Belgische Kamer Chambre des Représentants van ...Er is namelijk gebleken dat in deprak-tijk...

43
- 202 / 8 - 95 / 96 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers GEWONE ZITTING 1995-1996 (*) 1 AUGUSTUS 1996 WETSVOORSTEL tot wijziging van het, Gerechtelijk Wetboek betreffende de procedures van echtscheiding VERSLAG NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE (1) UITGEBRACHT DOOR DE HEER Marc VERWILGHEN DAMES EN HEREN, Uw commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergadering van 17juli 1996. (1) Samenstelling van de commissie: Voorzitter: de heer Verwilghen. A. - Vaste leden: . CV.P. HH. Vandeurzen, Van Pa- rys, Verherstraeten, Wil- lems. V.L.D. HH. Dewael, Van Belle, Verwilghen. P.S. HH. Borin, Giet, Moureaux. S.P. HH. Landuyt, Vandenbos- sehe. P.R.L., HH. Barzin, Duquesne. F.D.F. P.S.C. Mevr. de T'Serclaes. Agalev/H. Decroly. Ecolo Vl. Blok H. Laeremans. B. - Plaatsvervangers: H. Breyne, Mevr. Pieters (T.), Mevr. Verhoeven, N., N. HH. Chevalier, De Croo, van den Abeelen, Versnick. HH. Biefnot, Eerdekens, Minne, Moock. HH. Delathouwer, Roose, Van der Maelen. Mevr. Herzet, HH. Maingain, Simo- net. HH. Beaufays, Viseur (J.-J.). H. Lozie, Mevr. Schüttringer. HH. Annemans, De Man. Zie: - 202 - 95/ 96 : - N' 1 : Wetsvoorstel van de heer Johan Vandeurzen. - N" 2 tot 7 : Amendementen. Zie ook: - N' 9: Tekst aangenomen door de commissie. (*) Tweede zitting van de 49' zittingsperiode. - 202 / 8 - 95 / 96 Chambre des Représentants de Belgique SESSION ORDINAIRE 1995-1996 (*) 1 er AOÛT 1996 PROPOSITION DE LOI modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne les procédures du divorce RAPPORT FAIT AU NOM DE LA COMMISSION DE LA JUSTICE (1) PAR M. Marc VERWILGHEN MEDAMES, MESSIEURS, Votre commission a examiné cette proposition de loi au cours de sa réunion du 17juillet 1996. (1) Composition de la commission: Président: M. Verwilghen. A. - Titulaires: C.V.P. MM. Vandeurzen, Van Pa- rys, Verherstraeten, Wil- lems. V.L.D. MM. Dewael, Van Belle, Verwilghen. P.s. MM. Borin, Giet, Mou- reaux. S.P. MM. Landuyt, Vandenbos- sehe. P.R.L.- MM. Barzin, Duquesne. F.D.F. P.S.C. Mmede T'Serclaes, Agalev/M. Decroly. Ecolo Vl. . M. Laeremans. Blok B. - Suppléants: M. Breyne, Mmes Pieters (T.), Ver- hoeven, N., N. MM. Chevalier, De Croo,van den Abeelen, Versnick. MM. Biefnot, Eerdekens, Minne, Moock. MM. Delathouwer, Roose, Van der Maelen. Mme Herzet, MM. Maingain, Simo- net. MM. Beaufays, 'Viseur (J.-J.). M. Lozie, Mme Schüttringer. MM. Annemans, De Man. C. - Membres sans voix délibérative: V.U. M. Bourgeois. F.N. M. Wailliez. Voir: - 202 - 95 / 96 : - N° 1: Proposition de loi de M. Johan Vandeurzen. - Noe2 à 7 : Amendements. Voir aussi: - N°9: Texte adopté par la commission. (*) Deuxième session de la 49' législature. S.-1347

Transcript of Belgische Kamer Chambre des Représentants van ...Er is namelijk gebleken dat in deprak-tijk...

  • - 202 / 8 - 95 / 96

    Belgische Kamervan Volksvertegenwoordigers

    GEWONE ZITTING 1995-1996 (*)

    1 AUGUSTUS 1996

    WETSVOORSTEL

    tot wijziging van het, GerechtelijkWetboek betreffende de procedures

    van echtscheiding

    VERSLAG

    NAMENS DE COMMISSIE VOOR DEJUSTITIE (1)

    UITGEBRACHT DOORDE HEER Marc VERWILGHEN

    DAMES EN HEREN,

    Uw commissie heeft dit wetsvoorstel besprokentijdens haar vergadering van 17juli 1996.

    (1) Samenstelling van de commissie:Voorzitter: de heer Verwilghen.

    A. - Vaste leden:. CV.P. HH. Vandeurzen, Van Pa-

    rys, Verherstraeten, Wil-lems.

    V.L.D. HH. Dewael, Van Belle,Verwilghen.

    P.S. HH. Borin, Giet, Moureaux.

    S.P. HH. Landuyt, Vandenbos-sehe.

    P.R.L., HH. Barzin, Duquesne.F.D.F.P.S.C. Mevr. de T'Serclaes.Agalev/H. Decroly.EcoloVl.Blok

    H. Laeremans.

    B. - Plaatsvervangers:H. Breyne, Mevr. Pieters (T.),Mevr.Verhoeven, N., N.

    HH. Chevalier, De Croo, van denAbeelen, Versnick.HH. Biefnot, Eerdekens, Minne,Moock.HH. Delathouwer, Roose, Van derMaelen.Mevr. Herzet, HH. Maingain, Simo-net.HH. Beaufays, Viseur (J.-J.).H. Lozie, Mevr. Schüttringer.

    HH. Annemans, De Man.

    Zie:- 202 - 95/ 96 :

    - N' 1 : Wetsvoorstel van de heer Johan Vandeurzen.- N" 2 tot 7 : Amendementen.Zie ook:- N' 9: Tekst aangenomen door de commissie.

    (*) Tweede zitting van de 49' zittingsperiode.

    - 202 / 8 - 95 / 96

    Chambre des Représentantsde Belgique

    SESSION ORDINAIRE 1995-1996 (*)

    1er AOÛT 1996

    PROPOSITION DE LOI

    modifiant le Code judiciaireen ce qui concerne les procédures

    du divorce

    RAPPORTFAIT AU NOM DE LA COMMISSION DE

    LA JUSTICE (1)

    PARM. Marc VERWILGHEN

    MEDAMES, MESSIEURS,

    Votre commission a examiné cette proposition deloi au cours de sa réunion du 17juillet 1996.

    (1) Composition de la commission:Président: M. Verwilghen.

    A. - Titulaires:

    C.V.P. MM. Vandeurzen, Van Pa-rys, Verherstraeten, Wil-lems.

    V.L.D. MM. Dewael, Van Belle,Verwilghen.

    P.s. MM. Borin, Giet, Mou-reaux.

    S.P. MM. Landuyt, Vandenbos-sehe.

    P.R.L.- MM. Barzin, Duquesne.F.D.F.P.S.C. Mmede T'Serclaes,Agalev/M. Decroly.EcoloVl. . M. Laeremans.Blok

    B. - Suppléants:

    M. Breyne, Mmes Pieters (T.), Ver-hoeven, N., N.

    MM. Chevalier, De Croo,van denAbeelen, Versnick.MM. Biefnot, Eerdekens, Minne,Moock.MM. Delathouwer, Roose, Van derMaelen.Mme Herzet, MM. Maingain, Simo-net.MM. Beaufays, 'Viseur (J.-J.).M. Lozie, Mme Schüttringer.

    MM. Annemans, De Man.

    C. - Membres sans voix délibérative:

    V.U. M. Bourgeois.F.N. M. Wailliez.

    Voir:- 202 - 95 / 96 :

    - N°1: Proposition de loi de M. Johan Vandeurzen.- Noe2 à 7 :Amendements.Voir aussi:- N°9: Texte adopté par la commission.

    (*) Deuxième session de la 49' législature.S.-1347

  • - 202/8 - 95/96

    De subcommissie voor de Justitie is grondig inge-gaan op dit wetsvoorstel (zie bijlage),

    ** *

    De heer Vandeurzen, indiener van het wetsvoor-stel, dient amendement ti: 49 in (Stuk n' 20217), datde hele door de subcommissie voorgestelde tekstoverneemt.

    Tevens dient hij een subamendement in (n' 50,Stuk n"20217), dat ertoe strekt het door de subcom-missie voorgestelde artikel 15weg te laten. .

    ** *

    De amendementen nrs 50 en 49 worden achtereen-volgens eenparig aangenomen en vervangen bijge-volg het oorspronkelijke wetsvoorstel.

    De voorzitter-rapporteur,

    M. VERWILGHEN

    [ 2 ]

    Cette proposition a fait l'objet d'une étude appro-fondie par la sous-commission de la justice (voir an-nexe).

    ** *

    M. Vandeurzen, auteur de la proposition présenteun amendement no49, qui reprend l'ensemble du tex-te proposé par la sous-commission (Doc. n° 20217).

    Il dépose également un sous-amendement qui tendà la suppression de l'article 15 proposé par la sous-commission (n°50, Doc. n° 20217).

    ** *

    Les amendements nOS50 et 49 sont successivementadoptés à l'unanimité et remplacent dès lors la pro-position initiale.

    Le président-rapporteur,

    M. VERWILGHEN

  • BIJLAGE

    VERSLAG

    NAlVIENSDE SUBCOMMISSIE VOOR DEJUSTITIE (1)

    UITGEBRACHT DOORDE HEER VERWILGHEN

    DAMES EN HEREN,

    Uw subcommissie heeft dit wetsvoorstel bespro-ken tijdens haar vergaderingen van 28 februari,20 maart, 25 april en30 mei 1996. Zij heeft hetwetsvoorstel bovendien voorgelegd aan verscheidenedeskundigen. De adviezen van de professoren Meul-ders en Senaeve en van mevrouw Donny, ondervoor-zitster van de rechtbank van eerste aanleg te Brus-sel, gaan als bijlage (bijlagen 1 tot 3).

    De heer De Gavre, gewezen stafhouder, nam deelaan de vergadering van 30 mei 1996. Hij gaftoelich-tingen omtrent een aantal specifieke problemen diehem door de commissie werden voorgelegd. Zijn ad-viezen werden in het verslag opgenomen.

    I. - INLEIDING VAN DE HOOFDINDIENERVAN HET WETSVOORSTEL

    De wet van 30 juni 1994 houdende wijziging vanartikel 931 van het GerechtelijkWetboek en van debepalingen betreffende de procedures van echtschei-ding heeft wezenlijke wijzigingen aangebracht in deechtscheidingsprocedures.

    Alle politieke fracties hebben daaraan meege-werkt en zijn erin geslaagdde procedures te vereen-voudigen. Sinds de inwerkingtreding van de wet isevenwel gebleken dat een paar onvolmaakthedenmoeten worden verholpen. Dit wetsvoorstel strektertoe sommige verbeteringen aan te brengeri.

    Enkele moeilijkheden zijn bijvoorbeeld toe teschrijven aan het feit dat bepaalde rechters proble-men zoeken die volgens de wetgever met enig gezondverstand kunnen worden opgelost. We stellen trou-

    (1) Samenstelling van de subcommissie:Voorzitter: de heer Duquesne.

    Leden:C.V.P. H. Vandeurzen.V.L.D. H. Verwilghen.P.S. H. Giet.S.P. -H. Vandenbossche.P.R.L.- H. Duquesne.F.D.F.P.S.C. H. Jean-Jacques Viseur.Agalev! H. Lozie.EcoloVI. H. Laeremans.Blok

    [ 3 ] - 2021 8 - 95 / 96

    ANNEXE

    RAPPORT

    FAIT AU NOM DE LA SOUS-COMMISSION DELAJUSTICE (1)

    PARM. VERWILGHEN

    MESDAMES, MESSIEURS,

    Votre sous-commission a examiné cette proposi-tion de loi au cours de ses réunions des 28 février,20 mars, 25 avril et 30 mai 1996. Elle a par ailleurssoumis la proposition de loi à plusieurs experts. Lesavis émis par les professeurs Meulders et Senaeve etMme Donny, vice-présidente du tribunal de premièreinstance de Bruxelles, sont joints en annexe (an-nexes 1 à 3).

    M. De Gavre, ancien bâtonnier, a participé à laréunion du 30 mai 1996 et a fourni des précisions ausujet de problèmes spécifiques qui lui ont été soumispar la commission. Ses avis ont été repris dans lerapport.

    I. - EXPOSE INTRODUCTIF DE L'AUTEURPRINCIPAL DE LA PROPOSITION DE LOI

    La loi du 30 juin 1994 modifiant l'article 931 duCode judiciaire et les dispositions relatives au divor-ce a apporté des modifications substantielles auxprocédures en divorce.

    Tous les groupes politiques y ont travaillé et ontréussi à faciliter ces procédures. Depuis l'entrée envigueur de la loi, il est apparu que quelques imperfec-tions devaient être corrigées. La présente propositionde loi vise dès lors à en corriger certaines.

    Ainsi, des difficultés proviennent du fait que cer-tains juges cherchent des problèmes qui, pour lelégislateur, auraient pu être résolus par le bon sens.On constate par ailleurs que desjurisprudences pro-

    (1) Composition de 1

  • - 202 / 8 - 95 / 96

    wens vast dat vormen van rechtspraak eigen aan eenbepaalde rechtbank zijn ontstaan. Het is van belangdat die vormen van rechtspraak eenvormig wordengemaakt.

    Vooral artikel 25 van het voorstel stelt een aantalverbeteringen voor met betrekking tot het dagvaar-dingsexploot. Er is namelijk gebleken dat in de prak-tijk moeilijkheden rijzen in verband met de inschrij-ving op de rol van de zäken in kort geding, wanneergeen Van beide partijen daartoe het initiatief neemt.Artike12 bepaalt dat die inschrijving op de rol ambts-halve gebeurt wanneer het dagvaardingsexploot te-vens eisen inzake voorlopige maatregelen bevat. De-zelfde gedachtengang vormt de grondslag voorartikel 3. Wanneer de eisende partij vergeet de ver-wijzing van de zaak in kort geding te vragen ofwanneer geen van beide partijen verschijnt op deinleidingszitting, is bepaald dat de rechter de zaakambtshalve verwijst naar de eerstvolgende dienstigeterechtzitting in kort geding.

    Artikel 2 bepaalt tevens dat de eiser de vereistestukken uiterlijk op de inleidingszitting moet neer-leggen, op straffe van nietigheid van de procedure.

    De indiener kondigt aan dat hij ten gevolge vanhet advies van professor Senaeve, die de sanctie veelte zwaar vond, een amendement ter zake zal indie-nen.

    Artikel 4 strekt ertoe een tegenstrijdigheid weg tewerken tussen artikel 1287, vijfde lid, van het Ge-rechtelijk Wetboeken artikel I van de hypotheekwetvan 16 december 1851.

    Het artikel stelt voor de bepalingen in overeen-stemming te brengen door bij artikel 1287, vijfde lid,te bepalen wat volgt: « Een letterlijk uittreksel van deakte, waaruit het bestaan van die overeenkomstenblijkt, moet, voor zover zij betrekking hebben op hetzijde overdracht van onroerende goederen, hetzij hunbehoud in onverdeeldheid, overgeschreven worden ophet hypotheekkantoor van het rechtsgebied, waarbin-nen de goederen gelegen zijn, op de wijze en binnen determijnen bepaald bij artikel 2 van de hypotheekwetvan 16 december 1851,gewijzigd bij de wet van 10 ok-tober 1913 ».

    Artikel 5 heeft twee doelstellingen.Het strekt er in de eerste plaats toe enig misver-

    stand te voorkomen met betrekking tot het woord« bevat » in artikel 1288bis, derde lid, van het Ge-rechtelijk Wetboek. Die term moet worden begrepenin de zin van « vermeldt », Het volstaat immers datde bijlagen verwijzen naar de overeenkomsten die alsbijlage gaan. Voorts strekt het ertoe de lezing van debepalingen betreffende de kinderen in de echtschei-dingsprocedure op grond van feiten en de procedurebij onderlinge toestemming met elkaar in overeen-stemming te brengen. De bijkomende verplichtingbepaald bij het huidige artikel1288bis, vierde lid, 4°,van het Gerechtelijk Wetboek kan aldus worden op-geheven.

    [ 4 ]

    pres à certains tribunaux sont apparues. Il est impor-tant qu'elles soient uniformisées.

    Plus précisément, l'article 2 de la proposition sug-gère un certain nombre d'améliorations en rapportavec l'exploit de citation. Il semble en effet, que desdifficultés existent dans la pratique en ce qui concer-ne l'inscription au rôle des référés si aucune desparties n'en prend l'initiative. L'article 2 précise quecette inscription se fait d'office si l'exploit de citationcontient également des demandes relatives aux me-sures provisoires. La même philosophie se retrouve àl'article 3. Lorsque la partie demanderesse oublie dedemander le renvoi en référé ou lorsqu'aucune desparties ne comparait à l'audience d'introduction, ilest précisé que le juge renvoie la cause d'office à lapremière audience utile des référés.

    L'article 2prévoit également que le demandeurdoit déposer les pièces requises au plus tard lors del'audience d'introduction à peine de nullité de laprocédure.

    Suite à l'avis émis par le professeur Senaeve quantà la lourdeur de cette sanction, l'auteur annonce qu'ildéposera un amendement à ce propos.

    L'article 4 tend à résoudre une contradiction entrel'article 1287, alinéa 5 du Code judiciaire et l'arti-cle 1er de la loi hypothécaire du 16 décembre 1851.

    Il propose de les mettre en concordance en pré-voyant à l'article 1287, alinéa 5 qu'« un extrait litté-ral de l'acte qui constate ces conventions doit êtretranscrit, dans la mesure où il se rapporte à la cessiond'immeubles ou à leur maintien en indivision, aubureau des hypothèques dans le ressort duquel lesbiens sont situés, de la manière et dans les délaisprévus â l'article 2 de la loi hypothécaire du 16 dé-cembre 1851, modifiée par la loi du 10octobre 1913 »,

    L'article 5 a un double objet.Il vise tout d'abord à éviter tout malentendu en ce

    qui concerne le mot « contient» à l'article 1288bis,alinéa 3 du Codejudiciaire. Ce terme doit être enten-du dans le sens « mentionne », Il suffit en effet que larequête renvoie aux conventions reprises en annexe.Par ailleurs, il tend à harmoniser les libellés desdispositions relatives aux enfants dans la procédurede divorce pour cause déterminée et par consente-ment mutuel. L'obligation complémentaire prévuepar l'actuel article 1288bis, alinéa 4, 4° du Codejudiciaire peut ainsi être supprimée.

  • Artikel 6 van het wetsvoorstel schrapt de medede-ling van de stukken aan de procureur des Konings inartikel1292, tweede lid, aangezien de procureur diestukken al heeft gekregen op grond van arti-kel 1288ter van het Gerechtelijk Wetboek.

    Artikel 7 heeft betrekking op de bepaling van hettijdstip waarop moet zijn voldaan aan de voorwaar-den betreffende de leeftijd van de echtgenoten (mini-mum20 jaar) en de minimale duur van het huwelijk(2 jaar) voor een echtscheiding bij onderlinge toe-stemming. Het vroegere artikel 1297, dat bepaaldedat aan die voorwaarden moest zijn voldaan op hettijdstip van de eerste verschijning, is opgeheven doorde wet van 30 juni 1994, zonder dat de redenendaartoe in de voorbereidende werkzaamheden wer-den vermeld. Ten einde iedere dubbelzinnigheid tevoorkomen, herstelt het voorstel de bepaling dat aande voorwaarden moet worden voldaan op het tijdstipvan de eerste verschijning.

    Tot slot strekken de artikelen 8 en 9 van hetwetsvoorstel ertoe een vergetelheid van de wet van30 juni 1994 goed te maken. In die wet is immersnagelaten de procedure betreffende de tegenvorde-ringen uit te breiden tot de aanvullende vorderingentot scheiding van tafel en bed. Daardoor gelden voorde aanvullende vorderingen tot scheiding van tafelen bed en de tegenvorderingentot scheiding van tafelen bed andere regels, terwijl dat onderscheid isopge-heven voor de procedures van echtscheiding, Hetvoorstel werkt dat onterechte onderscheid weg.

    II. - ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

    Artikel1

    Over dit artikel worden geen opmerkingen ge-maakt.

    Art.2

    1° Probleem van het dagvaardingsexploot dat te-vens eisen metbetrekking tot de voorlopige maatrege-len bevat

    De heer Bourgeois erkent dat het probleem datdoor het artikel wordt opgeworpen, wel degelijk be-staat en dient drie amendementen in (Stuk n'' 202/2,nrs1 tot 3). Amendement n" 1 in hoofdorde strektertoe te bepalen dat bij één exploot kan gedagvaardworden om te verschijnen op twee onderscheidenterechtzittingen, namelijk voor de kamer die de pro-cedure over de zaak zelfbehandelt en voor de voorzit-ter zetelend in kort geding. Door dit ene explootkunnen de huidige problemen op het stuk van de

    [ 5 ] - 202 / 8 - 95 / 96

    L'article 6 de la proposition de loi prévoit à l'arti-cle 1292, alinéa 2 la suppression de la communica-tion des pièces au procureur du Roi étant donné quecelui-ci les a déjà reçues en vertu de l'article 1288terdu Code judiciaire.

    L'article 7 porte sur le point de savoir à quel mo-ment les conditions en matière d'âge des époux (mini-mum 20 ans) et de durée minimale du mariage(2 ans) doivent être réunies pour pouvoir divorcerpar consentement mutuel. La loi du 30 juin 1994 asupprimé l'ancien article 1297 qui prévoyait que cesconditions devaient être réunies lors de la premièrecomparution, sans en indiquer la raison dans lestravaux préparatoires. Afin de lever toute équivoque,la proposition rétablit que les conditions doivent êtreréunies lors de la première comparution.

    Enfin, les articles 8 et 9 de la proposition de loivisent à réparer un oubli de la loi du 30juin 1994. Laloi a en effet omis d'étendre la procédure des deman-des reconventionnelles aux demandes ampliatives enséparation de corps: Il s'ensuit que les demandésampliatives en séparation de corps et les demandesreconventionnelles en séparation de corps sont régiespar des règles différentes alors que cette distinction aété supprimée pour les procédures de divorce. Laproposition répare cette distinction injustifiée.

    II. -r-t- DISCUSSION DES ARTICLES

    Article 1er

    Cet article ne fait l'objet d'aucune observation.

    Art. 2

    1° Problématique de l'exploit de citation contenantégalement des demandes relatives aux mesures provi-SOlres

    Tout en reconnaissant la pertinence de la problé-matique soulevée par cet article, M. Bourgeois dépo-se trois amendements (Doc. n° 202/2, nOS1 à 3). Enordre principal, l'amendement n° 1 tend à prévoirqu'un exploit unique contiendra citation à comparaî-tre lors de deux audiences distinctes à savoir devantla chambre saisie au fond et devant le présidentsiégeant en référé. Cet exploit unique permettrait derésoudre les difficultés actuelles en matière de droitde la défense. En effet, lorsque l'affaire est introduite

  • - 202 / 8 - 95 / 96

    rechten van de verdediging wordenOpgelost. Wan-:neer de vordering over de zaakzelfwordt ingeleid enwordt verwezen naar de rechter in kort geding, wor-den de partijen daarvan immers niet op dehoogtegebracht.

    De indiener van het amendement rnerkt op dat hetadvies van mevrouw de ondervoorzitstér Donny de-zelfde richting uitgaat als zijn amendement, dat departijen de mogelijkheid biedt onmiddellijk de datate kennen van zowel de zitting over de zaak zelf alsvan de zitting in kort geding,

    De indiener erkent dat zijn amendement het na-deel heeft dat twee maal een rolrecht moet wordenbetaald, zelfs als ter inleidende zitting een akkoordtussen de partijen zou kunnen geacteerd worden. Uitcontacten met mensen uit de praktijk is evenwelgebleken dat op dergelijke zittingen zeer weinig ak-koorden worden bekrachtigd.

    Amendement n' 2 in bijkomende orde strekt ertoehet probleem op te lossen van de inschrijving op derol van de zaken in kort geding, wanneer geen enkelepartij daartoe het initiatief neemt. Hij stelt voor tebepalen dat het aan de griffier toekomt een vooreensluidend verklaard afschrift vanhet dagvaar-dingsexploot voor te leggen.

    Tot slot dient de heer Bourgeois amendement n' 3in, eveneens in bijkomendejirde, dat bepaalt watvolgt: « De partijen worden onverwijld per gerechts-brief opgeroepen voor de eerste dienstige zitting. Hunadvokaten krijgen berich.t overeenkomstig arti-kel 754. » De indiener geeft toe dat die oproeping eentijd op zichkan laten wachten, maar dat neemt nietweg dat de partij die niet op de inleidingszitting isverschenen, op de hoogte moet kunnen worden ge-bracht van dedatum van de zitting in kort gedingwaarnaar de zaak verwezen is.

    Uw rapporteur geeft de voorkeur aan het laatsteamendement, gelet op de praktische moeilijkhedenwaartoe het eerste amendement aanleiding zalge-ven. Het tweede amendement lijkt hem overbodig,aangezien de griffies in verscheidene arrondissemen-ten de partijen nu al op de hoogte brengen.

    De voorzitter stemt in met deredenering achter ditartikel. Men wil de mogelijkheid bieden om met eenzelfde exploot te dagvaarden voor zowel de zaak zelfals voor de zitting in kort geding, niet alleen om dekosten te drukken, maar ook om de doeltreffendheidvan de procedure te verhogen, inzonderheid op hetstuk van de termijnen. De voorzitter spreekt geenvoorkeur uit omtrent de techniek die moet wordengebruikt, maar vraagt met aandrang dat die geenweerslagzou hebben op de mogelijkheid om ter inlei-dingszitting een eventueel akkoord van de partijen tebekrachtigen.

    De indiener van het voorstel is zelfvan oordeel datamendement n' 1 van de heer Bourgeois niet beant-woordt aan de doelstelling van zijn voorstel indientwee maal rolrecht moet worden betaald.

    Een lid vraagt met aandrang dat de rechten van deverdediging zouden worden geëerbiedigd. Het ver-dient bijgevolg de voorkeur dat de dagvaarding zowel

    [ 6 ]

    au fond et renvoyée en référé, les parties n'en sontpas averties.

    L'auteur de l'amendement relève que Mme la vice-présidente Danny va, dans son avis, dans le mêmesens que son amendement qui pèrmet aux parties deconnaître immédiatement la date de l'audience tantau fond qu'en référé.

    Il reconnaît que l'inconvénient de son amende-ment réside dans le fait que deux droits de mise aurôle sont dus même si un accord entre les parties peutêtre acté dès l'audience d'introduction. Il sembleraitnéanmoins, suite à des contacts pris avec desprati-ciens, que très peu d'accords soient entérinés à cetteaudience.

    A titre subsidiaire, l'amendement n° 2 vise à ré-soudre le problème de l'inscription au rôle des référéssi aucune des parties n'en prend l'initiative. Il propo-se de préciser qu'il appartient au greffier de présen-ter une copie certifiée conforme de l'exploit de cita-tion.

    Enfin, l'amendement n° 3 que M. Bourgeois dépo-se également à titre subisidiaire, prévoit que «lesparties sont convoquées sans délai, par pli judiciaire,à la première audience utile. Leurs avocats sont avi-sés conformément à l'article 754. » Même si l'auteuradmet que cette convocation peut prendre un certaintemps, il n'empêche que la partie qui n'a pas comparuà l'audience d'introduction doit pouvoir être avertiede la date de l'audience en référé à laquelle l'affaire aété renvoyée.

    Votre rapporteur marque sa préférence pour cedernier amendement vu les difficultés pratiques queva entraîner le premier amendement. Le deuxièmeamendement lui paraît superflu étant donné quedans différents arrondissements, les greffes prévien-nent déjà les parties.

    Leprésident se déclare d'accord avec la philosophiede cet article. On veut permettre la citation au fondet en référé par un seul et même exploit non seule-ment en vue de réduire les coûts mais également afind'arriver à une plus grande efficacité sur le plan de laprocédure notamment en ce qui concerne les délais.Sans marquer de préférence quant à la technique àutiliser, il insiste pour que celle-ci n'ait aucune inci-dence sur la capacité à l'audience d'introduction d'en-tériner un éventuel accord des parties.

    L'auteur de la proposition considère, pour sa part,que l'amendement n° 1 de M. Bourgeois ne répondpas à l'objectif de sa proposition si deux droits de rôledoivent être payés.

    Un membre insiste sur le respect des droits de ladéfense. En conséquence, il est préférable que lacitation indique à la fois la date d'introduction au

  • de datum van de inleidingszitting over de zaak zelfals de datum van de inleidingszitting in kort gedingzou vermelden. Het gebruik van eeri gerechtsbrief isgeen oplossing, aangezien de termijn die daartoenodig is (meer dan acht dagen) niet verenigbaar ismet de dringende aard van de voorlopige maatrege-len (woonplaats, bewaring van de kinderen, ... ).

    Met betrekking tot het aspect van de dringendheidvoegt de voorzitter daaraan toe dat in werkelijk drin-gende gevallen nog altijd een procedure van uiterstdringende noodzakelijkheid kan worden ingeleid.Dat element kan bijgevolg niet doorslaggevend zijnbij de keuze tussen een dagvaarding met een vastedatum of de kennisgeving bij gerechtsbrief.

    De vertegenwoordiger van de minister van Justitiebrengt in herinnering dat het de bedoeling van dewetgever was een echtscheidingsprocedure met min-der kosten te kunnen voeren. Dat neemt niet weg dater twee procedures moeten worden gevoerd, een metbetrekking tot de zaak zelf en een andere met betrek-king tot de voorlopige maatregelen.

    Voorts moet er over worden gewaakt dat de rech-ten van de verdediging behoorlijk worden gewaar-borgd. Voor een dagvaarding met twee onderwerpenis het verantwoord tweemaal rolrechtkosten te latenbetalen.

    De indiener van de amendementeti baseert zich opde oorspronkelijke wil van de wetgever om een verho-ging van de rolrechten te voorkomen en vraagt zichaf of de fiscale wetgeving niet zó kan worden aange-past dat maar een eenmalig recht hoeft te wordenbetaald.

    In aansluiting op het antwoord van de vertegen-woordiger van de minister merkt de voorzitter op datmen er principieel van uitgaat dat wanneer burgerszich voor privaatrechtelijke dossiers tot de rechtbankwenden, zij dan ook voor de kosten moeten op-draaien. Gelet ophet feit dat het de wetgever is die denaleving van een aantal vormvereisten oplegt, geldt

    , die uitspraak minder voor de staat van de personen.Zou het dan ook niet redelijk zijn die vormvereistenen bijgevolg ook de daaruit voortvloeiende kosten tebeperken?

    De vertegenwoordiger van de minister blijft erbijdat, wanneer twee instantiesvan de rechterlijkemacht moeten optreden, daarvoor dan ook tweemaalrolrechtkosten verschuldigd zijn. Als de partijen zelfdaarentegen tot een door de rechtbank bekrachtigdeovereenkomst komen, is maar een eenmalig rolrechtverschuldigd.

    Een lid wijst erop dat, gelet op het feit dat het kortgeding als bijkomstig ten opzichte van de hoofdvor-dering werd beschouwd, in het verleden niet twee-maal rolrechten werd gevorderd.

    De voorzitter vraagt zich af of men niet kon over-wegen in dat verband verminderde rolrechtkostentoe te passen.

    Hij wenst voorts het regeringsstandpunt over hetvolgende alternatief te kennen: dagvaarding betref-fende twee vorderingen of kennisgeving bijgerechts-brief.

    [7] - 202 18 - 95 196

    fond et la date d'introduction en référé. Le recours aupli judiciaire ne constitue pas une solution vu que ledélai qu'il entraîne (plus de 8 jours) n'est pas compa-tible avec le caractère urgent des mesures provisoi-res (résidence, garde des enfants, ... ).

    Le président, en ce qui concerne cet élément del'urgence, ajoute qu'en cas de véritable urgence, ilsubsiste toujours la possibilité d'introduire une pro-cédure d'extrême urgence. En conséquence, cet élé-ment ne peut être décisif dans le choix que l'on peutfaire entre la citation à date fixe ou la possibilitéd'une notification par pli judiciaire.

    Le représentant du ministre de la Justice rappelleque la volonté du législateur était de pouvoir menerune procédure en divorce au moindre coût. Il n'empê-che que l'on se trouve devant deux procédures, l'unequant au fond, l'autre relative aux mesures provisoi-res.

    -

    Par ailleurs, il faut veiller à ce que les droits de ladéfense soient correctement protégés. Dès lors, de-vant une citation qui renferme deux objets, il estjustifié que deux droits de rôle soient payés.

    L'auteur des amendements, se basant sur la volon-té originaire du législateur de vouloir éviter uneaugmentation des droits de rôle, demande si la légis-lation fiscale ne pourrait être adaptée dans le sensqu'un seul droit ne devrait plus être acquitté.

    Suite à la réponse du représentant du ministre, leprésident fait remarquer que par principe, on consi-dère que lorsque des citoyens s'adressent à la justicepour des affaires de droit privé, ils doivent en suppor-ter le coût. Cette affirmation est moins vraie en ce quiconcerne l'état des personnes vu que c'est le législa-teur qui impose le respect de certaines formalités. Neserait-il dès lors pas raisonnable de réduire ces for-malités, et dès lors, leur coût?

    Le représentant du ministre maintient que lorsquedeux instances du pouvoir judiciaire doivent interve-nir, deux droits sont dûs. Par contre, si les partiesparviennent àun accord qui est entériné par le tribu-nal, un seul droit de rôle sera dû.

    Un membre rappelle qu'auparavant, deux droitsde rôle n'étaient pas réclamés vu que le référé étaitconsidéré comme l'accessoire de la demande princi-pale.

    Le président se demande si un droit réduit neserait dès lors pas envisageable en cette matière.

    Il souhaite, par ailleurs, connaître le point de vuedu gouvernement quant à l'alternative citation àdouble objet ou notification par pli judiciaire.

  • - 202 / 8 - 95 / 96

    In dat laatste geval is hij de mening toegedaan dathet inschrijvingsrecht op de rol verantwoord is, wanthet betreft een prestatie die door een gerechtelijkedienst wordt verricht.

    De vertegenwoordiger van de minister is van oor-deel dat, als men de rechten van de verdedigingmaximaal wil waarborgen, een dagvaarding mettwee onderwerpen meer zekerheid biedt. Hij wijst erverder op dat het steeds mogelijk is tijdens de inlei-dende terechtzitting de oorspronkelijke vordering uitte breiden door conclusies neer te leggen.

    Een lid vraagt zich af of artikel 803 van het Ge-rechtelijkWetboek niet moet worden toegepast wan-neer niet tijdens de inleidende terechtzitting verstekwerd gevorderd. De zaak, die voor een ander rechts-college op een andere rechtsdag opnieuw zal voorko-men, moet door één enkel deurwaardersexploot wor-den ingeleid. Een aantal magistraten wijzen dietoepassing misschien af omdat het gaat om de bepa-ling van. een nieuwe rechtsdag waarop het dossiervoor een ander rechtscollege voorkomt.

    Een ander lid meent dat de verwijzing naar arti-kel 803 geen oplossing kan zijn in het geval dat beidepartijen verschijnen maar dat zij geen akkoord berei-ken.

    Ook in dat geval moeten de partijen opnieuw opge-roepen worden bijgerechtsbrief.

    Zoals reeds hoger vermeld, impliceert deze dubbe-le rechtsingang dat de betrokkene een rolrecht van3 300 frank zal moeten betalen voor de inschrijving

    _ van zijn zaak op de algemene rol en 2 800 frank voorde inschrijving op de rol van de zaken in kort geding.

    De 'heer Jean-Jacques Viseur dient amendementn' 11 in (Stuk n" 202/3) dat het probleem poogt op telossen door middel van een tweetrapsdagvaarding,dit is een dagvaarding met dubbele dagstelling.

    Deze formule biedt aan de voorzitter die recht doetin kort geding, de mogelijkheid om eventueel tussente komen vóórde zitting waarop de vordering over dezaak zelf wordt ingeleid. Aangezien de zaak door debetekening van het dagvaardingsexploot bij de rech-ter aanhangig wordt gemaakt en niet door de inlei-ding van de zaak of de inschrijving op de rol, kan deeiser zich perfect 'verlaten op een termijn van achtdagen voor de vordering over de zaak zelf en op deverkorte termijn van twee dagen voor de vordering inkort geding. Vanafde betekening van de enige dag-vaarding kan de voorzitter die rechtspreekt in kortgeding, beslissen over de regeling van de voorlopigemaatregelen, zulks op grond van zijn bijzondere be-voegdheid inzake echtscheiding en niet op grond vanzijn algemene bevoegdheid in verband met de urgen-tie.

    De verweerder die niet op de inleidingszitting ver-schijnt, zal dus niet meer bij gerechtsbrief dienen teworden opgeroepen. Zulks betekent een belangrijketijdswinst aangezien in sommige, voornamelijk grotearrondissementen voor een verwittiging bij gerechts-brief toch een termijn van 2 tot 3 weken moet gere-kend worden. De indiener van het amendementvraagt aan de regering ofin deze bijzondere situaties

    [ 8 ]

    Dans cette dernière hypothèse, il estime que ledroit d'inscription au rôle est justifié car il y a là uneprestation par un service judiciaire.

    Le représentant du ministre est d'avis que si l'onveut garantir au maximum les. droits de la défense,une citation avec un double objet donne le plus desécurité. Il rappelle par ailleurs, que lors de l'audien-ce d'introduction, il est toujours possible de modifierou d'étendre la demande initiale en déposant desconclusions.

    Un membre se demande si l'article 803 du Codejudiciaire ne doit pas trouver à s'appliquer lorsque ledéfaut n'a pas été pris à l'audience d'introduction.L'affaire, qui sera refixée devant une autre juridic-tion, aura été introduite par un seul exploit d'huis-sier. Certains magistrats refusent peut-être cetteapplication étant donné qu'il s'agit d'une refixationdevant une autre juridiction. -

    Un autre membre estime que la référence à l'arti-cle 803 ne peut apporter de solution dans le cas où lesdeux parties comparaissent sans arriver à un accord.

    Dans ce cas aussi, le parties doivent à nouveauêtre convoquées par pli judiciaire.

    Comme il a déjà été précisé ci-avant, cette doublesaisine implique que l'intéressé devra payer un droitdemise au rôle de 3 300 francs pour l'inscription deson affaire au rôle général et de 2 800 francs pourl'inscription au rôle des référés.

    M. Jean-Jacques Viseur présente un amendement(n° 11, Doc. n° 202/3) tendant à résoudre le problèmeen prévoyant une citation à double détente, c'est-à-dire un exploit de citation à double date fixe.

    Cette solution présente l'avantage de simplifier la. procédure, tout en assurant formellement le respectdes droits de la défense. Elle permet éventuellementl'intervention du président, statuant en référé, avantl'audience d'introduction au fond..En effet, dans lamesure où c'est la signification de l'exploit de citationqui saisit le juge et non l'introduction de la cause ousa mise au rôle, le demandeur peut parfaitementprévoir le délai de huitaine pour l'instance au fond etle délai abrégé de deux jours pour l'instance en réfé-ré. Dès la signification de la citation unique, le pré si-dent, statuant en référé, peut dès lors connaître durèglement des mesures provisoires sur la base de sacompétence spéciale en matière de divorce, et non surla base de sa compétence générale, liée à l'urgence.

    Le défendeur qui ne comparaît pas lors del'audience introductive ne devra donc plus être con-voqué par pli judiciaire, ce qui permet un gain detemps important, étant donné que dans certains ar-rondissements, principalement ceux de grande taille,une convocation par pli judiciaire prend deux à troissemaines. L'auteur de l'amendement demande augouvernement si dans ce cas spécifique, le double

  • het dubbele rolrecht kan wegvallen. Het lid preci-seert nog dat de inschrijving op de rol van de zaken inkort geding kan doorgehaald worden als er op deinleidingszitting een akkoord wordtbereikt.

    Een spreker steunt het amendement dat een effi-ciënte oplossing lijkt te bieden voor het probleem vande rechtsonzekerheid dat terecht werd opgeworpen.

    Toch stelt het lid de vraag of in de voorgesteldeformule nog voldoende soepelheid bestaat om bij-voorbeeld op de inleidende zitting tot een voorak-koord te komen dat, mits enige reflectietijd, in devolgende zitting kan bekrachtigd worden. In sommi-ge rechtbanken wordt die werkwijze regelmatig ge-volgd.

    De indiener van het amendement antwoordt dat inzijn voorstel de zitting in kort geding vóór de zittingten gronde doorgaat.

    Een lid vindt die regeling niet logisch. Wat indiener niet ten gronde gedagvaard wordt?

    De heer Jean-Jacques Viseur antwoordt dat dedagvaarding met dubbele rechtsdagbepaling nood-zakelijkerwijze impliceert dat de dagvaarding ookingeschreven wordt op de algemene rol.

    De vertegenwoordiger van de minister deelt meedat aan de dubbele inschrijving steeds een dubbelrolrecht moet verbonden worden omdat de zaak, zo-wel bij toepassing van artikel1254 als van arti-kel 1258 van het Gerechtelijk Wetboek, bijtwee rechtsinstanties wordt aanhangig gemaakt.

    Een lid herinnert eraan datde voorzitter van derechtbank voor de ganse duur van de procedure be-voegd is om voorlopige maatregelen te nemen.

    Dat zou een argument kunnenzijn om de voorzit-ter altijd bij de procedure te betrekken, zelfs al zou erreeds op de inleidingszitting een akkoord wordenbereikt. Het zou tevens een verantwoording kunnenzijn voor het dubbele rolrecht dat volgens de regeringper definitie moet betaald worden. .

    Voortgaande op het standpunt van de regeringmeent de indiener van het amendement dat het dub-bele rolrecht alleen verschuldigd is bij een tweetraps-dagvaarding. Indien zijn amendement aanvaardwordt zal die mogelijkheid in artikel 1254.wordeningeschreven. De eiser beschikt echter nog steedsover de mogelijkheid om in het dagvaardingsexplootin eerste instantie slechts één datum te vermelden.In dat geval moet er geen dubbel rolrecht betaaldworden.

    De voorzitter vat de voorgestelde oplossing alsvolgt samen :

    1) de eiser opteert voor artike11254 vanhet Ge-rechtelijk Wetboek en betaalt het dubbele rolrechtwaardoor de zaak meteen bij de twee rechtsintantieswordt aanhangig gemaakt;

    2) de eiser kiest voor artikel 1258 en tracht in eeneerste fase een akkoord te bekomen op de inleidendezitting. Komt het niet tot een bekrachtigde overeen-stemming, dan wordt de zaak naar de eerstvolgendezitting in kort geding verwezen.

    [ 9 ] - 2021 8 . 9S I 96

    droit de mise au rôle ne pourrait pas être supprimé.Le membre précise encore que l'inscription au rôledes référés peut être rayée en cas d'accord lors del'audience d'introduction.

    Un intervenant appuie l'amendement, qui paraîtrésoudre efficacement le problème de l'insécurité ju-ridique soulevé à juste titre.

    Le membre demande néanmoins si la formule pro- .posée présente encore suffisamment de souplessepour permettre, par exemple, de conclure lors del'audience introductive, un préaccord qui sera confir-mé lors de l'audience suivante, après un certain délai.de réflexion. Certains tribunaux optent fréquem-ment pour cette façon de procéder ..

    L'auteur de l'amendement répond que sa proposi-tion prévoit que l'audience en référé aura lieu avantl'audience au fond.

    Un membre estime que cette façon de procéder estillogique. Que se passera-t-il en cas d'absence decitation au fond?

    M. Jean-Jacques Viseur répond que la citationavec double fixation implique nécessairement que lacitation est également inscrite au rôle général.

    Le représentant du ministre indique qu'une doubleinscription suppose toujours un double droit de miseau rôle, puisque, tant en cas d'application de l'arti-cle 1254 du Codejudiciaire qu'en cas d'application del'article 1258 de ce Code, l'affaire est portée devantdeux juridictions.

    Un membre rappelle que le président du tribunalpeut tout au long de la procédure prendre des mesu-res provisoires.

    Cet élément pourrait constituer un argument pourtoujours associer le président à la procédure, mêmelorsqu'un accord est intervenu dès l'audience intro-ductive. Cela pourrait en outre justifier le doubledroit de mise au rôle, qui doit être payé en tout étatde cause selon le gouvernement.

    Se fondant sur le point de vue du gouvernement,l'auteur de l'amendement estime que le double droitde mise au rôle n'est dû qu'en cas de citation à doubledétente. En cas d'adoption de son amendement, cettepossibilité sera inscrite à l'article 1254. Le deman-deur aura toutefois toujours la possibilité de ne men-tionner qu'une seule date dans l'exploit de citation enpremière instance. Dans ce cas, il ne faudra paspayer de double droit de mise au rôle.

    Le président résume la situation comme suit :

    1) le demandeur opte pour l'article 1254 du Codejudiciaire et acquitte le double droit de mise au rôle,ce qui entraîne la saisine immédiate des deux instan-ces judiciaires;

    2) le demandeur opte pour l'article 1258 et tente,dans un premier temps, de parvenir à un accord lorsde l'audience introductive. En l'absence d'accord en-tériné, l'affaire sera renvoyée à la prochaine audien-ce en référé.

  • - 202 / 8 - 95 / 96

    De eiser oordeelt dus bij het begin of hij voor desnelle{artikel 1254) of de minder snelle (arti-kel 1258) afhandeling kiest.

    Een lid stelt vast datdeze voorstelling niet volle-dig strookt met de teksten van het Gerechtelijk Wet-boek.

    Artikel 1254 houdt eveneens de mogelijkheid invan een op de inleiding bewerkstelligde verzoening.

    Beide artikelen geven geen verschillende wegenaan maar zijn complementair.

    Een ander lid antwoordt dat artikel 1258 inder-daad zal moeten aangepast worden om het systeemsluitend te maken,

    De heer Vandeurzen dient amendement n: 40 in(Stuk n/ 202/4) dat artikel 1258, vierde lid aanvultals volgt: « Voor zover het .inleidend exploot vandagvaarding geen vermelding bevat van de plaats, dedag en het uur van de terechtzitting in kort geding »,

    Om de oplossing coherent te maken, moeten in hetvierde lid de woorden « op verzoek van één van departijen »worden ingevoegd in de plaats van « ambts-halve », zoals voorgesteld in het wetsvoorstel.

    Amendement n' 40 brengt ook deze correctie aan.

    2° Probleem van de neerlegging van de stukken

    Uw rapporteur vestigt de aandacht op het pro-bleem van de sanctie bij niet-neerlegging van destukken door de eiser. Net zoals professor Senaeve ishij van oordeel dat de door het wetsvoorstel bepaaldesanctie, met name de nietigverklaring, al te zwaar iswant een van de partijen kan bewust stukken achter-houden. Hij stelt dan ook een relatieve nietigheid(artikel 861 van het Gevechtelijk Wetboek) voor.

    Een lid verklaart dat uit contacten die hij metmensen uit de praktijk heeft gehad, is gebleken datlaatstgenoemden niet wensen dat een nieuwe grondtot nietigheid wordt ingevoerd. .

    Wanneer een rechter met moeilijkheden wordtge-confronteerd om sommige stukken van de burgerlij-ke stand op te vragen, vooral als die uit het buiten-land moeten komen, moet hij uitstel kunnenverlenen om de eisende partij in staat te stellen zichin regel te stellen. Pas bij misbruik dient in eensanctie te worden voorzien.

    Een ander lid wijst erop dat de wetgever de nietig-heden heeft willen beperken tot een reeks scherpafgebakende regels en een aantal uitermate ernstigevormen van verzuim. Bovendien kan de rechter eenproceshandeling maar nietig verklaren als het aan-gegeven verzuim of de aangeklaagde onregelmatig-heid de belangen schaadt van de partij die de excep-tie inroept. Dient er meer bepaald van uit te wordengegaan dat de neer te leggen stukken (uittreksel uitde huwelijksakte, geboorteakte van de kinderen, be-wijs van vestiging) zo belangrijkzijn dat, als ze nietworden neergelegd, de ingestelde vordering als niet-ontvankelijk moet worden beschouwd?

    Persoonlijk denkt hij van niet. Als men de eiser erniet kan van overtuigen zijn stukken neer te leggen,

    [ 10 ]

    be demandeur décide donc au départ s'il opte pourla procédure rapide (article 1254) ou la procéduremoins rapide (article 1258).

    Un membre constate que cette version ne concordepas entièrement avec les dispositions du Code judi-ciaire.

    L'article 1254 permet en effet également une con-ciliation lors de l'introduction de l'instance.

    Les deux articles ne sont pas divergents mais com-plémentaires.

    Un autre membre estime qu'il faudra effective-ment adapter l'article 1258 du Codejudiciaire afin derendre le système cohérent et étanche.

    M. Vandeurzen présente un amendement (n° 40,Doc. n° 202/4) visant à compléter l'article 1258, ali-néa 4, par les mots « pour autant que l'exploit intro-ductif de citation ne mentionne pas le lieu, le jour etl'heure de l'audience en référé »,

    Pour que cette solution soit cohérente, il convientd'insérer, à l'alinéa 4, les mots «sur la demande del'une des parties » et non pas, ainsi que le prévoit laproposition de loi, les mots. d'office »,

    L'amendement n° 40 vise également à apportercette modification.

    2° Problématique du dépôt des pièces

    Votre rapporteur attire l'attention sur le problèmede la sanction en cas de non dépôt des pièces par ledemandeur. Tout comme le professeur Senaeve, ilestime que la sanction de la nullité prévue par laproposition de loi est trop lourde car une partie peutvolontairement ne pas joindre les pièces. Il proposedès lors une nullité relative (article 861 du Codejudiciaire) .

    Des contacts qu'il a eu avec la pratique, un mem-bre communique que les praticiens ne souhaitent pasqu'une nouvelle cause de nullité soit instaurée.

    Devant les difficultés d'obtention de certains actesde l'état civil, notamment s'ils doivent venir del'étranger, le juge doit pouvoir octroyer une remisepour permettre à la partie demanderesse de se met-tre en ordre. Ce n'est qu'en cas d'abus, qu'une sanc-tion devrait être prévue.

    Un autre membre rappelle que le législateur avoulu limiter les nullités à une série de règles bienprécises et d'omissions extrêmement graves. Pour lesurplus, le juge ne peut déclarer nul un acte deprocédure que si l'omission ou l'irrégularité dénoncéenuit aux intérêts de la partie qui invoque l'exception.Plus précisément, doit-on considérer que les pièces àdéposer (extrait d'acte de mariage, d'acte de naissan-ce des enfants et certificat de domicile) sont telle-ment importantes qu'en cas de non dépôt, on doiveconsidérer que l'action introduite est irrecevable?

    Personnellement, il ne le pense pas. Si on ne peutconvaincre le demandeur de déposer ses documents,

  • kan men vragen dat zijn eis wordt afgewezen. Eennieuwe grond tot nietigheid invoeren zou daarente-gen strijdig zijn met het Gerechtelijk Wetboek.

    De voorzitter merkt op dat de bedenking van pro-fessor Senaeve in privaatrechtelijk recht traditioneelwordt gemaakt. De procedures worden door de eiseropgestart. Als die eiser dan niet de voorzorg heeftgenomen om de vereiste stukken bij het dossier tevoegen, wordt ervan uitgegaan dat hij het recht nietmag hebben de rechtbank onnodig te belasten, aande gerechtelijke diensten formaliteiten op te leggenen de verweerder die de dagvaarding ontvangt tevragen op staande voet een aantal initiatieven tenemen. In die context rijst de vraag of de nietigver-klaring de meest aangewezen weg is.

    De vertegenwoordiger van de minister deelt de op-merkingvan de rapporteur. In voormeld geval van deeiser die de vereiste stukken niet neerlegt, heeftprofessor Senaeve een interessante denkpiste aange-geven: hij stelt voor dat de verweerder, die de zaaksnel afgehandeld wil zien, zelf die stukken mag neer-leggen. Ookhij is van mening dat nietigheid een al tezware sanctie is.

    In aansluiting op die opmerkingen dient de heerVandeurzen een amendement (n' 5 Stuk n" 202/2) in,dat ertoe strekt de nietigheid door een verwijzing vande zaak naar de rol te vervangen.

    De voorzitter steltde vraag ofhet, op een ogenblikdat men de mond vol heeft over overbelasting van degerechten, niet redelijker ware een termijn (van tweemaanden bijvoorbeeld) in te bouwen, die als ver-valtermijn zou gelden om de partijen in staat testellen hun dossier te vervolledigen. Om welke redenimmers zou men een zaak op de rol ingeschrevenmoeten laten staan als de partijen voortdurend alhetmogelijke doen om de afhandeling van hun geschil tevertragen?

    De indiener van het amendement vindt dat eenpositiefidee. Men dient in een pressiemiddel te voor-zien omde neerlegging van de stukken afte dwingen,want men kan de dossiers niet op de griffie latenrusten.

    Een lid stelt dat men een onderscheid tussen tweemogelijke situaties moet maken. Eerste mogelijk-heid : de eiser legt de vereiste stukken niet neer. Indat geval kan men na een bepaalde termijn in devervallenverklaring of de niet-ontvankelijkheid vande vordering voorzien.

    Het verdient evenwel geen aanbeveling die ter-mijn in de wet in te schrijven, want het kan gebeurendat sommige stukken zich in het buitenland bevin-den. In dat tweede geval verdient het de voorkeur datde rechter zelf' de termijn bepaalt waarbinnen diestukken moeten worden neergelegd.

    De voorzitter besluit dat men kan bepalen dat, zode stukken binnen de termijn van een maand nogsteeds niet neergelegd zijn, de zaak van de rol wordtgeschrapt. In uitzonderlijke omstandigheden kan derechter dan een langere termijn toekennen.

    [ 11 ] - 202 18 - 95 1 96

    on peut demander qu'il soit débouté de son action.Par contre, introduire une nouvelle cause de nullité,serait allerà l'encontre du Codejudiciaire.

    Le président fait observer que la réflexion du pro-fesseur Senaeve est traditionnelle en droit judiciaireprivé. Les procédures sont diligentées à l'initiativedu demandeur. Si dès lors, le demandeur n'a pas prisla précaution de joindre les pièces requises, il consi-dère qu'il ne doit pas avoir le droit d'encombrer letribunal, d'imposer des formalités aux services judi-ciaires et de demander au défendeur qui reçoit lacitation de plein fouet de devoir accomplir des démar-ches. Dans ce cadre, se pose la question de savoir si lanullité est la voie la plus indiquée.

    Le représentant du ministre partage la remarquedu rapporteur. Dans le cas cité du demandeur qui nedépose pas les pièces requises, le professeur Senaevea donné une piste intéressante en suggérant que lapartie défenderesse, qui souhaite avancer, puisseelle-même déposer ces pièces. Il estime égalementque la sanction de la nullité est trop lourde.

    Suite à ces observations M. Vandeurzen dépose unamendement (na 5, Doc.na 202/2) qui tend à rempla-cer la sanction de la nullité par le renvoi de la causeau rôle.

    Le président pose la question de savoir s'il ne seraitpas plus raisonnable, à une époque où l'on parletellement d'encombrement judiciaire, de prévoir undélai de 2 mois, par exemple, qui serait un délai dedéchéance, pour que les parties puissent compléterleur dossier. Quel motif y a-t-il en effet de maintenir.une affaire inscrite au rôle si les parties de manièrepermanente ne font pas avancer leur litige?

    L'auteur de l'amendement estime cette idée positi-ve. Une pression doit être prévue pour obtenir ledépôt des pièces car on ne peut laisser dormir desaffaires au greffe.

    Un membre considère qu'il faut distinguer deuxhypothèses. La première concerne le cas où le deman-deur ne dépose pas des pièces requises. Dans ce cas,on pourrait prévoir la déchéance ou l'irrecevabilité del'action après un certain délai.

    Néanmoins, il n'est pas conseillé d'inscrire un dé-lai dans la loi car il se peut par exemple, que lesdocuments soient à l'étranger. Dans cette secondehypothèse, il serait préférable que lejuge indique lui-même le délai dans lequel les pièces doivent êtredéposées.

    Le président conclut qu'on pourrait prévoir que sidans un délai d'un mois, les pièces ne sont toujourspas déposées, l'affaire serait omise du rôle. Dans descirconstances exceptionnelles, le juge pourrait accor-der un délai plus long.

  • - 202 / 8 - 95 / 96

    De heer Vandeurzen dient vervolgens amendementnr 26 in (Stuk n' 202/4) dat een termijn van eenmaand voorschrijft binnen dewelke de stukken moe-ten worden neergelegd.

    Indien die termijn niet wordt gerespecteerd, zal dezaak ambtshalve worden doorgehaald.

    Verschillende leden stemmen met dit amendementln.

    Een lid is gekant tegen de termijn van één maanduitstel die kan worden toegekend.. Om de rechtbank niet nodeloos te belasten, zou de

    onontvankelijkheid reeds op de inleidingszittingmoeten kunnen worden vastgesteld.

    De heer Verwilghen dient amendement tt" 39 in(Stuk n' 202/4), dat uitgaat van een andere juridi-sche benadering.

    Het lid is van oordeel dat de rechter die niet be-schikt over de stukken die in § 3 van artikel 1254worden opgesomd, niet kan nagaan of de eiser welover het vereiste belang en de hoedanigheid beschikt.In toepassing van artikel 17 van het GerechtelijkWetboek zal hij zich genoodzaakt zien om de vorde-ring niet toelaatbaar te verklaren.

    De heer Vandeurzen herhaaltdat ook hij de me-ning toegedaan is dat van de eiser een zekere inspan-ning mag worden verwacht om een zovolledig moge-lijk dossier aan de rechtbank voor te leggen.

    Hij hecht minder belang aan de techniek van desanctie (niet-toelaatbaarheid, nietigheid, onontvan-kelijkheid).

    Wel meent dit lid dat de rechter over de mogelijk-heid moet kunnen beschikken om een eenmaligeter-mijn van verlenging toe te staan.

    De heer Verwilghen antwoordt dat zijn amende-ment in die zin moet worden opgevat. De rechter zalin een tussenvonnis de termijn vaststellen binnendewelke de stukken moeten worden neergelegd.

    De heer Verwilghen verwijst tevens naar arti-kel 41 van de bij koninklijk besluit van 20 juli 1964gecoördineerde wetgeving ophet handelsregister datin dezelfde sanctie voorziet.

    Een lid stelt de vraag of alle stukken die in para-graaf 3 worden vermeld, essentieel zijn om het be-lang en de hoedanigheid van de eiser aan te tonen.

    De heer Verwilghen meent dat het bewijs van na-tionaliteit de bevoegdheidvan de rechtbank vastlegten dat het bewijs van de geboorte van de kinderennodig is met het oogop een eventueel verzoek betref-fende voorlopige maatregelen in kort geding.

    De heer Jean-Jacques Viseur verwijst naar hoofd-stuk VIII, Eerste Deel, van het Gerechtelijk Wetboekdat handelt over de termijnen.

    Àrtikel 50 dat onder dit hoofdstuk ressorteert,bepaalt dat de termijnen, op straffe van verval ge-steld, niet mogen verkort of verlengd worden, zelfsmet instemming van de partijen, tenzij dat vervalgedekt is onder de omstandigheden bij de wetbe-paald.

    Zijn amendement n/ 11 (partim) past dit principetoe.

    [ 12 ]

    M. Vandeurzen présente ensuite l'amendementna 26 (Doc. na 202/4) qui prévoit un délai d'un moisdans lequel les pièces doivent être déposées.

    Si ce délai n'est pas respecté, l'affaire sera rayéed'office.

    Plusieurs membres approuvent cet amendement.

    Un membre est opposé au fait qu'un délai supplé-mentaire d'un mois puisse être accordé.

    Il estime que l'irrecevabilité devrait déjà pouvoirêtre constatée lors de l'audience d'introduction, afind'éviter de surcharger inutilement le tribunal.

    M. Verwilghen présente un amendement (n a39 -Doc. n° 202/4), fondé sur une autre approche juridi-que.

    Le membre estime que le juge qui ne dispose pasdes pièces énumérées au § 3 de l'article 1254,ne peutvérifier si le demandeur a qualité et intérêt pourformer la cause. En application de l'article 17 duCode judiciaire, il se verra contraint de déclarer quel'action ne peut être admise.

    M. Vandeurzen répète qu'iLestime, lui aussi, quel'on peut attendre du demandeur qu'il fasse un cer-tain effort pour soumettre un dossier aussi completque possible au tribunal.

    Il attache moins d'importance à la technique de lasanction (non-admissibilité, nullité, irrecevabilité).

    Le membre estime néanmoins que le juge doitpouvoir accorder une prolongation unique du délai.

    M. Verwilghen répond que son amendement doitêtre compris dans ce sens. Le juge fixera dans unjugement interlocutoire le délai dans lequel les piè-ces devront être déposées.

    M. Verwilghen renvoie également à l'article 41 del'arrêté royal du 20 juillet 1964 portant coordinationdes lois relatives au registre de commerce, qui pré-voit les mêmes sanctions.

    Un membre demande si toutes les pièces mention-nées au § 3 sont essentielles pour prouver l'intérêt etla qualité du demandeur.

    M. Verwilghen estime que le certificat de nationa-lité détermine la compétence du tribunal et que lecertificat de naissance des enfants est nécessaire envue d'une éventuelle demande de mesuresprovisoi-res en référé.

    M. Jean-Jacques Viseur renvoie au chapitre VIIIde la première partie du Code judiciaire, qui traitedes délais.

    L'article 50, qui ressortit à ce chapitre, dispose que«les délais établis à peine de déchéance ne peuventêtre abrégés, ni prorogés même de l'accord des par-ties, à moins que cette déchéance n'ait été couvertedans les conditions prévues par la loi »,

    L'amendement nr l I (partim), qu'il a déposé, ap-plique ce principe.

  • Het gaat er immers om het niet tijdig indienen vanstukken te sanctioneren.

    Of de eiser over het vereiste belang en de hoeda-nigheid beschikt, doet op dat ogenblik niets ter zake.De onontvankelijkheid ingevolge het niet-indienenvan stukken is in dit geval uiteraard rechtstreeksverbonden met de toelaatbaarheid, die op grond vande stukken moet worden aangetoond.

    De heer Jean-Jacques Viseur besluit dat de vorde-ring onder die omstandigheden niet « nietig » is,maar dat het verval moet worden uitgesproken.

    De indiener van het amendement n: 26 treedt dezezienswijze bij. Hij voert tevens aan dat het belang inde hoedanigheid niet alleen bij de inleiding maar opelk ogenblik van het geding kunnen worden betwist.

    Het lid meent tevens dat de rechter zeer streng opdeze regel moet toezien. De termijn van één maandzou slechts in zeer uitzonderlijke gevallen nog kun-nen worden verlengd.

    De vertegenwoordiger van de minister vraagt of ergeen eensgezindheidkan worden bereikt over hetprincipe dat de stukken bij de inleiding moeten wor-den neergelegd.

    De rechter zou alleen om zeer gegronde redeneneen uitstel, om bepaalde stukken te verzamelen,kunnen toestaan.

    Een spreker vreest dat dergelijke regelingen spoe-dig tot misbruiken zullen leiden. .

    Als de procedure ten gronde wordt ingeleid, danheeft dat ondermeer gevolgen voor de bevoegdheidvan de vrederechter.

    Sommige personen zouden dat «als ingangs-poort » .kunnen gebruiken om bepaalde gevolgen tebewerkstelligen.

    De .heer Jean-Jacques Viseur is van oordeel datzijn amendement strikt genoeg is om dit euvel op tevangen.

    De termijn van een maand die op straffe van ver-val wordt voorgeschreven, kan alleen verlengd wor-den wegens overmacht (toepassing van artike150van het Gerechtelijk Wetboek).

    ** *

    Tijdens een volgende vergadering dient de heerVandeurzen de amendementen nrs45 en 46 in (Stuknr202/6).

    Amendement n' 45 betreft artikel 1254, § 2, derdelid van het Gerechtelijk Wetboek, dat als volgt ver-vangen wordt:

    « In dat geval kan het exploot van dagvaarding devermelding bevatten van de plaats, de dag en het uurvan de terechtzitting in kort geding. »

    Het amendement beoogt beter aan te geven datdeze bepaling een mogelijkheid tot keuze inhoudt:

    - ofwel worden twee dagvaardingsexploten uit-gebracht : zowel ten gronde als in kort geding;

    - ofwel wordt er één dagvaardingsexploot uitge-bracht dat eventueel een dubbele dagstelling bevat.

    [ 13 ] - 202 18 - 95 1 96

    Il s'agit en effet de sanctionner le dépôt tardif despièces.

    La question de savoir si le demandeur a l'intérêt etla qualité requis est, à ce moment, sans importance.En effet, l'irrecevabilité résultant du non-dépôt depièces est, dans ce cas, directement liée à l'admissibi-lité, qui doit être établie sur la base des pièces.

    M. Jean-Jacques Viseur conclut que dans ces con-ditions, la demande n'est pas «nulle », mais. que laforclusion doit être prononcée.

    L'auteur de l'amendement n°26 se rallie à ce pointde vue. Il considère que l'intérêt et la qualité peuventêtre contestés non seulement lors de l'introductionmais à tout moment de la procédure.

    Le membre estime également que le juge doitveiller au strict respect de cette règle. Le délai d'unmois ne devrait être prorogé que dans des cas tout àfait exceptionnels.

    Le représentant du ministre demande s'il n'est paspossible de se mettre d'accord sur le principe selonlequel les pièces doivent être déposées lors de l'intro-duction.

    Le juge ne pourrait accorder de délai, en vue derassembler certaines pièces, que pour des motifsvraiment fondés.

    Un intervenant craint que de telles règles ne dé-bouchent rapidement sur des abus.

    L'introduction de la procédure au fond a des consé-quences notamment en ce qui concerne la compéten-ce du juge de paix.

    Certaines personnes pourraient utiliser l'intro-duction de la cause comme «porte d'entrée » pourprovoquer certains effets.

    M. Jean-Jacques Viseur estime que son amende-ment est suffisamment strict pour parer à cet incon-vénient.

    Le délai d'un mois prévu à peine de déchéance nepeut être prolongé qu'en cas de force majeure (appli-cation de l'article 50 du Code judiciaire).

    ** *

    Aucours d'une réunion ultérieure, M. Vandeurzenprésente deux amendements (nos45 et 46, Doc.n° 202/6).

    L'amendement na 45 vise à remplacer l'arti-cle 1254, § 2, alinéa 3, du Code judiciaire par la dis-position suivante:

    « Dans ce cas, l'exploit de citation peut contenirl'indication des lieu, jour et heure de l'audience desréférés. »

    L'amendement na 45 vise à indiquer plus claire-ment qu'il est loisible aux parties de choisir entre lesdeux possibilités suivantes:

    - ou bien elles ont recours à deux citations: uneau fond et une en référé;

    ~ ou bien elles ont recours à une seule citation,qui contient éventuellement une double fixation.

  • - 202 / 8 - 95 / 96

    Wanneer het inleidend dagvaardingsexploot geenvermelding bevat van plaats, dag en uur van derechtszitting in kort geding, dan kan er eventueelworden overgegaan tot de verzoeningspoging, zoalsbepaald in artikel 1258, eerste lid van het Gerechte-lijk Wetboek.

    Wanneer er op de inleidingszitting geen overeen-stemming wordt bereikt tussen partijen (cf. arti-ke11258, § 2, Gerechtelijk Wetboek), verwijst derechter alsnog de zaak naar de eerste dienstige zit-ting in kort geding.

    De rapporteur blijft het onlogisch vinden dat hetkort.geding voor de inleiding ten gronde kan plaats-vinden.

    Hij merkt daarbij op dat de situatie zich kan voor-doen dat de eiser, eens hij de maatregelen in kortgeding bekomen heeft, beslist om niet meer tengronde te dagvaarden.

    Aangezien het rolrecht voor de dagvaarding nietonmiddellijk moet worden betaald maar wel op hetogenblik dat de zaak wordt ingeschreven - wateen tweetal maanden later zou kunnen zijn - be-staat de mogelijkheid dat de eiser zich niet meermanifesteert en aldus ontsnapt aan de betaling vanhet rolrecht.

    De voorzitter en de heer De Gavre menen dat dezesituatie in de praktijk moet worden opgelost doorsteedsonmiddellijk het dubbele rolrecht te doen be-talen. De griffies zullen in die zin instructies moetengeven.

    De subcommissie steunt amendement n' 45.De heer Vandeurzen heeft voorts vastgesteld dat

    de voorgestelde tekst van het laatste lid geen reke-ning houdt met de mogelijkheid dat geen enkel stukwerd bijgebracht. Hij stelt amendement n" 46 voor(Stuk n' 202/6), dat als volgt luidt:

    « Wanneer de stukken ontbreken of onvolledigzijn, wordt de zaak naar de rol verzonden. De par-tijen beschikken over een termijn van een maand, opstraffe van verval, om het dossier te vervolledigen ».

    De commissie stemt met dit amendement in datvollediger is omdat het in alle mogelijkheden voor-ziet die zich in de praktijk kunnen voordoen.

    De rapporteur verduidelijkt nog dat niet de echt-scheidingsgrond, maar wel de procedure vervalt.

    Art.3

    De heer Vandeurzen verwijst naar de besprekingdie met betrekking tot artikel 2 werd gehouden.Amendement n" 40, dat strekt tot vervanging van dit

    . artikel, is een rechtstreeks gevolg van de standpun-ten die eerder werden ingenomen. Het amendementwerd hoger reeds toegelicht.

    Het amendement n' 27 (Stuk n" 202/4), evenensvan de heer Yandeurzen, beoogt een aanvulling van.artikel 1258, § 2.

    [ 14 ]

    Si l'exploit de citation à comparaître à l'audienced'introduction ne contient pas l'indication des lieu,jour et heure de l'audience des référés, le juge peutéventuellement procéder à la tentative de rapproche-ment prévue à l'article 1258, alinéa 1er, du Code judi-ciaire.

    Si les parties n'aboutissent pas à un accord lors del'audience d'introduction (cf. article 1258, § 2, duCode judiciaire), le juge renvoie la cause à la premiè-re audience utile des référés.

    Le rapporteur persiste à trouver illogique quel'audience des référés puisse avoir lieu avantl'audience d'introduction au fond.

    n fait en outre observer qu'il pourrait arriver quele demandeur décide de renoncer à citer au fond dèsl'instant où il a obtenu les mesures en référé.

    Etant donné que le droit de mise au rôle dû pour lacitation ne doit pas être acquitté immédiatement,mais seulement au moment de l'inscription' de lacause - qui peut intervenir deux mois plustard -, il est possible que le demandeur ne se mani-feste plus et qu'il échappe ainsi au paiement de cedroit.

    Le président et M. De Gavre estiment que, dans lapratique, ce problème devra être résolu en faisantpayer immédiatement le double droit de mise au rôle.Les greffes devront donner des instructions en cesens.

    La sous-commission soutient l'amendement n° 45.M. Vandeurzen constate que le texte du dernier

    alinéa proposé n'envisage pas la possibilité qu'aucu-ne pièce ne soit déposée. nprésente un amendement(n° 46, Doc. n° 202/6), libellé comme suit:

    « Si les pièces font défaut ou sont incomplètes, lacause est renvoyée au rôle. Les parties disposent d'undélai d'un mois pour compléter le dossier, à peine dedéchéance »,

    La commission marque son accord sur cet amende-ment, qui est plus complet, du fait qu'il permet defaire face à toutes les situations susceptibles de seprésenter dans la pratique.

    Le rapporteur précise encore que la déchéance con-cerne la procédure, et non la cause du divorce.

    Art.3

    M. Vandeurzen renvoie à la discussion à laquelle adonné lieu l'examen de l'article 2. L'amendementna 40, qui tend à remplacer cet article, découle direc-tement des points de vue qui ont été émis précédem-ment. La portée de l'amendement a déjà été préciséepar ailleurs.

    L'amendement na 27 (Doc. na 202/4), présenté éga-lement par M. Vandeurzen, tend à compléter l'arti-cle 1258, § 2.

  • Het is de bedoeling om een onduidelijkheid weg tenemen betreffende de aard van de voorlopigemaatre-gelen.

    De heer Vandeurzen stelt de volgende toevoegingvoor: «Deze bekrachtiging geldt als vonnis zoalsbepaald in artikel1043. ».

    De verwijzing naar artikel 1043 impliceert dat debeslissing de rechten van de partijen vastlegt metgezag van gewijsde.

    Daaruit volgt ookdat het derde lid van § 2 vanartikel 1258, met betrekking tot het formulier vantenuitvoerlegging van deze overeenkomsten, kanwegvallen.

    De heer Jean-Jacques Viseur heeft een amende-ment n/ 12 ingediend met dezelfde strekking (Stukn" 202/3).

    Een lid merkt op dat het niet de bekrachtiging isdie als vonnis geldt maar datgene wat bekrachtigdwordt, met name het akkoord.

    Hetzelfde lid stelt vast dat de bekrachtiging even-eens betrekking heeft op de afspraken met betrek-king tot de kinderen, waar het tweede lid naar ver-wijst.

    De voorgestelde toevoeging wordt dus beter na hettweede lid ingevoegd. Het akkoord betreft immerszowel de voorlopige maatregelen metbetrekking totde persoon (eerste lid) als deze met betrekking tot dekinderen (tweede lid).

    De commissie stemt met de voorgestelde tekstver-beteringen in.

    Het amendement n/ 47 (Stuk n' 202/6) van de heerVandeurzen beoogt artikel1258, § 2, aan te vullenmet de vermelding:

    «voor zover zij nog niet was ingeschreven op de rolvan de zaken in kort geding. Artikel 803 is van toe-passing ».

    Het lid verwijst naar de bespreking van artikel2.De verwijzing naar artikel 803 heeft tot doel de

    verwittiging bij gerechtsbrief mogelijk te maken.

    Het amendement wordt gesteund door de ledenvan de subcommissie.

    Art.3bis

    De heer Jean-Jacques Viseur heeft een amende-ment n"13 ingediend (Stuk n' 202/3).

    Het amendement bepaalt dat de aanvullende vor-dering bij nieuwe en op tegenspraak genomen con-clusies moet worden ingediend (cf. artikel807 vanhet Gerechtelijk Wetboek).

    Het lid stelt voor om artikel1268 van het Gerech-telijk Wetboek in die zin aan te passen. De heer J ean-Jacques Viseur legt uit dat de eenvoudige neerleg-ging van deze conclusies op de griffie niet volstaat omde kennisgeving aan de partijen te verzekeren (zietevens schriftelijke verantwoording van het amende-ment).

    [ 15 ] - 202 1 8 - 95 1 96

    Il vise à lever une imprécision quant à la naturedes mesures provisoires.

    M. Vandeurzen propose l'ajout suivant: «Cet en-térinement vaut le jugement au sens de l'arti-cle 1043. »,

    La référence à l'article 1043 implique égalementque la décision fixe les droits des parties avec l'auto-rité de la chose jugée.

    Il s'ensuit que l'alinéa 3 du § 2 de l'article 1258concernant ta formule exécutoire des accords peutêtre supprimé.

    M. Jean-Jacques Viseur présente un amendement(na 12, Doc. n° 202/3) ayant la même portée.

    Un membre fait observer que ce n'est pas l'entéri-nement qui vaut jugement, mais cequi est entériné, àsavoir l'accord.

    Le même membre constate que l'entérinementconcerne également les accords relatifs aux enfantsvisés à l'alinéa 2.

    Il serait donc préférable d'insérer l'ajout proposéaprès l'alinéa 2. L'accord concerne en effet tant lesmesures provisoires relatives aux parties (alinéa 1er)que celles relatives aux enfants (alinéa 2).

    La commission souscrit aux corrections de texteproposées.

    L'amendement na 47 (Doc. na 202/6) de M. Van-deurzen vise à compléter l'article 1258, § 2, par ce quisuit:

    «pour autant qu'elle ne soit pas encore inscrite aurôle des affaires en référé. L'article 803 est d'applica-tion ».

    Le membre renvoie à la discussion de l'article 2.La référence à l'article 803 vise à permettre la

    convocation par pli judiciaire de la partie éventuelle-ment défaillante.

    Cet amendement est soutenu par les membres dela sous-commission.

    Art.3bis

    M. Jean-Jacques Viseur présente un amendement(n°13, Doc. n°202/3).

    Cet amendement prévoit que la demande amplia-tive doit être formée par des conclusions nouvellescontradictoirement prises (cf. l'article 807 du Codejudiciaire).

    Le membre propose de modifier en ce sens l'arti-cle 1268 du Code judiciaire. Il précise que le simpledépôt de ces conclusions au greffe ne suffit pas àgarantir la notification aux parties (voir égalementla justification écrite de cet amendement).

  • - 202 I 8 - 95 I 96

    Ook de neerlegging ter zitting volstaat niet om detegenspraak te verzekeren in het geval dat de tegen-partij verstek laat gaan.

    De commissie meent dat dit amendement derechtszekerheid verhoogt en bijgevolg kan aanvaardworden.

    De heer Vandeurzen heeft eveneens een amende-ment ingediend tot invoeging van een nieuwartikel3bis. Zijn amendement nr28 (Stuk nr202/4)beoogt een wijziging van artikel 1269 van het Ge-rechtelijk Wetboek in de zin dat de rechter ook in hetvonnis tot echtscheiding op grond van fout, meldingmoet maken van het tijdstip waarop de feitelijkescheiding een aanvang heeft genomen vooraleer devordering tot echtscheiding werd ingesteld. Alduswordt conformiteit bereikt met artikel 1278,derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek (betreffendede goederen verworven en de schulden aangegaansedert defeitelijke scheiding) en met de artikelenvan het Burgerlijk Wetboek betreffende de geboortevan een kind, 300 dagen na de datum van de feitelij-ke scheiding.

    Een lid betwisthet nut van dit amendement. Dedatum van de feitelijke scheiding is van groot belangin de procedure van echtscheiding op grond van feite-lijke scheiding.

    Die datum heeft minder belang in de procedure opgrond van bepaalde feiten omdat er dan kan uitge-gaan worden van de datum van de inleiding.

    De partij die het nodig acht om verder terug tegaan dan de inleiding, kan steeds een beroep doen opde uitzondering waarin artikel 1278, derde lid vanhet Gerechtelijk Wetboek voorziet, die specifiek deverdeling van de goederen betreft.

    Het lid betoogt verder dat ook in de procedures· voor ontkenning van vaderschap kan worden terug-· gegaan tot het ogenblik van de feitelijke scheiding· (het bewijs met alle rechtsmiddelen wordt toegela-ten).

    Art.3ter

    De regering dient amendement n' 41 in tot invoe-ging van een artikel 3ter (Stuk n' 202/5).

    Het amendement beoogt twee technische correc-ties in artikel1275, § 2, eerste lid van het Gerechte-lijk Wetboek.

    De volgende wijzigingen worden voorgesteld:lOtussen de woorden « een uittreksel bevattende

    het beschikkende gedeelte " en de woorden «van hetvonnis of het arrest» worden de woorden «en devermelding van de dag van het in kracht van gewijs-de treden » ingevoegd;

    20 de woorden «de ambtenaar van de burgerlijkestand van het eerste district van Brussel» vervangendoor de woorden «de ambtenaar van de burgerlijkestand van Brussel »,

    De regel dat de echtscheiding ingaat op de dag dathet vonnis in kracht van gewijsde gaat, wordt reeds

    [ 16 ]

    Le dépôt à l'audience ne suffit pas non plus àassurer la contradiction dans le cas où la partieadverse fait défaut.

    La commission estime qu'elle peut souscrire à cetamendement, dans la mesure où il accroît la sécuritéjuridique.

    M. Vandeurzen présente également un amende-ment (n"28 - Doc. n°202/4) tendant à insérer unarticle 3bis (nouveau). Cet amendement a pour objetde modifier l'article 1269 du Code judiciaire de ma-nière à ce qu'également dans le cas d'un jugement quiadmet le divorce pour faute, le juge doive faire men-tion du moment où la séparation de fait a pris coursavant l'introduction de la demande en divorce. Cettemodification permettrait d'assurer la concordanceavec l'article 1278, alinéa 3, du Code judiciaire (con-cernant les avoirs constitués et les dettes contractéesdepuis la séparation de fait) et avec les articles duCode civil relatifs à la naissance d'un enfant300 jours après la date de la séparation de fait:

    Un membre conteste l'utilité de cet amendement.La date de la séparation de fait présente un grandintérêt dans la procédure en divorce pour cause deséparation de fait.

    Cette date est moins importante dans le cadre dela procédure de divorce pour cause déterminée, étantdonné que, dans ce cas, on peut se baser sur la dated'introduction de la demande.

    La partie qui estime nécessaire de remonter plusloin que l'introduction, peut invoquer l'exception pré-vue à l'article 1278, alinéa 3, du Code judiciaire, quiconcerne de manière spécifique la division des biens.

    Le membre ajoute que, dans les procédures dedésaveu de paternité également, on peut remonterau moment où la séparation de fait a pris cours (lapreuve est admise par tous les moyens de droit).

    Art. 3ter

    Le gouvernement présente un amendement (na 41,Doc. na 202/5) tendant à insérer un article 3ter.

    Cet amendement vise à apporter deux correctionsd'ordre technique à l'article 1275, § 2, alinéa 1er, duCode judiciaire.

    Les modifications proposées sont les suivantes:la entre les mots «un extrait comprenant le dis-

    positif du jugement ou de l'arrêt» et les mots « est,dans le mois, adressé »les mots «et la mention dujour où celui-ci a acquis force de chose jugée» sontinsérés;

    20 les mots «l'officier de l'état civil du premierdistrict de Bruxelles» sont remplacés par les mots« l'officier de l'état civil de Bruxelles ».

    La règle selon laquelle le divorce devient effectiflejour où le jugement qui l'a prononcé acquiert force de

  • geformuleerd voor de echtscheiding door onderlingetoestemming (artikell304 van het Gerechtelijk Wet-boek) maar stond nog niet expliciet In de wet voorwat de echtscheiding op grond van bepaalde feitenbetreft. Deze wijziging heeft geen invloed op hetprincipe dat het vonnis ten aanzien van derdenslechts gevolgen heeft na de overschrijving 'in deregisters van de burgerlijke stand.

    Ook verandert er niets aan het principe dat echt-scheiding wat de goederen betreft ten aanzien van deechtgenoten terugwerkt tot op de datum waarop devordering werd ingesteld of de datum waarop het PVvan niet-verzoening bij een echtscheiding door on-derlinge toestemming werd opgesteld.

    ** *

    Amendement n/ 14van de heer Jean-Jacques Viseurbeoogt eveneens de invoeging van een artikel 3ter dateen drietal wijzigingen aanbrengt in artikel 1280 vanhet Gerechtelijk Wetboek (Stuk n"202/3).

    De wijzigingen voorgesteld onder 1° en 2° betref-fen de bevoegdheid van de rechter in kort geding.

    Zij strekken ertoe de bevoegdheid van de voorzit-ter in kort geding te bevestigen tot de ontbinding vanhet huwelijk.

    De heer Vandeurzen heeft amendement n' 29 inge-diend (Stuk n' 202/4). Het amendement betreft het-zelfde probleem maar stelt een andere oplossingvoor: de bevoegdheid van de voorzitter wordt beves-tigd tot de echtscheidingsprocedure definitief beëin-digd is (cf. de vaste rechtspraak van het Hof vanCassatie, onder meer Casso 29 juni 1995).

    Een lid steunt het amendement van de heer Jean-Jacques Viseur. Hij meent dat de tegenvorderingenvaak zeer lang blijven hangen en bijgevolg ook uithet oog worden verloren omdat de eiser geen recht-streeks belang meer heeft.

    Die toestand kan verwarring scheppen.

    Het (hoger reeds gedeeltelijk besproken) amende-ment n' 14van de heer Jean-Jacques Viseurstelt nogeenderde wijziging voor aan artikel1280 van hetGerechtelijk Wetboek.

    De wet van 13 april 1995 heeft artikel 1279 vanhet Burgerlijk Wetboek opgeheven, daar dat overbo-dig was geworden. Maar de wetgever heeft er zichgeen rekenschap van gegeven dat die wettelijke be-paling anderzijds het openbaar ministerie uitdruk-kelijk het vorderingsrecht bij de voorzitter van derechtbank van eerste aanleg toekende. Het gaatdaarbij weliswaar om een onoplettendheid vanwegede wetgever. Het was niet de wil van de wetgever omde procureur des Konings het vorderingsrecht te ont-zeggen, want dat zou indruisen tegen het nieuweartike1387bis van het Burgerlijk Wetboek dat hetparket een algemeen vorderingsrecht bij de jeugd-

    [ 17 ] - 202 / 8 - 95 / 96

    chose jugée existait déjà pour le divorce par consente-ment mutuel (article 1304 du Code judiciaire) maisne figurait pas encore explicitement dans la loi en cequi concerne le divorce pour cause déterminée. Cettemodification n'affecte en rien le principe selon lequelle jugement qui prononce le divorce ne produit seseffets à l'égard des tiers que du jour de sa transcrip-tion dans les registres de l'état civil.

    En ce qui concerne les biens des époux, on a égale-ment maintenu le principe de la rétroactivité dudivorce au jour où la demande a été introduite ou,dans le cas d'un divorce par consentement mutuel, aujour où le procès-verbal de non-conciliation a étéétabli.

    ** *

    L'amendement n°14 de M. Jean-Jacques Viseur(Doc. n° 202/3) vise également à insérer unarticle 3ter, qui apporte trois modifications à l'arti-cle 1280 du Code judiciaire.

    Les ajouts proposés aux 1° et 2° concernent lacompétence du juge des référés.

    Ils visent à confirmer la compétence du présidentdu tribunal statuant en référé jusqu'à la dissolutiondu mariage.

    M. Vandeurzen présente l'amendement n°29 (Doc.n°202/4) qui concerne le même problème, mais propo-se une autre solution: la compétence du présidentest confirmée jusqu'à ce que la procédure en divorcesoit définitivement clôturée (cf. la jurisprudenceconstante de la Cour de cassation, notamment Casso29 juin 1995).

    Un membre appuie l'amendement de M. Jean-Jacques Viseur. Il estime que les demandes recon-ventionnelles restent souvent très longtemps pen-dantes et qu'elles sont par conséquent perdues devue parce que le demandeur n'a plus d'intérêt di-rect.

    Cette situation pourrait prêter à confusion.

    L'amendement n° 14 de M. Jean-Jacques Viseur,(qui a déjà été examiné en partie), propose une troi-sième modification de l'article 1280 dû.Codejudiciai-re.

    La loi du 13 avril 1995 a abrogé l'article 1279 duCode civil, devenu inutile. Mais le législateur n'atoutefois pas aperçu que cette disposition légale re-connaissait expressément au ministère public ledroit d'agir devant le président du tribunal de pre-mière instance. Il s'agit en l'occurence d'une inadver-tance du législateur qui n'a nullement voulu priver leprocureur du Roi de ce droit d'action, ce qui seraitd'ailleurs contraire à l'article 387bis nouveau duCode civil qui reconnaît au parquet un droit d'actiongénéral devant le juge de la jeunesse. Même si onpeut interpréter différents textes légaux en ce sens, ilest utile de préciser que le ministère public conserve

  • - 202 / 8 - 95 / 96

    rechtbank toekent. Ook al kan men verscheidenewetteksten reeds in die zin interpreteren, toch is hetnuttig te preciseren dat het openbaar ministerie hetvorderingsrecht behoudt voor de voorzitter die uit-spraak doet in kort geding op grond van artikel 1280van het Gerechtelijk Wetboek.

    Een lid meent dat dit amendement overbodig is.Het algemeen vorderingsrecht dat aan de procureurdes Konings in artikel387bis van het BurgerlijkWetboek wordt toegekend, houdt tevens de mogelijk-heid in om een procedure in kort geding voor dejeugdrechter in te leiden.

    Het lid begrijpt overigens niet waarom het parketvoorlopige maatregelen zou vragen indien geen vande partijen dat zou wensen.

    Een ander lid antwoordt dat het amendementniets meer beoogt dan de bevestiging van de bevoegd-heid van de Procueur om tussen te komen naar aan-leiding van een procedure in kort geding zoals reedsuitdrukkeljk voorzien in artikel387bis van het Bur-gerlijk Wetboek.

    Art. 3quater (nieuui)

    Het amendement n/ 42 van de regering tot invoe-ging van een artikel 3quater (Stuk n"202/5) regelt degevolgen van de echtscheiding in de tijd. Arti-ke11278, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboekwordt aangevuld in de zin dat de echtscheiding tenaanzien van de persoon van de echtgenoten gevolgheeft vanaf de dag waarop de beslissing in krachtvan gewijsde is getreden.

    Deze aanvulling lost enkele praktische problemenop die zich thans voordoen en waarvoor, reeds bijministeriële omzendbrief van 21 juni 1995 gerichtaan de gerechtelijke overheden, een voorlopige rege-ling werd getroffen (zie tevens verantwoording bij deregeringsamendementen nrs41 tot 44, Stuk n"202/5).

    ** *

    De heren Jean-Jacques Viseur en Vandeurzen die-nen een zelfde amendement (respectievelijk n' 15,Stuk n"202/3 en n" 30, Stuk n" 202/4) in dat ertoestrekt een technische correctie in artikel 1282 vanhet Gerechtelijk Wetboek aan te brengen door dewoorden « te rekenen van de datum waarop de dag-vaarding tot echtscheiding op de griffie van de recht-bank is neergelegd » te vervangen door de woorden« te rekenen van de datum van de betekening van dedagvaarding tot echtscheiding »,

    De heer Vandeurzen preciseert dat de vergissing inde huidige tekst voortvloeit uit een slechts gedeelte-lijke wijziging van de vorige tekst die in de instellingvan de vordering door middel van een verzoekschriftvoorzag.

    De leden gaan met die tekstverbetering akkoord.

    [ 18 ]

    ce droit d'action devant le président siégeant en réfé-ré sur base de l'article 1280 du Code judiciaire.

    Un membre estime que cet amendement est super-flu. Le droit d'action général que l'article 387bis duCode civil reconnaît au procureur du Roi permet à cedernier d'introduire une procédure en référé devantle juge de la jeunesse.

    Par ailleurs, le membre ne comprend pas pourquoile parquet demanderait des mesures provisoires siaucune des parties ne le souhaite.

    Un autre membre répond que cet amendement viseseulement à confirmer que le procureur est habilité àintervenir à la suite d'une procédure en référé, ainsique le prévoit d'ores et déjà explicitement l'arti-cle 387bis du Code civil.

    Art. 3quater (nouveau)

    L'amendement n° 42 du gouvernement (Doc.n°202/5) tend à insérer un article 3quater qui règleles effets du divorce dans le temps. L'article 1278,alinéa 1er,du Code judiciaire est complété par unedisposition prévoyant que le divorce produit ses ef-fets à l'égard de la personne des époux à partir dujour où la décision acquiert force de chose jugée.

    Cet ajout règle certains problèmes pratiques aux-quels la circulaire ministérielle du21 juin 1995,adressée aux autorités juridiciaires avait apportéune solution provisoire (voir aussi la justification desamendements nOS 41 à 44 du, gouvernement, Doc.n° 202/5).

    ** *

    MM. Jean-Jacques Viseur et Vandeurzen déposentun amendement identique (respectivement n° 15,Doc.n° 202/3 et n° 30, Doc.n° 202/4) qui vise à appor-ter une correction technique à l'article 1282 du Codejudiciaire en remplaçant les mots « à partir de la datedu dépôt de la citation en divorce » par les mots « àpartir de la signification de la citation en divorce »,

    M. Vandeurzen précise que l'erreur du texte actuelprovient d'un changement seulement partiel du texteantérieur qui prévoyait l'introduction de la demandepar requête.

    Les membres marquent leur accord devant cettecorrection.

  • Art. 3quinquies (nieuio)

    De heren Jean-Jacques Viseur en Vandeurzen die-nen een zelfde amendement (respectievelijk n' 16,Stuk nr 202/3 en n' 31, Stuk n' 202/4) in dat ertoestrekt artikel 1283 van het Gerechtelijk Wetboekaan te vullen met een lid, luidend als volgt: «Hetbewijs van goede trouw moet worden geleverd doorde contracterende derde. ».

    De heer Jean-Jacques Viseur voegt eraan toe datdit amendement betrekking heeft op de verbintenis-sen die door een van de echtgenoten met een derdewerden aangegaan. Tot nu toe is het niet duidelijk ofdie derde verondersteld wordt te goeder trouw te zijn(conform het gemeen recht: artikel 1167 van hetBurgerlijk Wetboek) of integendeel verondersteldwordt te kwader trouw te zijn (zoals het geval istijdens het huwelijk, vóór de procedure is ingesteld:artikel 1422, laatste lid, van het Burgerlijk Wet-boek). Het amendement legt de bewijslast voor degoede trouw bij de contracterende derde, zodat deregeling tijdens het huwelijk en tijdens de proceduredezelfde is.

    De leden zijn het met de strekking van dit amende-ment eens.

    De heer Vandeurzen stelt vast dat de tekst vanamendement n' 31 (Stuk n' 202/4) weinig zin heeftzonder de toevoeging «onverminderd de rechten vande te goeder trouw zijnde derde ». Het amendementn' 48 (Stuk n' 202/6) vervangt het voormelde amen-dement n' 31 en vervolledigt de tekst.

    De commissie stemt in met amendement n' 48.

    Art.4

    Dit artikel brengt artikel 1287, vijfde lid, van het. Gerechtelijk Wetboek in overeenstemming met arti-kel I van de hypotheekwet van 16 december 1851.

    De heer Bourgeois stelt een amendement n/'4(Stukn" 202/2) voor, dat ertoe strekt artikel1287, vijfde lid,van het Gerechtelijk Wetboek weg te laten.

    ** *

    De heer Vandeurzen dient een amendement ti: 32(Stuk n" 202/4) in, dat ertoestrekt artikel 4 weg telaten.

    Als gevolg van de reacties die op de indiening vanhet wetsvoorstel zijn gevolgd, deelt de heer Vandeur-zen mee dat het gebrek aan overeenstemming tussenbeide wetsbepalingen in de praktijk geen.problemenoplevert. Hij stelt dan ookvoor artikel4 weg te laten.

    De leden volgen de redeneringvan de indiener vanhet voorstel.

    ** *

    [ 19 ] - 202 18 - 95 196

    Art. 3quinquies (nouveau)

    MM. Jean-Jacques Viseur et Vandeurzen présen-tent un amendement identique (respectivementn° 16,Doc.n° 202/3 et n° 31, Doc.n° 202/4) qui tend àcompléter l'article 1283 du Code judiciaire par l'ali-néa suivant: «La preuve de sa bonne foi incombe autiers contractant. »,

    M. Jean-Jacques Viseur ajoute que cet amende-ment porte sur les contrats conclus entre un desépoux et un tiers. Actuellement, il n'est pas précisé sicetiers est présumé être de bonne foi (application dudroit commun: article 1167 du Code civil) ou aucontraire de mauvaise foi (comme c'est le cas durantle mariage, avant l'intentement de la procédure, arti-cle 1422, dernier alinéa du Code civil).En mettant lapreuve de la bonne foi à charge du tiers contractant,l'amendement propose d'appliquer le même régimetant pendant le mariage que pendant la procédure.

    Les membres se rallient à.l'objet de cet amende-ment.

    M. Vandeurzen estime le texte de l'amendementn° 31 (Doc.n?202/4) n'a de sens que si l'on y insère lesmots « sans préjudice des droits des tiers de bonnefoi »et présente à cet effet l'amendement no48 (Doc.n° 202/6), en remplacement de l'amendement n° 31.

    La commission se rallie à l'amendement n?48.

    Art.4

    Cet article a pour objet de mettre en concordancel'article 1287, alinéa 5 du Code judiciaire etl'article 1er de la loi hypothécaire du 16 décembre1851.

    M. Bourgeois dépose un amendement n° 4 (Doc.n° 202/2) qui vise à abroger l'article 1287, alinéa 5 duCode judiciaire.

    ** *

    M. Vandeurzen présente ·un amendement n° 32(Doc.n° 202/4) qui tend à supprimer cet article 4.

    Suite aux réactions qui se sont manifestées depuisle dépôt de la proposition de loi, M. Vandeurzen faitpart que Ie manque de conco