 houdt de faculteit

het lustrumsymposium “Prudentia: over financieren en begroten”, gevolgd door een

aangeklede receptie en de presentatie van het lustrumboek. Iedereen die iets van doen

heeft of heeft gehad met de faculteit is welkom op deze bijzondere gelegenheden.

We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat

studentenaantallen betreft zijn we inmiddels veruit de grootste faculteit van de Vrije

Universiteit, zelfs de grootste economische faculteit in Amsterdam. Niet iedereen staat

bij dit gegeven te juichen, dus daar kunnen we kort over zijn. Interessanter om te lezen

zijn hopelijk de krenten uit de facultaire onderzoekspap. Als daar iets uit zou kunnen

blijken, dan is het wel dat we als faculteit midden in de (mondiale) samenleving

staan. Hadden de oprichters van de faculteit in 1948 ooit kunnen bevroeden dat zij

aan de basis zouden staan van een faculteit die eens de vloer aan zou vegen met het

BNP als welvaartsmaatstaf, kritische kantekeningen zou plaatsen bij de advisering

door consultants en de succesfactoren zou identificeren voor mondiaal opererende

ondernemingen? Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom de wereldburger

zo weinig belegd in Chinese aandelen? In 1948 had Mao wel een andere agenda.

Blijkbaar kan het superieure denkraam van onze economen ook de huwelijksmarkt

in Amsterdam analyseren. En de vraag waarom de lokale lasten tussen gemeentes

zo verschillen, houdt ons ook allemaal bezig. In 1948 kenden we geen files, alleen

opstoppingen, en was de vraag naar ‘anders betalen voor mobiliteit’ nog niet bedacht.

Net zomin als men zich toen voor zou kunnen stellen dat machinisten zouden kunnen

staken omdat ze geen ‘rondje om de kerk’ willen rijden. Er waren wel andere motieven

geweest om de locs stil te zetten. Dat besliskundigen zoiets zouden kunnen oplossen!

Veel nieuwe en actuele onderwerpen kenmerken het facultaire onderzoek, maar er

blijft aandacht voor de publieke zaak. Wat zou Jelle Zijlstra ervan gevonden hebben

dat de promotiecommissie van de mede door hem opgerichte faculteit nog eens

een eredoctoraat zou toekennen aan een alumnus die zijn gedachtegoed in ere zou

herstellen, zoals in deze aflevering word betoogd? Er is veel veranderd in 60 jaar, maar

sommige kenmerken van de faculteit blijven. Deze continuïteit en verandering vormen

de kracht van de faculteit.

Harmen Verbruggen

Decaan

REDACTIONEEL/

Page 4: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

� vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4

OVERZICHT/FEWEB

� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

De Faculteit der Economische Wetenschappen

en Bedrijfskunde van de VU heeft 8 afdelingen

en 12 onderzoeksprogramma’s:

Algemene en Ontwikkelingseconomie,

Prof. dr. G.J. van den Berg,

http://www.feweb.vu.nl/economics

Applied Labour Economics en Farms and Firms:

The micoreconomics of poverty, risk and development

Secretariaat AE:

Kamer 2E-71, tel. 020 598 6030, fax 020 598 6020

Secretariaat OE:

Kamer 2E-71, tel. 020 598 6140, fax 020 598 6004

Accounting,

Prof. dr. T.L.C.M. Groot

http://www.feweb.vu.nl/accounting

Accounting and Decision Making

Secretariaat:

kamer 2E-43, tel. 020 598 6040, fax 020 598 9870

Econometrie

Prof. dr. ir. G. van der Laan

http://www.feweb.vu.nl/econometrics

Strategic and Cooperative Decision Making;

Time Series Econometrics: methods, computations and

applications en Operations Research and Information

Technology

Secretariaat:

Kamer 1A-17, tel. 020 598 6010, fax 020 598 6020

Financiering en Bedrijfskunde voor de

Financiële Sector

Prof. dr. M. van der Nat en Prof. dr. B. Compaijen

http://www.feweb.vu.nl/fb

Finance and Banking

Secretariaat:

Kamer 1A-17, tel. 020 598 6060, fax 020 598 6020

Informatiekunde en Logistiek

Prof. dr. A.R. van Goor

http://www.feweb.vu.nl/informatiekunde en

http://www.feweb.vu.nl/logistics

Information Systems for Organisational Networks

Secretariaat:

Kamer 3A-15, tel. 020 598 6185, fax 020 598 6005

Afdeling Marketing

Prof. dr. R.T. Frambach

http://www.feweb.vu.nl/marketing

Marketing Strategy

Secretariaat:

Kamer 2E-43, tel. 020 598 7145, fax 020 598 6005

Management en Organisatiekunde

Prof. dr. T. Elfring

http://www.feweb.vu.nl/mo

Strategic Entrepreneurship, en Human Resources

Secretariaat:

Kamer 3A-15, tel. 020 598 6050, fax 020 598 6005

Ruimtelijke Economie

Prof. dr. P. Rietveld

http://www.feweb.vu.nl/re

Spatial, Transport and Environmental Economics

Secretariaat:

Kamer 4A-33, tel. 020 598 6090, fax 020 598 6004

Daarnaast heeft de faculteit verschillende Postdoctorale

Opleidingen (De Postgraduate School, zie achterzijde

van Vuurwerk) en twee stichtingen, te weten het Amsterdam

Centre for Business and Economic Research (AMBER) en

de Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening (SOW).

AMBER, Secretariaat, Kamer 5A-36, tel. (020) 598 6080,

fax (020) 598 6127, http://www.feweb.vu.nl/esi/

SOW, Secretariaat, Kamer 15A-15, tel. (020) 598 9321,

fax (020) 598 9325, http://www.sow.vu.nl/

Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB)De Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfs-

kunde (FEWEB) biedt plaats aan ruim 3000 studenten,

1500 postgraduate studenten en 400 medewerkers.

Daarmee is zij landelijk gezien een middelgrote faculteit.

Tegelijkertijd is het één van de grotere faculteiten van

de VU.

De Faculteit der Economische Wetenschappen is opgericht

in 1948. De opleiding Econometrie werd van 1962 tot

1987 verzorgd door de Interfaculteit der Actuariële Weten-

schappen en Econometrie. Beide faculteiten zijn in 1987

samengevoegd tot de Faculteit der Economische Weten-

schappen en Econometrie (FEWEC). Per 1 september 2000

is de opleiding Bedrijfswetenschappen van start gegaan.

Dit heeft er toe geleid dat de naam van de Faculteit per

1 januari 2001 is veranderd in de Faculteit der Economische

Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB).

Afdelingen en Onderzoeksprogramma’s

Page 5: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4 �

OVERZICHT OPLEIDINGEN/FEWEB

Bacheloropleidingen

De Faculteit biedt momenteel vier bacheloropleidingen

aan en daarnaast voor een selecte groep studenten een

“honours programma”:

• Economie en Bedrijfseconomie

• Econometrie en Operationele Research

• Bedrijfswetenschappen (in Amsterdam en Zwolle)

• International Business Administration

(alleen in het Engels)

Na succesvolle afronding ontvangen studenten

het ‘Bachelor of Science’ diploma.

Het Tinbergen Instituut

Het Tinbergen Instituut is een samenwerkings-

verband tussen de economische faculteiten van

de Vrije Universiteit, de Erasmus Universiteit

Rotterdam en de Universiteit van Amsterdam.

Het Tinbergen Instituut is behalve een onderzoeks-

instituut ook een opleidingsschool voor promovendi.

Meer informatie over het Tinbergen Instituut is te

lezen op http://www.tinbergen.nl/

NIEUWS/FEWEB

MasteropleidingenEen masteropleiding is een specialistische opleiding.

Na afronding van een bacheloropleiding biedt een

masteropleiding verdieping van kennis en inzicht in een

deelgebied van de in de bachelor bestudeerde discipline.

De masteropleiding is tevens een wetenschappelijke

opleiding, waarbij niet alleen het doen van onderzoek,

maar ook de toepassing van de wetenschap centraal

staat. Na succesvolle afronding van de master ont-

vangen studenten het MSc (Master of Science) diploma.

Deze is internationaal erkend.

De onderstaande masters duren één jaar full-time,

worden in het Engels gegeven en hebben een studielast

van 60 ects.

• Accounting & Control

• Business Administration

• Econometrics and Operations Research

• Economics

• Finance

• Quantitative Finance Honors Track

• Marketing

• Spatial, Transport and

Environmental Economics (STREEM)

Research- en deeltijdmasters:• MPhil Economics (research master, twee jaar,

full-time, Engelstalig)

• MSc Bedrijfswetenschappen (twee jaar,

part-time, Nederlandstalig)

• MSc Accounting & Control i.c.m. RA-opleiding

(drieëneenhalf jaar, part-time, Nederlandstalig)

• MPhil Finance (research master, twee jaar,

full-time, Engelstalig)

Voor meer informatie over opleidingen zie: www.feweb.vu.nl

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 �

Page 6: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

LUSTRUM/

In de succesvolle tv serie en bioscoopfilm “Sex and the city” worden vier

vrouwen van in de dertig (deze leeftijd refereert aan hun karakters) in

New York gevolgd in hun zoektocht naar de ware. Als de serie in Neder-

land zou spelen zou de regisseur waarschijnlijk voor Amsterdam kiezen

waar het percentage singles (55%) veel hoger is dan het landelijk gemid-

delde van 33%, terwijl in de middelgrote steden zoals Almere dit percen-

tage slechts 25% is. Waarom hebben steden zo’n aantrekkingskracht op

singles? Steden zijn dichtbevolkte gebieden waar het aantal contacten

tussen alleenstaanden groter is dan op het platteland.

Alleenstaanden zullen daarom bereid zijn om hogere woningprijzen te

accepteren om van dit voordeel gebruik te kunnen maken. Zodra een

partner is gevonden verdwijnen deze baten echter maar blijven de kosten

bestaan. Gehuwden hebben daarom een prikkel om de stad te verlaten.

Dit initiële voordeel dat steden aan singles biedt leidt er vervolgens toe

dat het extra aantrekkelijk wordt om restaurants, clubs, bars, bioscopen

en allerlei andere diensten te openen waar vooral singles gebruik van

maken en dit leidt vervolgens tot een verdere instroom van singles.

� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Pieter A. Gautier1

1 Pieter Gautier is Universitair Hoofddocent bij de afdeling Algemene en Ontwikkelingseconomie, de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, [email protected]

2 Zie Gautier, Svarer en Teulings (2004), Marriage and the city, Tinbergen discussion paper.

Singles and the City

Page 7: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Sommige alleenstaanden profiteren meer van de stad dan

anderen. Volgens de evenwichtszoektheorie zullen vooral de

meest aantrekkelijke alleenstaanden naar de stad trekken2.

Zij profiteren namelijk het meest van de dichtheid van de stad

die ze in staat stelt om kieskeuriger te zijn. Als bijvoorbeeld

alle vrouwen met Johnny Depp willen trouwen dan zal deze

bereid zijn veel te betalen om te wonen in een gebied waar hij

veel potentiële partners tegenkomt. Hij hoeft zich geen zorgen

te maken of een aanzoek geweigerd wordt en profiteert altijd

van een zo groot mogelijke keuze. Omdat de meest aantrek-

kelijke vrouwen met hem willen trouwen zijn voor hem de

opportunity kosten van het single zijn ook het hoogst. Hoewel

Johnny Depp misschien wel het liefst met Scarlett Johansson

zou willen trouwen, zal hij zelfs in de stad toch bereid zijn

om met andere vrouwen te trouwen omdat de kans dat hij

Scarlett Johansson tegenkomt te gering is. Te grote kieskeurig-

heid leidt tot een te lange periode van ongehuwdheid. De stad

stelt hen echter in staat om kieskeuriger te zijn dan op het

platteland. Scarlett Johansson zal om dezelfde reden ook in de

stad willen wonen. Samenvattend, de evenwichtszoektheorie

voorspelt dat met name de aantrekkelijke alleenstaanden naar

de stad trekken en de gehuwden de stad verlaten. Wat heeft

dit met economie te maken? Sinds het baanbrekende werk

van Becker in de jaren zeventig zou die vraag eigenlijk niet

meer gesteld mogen worden. Economie gaat over het maken

van keuzes en de keuze voor een partner is misschien wel de

belangrijkste keuze die je moet maken in je leven.

In Gautier, Svarer en Teulings (2004) testen we bovenstaande

voorspellingen met een unieke Deense dataset waarin een

cohort alleenstaanden met leeftijden tussen de 15 en 30 jaar

voor 15 jaar gevolgd wordt en waarbij ook alle informatie van

eventuele partners bijgehouden wordt. We vinden dat alleen-

staanden inderdaad een grotere kans hebben om van het plat-

teland naar de stad te trekken en dat gehuwden een grotere

kans hebben om van de stad naar het platteland te trekken.

Deze uitkomst blijkt robuust te zijn. Ze geldt ook voor de

sub-populatie die nooit kinderen neemt, en wordt niet ver-

oorzaakt door de aanwezigheid van universiteiten in steden.

Onze gegevens staan ons helaas slechts toe om een zeer grove

aantrekkelijkheidsmaat te construeren die afhangt van inko-

men, opleiding, vaders inkomen en vaders opleiding. Op basis

van deze maat blijkt dat, zoals de theorie voorspelt, inderdaad

voornamelijk de aantrekkelijke alleenstaanden naar de stad

trekken. Kan dit patroon niet door de arbeidsmarkt verklaard

worden? Nee, want als de arbeidsmarkt de drijvende kracht

Waarom hebben steden zo’n aantrekkingskracht op singles?

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 �

Singles and the City

Page 8: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

zou zijn, zouden gehuwden ook naar de stad willen trekken

en juist de “power couples” omdat die twéé schaarse topbanen

moeten zoeken en dat is niet wat we vinden. Je zou kunnen

denken dat ouderen de stad verlaten omdat hun preferenties

veranderen als ze ouder worden (ze gaan liever vissen en

wandelen dan naar de kroeg). We vinden echter dat koppels

die naar het platteland trekken en scheiden daarna juist weer

een grote kans hebben om naar de stad te trekken. Als hun

belangrijkste motivatie om naar het platteland te gaan was

dat ze wilden wandelen en vissen zouden ze na hun scheiding

daar blijven.

Wat interessant is aan dit onderzoek is dat als bepaalde groe-

pen een sterk verlangen hebben om bij elkaar in een bepaalde

omgeving te wonen dit vrij gemakkelijk en ongecoördineerd

gebeurt. Alleenstaande lezers die op dit moment al in de stad

wonen zijn wellicht meer geïnteresseerd in wat de beste loca-

ties zijn om partners te vinden. De universiteit zelf is natuur-

lijk een uitstekende huwelijksmarkt die bestaat uit een grote

groep mensen in dezelfde leeftijdsgroep met dezelfde interes-

ses en vaardigheden. Dit zou in elk geval verklaren waarom

de opkomst op vrijdagochtend bij de colleges zo laag is. Het

verklaart ook waarom veel studies die weinig waarde op de

arbeidsmarkt hebben toch zo populair zijn. Studeren biedt

je namelijk toegang tot een goede huwelijksmarkt. In het

uitgaanscircuit zien we een grote verscheidenheid aan clubs

en disco’s waarvan sommigen gratis zijn en anderen hoge

toegangsprijzen vragen. Hoe kunnen we dit verklaren? Ronald

Wolthoff, Fabien Postel-Vinay en ik zijn momenteel bezig met

een economisch model dat dit kan verklaren. Het bijzondere

aan clubs en scholen is dat de bezoekers en studenten die

moeten beslissen waar ze heengaan niet alleen naar de entree

of het collegegeld kijken maar ook naar de verwachte samen-

stelling van de groep. Johnny Depp zou, als hij single was,

bereid zijn om relatief veel te betalen om bij een club terecht

te komen waar alleen mooie actrices en topmodellen komen.

Hetzelfde geldt echter voor de rest van zijn segment maar het

geldt niet voor iedereen. Er zijn namelijk veel mannen die wel

met Scarlett Johansson willen trouwen maar waarmee Scarlett

Johansson niet wil trouwen. Het enige wat clubeigenaren

hoeven te doen is de entreekosten voldoende hoog te maken

zodat vanzelf alleen de meest aantrekkelijke singles bereid

zijn om te komen wetende dat de hoge prijs de minder aan-

trekkelijke singles buiten de deur houdt. Voor universiteiten

geldt ook dat als studenten het meest profiteren van slimme

studiegenoten, ze bereid zijn om relatief veel te betalen om

Om optimaal gebruik te kunnen maken van de voordelen die de stad biedt dient de woningmarkt goed te functioneren

Page 9: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

tussen andere bollebozen terecht te komen. Als studenten

niet gemakkelijk kunnen lenen kan dit “sorting” proces ver-

stoord worden.

Je kunt je tot slot afvragen of het feit dat gehuwden en samen-

wonenden een grotere kans hebben om de stad te verlaten iets

met “commitment” te maken kan hebben. Er bestaat onder-

zoek waaruit blijkt dat het huwelijk tot een gewichtstoename

leidt. Het idee is dat er veel relatie-specifieke investeringen

(zoekkosten, kinderen, huis) gemaakt worden in een huwelijk.

Beide partners hebben er daarom belang bij dat er niet wordt

doorgezocht. Gewichtstoename kan dan opgevat worden als

een commitment in de zin dat men minder aantrekkelijk

wordt voor potentiële nieuwe partners. Dit is echter wel een

inefficiënt commitment mechanisme omdat het met direct

welvaartsverlies gepaard gaat. Het is efficiënter om de stad te

verlaten en je te vestigen in een gebied waar je minder poten-

tiële partners tegenkomt. Voor Denemarken vinden we ook

dat de scheidingskans voor koppels die in de stad getrouwd

zijn geringer is op het platteland dan in de stad. Van iedereen

die in Kopenhagen getrouwd is blijken degenen die in de stad

blijven een significant grotere scheidingskans te hebben dan

degenen die naar het platteland trokken terwijl van de popu-

latie die op het platteland trouwde, degenen die naar de stad

trokken, significant vaker scheidden dan degenen die op het

platteland bleven. Voor een deel wordt dit echter veroorzaakt

doordat vooral de “goede” huwelijken naar het platteland

trekken. Om een onderscheid te maken tussen het causale

effect van de stad op echtscheidingen maken we gebruiken

van een methode die door de VU economen Abbring en van

den Berg ontwikkeld is. In deze methode is de snelheid waar-

mee koppels naar de stad verhuizen (bijvoorbeeld omdat daar

banen zijn) en de interactie tussen hoe snel ze naar de stad

trekken en hoe snel ze scheiden informatief over de kwaliteit

van hun relatie.

We betoogden hierboven dat steden een belangrijke economi-

sche functie vervullen doordat ze zoekfricties verkleinen. Deze

voordelen zijn voor sommige groepen zoals alleenstaanden

belangrijker dan voor andere groepen. Om optimaal gebruik

te kunnen maken van de voordelen die de stad biedt dient

de woningmarkt goed te functioneren. Directe of indirecte

subsidies voor bepaalde woningen kan immobiliteit tot gevolg

hebben waardoor de steden niet optimaal benut worden.

Voor beleidsmakers is het daarom belangrijk te onderkennen

dat verstoringen op de woningmarkt door kunnen werken op

andere markten zoals de huwelijks- en de arbeidsmarkt.

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 �

Page 10: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

LUSTRUM/

10 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Ondanks de vele theoretische en empirische kritieken op het bruto

nationaal product (BNP) als maatstaf van maatschappelijke welvaart en

vooruitgang is de invloed van BNP-informatie niet veranderd in de loop

der tijd. Politici en veel macroeconomen worden nog steeds nerveus als

het BNP niet of weinig groeit. Ten onrechte. Informatie over BNP-groei

heeft een grote invloed op de keuzes van consumenten, bedrijven en

overheden en aangezien het BNP verre van een goede welvaartsindicator

is moet het gebruik ervan worden opgevat als een serieuze vorm van

informatiefalen. Per definitie valt dan de collectieve welvaart lager uit

dan mogelijk is. Teneinde politici hiervan te overtuigen zouden econo-

men dienen te erkennen dat het gangbare gebruik van BNP een slechte

gewoonte is die moet worden afgeleerd.

Page 11: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Inleiding

In 2005 schreef ik een artikel met deze teneur in de Econo-

misch-Statistische Berichten (ESB), een belangrijk communi-

catie-platform voor academisch economen in Nederland (Van

den Bergh, 2005)2. Dat riep enorm veel reacties op, variërend

van zeer positief tot zeer negatief. Ik heb in de periode erna

erg veel discussies gevoerd, waarvan er een aantal zijn gepu-

bliceerd (bv. een debat in ESB 91(4481): 116-117). Dit artikel

geeft kort mijn ervaringen en aangepaste visie weer.

Mijn zorg was dat het misschien niet erg origineel is om

kritiek te leveren op het BNP als indicator voor welvaart

of vooruitgang – hoewel dergelijke kritiek in de loop der

tijd is verfijnd op grond van economisch en psychologisch

onderzoek naar gedrag en geluk van mensen – maar dat

het nodig blijkt te zijn om de kritiek te herhalen aangezien

zij onvoldoende doordringt tot economen in de praktijk,

het onderwijs, beleidsmakers, politici en journalisten. Voor

de hand liggende conclusies en beleidsimplicaties worden

daarom niet opgepikt. Überhaupt wordt onnauwkeurig met

BNP-informatie omgegaan – er wordt bv. niet altijd helder

onderscheid gemaakt tussen BNP, BNP per capita, BNP per

gewerkt uur, etc. Het enige dat lijkt te tellen is dat, wat het

ook is, groeit. Veel journalisten en politici, ongeacht hun

politieke voorkeur, laten zich kritiekloos uit over het BNP.

Zelfs in een kwaliteitskrant als NRC Handelsblad ziet men re-

gelmatig in redactionele commentaren afwisselend gebruik

van de termen “welvaart” en “BNP (groei)”, als waren het

synoniemen. Toegegeven, een kleine groep economen erkent

de tekortkomingen van het BNP en gaat er voorzichtig mee

om. Maar de overgrote meerderheid lijkt de rol van BNP als

welvaartsmaat klakkeloos te accepteren. Dit is niet slechts

een paradox, maar onwenselijk bezien vanuit het streven

naar een solide empirische informatiebasis voor publiek

De BNP paradoxJeroen van den Bergh1

1 Jeroen van den Bergh is hoogleraar Milieueconomie en werkzaam bij ICREA, Department of Economics and Economic History & Institute for Environmental

Science and Technology, Autonomous University of Barcelona, Spanje en bij de afdeling Ruimtelijke Economie & het Instituut voor Milieuvraagstukken van de

Vrije Universiteit, [email protected]; [email protected], de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam

2 J.C.J.M. van den Bergh (2005). BNP, weg ermee! Economisch-Statistische Berichten 90(4475): 502-505.

Veel journalisten en politici, ongeacht hun politieke voorkeur, laten zich kritiekloos uit over het BNP

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 11

Page 12: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

beleid en economische ontwikkeling. Mijn originele artikel

beoogde een helderdere beleidsconclusie te formuleren over

wat te doen met het BNP dan eerdere studies.

BNP kritieken

De belangrijkste tekortkomingen van het BNP als welvaarts-

maat zijn als volgt. Allereerst suggereert empirisch onder-

zoek dat in de meeste westerse (OESO) landen ergens in de

periode tussen 1950 en 1970 de toename van welvaart of

geluk is gestokt of zelfs is omgeslagen in een negatieve trend,

ondanks een gestage groei van het BNP. Subjectieve welvaart-

studies en psychologisch onderzoek tonen tevens dat indivi-

duen snel gewend raken aan nieuwe omstandigheden,

zodanig dat hun subjectief gevoelde welvaart niet toeneemt.

Voorts richt de BNP per capita indicator zich op gemiddelde

inkomens en negeert de inkomensverdeling. Welvaart wordt

echter gekenmerkt door een vergelijking met anderen en

rivaliteit, hetgeen zich uit in het streven naar opzichtige

consumptie en statusgoederen. Status is echter absoluut

schaars: als de een het heeft ontbeert de ander het. Het is

wat speltheoretici wel een nulsomspel noemen. Economische

groei helpt niet deze absolute schaarste te verminderen.

Het BNP omvat slechts activiteiten en transacties die een prijs

hebben en negeert dus informele transacties tussen mensen,

buiten de markt om. Hiermee hangt samen dat BNP-groei

vaak neerkomt op het overhevelen van bestaande informele

activiteiten naar de formele markt, zowel in arme als rijke

landen. Dit betekent dat de baten reeds werden genoten maar

dat de marktkosten nog niet werden meegenomen in het BNP.

Economen pleiten graag, en in toenemende mate, voor een

afweging van kosten en baten in beleidsevaluatie. Maar voor

wat de richting van de economie als geheel betreft blijken zij

ineens tevreden met pure kosten, namelijk BNP-informatie.

Een bijzondere categorie van ongeprijsde effecten omvat

schade aan natuurlijk milieu en uitputting van grondstof-

voorraden. Hieraan gerelateerde kapitaalafschrijvingen

ontbreken in de BNP-berekening. We rekenen onszelf

daardoor rijker dan we werkelijk zijn. Substitutie van basis-

voorwaarden als ruimte, rust, directe toegang tot natuur

en hechte lokale samenlevingen door marktgoederen zoals

grote huizen, opzichtige auto´s en vakanties in exotische

oorden wordt dus onnodig gestimuleerd – onnodig omdat

het geen garantie biedt voor welvaartsverbetering.

Tot slot, indien men bij wijze van gedachtenexperiment een

tempo van 2% gemiddelde jaarlijkse BNP-groei extrapoleert

komt men na 1000 jaar groei uit op een BNP dat (1.02)1000 ≈

400 miljoen keer zo hoog is als het huidige BNP. Niemand zal

toch willen geloven dat individuele en maatschappelijke wel-

vaart in deze mate zouden kunnen toenemen. Dit illustreert

dat op lange termijn het BNP geen goede indicator, of zelfs

maar ruwe benadering, van welvaart kan opleveren.

De paradox verklaard

Om de paradox te verklaren dat ondanks alle kritiek op BNP

het gebruik ervan niet is veranderd dient men de ambivalen-

tie te erkennen waarmee veel economen de kritiek op

het BNP tegemoet treden: ze accepteren deze maar ont-

kennen de relevantie ervan. Deze ontkenning kent twee

vormen: (1) een geloof dat de omvang van de invloed van

BNP-informatie op de economische werkelijkheid bescheiden

is (in dat geval kan men echter niet veel bezwaar hebben

tegen het negeren van BNP-informatie in de publieke sfeer);

en (2) een geloof dat ondanks alle kritiek het BNP toch nog

nuttige informatie verschaft. Hier beschouwen we kort

beide visies.

Allerlei tekenen wijzen op een belangrijke invloed van BNP

op de economie. Er wordt structureel geïnvesteerd in het be-

rekenen en voorspellen van BNP. Banken en financiële mark-

ten hebben de voorspelling van BNP tot een kernindicator

gemaakt van hun financiële spel. Bedrijven zien BNP-groei-

verwachtingen als een belangrijk aspect van het algemene

investeringsklimaat. En zelfs het vertrouwen van consu-

menten blijkt zich te laten beïnvloeden door BNP-groei-

verwachtingen. Maar vooral politici zijn bezorgd over

lage BNP-groei, waarschijnlijk uit vrees hierop negatief te

worden afgerekend. Bovendien maakt BNP-groei een stijgende

belastingopbrengst mogelijk – waardoor publieke uitgaven

kunnen toenemen – een prettig vooruitzicht voor politici

Allerlei tekenen wijzen op een belangrijke invloed van BNP op de economie

12 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Page 13: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

aan de macht. De conclusie is dat de invloed van het BNP

niet mag worden onderschat en verloopt via vele kanalen.

De invloed wordt versterkt doordat onderzoeksinstituten

en adviserende organen als CBS en CPB veel aandacht geven

aan BNP-informatie en internationale organisaties als de

OESO en met name IMF veel waarde hechten aan BNP-groei.

Het gevolg is een groot effect van BNP informatie op consump-

tie-, spaar- en investeringsbeslissingen en in het verlengde

hiervan de ontwikkeling van de economische structuur en

indirect de sociale en natuurlijke omgeving. Tevens heeft

BNP een pro-cyclisch effect: als iedereen namelijk gelooft

dat het BNP een belangrijke invloed heeft op de werkelijk-

heid dan zullen door pessimistische/optimististische reacties

op negatieve/positieve groeiverwachtingen deze veelal zelf-

vervullend zijn (een zgn. ‘self-fullilling prophecy’).

Zijn er voordelen die opwegen tegen de besproken nadelen

of tekortkomingen van BNP-informatie? Een mogelijk voor-

deel zou kunnen zijn dat BNP-groei vertrouwen en econo-

mische stabiliteit schept. Maar uit de voorgaande discussie

volgt dat de keerzijde van economische stabiliteit op basis

van BNP-groeiverwachtingen is dat instabiliteit volgt uit

negatieve verwachtingen. Een veelgenoemd voordeel in

discussies met collega’s is dat BNP een rol als macromodel-

variabele kan spelen (hoewel dit indruist tegen het moderne

streven naar ‘microfoundations’). Sommige collega’s

beargumenteren bijvoorbeeld dat BNP-informatie gebruikt

kan worden om te voorspellen welke inkomsten, uitgaven

en staatsschuld de overheid kan verwachten. Maar schat-

tingen gebaseerd op gedesaggregeerde informatie (bv. over

toegevoegde waarde) zullen veelal betrouwbaarder zijn.

BNP per capita wordt verder door velen gezien als nuttig

om productiviteit te meten. Uiteraard is de minder vaak

gerapporteerde BBP per gewerkt uur een accuratere indica-

tor voor (gemiddelde nationale) productiviteit. Verhoging

van arbeidsproductiviteit is echter geen ultiem doel. Velen

wijzen daarnaast op het belang van economische groei voor

ontwikkelingslanden. Inderdaad zou men verwachten dat

welvaartsgroei hier een hogere correlatie vertoont met BNP-

groei dan in rijke landen. Volgens empirische studies valt

deze correlatie tegen, ofwel groei levert niet automatisch een

hogere welvaart op. Er is daarom behoefte aan specifieke wel-

vaartsindicatoren, juist voor arme landen waar ontwikkeling

gericht op welvaartsgroei een complex vraagstuk is. Tot slot

noemen veel macroeconomen dat de internationale stan-

daard voor nationale rekeningen en BNP een garantie biedt

voor uniformiteit van data over BNP, hetgeen bijdraagt aan

een heldere vergelijking van landen. Dit is echter weliswaar

een noodzakelijke, maar zeker geen voldoende voorwaarde

voor zinvolle internationale vergelijkingen. Men kan een

kwijtgeraakte sleutel zoeken in het licht van de lantaarn-

paal (lees: gebruikmakend van BNP-informatie), maar als de

sleutel elders ligt is de enige effectieve strategie om in het

donker (zonder BNP) te zoeken. Een bijkomend nadeel van

de internationale BNP-standaard is dat het niet eenvoudig

zal zijn om verbeteringen door te voeren in de berekenwijze

teneinde specifieke tekortkomingen te neutraliseren.

Een reden is dat dit weerstand kan oproepen, bv. wanneer

een nationale financiële bijdrage aan het budget van een

supranationale orgaan (zoals de EU) gebaseerd is op de

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 1�

Page 14: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

omvang van het nationale BNP. Afsluitend kan worden

gesteld dat de argumenten ter verdediging van de BNP-indi-

cator niet overtuigend zijn.

Conclusies

Het is bekend dat het BNP nooit is ontwikkeld met het doel

om welvaart te meten. Bij gebrek aan beter is het die rol

gaan spelen. Iedere goede econoom moet warm voorstander

zijn van het verwijderen van foute, misleidende informatie

uit de economische werkelijkheid, vooral indien dergelijke

informatie op structurele basis wordt gegenereerd. De

traditionele economische wetenschap zegt namelijk dat we

hier te maken hebben met een ernstige vorm van markt-

falen, die de economische ontwikkeling op lange termijn in

een ongewenste richting kan sturen. Ondanks het feit dat

de uitgebreide kritiek op BNP als welvaartsindicator bekend

verondersteld mag worden, maakt de meerderheid van

de economen, journalisten, investeerders, ambtenaren en

politici zich in het geheel niet druk over de tekortkomingen

van BNP. Argumenten zijn dus blijkbaar niet relevant; de

steun voor de BNP-indicator is een slechte gewoonte of zelfs

dogmatisch van aard.

Een wijdverspreid standpunt onder economen is dat we BNP

niet moeten afserveren zolang er geen goede alternatieve

macroindicator beschikbaar is. Daartegen pleit dat ondanks

decennia van onderzoek alle beschikbare alternatieven

serieuze tekortkomingen kennen. De historie laat voorts

zien dat met de BNP-indicator structureel groeistreven niet

slechts op de loer ligt maar onvermijdelijk is. De verleiding

is blijkbaar te groot. Via BNP groeidwang (= onvoorwaarde-

lijk of altijd maar willen groeien) leggen we onszelf echter

een onnodige beperking op in het zoeken naar welvaarts-

verbetering. Het is daarom een zinvolle strategie om BNP

te negeren in de publieke sfeer.

Een aantal mogelijke bezwaren wil ik graag op voorhand

weerleggen. Allereerst is het goed te beseffen dat geen enkele

studie aantoont dat een economie zonder BNP-informatie in

een permanente recessie zou geraken. De kans op recessies

is mogelijk juist geringer omdat de ‘self-fulfilling prophecy’

van negatieve BNP-groeiverwachtingen verdwijnt. Voorts

betekent een gereduceerde rol voor BNP niet een pleidooi

tegen groei. Zonder BNP wordt groei immers niet langer

gemeten. Men kan dan slechts neutraal staan tegenover

groei: noch pro noch anti. Tot slot mag het afwijzen van BNP

informatie in de publieke sfeer niet worden opgevat als een

pleidooi tegen nationale rekeningen of innovatie. Integen-

deel, innovatie moet niet worden beïnvloed door de zucht

naar BNP-groei maar door het streven naar geluksvermeerde-

ring. Dit suggereert een rol voor (economisch) psychologen

in macroeconomische beleidsadvisering.

Tot slot zou ik nog een opmerking willen maken over de

teneur van de reacties van mijn collega’s. Het viel me op

dat met name macroeconomen afhoudend reageerden en

bijna instinctief onvoorwaardelijke, loyale steun betuigden

aan het BNP. Mijn indruk is dat BNP-informatie zo centraal

staat in hun opleiding en empirische studies dat het emo-

tioneel lastig kan zijn om er kritisch op te zijn en afstand

van te nemen. Daarmee zou je in feite de relevantie van je

onderzoekveld alsmede van je eigen studies en publicaties

in het verleden in twijfel trekken. Dit kun je in alle redelijk-

heid niet van mensen, zelfs wetenschappers verwachten. Ik

zou macroeconomen ter overweging willen meegeven dat

macroeconomische theorieën geen enkele normatieve rol

toekennen aan BNP-informatie of BNP-groei maar – conform

de microeconomie – uitgaan van sociale welvaart. De meeste

overige economen en vrijwel alle niet-economen van wie

ik enige reactie heb mogen ontvangen bleken veel minder

moeite te hebben om het BNP af te wijzen op basis van mijn

argumenten. Voer voor psychologen!

Een langere, Engelstalige versie van dit artikel met

uitgebreide literatuurverwijzingen is verkrijgbaar via

http://www.icrea.cat/Web/ScientificForm.aspx?key=424

of bij de auteur.

1� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Het is bekend dat het BNP nooit is ontwikkeld met het doel om welvaart te meten

Page 15: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 1�

1 Tom Groot is hoogleraar Management Accounting bij de afdeling Accounting, de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, [email protected]

Al lange tijd maken burgers zich zorgen over de stijging van de lokale lasten en over de

grote verschillen in lokale lasten die er tussen gemeenten bestaan. Gemeenten krijgen hun

inkomsten uit drie bronnen: rechtstreeks van de overheid als uitkering uit het gemeente-

fonds, uit eigen gemeentelijke belastingen en uit heffingen voor diensten (ook wel rechten

genoemd). De eigen gemeentelijke belastingen bestaan uit de bekende OZB-belasting en

overige lokale belastingen, zoals toeristenbelasting, parkeerbelasting en precariobelasting.

De heffingen voor diensten maken slechts een kleine 20% van de gemeentelijke begrotingen

uit, maar geven wel aanleiding tot veel discussie. Het gaat hier om vergoedingen voor

diensten die de gemeente levert, zoals voor het beheer van bibliotheken, het uitgeven van

paspoorten, het verzorgen van riool- en reinigingsdiensten, het ophalen van huisvuil, het

afsluiten van huwelijken en het uitgeven van vergunningen (bijvoorbeeld voor bouw en

verbouw). De gemeentelijke tarieven voor deze diensten stijgen de laatste jaren met een

aanmerkelijk hoger percentage dan de inflatie en de tarieven verschillen sterk tussen de

gemeenten: het sluiten van een huwelijk kost in de ene gemeente € 45 en in de andere

€ 265, terwijl de goedkoopste gemeente voor de vuilophaling € 29 rekent en de duurste

€ 218. Zulke grote verschillen roepen vraagtekens op: hoe komen de tarieven eigenlijk

tot stand? En hebben ze wel een relatie tot de waarde van de diensten waarvoor ze in

rekening worden gebracht?

De gemeentelijke lokale lastenTom Groot1

Page 16: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

1� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Het is niet de bedoeling dat de gemeente met de verkoop van deze diensten winst maakt

De gemeentewet heeft een eenvoudige bepaling voor de vast-

stelling van heffingen voor diensten opgenomen in artikel

229: dit artikel bepaalt dat de tarieven niet hoger mogen

uitvallen dan de totale kosten voor deze dienstverlening.

Met andere woorden: het is niet de bedoeling dat de gemeente

met de verkoop van deze diensten winst maakt. Deze bepa-

ling legt eigenlijk al een grote beperking op aan de tarief-

stelling, en dus wordt de vraag extra interessant waarom er

desondanks toch zulke grote verschillen tussen gemeenten

bestaan. Hier zijn verschillende verklaringen denkbaar: (a)

er zijn kostenverschillen tussen gemeenten: het ophalen

van huisvuil in gemeenten met grote afstanden tussen de

woningen zal duurder uitvallen dan het ophalen van huis-

vuil in dichtbevolkte gemeenten; (b) er zijn efficiëntiever-

schillen tussen gemeenten: sommige gemeenten hebben

wellicht hun dienstverlening slimmer georganiseerd dan

andere; (c) er zijn kwaliteitsverschillen tussen gemeenten:

het rioleringsstelsel kan beter zijn onderhouden; en (d) er

zijn verschillen in de wijze van tariefbepaling tussen gemeen-

ten. Hierbij gaat het om de vraag: wat zijn eigenlijk totale

kosten en hoe worden ze aan producten en diensten toegere-

kend? Dit is typisch een onderwerp dat tot het vakgebied van

de accounting behoort. Ons onderzoek heeft zich dan ook

voornamelijk op de laatste verklaringsmogelijkheid gericht.

Het eerste deel van ons onderzoek betrof een serie veldstu-

dies waarin we gemeenten bezochten en met verantwoorde-

lijke ambtenaren en wethouders het proces van tariefstelling

nader hebben bekeken. Een aantal problemen dook al snel

op: zo was het niet duidelijk wat de wetgever nu precies on-

der “totale kosten” verstaat. Sommige gemeenten gebruikten

daarvoor de kosten van de afdeling die de dienstverlening

voortbrengt. Andere echter meenden dat daar ook de kosten

van de centrale directie, personeelszaken, financiën en

huisvesting bij mochten worden opgeteld. In sommige geval-

len werd ook een deel van de kosten van de gemeentelijke

basisadministratie, dit is het informatiesysteem waarin de

persoonsgegevens van burgers is opgeslagen, bij de kosten

van dienstverlening opgeteld. Hierbij gold dan de redenering

dat voor het plannen van bijvoorbeeld het ophalen van het

huisvuil ook gebruik wordt gemaakt van de basisadministratie.

Enkelen van onze gesprekpartners waren zich goed bewust

van de mogelijkheden die de wet hier biedt. Eén van de finan-

ciële ambtenaren verwoordde het als volgt: “Vorig jaar had

mijn wethouder een serieus probleem omdat hij de begroting

niet sluitend kreeg. Dan komt al snel de vraag op tafel of we

iets aan de tariefstelling kunnen doen. Ik heb daarop nog

eens goed gekeken naar de kosten die we maken. Daarbij

bleek dat er nog additionele kosten aan de dienstverlening

kunnen worden toegerekend. Dit leidde tot een hogere

kostprijs en dus tot de mogelijkheid de tarieven navenant te

verhogen.” Een andere gesprekspartner voegde hier nog aan

toe: “Het is heel mooi om je wethouder op deze manier te

kunnen helpen: met een nieuwe berekening los je in korte

tijd een serieus politiek probleem op.” Naast discussies welke

kosten tot de kosten van de dienstverlening kunnen worden

gerekend, gebruiken de gemeenten ook sterk verschillende

methoden van toerekening naar de diensten. Sommigen

gebruiken als basis het aantal personeelsleden in dienst

van de producerende afdeling, anderen de personeelslast of

het aantal pc’s, weer anderen hanteren het aantal vierkante

meters of de totale exploitatiekosten. Verschillende toereke-

ningsmethoden leiden ook tot verschillende uitkomsten en

dus tot verschillende totale kostprijzen.

In een tweede project hebben we geprobeerd om het beeld

dat in de veldstudies naar voren kwam bij een groot aantal

gemeenten te toetsen. Het belangrijke doel daarbij is na te

gaan of we organisatiekenmerken kunnen vinden die ver-

schillen in kostendekkendheid en de wijze van kostenbereke-

ning kunnen verklaren. Daartoe is een vragenlijstonderzoek

uitgevoerd onder 114 van de 572 Nederlandse gemeenten.

In dit onderzoek staan twee producten centraal: het ophalen

van huisvuil en het afsluiten van huwelijken. Het eerste

product is vooral technisch van aard, het is derhalve goed

analyseerbaar en planbaar. Het tweede product heeft meer

artistieke en minder grijpbare kanten. Wellicht bestaat er

meer consensus over kostenbepaling bij het eerste product

en minder bij het tweede. Daarnaast verwachten we een

invloed van de organisatiestructuur: meer gedecentraliseerde

gemeenten leggen meer verantwoordelijkheden bij de

uitvoerende diensten. Managers van die diensten zouden

zich wel eens beter tegen de consequenties van deze grotere

Page 17: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

verantwoordelijkheid kunnen indekken door zo goed

mogelijk de kosten zichtbaar te maken en zoveel mogelijk

van deze kosten mee te nemen in de tariefstelling. Wellicht

stimuleert de wijze waarop de gemeentelijke begroting

wordt opgesteld ook dit gedrag: gemeenten met een product-

begroting proberen de kosten en opbrengsten van elk product

beter zichtbaar te krijgen en onder dit regime zal er ook

meer werk worden gemaakt van de kostenbepaling van de

dienstverlening. Dit geldt uiteraard in mindere mate voor

de traditionele begroting die is ingedeeld naar kostensoorten.

We verwachten dat grote gemeenten meer middelen ter

beschikking hebben om een nauwkeurige integrale kostprijs

te berekenen dan kleine gemeenten. Ten slotte zal misschien

ook de financiële positie een verklaring kunnen geven:

gemeenten met een krimpende begroting zullen eerder op

de kleintjes letten, een hogere kostendekkendheid nastreven

en dus een meer integrale kostprijs berekenen.

De uitkomsten van ons onderzoek zijn veelzeggend. De aard

van het product bepaalt in grote mate in hoeverre gemeenten

op de hoogte zijn van de mate van kostendekkendheid van

de tarieven. Alle gemeenten in ons onderzoek weten exact

wat de kostendekkendheid van vuilophaling is, echter van

de huwelijksvoltrekking is ruim 25% van de gemeenten niet

bekend met de kostendekkendheid van de gehanteerde tarie-

ven. Deze gemeenten hebben in het algemeen ook een meer

gecentraliseerde organisatie en een groeiend budget. Een

ruime meerderheid van de gemeenten streeft 100% kosten-

dekkendheid na, en dit geldt vooral voor gemeenten met

een gedecentraliseerde structuur en een afnemend budget.

Dus bezuinigingen en decentralisatie leiden ertoe dat

gemeenten op de kleintjes gaan letten. Hoe meer de bevoegd-

heden in gemeenten zijn gedecentraliseerd, des te meer

overheadkosten men bij de kostprijsberekening betrekt

en des te meer men gebruik maakt van tijdschrijven in de

eigen afdeling. Afdelingsmanagers doen er dus alles aan om

zich in te dekken tegen de financiële risico’s die zij in een

gedecentraliseerde organisatie lopen. De systemen van kost-

prijsberekening kunnen daarbij redelijk complex worden

doordat men verschillende soorten toerekeningsgrondslagen

(ook wel cost drivers genoemd) tegelijk hanteert. De kosten-

berekening blijkt vooral complex te zijn in gemeenten die

een productbegroting hanteren.

We weten nu dat omvang van de gemeente, mate van decen-

tralisatie, gebruik van de productbegroting en financiële

ontwikkeling een invloed hebben op de wijze van kostprijs-

berekening en tariefstelling. Blijft over de vraag of deze

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 1�

Page 18: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

elementen ook een directe invloed hebben op de absolute

hoogte van de uiteindelijke tarieven. Dit blijkt alleen bij de

tarieven voor huwelijken het geval te zijn. Gemeenten heb-

ben kennelijk geen andere ijkpunten in de tariefstelling dan

hun eigen kostenberekeningen. Bij de vuilophaling ligt dit

duidelijk anders: veel gemeenten vergelijken hun uitkomsten

met de tarieven van andere gemeenten, in toenemende mate

werken gemeenten op dit vlak samen in gemeenschappelijke

regelingen of zijn ze bezig met het uitbesteden van deze

werkzaamheden. Het lijkt erop dat deze activiteiten ook

hun invloed hebben op de uiteindelijke vaststelling van de

tarieven voor vuilophaling. Het delen van kosteninformatie

leidt er kennelijk toe dat tariefsverschillen tussen gemeenten

minder afhankelijk zijn van eigen keuzen in de systematiek

van kostprijsbepaling en tariefstelling, en meer afhankelijk

van onderlinge vergelijkingen van kosten en tarieven.

Ons onderzoek heeft nogal wat beroering veroorzaakt,

vooral omdat de grote variëteit aan praktijken van kostprijs-

en tariefbepaling die we hadden aangetroffen de indruk

geeft dat gemeenten maar wat aanrommelen. Dit lijkt ons

niet terecht: het tweede gedeelte van ons onderzoek laat zien

dat de variatie in aanpak veelal samenhangt met verschillen

in omstandigheden. In die zin reageren gemeenten redelijk

voorspelbaar en rationeel op de verschillende uitdagingen

waar ze zich voor gesteld zien. Toch konden maatschappelijke

reacties op ons onderzoek niet uitblijven. De Vereniging

van Nederlandse Gemeenten heeft direct na het verschijnen

van onze resultaten discussies tussen gemeenten tot stand

gebracht om te zien of er niet meer eenduidigheid in de

kostprijsberekening en tariefstelling kan worden bereikt.

Dit initiatief is vervolgens door het Ministerie van Binnen-

landse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteund door de

publicatie van de Handreiking kostentoerekening Leges

en Tarieven. Deze uitgave wordt regelmatig bijgewerkt en

geactualiseerd. De minister hoopt hiermee te bereiken dat

de relatie tussen tarief en kosten beter inzichtelijk wordt

gemaakt, opdat in de tariefstelling het profijtbeginsel en

het kostenveroorzakersbeginsel beter tot hun recht komen.

Het werkingsgebied van dit document is niet beperkt tot

de gemeenten, maar betreft nu ook de tariefstelling in

rijksoverheden, provincies, waterschappen en zelfstandige

bestuursorganen. Ons project en de daarop volgende inspan-

ningen van de VNG en het ministerie van BZK hebben een

duidelijke bijdrage geleverd aan het meer transparant

maken van de overheid. Daarmee is allerminst gezegd dat alle

problemen rond kostenberekening en prijsstelling zijn opge-

lost, maar een klein stapje in de goede richting is het zeker.

Bezuinigingen en decentralisatie leiden er dus toe dat gemeenten op de kleintjes gaan letten

1� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Page 19: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Bezuinigingen en decentralisatie leiden er dus toe dat gemeenten op de kleintjes gaan letten

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 1�

Kuijken is een geboren en getogen Amsterdammer. Hij

woonde er 40 jaar en genoot zijn opleiding Regionale en

Vervoerseconomie aan de VU. Het groene VU-busje stond

vroeger ook bij hem in de boekenkast. “Ik heb niet zo heel

hard gestudeerd, maar wel effectief.” Hij deed zeven jaar

over zijn studie, mede doordat hij er veel activiteiten naast

deed. Van deze nevenactiviteiten heeft hij veel geleerd en

genoten. Hoewel Kuijken niet uit een ambtelijke omgeving

komt, werkt hij tot op de dag van vandaag met veel plezier

en passie bij de overheid. Kuijken heeft een gezin met

twee kinderen van 6 en 9 jaar.

Secretaris GeneraalEen geijkte dag als secretaris generaal (SG) bestond eigen-

lijk niet, omdat er altijd een verrassing was ingebakken. Als

SG bij Algemene Zaken, waar hij zeven jaar heeft gewerkt

onder Wim Kok en Jan Peter Balkenende, was bijna niets

voorspelbaar. Zijn dagen waren eigenlijk gevuld met taken

die essentieel zijn in het vak van SG: communiceren met de

bewindslieden, met de top van het departement en vaak

ook nog dieper in de organisatie. Deze communicatie was

belangrijk om te weten wat er speelde en of er resultaat be-

haald kon worden dat door de bewindslieden was gewenst.

Daarnaast zorgde Kuijken er voor dat de organisatie functi-

oneerde in al zijn facetten. Ook was Kuijken voorzitter van

de SG’s. Dit hield in dat hij de 13 verzamelde SG’s leidde.

Zelfs Kuijkens werktijden waren niet standaard: zijn dagen

begonnen tussen half acht en tien uur en eindigden tussen

half zeven en twaalf uur. Zijn dag bestond voornamelijk uit

telefoneren, presenteren en overleggen. Eén dag per week

ging hij het land in om op bezoek te gaan bij Rijkswater-

staat, de NS, Schiphol of bijvoorbeeld bij sluiswachters.

StudieKuijken vond de sfeer op de VU en op de faculteit altijd

erg prettig. Het contact met docenten en medestudenten

en de combinatie van uitpuilende colleges bij bijvoorbeeld

professor van Muiswinkel en kleine werkgroepen bevielen

hem goed. In zijn studietijd heeft hij het meeste geleerd

van Peter Nijkamp en Piet Rietveld. Grappig is dat

hij nu met beiden weer contact heeft vanuit zijn huidige

functie en dat de discussies van toen nog steeds actueel

zijn. Hij vindt het leuk om weer bezig te zijn met zijn oude

vak en om met deze mensen nieuwe ontwikkelingen

mogelijk te maken. Kuijken leert nog steeds van zijn oud-

docenten, maar inmiddels leren ze ook veel van hem.

Kuijken heeft nog veel contact met de studiegenoot waar-

mee hij zijn scriptie schreef en komt zo af en toe ook nog

wel eens andere oud-studiegenoten tegen. Dan gaat het

zo van “Hé, weet je nog van toen?”

Bestuurlijk werkNaast zijn studie heeft Kuijken veel gebruik gemaakt van

de kansen om bestuurlijk werk te doen. Zo zat Kuijken in

de Raad Studentenaangelegenheden, was hij voorzitter van

de basketbalvereniging bij de ASVU en was hij gedurende

een jaar praeses bij het VU Corps. Bij ASVU haalde hij de

eerste Amerikanen binnen, waardoor ze eredivisie gingen

spelen en was hij betrokken bij de komst van wodka-

fabrikant Smirnoff als sponsor. Het ging Kuijken er niet

Het echte werk begint als iedereen naar huis gaat Een interview met Wim KuijkenEen dag nadat oud-minister Veerman het rapport van de Deltacommissie presenteerde gingen wij voor deze editie van Vuurwerk op bezoek bij de heer Wim Kuijken, topambtenaar bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat en tevens alumnus van onze faculteit.

Jordi Dumans en Anne van Rossum

INTERVIEW/Alumnus

Page 20: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

om een goed CV te bouwen, maar hij vond de nevenfuncties

bijzonder interessant. In ieder geval heeft Kuijken in die tijd

ontdekt dat hij besturen echt leuk vindt. Kuijken was ook

in die tijd al een aanhanger van de sterke overheid naast

een sterke markt. Dit kwam deels door zijn studie, waar hij

leerde dat overheidsinterventie en democratie nodig zijn

voor een gezonde en welvarende samenleving.

CarrièreKuijken was in eerste instantie niet direct van plan om bij

de overheid te gaan werken. Na zijn studie kon hij kiezen

uit diverse banen. Bij Economische Zaken had hij in de

sollicitatie het beste contact en het idee dat hij daar het

meeste kon leren. Zijn eerste baan sloot goed aan bij zijn

opleiding. Hij hield zich bezig met de bereikbaarheid van

binnensteden voor het MKB en de ruimtelijke problematiek

van het MKB bij de stadsvernieuwing. Bij zijn tweede baan

hield hij zich bezig met de regionaal-economische politiek

en de regionale zeehavens. Dit sloot nog beter aan bij

zijn opleiding. Vooral zijn kwantitatieve vaardigheden, die

Nijkamp hem had bijgebracht, heeft hij toen goed kunnen

gebruiken. Kuijken heeft wel echt moeten leren wat het vak

van ambtenaar eigenlijk is. “Het werken in een staatsrechte-

lijke context met de ministeriële verantwoordelijkheid als

dominante factor, daar heb je als beginnende beleidsmede-

werker echt niet zoveel kaas van gegeten.” Dat fascineerde

Kuijken. Hij heeft op dit gebied veel geleerd en probeert dit

nog steeds aan jonge medewerkers over te brengen. Zijn

nieuwsgierigheid naar de besluitvorming bracht hem op het

bureau van de SG bij Binnenlandse Zaken, waar hij binnen

een half jaar hoofd werd. Dit was het begin van een grotere

loopbaan, dicht bij de “macht.” Buiten de formele hiërarchie

en parafen gebeurt er ook veel op het informele vlak: “Als

om half zeven iedereen naar huis gaat begint het echte

werk. De minister zet de fles op tafel en spreekt met een

paar getrouwen de agenda en de actualiteit door”.

Kuijken zegt zelf heel resultaatgericht te zijn en is gefasci-

neerd door vragen als: “hoe krijg je iets voor elkaar en hoe

krijg je met het hele apparaat iets echt gerealiseerd?” In de

loop van zijn carrière heeft hij geleerd om te gaan met dit

spel van geven en nemen. “Ik weet inmiddels wel een

beetje hoe het werkt.” Dit is heel sterk gericht op de

inhoud van wat bereikt moet worden. Zo geeft Kuijken

als voorbeeld dat bij de presentatie van de commissie

Veerman geregeld was dat de juiste personen aanwezig

waren en konden reageren. “Als je dat niet doet ligt het

morgen in een hoek.” Kuijken staat – volgens sommigen

– bekend als hard en meedogenloos als afspraken niet

worden nagekomen. “Ik ga heel ver om iedereen aan

boord te houden, maar wel met een doel. Als mensen de

kantjes ervan af lopen kan ik hard zijn.” Kuijken heeft in

de loop der jaren wel gemerkt dat een harde aanpak niet

altijd werkt, waardoor hij wat milder is geworden. “Ik houd

van tempo en het opzoeken van grenzen en dan loop je

wel eens tegen weerstand aan; dan weet je waar die zit

en kan je die weerstand wegen.”

De grootste professionele overwinning van Kuijken was

het in het team van Wim Kok mogelijk maken van het

huwelijk van Willem Alexander en Maxima, ondanks

de moeilijkheden omtrent vader Zorreguieta. Met vier

personen is gedurende een half jaar het gehele proces

begeleid tot en met de verloving. Dit was voornamelijk

zo succesvol, omdat alles bijna helemaal tot het einde

buiten de publiciteit is gebleven, terwijl het om een zeer

gevoelig vraagstuk ging. Dit ging echt ergens over, wat

het voor Kuijken heel bijzonder maakte.

Zijn tijd bij Algemene Zaken van 2000 tot 2007 ziet hij als

een heel indrukwekkende periode, onder andere door het

genoemde huwelijk, de aanslag op het World Trade Centre

in New York, de moord op Pim Fortuyn en de moord op

Theo van Gogh. Het nadeel van zijn werkzaamheden bij

Algemene Zaken vergeleken met zijn werkzaamheden bij

Verkeer en Waterstaat is dat alles van buitenaf op het

Torentje afkomt en dat de meeste dingen verdwijnen

zodra ze opgelost zijn. Op het gebied van management

was het minder ingewikkeld. Kuijken vindt het geweldig

om nu leiding te geven aan ruim 12.000 man. “Ik vind

het leuk om weer op de zeepkist te staan en iedereen

voor een bepaald inhoudelijk doel warm te krijgen.”

Mijn nieuwsgierigheid naar de besluitvorming bracht me op het bureau van de SG bij Binnenlandse Zaken

20 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Page 21: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerk #6 november 2007 jaargang 3

PolitiekKuijken heeft nooit politieke ambities gehad. Hij voelt

zich veel meer dienstbaar aan de overheid en als

professioneel leider van een organisatie. Hij heeft geen

zin om zijn eigen leven en zijn omgeving aan de open-

baarheid bloot te stellen en constant in de vuurlinie te

staan. “Macht roept tegenmacht op.”

NevenfunctiesKuijken vervult momenteel ook een aantal nevenfuncties.

Hij is lid van de Raad van Toezicht van de Nederlandse

School voor Openbaar Bestuur, hij is lid van de Raad van

Advies van de Stichting Het Nationale Park de Hoge Veluwe,

hij is bestuurslid van Atlantic and Pacific Exchange Program

en hij is voorzitter van het bestuur van de Eerste Nederlandse

Montessorischool in Den Haag. Wanneer hij voor zo’n

functie gevraagd wordt, zich kan vinden in de doelstellingen

van de betreffende organisatie en er voldoende tijd voor

kan vrij maken, dan wil hij zijn bestuurlijke capaciteiten

er graag voor inzetten.

TopambtenaarVoor mensen die topambtenaar willen worden heeft Kuijken

de volgende tips. Ten eerste moet je echt passie hebben

voor de overheid, ten tweede moet je nieuwsgierig zijn en

kun je je bij de overheid het beste eerst breed ontwikkelen.

Je moet je bijvoorbeeld in verschillende beleidsterreinen

of verschillende elementen van het werk verdiepen, zoals:

beleid, projecten, stafondersteuning en uitvoering. Eerst is

het tijd voor flexibiliteit en oriëntatie en pas daarna moet

je volgens Kuijken aan de slag met leidinggeven en – als je

wilt – de weg omhoog. Last but not least: “Wees nieuwsgierig

naar hoe het er echt aan toe gaat.”

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 21

Page 22: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

China als belegging: welke aandelen moet je hebben?Albert Menkveld1

LUSTRUM/

22 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

De wereldburger koopt en China fabriceert. Maar, als

China een succesvol producent is, waarom belegt de

wereldburger dan zo weinig in China? Het kan. Sinds

begin jaren negentig van de vorige eeuw kan zij aandelen

kopen in Chinese bedrijven op de aandelenbeurzen in

Shenzhen en Shanghai. De buitenlandse belegger han-

delt echter fors minder in deze aandelen dan de lokale

Chinese belegger.

De aandelenmarkt in China is strikt gesegmenteerd.

Buitenlandse beleggers kopen zogenaamde B-aandelen

en Chinese beleggers kopen A-aandelen. B-aandelen

noteren in Amerikaanse of Hong Kong dollars, A-aandelen

in de lokale munt. Het is onmogelijk voor beide groepen

het andere type aandelen te kopen. Dit is gelijk ook het

enige onderscheid tussen beide aandelen. Zij krijgen het-

zelfde dividend uitgekeerd en hebben hetzelfde stemrecht.

Dit laatste recht heeft overigens maar beperkte waarde

omdat de Chinese overheid meer dan 50% van alle aande-

len in haar bezit heeft. Door de jaren heen is de lokale

A-markt veel actiever geweest dan de buitenlandse B-markt.

Met Kalok Chan (Hong Kong) en Zhishu Yang (Beijing) heb

ik een zeer gedetailleerde dataset onderzocht waarin alle

financiële transacties opgenomen waren voor de periode

2001-2002. We vinden dat er minstens twee maal zoveel

volume omgaat in de lokale A-markt. De A-aandelen zijn

door de jaren heen ook fors duurder geweest dan de B-aan-

delen. In onze dataperiode kosten ze bijna vijf keer zoveel.

Hieruit blijkt dat de markten ook echt gesegmenteerd zijn.

Immers, als Chinese beleggers toegang zouden hebben

tot de B-markt, dan zouden ze daar massaal kopen. De

prijsdruk zal er dan voor zorgen dat deze aandelen net zo

duur worden als de A-aandelen. De wet verbiedt Chinese

beleggers weliswaar te handelen op de B-markt, maar ook

het gebrek aan buitenlandse valuta weerhoudt hen ervan

te kopen op de B-markt. De Chinese burger heeft simpel-

weg geen dollars en kan er niet aankomen. Er bestaan vele

redenen waarom de A-markt duurder is dan de B-markt.

Wij kijken naar een informatiereden. Wellicht weet de

Chinese belegger beter wat kwaliteitsbedrijven zijn en dus

welke aandelen zij moet kopen. De buitenlandse belegger

heeft een informatieachterstand, loopt groter risico een

Chinese beleggers betalen een hogere prijs voor aandelen in Chinese bedrijven dan buitenlandse beleggers.

We tonen aan dat een belangrijke reden voor deze premie is dat ze betere informatie hebben over de kwaliteit van

het bedrijf. Dit is verrassend, omdat de buitenlandse belegger profiteert van hoogopgeleide en ervaren analisten.

1 Albert Menkveld is Universitair Hoofddocent bij de afdeling Financiering en Bedrijfskunde voor de Financiële Sector, de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam,

[email protected]

Page 23: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 2�

slecht aandeel te kopen en heeft dus minder over voor het

gemiddelde aandeel. In twee projecten toetsen we deze

gedachte en de resultaten wijzen uit dat dit inderdaad een

van de verklaringen lijkt te zijn.

Analyse van de rendementen

In een eerste artikel gepubliceerd in de Journal of Financial

Markets in 2007 laten we zien dat er meer informatie zit in

koersbewegingen in de A-markt dan in de B-markt. We analy-

seren rendementen over vijf minuten intervallen en vinden

dat de B-rendementen vertraagd reageren op de A-rendemen-

ten. Dit duidt op een informatievoorsprong in de A-markt.

Verdere analyse laat zien dat gemiddeld 80% van de koersre-

levante informatie eerst wordt opgenomen in A-aandelen en

20% eerst in de B-aandelen. Het lijkt er dus inderdaad op dat

de gemiddelde lokale A-markt belegger beter is geïnformeerd

dan de internationale belegger die in de B-markt handelt.

Informatie en A-aandeel premie

In een tweede artikel gepubliceerd in de Journal of Finance

in 2008 vinden we dat de informatievoorsprong een reden

is voor de hogere koers van het A-aandeel. We bestuderen 74

aandelen en meten voor al deze aandelen hoeveel A-markt

beleggers handelen op informatie. We relateren dit aan

het koersverschil tussen het A-aandeel en het B-aandeel.

We vinden dat dit koersverschil – de A-markt premie – hoger

is voor die aandelen waarin relatief veel geïnformeerde

A-markt beleggers handelen. Kennelijk zijn deze beleggers

bereid een hogere prijs te betalen, omdat ze minder risico

lopen als gevolg van hun informatievoorsprong.

Onze resultaten zijn verrassend in de zin dat we vaak denken

dat de internationale grootbanken een informatievoorsprong

hebben. Zij beschikken immers over analisten met superieure

scholing en ruimere ervaring. In het geval van China lijkt dit

niet de doorslag te geven. Er blijken lokale Chinese beleggers

te zijn die beter geïnformeerd zijn. Een belangrijke reden is

dat zij dicht bij het vuur zitten en dat is een voordeel in deze

markt die beduidend minder transparant is dan de Westerse

markten. Bedrijven publiceren weliswaar financiële berichten,

maar controle op de gegevens is er niet of nauwelijks.

Bovenstaand artikel is gebaseerd op twee artikelen die te

vinden zijn op:

http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=424460

http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=424933

De Chinese burger heeft simpelweg geen dollars en kan er niet aankomen

Page 24: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

LUSTRUM/

In 2001 was Nederland in de ban van ‘het rondje om de kerk’. Invoering van dit

productiemodel van NS Reizigers vereiste tussenkomst van de rechter en leidde

tot stakingen waardoor het treinverkeer in heel Nederland plat ging. Modellen

en technieken uit de Besliskunde speelden een cruciale rol bij de totstandkoming

van een alternatief productiemodel, het oplossen van het arbeidsconflict en

normaliseren van de arbeidsverhoudingen.

2� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Besliskunde en het ‘rondje om de kerk’

Gerrit Timmer1

1 Gerrit Timmer is in deeltijd als hoogleraar Bedrijfseconometrie verbonden aan de afdeling Econometrie, de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam

en als Directeur verbonden aan ORTEC BV, [email protected]

Page 25: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Het rondje om de kerk

Op 10 juni 2001 werd het ‘rondje om de kerk’ ingevoerd bij

NS Reizigers. De directie gaf het verbeteren van de punctuali-

teit als een belangrijk doel voor dit nieuwe model. Door ma-

chinisten en conducteurs op minder verschillende trajecten

te laten rijden zou er minder olievlekwerking optreden bij

verstoringen.

Het ‘rondje om de kerk’ kwam niet zomaar uit de lucht

vallen. Voorafgaand was na lange onderhandelingen over-

eenstemming bereikt tussen bonden en directie over de

voorwaarden voor invoering. De onderhandelaars kregen ver-

volgens hun achterban niet mee. Als reactie ontstonden de

zogenoemde ‘collectieven’ die de onvrede van het personeel

verwoordden, wat culmineerde in ruzies tussen de bonden

en tot stakingen bij de NS in de eerste maanden van 2001.

Waarom was het personeel zo boos over het ‘rondje’? De

voornaamste klacht was het gebrek aan variatie, dat er mee

gepaard ging. Voor machinisten maakte dit het werk eento-

niger. Voor conducteurs kwamen de toenemende agressie en

sociale onveiligheid neer op de nek van een deel van het per-

soneel. Daarnaast leefde de algemene vrees bij het personeel

dat er een geheime agenda bestond, namelijk het ‘voorsorte-

ren op aanbesteding’ in het kader van de privatisering van

het spoor. Wat is er makkelijker dan het afstoten van lijnen

waar het personeel alvast aan is verbonden? Tenslotte was

het verzet tegen het ‘rondje om de kerk’ de samenballing van

breed levende onvrede bij het personeel over de teloorgang

van het vakmanschap en de verloedering van het bedrijf.

Een uitweg

In deze context werd op 23 april 2001 een akkoord gesloten

tussen bonden, directie en ondernemingsraad over ‘de norma-

lisering van arbeidsverhoudingen’. Het nieuwe dienstrooster

werd ingevoerd, maar de ondernemingsraad kreeg de gelegen-

heid een alternatief te ontwikkelen. Als de directie het alterna-

tief niet zou accepteren, zou bindende arbitrage volgen.

De OR (Ondernemings Raad) kreeg de mogelijkheid om ex-

pertise bij derden in te schakelen voor de ontwikkeling van

het alternatief. Eind 2001 kreeg ik met mensen van ORTEC

(logistieke expertise) en Basis&Beleid (ervaring met sociaal

politieke conflicten) deze opdracht en gingen we aan de slag.

Wat troffen we aan

De opdracht was er op gericht om de arbitrage te vermijden.

Er moest dus een voor alle partijen acceptabel compromis

worden ontwikkeld. Snel werd duidelijk dat er erg veel par-

tijen waren. Dit ging veel verder dan een tweedeling directie

en personeel. Binnen het ‘personele kamp’ was het personeel

het vertrouwen in haar vertegenwoordigers (bonden en OR)

kwijt. En ook de bonden hadden mot. Binnen de OR had

de lange periode van spanning en frustraties diepe sporen

achter gelaten en was weinig eensgezindheid aanwezig. Ook

binnen het rijdend personeel bestonden grote verschillen

in opvatting afhankelijk van functie, leeftijd, maar zeker

ook standplaats. En het management? Ook daar bestonden

verschillende stromingen en bleken posities niet stabiel.

Kortom iedereen had ruzie met iedereen. Maar over één ding

was men het eens, zorg voor een breed draagvlak voor het

alternatieve model!

De aanpak

Duidelijk was dat geen enkel door experts gelanceerd alter-

natief haalbaar kon zijn. Samen met Basis en Beleid koos ik

daarom voor een participatieve aanpak. Het project kreeg de

daarbij passende titel ‘Je bent erbij’. Vanuit de OR gingen we

op weg om samen met het personeel het alternatief te ont-

wikkelen. Openheid en transparantie waren kernwoorden.

Alles was via de ‘Je bent erbij’ website te volgen. Via nieuws-

brieven werd het voltallige personeel geïnformeerd. In de

eerste maand werd op 18 verschillende standplaatsen met

700 mensen gesproken. Knelpunten werden geïnventariseerd

en oplossingen aangedragen. Een boek is te vullen met de

vele knelpunten die boven tafel kwamen. In het middelpunt

stond echter de grote wens tot meer variatie in routes en

treinseries.

Driehonderd medewerkers werden aselect gekozen om de

verdere ontwikkeling te volgen en vorm te geven. In vier

groepen van 75 zijn hier meermaals tweedaagse conferen-

ties mee belegd. Het project ging leven. Er ontstond hoop.

Uiteindelijk gaven de werkconferenties adviezen aan de

ondernemingsraad over het beste alternatief. De OR kon een

alternatief kiezen waarvoor veel draagvlak was ontstaan en

deden dat ook.

Besliskunde

Maar waar kwam dat alternatief dan vandaan? Parallel aan

bovenstaand proces ging ik met besliskundigen van ORTEC

aan de slag om alternatieven op te stellen en door te rekenen.

Dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. Een dienstregeling

bestaat dagelijks uit duizenden treinbewegingen. Ruim 6.000

man rijdend personeel moet de bijbehorende taken uitvoe-

ren. Wie doet wat? Alle treinen moeten rijden, maar de CAO

schrijft vele regels voor. Mensen werken per dag korter dan

een fysiek treinstel en hebben pauzes. Dus moet er regel-

matig een andere bemanning op dezelfde trein. Overstap-

tijden die volgen uit de personeelswisselingen mogen niet

tekort zijn. Vaardigheden verschillen en iedereen heeft

maar beperkte wegbekendheid. En dan moet het ook nog

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 2�

Page 26: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

efficiënt zijn en met oog voor de punctualiteit. De resulte-

rende roosters moeten meer variatie bieden, etc. etc. Een

uitdaging zullen we maar zeggen.

Het alternatief zou worden beoordeeld op criteria als punc-

tualiteit, kosten en de kwaliteit van de arbeid. Maar wat be-

tekent dat? Hoe zie je of de ene wijze van taaktoewijzing tot

een hogere punctualiteit leidt dan de andere? Veel aandacht

werd besteed aan het vertalen van de criteria naar meetbare

grootheden die uit een gegeven toewijzing zijn af te leiden.

Het probleem van het toewijzen van diensten aan beman-

ningsleden voor treinen of vliegtuigen is in de literatuur

bekend (zie Caprara et al. 1997). Hierbij wordt echter veron-

dersteld dat het na te streven doel duidelijk is (bijv. het mi-

nimaliseren van het aantal benodigde mensen of de kosten).

Zelfs met een eenduidig geformuleerde doelstelling is het

probleem uiterst complex. Het probleem is zelfs NP-compleet

(zie Garey en Johnson 1979) wat betekent dat het bewijsbaar

onmogelijk is om binnen een redelijke tijd de beste oplossing

te vinden. In onze situatie speelden echter vele en dan ook

nog slecht gedefinieerde doelstellingen een rol (punctuali-

teit, kwaliteit van de arbeid). Er werd daarom gekozen voor

een zogenaamde hiërarchische aanpak. De berekening gaat

dan in twee slagen.

Eerst wordt op een globaal niveau een toewijzing bepaald

van lijnen van de dienstregeling aan standplaatsen. De

essentie van deze toewijzing is in een Lineair Programme-

rings model te formuleren. De beslissingsvariabelen in dit

model geven aan welk percentage van de trein beweging op

iedere lijn aan een gegeven standplaats worden toegewezen.

In het model dwingen randvoorwaarden (geformuleerd

als lineaire functies van de beslissingsvariabelen) af dat de

resulterende werklast per standplaats goed is afgestemd op

de aanwezige capaciteit (aantal personen) en vaardigheden

(zoals aanwezige wegbekendheid). Verder dwingen randvoor-

waarden af dat de verdeling van lusten (aantrekkelijk gevon-

den treinsoorten) en lasten (zoals agressietreinen) voldoende

gelijkmatig over de standplaatsen worden verdeeld. Lineaire

Programmeringsproblemen zijn goed oplosbaar. D.w.z. dat

een oplossing wordt gevonden die aan de randvoorwaarden

voldoet en die het beste scoort op een gekozen doelstelling.

In de doelstelling zijn de verwachte kosten, punctualiteit en

de kwaliteit van de arbeid verwerkt. Verschillende definities

van deze doelen zijn hierbij mogelijk en deze werden

bepaald tijdens de werkconferenties met het personeel.

Voor verschillende denkbare doelen (zoals verschillende as-

pecten van ‘kwaliteit van de arbeid’) kon het eerste model een

blauwdruk geven van de oplossing. Het was echter nog maar

een blauwdruk. Het model hield slechts rekening met enkele

van de vele randvoorwaarden en schond waarschijnlijk rand-

voorwaarden die voor het gemak even opzij waren geschoven.

Dit werd opgelost met het tweede model.

In het tweede model werden taken toegewezen aan individuele

medewerkers rekening houdend met alle randvoorwaarden

(CAO, etc.). De gewenste toewijzing van lijnen aan standplaat-

sen uit het eerste model werd meegenomen in de doelstelling

van het tweede model. Het doel werd een mengeling van de

wensen om dicht bij deze ideale toewijzing te blijven en de

kosten te minimaliseren.

Voor het tweede model werd een bij NS Reizigers bestaand

model aangepast (gebaseerd op Caprara et al 1999). Met kolom-

generatie en Set Partitioning kon een sluitend plan worden

berekend waarbij met alle eisen rekening werd gehouden.

De kolomgeneratie kwam er op neer dat (miljoenen) denk-

bare (toegestane) dagdiensten werden gegenereerd. Het Set

Partitioning model koos vervolgens uit deze grote verzame-

ling dagdiensten de aantrekkelijkste deelverzameling die alle

uit te voeren taken overdekte. Hierbij was een oplossing dus

aantrekkelijker naarmate deze dichter bij het ideaal plaatje

van het eerste model aansloot. Het aantal denkbare dagtaken

was dusdanig groot dat het vinden van een goede oplossing op

een probleem van de omvang van de NS twee dagen rekentijd

vergde. Dat lijkt veel, maar is juist uiterst efficiënt gegeven het

schier oneindig aantal denkbare mogelijkheden. De toepassing

is in 2004 dan ook beloond met de tweede prijs van de Daniel

2� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

15.00

2552 1375409 42 10 28 51 36

16.00 17.00 18.00 19.00 20.00 21.00 22.00 23.00 00.00 01.00

2571 2584

gvc

gvc gvc gvc gvc gvc

hrl

hrl

gvc gvc gvc ehv vl

vlgvcztmd ztmd

rtd gvc hrlztmd

gvc gvc hrlztmd

hlm hlm

gvc ztmd

gvc gvcvlztmd ztmd ztmd

1334813 49

1375240 34

2560 1376242 10 28 51 36

2564422018

25833651

2579

1375640 34

13760 346640 34 09 51

346311 51

347409 51

349111 52

1376610 28

19581204

13360 13364 198113 49

1376419524004 12 34

1376840 34

198521 57

65871233

13 49 3221

13352 13356 1973 199213 49 13 49 21 32 04 12

ehv

gvcztmd ztmd ztmd

gvc gvc

gvc hrl ehv

55

vl

vl ztmd ztmd

gvcgvc

5858

54 54

0457

04 57 03

58

0457

58 58

55 55

gvc

Figuur 1: Een voorbeeld van zeven dagtaken,

waarin is weergegeven op welk tijdstip welke

taak wordt uitgevoerd. De tweede machinist

heeft als vierde taak het rijden van treinserie

1973 van Den Haag (gvc) naar Venlo (vl)

tussen 19:21 en 21.32 uur. Kleuren geven

verdere details van de aard van de taken.

Page 27: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Wagner prijs voor ‘Excellence in Operations Research Practice’

(zie Abbink et al. 2005).

De rekenpartijen liepen parallel aan de werkconferenties. Uit

de werkconferentie kwamen wensen naar voren die vertaald

werden in parameters (zoals voor de doelstellingsfunctie) van

de modellen. Resultaten van de modellen waren weer input

voor werkconferenties en de basis voor verdere keuzes.

Honderden runs met de modellen waren het gevolg. In maart

2002 werden de vele suggesties uit de werkconferenties geclus-

terd tot 5 alternatieven. Geleidelijk werden deze teruggebracht

tot de OR op 22 mei 2002 koos voor het alternatief ‘Lusten &

Lasten delen’. De besliskunde had haar waarde bewezen. De

berekeningen objectiveerden de discussies. Voorstellen werden

geconcretiseerd in modellen. De uitkomsten leerden de men-

sen dat sommige voorstellen nu eenmaal niet kunnen omdat

ze bijv. tot veel te hoge kosten of tot teveel overstappen leiden.

Het resultaat

Onduidelijk was nog in welke vorm het resultaat moest

worden gegoten. Een alternatief in de vorm van duizenden

taakpakketjes voor alle personeelsleden was nauwelijks

toekomstvast (één van de eisen aan het alternatief). Het al-

ternatief moest dus worden vertaald in objectieve regels die

liefst op één A4-tje pasten. De kunstgrepen die nodig waren

om tot een goede oplossing te komen waren echter helemaal

niet kort samen te vatten. Dit werd opgelost door het alter-

natief niet te beschrijven in termen van hoe je het resultaat

bepaalt, maar waar het aan moet voldoen. De berekeningen

toonden daarbij aan dat dit ook echt mogelijk was. De naam

van het gekozen model ‘Lusten & Lasten delen’ geeft de kern

al aan. Het model geeft regels waaraan de toedeling van het

werk aan de standplaatsen moet voldoen. Dit wordt vorm-

gegeven in minima waaraan de variatie in het werk (zoals

verschillende trajecten, stop/sneltreinen, maar ook verschil-

lende materieeltypes) en de verdeling van agressie gevoelig

werk, moet voldoen.

Arbitrage?

Berekeningen toonden aan dat ‘Lusten & Lasten delen’ de

kosten en punctualiteit niet nadelig beinvloedde. Sterker

nog, jaarlijkse kostenreducties van enkele miljoenen euro’s

bleken mogelijk, terwijl ook de door het personeel gedefini-

eerde kwaliteit van de arbeid verbeterde. De directie van de

NS kon het model daarom accepteren en invoeren. Arbitrage

was overbodig. Een mooi einde van het project ‘alternatief

productiemodel’ en een belangrijke stap in het ‘normalise-

ren van de arbeidsverhoudingen’. Door de formulering van

het alternatief in termen van eisen waaraan de dienstroos-

ters moesten voldoen, is het model toekomstvast gebleken.

Jaarlijks worden de eisen in overleg al dan niet bijgesteld

waarna het bepalen van de daadwerkelijke roosters nog

slechts een kwestie van techniek is.

Conclusie

De vele problemen bij de NS explodeerden in 2001 met het

‘rondje om de kerk’. Verhoudingen waren zo slecht dat nie-

mand overeenstemming over een alternatief mogelijk achtte.

Een perfect samenspel tussen het opbouwen van betrokken-

heid en draagvlak via een participatieve aanpak en de beslis-

kunde, leidde toch tot succes. Besliskunde toonde zijn kracht

in het doorrekenen van extreem complexe materie, maar

vooral door bij te dragen aan het objectiveren en daarmee

oplossen van verschillen van inzicht.

Literatuur

Abbink E., M. Fischetti, L. Kroon, G. Timmer, M. Vroomans.

2005. Reinventing Crew Scheduling at Netherlands Railways.

Interfaces 35 (5), 393-401.

Caprara A., M. Fischetti, P. Toth, D. Vigo, P.L. Guida. 1997.

Algorithms for railway crew management. Mathematical

Programming, 79 (1-3), 125-141.

Caprara A., M. Fischetti, P. Toth. 1999. A heuristic method

for the set-covering problem. Operations Research 47 (5) 730-743.

Garey M.R., D.S. Johnson. 1979. Computer and intractability:

A Guide to the Theory of NP-Completeness, uitgegeven door

W.H. Freeman & Co, New York.

De vele problemen bij de NS explodeerden in 2001 met het ‘rondje om de kerk’

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 2�

Page 28: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

2� vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4

LUSTRUM/

1 Onno Bouwmeester is Universitair Docent bij de afdeling Management en Organisatiekunde, de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam,

[email protected]

Economisch contractonderzoek en het economisch adviesbegripOnno Bouwmeester1

2� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Onno Bouwmeester promoveerde 14 januari 2008 aan de VU op

het proefschrift Advice as Argument. Het promotieonderzoek is op

8 januari besproken in de Staatscourant, op 16 januari bij Teleac in

het radio programma HoeZo?! (en herhaald op 16 juli), in de Volkskrant

Banen op 22 januari en op diverse internetsites waaronder management-

consulting.nl, overheidsmanagement.nl, managers-online.nl, quotenet.nl

en beleidsonderzoek.nl. Waarom deze belangstelling? Wat maakte

dit onderzoek zo interessant? Dat zijn vooral de conclusies, die antwoord

geven op de vraag waarom consultants een groter marktaandeel hebben

dan economische contractonderzoekers en daarbij ook nog eens hogere

tarieven kunnen vragen.

Page 29: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Consultants en contractonderzoekers

Consultants en adviserende wetenschappers ontmoeten elkaar

sinds enige decennia op de markt voor economisch advies en

contractonderzoek. Deze markt groeit en consultants profite-

ren daar meer van dan academici. Hun marktaandeel is groter

en hun dagtarief is hoger. Dit leidt er echter niet toe dat acade-

mici met bewondering kijken naar consultants, in tegendeel.

Ze verklaren het succes van consultants door hun retorisch

talent, de strakke pakken en de overweldigende PowerPoint

presentaties. De kennis die consultants leveren wordt afge-

schilderd als oppervlakkig, modieus en minder robuust dan

wetenschappelijke kennis.

Hoe kan het dat klanten deze kritiek niet delen en toch liever

in zee gaan met consultants dan met adviserende wetenschap-

pers? Kunnen consultants dan toch iets beter, dat niet goed

te waarderen is met academische criteria? Hoe overtuigen

consultants hun klanten en hoe doen zij dat anders dan

adviserende wetenschappers? Deze vragen monden uit in de

volgende onderzoeksvraag: Welke verschillen in argumentatie

kunnen verklaren waarom consultants meer succes boeken op de markt

voor economische adviesopdrachten dan adviserende wetenschappers?

Economische adviestheorie

Economen hebben wetenschappelijk advies gedefinieerd

als het aanbieden van een economische theorie die klanten

in staat stelt hun doelen te realiseren. Theorie is gebaseerd

op causale relaties. Wanneer bekend is welke oorzaak tot

welk gevolg leidt, kunnen oorzaken als middel geselecteerd

worden om bepaalde gevolgen of doelen te realiseren. Klanten

moeten hun doelen precies formuleren, zodat adviserende

wetenschappers in hun theorieën op zoek kunnen gaan naar

de middelen die een klant kunnen helpen om de gewenste

doelen te bereiken. Academici beperken zich daarbij tot in-

strumentele vragen. Zij gaan niet de discussie aan of de doelen

juist zijn. Deze opvatting gaat terug op economen als Robbins

en Tinbergen, maar wordt ook nu nog uitgedragen, bijvoor-

beeld door een econoom als Stiglitz. De benadering heeft zijn

beperkingen: klanten hebben vaak hulp nodig bij het formu-

leren van doelen en middelen zijn vaak niet puur instrumen-

teel. Daarnaast zijn niet alle problemen helder te formuleren.

Deze problemen worden omschreven als “ill-structured”.

De neutrale visie van economen op wetenschappelijk advies

wordt ook in andere sociale wetenschappen gedeeld. Doel van

de academische adviseur is het aanbieden van nuttige kennis,

niet het aangaan van discussie over normatieve vraagstukken.

Consultants leggen zich deze beperking niet op. Hun doel is

de klant te helpen. Als daar een discussie over doelstellingen

bij hoort kan dat. Consultants zijn ook bereid een klant te

confronteren met een verkeerd begrepen eigenbelang of om

een klant te verleiden de voor- of nadelen van een alternatief

anders te gaan zien. Dit verschil in benadering zou zich moe-

ten vertalen in een andere wijze van argumenteren.

Adviesargumentatie

Wat zien beide professies als goede argumentatie in de context

van advies? Om deze vraag systematisch te onderzoeken is

het argumentatie-analyse-model van Toulmin als uitgangs-

punt genomen voor de vergelijking. Dit model kijkt naar de

uiteindelijke claim of conclusie die onderbouwd moet worden

inclusief de zekerheid van die claim (modaliteit) en mogelijke

mitsen en maren (voorbehoud en concessie). Het model gaat

ook in op de argumenten die de claim direct ondersteunen

(argumenten), en op de motivatie voor het verband tussen

argument en conclusie (rechtvaardiging). Tot slot besteedt het

model aandacht aan de wijze waarop de feitelijkheid van de

argumenten en hun rechtvaardiging gelegitimeerd wordt (on-

dersteuning). Tabel 1 geeft aan hoe beide professies aankijken

tegen de boven beschreven elementen in hun adviespraktijk.

De wijze waarop economen advies conceptualiseren komt

in grote lijnen overeen met de manier waarop adviserende

wetenschappers aankijken tegen argumentatie in hun advies-

praktijk. De academische adviseur is neutraal, zegt alleen iets

bij voldoende zekerheid, baseert zich op causaliteitsargumen-

ten en theorie, gebruikt wetenschappelijke onderzoeksme-

thoden om feitelijke uitspraken te ondersteunen en besteedt

veel aandacht aan legitimering van methode en conclusies in

de presentatie van een adviesrapport. Ondanks dat enkele aca-

demici kritische geluiden laten horen over de toepasbaarheid

van hun instrumentele en neutrale adviesbenadering, wordt

dit traditionele beeld toch breed uitgemeten. Ze geven aan

als adviseur wel baat te hebben bij hun ethos van neutrale,

objectieve adviseur. Het verhoogt hun autoriteit.

Hoe overtuigen consultants hun klanten en hoe doen zij dat anders dan adviserende wetenschappers?

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 2�

Page 30: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

�0 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Consultants hechten niet aan een neutrale positie: zij geven

graag advies over wat beter kan, hoe het beter kan en wat als

verbetering gezien moet worden. Zij zijn bereid om naast feite-

lijke argumenten ook normatieve of waarderende argumenten

te gebruiken. Dit om bijvoorbeeld kansen en bedreigingen

aan te geven, of de sterke en zwakke punten in een organisatie,

een strategie of een beleidsvoorstel. Hun respect voor acade-

mische theorie is beperkt. Liever baseren zij hun rechtvaardi-

gingen op doelmiddelargumentatie die direct inzichtelijk is

en op normatieve principes en motieven gerelateerd aan de

belangen van hun klanten. De ondersteuning mag gebaseerd

zijn op hun eigen ervaring of de ervaring van anderen. Zo

nodig vullen ze deze ervaring aan met wat interviews of bere-

keningen. Academici doen deze methode af als “quick-and-

dirty”. Consultants beschouwen de onderbouwing van een

advies ondergeschikt aan het belang van het advies zelf. Het

advies, daar willen klanten voor betalen, daar wachten ze op

en dat presenteren ze dan ook met de meeste nadruk.

Adviespraktijk

Volgen consultants en academische adviseurs hun eigen uit-

gangspunten? Om die vraag te beantwoorden is de argumen-

tatie in twintig rapporten onderzocht, tien geschreven door

consultants en tien geschreven door academische adviseurs.

Tien rapporten gaan of over de wenselijkheid van verdere

groei van Schiphol en tien over de vraag onder welke voor-

waarden de elektriciteitsmarkt geliberaliseerd kan worden.

Consultants en academische adviseurs hebben een gelijk aan-

deel in beide debatten. De onderzochte adviesrapporten zijn

geschreven in de jaren negentig en in het begin van 2000.

Page 31: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 �1

Tabel 1: Voorkeursstijl van argumentatie

Consultants

• Claim: concrete of evaluatieve conclusies

en advies. Nadruk op waarschijnlijkheid en

praktisch voorbehoud;

• Argumenten: meer breedte in de argumen-

tatie: generalistische benadering. Doen van

directe en concrete positieve uitspraken en

waarderingen in adviesrapporten;

• Rechtvaardiging: vooral gebaseerd op

“common sense” causaliteit en niet op

zware theorie. Vaak verwijzing naar

waarden, motieven, normen, criteria;

• Ondersteuning: gebaseerd op ervaring,

grove schatting en persoonlijke beoordeling.

Resultaten moeten voldoen aan een

“common sense” toets;

• Presentatie: nadruk op advies, conclusies en

de betooglijn. Deze wordt ondersteund door

tekststructuur, kopjes, figuren en tabellen.

Adviserende wetenschappers

• Claim: algemene en neutrale conclusies.

Geen normatief advies. Nadruk op onzeker-

heid en theoretisch voorbehoud;

• Argumenten: meer diepte in de argumen-

tatie, specialistische benadering. Voorkeur

voor exacte, betrouwbare uitspraken,

weinig feiten genererend onderzoek,

geen waarderingen;

• Rechtvaardiging: vooral gebaseerd op theorie

ingebed in economische disciplines en op

niet controversiële waarden, motieven,

normen, criteria;

• Ondersteuning: gebaseerd op wetenschap-

pelijke methode. Weinig sympathie voor

“quick-and-dirty” onderzoek, ervarings-

kennis en “common sense”;

• Presentatie: nadruk op wetenschappelijke

ondersteuning door presentatie van

methode en theorie in de structuur van

het rapport.

0

2

4

6

8

10

norm

atief ad

vies

voor

al z

eker

e cla

ims

prak

tisch

voor

beho

ud

nerg

ens

met

hode

voor

beho

ud

zelf

gekw

antif

iceer

deda

ta

norm

ative

argu

men

tatie

com

mon

sens

eca

usalite

it

minde

r dan

20re

fere

nties

gebr

uik

mon

delin

gebr

onne

n

onde

rwer

pstru

ctuu

r

geen

met

hode

para

graa

f

geen

pure

theo

riepa

ragr

afen

expr

essie

vesc

hrijf

stijl

consultant rapporten

academische rapporten

Figuur 1 geeft voor een aantal aspecten aan in hoeverre

consultants en academici argumenteren volgens hun eigen

uitgangspunten en dus in lijn met hun beroepsethos. De

hoge waarden corresponderen met consultant ethos: dat ze

normatief advies geven, zekerheid van claims benadrukken,

aandacht hebben voor praktisch voorbehoud, etc. Een score

van 10 geeft aan dat alle rapporten bijvoorbeeld normatief

advies geven. Omgekeerd staan deze categorieën voor acade-

misch ethos: geen normatief advies, aandacht voor twijfel en

onzekerheid, geen praktisch voorbehoud etc. Dit correspon-

deert met een lage score. De onderste lijn geeft dan ook aan

hoeveel van de geanalyseerde academische rapporten niet

voldoen aan het consultantethos, en daarmee wel aan het

academische ethos. De bovenste lijn geeft aan hoeveel van

de tien consultantrapporten voldoen aan consultantethos.

Omdat de bovenste lijn dicht bij de tien zit, illustreren veel

consultantrapporten het consultantethos. De onderste lijn zit

duidelijk minder dicht tegen de nul, dan dat de bovenste lijn

bij de tien zit.

Figuur 1 toont daarmee dat consultants voor de meeste cate-

gorieën werken zoals verwacht mag worden op basis van hun

ethos. Bij adviserende wetenschappers is dat minder het geval.

Bij een aantal categorieën zoals de normatieve aard van het

advies en de normatieve argumentatie beweegt de academi-

sche lijn sterk naar boven, in strijd met het eigen ethos.

Bij andere punten zoals het aangeven van praktisch voor-

behoud of het kiezen van een tekststructuur die geordend

is volgens de belangrijkste onderwerpen in het rapport, in

plaats van de belangrijkste onderzoeksstappen, is de spanning

tussen consultantethos en academisch ethos minder groot.

Deze academische afwijkingen van het eigen ethos kunnen

ook gezien worden als een aanvulling op of ontwikkeling van

de eigen adviespraktijk.

Figuur 1: Aantal rapporten volgens consultant ethos (boven)

of academisch ethos (onder)

Page 32: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Conlusies

De manier waarop academici nu omgaan met normatieve

uitspraken is problematisch: ze doen alsof hun normatieve

uitspraken geen uitleg vereisen, alsof ze vanzelfsprekend

en niet controversieel zijn. Dit is weliswaar in lijn met hun

ethos zolang het om vanzelfsprekende normen en waarden

gaat, zoals bij de toepassing van een wet. In hun adviezen zijn

de normen en waarden waar ze naar verwijzen vaak hoogst

controversieel, zoals de voordelen van marktwerking of de

voordelen van groei van Schiphol. Dit controversiële karakter

wordt door de meeste academici genegeerd en dat is in strijd

met hun ethos van neutrale en objectieve wetenschapper.

Adviserende wetenschappers zien meer positieve effecten van

Schiphol en van liberalisering van de elektriciteitsmarkt dan

consultants. In vier van de tien rapporten geschreven door

academische adviseurs wordt zelfs helemaal geen aandacht

besteed aan negatieve effecten.

Daarnaast zijn academici minder goed in staat hun positieve

of feitelijke claims te onderbouwen. Dit terwijl ze juist stellen

dat consultants onbetrouwbare kennis leveren, gebaseerd op

oppervlakkige “quick-and-dirty” onderzoeksmethoden. In de

debatten tonen academici zich echter niet goed in staat met

eigen valide onderzoeksresultaten te komen. Op basis van

hun strengere onderzoeksmethoden komen ze wel tot minder

onderzoeksresultaten dan consultants, maar toch zijn de

resultaten van academici onderling veel tegenstrijdiger dan de

resultaten die consultants presenteren. Een voorbeeld daarvan

is de inschatting van de multiplier van indirecte werkgelegen-

heid van Schiphol. Academici variëren met hun inschattingen

van complete ontkenning tot de hoogste inschattingen van

de multiplier van indirecte werkgelegenheid in het debat. Dat

geeft weinig aanleiding hun onderzoeksmethode als robuus-

ter te beoordelen dan die van consultants.

Deze conclusies hebben consequenties voor potentiële klan-

ten, voor academische adviseurs en voor de validiteit van de

traditionele economische adviestheorie. Klanten moeten goed

nagaan wat een individuele academische adviseur voor hen

wil gaan doen, hoe hij onderzoek doet en hoe hij omgaat met

normatieve vraagstukken. Een goede inschatting daarvan

geeft de klant zicht op de vraag of de adviserende wetenschap-

per zich tot positief onderzoek wil beperken. Dan past een

goed gedefinieerde opdracht en moet de klant nagaan of hij

een opdracht voldoende scherp kan definiëren. Evaluerende

en adviserende opdrachten kan een klant beter aan consul-

tants geven.

Voor academische adviseurs is het advies om hun ethos van

neutrale adviseur aan te passen aan hun praktijk van eco-

nomische advocatuur, zoals geïllustreerd in de onderzochte

rapporten. Anders stellen ze zich bloot aan het oordeel dat ze

hypocriet te werk gaan. Voor consultants is zo’n advies niet

van toepassing: zij dragen geen wetenschappelijke ethos uit

zoals academische adviseurs, maar leveren desondanks meer

gebalanceerd advies en presenteren onderling minder strij-

dige of conflicterende inschattingen in hun onderzoek.

Consequentie van de minder hoge pretenties van academici

is dat ze erkennen dat kennis in de context van advies minder

universeel en algemeen is dan in de context van het weten-

schappelijk debat. Daarnaast kan normatieve argumentatie

best controversieel zijn in de context van advisering, maar dat

vereist wel dat adviserende wetenschappers dit controversiële

karakter erkennen. Dit stelt vervolgens veel hogere eisen aan

de onderbouwing van deze claims. Academische adviseurs

hebben vaak meer uit te leggen dan ze willen doen geloven.

Dit maakt adviseren dus vooral tot een discursief en retorisch

proces waarin klanten en hun stakeholders overtuigd moeten

worden. Dat moet een valide academische adviestheorie zicht-

baar kunnen maken.

�2 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Consultants beschouwen de onderbouwing van een advies ondergeschikt aan het belang van het advies zelf.

Page 33: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 �� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 ��

FEWEB bestaat 60 jaar. Enkele cijfers uit de afgelopen 10 jaar.

Instroom aantal studenten Propedeuse

Economie Econometrie BW Totaal

2771998-1999 51 - 328

3011999-2000 37 - 338

1572000-2001 35 168 360

2282001-2002 25 232 485

Tabel 1.

Instroom aantal studenten Bacheloropleidingen

Economie Econometrie BW A’dam IBA

1412002-2003 24 251 -

1532003-2004 35 292 -

1442004-2005 29 250 -

1222005-2006 40 361 57

1592006-2007 41 314 78

2422007-2008 51 313 146

Totaal

416

480

423

580

592

751

Tabel 2.

Instroom aantal studenten PreMasteropleidingen

Finance Accounting Marketing Bus. Adm.

82003-2004 27 109 130

242004-2005 12 109 114

232005-2006 30 112 138

222006-2007 15 90 133

172007-2008 19 116 169

Totaal

274

259

303

260

321

Tabel 4.

Aangepaste tabel instroom aantal studenten Masteropleidingen (doorstroom uit bachelor, premaster en nieuwe instroom)

Finance Accounting Marketing Economics

132004-2005 25 95 4

402005-2006 26 128 33

472006-2007 77 136 46

502007-2008 56 94 30

Economics ph

5

6

6

2

STREEM

-

-

-

8

Bus. Adm.

185

187

210

267

Econometrics

2

2

12

14

Totaal

329

422

534

521

Tabel 3.

Totaal aantal diploma’s behaald FEWEB

Propedeuse Doctoraal Bachelor Master

1941998-1999 353 - -

2551999-2000 348 - -

2602000-2001 303 - -

2782001-2002 280 - -

2192002-2003

2003-2004

2004-2005

2005-2006

2006-2007

2007-2008

252 - -

Totaal

547

603

563

558

471

- 355 72 - 427

- 412 169 213 794

- 217 259 322 852

- 298 324 169 1104

nnb nnb nnb nnb nnb

Tabel 6.

Totaal aantal promoties FEWEB

91999

1998 7

122000

62001

152002

192003

142004

112005

162006

142007

123Totaal

Tabel 7.

Totaal aantal studenten FEWEB

24561999-2000

1998-1999 2499

24002000-2001

25952001-2002

25552002-2003

30702003-2004

32672004-2005

34132005-2006

35542006-2007

36002007-2008

Tabel 5.

Page 34: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

�� vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4

Adoptie van innovaties:

Hester van Herk1

LUSTRUM/

Het introduceren van nieuwe producten is zeer belangrijk voor onder-

nemingen. Doch niet alle nieuwe producten zijn verzekerd van succes

en velen falen. Ondernemingen zijn niet genegen om informatie over dit

falen prijs te geven, maar schattingen geven aan dat 40% tot 80% van

de nieuwe producten faalt. Het is daarom niet verwonderlijk dat marke-

teers zeer geïnteresseerd zijn in de factoren die het succes van nieuwe

producten bepalen. Dit laatste niet in het minst, omdat afzetmarkten

niet meer beperkt zijn tot het eigen land en diffusie van innovaties in

andere landen, waaronder opkomende markten, noodzakelijk geworden

is. In de laatste decennia is er grote vooruitgang geboekt in de kennis over

adoptie en diffusie van innovaties. In dit artikel wordt inzicht gegeven in

deze kennis.

1 Hester van Herk is Universitair Hoofddocent bij de afdeling Marketing, de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, [email protected]

�� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Page 35: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 ��

Inleiding

De mate waarin consumenten geneigd zijn om nieuwe

producten aan te schaffen wordt adoptie van innovaties

genoemd; diffusie van innovaties gaat over de snelheid waar-

mee een innovatie zich verspreidt. Of consumenten tot de

adoptie van innovaties willen overgaan, hangt af van diverse

factoren: (1) de kenmerken van het product en de context

waarin het product wordt aangeboden en (2) kenmerken van

de koper en zijn/haar cultuur.

Kenmerken van een innovatie

Onderzoek naar adoptie van innovaties richt zich vooral op

de fase waarin een product voor het eerst op de markt wordt

gebracht. Als innovaties beter in staat zijn consumentenbe-

hoeften te bevredigen dan bestaande producten is de kans

groter dat zij succesvol worden. Succes betekent in dit geval

een hoge mate van daadwerkelijke aankoop van de innovatie.

Everett Rogers, de pionier op dit onderzoeksgebied, heeft een

aantal kenmerken van producten beschreven die bepalen

of een nieuw product aantrekkelijk is voor kopers. Als een

product waargenomen relatief voordeel heeft ten opzichte

van bestaande producten, compatibel is met huidige pro-

ducten of huidig gedrag, lage waargenomen complexiteit

heeft, communiceerbaar is en een laag waargenomen risico

heeft, is de kans op adoptie groter. Uit onderzoek is gebleken

dat het relatieve voordeel dat een product heeft een van de

beste voorspellers is van de adoptie van een innovatie. Naast

relatief voordeel is compatibiliteit belangrijk; dit refereert

naar de mate waarin het product aansluit bij de waarden,

de behoefte, eerdere ervaringen en het gedrag van de koper.

Als het product complexer lijkt heeft dat een negatief effect

op de adoptie-intentie; als niet duidelijk is hoe het product

gebruikt moet worden koopt men het niet. Wanneer goed te

communiceren is hoe het product gebruikt kan worden heeft

dat een positief effect op de adoptie-intentie. Ten slotte zal de

adoptie-intentie positief beïnvloed worden als de mogelijk-

heid bestaat om het product gratis of tegen lage kosten te

proberen. Dit beperkt het risico van de adoptie. Welk product-

kenmerk de adoptie-intentie het meest verklaart, is afhankelijk

van de productcategorie. Doch, duidelijk uit onderzoek is

het grote belang van relatief voordeel en compatibiliteit op

adoptie-intentie en adoptiegedrag van producten en diensten.

Incrementele of radicale innovatie

Innovaties zijn er in gradaties. De meeste innovaties zijn

aanpassingen van bestaande producten ofwel incrementele

innovaties. Voorbeelden zijn een nieuwe smaak van Coca

Cola of een mobiele telefoon waarmee ook foto’s gemaakt

kunnen worden. Een pen waarmee op een laptop geschreven

kan worden waarna de tekst wordt geconverteerd naar een

Worddocument is een radicale innovatie. Consumenten heb-

ben moeite met radicale innovaties, veelal omdat het risico

van de adoptie te groot wordt geacht. Onderzoek heeft aan-

getoond dat wanneer er een radicale innovatie op de markt

wordt gebracht, het kan helpen om het product samen met

een bekend product aan te bieden. Dit laatste is vooral zinvol

succesfactoren in een wereldmarkt

Page 36: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

voor mensen die geen ervaring hebben met de product-

categorie en dus graag de verzekering willen hebben dat

het risico van de aankoop niet groot is.

In het voorgaande is er steeds van uitgegaan dat de adoptie

van een innovatie vrijwillig is. Bijna altijd is dat ook het

geval; wanneer een consument de nieuwste iPhone of een

nieuwe Coca-Cola-variant koopt bestaat er geen dwang.

Anders is het wanneer een bank haar klanten dwingt tot het

gaan gebruiken van geldautomaten of de Nederlandse Spoor-

wegen loketten vervangen door kaartjesverkoopautomaten

(Reinders en collega’s, 2008). De dwang maakt dat er bij

voorbaat weerstand bestaat tegen de innovatie en dat men

negatieve gevoelens heeft ten opzichte van het bedrijf dat de

innovatie aanbiedt. De succesfactoren van zulke innovaties

blijken sterk af te hangen van de mate waarin een bedrijf

erin slaagt de klant de optie te bieden om terug te vallen op

personeel dat kan helpen.

Kenmerken van de kopers van innovaties

Sommige mensen zijn meer geneigd om een nieuw product

te proberen dan anderen. Er werd lange tijd van uitgegaan

dat de kopers van innovaties zich vooral bevinden onder

jonge hoog opgeleide welvarende consumenten. In een

recente meta-analyse (Arts en collega’s, 2008) wordt echter

aangetoond dat de invloed van demografische variabelen

(leeftijd, opleiding, inkomen) op adoptie-intentie en gedrag

beperkter is dan gedacht en dat vooral meer psychografische

kenmerken zoals innovativiteit van een persoon, opinie-

leiderschap en productbetrokkenheid van grote positieve

invloed blijken op de adoptie-intentie.

Innovatieve mensen vinden het leuk om nieuwe producten

te proberen of om zo nu en dan een ander merk of een andere

productvariant te kopen. Zij hebben een waardepatroon

waarin open staan voor veranderingen voorop staat. Zaken

als nieuwsgierigheid, vrijheid en creativiteit worden belang-

rijker gevonden dan respect voor tradities en bescheiden

zijn. Zulke kenmerken gelden voor individuen, en blijken

tevens een grote rol te spelen bij de diffusie van innovaties

over landen heen. Bijvoorbeeld, Denemarken en Groot-Brit-

tannië zijn landen waar men in het algemeen creativiteit en

vrijheid op prijs stelt. In Maleisië en op de Filippijnen daar-

entegen worden autonome beslissingen van de bevolking

veel minder gewaardeerd. Dit heeft duidelijke gevolgen voor

het potentiële succes van innovaties in verschillende landen.

Door technieken zoals Hazard-modeling (DeKimpe en col-

lega’s, 2000) is er in de afgelopen jaren inzicht ontstaan in

de redenen van succes of falen van innovaties in bepaalde

landen. Een belangrijk criterium voor de succesvolle diffusie

van (technologische) innovaties blijkt het BNP per hoofd

van de bevolking. Succes blijkt hoger in landen met een BNP

per hoofd van de bevolking van meer dan 10.000 dollar ten

opzichte van landen met een lager BNP per hoofd van de

bevolking. Echter, deze sociaaleconomische kenmerken zijn

niet voldoende om te verklaren waarom innovaties in Scandi-

navië, Groot-Brittannië of Nederland eerder succesvol zijn

dan in Spanje of Griekenland. De verklaring hiervoor ligt in

cultuurverschillen tussen landen (Tellis en collega’s, 2003).

Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat twee van

de vijf cultuurdimensies van Hofstede (2001), te weten Indi-

vidualisme (positief) en Onzekerheidsvermijding (negatief)

samenhangen met de mate waarin innovaties succesvol zijn.

In een individualistische samenleving staat het ‘ik’ meer cen-

traal en wordt eigen initiatief gewaardeerd; in meer collecti-

vistische landen maken mensen deel uit van hechte groepen

waaraan men loyaal dient te zijn. Nederland is een sterk

individualistische samenleving net als de USA en Groot-

Brittannië, landen in Zuid-Europa en ook in Azië en Midden-

en Zuid-Amerika zijn meer collectivistisch. In culturen met

een sterke onzekerheidsvermijding voelen mensen zich

bedreigd door onzekere of onbekende situaties; landen

met een sterke mate van onzekerheidsvermijding zijn

Griekenland, Portugal en Japan. Dit laatste in tegenstelling

tot de (collectivistische) samenlevingen in China en Hong-

kong waar onzekerheid niet als bedreigend wordt ervaren

en waar men dan ook graag nieuwe technologische gadgets

aanschaft.

Adoptie van innovaties blijkt dus samen te hangen met ken-

merken op landniveau en kenmerken op individueel niveau.

Door technieken als multi-level analyse is het mogelijk gewor-

den om na te gaan wat land en psychografische kenmerken

apart en samen bijdragen aan de adoptie-intentie. Uit zulk

onderzoek blijkt dat zowel landskenmerken als persoons-

kenmerken adoptie-intentie bepalen en dat dit per land

niet gelijk is. Bijvoorbeeld, traditionele (= minder innova-

�� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Page 37: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

tieve) consumenten in een sterk onzekerheidsvermijdende

cultuur zijn minder geneigd een innovatie te kopen dan

traditionele consumenten in een niet onzekerheidsvermij-

dende cultuur. Verder is gevonden dat de cultuur waarin

men leeft invloed heeft op de relatie tussen kenmerken

van de innovatie en de koopintentie ervan; bijvoorbeeld,

de invloed van relatief voordeel op adoptie-intentie is sterker

in minder onzekerheidsvermijdende culturen (Frambach en

collega’s, 2003).

Deze resultaten geven inzicht, maar tot nu toe is bijna

alle onderzoek naar adoptie van innovaties gedaan in de

rijke Westerse wereld. Wat adoptie van innovaties verklaart

in minder welvarende landen zoals in Zuid-Amerika of

in Afrika is nog onduidelijk; het lijkt zelfs dat meer on-

zekerheidsvermijdende culturen in Afrika producten juist

eerder adopteren.

Conclusie

Innovatie is belangrijk voor het voortbestaan van onder-

nemingen en ook regeringen zien innovatie als een basis-

voorwaarde voor de groei van de economie. Innoveren op

zich is niet voldoende, producten en diensten moeten ook

geaccepteerd en aangeschaft worden door consumenten.

Onderzoek naar adoptie van innovaties heeft gevonden

welke aspecten hierbij belangrijk gevonden worden. Door

hierop in te spelen wordt de kans op succesvolle introductie

van een innovatie vergroot. Ook is veel bekend geworden

over welke culturen het meest open staan voor nieuwe

producten. Deze kennis helpt te bepalen in welke landen

een innovatie het best geïntroduceerd kan worden en in

welke landen het product beter later op de markt gebracht

kan worden. Vervolgens kan de marketingstrategie in de

gekozen landen aangepast worden aan de behoeften van

individuen in deze landen. Door toepassing van deze weten-

schappelijke resultaten hebben bedrijven nu een tool om

stapsgewijs producten

te introduceren. Door eerst te focussen op innovatieve

landen en daarbinnen op innovatieve doelgroepen kan de

effectiviteit van marketinginspanningen verhoogd worden.

Referenties

Arts, Joep W. C., Ruud T. Frambach, and Tammo H. A.

Bijmolt (2008), “Generalizations on Consumer Innovation

Adoption: A Meta-Analysis on the Drivers of Intention and

Behavior,” Working Paper.

Dekimpe, Marnik G., Philip M. Parker, and Miklos Sarvary

(2000), “Global diffusion of technological innovations: A

coupled-hazard approach,” Journal of Marketing Research, 37(1),

47-59.

Frambach, Ruud T., Hester Van Herk, and Manoj K. Agarwal

(2003), Culture’s influence on innovation adoption: a global

study of managers’ adoption intention of telecom innovati-

ons. Amsterdam: Vrije Universiteit.

Reinders, Machiel J., Pratibha A. Dabholkar, and Ruud T.

Frambach (2008), “Consequences of Forcing Consumers to

Use Technology-Based Self-Service,” Journal of Service Research

(nog te verschijnen).

Rogers, Everett M. (2003), Diffusion of innovations. New York

[etc.]: Free Press.

Tellis, Gerard J., Stefan Stremersch, and Eden Yin (2003),

“The international takeoff of new products: The role of

economics, culture, and country innovativeness,” Marketing

Science, 22(2), 188-208.

Wat adoptie van innovaties verklaart in minder welvarende landen zoals in Zuid-Amerika of in Afrika is nog onduidelijk

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 ��

Page 38: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Spitsmijden: werken prikkels?Jasper Knockaert en Erik Verhoef1

Vanuit economische optiek is er alle reden om dit

probleem met actief beleid aan te pakken, en er niet

op te vertrouwen dat een vrije markt aan Adam Smith’s

onzichtbare hand vanzelf naar een maatschappelijk op-

timum wordt geleid. Reeds in 1920 stelde Arthur Pigou3

namelijk vast dat er in het geval van verkeerscongestie

sprake is van zogeheten “externe kosten”. De vrije markt

faalt in het bereiken van een optimum, omdat niet alle

maatschappelijke kosten door de veroorzakers daarvan

gedragen worden. In dit geval kan niet verwacht worden

dat individuele weggebruikers rekening houden met de

extra reistijden die de eigen verplaatsing voor andere weg-

gebruikers zal veroorzaken. Het gevolg is overconsumptie:

de weg wordt drukker bereden dan maatschappelijk

optimaal zou zijn. Pigou gaf ook direct de economisch

efficiënte oplossing voor dit probleem: een tol die gelijk

LUSTRUM/

De groeiende filedruk is één van de grootste, snelst groeiende en

meest weerbarstige problemen waar het verkeersbeleid in Nederland

– maar ook daarbuiten – zich voor geplaatst ziet. Ondanks alle pogingen

het tij te keren zijn de reistijdsverliezen op ons hoofdwegennet tussen

2000 en 2007 met 53% gestegen en worden de jaarlijkse economische

kosten van files in 2007 op rond de 3 miljard Euro geschat (KIM, 2008)2.

Het gaat daarbij onder meer om de waarde van verloren reistijd,

van onbetrouwbaarheid, en van uitwijkgedrag om de ergste files

te vermijden, zoals eerder of later reizen.

�� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

1 Jasper Knockaert is onderzoeker bij de afdeling Ruimtelijke Economie, de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, [email protected];

Erik Verhoef is hoogleraar bij de afdeling Ruimtelijke Economie, de Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, [email protected]

2 KIM (2008) Mobiliteitsbalans 2008: Congestie in perspectief Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, Den Haag

(http://www.verkeerenwaterstaat.nl/kennisplein/3/7/372414/Mobiliteitsbalans.pdf; laatst gezien 6 september 2008).

Page 39: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

is aan de waarde van de “marginale externe kosten” (de

totale voor anderen veroorzaakte kosten) zorgt ervoor dat

het weggebruik wordt teruggedrongen tot het optimale

niveau. Uiteraard is een dergelijke tol hoger naarmate het

drukker is en de optimale heffing zal dus variëren over

tijd en plaats. Zie hier de basale economische motivatie

voor gedifferentieerde kilometerheffingen, zoals die nu

zijn voorzien voor 2012 en later4.

In 1969 maakte de latere Nobelprijswinnaar William Vickrey5

een belangrijke toevoeging aan de economische theorie-

vorming rond congestie en het beprijzen daarvan. Waar

Pigou een statisch denkmodel hanteerde, introduceerde

Vickrey dynamiek in de analyse, waarbij hij specifiek keek

naar files zoals we die ook in Nederland zo vaak waarnemen.

Daarbij groeit en slinkt een file vóór een knelpunt gedurende

de spits, terwijl het knelpunt al die tijd een constante uit-

stroom van voertuigen heeft, welke gelijk is aan de capaciteit

van dat knelpunt. Eenvoudige mechanica suggereert dat die

file niet zou ontstaan als de toestroom van auto’s constant

tijdens de spits zou worden en gelijk aan de capaciteit. Zou

dat lukken, dan zijn de files in theorie op te lossen en in de

praktijk aanzienlijk te verkorten, zonder dat weggebruikers

alternatief vervoer hoeven te kiezen of op andere momenten

op hun werk hoeven aan te komen. Het enige dat nodig is, is

een afvlakking van de toestroom. En dat kan volgens Vickrey

bereikt worden met een dynamische heffing, die eerst continu

stijgt en daarna weer daalt – eigenlijk net als de lengte van

files in het huidige evenwicht, zonder heffing.

Tot voor kort bleef de reikwijdte van de inzichten van Pigou

en Vickrey toch voornamelijk beperkt tot de (vervoers-)econo-

mieboekjes. Maar dat is snel aan het veranderen. Succesvolle

toepassingen van congestieheffingen zijn bijvoorbeeld al ope-

rationeel in steden als Singapore (in oervorm al vanaf 1975)

en London (sinds 2003). In Nederland wordt, zoals gezegd,

ook al hard gewerkt aan het invoeren van Anders Betalen

voor Mobiliteit – het omzetten van vaste autobelastingen in

tarieven per kilometer. In de aanloop daarnaar toe wordt in

diverse experimenten al ervaring opgedaan met het gebruik

van financiële prikkels in het wegverkeer. Eén van de eerste

van dat soort experimenten was de proef Spitsmijden, die in

Het gevolg is overconsumptie: de weg wordt drukker bereden dan maatschappelijk optimaal zou zijn

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 ��

3 Pigou, A.C. (1920) Wealth and Welfare Macmillan, London.

4 V&W (2007) Starten met de Kilometerprijs Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag

(http://www.verkeerenwaterstaat.nl/Images/Starten%20met%20de%20KMprijs_tcm195-211932.pdf; laatst gezien 6 september 2008).

5 Vickrey, W. (1969). Congestion theory and transport investment. American Economic Review (Papers and Proceedings), 59, 251-261.

Page 40: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

deze bijdrage centraal staat. De proef was in veel opzichten

uniek. Inhoudelijk gaf het ons voor het eerst de kans om

niet op basis van enquêtes of modelstudies te onderzoeken

hoe weggebruikers op specifieke prikkels reageren, maar op

basis van “echt” gedrag (“revealed preference”, wordt dit wel

genoemd). In technische zin was het vernieuwend om via

“kastjes” in de auto passages van deelnemers elektronisch

te meten, om aan de hand daarvan de prikkels daadwerkelijk

te kunnen geven. In conceptuele zin was het vernieuwend

omdat niet – zoals in de conventionele theorie – de nadruk

lag op de betaling van tol of heffingen, maar dat in plaats

daarvan een positieve benadering werd gekozen, waarin gro-

tere aanpassingen ten opzichte van het “nulgedrag” werden

gewaardeerd met grotere beloningen. Deels werd dit gevoed

door de inhoudelijke wens om te zien of “belonen” andere

gedragsreacties oproept dan “bestraffen”. Deels kwam het

voort uit de noodzaak om vrijwillige deelnemers te werven,

en die komen nu eenmaal eerder op een beloning af dan

op een straf. En, ten slotte, organisatorisch was het ver-

nieuwend omdat in de proef werd samengewerkt door een

groot aantal partijen; komend vanuit het onderzoek, vanuit

de overheid, en vanuit het bedrijfsleven. Binnen de proef

besloeg het onderzoek meerdere velden, waaronder gedrags-

analyse en modellering. In deze bijdrage beperken we

ons tot een korte beschrijving van de proefopzet en geven

we de meest aansprekende resultaten. Op dit moment is

gedragsmodellering op basis van de (enorme) database

die uit het project is voorgekomen nog in volle gang.

Opzet

Het proefgebied betrof de A12, van Zoetermeer richting

Den Haag. Op dit traject is de fileproblematiek groot, terwijl

het feit dat er weinig op- en afritten en routealternatieven

zijn de proef relatief eenvoudig beheersbaar maakte. Voor

de proef was op basis van verkeersgegevens de periode

07.30 – 09.30 uur als ochtendspits gedefinieerd. In principe

konden deelnemers een beloning verdienen als ze niet in

deze periode met de auto van Zoetermeer richting Den Haag

reisden. Ze konden zelf kiezen wat voor beloning ze wilden:

geld of spaarpunten voor een smartphone genaamd Yeti.

232 deelnemers kozen voor geld, 108 voor de Yeti. In beide

gevallen werd de voor de beloning vereiste gedragswijziging

gebaseerd op het individuele referentiegedrag in de periode

voor het experiment, zonder dat de deelnemers dat op dat

moment overigens wisten.

Voor de geldvariant werden gedurende tien weken (eind 2006)

verschillende beloningsschema’s uitgetest, waarbij beloningen

varieerden van drie tot zeven euro per gemeden spits. Voor de

Yeti werd de beloningsperiode korter gehouden om gedurende

de resterende periode ook het effect van verkeersinformatie

(op de Yeti) te kunnen meten, dus zonder beloningen. Bij een

onvoldoende aantal spitsmijdingen moesten deze deelnemers

de smartphone die ze ontvingen terug geven aan het einde van

het experiment.

De meting van het gedrag gebeurde met behulp van een

elektronische voertuigidentificatie, ondersteund door

camera’s met kentekenherkenning. Voor deze metingen

werd in het voertuig van de deelnemer een OBU (“on-board

unit”) ingebouwd. Via de camera’s werd ook het gebruik

van andere auto’s (zonder OBU’s) uit het gezin van de

deelnemer geregistreerd. De registratiesystemen stonden

zowel op de A12 als op het onderliggend wegennet opgesteld.

Naast de elektronische registraties vulden de deelnemers

dagelijks een beperkt logboek in. Dit leverde aanvullende

gegevens op, bijvoorbeeld over het gebruik van alternatieve

vervoerswijzen en ritmotieven. De spelregels maakten duide-

lijk dat deze aanvullende informatie geen invloed zou hebben

op de beloning, zodat mensen zich niet geremd hoefden te

voelen om eerlijk te antwoorden. Het beloningsexperiment

werd verder aangevuld met enquêtes bij zowel deelnemers

als niet-deelnemers, om op die manier meer inzicht te

krijgen in de keuze om al dan niet deel te nemen.

De deelnemers

De deelnemers aan de proef bestaan voor 64,7% uit mannen

en wonen bijna allemaal in Zoetermeer. De helft van de deel-

nemers is tussen de 35 en 49 jaar; een kwart is ouder en een

kwart is jonger. Uit de opgegeven motieven voor deelname

blijkt dat de beloning weliswaar de belangrijkste reden voor

deelname is, maar dat ook andere motieven meespelen, zoals

Het mijden van de spits wordt met name gerealiseerd door met de auto buiten de spits te gaan rijden

�0 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

Page 41: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

het bijdragen aan kennis over en vermindering van de filepro-

blematiek en het experimenteren met alternatieve reisopties.

Om inzicht te krijgen in de mogelijkheden tot een grootscha-

liger toepassing, werden ook niet-deelnemers (en gebruikers

van de A12) gepolst naar hun bereidheid om mee te doen

aan een beloningsexperiment. 29,4% gaf aan zeker wel of

waarschijnlijk mee te zullen doen. 11,5% zegt misschien mee

te zullen doen. Dit suggereert dat bij een grootschalige opzet

van een beloningsproef, waarbij alle regelmatige gebruikers

van de A12 benaderd worden, maximaal ongeveer 40% hier-

aan zou kunnen meedoen.

De belangrijkste reden om niet mee te doen is het niet kun-

nen mijden van de spits vanwege werktijden (genoemd door

65%). Uit de cijfers blijkt verder dat de deelnemers aan het

experiment op het punt van flexibiliteit (in tijdstipkeuze)

representatief zijn voor potentiële deelnemers onder de

regelmatige A12-gebruikers.

Gedragswijziging

De hamvraag is, uiteraard: “En… werkt het?”. Het antwoord is

“Ja – sterker dan verwacht”. In Figuur 1 is voor de deelnemers

met geldbeloningen voor de voormeting, de drie belonings-

schema’s (geldvariant) en de nameting de verdeling over

vervoerswijzen en tijden weergegeven. Het betreft de verde-

ling van alle dagen waarop woon-werkritten werden gemaakt

of thuis werd gewerkt. Het beeld voor de mensen die voor een

Yeti spaarden lijkt sterk op het in Figuur 1 getoonde beeld.

In de periodes zonder beloning (de voor- en nameting) reist

47-50% van de deelnemers met de auto in de spits. Bij belonen

daalt dit percentage naar 26% (bij 3 euro) en 19% (7 euro en

variabele beloning). Het effect van belonen op het reizen per

auto in de spits is dus zeer significant: ongeveer de helft van

de spitsritten wordt onderdrukt.

Het mijden van de spits wordt met name gerealiseerd door

met de auto buiten de spits te gaan rijden. Het aantal autorit-

ten vóór 07.30 uur neemt toe van 20% tot 33-39%. Het aantal

autoritten na 09.30 uur neemt toe van 10% tot 15,1-16%. Het

totale autogebruik (over alle tijdsperioden) neemt af van

80% tot 73-75%. De afname van het autogebruik wordt vooral

bereikt door een toename van OV-gebruik (van 4% in de voor-

meting tot 9,5-12% bij belonen).

Het autogebruik in de spits keert na het ophouden van de

beloning vrijwel terug naar het niveau van de voormeting.

Het OV-gebruik is tijdens de nameting iets hoger dan tijdens

de voormeting; het omgekeerde geldt voor de fiets. Ongetwij-

feld spelen seizoensinvloeden hier een rol (de proef was in

het najaar).

Vergelijking van de verschillende beloningsvarianten leert dat

het grootste effect (een reductie van het spitsverkeer van 50%

tot 26%) al met een beloning van 3 euro gerealiseerd wordt. De

variabele beloning en de beloning met 7 euro zorgen voor een

extra reductie tot 19%. Opvallend is dat de variabele beloning

leidt tot een nagenoeg identieke verdeling over vervoerswijzen

en tijden als de “vlakke” beloning van 7 euro. De relatief

kleine gedragsveranderingen ten gevolge van dit soort aanpas-

singen in de beloning zou goed kunnen samenhangen met

het feit dat deelnemers voor de volledige duur van de proef

afspraken thuis of op het werk gemaakt zullen hebben, waar-

door het minder gemakkelijk wordt om op veranderingen in

de beloning tijdens de proef te reageren.

De belangrijkste reden om niet mee te doen is het niet kunnen mijden van de spits vanwege werktijden

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 �1

Figuur 1: Gedragseffecten van beloningen in Spitsmijden

Met

aut

o vo

or 7

.30

Met

aut

o 7.

30-8

.00

Met

aut

o 8.

00-9

.00

Met

aut

o 9.

00-9

.30

Met

aut

o na

9.3

0

Ander

e au

to u

it ge

zin

Ander

e au

to b

uite

n ge

zin

Pass

agier i

n ca

rpoo

lOV

Fiets

Ander

e ve

rvoe

rwijz

e

Thui

swer

ken

Ander

e wer

kloc

atie

Page 42: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Er treedt dus een duidelijke verschuiving op van de spits-

periode naar de perioden voor en na de spits. Voor de

verkeersafwikkeling is het van belang om de verdeling van

autoritten in de tijd iets meer in detail te bekijken. In figuur

2 is de verdeling van autoritten over de ochtendpiek weerge-

geven. Bij belonen is duidelijk zichtbaar dat er twee nieuwe

pieken optreden. De grootste piek, met 20-25% van de ritten,

vindt plaats op 07.25 uur, dus net voor het kritische tijdstip

07.30 uur. Een tweede piek treedt op om 09.35 uur, dus net

na de kritische grens van 09.30 uur.

Conclusies

De resultaten hierboven geven aan dat de deelnemers aan

de proef Spitsmijden een onverwacht sterke gedragsreactie

lieten zien. De belangrijkste aanpassing was het verschuiven

van het tijdstip van de verplaatsing. Dit sluit aan bij de

analyse van Vickrey, waarin tijdstipaanpassingen ook de

belangrijkste gedragsdimensie vormen. Het impliceert dat

de effectiviteit van kilometerheffingen bij het verminderen

van congestie gebaat zal zijn bij het voldoende differentiëren

van de heffing over de tijd, zodat de prikkel om het tijdstip

van de rit aan te passen inderdaad gegeven wordt. Het relatieve

gemak van tijdstipaanpassingen maakt het experimenteren

met een heffing à la Vickrey extra aanbevelingswaardig.

De onverwacht sterke gedragsreactie komt ongetwijfeld voor

een belangrijk deel voort uit het feit dat we te maken hebben

met vrijwillige deelnemers, die zich natuurlijk eerder zullen

aanmelden als ze verwachten meer beloningen te kunnen

verdienen. Het is geen willekeurige trekking uit de totale

populatie weggebruikers. De cijfers hoeven dus ook zeker niet

representatief te zijn voor wat we zullen zien bij toepassingen

met grotere aantallen deelnemers. Nieuwe proeven, die op

dit moment in voorbereiding zijn, zullen moeten uitwijzen

hoe effectief de maatregel is bij grotere aantallen deelnemers

en daarmee hoe representatief onze groep deelnemers was.

Een andere belangrijke vraag die speelt bij grotere toepassin-

gen is hoe groot het latente vraag effect is. Dat wil zeggen: in

welke mate wordt de vrijgekomen ruimte op de weg, ontstaan

doordat deelnemers hun gedrag aanpassen, weer opgevuld

door een toestroom van niet-deelnemers? Bij het bouwen en

verbreden van wegen ter bestrijding van files vormt dergelijke

“latente vraag” vaak een notoire spelbreker, die de resultaten

sterk kan laten tegenvallen. Ook op deze vraag zullen toekom-

stige proeven een antwoord moeten geven.

Hoewel Spitsmijden dus veel weg heeft van dynamische hef-

fingen – tijdsafhankelijke beloningen vormen in feite een

soort spiegelbeeld – is het waarschijnlijk weinig zinvol om

de twee als concurrerende instrumenten te zien. Werken

met beloningen lijkt vooral geschikt voor tijdelijke proble-

men; niet alleen vanwege de kosten die er mee samenhan-

gen, maar ook vanwege problemen met het definiëren van

“nulgedrag” en met het bepalen van de groep potentiële

deelnemers. Wegwerkzaamheden en evenementen worden

vaak genoemd als mogelijke toepassingsgebieden. Verschil-

lende proeven die op dit moment lopen of in planning zijn,

zullen zich dan ook specifiek op dit soort situaties richten.

Dat neemt niet weg dat dit soort proeven ons veel kunnen

leren over vragen die ons te wachten staan bij het invoeren

van kilometerheffingen, zowel wat betreft de techniek, als

de vormgeving van de prikkels, als de gedragsreacties die

daaruit voortkomen.

Het autogebruik in de spits keert na het ophouden van de beloning vrijwel terug naar het niveau van de voormeting

�2 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

aandee

l

tijdstip

Figuur 2: De spreiding van ritten over de spits

Page 43: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

> Promoties FEWEB• 12 september, Promotie Paul Claes (Aula), titel proefschrift:

“Value-based Management Control systems: An Analysis of

Design and Use”, Promotor: Prof.dr. T.L.C.M. Groot

• 22 september, Promotie Haralambie Leahu (Aula),

titel proefschrift: “Measure-valued differentiation for Finite

Products of Measures: Theory and Applications”. Promotor:

Prof.dr. H.C. Tijms en co-promotor: dr. B.F. Heidergott.

• � oktober, Promotie Tjerk Budding (Aula), titel proefschrift:

“Decentralization, performance evaluation and

government performance”. Promotor Prof.dr. T.L.C.M. Groot.

• 2� oktober, Promotie Andre Monteiro (Aula). Titel proef-

schrift: “The Dynamics of Corporate Credit Risk: An Intensity-

based Econometric Analysis”. Promotor Prof.dr. A. Lucas.

• �0 oktober, Promotie Wouter Vermeulen (Aula). Titel

proefschrift: “Essays on housing supply, land use regulation

and regional labour markets”. Promotor: Prof.dr. P. Rietveld.

Co-promotoren: dr. J.N. van Ommeren en dr. J. Rouwendal.

• � november, Promotie F. Bijleveld (Aula). Titel proefschrift:

“Time Series Analysis in Road Safety Research using State

Space Methods”. Promotoren: Prof.dr. S.J. Koopman en

dr.ir. C.A.G.M. van Montfort.

• 10 november, Promotie Nicky Pouw (Aula). Titel proef-

schrift: “The Priorities of Poor Small-Holder Farmers in Uganda.”

Promotor: Prof.dr. J.W. Gunning en co-promotor: dr. C. Elbers.

• 1� november, Promotie Ronald Wolthoff (Aula). Titel proef-

schrift: “Essays on simultaneous search equilibrium.” Promotor:

Prof.dr. G.J. van den Berg. Co-promotor: Dr. P.A. Gautier.

• 1� november, Promotie Bert Steens (Aula). Titel proef-

schrift: “Impacts of Transfer Pricing on Value Creation”.

Promotoren: Prof.dr. J.F.M.G. Bouwens en Prof.dr. F.A.Roozen.

• 2� november, Promotie Yin Yen Tseng (Aula). Titel

proefschrift: “Valuation of Travel Time Reliability in Passenger

Transport.” Promotoren: Prof. dr. P. Rietveld en Prof.dr. E.T. Verhoef.

• 1 december, Promotie Michel van der Wel (Aula). Titel

proefschrift: “Risk-Free Rate Dynamics: Information, Trading

and State Space Modeling.” Promotoren: Prof.dr. A. Lucas en

Prof.dr. S.J. Koopmans. Co-promotor: dr. A. Menkveld.

> Seminars – Colloquia – LezingenOp de Faculteit worden verschillende lezingen georganiseerd.

Hieronder tref je een kort overzicht aan van de lezingen die

de komende tijd plaatsvinden.

FaDo Lunch Seminars

De FaDo (Faculteit op Donderdag) lunch seminars vinden om

de twee weken plaats op donderdag van 12.30 uur tot 13.30

uur in zaal 2E-37. Voor lunch wordt gezorgd.

11 september Peter Peverelli (M&O)

2� september Boriana Rukanova (I&L)

� oktober Wouter Stam (M&O)

2� oktober Henri Dekker (Accounting)

� november Onbekend

20 november Claartje Vinkenburg/

Josje Dikkens (M&O)

� december Jan-Maarten van Sonsbeek (gast)

1� december Harold Houba (Econometrie)

Voor meer informatie kun je contact opnemen met:

Paul Vlaar [email protected]

Jacob Jordaan [email protected]

Ina Putter [email protected]

NIEUWS/FEWEB

AGENDA

> Oraties en afscheidsredes FEWEB• � oktober, oratie Prof.dr. E.L.H.M. van de Loo (Aula).

Hoogleraar Leiderschap en Gedrag,

titel: “De schaduw van de verandering.”

• 1� oktober, Afscheid Prof.dr. D. Keuning (Aula).

Titel: “Structuurhygiene geboden! Over zindelijk denken

en handelen in organisatiestructuren.”

• 1� november, oratie Prof.dr. P.W.A. Eimers (Aula).

Prijzen en awards

Eveline van Leeuwen wint EPAINOS prize 2008

Op 30 augustus, op het congres van de Europese Regional Science

Association in Liverpool, ontving Eveline van Leeuwen (afdeling

ruimtelijke economie) deze prijs.

De prijs wordt gegeven voor het beste paper voor deelnemers tot

33 jaar. Evelines paper ging over ‘The effects of future retail

developments on the local economy; combining micro and macro

approaches’. In haar paper hanteert zij Social Accounting Matrices in

combinatie met micro simulatiemodellen. Eerder dit jaar verdedigde

Eveline van Leeuwen haar proefschrift over ‘Towns Today’.

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 ��

Page 44: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

�� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

FEWEB viert 60-jarig lustrum!De faculteit bestaat in 2008 60 jaar en daar zullen we met name in de

week van 20 oktober uitgebreid bij stilstaan. Het programma van die

week is als volgt:

Maandag 20 oktober | Op maandag 20 oktober viert de Vrije

Universiteit haar 128ste verjaardag. Dit jaar staat de dies natalis in het

teken van Crises op de financiële markten. Sprekers zij o.a Lex Bouter,

rector magnificus en André Lucas, hoogleraar Financiële markten

en instellingen aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en

Bedrijfskunde. Daarnaast zal een eredoctoraat worden uitgereikt aan

voormalig minister van financiën, Gerrit Zalm. De dies begint om

14.45 uur, aula hoofdgebouw VU, Boelelaan 1105, Amsterdam.

Dinsdag 21 oktober | Ter ere van haar 60-jarig jubileum organiseert

de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde op

dinsdag 21 oktober een lustrumsymposium. Dit symposium zal

plaatsvinden van 13.00 tot 17.00 in de Aula van de Vrije Universiteit.

Het thema van het symposium handelt over de ontwikkeling van het

Nederlandse begrotingsbeleid en de regulering van de financiële sector,

met bijdragen van Gerrit Zalm, Wouter Bos, Rick van der Ploeg, Sweder

van Wijnbergen en Coen Teulings. Na afloop van dit symposium vindt

in de foyer voor de Aula de jubileumreceptie van de faculteit plaats.

De receptie zal niet alleen een uitstekende gelegenheid zijn om de

faculteit te feliciteren, maar ook om oude en jonge contacten te

verstevigen, nieuwe contacten op te doen en om gewoon weer eens

op de VU te zijn.

Zaterdag 2� oktober | VESVU/AVE/Aureus alumni dag

Op 25 oktober organiseert Aureus een alumnidag voor iedereen die

in de afgelopen 60 jaar actief lid is geweest van Aureus/AVE/VESVU.

Dit is een uitgelezen mogelijkheid om bij te praten met studiegenoten!

De alumnidag zal op zaterdag 25 oktober plaatsvinden bij Strand West.

De dag begint om 15.00 tot 18.30 en aansluitend is er de mogelijkheid

om een vorkje mee te prikken.

Woensdag 2� oktober | Amsterdam Academic Conference

De laatste dag van het lustrum zal beginnen met het Amsterdam

Academic Conference (AAC). Het thema van het AAC is “Diversity;

Managing Differences”. De volgende sprekers zullen aanwezig zijn:

• Sybilla Dekker (voormalig minister van VROM)

• Anja Groenewoud ( CEO Accenture)

• Agnes Jongerius ( Voorzitter FNV Bondgenoten)

• Jan Nooitgedagt (Ernst & Young)

• Jos Nijhuis (CEO PWC)

• David Pinto (hoogleraar interculturele communicatie)

Intense “Lustrum Edition” | Tijdens het lustrum organiseert Aureus

in samenwerking met de faculteit het grootste feest ooit! Met Intense:

lustrum edition wordt het lustrum knallend afgesloten. Op 29 oktober

zal dit grootse feest plaatsvinden in de Escape. Het gaat hier om

Escape Club, Escape Studio en Escape deLux.

Tijdens het feest zullen onder andere ErickE, Sidney Samson, Gregor

Salto en dj Rockid draaien. Voor Aureus leden bedraagt de entree

slechts 6 Euro, voor medewerkers van FEWEB is de entree 8 Euro en

voor introducees bedraagt de entree 10 Euro.

Pieter Gautier is gekozen tot docent van het jaar van

het Tinbergen Instituut

Pieter Gautier (afdeling algemene en ontwikkelingseconomie) is

gekozen tot docent van het jaar 2007/2008 door de eerstejaars

studenten van het Tinbergen Instituut. Hij doceert het vak Macro

labour and agency problems (onderdeel van macroeconomics).

Siem Jan Koopman (afdeling econometrie) is op de tweede plaats

geëindigd. Hij doceert het vak Advanced Econometrics.

Emerald Outstanding Paper Award 2008

voor Bart Bossink en collega-onderzoekers

Bossink (afdeling M&O) ontving de prijs voor het artikel: “Corporate real

estate and competitive strategy”. Collega-onderzoekers zijn Bas Singer

en Herman van de Putte, beiden van de Faculteit Bouwkunde-TU Delft.

Het artikel is gepubliceerd in the Journal of Corporate Real Estate.

Associate Editor Award 2007

voor Gerard van den Berg

Van den Berg (afdeling algemene en ontwikkelingseconomie) ontving

de award van het toptijdschrift ‘Journal of Econometrics’. Als ‘Associate

Editor’ heeft hij zorggedragen voor het selectieproces van papers

voor publicatie. Hij ontvangt de award “in great appreciation for the

outstanding service”.

Onderwijsprijzen

voor Kees van den Hoeven en Patrick Tuijp

Op 28 april jl. werden de facultaire onderwijsprijzen uitgereikt.

De prijs voor de beste docent was voor Kees van den Hoeven

(afdeling econometrie), terwijl de Best Student Award werd toegekend

aan Patrick Tuijp. Het faculteitsbestuur feliciteert beiden met deze

bijzonder eervolle onderscheiding.

Weer een Best Paper Award voor ITAIDE

ITAIDE heeft voor de tweede keer op een rij de Best Paper Award

gewonnen op de Bled Electronic Commerce Conference, die elk jaar

wordt gehouden in Bled, Slovenia.

Deze conferentie hoort bij de top-5 internationale conferenties op het

gebied van electronic commerce. De Conferentie werd dit jaar voor

de 21e keer gehouden, en het is nog nooit eerder voorgekomen dat

een groep twee keer achter elkaar deze prijs heeft gewonnen. In beide

gevallen gingen de papers over resultaten van het ITAIDE project.

Gegevens van de paper:

Page 45: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 ��

Summerschool Ondernemerschap 2008 gewaardeerd met 9.1De Amsterdamse Summerschool Ondernemerschap 2008, die

plaatsvond van 7 tot en met 11 juli, is door de deelnemers

gewaardeerd met een 9.1!

Deze hoge score bleek uit een enquête die onder de deelnemers is

gehouden, de waardering voor de verschillende aspecten van de

summerschool was uitzonderlijk hoog. De enthousiaste reacties van

de deelnemers tijdens de week bevestigden dat ook: de geselecteerde

groep bleek ontzettend enthousiast en ambitieus en gaf elkaar, de

begeleiders en de sprekers daardoor veel energie. Dit resulteerde

in een zeer hoge kwaliteit van de uiteindelijke businessplannen

en elevator pitches tijdens de finaledag. De Summerschool

Ondernemerschap werd dit jaar georganiseerd door ABN AMRO en

CASE. CASE is het nieuw opgerichte Centrum van Amsterdamse

Scholen voor Entrepreneurschap, het samenwerkingsverband van

Universiteit van Amsterdam (UvA), Hogeschool van Amsterdam

(HvA), Hogeschool Inholland en Vrije Universiteit (VU). Tijdens deze

Summerschool werkten studenten hun businessidee uit onder

begeleiding van diverse professionals.

Peter Nijkamp bij beste 100 economen van de wereldProf.dr. P. Nijkamp (afdeling ruimtelijke economie) staat op plaats 96

van de wereldranglijst van economen. Dat blijkt uit cijfers van de

RePEc, een database met gegevens over 17.000 economen. Nijkamp

heeft in de meetperiode van alle economen de meeste stukken

geschreven (436 works) en de meeste onderscheidende stukken

gepubliceerd (409 distinct works). Van de in Nederland werkende

economen op de wereldranglijst staat alleen Florencio Lopez-de-Silanes

(nummer 75) hoger.

Jan Willem Gunning benoemd tot KNAW lidProf. dr. J.W. Gunning (afdeling algemene en ontwikkelingseconomie)

is tijdens de laatste vergadering van de Koninklijke Nederlandse

Academie van Wetenschappen benoemd tot gewoon lid. De KNAW

heeft maximaal 220 gewone leden onder de vijfenzestig jaar.

Daarnaast kent de KNAW rustende leden (gewone leden ouder dan

65 jaar), buitenlandse leden en correspondenten. De leden van

de KNAW worden gekozen op grond van hun wetenschappelijke

prestaties. Ze worden benoemd voor het leven. Dit bijzonder eervolle

lidmaatschap werd eerder aan drie andere hoogleraren van onze

faculteit toegekend: Peter Nijkamp, Hans Opschoor en Karel Davids.

Gerrit Zalm krijgt eredoctoraatDe Vrije Universiteit Amsterdam (VU) heeft besloten een eredoctoraat

te verlenen aan drs. Gerrit Zalm.

Hij zal dit eredoctoraat in ontvangst nemen op 20 oktober 2008,

de 128ste dies natalis van de VU. Het eredoctoraat wordt hem

toegekend voor zijn wezenlijke bijdrage aan de ontwikkeling,

invoering, vormgeving en uitvoering van het trendmatig begrotings-

beleid en daarmee aan de vernieuwing van het Nederlandse

begrotingsbeleid, vanaf het begin van de jaren ‘90. Zalm ontvangt

het eredoctoraat op voorstel van de faculteit der Economische

Wetenschappen en Bedrijfskunde.

De heer Zalm begon in 1975 zijn carrière bij het ministerie van

Financiën, was van 1989 tot 1994 directeur van het Centraal

Planbureau en bijzonder hoogleraar Economische Politiek bij de

economische faculteit aan de VU en vervolgens in verschillende

kabinetten minister van Financiën en vice-premier.

Hij is thans werkzaam bij DSB en bekleedt, naast enkele andere

adviesfuncties, het voorzitterschap van de International Accounting

Standards Committee Foundation.

Als erepromotor is aangewezen prof.dr. Harmen Verbruggen,

hoogleraar aan en decaan van onze faculteit.

Boriana Rukanova, Eveline van Stijn, Helle Zinner Henriksen, Ziv Baida,

Yao-Hua Tan, Multi-Level Analysis of Complex IS Change: A Case Study

of eCustoms, Proceedings of the 21th Bled Electronic Commerce

Conference, Bled, Slovenia, June, 15-18, 2008.

Boriana Rukanova en Yao-Hua Tan (I&L) zijn werkzaam op het ITAIDE

project bij FEWEB; Ziv Baida was tot 2007 werkzaam op het ITAIDE

project en is nu werkzaam bij IBM Nederland B.V.; Eveline van Stijn

en Helle Zinner Henriksen zijn van de Information Management

Department, Copenhagen Business School.

Albert Menkveld wint Best Paper award

Albert Menkveld, heeft op de 2008 Western Finance Association (WFA)

Meeting in Hawaii (22 – 25 juni) de NYSE Euronext Award For the Best

Paper on Equity Trading ontvangen. De titel van de paper luidt: ‘Does

Algorithmic Trading Improve Liquidity?’ Menkveld schreef de paper

in samenwerking met Terence Hendershott (University of California,

Berkeley) en Charles Jones (Columbia University).

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 ��

Page 46: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

Naar aanleiding van het toekennen van een ere-

doctoraat aan Gerrit Zalm op de Dies Natalis van

de VU op 20 oktober, hebben wij van Professor

L.F. van Muiswinkel de volgende bijdrage ontvangen

over de verdiensten van Gerrit Zalm.

De verdiensten van Gerrit Zalm voor de overheidsfinanciën in NederlandDik van Muiswinkel1

De verdienste van Gerrit Zalm op begrotingsterrein bestaat

vooral hierin dat hij het gedachtegoed van Zijlstra, aangepast

aan een nieuwe situatie, weer in ere hersteld heeft.

Het structurele, dan wel trendmatige,

begrotingsbeleid van Zijlstra

Zijlstra merkte dat de politiek voordurend de neiging had zich

procyclisch te gedragen. In goede tijden, als de belastinginkomsten

overvloedig binnenstroomden, had het parlement de neiging te

pleiten voor allerlei extra uitgaven onder het motto: “het geld is er

toch”. In slechte tijden gebeurde het omgekeerde; tegenvallende

belastinginkomsten moesten leiden tot beperking van uitgaven.

Zijlstra wilde af van dit procyclisch gedrag, hij wilde rust in de tent.

Zijn uitgangspunt was dat de overheid structureel een tekort mocht

en moest hebben dat gelijk behoorde te zijn aan het spaaroverschot

van de marktsector. Voor het gemak in vergelijkingen (vergeef me,

ik blijf een schoolmeester):

Y = C + I + O + X – M (1)

Y = C + B + S (2)

of (O – B) = (S – I) – (X – M) (3)

of = – (4)

Ervan uitgaande dat de lopende rekening over langere termijn genomen

in evenwicht behoorde te zijn, kwam Zijlstra ertoe te zeggen dat het

structurele tekort van de overheid gelijk mocht en moest zijn aan het

structurele spaaroverschot van de marktsector (beide uitgedrukt in een

percentage van het nationale inkomen). In Nederland werd en wordt

permanent meer gespaard dan nodig is ter financiering van een goed

niveau van binnenlandse investeringen van de marktsector bij volledige

werkgelegenheid. Als de overheid dat structurele spaaroverschot van de

marktsector niet naar zich toe zou trekken via haar tekort, zou dit tot

een deflatoire ontwikkeling leiden en dat moest worden voorkomen.

De overheid moest dus een tekort hebben.

Zijlstra had daarmee in zijn periode als minister van financiën gelijk,

omdat er toen nog geen vrij internationaal kapitaalverkeer bestond.

Die overmaat van besparingen kon geen andere kant op en buitenlandse

investeerders kregen in Nederland geen kans. Terzijde, later is het

kapitaalverkeer natuurlijk wel vrij geworden en ging dit deel van het

verhaal van Zijlstra, dat de overheid een tekort van een bepaalde

omvang behoorde te hebben, niet meer op.

Zijlstra had dit later uiteraard ook wel door, zoals bleek toen ik daar

met hem over sprak. Hoe dan ook, het voorgaande verklaart waarom

men ook wel sprak over het structurele begrotingsbeleid van Zijlstra.

De overheid behoorde dus een tekort te hebben dat een bepaald

percentage vormde van het nationale inkomen. Zijlstra dacht daarbij

aan 5% voor de gehele overheid; 3,5% voor de Rijksoverheid en 1,5%

voor de lagere overheden.

Nu het begrotingsbeleid. Stel dat in de uitgangssituatie het werkelijk

overheidstekort gelijk is aan het structureel gewenste tekort. Als

in de loop van de tijd structureel constant moet blijven kan bij een

trendmatige groei van het nationale inkomen het overheidstekort

(O – B) in absolute termen mee stijgen. Als men ernaar zou streven de

collectieve lastendruk in de loop van de tijd constant te houden

dan werd de trendmatige ruimte voor uitgavenvergroting bepaald door

de trendmatige groei van Y. Als het belastingbeleid erop gericht zou

zijn de collectieve belastingdruk bewust te verhogen dan was daarvan

een grotere ruimte voor uitgavenvergroting het gevolg. Omgekeerd

betekende een bewust verlagen van de collectieve lastendruk minder

ruimte voor de groei van de overheidsuitgaven. De bekende regel

luidde dan ook dat de begrotingsruimte die de trendmatige groei

van het nationale inkomen bood gebruikt kon worden voor uitgaven-

vergroting, belastingtariefsverlagingen of een combinatie van die

beide (een belastingtariefsverhoging werd behandeld als een

negatieve belastingtariefsverlaging).

Heel concreet: Stel dat aan het begin van de kabinetsperiode het

overheidstekort gelijk was aan het structureel aanvaardbare. Men nam

vervolgens een verwachte trendmatige groei van het nationale inkomen

aan en berekende op grond daarvan de begrotingsruimte. Vervolgens

werd een politieke beslissing genomen over de verdeling van die

ruimte over uitgavenvergroting en belastingtariefsveranderingen.

Zijlstra zelf was voorstander van een zodanige verdeling van de

begrotingsruimte dat de macro-economische belastingdruk niet zou

stijgen. Het zogenaamde progressie-effect moest ieder jaar ongedaan

�� vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

X – MY( )S – I

Y( )

1 Dik van Muiswinkel is emeritus hoogleraar Openbare Financiën aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde. Hij is 7 jaar decaan

geweest over drie verschillende periodes (1972-1974, 1993-1995, 1997-1998). Op 27 november 2002 nam hij afscheid van de faculteit nadat hij 35 jaar als

lector en hoogleraar aan de faculteit verbonden was geweest.

BY

Y( )O – B

Y( )O – B

Page 47: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

In dIt nummer: Thema LuStrum

Redactioneel 3

OverzichtFEWEB 4

OverzichtopleidingenFEWEB 5

Singlesandthecity 6

DeBNPparadox 10

Degemeentelijkelokalelasten 15

InterviewmetWimKuijken 19

Chinaalsbelegging 22

Besliskundeenhet‘Rondjeomdekerk’ 24

Economischcontractonderzoek 28

enheteconomischadviesbegrip

CijfersFEWEB 33

Adoptievaninnovaties 34

Spitsmijden:Werkenprikkels? 38

Agenda 44

NieuwsFEWEB 45

DeverdienstenvanGerritZalm

voordeoverheidsfinancieninNederland 46

Prijzenenawards 47

VOLGend nummer

De volgende Vuurwerk verschijnt

in mei 2009.

Deadline kopij: 1 april 2009.

Singles and the city

/ pagina 6

COLOFOn

Vierde jaargang, nr. 8, oktober 2008

Vuurwerk is het relatiemagazine van de

Faculteit der Economische Wetenschappen

en Bedrijfskunde (FEWEB).

Redactie

Frans Snijders, Iris Visser, Ina Putter,

Henri de Groot

Adres

Faculteitsbureau FEWEB,

De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam

[email protected], (020) 598 61 57

Ontwerp en opmaak

Room for ID’s, Nieuwegein

Druk

Drukkerij Damen, Werkendam

Fotografie

FEWEB, Johan Hoekstra, Room for ID’s

Oplage

Vuurwerk verschijnt twee keer per jaar

in een oplage van 7.500 exemplaren.

Spitsmijden: werken prikkels?

/ pagina 38

1 vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4

China als belegging

/ pagina 22

gemaakt worden. Daarna beschikte men over een aanvaardbaar

uitgavenpad voor de kabinetsperiode waarvan niet mocht worden

afgeweken wat er ook gebeurde met de feitelijke ontwikkeling van het

nationale inkomen. Groeide het nationale inkomen feitelijk harder dan

de aangenomen trend dan werd het feitelijk overheidstekort kleiner

dan het structureel aanvaardbare tekort. Het omgekeerde gebeurde

bij een feitelijk lagere dan trendmatige groei. Dus rust in de tent met

een van te voren bekend uitgavenpad waaraan niet getornd werd.

De departementen wisten waar ze aan toe waren.

Deteloorgangvanhettrendmatigebegrotingsbeleid

vanZijlstra

Kabinetten na Zijlstra hebben het trendmatige begrotingsbeleid laten

verwateren. De bekendste gemaakte fouten zijn:

a. Men schatte de trendmatige groei van het nationale inkomen, waarop

de ruimteberekening gebaseerd was, te hoog in. Niet de redelijk

verwachte groei maar de “gewenste” groei werd als uitgangspunt

genomen. De te hoog geschatte trendmatige groei en daarmee de te

hoog berekende ruimte werd natuurlijk wel geheel gebruikt met als

resultaat dat het financieringstekort voortdurend opliep.

b. Bij de verdeling van de ruimte koos men steeds voor louter uitgaven­

vergroting en niet voor een deel voor belastingtariefsverlaging. De

macro­economische belastingdruk begon dan ook op te lopen wat

slecht was voor de economische ontwikkeling (niet voor niets kwam

de aanbodseconomie in zwang).

De tegenvallende economische groei liet vervolgens het feitelijk

financieringstekort als percentage van het nationale inkomen verder

oplopen. Op den duur liep het financieringstekort volledig uit de

hand. Het probleem van de rentelasten en de hoge schuldquote

diende zich aan.Er volgt dan een periode waarin opeenvolgende

kabinetten maar één begrotingsdoelstelling hebben: het terugdringen

van het feitelijk financieringstekort als percentage van het nationale

inkomen. Het trendmatige element ontbreekt geheel. Uiteraard werkt

dit beleid procyclisch. Tegenvallende economische ontwikkelingen

doen het financieringstekort oplopen boven het gewenste niveau

en nopen dus tot ombuiging van de uitgaven. De departementen

worden dolgedraaid, de ene bezuiniging volgt op de andere. De

afwegingsfunctie van de begroting komt in gevaar, men bezuinigt

niet op de minst nuttige overheidsuitgaven maar op die uitgaven die

het snelst of het gemakkelijkst kunnen worden omgebogen.

HetbegrotingsbeleidvanGerritZalm

Gerrit Zalm heeft de rust in het begrotingsbeleid weer teruggebracht

door terug te grijpen op de gedachten van het trendmatige begrotings­

beleid van Zijlstra. Aan het begin van de kabinetsperiode bepaalt

hij het (reële) uitgavenpad van de departementen voor de gehele

kabinetsperiode. Hier kunnen zij op rekenen, wat er ook gebeurt met de

feitelijke economische ontwikkeling. Bij economische tegenvallers wordt

er niet gekort op de toegestane uitgavenpaden van de departementen.

De bepaling van de toegestane uitgavenontwikkeling verliep als volgt.

Bereken de endogene toename van de belastingontvangsten, gegeven

de bestaande tariefstructuur, wanneer het nationale inkomen zou

groeien volgens een aangenomen trendmatige ontwikkeling. Dit

is de ruimte waarmee wat gedaan kan worden. De gehanteerde

trendmatige ontwikkeling van het nationale inkomen is bewust laag

geschat, men spreekt van een behoedzaam scenario. Kies vervolgens

het gewenste percentage dat het overheidssaldo aan het eind van

de kabinetsperiode zou moeten vormen. Dit in verband met de

deelname aan de Monetaire Unie in Europa met de Euro. De ruimte

moet dus voor een deel gebruikt worden voor een verlaging van het

financieringstekort om te kunnen voldoen aan de toetredingscriteria

van de Euro. Maak vervolgens een politieke keuze op het terrein van

eventuele belastingtariefveranderingen. Ook dit kost een deel van

de ruimte (tariefverlagingen) of voert ruimte op (tariefsverhoging).

Het overblijvende deel van de ruimte is uiteindelijk beschikbaar voor

uitgavenvergroting bij de departementen, waar zij onvoorwaardelijk

op kunnen rekenen.

Het werd weer een echt trendmatig begrotingsbeleid. Groeide de

economie sneller dan aangenomen in het behoedzaam scenario dan

tikte dat door naar een snellere daling van het financieringstekort, of

beter gezegd: verbetering van het financieringssaldo (er komen zo

langzamerhand ook financieringsoverschotten om de hoek). Bij een

tegenvallende economische ontwikkeling zou het slechter aflopen met

het financieringssaldo maar in de werkelijkheid kwam dat niet zo gauw

voor omdat men had gekozen voor een behoedzaam scenario. Het

beleid van Gerrit Zalm sloot aan op het gedachtegoed van Zijlstra.

Toch zijn er verschillen.

Zijlstra ging uit van een structureel aanvaardbaar overheidstekort,

afgestemd op het spaaroverschot van de marktsector. Gerit Zalm kiest

voor een saldo op de overheidsbegroting dat deelname aan de Europese

Monetaire Unie en de Euro mogelijk maakt en de rentelasten van de

overheid laat teruglopen om ruimte te scheppen voor het toekomstige

vergrijzingbeleid. Zijlstra werkte met de verwachte trendmatige groei

van het nationale inkomen. Gerrit Zalm kiest bewust voor een laag

ingeschatte trendmatige groei, het behoedzaam scenario.

De verdienste van Gerrit Zalm is dat hij heeft willen teruggrijpen

op de gedachten van Zijlstra waardoor hij rust kon brengen in de

overheidsfinanciën. Hij heeft het trendmatige begrotingsbeleid

geactualiseerd en het in zijn tijd afgestemd op wat nodig was voor

het toetreden tot de Euro. Tevens heeft hij de verlaging van de

rentelasten bevorderd waardoor de kosten van de vergrijzing beter

kunnen worden gedragen.

vuurwerk #8 oktober 2008 jaargang 4 47

Page 48: Bereik méér aan de VU! · #8 oktober 2008 jaargang 4 ... We kunnen wel herdenken en vieren, maar waar staan we nu als 60-jarige? Wat ... Of onderzoek zou doen naar de vraag waarom

vuurwerkLustrum: FeWeB 60 jaarSingles and the city • De BNP paradox • Gemeentelijke lokale lasten • China

als Belegging • Besliskunde en het rondje om de kerk • Economisch contract­

onderzoek en het adviesbegrip • Adoptie van innovaties • Spitsmijden

#8 oktober 2008 jaargang 4

Relatiemagazine van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde

Ben jij een professional met een goede baan? Dan heeft de VU­Postgraduate

School dé opleiding voor jou. De VU Postgraduate School biedt dé manier om

een titel te behalen en je deskundigheid te vergroten.

Aan de Amsterdamse zuidas heeft de VU­Postgraduate School zich in korte tijd

ontwikkeld tot een academisch centrum voor wetenschappelijk georienteerde

beroepsopleidingen en executive onderwijs. In samenwerking met de Faculteit

der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB) biedt de Postgraduate

School veertien gerenommeerde deeltijdopleidingen aan.

Typerend voor het onderwijs aan de Postgraduate School is de interactie tussen

theorie en praktijk, tussen cursist en docent en tussen cursisten onderling. Inter­

actie is zowel op de uitwisseling van kennis als op de uitwisseling van ervaring

gericht. Interactie staat borg voor de practische toepasbaarheid van de leerstof.

Interactie wordt niet alleen bewerkstelligd door een optimale integratie van

theorie en praktijk in de leerstof maar tevens door voor het leerproces gebruik te

maken van hoogleraren en docenten die naast hun aanstelling aan de universiteit

tevens werkzaam zijn in de praktijk.

De verankering met de Vrije Universiteit Amsterdam waarborgt het hoge niveau

van de opleidingen. De verbondenheid van de opleidingen met de praktijk is een

garantie voor de actualiteit van de programma’s.

BereikmééraandeVU!

Certified Management Accountant • Char-

tered Financial Analyst • Controller in de

publieke en non-profitsector • Corporate

Compliance • Financieel en Beleggingsanalist

• Health Care Management • Management

Consultant • Basisopleiding Management

Consultant • Parttime opleiding master

Bedrijfswetenschappen • Parttime opleiding

master Accounting & Control in combinatie

met Registeraccoutant • Registeraccountant

• Registercontroller • Register EDP-auditor

• Treasury Management • Verandermanage-

ment • Basisopleiding Verandermanagement

Meerweten?

Surf naar www.feweb.vu.nl en klik op ‘postgraduate school’ voor informatie over de postgraduate opleidingen. Van iedere opleiding is

uitgebreide documentatie beschikbaar. Voor nadere inlichtingen kun je je ook wenden tot het secretariaat van de Postgraduate School.

Telefoon (020) 598 6045.