Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

109
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00600119) Daveloose Michèle Academiejaar 2009-2010 Promotor : Commissarissen : Freya Vander Laenen Kurt Audenaert Wouter Vanderplasschen

Transcript of Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

Page 1: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een

psychiatrische problematiek

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00600119) Daveloose Michèle

Academiejaar 2009-2010

Promotor : Commissarissen : Freya Vander Laenen Kurt Audenaert Wouter Vanderplasschen

Page 2: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

Trefwoorden Kwetsbare groepen, psychiatrische problematiek, geestelijke gezondheidszorg, drempels en regio Gent.

Page 3: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondergetekende, Daveloose Michèle (00600119) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 10/05/2010…………………………………….. Handtekening: ……………………………

Page 4: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

I

Voorwoord

Mijn interesse voor dit praktijkvraagstuk is gegroeid vanuit de stage die ik heb mogen volgen

in het derde bachelorjaar criminologie bij het Vlaams Overleg Straathoekwerk (Vzw VOS) te

Gent. Op mijn stage mocht ik vaak super- en intervisies, vergaderingen en studiedagen

bijwonen. Daar werd het mij duidelijk dat er een problematiek bestaat over een deel van de

doelgroep van het straathoekwerk, namelijk kwetsbare groepen met een psychiatrische

problematiek en het feit dat zij niet altijd terecht konden in de geestelijke gezondheidszorg

(GGZ). Vanuit deze probleemstelling ben ik vertrokken om mijn bachelorproef te schrijven,

getiteld “Mogelijke vormen van laagdrempelige initiatieven van psychiatrische

hulpverlening.” Deze problematiek hield mij erg bezig. Daarom nam ik de beslissing om

dieper in te gaan op dit thema door deze problematiek verder aan te kaarten in mijn

masterproef. De titel van mijn eindwerk luidt dan ook “Behoeftenonderzoek bij kwetsbare

groepen met een psychiatrische problematiek.”

Ik wil graag enkele woorden van dank richten tot de mensen die het schrijven van mijn

masterproef mede mogelijk hebben gemaakt.

Ik richt een speciaal woord van dank aan mijn vriend Lorenz Moelaert die mij veel moed

heeft ingesproken wanneer ik het even niet meer zag zitten en bij wie ik altijd terecht kon.

Ik wil graag mijn promotor prof. Freya Vander Laenen bedanken omdat zij mij heeft

geholpen om van een vaag idee tot een afgebakend geheel te komen. Als ik niet meer goed

wist hoe ik bepaalde zaken verder moest aanpakken, kon ik altijd op haar rekenen om samen

met mij een uitweg te zoeken.

Tevens bedank ik Hans Bodyn en Joost Bonte samen met alle straathoekwerkers van Gent, in

het bijzonder Johan en Rebecca, om mij in contact te brengen met respondenten, namelijk

kwetsbare personen met een psychiatrische problematiek. Het zoeken van mensen die bereid

waren mee te werken was geen simpel gegeven.

Vervolgens bedank ik ook de maatschappelijk werkers en de psychiater die bereid zijn

geweest om mee te werken aan dit empirisch onderzoek.

Tot slot bedank ik mijn medestudentes Freya Vannevel, Stefanie Stevens en Josefien

Dewachter omdat zij voor mij een bron van steun, toeverlaat en inspiratie zijn geweest

gedurende het schrijven van dit werkstuk en gedurende mijn volledige opleiding.

Page 5: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

II

Inleiding 1

Hoofdstuk 1: Maatschappelijke en theoretische context 6

1.1 Maatschappelijke context 6

1.1.1 Kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek 6

1.1.2 GGZ 10

1.2 Theoretische context 13

1.2.1 Het Matteüseffect 13

1.2.2 Het afromingseffect 14

1.3 Conclusie 14

Hoofdstuk 2: Literatuurstudie 15

2.1 Wat zijn de kenmerken van kwetsbare groepen met

een psychiatrische problematiek? 15

2.2 Wat zijn de noden/behoeftes van kwetsbare groepen met

een psychiatrische problematiek? 18

2.3 Welke drempels ervaart deze doelgroep als oorzaken van

de uitsluiting uit de GGZ? 19

2.3.1 Drempels in verband met de voorzieningen (aanbodzijde) 20

2.3.1.1 Interne organisatie 20

2.3.1.2 Financiële drempels 21

2.3.1.3 Gefragmenteerde hulpverlening 22

2.3.1.4 Drempels inzake wetgeving 23

2.3.2 Drempels op niveau van de cliënt 23

2.3.2.1 Multicomplexe problematiek 23

2.3.2.2 Psychologische drempels 23

2.3.2.3 Situationele drempels 24

2.3.3 Drempels in verband met de relatie tussen hulpverlener en cliënt 24

2.3.3.1 Sociale, culturele en psychologische drempels 24

2.3.3.2 Professionalisering van de hulpverlening 25

2.4 Gevolgen van deze drempels: Stigmatisering van

kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek 26

2.5 Hoe kan de aansluiting met de GGZ worden verbeterd? 27

2.5.1 Op het niveau van de cliënt 28

Page 6: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

III

2.5.1.1 Persoonlijke relatie tussen cliënt en hulpverlener 28

2.5.1.2 Zorgvernieuwing 28

A. Casemanagement 30

B. Assertive Community Treatment 31

C. Zorgcoördinatie 32

D. Het Strength model van Rapp 32

E. Critical Time Intervention 33

2.5.1.3 Bemoeizorg 33

2.5.1.4 Rehabilitatie 34

2.5.1.5 Wijkgezondheidscentra 35

2.5.1.6 Maatzorg en empowerment 35

2.5.1.7 Een assertieve outreaching of tegemoetkomende

hulpverlening 36

2.5.1.8 Buddyproject Vlaanderen 38

2.5.2 Op het niveau van de organisaties 38

2.5.2.1 Netwerkvorming, samenwerking en zorgcircuits 38

2.5.2.2 Maatschappelijke steunsystemen 40

2.5.2.3 Woonprojecten 41

2.6 Conclusie 42

Hoofdstuk 3: Empirisch onderzoek en methodologie 43

3.1 Methodologie 43

3.1.1 Literatuurstudie 43

3.1.2 Empirisch onderzoek 44

3.2 Onderzoeksresultaten 47

3.2.1 Onderzoeksresultaten psychiatrische ziekenhuizen/centra 47

3.2.1.1 Algemeen deel 47

3.2.1.2 Drempels 51

3.2.1.3 Stigma’s 54

3.2.1.4 Aanbevelingen 57

3.2.2 Onderzoeksresultaten kwetsbare groep met

een psychiatrische problematiek 60

3.2.2.1 Persoonskenmerken 60

3.2.2.2 Problematiek 60

Page 7: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

IV

3.2.2.3 Gebruik van de GGZ 61

3.2.2.4 Drempels 63

3.2.2.5 Aanbevelingen 67

3.3 Conclusie 69

Hoofdstuk 4: Toetsing aan de internationale literatuur 74

4.1 Respondenten werkzaam in psychiatrische ziekenhuizen/centra 74

4.2 Respondenten uit de kwetsbare groep met

een psychiatrische problematiek 77

Hoofdstuk 5: Algemeen besluit 82

Bibliografie 90

Bijlagen I

Page 8: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

1

Inleiding De komst van de verzorgingsstaat bracht verschillende veranderingen teweeg. Ten eerste is er

de vermindering van ongelijkheid in bepaalde dimensies, zoals het inkomen, het onderwijs en

de verleende diensten. Daarnaast heeft de ontwikkeling van de verzorgingsstaat geleid tot de

instandhouding van oude dimensies zoals macht en politieke participatie, maar ook tot de

creatie van nieuwe ongelijkheden, met name arbeidsmogelijkheden, toegang tot sommige

diensten, benutting van rechten en verwaarlozing van plichten.1 Het doel van de

verzorgingsstaat werd niet gerealiseerd, namelijk een gelijke toegang tot de voorzieningen

verzekeren voor iedereen.2

Door het verval van de verzorgingsstaat is zorg een product geworden. Men spreekt hier over

de vermarkting van de zorg. Het marktdenken houdt in dat men van de risicogroepen,

waarvan men niet zeker is dat er een succesvolle hulpverleningsrelatie zal worden

opgebouwd, af wil. Het gaat om presteren, maar dit is niet waar echte zorg om draait. Echte

zorg gaat over een relatie aangaan met de zorgontvanger. Onze maatschappij belooft om voor

iedereen te zorgen, maar uiteindelijk vallen er veel mensen die deze zorgen niet kunnen

betalen of ‘moeilijk’ doen uit de boot.3

Vanuit het Vlaams Overleg Straathoekwerk (Vzw VOS) te Gent wordt gesignaleerd dat deze

dynamiek zich ook voordoet bij kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek.4

Onder kwetsbare groepen wordt in dit onderzoek begrepen: Mensen met een psychiatrische

problematiek die kampen met een vaak complexe, meervoudige problematiek zoals het niet

hebben van een woning, werk, goed sociaal netwerk, dagbesteding, gezondheid, enzovoort.5

Mogelijks kampt men tevens met een alcohol- en/of drugsprobleem. Onder deze kwetsbare

groep kunnen dus mensen met een dubbeldiagnose vallen, wat betekent dat zij een

psychiatrische stoornis en een drug- en/of alcoholgerelateerde verslaving hebben6. Een

specifieke subgroep binnen de kwetsbare groep zijn de zogenaamde zorgwekkende

zorgmijders.7 Dit is een term voor mensen die de zorg letterlijk mijden omwille van

1 SCHUYT, C.J.M., Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat, Leiden/Antwerpen, Stenfert Kroese, 1991, 38-39. 2 DEPREEUW, W., Landloperij, bedelarij en thuisloosheid, Antwerpen, Kluwer, 1988, 445. 3 BAART, A. Tweespraak, vier gesprekken over het ene goed van presentie, Utrecht, Stichting Presentie en Den Bosch: Actioma, 2006, 11-12. 4 Gesprek met Erik Castermans, coördinator straathoekwerk Antwerpen, Antwerpen, 5VAN DE VEN, F., MIEDEMA, A., TACK, H. en KRUISINGA, S., ‘Sluitend netwerk voor de meest kwetsbaren’, Passage, 1998, 213-218. 6 DOM, G., Dubbeldiagnose, als verslaving en psychische problemen samengaan, Berchem, Uitgeverij EPO vzw, 1999, 11 en 24-25. 7 DRENTH, R. en NIEUWENHUIZEN, C., ‘Grenzen aan de zorg? Werken met zorgwekkende zorgmijders.’, Passage, 1998, 204-212.

Page 9: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

2

verschillende redenen zoals negatieve ervaringen met de hulpverlening, het gevoel hebben dat

hulpverleners niets meer voor hen kunnen doen, enzovoort. Algemeen kan men stellen dat

deze kwetsbare doelgroep zelden adequaat gebruik weet te maken van de bestaande

voorzieningen die zij nodig hebben.8

Er moet wel duidelijk worden gesteld dat niet alle kwetsbare mensen met een psychiatrische

problematiek zorgwekkende zorgmijders of dubbeldiagnose-patiënten zijn. De kwetsbare

groep met een psychiatrische problematiek is dan ook een zeer heterogene groep met één

treffende gelijkenis: Het zijn mensen met een kluwen van problemen die als eerste uit de

maatschappelijke boot vallen in een samenleving die te hoge eisen stelt en waarin sociale

bindingen niet meer zo vanzelfsprekend zijn.9

De hierboven besproken doelgroep is vaak niet op de hoogte van het reilen en zeilen van

psychiatrische voorzieningen en de drempels tot deze voorzieningen zijn dikwijls te hoog.

Mensen hebben soms meerdere negatieve ervaringen met de hulpverlening waardoor zij erg

wantrouwig worden ten aanzien van hulpverleners.10 Er bestaan diverse

uitsluitingsmechanismen die deze groep ervaart op de hieronder beschreven niveaus.11

Drempels die kunnen ontstaan hebben vaak te maken met de ingesteldheid van de cliënt, de

relatie tussen de hulpverlener en de cliënt en de organisatie/structuur van de GGZ zelf.12

Drempels rond de cliënt kunnen te maken hebben met voorkeuren, vooroordelen,

wantrouwen, machteloosheid, discriminatie, een ‘overlevingscultuur’ en gemis van bepaalde

vaardigheden. Daarnaast kunnen er zich ook situationele drempels voordoen. Wat betreft de

drempel tussen hulpverlener en cliënt kunnen we denken aan de verschillende positie/klasse

van beide partijen, de professionalisering van de hulpverlening, de verwachtingen die men

heeft van de cliënt en het Matteüseffect. Dit zijn sociaal-culturele drempels. Tevens kan er

schaamte en stigmatisering optreden eveneens als onmacht, bindingsangst, enzovoort. Deze

drempels worden gezien als psychologische drempels. Ten slotte spreekt men ook over

drempels in verband met de voorzieningen. Dit kunnen drempels zijn die te maken hebben

met de interne organisatie, de voorwaarden om een voorziening te betreden, de

8 VAN DE VEN, F., MIEDEMA, A., TACK, H. en KRUISINGA, S., l.c., 213-218. 9 LOHUIS, G., SCHILPEROORT, R. en SCHOUT, G., Van bemoei- naar groeizorg: methoden voor de OGGz, Groningen, Wolters-Noordhoff, 2002, 10. 10 BRANSEN, E., PLANIJE, M. en WOLF, J., ‘Zorg in de eigen leefomgeving voor mensen in de marge. Outreachende zorg door het Leger des Heils’, Passage, 2003, 243-251. 11 SANNEN, L., Drempels naar welzijnsvoorzieningen: de cliënt aan het woord, Literatuurstudie en diepte-interviews bij kansarmen en etnisch- culturele minderheden, 2003, Leuven, Hoger instituut voor de arbeid, 211. 12 VILLA, L. ‘Openheid is het halve werk: cliënten aan het woord over drempels in de welzijnszorg’, Weliswaar, 2002, 2-4.

Page 10: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

3

personeelsbezetting, de kostprijs en de wetgeving.13 Het is een feit dat personen met een

complexe problematiek dikwijls weinig organisatietalent bezitten en dit maakt het voor hen

erg moeilijk om de juiste hulp te vinden.

Als men dan toch toegang verkrijgt tot de GGZ, is het nog maar de vraag hoelang deze

doelgroep daar zal willen en/of kunnen verblijven. Is er een aangepast aanbod voor hen?

Hebben zij het gevoel dat zij worden gestigmatiseerd en/of gediscrimineerd?

Omgekeerd zijn deze voorzieningen niet altijd enthousiast om deze mensen op te nemen

omwille van hun meervoudige problematiek. Hulpverleners hebben vaak moeite om te

onderhandelen met deze doelgroep. Kwetsbare personen weten vaak niet wat voor soort hulp

zij nodig hebben, zijn niet echt stabiel in de keuzes die zij maken, stellen zich passief en

afwachtend op of kunnen zich niet aan de regels van een voorziening houden.14 Er worden

niet altijd even vlug resultaten geboekt als met andere patiënten. Sommige personen kunnen

zich moeilijk aanpassen aan de structuur en het dagelijkse ritme van een psychiatrisch

ziekenhuis dat in schril contrast staat met het leven op straat, waarbij men vaak met niemand

rekening hoeft te houden. Psychiatrische instellingen zijn vaak niet voldoende voorzien om

oplossingen te bieden voor de verschillende problemen waar deze doelgroep mee kampt.15

Als gevolg hiervan moeten mensen pendelen tussen verschillende welzijnsvoorzieningen die

elk gespecialiseerd zijn in één aspect van hun problematiek. Het is duidelijk dat dit tot

gefragmenteerde zorg of versnippering van de zorg leidt.16 Er is een gebrek aan continuïteit

en er heerst onoverzichtelijkheid doordat de zorg in de ene voorziening wordt afgebroken en

terug van nul start bij een andere voorziening. Onduidelijke taakafbakeningen tussen diensten

kunnen zorgen voor een overlapping en zo leiden tot nog meer onoverzichtelijkheid. Dit is

heel erg nefast voor deze doelgroep die toch wel nood heeft aan een continue zorg.17

Deze problematiek hangt ook samen met de noden/behoeftes die deze doelgroep ervaart. Uit

onderzoek blijkt dat zij het meest op zoek zijn naar een stabiele woonplaats en hulp in de

GGZ.18 Naast deze noden is er ook behoefte aan persoonlijke ontwikkeling, respect, liefde,

13KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., Versterkend werken door nieuwe vormen van liaisons: methodische ontwikkeling voor de bevordering van de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor personen die in armoede leven., 2005, Leuven, Hoger instituut voor de arbeid, 57-78. 14 BRANSEN, E., PLANIJE, M. en WOLF, J., l.c., 243-251. 15VAN AKEN, J.E. en BAGCHUS, P.M., ‘Het organiseren van zorgcircuits in de geestelijke gezondheidszorg’, Acta hospitalia, 1997, 59-69. 16 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 75. 17 SANNEN, L., o.c., 211. 18 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., ‘Homeless mentally ill clients’ and providers perceptions of service needs and clients use of services’, Psychiatric services ,1997, 381-386.

Page 11: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

4

aanvaard worden en autonomie. Dit vormt een probleem omdat deze noden moeilijk te

bereiken zijn, terwijl de cliënt hier wel veel belang aan hecht.19

Rond dit thema is er al heel wat, voornamelijk buitenlands, onderzoek gevoerd.

In België werd er rond deze problematiek nog maar weinig onderzoek verricht. In andere

landen, voornamelijk de Verenigde Staten en Nederland, zijn al talrijke projecten opgestart

om deze betere aansluiting te verwezenlijken. België blijft hierin wat achterop hinken, maar

de aanzet is althans gegeven tot het opstarten van projecten, voornamelijk gebaseerd op

buitenlandse initiatieven.

Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan het blootleggen van noden/behoeftes,

drempels en gevolgen van deze drempels voor de kwetsbare groepen met een psychiatrische

problematiek en een aantal mogelijke oplossingen aan te reiken die kunnen bijdragen tot een

betere aansluiting van deze groepen met de reguliere GGZ. Uit het bovenstaande is duidelijk

geworden dat dit onderzoek praktijkgericht is en dus gegroeid is vanuit een praktijkvraagstuk.

Dit neemt niet weg dat er een theoretische relevantie aanwezig is, namelijk het belang van

een aantal theoretische concepten en theorieën zoals het Matteüseffect dat gelinkt wordt aan

de theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid, ter verklaring van deze

uitsluitingsproblematiek.20

Om de hierboven beschreven doelstelling te bereiken wordt er gebruik gemaakt van 3 centrale

vragen met een aantal deelvragen. De eerste centrale vraag is: Wat zijn de kenmerken van

kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek?21

De tweede centrale vraag is de volgende: Wat zijn de noden/behoeftes van deze doelgroep?22

De derde centrale vraag luidt als volgt: Hoe kan de aansluiting met de GGZ verbeterd

worden?

In de eerste centrale vraag worden de kenmerken van deze doelgroep beschreven. Dit is

eerder een kwantitatief overzicht om een gedetailleerd beeld te krijgen van de doelgroep.

Deze vraag zal worden beantwoord via een literatuurstudie. De tweede centrale vraag kan

gezien worden als een kwalitatieve vraag. Deze vraag zal beantwoord worden door de noden

van de doelgroep te onderzoeken en door de drempels en de gevolgen van deze drempels die

19 WAGNER, L.C. en KING, M., ‘Existential needs of people with psychotic disorders in Porto Alegre, Brazil’, British journal of psychiatry ,2005, 141-145. 20 DECORTE, T., Methoden van criminologisch onderzoek: Ontwerp en dataverzameling, Gent, Faculteit rechtsgeleerdheid, 2009-2010, 15. (cursus 2009-2010). 21BROOK, O.H., ‘Heropnames van thuislozen in het algemeen psychiatrisch ziekenhuis: een onderzoek op basis van het Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg (PIGGZ) in de periode 1990-1995.’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1999, 567-574. 22 WAGNER, L.C. en KING, M., l.c., 141-145.

Page 12: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

5

zij kunnen ervaren bloot te leggen. In de derde centrale vraag worden een aantal mogelijke

oplossingen aangereikt om de aansluiting van de doelgroep met de reguliere GGZ te

verbeteren. Om antwoorden te vinden op de tweede en derde centrale vraag wordt gebruikt

gemaakt van een literatuurstudie. De literatuurstudie zal worden verwezenlijkt door het

raadplegen van wetenschappelijke literatuur via databanken en via officiële sites van

instellingen. Het empirisch onderzoek zal gebeuren via interviews met open vragen die

worden afgenomen bij de besproken doelgroep en voorzieningen die zich situeren in Gent

waardoor er zicht zal ontstaan op deze uitsluitingsproblematiek.

De structuur van deze masterproef is als volgt opgebouwd.

In hoofdstuk 1 wordt de maatschappelijke en theoretische context behandeld van de

hierboven beschreven problematiek. In de maatschappelijke context worden de centrale

concepten (kwetsbare groepen, psychiatrische problematiek en GGZ.) omschreven. De

theoretische context handelt over een aantal theorieën die beschreven worden ter verklaring

van de uitsluiting van kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek. Het tweede

hoofdstuk betreft een literatuurstudie waarin wij via centrale vragen en deelvragen een

antwoord zullen trachten te vinden op de doelstelling van dit onderzoek. Hoofdstuk 3 is het

deel waar het empirisch onderzoek zal besproken worden.

Ten slotte zullen in hoofdstuk 4 de gevonden onderzoeksresultaten uit hoofdstuk 3 getoetst

worden aan de (internationale) literatuur. Er zal een vergelijking worden gemaakt tussen de

resultaten uit de literatuur en de resultaten uit de praktijk. Hierin zullen de voornaamste

verschillen en gelijkenissen naar voren komen. Daarna volgt een besluit waarin de

antwoorden op de onderzoeksvragen en een aantal aanbevelingen naar voren komen.

Page 13: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

6

Hoofdstuk 1: Maatschappelijke en theoretische context

Om de titel van mijn masterproef te verduidelijken is het nodig om een aantal kernbegrippen

te expliciteren die in dit onderzoek worden gehanteerd. Concreet wordt aangegeven wat er

verstaan wordt onder de termen ‘kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek’ en

‘GGZ’ en hoe deze begrippen zich verhouden tot de probleemstelling van deze masterproef.

Het mag duidelijk zijn dat er geen letterlijke definities uit de literatuur worden overgenomen,

maar dat er gebruik wordt gemaakt van stipulatieve definities.23

1.1 Maatschappelijke context

1.1.1 Kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek

De term ‘kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek’ kan verschillend worden

opgevat. In dit onderdeel zullen wij dit begrip analyseren en duidelijk maken wat dit begrip

voor ons onderzoek betekent.

Complexe meervoudige problemen

Mensen met een complexe meervoudige problematiek ervaren problemen zowel op

immaterieel als op materieel vlak. Kenmerkend is dat zij vaak geen zicht (meer) hebben op

hun totale problematiek. De gebieden waarmee mensen met een meervoudige problematiek

kampen zijn vaak de volgende: financiële problemen, huisvestingsproblemen,

netwerkproblemen, integratieproblemen, communicatieproblemen, dagbestedingsproblemen,

verzorging van het huishouden en zichzelf, budgetbeheer, problemen met kinderen, onmacht,

relatieproblemen, welzijnsproblemen (zowel fysisch als psychisch welzijn), trauma’s en

justitiële problemen.24

Uit onderzoek blijkt dat deze kwetsbare groep vaak te maken krijgt met achterstand op deze

verschillende levensdomeinen.25

Deze doelgroep is moeilijk te begeleiden en/of te behandelen omdat hun problemen vaak

talrijk en ernstig zijn.26 Zij hebben het meest nood aan voorzieningen in de GGZ, maar

tegelijk falen zij ook het meest om deze toegang te verwezenlijken. Deze uitspraak geldt voor 23 DECORTE, T., o.c., 79-100. 24 HOOGENDAM, S. en VREENEGOOR, E., Intensief casemanagement en complexe meervoudige problemen., Bussum, Uitgeverij Coutinho b.v., 2002, 24-35. 25 VAN DE VEN, F., MIEDEMA, A., TACK, H. en KRUISINGA, S., l.c.,213-218. 26 GONZALEZ, G. en ROSENHECK, R.A., ‘Outcomes and service use among homeless persons with serious mental illness’, Psychiatric services, 2002, 437-446.

Page 14: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

7

de totale kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek.27 Als men spreekt over

meervoudig gekwetste mensen duidt het woord meervoudig op het aangetast zijn van

meerdere verbindingen, namelijk die met zichzelf, de ander, de samenleving en de tijd.28

Dubbeldiagnose Het is erg moeilijk om deze populatie te veralgemenen omdat wij spreken over een

heterogene groep.29

In dit onderzoek zijn mensen met een dubbele diagnose personen waarbij twee diagnoses zijn

vastgesteld. Dit zijn mensen die gelijktijdig kampen met een ernstig, chronisch psychiatrisch

ziektebeeld en een verslavingsprobleem.30 Een belangrijk kenmerk van deze groep is dat zij

meestal uit de boot vallen doordat zij enkel hulp vinden voor hun drugproblematiek maar dat

de psychiatrische hulp achterwege blijft of omgekeerd.31

Deze term heeft een aantal tekortkomingen. Ten eerste hebben dubbeldiagnosepatiënten meer

problemen dan enkel de hierboven genoemde stoornissen. Ten tweede kunnen patiënten

kampen met stoornissen zoals mentale retardatie.32

Thuis- en daklozen

Het feit dat thuisloosheid zo moeilijk te definiëren valt, heeft te maken met de complexiteit

van dit verschijnsel. De ene definitie over thuisloosheid richt zich vooral op het aspect

huisvesting dat samengaat met bestaansonzekerheid en kwetsbaarheid, terwijl een andere

definitie zich voornamelijk richt op de situatie van maatschappelijke en relationele

kwetsbaarheid.33

Dakloosheid is vaak het voortdurend wisselen tussen het hebben van een woonst en het leven

op straat of in opvangvoorzieningen.34

27 THOMPSON, S.J., MCMANUS, H., LANTRY, J., WINDSOR, L. en FLYNN, P., ‘Insights from the street: perceptions of services and providers by homeless young adults’, Evaluation and program planning, 2006, 34-43. 28 HEYNDRICKX, P., BARBIER, I., DRIESEN, H., VAN ONGEVALLE, M. en VANSEVENANT, K., Meervoudig gekwetsten. Contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen., 2005, Leuven, Uitgeverij Lannoo Campus, 15-16. 29 DRAKE, R.E., OSHER, F.C. en WALLACH, M.A., ‘Homelessness and dual diagnosis’, American Psychologist, 1991, 1149-1156. 30 LOHUIS, G. en BOSMA, H., ‘Een kwestie van verantwoordelijkheid nemen. Het Dubbele Diagnose-project’, Passage, 1998, 102-106. 31 DOM, G., o.c.,11 en 24-25. 32 VAN HAM, S. en SABBE, B. met medewerking van B. DE WILDE, Onderzoek naar effectiviteit van de residentiëel geïntegreerde behandeling voor patiënten met een dubbel diagnose, Gent, Academia Press, Reeks wetenschap en maatschappij, 7-8. 33 VAN REGENMORTEL, T., DEMEYER, B., VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., o.c.,32-33. 34 VAN DER PLOEG, J. en SCHOLTE, E., Homeless youth, London-Thousand Oaks-New Delhi, Sage Publications, 1997, 1-11.

Page 15: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

8

In de Verenigde Staten wordt een onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve

thuisloosheid. Absoluut thuisloos zijn betekent dat men geen dak boven het hoofd heeft en

dus op straat of op verlaten plaatsen slaapt. Relatief thuisloos zijn betekent dat men onderdak

heeft dat niet voldoet aan de basisvoorwaarden van gezondheid en veiligheid.35

In dit onderzoek wordt volgende stipulatieve definitie gehanteerd: Thuisloosheid is een

toestand waarin een persoon zich bevindt die geen permanente woonst, werk en/of

bestaansmiddelen heeft. Tevens is er sprake van persoonlijke, relationele en maatschappelijke

kwetsbaarheid, zodat er geen bindingen van betekenis meer bestaan op deze drie domeinen.36

Personen die geen woning hebben en die geen of maar in beperkte mate gebruik maken van

de erkende opvangvoorzieningen worden ook ‘straatslapers’ genoemd. Zij slapen dus op

straat, in kraak- en slooppanden, enzovoort. Zij kunnen worden gezien als personen die

absoluut dakloos zijn.37

Een zeer kwetsbare groep binnen deze groep van thuislozen zijn mensen met psychische

problemen. De psychiatrische diagnoses zullen van persoon tot persoon verschillen, maar

toch hebben deze mensen vaak de neiging tot isolement en een gebrekkige zelfredzaamheid.

Zij kampen dikwijls met een mengeling van psychische en lichamelijke problemen.38 Ook

moeten zij vaak afrekenen met sociale problemen.39

Er is een verband tussen dak- en thuisloos zijn en het kampen met psychische problemen. Ten

eerste blijkt uit onderzoek dat een groot deel van de personen die te maken krijgen met een

psychiatrische problematiek vervolgens te maken krijgen met dakloosheid.40 Natuurlijk kan

het ook omgekeerd geschieden, namelijk dat men thuis- en dakloos is en hierdoor psychische

problemen ontwikkelt. Dakloosheid schaadt namelijk de fysieke en geestelijke gezondheid en

houdt zelfs risico’s in voor de niet-thuisloze populatie omdat deze doelgroep kan bijdragen tot

het verspreiden van bepaalde ziektes.41 Het is belangrijk op te merken dat het hebben van een

psychiatrische stoornis een factor kan zijn waardoor men dakloos wordt, maar dat dit geen

toereikende factor is om dit te worden.42 Als tweede punt zijn personen met een

35 HWANG, S.W., ‘Homelessness and health’, Canadian medical association or its licensors, 2001, 229-233. 36 VAN REGENMORTEL, T., DEMEYER, B., VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., o.c., 32-33. 37 VAN NEIJENHOF, G. en HEKELAAR, A., ‘Straatslapers in de schijnwerpers’, Passage, 1998, (76), 76-80. 38 TEN CATE, P., ‘De prelude van een congres. Aan tafel kom je er niet uit. Een discussie over thuisloosheid en psychische problemen’, Passage, 1993, 95-100. 39 SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. 40 CRAIG, T. en TIMMS, P., ‘Facing up to social exclusion: services for homeless mentally ill people’, International review of psychiatry, 2000, 206-211. 41 PHELAN, J.C. en LINK, B.G., ‘Who are “the homeless”? Reconsidering the stability and composition of the homeless population’, American Journal of public health, 1999, 1334-1338. 42 SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450.

Page 16: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

9

psychiatrische problematiek oververtegenwoordigd in de thuisloze populatie als men dit

vergelijkt met de bevolking in het algemeen.43

Uit ander onderzoek blijkt dat thuisloze mensen een minder goede fysieke en geestelijke

gezondheid hebben dan de bevolking in het algemeen. Daarnaast hebben zij vaak problemen

met het onderhouden van zorgrelaties die zij aangaan. Ook maken zij vaak misbruik van

alcohol en/of drugs waardoor hun morbiditeit stijgt.44 Alcoholisme is een ernstig en

veelvoorkomend probleem onder de dakloze populatie.45

Zorgwekkende zorgmijders

Een specifieke subgroep in de groep van kwetsbare personen met een psychiatrische

problematiek zijn de zorgwekkende zorgmijders. Dit zijn personen met wie nog nooit een

behandelingsrelatie tot stand kwam. Vaak is het echt noodzakelijk dat er een

behandelingsrelatie tot stand komt, omdat er zelfverwaarlozing of overlast voor derden is.46

Zorgwekkende zorgmijders worden vaak geassocieerd met problemen die zich voordoen op

openbare plaatsen. Zij hebben diffuse problemen en dus niet enkel een psychiatrische

problematiek. Personen zijn dikwijls niet gemotiveerd, kwetsbaar of worden als lastig

ervaren. Typerend voor deze doelgroep is dat andere personen uit hun omgeving vinden dat

zij hulp nodig hebben.47

Personen met een ernstige en langdurige psychiatrische problematiek

Tot deze kwetsbare doelgroep behoren tevens personen die een psychiatrische aandoening

hebben die langdurig van aard is. Deze problematiek brengt beperkingen met zich mee in het

dagelijks functioneren. De psychische problemen komen vaak voor in periodes terwijl

beperkingen in het sociaal functioneren veel permanenter aanwezig zijn. Personen kampen

vaak met complexe sociale problemen. Er heerst dus een mengeling van een aantal factoren

die kunnen leiden tot een maatschappelijke achterstand en een beperkte levenskwaliteit.48

43 Ibid., 444-450. 44 TOMPKINS, C., ‘How can health services effectively meet the health needs of homeless people?’, British journal of general practice, 2006, 286-293. 45 RUSSEL, K. en GARRETT, R., Responding to the homeless: policy and practice, 1992, New York, Plenum Press, 15. 46 VAN OENEN, F.J. CLEMENS, B. en VAN DER POST, L., ‘Zorgwekkende zorgmijders: een behandelmodel voor zorgmijdende chronische psychiatrische patiënten’, Maandblad geestelijke gezondheidszorg, 1995, 595- 607. 47 VAN DE LINDT, S., Een kwestie van samenspel. Sturen en verbeteren van de zorgketen voor zorgmijders, 2005, Assen, Koninklijke Van Gorcum BV, 5. 48 VAN WEEGHEL, J. en MOS, M., ‘Een zorgprogramma voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen’, Maandblad geestelijke volksgezondheid, 1999, 1144-1155.

Page 17: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

10

Uit onderzoek blijkt tevens dat als men werkloos en ongehuwd is en daarbij een lage

opleiding heeft genoten, men meer kans heeft om een chronische patiënt te worden en/of te

blijven. Als kenmerken voor chroniciteit worden genoemd: een sterke identificatie met de rol

van de hulpbehoevende, een minimum aan stress die kan leiden tot ernstige

psychopathologische verschijnselen en tot slot een verarmd ‘marginaal’ functioneren op

meerdere levensdomeinen.49

1.2.2 GGZ

Evolutie van de GGZ

Het beeld dat er werd geboden van een gesticht in het midden van de 19de eeuw was niet erg

positief. Geestesgestoorden werden opgenomen in bewaarplaatsen voor krankzinnigen, zodat

de maatschappij hun storende invloeden kon elimineren. In het midden van de 19de eeuw

kwamen de eerste wettelijke bepalingen ter regeling van opname der krankzinnigen in de

gestichten tot stand. In het begin van de 20ste eeuw ontstonden er heel wat

nieuwbouwactiviteiten voor geesteszieken en een aantal biologische methoden zoals de

elektroshockbehandeling. In deze periode is ook de sociale psychiatrie ontstaan, doordat men

onder andere aan nazorg deed voor de patiënten vanuit het ziekenhuis. Tot slot werd deze

periode gekenmerkt door de opkomst van de psychofarmaca50.

Door deze ontwikkelingen is het karakter van het psychiatrisch ziekenhuis volledig

veranderd. Het onderzoek en het behandelingskarakter werd meer geaccentueerd.51

Vanaf de jaren ‘70 lag de nadruk op de resocialisatie en reïntegratie van patiënten terwijl men

in de jaren ‘90 de GGZ buiten de muren extra ging stimuleren.52

Organisatie van de GGZ

Om een kort overzicht te geven van hoe de GGZ georganiseerd is, kan er een opsplitsing

worden gemaakt van deze sector, namelijk de ambulante zorg en de residentiële zorg. Dit

onderzoek spitst zich toe op de residentiële zorg, met name het psychiatrisch ziekenhuis. Om

49 ESCHER, A., ROMME, M., BREULS M. en DRIESSEN, G., ‘Maatschappelijk kwetsbaar en langdurig psychiatrisch ziek zijn’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1987, 266-281. 50 Groep van medicijnen die aangrijpen op het centrale zenuwstelsel en werkzaam zijn tegen psychische aandoeningen. 51 VAN BAAR, J., ‘Van ‘gesticht’ naar modern ziekenhuis’ in Het psychiatrisch ziekenhuis. Verblijf, behandeling en genezing van patiënten in de psychiatrische inrichting, LUTTERS, G. en SMITS, W.C.M. , (eds.), Amsterdam/Brussel, Agon Elsevier, 1968, 13-17. 52 CALLENS, S. en PEERS, J., Organisatie van de gezondheidszorg, Antwerpen/Groningen/Oxford, Intersentia, 2003, 64.

Page 18: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

11

een goede aansluiting tussen de doelgroep en de GGZ te bewerkstellingen, zijn zowel

initiatieven die zich richten op de ambulante als de residentiële zorg van groot belang.53

Ambulante zorg betekent dat de cliënt naar een voorziening, arts, zorgverstrekker gaat zonder

dat hierbij een ziekenhuisopname plaatsvindt. Hierbij denken wij aan de centra voor GGZ54,

beschut wonen, psychiatrische thuiszorg, enzovoort.55

Als men spreekt over residentiële zorg, dan heeft men het onder meer over ziekenhuizen die

enkel bestemd zijn voor psychiatrische patiënten waarbij er een opname komt kijken.56

Internationale tendens in de GGZ: vermaatschappelijking

De GGZ maakt de laatste jaren een grote evolutie door.

Uit die evolutie is al gebleken dat deze sector aan het vermaatschappelijken is.57 Men gaat

meer aandacht hebben voor de maatschappelijke aspecten van psychische problemen. De

oorzaken van deze vermaatschappelijking liggen onder andere bij de opkomst van de nieuwe

psychofarmaca waardoor een lang verblijf in een ziekenhuis niet altijd meer nodig was.58

De zorg die wordt geboden in het psychiatrische ziekenhuis is momenteel langzaam aan het

verschuiven naar de samenleving. Initiatieven zoals beschut wonen en psychiatrische

thuiszorg dienen zich aan. Wij spreken van een internationale tendens die ook in België wordt

waargenomen. In dit onderdeel wordt nagegaan wat dit betekent voor mensen met een

psychiatrische problematiek en in het bijzonder voor kwetsbare groepen die kampen met

psychische problemen.

Uit onderzoek is gebleken dat personen met ernstige en langdurige psychiatrische problemen

onder meer een zinvolle dagbesteding en werk nodig hebben wanneer zij gebruik maken van

initiatieven in de maatschappij.59

53 Ibid., 161-162. 54 De centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGGZ) staan mensen bij met psychische problemen. Er is geen sprake van een opname of verblijft, maar enkel van een consultatie. Men moet kampen met een ernstig psychiatrische problematiek met het risico om chronisch te worden. 55 CALLENS, S. en PEERS, J., o.c.,161-162. 56 Ibid., 161-162. 57 NASSEN, E. ‘Tien stappen in de concretisering van een nieuw begrippenkader voor de geestelijke gezondheidszorg’, Tijdschrift voor klinische psychologie, 2001, 37-47. ; LIEGEOIS, A., HAEKENS, A. en ENEMAN, M., ‘Uitwisselen van informatie bij het samenwerken in de geestelijke gezondheidszorg’, tijdschrift voor psychiatrie, 2006, 787-795. 58 VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A., Vermaatschappelijking van de zorg voor psychisch kwetsbare mensen, Leuven, Lannoo Campus, 2005, 13. 59 LISSENS, G. en VERBEEK, A., ‘Geestelijke gezondheidszorg activeert en vermaatschappelijkt, Sociaal, 2007, 10-15.

Page 19: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

12

De vraag die men zich moet stellen is of deze vermaatschappelijking van de GGZ al dan niet

werkt.60 Volgens de Gezondheidsraad61 leidde deze vermaatschappelijking tot betere

leefomstandigheden voor patiënten met een chronische psychiatrische problematiek.62

Uit verschillende onderzoeken is al gebleken dat de deïnstitutionalisering niet altijd gunstig is

voor deze kwetsbare groep. Er wordt te weinig aandacht en geld vrijgemaakt voor deze

vermaatschappelijking. Ook de structuren van de GGZ laten deze tendens niet helemaal toe.

Laat het duidelijk zijn dat dit een aantal gevolgen zal hebben voor de cliënten die hiervan

gebruik willen maken. Als we kijken naar mensen met een psychiatrische problematiek dan

zien we dat hulpverleners behandelingen aanbieden maar dat er te weinig gerichte

ondersteuning is bij het dagelijkse functioneren. Een voorbeeld hiervan is het feit dat men

mensen aanzet tot het vinden van een job, maar dat zij in hun zoektocht naar werk geen reële

ondersteuning krijgen.63

De problemen met deze tendens in de GGZ stapelen zich dus verder op wanneer iemand tot

de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek behoort. Er zijn personen die geen

goed gebruik maken van de voorzieningen, omdat zij buiten de maatschappij staan.64

Vermaatschappelijking kan ook problemen opleveren voor dakloze personen omdat zij vaak

na een opname in een psychiatrisch ziekenhuis terug op straat belanden. Het gebeurt ook dat

meerdere heropnames in een residentiële setting nodig zijn.65

Uit Amerikaans onderzoek komt naar voren dat deze deïnstitutionalisering zelfs schadelijke

gevolgen inhoudt voor deze doelgroep. Er wordt geschat dat ongeveer een derde van de

thuislozen in de Verenigde Staten nood hebben aan GGZ. Zij zijn erg kwetsbaar voor de

vijandigheid van de maatschappij waarin zij geen rol meer te vervullen hebben.

Vermaatschappelijking wordt gezien als een beweging met een aantal gebreken. De oorzaken

van het niet volledig in werking treden van deze tendens kan men vinden in het feit dat het

netwerk rond de GGZ in de maatschappij niet in zijn opzet geslaagd is. Als gevolg van de

mislukte vermaatschappelijking komen meer en meer mensen uit deze doelgroep terecht in

het net van politie en justitie in plaats van in de GGZ. Kwetsbare mensen met een

60 BROOK, O. en BROOK, F., ‘Verslaafd aan een thuisloos bestaan of thuis in de verslaving? Een onderzoek naar het effect van vermaatschappelijking van de zorg voor thuislozen met een verslavingsproblematiek op het aantal heropnamen’, Passage, 2000, 187-192. 61 De Gezondheidsraad is een onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan die de regering en het parlement moet adviseren op het gebied van volksgezondheid en het gezondheids(zorg) onderzoek. 62 BOVENBERG, F., MULDER, N. en ROOSENSCHOON, B-J., ‘De persoonsgebonden aanpak in Rotterdam. Bemoeizorg en rehabilitatie combineren in een Assertive Community Treatment-team.’, Passage, 2005, 53-61. 63 LISSENS, G. en VERBEEK, A., l.c.,10-15. 64 BOVENBERG, F., MULDER, N. en ROOSENSCHOON, B-J., l.c.,53-61. 65 BROOK, O. en BROOK, F., l.c.,187-192.

Page 20: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

13

psychiatrische problematiek zullen nu doelwitten zijn zowel op straat als in het justitiële

systeem.66

Vermaatschappelijking zal pas als een succes worden beschouwd wanneer de samenleving

echt openstaat voor kwetsbare groepen en hen ook het gevoel geeft dat zij erbij horen.67

1.2 Theoretische context

In dit onderdeel wordt de theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid uiteengezet. Deze

theorie is een mogelijke verklaring voor het gegeven dat kwetsbare groepen met een

psychiatrische problematiek geen toegang tot de GGZ vinden.

1.2.1 Het Matteüseffect

Het sociale beleid is opgehangen aan de kapstok van een doorsnee burger, namelijk de

middenklasse. Sociale organisaties en de welzijnszorg zijn op maat van deze klasse gesneden.

De taal, de omgangsvormen en de organisatie roepen bij de onderlaag van de bevolking een

zekere terughoudendheid en zelfs vrees op. Bovendien komt het voor dat deze mensen niet

afweten van het bestaan van bepaalde voorzieningen. Mensen van een lagere sociale klasse

zijn minder of helemaal niet geneigd adequate hulp te zoeken.68

De theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid hangt nauw samen met dit effect.

Deze theorie stelt dat afwijkend gedrag te maken heeft met de maatschappelijke positie van

een persoon of groep. Afwijkend gedrag is dus gerelateerd aan de structurele positie van een

bepaalde bevolkingsgroep. Kenmerkend voor de zogenaamde lagere sociale klasse is dat zij

niet genoeg autoriteit laat gelden om haar eigen subcultuur naar waarde te laten schatten door

en begrijpbaar te maken voor de heersende middenklassencultuur. Bijgevolg betekent dit dat

haar waarden- en normenpatroon als afwijkend wordt beschouwd. Op die manier krijgt men

meer te maken met de negatieve aspecten van maatschappelijke instellingen dan met de

positieve.

Wat hierboven geschetst wordt, is herkenbaar voor de situatie van kwetsbare groepen met

psychische problemen. Zij hebben vaak geen of negatieve ervaringen met

66 FRENCH, L., ‘Victimization of the mentally ill: An unintended consequence of deinstitutionalization’, Social work, 1987, 502-505. 67 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 51. 68 WOLF, H., Straathoekwerk, een algemene inleiding, Antwerpen, Standaard Uitgeverij MIM, 1997, 10-11.

Page 21: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

14

hulpverleningsorganisaties, omdat zij tot de rand van de samenleving behoren. Het is moeilijk

om uit deze negatieve spiraal te geraken.69

1.2.2 Het afromingseffect

Het afromingseffect betekent dat men enkel met de cliënten waarvan men verwacht dat zij

een succesvolle behandeling zullen doorlopen in zee wil gaan, want alleen met hen kan men

positieve resultaten boeken. Hierdoor worden de ‘hopeloze gevallen’ niet geholpen, omdat zij

te moeilijk zijn om mee te werken en er dus veel personeel, middelen, tijd en energie ter

beschikking zouden moeten zijn om resultaten te behalen. Daar komt dan vervolgens bij dat

men nooit zeker is of dit al dan niet zal lukken.70

1.3 Conclusie

Als wij de verscheidene subgroepen binnen de kwetsbare groep met een psychiatrische

problematiek bekijken, zien wij dat deze subgroepen overlappen. Het is realistisch om te

stellen dat iemand tot alle hierboven genoemde subgroepen kan behoren. De meesten onder

hen worden gekenmerkt door een meervoudige problematiek. Daarom is het geen simpel

gegeven om hen adequate hulp te bieden in de GGZ. Deze sector heeft de laatste jaren een

enorme verandering doorgemaakt. De vermaatschappelijking van de GGZ heeft geleid tot een

waaier van initiatieven buiten het psychiatrisch ziekenhuis. De vraag die hierbij kan gesteld

worden is of deze tendens succesvol is voor kwetsbare groepen met een psychiatrische

problematiek. Hier kan men niet volmondig “ja” op antwoorden. De deïnstitutionalisering

betekent immers dat deze doelgroep moet worden opgevangen in onze maatschappij. Het is

duidelijk dat dit nog niet altijd het geval is, omdat zij buiten de maatschappij staan en

verloren lopen in onze samenleving. Hierbij komt ook nog dat zij geen voldoende financiële

middelen bezitten. Deze problematiek wordt ook kort geschetst als men gaat kijken naar het

Matteüseffect en de theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid waaruit blijkt dat

voorzieningen niet op maat van deze doelgroep zijn gesneden en dat lagere sociale klassen

worden benadeeld. Het afromingseffect toont ten slotte aan dat deze doelgroep vaak

verstoken blijft van hulpverlening door de kenmerken die zij vertoont.

69 Ibid., 10-11.; VANDAMME, W., ‘Op zoek naar zingeving in de hulpverlening. De theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid bevraagd.’, Tijdschrift voor welzijnswerk, 2003, 20-42. ; VETTENBRUG, N., WALGRAVE, L. en VAN KERKVOORDE, J., Jeugdwerkloosheid, delinquentie en maatschappelijke kwetsbaarheid, Antwerpen, Uitgeverij Kluwer, 1984, 40. 70 BAART, A., o.c.,11-12.

Page 22: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

15

Hoofdstuk 2: Literatuurstudie

2.1 Wat zijn de kenmerken van kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek?

Grootte

Het is niet evident om een concreet cijfer te plakken op het aantal kwetsbare personen met

een psychiatrische problematiek. Psychische problemen zijn vaak gerelateerd aan dakloosheid

en andere problemen in verschillende levensdomeinen.71 Bij een groot aantal thuislozen is het

evenwicht tussen de draagkracht en de draaglast verstoord. Vaak zien we tevens een

verstoring van het gebruik van drank en/of drugs.72

Uit onderzoek is gebleken dat bijna één op vier mensen uit de Belgische bevolking in zijn of

haar leven minstens één psychiatrische stoornis heeft gehad.73

Uit onderzoek van Philippot en Garland (2003) blijkt dat 75 procent van de dakloze personen

gezondheidsproblemen, zowel fysiek als psychisch, ervaren. Deze studie bevestigt een hoge

prevalentie van psychische problemen binnen deze doelgroep.74 Uit ander onderzoek blijkt

dat psychische stoornissen drie tot vier keer meer voorkomen bij deze doelgroep dan bij de

bevolking in het algemeen.75

Als wij kijken hoe vaak psychische stoornissen voorkomen bij kwetsbare groepen dan vinden

wij op internationale schaal verschillende cijfergegevens. In 4 verschillende onderzoeken

uitgevoerd in de Verenigde Staten komt naar voren dat ongeveer 25 tot 30 procent van de

dakloze personen kampt met een psychiatrische problematiek.76 Ongeveer 10 tot 20 procent

van de dakloze personen die kampen met een psychiatrische problematiek kampen met een

drugsverslaving terwijl 30 tot 40 procent van deze doelgroep te maken krijgt met een

71 PHELAN, J.C. en LINK, B.G., ‘Who are “the homeless”? Reconsidering the stability and composition of the homeless population’, American Journal of public health, 1999, 1334, 1334-1338. 72 BROOK, O. en BROOK, F., l.c.,187-192. 73 BRUFFAERTS, R., BONNEWYN, A., VAN OYEN, H., DEMAREST, S. en DEMYTTENAERE, K., ‘Prevalentie van mentale stoornissen in de Belgische bevolking. Resultaten van de European Study on Epidemiology of mental disorders (ESEMeD)’, Tijdschrift voor Geneeskunde, 2004, 75-85. 74 VAN REGENMORTEL, T., DEMEYER, B., VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., o.c.,180. 75 SHELTON, K.H., TAYLOR, P.J., BONNER, A. en VAN DEN BREE, M., ‘Risk factors for homelessness: Evidence from a population-based study’, Psychiatric services, 2009, 465-472. 76 DICKEY, B., ‘Review of programs for persons who are homeless and mentally ill’, Harvard Review Psychiatry, 2000, 242-250. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. ; DRAKE, R.E., OSHER, F.C. en WALLACH, M.A., ‘Homelessness and dual diagnosis’, American Psychologist, 1991, 1149-1156. ; GILL, B., MELTZER,H. en HINDS, K., ‘The prevalence of psychiatric morbidity among homeless adults’, International review of psychiatry, 2003, 134-140. ; FOLSOM, D.P., HAWTHORNE, W., LINDAMER, L., GILMER, T., BAILEY, A., GOLSAN, S., GARCIA, P., UNÛTZER, J., HOUGH, R. en JESTE, D.V., ‘Prevalence and risk factors for homelessness and utilization of mental health services among 10340 patients with serious mental illness in a large public mental health system’, American journal of psychiatry, 2005, 370-376.

Page 23: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

16

alcoholverslaving. Er werd vastgesteld dat ongeveer 20 tot 30 procent te maken krijgt met een

dubbele diagnose.77 Een andere studie bevestigt dit door te stellen dat ongeveer 46 procent

van de dakloze personen met psychische problemen kampen met een drug- of een

alcoholverslaving.78 Onderzoek uit Duitsland heeft aangetoond dat 68,6 procent van de

dakloze personen kampt met een psychiatrische problematiek.79

Geslacht

Over het algemeen zullen er veel meer mannen tot deze doelgroep horen dan vrouwen. Dit

wordt bevestigd in Nederlands onderzoek en een aantal Amerikaanse studies.80

Leeftijd

Uit Amerikaans onderzoek valt af te leiden dat de gemiddelde leeftijd van deze doelgroep 38

jaar is.81 Uit Nederlandse studies kwam naar voren dat de leeftijd tussen de 20 en 30 jaar

schommelt.82

Nationaliteit

Allochtonen zijn sterk vertegenwoordigd in deze populatie. Volgens Amerikaans onderzoek

vertegenwoordigen allochtonen zelfs 50 procent van deze kwetsbare groep.83 Uit Nederlands

onderzoek blijkt dat bijna één derde niet geboren is in Nederland.84

77 LAUBER, C., LAY, B. en RÔSSLER, W., ‘Homeless people at disadvantage in mental health services’, European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 2006, 138-145. 78 DENNIS, D.L., BUCKNER, J.C., LIPTON, F.R. en LEVINE, I.S., ‘A decade of research and services for homeless mentally ill persons. Where do we stand?’, American Psychologist, 1991, 1129-1138. 79 SALIZE, H.J., DILLMAN-LANGE, C., KILLMANN, U., STERN, G., WOLF, I., HENN, F. en RÖSSLER, W., ‘Needs for mental health care and service provision in single homeless people’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2001, 207-216. 80 BROOK, O.H., ‘Heropnames van thuislozen in het algemeen psychiatrisch ziekenhuis: een onderzoek op basis van het Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg (PIGGZ) in de periode 1990-1995’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1999, 567-574. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., ‘Risk factors for homelessness among people with psychotic disorders’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, 396-401. ; KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., ‘Healthcare barriers among severely mentally ill homeless adults: evidence from the Five-Site health and risk study’, Mental health and mental health services research, 2007, 363-375. 81 Ibid., 363-375. ;SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. ;ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c., 396-401. 82 ESCHER, A., ROMME, M., BREULS M. en DRIESSEN, G., l.c.,266-281. ; BROOK, O.H., l.c., 567-574. 83 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., ‘Pathways to homelessness among the mentally ill’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, 444-450. 84 BROOK, O.H., l.c., 567-574.

Page 24: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

17

Burgerlijke staat

Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat 91,4 procent van deze doelgroep ongehuwd is. Ander

onderzoek toont aan dat slechts 4,8 procent getrouwd is.85 Nederlandse studies geven aan dat

76 procent van deze doelgroep ongehuwd is. Wij kunnen stellen dat het overgrote merendeel

van deze kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek ongehuwd is.86

Opleidingsniveau

Het opleidingsniveau bij deze doelgroep ligt een stuk lager dan bij de bevolking in het

algemeen. Dit blijkt uit een aantal studies.87

Contact met politie en justitie

Dakloze personen die kampen met een dubbele diagnose komen meer in aanraking met politie

en justitie dan personen die niet kampen met een dubbele diagnose.88 Onderzoek heeft

aangetoond dat de kans dat een persoon overgaat tot het plegen van criminaliteit zal toenemen

wanneer hij of zij dakloos is en kampt met psychische problemen. Er wordt echter wel

aangegeven dat deze doelgroep eerder geneigd is tot het plegen van niet-gewelddadige

misdrijven. Deze misdrijven zijn meestal gerelateerd aan publieke overlast.89 Over het

algemeen kunnen wij stellen dat het plegen van geweldsdelicten niet vaak voorkomt in deze

doelgroep, maar dat armoede en slachtofferschap wel risicofactoren kunnen vormen.90

Ongeveer de helft van deze doelgroep is ooit al eens in aanraking geweest met politie en/of

justitie.91

Naast het daderschap wordt ook de slachtofferkant van deze doelgroep belicht. Uit onderzoek

blijkt dat zij bijna drie keer zoveel kans heeft om het slachtoffer van een misdrijf te worden in

vergelijking met de bevolking in het algemeen. De reden waarom deze personen vaker

slachtoffer worden, is gerelateerd aan hun meervoudige problematiek. Doordat men dikwijls

verwikkeld is in een aantal illegale activiteiten, heeft men immers meer kans om slachtoffer

85 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. 86 BROOK, O.H., l.c., 567-574. 87 Ibid., 567-574. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. ; LAUBER, C., LAY, B. en RÔSSLER, W., l.c.,138-145. 88 GONZALEZ, G. en ROSENHECK, R.A., l.c., 437-446. 89 FISHER, S.N., SHINN, M., SHROUT, P. en TSEMBERIS, S., ‘Homelessness, mental illness and criminal activity: Examining patterns over time’, American journal of community psychology, 2008, (261-262), 251-265. 90 THORNICROFT, G., Shunned. Discrimination against people with mental illness, 2006, Oxford, Oxford University Press, 140. 91 ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c.,396-401.

Page 25: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

18

van een misdrijf te worden. 92 In deze populatie zijn het vooral vrouwen die een groot risico

lopen om slachtoffer te worden. Het slachtofferschap bij vrouwen gaat vaak gepaard met een

depressieve stoornis.93

2.2 Wat zijn de noden/behoeftes van kwetsbare groepen met een psychiatrische

problematiek?

De hierboven besproken doelgroep wordt vaak geconfronteerd met een aantal

noden/behoeftes die niet worden ingevuld.94 Er werden zowel noden/behoeftes los van de

GGZ als binnen de GGZ geïdentificeerd.

Uit een studie is gebleken dat personen het meest nood hebben aan een woonst waarin zij

definitief kunnen intrekken. Op de tweede plaats hecht men belang aan voorzieningen van de

GGZ.95

Noden/behoeftes losstaand van de GGZ

Ten eerste hebben zij nood aan persoonlijke ontwikkeling. Zij zien het hebben van een

psychische stoornis als een obstakel om zichzelf persoonlijk te kunnen ontwikkelen.

Daarnaast hebben zij nood aan zelfbewustzijn. Men wil gezien worden als een volwaardig

persoon en niet als een psychiatrische patiënt. Het winnen van respect en het vermijden van

schaamte kunnen ook worden gezien als belangrijke noden/behoeftes. Het vinden van

positieve manieren om te kunnen omgaan met vooroordelen is ook een belangrijk punt

evenals de ondersteuning van familie.96 Ten vierde neemt de nood aan liefde/affectie een

belangrijke plaats in in het leven van deze doelgroep. Graag wenst men te trouwen en/of

kinderen te krijgen. Als vijfde behoefte komt de nood aan aanvaarding naar boven. Mensen

willen dat de maatschappij hun ziekte begrijpt. Ten slotte geeft een minderheid van deze

doelgroep aan nood te hebben aan spiritualiteit, zodat zij terug positief in het leven kunnen

staan.97

92 MANIGLIO, R., ‘Severe mental illness and criminal victimization: a systematic review’, Acta psychiatrica Scandinavica, 2009, 180-191. 93 PERRON, B.E., EITZMAN, A.-E., GILLESPIE, D.F. en POLLIO, D.,‘Modeling the mental health effects of victimization among homeless persons’, Social Science & Medicine, 2008, 1475-1479. 94 SALIZE, H.J., DILLMAN-LANGE, C., KILLMANN, U., STERN, G., WOLF, I., HENN, F. en RÖSSLER, W., l.c., 207-216. 95 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., ‘Client and site characteristics as barriers to service use by homeless persons with serious mental illness’, Psychiatric services, 1997, 387-390. 96 WAGNER, L.C. en KING, M., l.c.,141-145. 97 Ibid., 141-145.

Page 26: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

19

Noden/behoeftes specifiek voor de GGZ

Men hecht belang aan een degelijke opleiding voor hulpverleners, zodat zij hun noden

kunnen begrijpen en herkennen. De hulpverlener moet er onvoorwaardelijk zijn voor de

cliënt.98

Cliënten hebben nood aan duidelijke, specifieke informatie en advies wat betreft hun rechten,

medicatie, behandeling, diensten, welzijn en voordelen met betrekking tot bepaalde diensten.

Hierbij moet er simpele en duidelijke taal worden gehanteerd. Hiermee hangt de nood aan

praktische hulp samen. Ook zou informatie meer dan één keer moeten worden gegeven.

Antwoorden bieden op individuele noden is van groot belang. Daarnaast wil men niet reizen

tussen verschillende organisaties om hulp te ontvangen.99

Diensten zouden 24 uur op 24 beschikbaar moeten zijn. Na vijf uur ‘s avonds en tijdens het

weekend is dit niet het geval. De rol van psychiatrische ziekenhuizen wordt dan overgenomen

door de psychiatrische spoedopnames in algemene ziekenhuizen. Dit heeft tot gevolg dat er

vaak een te grote toevloed is op deze diensten. Er zou een uitbreiding moeten zijn van de

openingsuren van de ambulante structuren. Ook worden organisaties die aan verschillende

behoeftes zoals het voorzien van voedsel, slaapplaats, geestelijke en lichamelijke

gezondheidszorg, enzovoort tegemoetkomen, gewaardeerd.100

2.3 Welke drempels ervaart deze doelgroep als oorzaken van uitsluiting in de GGZ?

Naast de kwetsbaarheid van een psychiatrische problematiek ervaren kwetsbare groepen

tevens verschillende drempels in de toegang tot de GGZ.101 Uit onderzoek is gebleken dat de

kans aanzienlijk groter is dat diegenen die er niet in slagen om hulp te vinden in de

gezondheidszorg een psychische stoornis hebben.102 Het is een bekend gegeven dat kwetsbare

98 DARBYSHIRE, P., MUIR-COCHRANE, E., FEREDAY, J., JUREIDINI, J. en DRUMMOND, A., ‘Engagement with health and social care services: perceptions of homeless young people with mental health problems’, Health and social care in the community, 2006, 553-562. 99 BEEFORTH, M. en WOOD, H., ‘Needs from a user perspective’ in Measuring mental health needs, THORNICROFT, G., Glasgow, Bell and Bain Limited, 191-199. 100 VAN DEN EYNDE, M., ‘Naar een grotere toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg’ in Dicht bij de mensen. Een mozaïek van ideeën en initiatieven omtrent geestelijke gezondheid, VRIJE BIJDRAGEN, Brussel, New Goff n.v., 2005, 26-31. 101 VAN REGENMORTEL, T., ‘De toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg: armoe(de) troef’, Psyche, 2006, 4-6. 102 HAHM, H.C. en SEGAL, S.P., ‘Failure to seek health care among the mentally ill’, American Journal of orthopsychiatry, 2005, 54-62. ; DRUSS, B.G., ROBERT, A., ROSENHECK, M.D., ‘Mental disorders and access to medical care in the United States’, The American journal of psychiatry, 1998, 1775- 1718.

Page 27: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

20

personen met een psychiatrische problematiek vaak geen gebruik maken van professionele

vormen van psychosociale zorgverlening of opvang.103

Er werden drempels gedetecteerd op drie niveaus, namelijk drempels die te maken hebben

met de voorzieningen zelf (structureel niveau), cliëntgebonden drempels en drempels die

verband houden met de relatie tussen de hulpverlener en de cliënt.104

2.3.1 Drempels in verband met de voorzieningen (aanbodzijde)

2.3.1.1 Interne organisatie

Hierbij spelen factoren zoals bureaucratisering, schaalvergroting, anonimisering,

reglementering en besparingen een rol. De fysieke toegankelijkheid en de territoriale

toegankelijkheid hebben ook te maken met de interne organisatie van een voorziening.105

Soms is een voorziening niet voldoende bereikbaar of gelegen op een moeilijk bereikbare

locatie.106 Informatisering van diensten kan ook een drempel betekenen voor deze doelgroep.

Men werkt vaak met computergestuurde telefoonlijnen waardoor er weinig echt contact is

tussen de hulpverlener en de hulpvrager.107 Wanneer er weinig personeel werkzaam is op een

bepaalde dienst, dan gaat de voorkeur vaak naar cliënten waarmee men succesvolle resultaten

kan boeken. Dit leidt tot afroming van het cliënteel. Een tekort aan personeel kan leiden tot

wachtlijsten wat dan opnieuw voor drempels kan zorgen.108 Het ontstaan van wachtlijsten kan

ook een gevolg zijn van een onvoldoende ruim aanbod van bepaalde

hulpverleningsmethodieken.109

Het ‘winkelmodel’ kan ook een drempel vormen in de toegang tot de GGZ. Dit model

betekent dat de hulpverlener afwacht tot de cliënt naar hem/haar toekomt en dus niet zelf de

cliënt tracht te bereiken. Men kan dit vergelijken met consultatiegesprekken op afspraak.110

Vervolgens kunnen er ook informatieve drempels ontstaan. Deze drempels hebben te maken

met het niet of verkeerd geïnformeerd zijn over het bestaande aanbod. 111 Er heerst een

onbekendheid van voorzieningen. Men weet niet goed waar men moet aankloppen om hulp te

103 SPIERINGS, F. en BEIJERS, H., ‘Casemanagement begint op straat: de invloed van cliënten op beleid’, Passage, 1997, 45-52. 104 VILLA, L., ‘Openheid is het halve werk: cliënten aan het woord over drempels in de welzijnszorg’, Weliswaar, 2002, 2-4. 105 Ibid., 2-4. 106 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 78. 107 Ibid., 78. 108 Ibid., 78. 109 Ibid., 77. 110 Ibid., 77. 111 Ibid., 75.

Page 28: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

21

kunnen ontvangen.112 Dit heeft onder meer te maken met de steeds ingewikkelder,

omvangrijker en ondoorzichtiger wordende regelgeving.113

Een ander heikel punt is het feit dat er soms een gebrek aan afstemming tussen vraag en

aanbod is. Door het gebrek aan personeel en middelen kan er weinig tijd worden vrijgemaakt

om goed om te gaan met de situatie van de cliënt, met als gevolg dat hij of zij zich wel moet

aanpassen aan het bestaande aanbod.

Tot slot kunnen drempels ook te maken hebben met instapvoorwaarden. In bijna alle

voorzieningen zijn er selectiecriteria aanwezig zoals een reeks intakegesprekken, het hebben

van een domicilie114, een duidelijke probleemerkenning, een duidelijke hulpvraag hebben,

voldoende gemotiveerd zijn, enzovoort.115

2.3.1.2 Financiële drempels

De Belgische gezondheidssector stelt dat deze toegankelijk moet zijn voor iedereen. Dit is

niet altijd het geval. Een oorzaak hiervan is de financiële afhankelijkheid.116

Dit vormt een hedendaags probleem voor een groot deel van de cliënten die gebruik maken

van de GGZ. Hier komt nog eens bovenop dat de regelgeving met betrekking tot uitkeringen

een administratief doolhof is.117

Uit Amerikaanse studies blijkt dat deze ontoegankelijkheid een probleem vormt voor een

derde van de dakloze personen met een zware psychiatrische problematiek.118 Thuisloosheid

is gerelateerd aan hoge gezondheidskosten.119

Er wordt vastgesteld dat de materiële positie de grootste verklarende factor is wanneer er

verschillen zijn in toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg.

Men heeft een aantal maatregelen genomen om maatschappelijk kwetsbare groepen te

beschermen, maar vaak hebben deze maatregelen beperkingen. Er wordt gezorgd dat men

minder dure uitgaven heeft, maar tegelijk wordt de wetgeving steeds ingewikkelder. Als

gevolg hiervan vallen er meer mensen uit de boot.120

112 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., l.c., 387-390 113 SANNEN, L., o.c., 24. 114 Ibid., 21. 115 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c.,77. 116 Ibid., 70-72. 117 GELADE, L., ‘Financiële (on) toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg’, Hospitalia, 2000,170-176. 118 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., l.c., 387-390 119 ROSENHECK, R. en SEIBYL, C.L., ‘Homelessness. Health service use and related costs’, Medical care, 1998, 1256-1264. 120 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c.,70-72.

Page 29: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

22

2.3.1.3 Gefragmenteerde hulpverlening

De verschillende echelons van de GGZ situeren zich op de nulde, eerste, tweede en derde

lijn.121 Het psychiatrisch ziekenhuis bevindt zich op de derde lijn. Deze indeling heeft geleid

tot het oprichten van steeds meer verschillende diensten. Doordat deze voorzieningen

versnipperd zijn, heerst er verwarring en ondoorzichtigheid van het aanbod.122 Er bestaat vaak

weinig geïntegreerde samenwerking tussen de verschillende echelons.123

Door de professionele differentiatie kan er onmondigheid ontstaan bij de hulpvragers.

Kwetsbare groepen hebben vaak problemen op verschillende levensgebieden die nauw met

elkaar verweven zijn. Dit vormt een probleem omdat hulpverleners vaak alleen oog hebben

voor de problematiek waarin zij gespecialiseerd zijn. De hulpverlening richt zich dus op

specifieke problemen en niet op een allesomvattend probleem.124

Zorg wordt vaak op een niet-aangepaste wijze aangeboden en het is dikwijls weinig

leefwereldgericht. Er wordt ook weinig rekening gehouden met de competenties van mensen.

Er kan hier worden gesproken over het ‘lokettensyndroom’. De cliënt komt dan in contact

met meerdere hulpverleningsorganisaties die los van elkaar bestaan. Elke organisatie focust

zich op een ander onderdeel van de meervoudige problematiek van de cliënt. Het gevolg

hiervan is dat organisaties slechts beperkt op de hoogte zijn van de werking van andere

voorzieningen. Hulpverleners verwachten vaak dat cliënten een afgebakende hulpvraag

hebben.125 Het feit dat organisaties soms niet goed genoeg communiceren met elkaar, wordt

geïllustreerd door het gegeven dat cliënten dikwijls hun verhaal met de bijkomende

problematiek opnieuw moeten vertellen telkens zij naar een andere organisatie worden

doorverwezen. Dit werkt erg frustrerend voor hen.126

121 De graad van specialisatie speelt een rol bij de indeling in echelons in de GGZ. Deze zal toenemen wanneer men naar een hogere lijn gaat. Het eerste echelon betreft bijvoorbeeld een huisarts en het Jongeren Advies Centrum. De afstand tussen het woon-leef-milieu van de hulpvrager en de plaats waar de hulp wordt verstrekt is klein. De afstand op het tweede echelon is groter. Hierbij denkt men aan een zelfstandige psychiater. Op het derde echelon is de afstand het grootst. Hier is er sprake van het psychiatrisch ziekenhuis. 122 CALLOWAY, M. O., MORRISSEY, J.P., ‘Overcoming service barriers for homeless persons with serious psychiatric disorders’, Psychiatric services, 1998,1568-1572. 123 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c.,75. 124 FOX, H. en VAN DEN BOOMEN, J., ‘Een circuit voor complexe en langdurige hulpvragen’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 1999, 807-810. 125 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c.,75-76. 126 DARBYSHIRE, P., MUIR-COCHRANE, E., FEREDAY, J., JUREIDINI, J. en DRUMMOND, A., l.c., 553-562.

Page 30: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

23

2.3.1 Drempels op niveau van de cliënt (vraagzijde)

2.3.1.1 Multicomplexe problematiek

Er is sprake van een gering/onzeker inkomen, een lage scholing, een slechte positie op de

arbeidsmarkt, een slechte huisvesting, lichamelijke en psychische klachten, maatschappelijk

isolement, enzovoort. Moeilijkheden die zich voordoen op diverse levensdomeinen zullen

elkaar beïnvloeden. Deze doelgroep verkeert dan ook dikwijls in de onmogelijkheid om

duidelijke hulpvragen te stellen vanwege de meervoudige problematiek.127

Het gebrek aan een aantal vaardigheden die men nodig heeft in onze maatschappij is vaak

kenmerkend. Cliënten communiceren dikwijls met een onaangepast geluidsvolume en

onaangepaste lichaamstaal. Daarnaast is er vaak angst aanwezig om te falen waardoor men

reageert met verzet, berusting in de situatie, apathie of vluchtgedrag.128 Tevens beschikt men

soms niet over geen adequate communicatiemiddelen.129 Een ander aspect van de

meervoudige problematiek is dat de verbintenis met zichzelf vaak problematisch is. Dit gaat

samen met gevoelens van depressie en fatalisme. Er kan ook een verbintenissenproblematiek

ten opzichte van anderen ontstaan. Men heeft vaak een dichotoom wereldbeeld waarin men

niets in te brengen heeft en anderen alles voor het zeggen hebben.130

2.3.1.2 Psychologische drempels

Er kunnen bepaalde vooroordelen bestaan tegenover voorzieningen waardoor men deze niet

wenst te gebruiken. De oorzaak hiervan is vaak terug te vinden in het onvoldoende op de

hoogte zijn van de dienstverlening of het feit dat men verkeerd ingelicht is. Hierdoor kan er

wantrouwen ontstaan. Dit wantrouwen kan ook een gevolg zijn van eerdere slechte

ervaringen met de hulpverlening.131 Een ander gevolg is de discrepantie tussen de

verwachtingen van de cliënt en het aanbod van de GGZ.132 Men is negatief ingesteld en

verwacht dat niemand hen zal kunnen helpen. Hulpverleners vertalen dit vaak naar een

gebrek aan motivatie om iets aan de eigen situatie te doen. Vaak gaan het hebben van

minderwaardigheidsgevoelens en (faal)angst hiermee gepaard. Dit wordt aangeduid met de

term ‘overlevingscultuur’ wat omschreven kan worden als zelfredzaamheid. Het is een soort 127 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 58. 128 Ibid., 60. ; SANNEN, L., o.c., 28. 129 WUERKER, A.K. en KEENAN, C.K., ‘Patterns of psychiatric service use by homeless mentally ill clients’, Psychiatric Quarterly, 1997, 101-116. 130 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 60. 131 Ibid., 58. 132 FORCHUK, C. en BROWN, S.A., ‘Perceptions and health service utilization among homeless and housed psychiatric consumer/survivors’, Journal of psychiatric and mental health nursing, 2008, 399-407.

Page 31: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

24

van overlevingsstrategie, met als gevolg dat bepaalde problemen vaak verborgen blijven voor

de hulpverlener. Men spreekt ook wel eens van een ‘façadecultuur’.

Naast deze gevoelens kunnen er ook gevoelens van schaamte, onmacht en stigmatisering

ontstaan. 133

2.3.1.3 Situationele drempels

Dit zijn drempels die handelen over de concrete levensomstandigheden van iemand op een

bepaald ogenblik. Deze drempels kunnen te maken hebben met mobiliteit, gebrek aan

kinderopvang, tijdsgebrek, enzovoort.134

2.3.2 Drempels in verband met de relatie tussen de hulpverlener en cliënt

2.3.2.1 Sociale, culturele en psychologische drempels

Tussen de sociale positie van hulpvrager en hulpverlener is meestal een duidelijk verschil te

merken. Dit kan zich voordoen op het gebied van inkomen, het opleidingsniveau, de

geografische vestiging van de hulpverlener, enzovoort. Hulpvrager en hulpverlener hebben

vaak twee verschillende leefwerelden waardoor hulpverleners niet altijd op de hoogte zijn van

het ontstaan van de problematiek van de cliënt.

Er is dus sprake van een culturele afstand tussen hulpverleners die meestal behoren tot de

middenklasse en hulpvragers die meestal afkomstig zijn uit een lagere sociaal-economische

klasse.

Uit het bovengaande wordt duidelijk dat de klasse waartoe men behoort toch een belangrijke

rol speelt wanneer men in contact probeert te komen met de GGZ.135

Personen met een hogere sociaal-economische status hebben over het algemeen een betere

gezondheidstoestand dan personen met een lagere sociaal-economische status.136

Een oorzaak hiervan kan worden gevonden in het feit dat hulpverleners in de GGZ tijdens

hun opleiding weinig of niet in contact komen met fenomenen als armoede.137

133 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 58-59. ; SANNEN, L., o.c., 27. 134 Ibid., 28. 135 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 62-68. 136 BECK, M., VANROELEN, C. en LOUCKX, F., Sociale breuklijnen in de gezondheid en de gezondheidszorg, 2002, Brussel, VUBPRESS, 158. ; MACKENBACH, J., ‘Sociaal-economische verschillen in Nederland’ in Sociale ongelijkheid en verschillen in gezondheid, RAES, V., KERKHOFS, E. en LOUCKX, F., (eds.), Brussel, VUBPRESS, 1993, 38-57. 137 VAN REGENMORTEL, T., l.c.,4-6.

Page 32: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

25

Uit onderzoek is gebleken dat de grootste hindernis het gegeven is dat er weinig

betrokkenheid gedurende de beginfase van een behandeling is. Vaak valt er een groot deel

van het cliënteel af. Een mogelijke oorzaak hiervan is het feit dat zijn of haar verwachtingen

niet worden ingevuld. Cliënten willen een actief en sturend optreden van de hulpverlener. In

de praktijk is dit niet altijd het geval. Het is dus van groot belang om reeds bij het eerste

gesprek te polsen naar de verwachtingen van de cliënt.

Wat de psychologische drempels betreft, kunnen wij vaststellen dat hulpverleners soms

weinig rekening houden met de gevoelens van de cliënt. Als gevolg hiervan kan de cliënt zich

weinig respectvol behandeld voelen waardoor er geen adequate hulpverlening kan ontstaan.

Sommige personen zullen bindingsangst ervaren tegenover de hulpverlening. Aan de andere

kant is het zo dat er een aantal zaken kenmerkend zijn voor de hulpverlener waardoor de

cliënt zich simpelweg niet kan binden. De hulpverlening is gericht op specialisatie.138

Wanneer men kampt met een meervoudige problematiek, zal men te rade moeten gaan bij

verschillende hulpverleners. Er heerst dus een versnipperde aandacht met tevens verscheidene

visies en benaderingswijzen. Vervolgens moet een cliënt zijn of haar hulpvraag dan kunnen

toepassen op het bestaande hulpaanbod. Dit is zeker geen simpele opgave, want hoe moet

iemand zijn of haar hulpvraag formuleren en in hoe verre is er altijd een adequate aansluiting

met andere diensten?139

Hulpverleners kunnen ook kampen met een aantal vooroordelen tegenover cliënten. Dit kan

de diagnose, de intake, en de duur van de behandeling beïnvloeden. Ook stellen zij vaak hoge

eisen aan hun cliënten.140

2.3.2.2 Professionalisering van de hulpverlening

De hulpverlener zal zijn of haar methodieken aanpassen naargelang de veranderende vraag

van de cliënt ten gevolge van maatschappelijke ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen kunnen

zorgen voor nieuwe sociale problemen van toegankelijkheid. De ervaren problemen hebben

dan te maken met omgang, medemenselijkheid en begrip. Als gevolg van de specialisatie van

de hulpverlening worden mensen gereduceerd tot mensen met problemen. Professionalisering

houdt ook een risico tot vervreemding en identiteitsverlies in.141 Hulpverleners en cliënten

spreken vaak een andere taal ten gevolge van deze professionalisering. Het vakjargon dat de 138 SANNEN, L., o.c., 30-31. 139 LOHUIS, G. en SCHILPEROORT, R., ‘Zwervers door (hulpverleners) land’, Passage, 1997, 53-58. 140 SANNEN, L., o.c., 30-31. 141 DE WILDE, H., ‘Zelfhulpgroepen en de professionalisering van de hulpverlening’ in Toegankelijkheid van de voorzieningen in de welzijns- en gezondheidszorg, OPDEBEECK, S., VAN AUDENHOVE, C. en LAMMERTYN, F., (eds.), Leuven, LUCAS K.U. Leuven, 1998, 17-23.

Page 33: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

26

hulpverlener hanteert kan zorgen voor een kloof tussen beide partijen. Verwachtingen over de

wijze, de duur en de effecten waarop de hulpverlening verloopt kunnen verschillen tussen

hulpverlener en hulpvrager. Hulpverleners volgen dikwijls een bepaalde benadering omdat

zij denken dat deze wijze van handelen het meest positief is voor hun cliënt. Deze manier van

werken wordt benoemd met de term ‘professionele socialisatie’. Tevens gaat men er vaak van

uit dat de hulpvrager precies weet hoe men zijn of haar problematiek moet omschrijven.142

2.4 Gevolgen van deze drempels: Stigmatisering van kwetsbare groepen met een

psychiatrische problematiek

Een stigma kan worden omschreven als een kenmerk dat personen bezitten waardoor zij

onaanvaardbaar anders zijn dan ‘normale’ mensen. Een stigma bevat drie belangrijke

elementen: problemen van kennis (ontkenning), problemen van houding (vooroordelen) en

problemen van gedrag (discriminatie).143

Het hebben van een psychiatrische problematiek kan men op twee manieren bekijken. Aan de

ene kant zal het de persoon in kwestie belemmeren in het bereiken van levensdoelen en aan

de andere kant moet men afrekenen met de reactie van de bevolking op het hebben van deze

ziekte. Dit geheel aan vooroordelen vanwege andere mensen kan ervoor zorgen dat er

drempels ontstaan om bepaalde levensdoelen te verwezenlijken, maar doordat men drempels

ervaart kan men zich ook gestigmatiseerd voelen.144

Een van de voorwaarden om de integratie van mensen met een psychiatrische problematiek te

doen slagen is een positieve beeldvorming creëren. Onze maatschappij is echter niet altijd

bereid om psychiatrische patiënten met open armen te ontvangen. Er heersen nog altijd

vooroordelen en hardnekkige stigma’s tegenover mensen met psychische problemen.145 De

doelgroep loopt het risico om te worden gestigmatiseerd omwille van bepaalde

problematische aspecten of eigenschappen die zij vertonen.146

De bevolking onderscheidt vier negatieve beelden over psychiatrische patiënten, namelijk:

‘Mensen met een psychische aandoening zijn gevaarlijk’, ‘Mensen met een psychische

aandoening zijn onvoorspelbaar en niet in staat aanvaarde sociale rollen te vervullen’, 142 SANNEN, L., o.c., 30-31. 143 THORNICROFT, G., o.c.,182. 144 CORRIGAN, P.W., ‘Don’t call me nuts: an international perspective on the stigma of mental illness’, Acta psychiatrica Scandinavica, 2004, 403-404. 145 SLEBOS-EISENGA, M., ‘Verstand van misverstand. Destigmatiserende beelden in de geestelijke gezondheidszorg’, Passage, 2004, 3-8. ; CRIPS, A.H. en GELDER, M.G., ‘Stigmatisation of people with mental illnesses’, The British journal of psychiatry, 2000, 4-7. 146 BRINKMAN, F. ‘Laagdrempeligheid vereist deskundigheid’, Passage, 1995, 38-40.

Page 34: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

27

‘Mensen met een psychische aandoening zijn zelf verantwoordelijk voor hun toestand’ en tot

slot ‘Psychische aandoeningen zijn chronisch en hebben een slechte prognose’. De gevolgen

van deze stigmatisering zijn dan ook vernietigend. Zo hebben psychiatrische patiënten te

kampen met sociale uitsluiting, discriminatie en zelfstigmatisering.147 Oorzaken van deze

stigma’s kunnen het gebrek aan kennis over psychiatrische stoornissen zijn of het gebrek aan

persoonlijk contact met deze doelgroep.148

Sociale uitsluiting kan zich voordoen op het gebied van werken, wonen, sociale activiteiten

en relaties, gezondheidszorg en de media.149

Uit onderzoek is gebleken dat een groot deel van de informatie waarover de media rapporteert

psychische stoornissen in een context van geweld situeert. Personen worden gezien als

onvoorspelbaar, asociaal, kwetsbaar, gevaarlijk voor zichzelf en voor de samenleving,

enzovoort. Waarom rapporteert de media op deze wijze? Het antwoord kan gevonden worden

in het feit dat de meeste uitgevers van bepaalde vormen van media niet meer weten dan de

bevolking in het algemeen over psychische stoornissen waardoor psychiatrische patiënten

negatief worden afgebeeld.150

2.5 Hoe kan de aansluiting met de reguliere GGZ verbeterd worden?

Hieronder worden een aantal mogelijke oplossingen en aanbevelingen gedaan aan de hand

van methodieken, initiatieven, hulpverleningsmodellen of simpelweg het omgaan met de

cliënt om de aansluiting met de reguliere GGZ te verbeteren. Dit zal gebeuren op het niveau

van de cliënt (en tevens het niveau van de relatie tussen cliënt en hulpverlener) en het niveau

van de hulpverlenende organisatie.

2.5.1 Op het niveau van de cliënt

2.5.1.1 Persoonlijke relatie tussen cliënt en hulpverlener

Een belangrijk aspect om de aansluiting tussen de cliënt en de GGZ te verbeteren is de

vertrouwensrelatie tussen cliënt en hulpverlener. Uit onderzoek is gebleken dat een geslaagde

behandeling vooral te maken heeft met het feit of de relatie tussen de cliënt en de 147 PLOOY, A., ‘Stigma en stigmabestrijding’, Tijdschrift voor rehabilitatie, 2007, 38-47. 148 BAUMANN, A.E., ‘Stigmatization, social distance and exclusion because of mental illness: The individual with mental illness as a 'stranger', International review of psychiatry, 2007, 131-135. 149 THORNICROFT, G., BROHAN, E., KASSAM, A. en LEWIS-HOLMES, E., ‘Reducing stigma and discrimination: candidate interventions’, International journal of mental health systems, 2008, 1-7. 150 THORNICROFT, G., o.c., 113-114.

Page 35: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

28

hulpverlener goed zit. Welke ingrediënten zijn nu precies nodig voor een succesvolle

behandelingsrelatie? Als eerste punt moet er gelijkwaardigheid zijn waarbij er een

hulpverleningsrelatie wordt aangegaan met respect. De behandelingsovereenkomst, die

bepaalde afspraken bevat, moet worden nageleefd door cliënt en hulpverlener. Tevens moet

de cliënt ingelicht zijn over het zorgaanbod van de voorziening, wat deze zorg inhoudt,

enzovoort. Vervolgens moet de hulpverlener rekening houden met de mogelijkheden en

behoeftes van de cliënt. De hulp moet natuurlijk aansluiten bij de hulpvraag van de cliënt. Tot

slot moet de cliënt een wilsverklaring vastleggen.151

Een ander heikel punt is het feit dat cliënten meer inspraak zouden moeten hebben in de

GGZ. Zij hebben het recht om beslissingen te nemen in hun eigen behandelingsproces.

Tevens moet hun autonomie gerespecteerd worden.152 Hierbij moet worden opgemerkt dat

volledige autonomie niet altijd haalbaar is voor een aantal cliënten, omdat zij niet in staat zijn

om een correcte keuze te maken vanwege hun psychiatrische problematiek.153

2.5.1.2 Zorgvernieuwing

De laatste jaren wordt er gesproken over ‘zorgvernieuwing’.

Zorgvernieuwing betekent eigenlijk vernieuwing brengen in de wijze waarop zorg wordt

aangeboden.154 Een synoniem voor zorgvernieuwing is zorgontwikkeling. Dit is het proces

van voortdurende kwaliteitsverbetering in de hulpverlening, dat de flexibiliteit, differentiatie

en continuïteit van zorg versterkt.155

De doelgroep van ‘zorgvernieuwing’ zijn onder andere mensen met een (ernstige)

psychiatrische problematiek, al dan niet in combinatie met een verslavingsproblematiek, die

zich vaak vertaalt in verwaarlozing, conflicten, zwerven en vereenzaming. Dit zijn mensen

die niet in staat zijn om voor zichzelf op te komen of voor zichzelf te zorgen. Bij deze mensen

gaat de zorgaanbieder proberen om sociale netwerken op te bouwen of uit te breiden. Het

aanbod gaat vooral om ‘zorg op maat’.

151 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 94. 152 VAN DIEST, H., VAN WIJNGAARDEN, B. en WENNINK, J., De vraag ontleed. Criteria voor een vraaggerichte GGZ, Utrecht, Trimbos Instituut, 2002, 76-77. 153 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 96. 154 VAN RIET, N. en WOUTERS, H., Casemanagement: Een leer- en werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg- hulp- en dienstverlening, Assen, Koninklijke Van Gorcum b.v., 2010, 48-49. 155 BOON, L., Zorgdynamiek en samenwerking: dilemma’s en nieuwe opties bij geestelijke gezondheidszorg, transmurale zorg, zorgaanbieder, zorgverleners, ouderenzorg, Amstelveen, Stichting Sympoz, 1995, 102.

Page 36: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

29

A. Casemanagement

Wat is casemanagement?

Casemanagement is ontstaan in de Verenigde Staten op het einde van de jaren ‘70. De reden

van deze ontwikkeling is de verplaatsing van de hulpverlening van psychiatrische

ziekenhuizen naar hulpverlening in de maatschappij.156 Deze werkvorm wordt gezien als een

soort vervanging voor de hulp aan langdurig opgenomen patiënten. In Europa legt men

voornamelijk de nadruk op kwaliteitsverbetering van de zorg voor chronisch psychiatrische

patiënten. Dit wil zeggen dat er belang wordt gehecht aan de continuïteit van de zorg en de

samenwerking tussen organisaties in het belang van de cliënt.157

Het is een vorm van methodiekontwikkeling om taak- en resultaatgericht te werken en van

dienstverlening waarbij men cliënten met een complexe, meervoudige problematiek wil

bereiken en hen de juiste hulp tracht te geven.

Het gaat dus om het organiseren van een samenhangend hulppakket rond een hulpvraag van

een cliënt.

Mensen met een complexe en/of langdurige problematiek worden in onze huidige

samenleving heen en weer geschoven tussen instellingen. Psychiatrische patiënten worden

vaak zonder adequate opvang terug in de samenleving ‘gesmeten’. Daarnaast is de hulp- en

dienstverlening op een zodanige manier gefragmentariseerd dat mensen met complexe

problemen hun weg kwijtraken en kampen met aansluitingsproblemen.

Deze aansluitingsproblemen kunnen zich voordoen op verschillende niveaus. Ten eerste is er

het niveau van de wetgever waarbij de overheid probeert om deze versnippering tegen te gaan

door het doorbreken van de verkokering, door het aanbieden van hulp via één loket en door

instellingen te dwingen de hulpverlening functiegericht aan te bieden. Het zorgaanbod is nog

te weinig afgestemd op de hulpvraag en de zorgbehoefte van de cliënt wat ervoor zorgt dat

cliënten met een meervoudige problematiek niet altijd voldoende zorg krijgen. Op het niveau

van de organisatie probeert men hiervoor oplossingen te zoeken door het principe van de

geïntegreerde organisatie toe te passen. Tot slot is er het derde niveau, de relatie tussen

hulpverlener en hulpvrager. De hulpvrager heeft vaak nog een aantal problemen met de

156 ROOVERS, S.E. en WILKEN, J.P., ‘Van zorgcoördinatie naar integrale zorg’, Passage, 1997, 5-15. 157 VAN DER VELDEN, M. en HASSING, W.M.J., ‘Case-management: een functionele organisatievorm van de zorg voor de chronisch psychiatrische patiënt’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1993, 477-483.

Page 37: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

30

hulpverlener, omdat de cliënt niet steeds het uitgangspunt van de zorg is. Casemanagement

probeert op deze verschijnselen een antwoord te bieden.158

Men tracht namelijk een zorginhoudelijke ontwikkeling te bieden waarbij er een nieuwe

benaderingswijze van de hulpvrager nodig is.159

Modellen van casemanagement

Casemanagement bestaat uit drie verschillende modellen.

Het makelaarsmodel wil dat cliënten toegang hebben tot die vormen van hulpverlening

waaraan zij behoefte hebben. De casemanager is dan de bemiddelaar tussen cliënt en

instellingen voor hulp- en dienstverlening.

Het tweede model is het model van de individuele begeleider waarbij de casemanager de

schakel is tussen instelling en cliënt en waarbij hij of zij het dagelijkse contact onderhoudt

met de cliënt. Hier traint de casemanager dagelijkse vaardigheden met de cliënt en draagt

zorg voor ontwikkeling en instandhouding van het sociale netwerk. Dit model wordt

‘intensive case management’ genoemd in de Verenigde Staten.

Tot slot is er het laatste model, namelijk therapeutisch of ‘clinical’ case management. Dit wil

zeggen dat de casemanager ook de therapeut van de cliënt is. Men is tegen een scheiding van

behandeling en casemanagement. Hierdoor wordt het mogelijk vanuit de behandeling vast te

stellen wat de psychische mogelijkheden zijn van de patiënt.160

Er is sprake van een nieuwe benadering van de behoeften van de cliënt. Dit houdt volgende

aspecten in: Een bredere vorm van diagnostiek waardoor de gewenste doelen en vaardigheden

en mogelijke hulpbronnen kunnen worden vastgesteld. Als tweede punt moet de cliënt actief

betrokken zijn bij zijn of haar hulpverleningsproces. Er wordt tevens een individueel

begeleidingsplan opgesteld. Daarnaast wordt er een inschatting van de omgeving gemaakt

zodat er voldoende steun voor de cliënt aanwezig is. Hierbij is de integratie van formele en

informele zorg belangrijk. Familie en vrienden maken deel uit van het netwerk van de cliënt

samen met de hulpverlener. Verwijzingen naar andere organisaties moeten doelgericht

gebeuren. Tot slot moet er een regelmatige evaluatie plaatsvinden om te kijken of het

begeleidingsplan goed verloopt.161

158 VAN RIET, N. en WOUTERS, H., o.c., 2-15. 159 DRIESSENS, K. en VAN REGENMORTEL, T., Bind-kracht in armoede. Leefwereld en hulpverlening., Leuven, LannooCampus, 2006, 253-254. 160 VAN RIET, N. en WOUTERS, H., o.c., 38-39. 161 Ibid., 27.

Page 38: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

31

B. Assertive Community treatment (ACT)

ACT is een op een team gebaseerde benadering, waarbij het team alle mogelijke

psychosociale, medische en psychiatrische zorg verleent aan personen met ernstige en

langdurige psychische problemen die in hun gemeenschap leven. Een ACT-team verleent dus

zelf alle diensten die een cliënt nodig heeft. Dit wordt aangeduid met de term

‘transdisciplinaire zorgverlening’. ACT werd ontwikkeld door een groep hulpverleners uit het

Mendota Geestelijk Gezondheidscentrum in Winsconsin. Zij deden dit vanuit een gevoel van

ongenoegen over de manier waarop de GGZ in de ziekenhuizen in de Verenigde Staten

georganiseerd werd. Men stelde vast dat personen met ernstige psychische stoornissen die

gestabiliseerd waren na ontslag uit het ziekenhuis, snel opnieuw werden opgenomen met

klachten. Hierdoor waren hulpverleners genoodzaakt om op zoek te gaan naar oplossingen

om deze mensen weer te laten functioneren in de maatschappij zonder dat zij teveel gehinderd

werden door hun problematiek. Er werd geopteerd om de zorg aan de cliënten aan te bieden

in de gemeenschap zelf vanuit een multidisciplinair team dat de cliënten voorziet van alle

mogelijke steun en behandeling die nodig zijn om optimaal te kunnen leven.162

Deze werkwijze verschilt van de traditionele aanpak van casemanagement. Alle teamleden

hebben contact met alle cliënten. ACT-zorg is ook dag en nacht beschikbaar waardoor men

veel intensiever werkt met de cliënt. Deze methodiek resulteert in outreachend werk en

handelt assertief. Hulpverleners zoeken mogelijke cliënten actief op en onderhouden dit

contact. Nog een duidelijk verschil met regulier casemanagement is dat ACT werkt met een

kleine caseload, namelijk een kleine groep personen.

Men moet voorzichtig zijn wanneer men stelt dat ACT beter werk verricht dan

casemanagement. Om te beginnen bestaat casemanagement uit verschillende modellen. Uit

onderzoek is gebleken dat ACT effectiever is dan het ‘makelaarsmodel’ en clinical

casemanagement. 163 Bijna alle kenmerken van ACT zijn ook terug te vinden bij intensive

casemanagement. Als men onderzoek doet naar de verschillen in effect tussen deze twee

vormen, zal er bijna geen verschil worden gevonden.164

In het Verenigd Koninkrijk werkt men met community mental health teams die niet volledig

gelijkaardig van werking zijn als ACT-teams. Men kon ook geen verschillen vinden tussen de

162 VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A., o.c., 48-49. 163 VAN VELDHUIZEN, J.R., BÄHLER, M. en TEER, W., ‘Fact: de ‘Functie ACT’’, Maandblad voor geestelijke volksgezondheid, 2006, 525-533. 164 KROON, H. en WOLF, J., ‘Is casemanagement voor psychische stoornissen minder effectief dan Assertive Community Treatment?’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 2000, 56-59.

Page 39: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

32

effecten van beide teams. Hieruit kunnen wij concluderen dat varianten van ACT ook nuttig

kunnen zijn.165

Dit oorspronkelijke Amerikaanse model krijgt in Nederland steeds meer voet aan wal. Een

voorbeeld hiervan is het ACT-team van GGZ Delfland. Dit team werd opgericht in april

2004. De reden hiervoor was de vraag uit de samenleving die in Delft en omstreken overlast

ervoer van een aantal mensen met ernstige psychiatrische en verslavingsproblemen. Deze

teams werden blijkbaar onvoldoende bereikt door de bestaande mobiele teams.166

C. Het Strength model van Rapp

Dit model werd ontwikkeld in de jaren ‘90 door onderzoekers in Kansas op grond van de al

bestaande empowerment-theorieën en is heel wat minder bekend in België. Rapp stelde vast

dat de bestaande casemanagement-teams zich vooral richtten op een kwalitatief goede

behandeling van de cliënt en minder op het ondersteunen van de cliënt in de thuissituatie. Uit

onderzoek bleek echter dat zij daar veel nood aan hadden en daarom besloot hij om zich te

focussen op die ondersteuning. Ondertussen wordt dit model al toegepast in meer dan 40

Amerikaanse staten. Het Strength Model stelt de mogelijkheden van de cliënten en de

hulpbronnen die de omgeving aan deze mensen aanbiedt centraal. Het baseert zich op de

principes van integratie en normalisatie. De centrale uitgangspunten zijn de veerkracht van de

cliënt, hoop, aandacht voor omgevingskrachten, herstel en empowerment.167

D. Zorgcoördinatie

Zorgcoördinatie is een proces waarbij hulpverleners verantwoordelijk zijn voor de inschatting

van de behoefte van de cliënt, het opstellen van een plan, het regelen van de benodigde

formele en informele hulp, het bewaken van deze geleverde hulp en het evalueren van de

uitkomst in het licht van het plan en zo nodig bijstellen van dit plan.168

Een reden om te starten met zorgcoördinatie is het bevorderen van de continuïteit van de

hulpverlening. De meerwaarde van deze methodiek ligt in het feit dat men kwetsbare groepen

kan bereiken terwijl de reguliere GGZ hier dikwijls niet in slaagt. Een ander verschil is dat er

bij zorgcoördinatie intensievere zorgen worden geboden en dat men contact blijft houden met

165 VAN VELDHUIZEN, J.R., BÄHLER, M. en TEER, W., l.c., 525-533. 166 KEUKENS, R., ‘Assertive community treatment. Een vangnet voor zorgwekkende zorgmijders’, Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 2006, 22-23. 167 VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A. o.c., 51. 168 POLSTRA, L., Tussen isolement en integratie: een onderzoek naar zorgcoördinatie in de geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, SWP, 1997, 31.

Page 40: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

33

de cliënt.169 In Nederland werden er al enkele zorgcoördinatieprojecten opgezet. Voorbeelden

hiervan zijn het Zorgcoördinatieproject Utrecht170 en het Zorgcoördinatieproject

Groningen.171

Het is zo dat zorgcoördinatie ook kan dienen om mensen met langdurige en ernstige

psychische problemen die zich onttrekken aan de hulpverlening te begeleiden. Dit wordt in

Nederland ‘bemoeizorg’ genoemd. Bemoeizorg wordt hieronder besproken.

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen zorgcoördinatie en casemanagement. Bij

deze twee vormen draait het rond een complexe en/of continuïteitsproblematiek. Als men

spreekt van zorgcoördinatie dan ligt er een sterke nadruk op verzorgen en zorgen voor. De

kans bestaat dan dat de cliënt alleen maar uit vaststaande vormen van hulp zal kunnen kiezen.

Casemanagement wordt gezien als een mogelijkheid voor mensen om terug greep te krijgen

op hun leven.172

E. Critical Time Intervention (CTI)

CTI is een methodiek van casemanagement die bedoeld is om personen met complexe,

meervoudige sociaal maatschappelijke en/of psychiatrische problematiek op gestructureerde

wijze in verbinding te brengen met passende ondersteuning.

CTI biedt ondersteuning in het aangaan en onderhouden van contacten met het zorgsysteem

via een persoonsgerichte benadering. De persoon wordt ondersteund in zijn of haar eigen

mogelijkheden.

CTI werkt volgens de principes van proactieve en outreachende zorg. Het is zo dat CTI wordt

ingezet op kritische momenten in het leven van de doelgroep. Dit zijn bijvoorbeeld acute

gebeurtenissen of crisissituaties waarbij de problematiek onder de aandacht komt van de

hulpverlening.173

2.5.1.3 Bemoeizorg

Bemoeizorg betekent mensen (blijven) opzoeken en niet afwachten tot zij naar een bepaalde

dienst stappen. Deze term staat ook voor het bieden van veel praktische hulp.174

169 ROOSENSCHOON, B.J., ‘Luis in de Pels of Haarlemmerolie. Het eigene en de meerwaarde van zorgcoördinatie’ in Zorgcoördinatie, casemanagement en bemoeizorg. Tussen chaos en orde, NUY, M., (eds.), Amsterdam, SWP, 2000, 14-22. 170 ROOSENSCHOON, B.J., l.c.,14-22. 171 POLSTRA, L., ‘Zorgcoördinatie in de chaotische praktijk’, Passage, 1997, 31-38. 172 VAN RIET, N. en WOUTERS, H., o.c., 49. 173 DICKEY, B., o.c., 242-250. 174 POLSTRA, L., ‘Cliëntparticipatie versus bemoeizorg’, Passage, 1999, 74-79.

Page 41: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

34

Het uitgangspunt van bemoeizorg is de hulpverlener die aan de hand van verschillende

strategieën in contact probeert te komen met personen die moeilijk te benaderen zijn.175

De hulpverlener gaat letterlijk achter de cliënt aan. Mensen zijn niet gemotiveerd tot het

krijgen van hulp, maar deze hulp is gewenst en/of nodig doordat ze zichzelf laten

verloederen.176

Hulpverleners hebben een andere manier van communiceren met zorgmijdende cliënten dan

met andere groepen. De basishouding van de hulpverlener moet er dus één zijn van trouw,

aanwezigheid en aandacht voor het lijden van de cliënt. Hieruit wordt duidelijk dat de

hulpverlener zelf contact moet zoeken met de doelgroep. Wanneer dit gelukt is, gaat hij of zij

op zoek naar een zekere veranderingsbereidheid bij de cliënt.177

De doelstellingen van de bemoeizorg worden bereikt op een geïntegreerde manier. Men richt

zich namelijk op alle elementen die de levenskwaliteit van de cliënt beïnvloeden. Wat is nu

precies de rol van bemoeizorg binnen de psychiatrische hulpverlening?

De doelstelling is om cliënten op te zoeken en hen toegang te verlenen tot de reguliere GGZ.

Bepaalde hulpverleners zullen zelfs na een geslaagde doorverwijzing contact blijven houden

met de cliënt, anderen zullen de verantwoordelijkheid voor het probleem van de cliënt bij de

GGZ leggen.178

2.5.1.4 Rehabilitatie

Rehabilitatie is een hulpproces waarbij men mensen met fysieke en psychische stoornissen

probeert te helpen om zo goed mogelijk gebruik te maken van hun capaciteiten om op een zo

optimaal mogelijk niveau te functioneren in een sociale context.179

Het is een visie, een benadering of een methodiek waarbij de cliënt zijn of haar kansen op

verandering kan herkennen en benutten.

Rehabilitatie is ontstaan doordat men ervan uitging dat cliënten pas echte hulp konden vinden

als men de vragen van de cliënt zou oplossen. Een rehabilitatieproces betekent dat de

175 DE SCHIPPER, E., VAN BERKEL, H. en SPOOR, J., ‘Bemoeizorg aan het begin, soms tegen beter weten in….’, Passage, 1999, 80-85. 176 VAN DE LINDT, S., Bemoei je ermee, Leidraad voor assertieve psychologische hulp aan zorgmijders, Assen, Van Gorcum en comp., 2000, 21. 177 REILMAN, A. en KOEKKOEK, B., ‘Van bemoeizorg naar integrale zorg gericht op herstel: verschillende case-managementtheorieën voor cliënten met ernstige en langdurige psychiatrische problematiek’, Psychopraxis, 2006, 208-212. 178 VAN DE LINDT, S., Bemoei je ermee, Leidraad voor assertieve psychologische hulp aan zorgmijders, Assen, Van Gorcum en comp., 2000, 22-25. 179 SHEPHERD, G., Rehabilitatie van de chronisch psychiatrische patiënt, Utrecht/Antwerpen, Bohn, Scheltema en Holkema BV, 1989, 6.

Page 42: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

35

hulpverlener samen met de cliënt aan de doelstellingen van de cliënt werkt.180 De cliënt moet

worden geaccepteerd als volwaardig burger. Het draait hier om individuele begeleiding, maar

ook om interventies gericht op de omgeving van de cliënt.181

2.5.1.5 Wijkgezondheidscentra

Deze centra werden opgericht in Vlaanderen midden de jaren ‘70 door huisartsen, in de

nasleep van de kritische studentenbeweging van mei ’68. Het centrum zou op wijkniveau op

de eerste lijn een multidisciplinair antwoord moeten bieden op lichamelijke, psychische en

sociale problemen van de lokale bevolking. Er is dus sprake van een multidisciplinaire

samenwerking onder één dak, namelijk een huisarts, thuisverpleging, een maatschappelijk

werker, een kinesitherapeut en een dieetbegeleider.

Laagdrempeligheid en toegankelijkheid zijn belangrijke uitgangspunten van deze centra. Een

wijkgezondheidscentrum werkt met een forfaitair betalingssysteem waardoor de financiële

toegankelijkheid bevorderd wordt. Tevens werkt men aan het wegnemen van drempels die de

toegankelijkheid van het centrum kunnen verminderen. De hulpverleners zoeken manieren

om cliënten en wijkbewoners te betrekken bij hun werking.182

2.5.1.6 Maatzorg en empowerment

Dit is een methodiek voor het begeleiden van kansarme personen.183 Het is een individuele

hulpverleningsmethodiek op de eerste lijn.184 Maatzorg heeft een aantal basisprincipes die

niet los van elkaar kunnen worden gezien. Het eerste principe is de positieve hulpverlening

waarbij de cliënt moet erkend worden en centraal staat. Tevens moet er een

vertrouwensrelatie aanwezig zijn. Het tweede principe is dat van de integrale hulpverlening.

Dit wil zeggen dat men oog heeft voor de verschillende levensdomeinen, de context van de

hulpvrager, voor zijn of haar gedrag, gevoelens en voor tekorten en mogelijkheden. Als derde

principe geldt participatie. De cliënt moet zelf actief keuzes maken en proberen om mee vorm

180 DRÖES, J., ‘Zorgcoördinatie, casemanagement en rehabilitatie’, Passage, 1997, 2-4. 181 DE SCHIPPER, E., VAN BERKEL, H. en SPOOR, J., l.c.,80-85. 182X,(s.d.),’Concept Wijkgezondheidscentrum’ in Vereniging van wijkgezondheidscentra [WWW]. Vereniging van wijkgezondheidscentra: http://www.vwgc.be/index.php?module=pagemaster&PAGE_user_op=view_page&PAGE_id=82&MMN_position=164:164 [20/04/2010] 183VAN REGENMORTEL, T., Empowerment en maatzorg: een krachtgerichte psychologische kijk op armoede, Leuven, Acco, 2002, 211 p. 184 VAN REGENMORTEL, T., ‘Maatzorg: een visie op en een methodiek voor samenwerken met kansarmen’, Samenlevingsopbouw, 1995, 6-18.

Page 43: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

36

te geven aan oplossingen voor zijn of haar complexe problematiek. Hij of zij krijgt dus

verantwoordelijkheid om op die manier gevoelens van machteloosheid te doen verminderen.

Als voorlaatste principe is er de gestructureerde hulpverlening. Doordat hulpvragers kampen

met complexe problematiek moet er een bepaalde ordening komen in chaotische situaties. Er

moet planmatig worden gewerkt en hiervoor wordt er een maatplan opgesteld zodat duidelijk

wordt welke prioriteiten er aan de orde zijn en wie wat moet doen. Als laatste principe moet

de hulpverlening gecoördineerd zijn. Doordat er meerdere hulpverleners aanwezig moeten

zijn voor de cliënt, moet er een overleg op maat gebeuren.185

Als men spreekt over de methodiek van maatzorg, speelt het paradigma van empowerment

hierin een belangrijke rol. Het biedt maatzorg een beter en meer fundamenteel theoretisch

kader. Dit kader omvat de hulpverleningsmethodiek voor kansarme mensen, maar het kan

ook worden toegepast in alle mogelijke sectoren en voor verschillende doelgroepen.186

Wat betekent de term ‘empowerment’ nu precies? Empowerment is een proces van

versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen

situatie en hun omgeving, via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch

bewustzijn en het stimuleren van participatie. Het is duidelijk dat het versterkingsproces

centraal staat bij empowerment.187

2.5.1.7 Een assertieve outreaching of tegemoetkomende hulpverlening

Bij outreachende hulpverlening is het van groot belang dat men contact legt en hierbij de

relatie behoudt. De hulpverlener stapt naar de cliënt in zijn/haar thuismilieu. Op die manier

tracht men contact te krijgen met deze mensen. Als men geen hulp wenst, dan wordt er ook

geen hulp opgedrongen. Deze manier van hulpverlenen verschilt wezenlijk van bemoeizorg

waarin hulp wel wordt ‘opgedrongen’.

Outreaching is een geschikte methodiek om moeilijk bereikbare doelgroepen te bereiken.

Wanneer er contact is gelegd, moet er ook moeite worden gedaan om dit contact te behouden.

Er zijn een aantal voordelen verbonden aan deze manier van werken. Ten eerste worden de

‘fysieke’ toegankelijkheid en bereikbaarheid verhoogd, omdat de cliënt zelf niet naar de

185 VAN REGENMORTEL, T., Maatzorg: een methodiek voor het begeleiden van kansarmen-theorie en praktijk in het OCMW van Genk, Leuven, Acco, 1996, 53-63. 186 VAN REGENMORTEL, T., Empowerment en maatzorg: een krachtgerichte psychologische kijk op armoede, Leuven, Acco, 2002, 194. 187 DRIESSENS, K, en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 100-105.

Page 44: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

37

hulpverlener moet stappen. Hulpverlening aan huis is een goede manier om de drempel tot de

hulpverlening te verlagen en op die manier deze doelgroep te bereiken.

Tevens is de bereidheid van de hulpverlener groter wanneer hij/zij moeite doet om

hulpvragers zelf op te zoeken. Hij/zij gaat naar het milieu waarin de cliënt vertoeft en blijft

niet op zijn/haar eigen terrein kleven. Hulpverleners kunnen op die manier ook een vollediger

beeld krijgen van de hulpvragers door te kijken naar de totale leefomgeving.

Er kan gemakkelijker een antwoord worden geboden op de vragen en problemen die de cliënt

heeft. Tot slot kunnen drempels met betrekking tot vervoer of taal worden vermeden door

deze manier van werken.

Straathoekwerk, een laagdrempelige werkvorm waarbij de noden/behoeftes van de doelgroep

de norm is, werkt ook via de vindplaatsgerichte methodiek. Zij zoeken personen op die

kwetsbaar zijn en die nauwelijks of geen contact hebben met maatschappelijke

voorzieningen, met andere woorden de sociaal uitgeslotenen.188

Een voorbeeld van de methodiek van outreachend werken is het programma ACCESS

(Access to community care and effective services) dat een antwoord biedt op de nood aan een

betere integratie van voorzieningen voor mensen die dakloos zijn. Dit programma werd

ontworpen door het centrum voor mentale gezondheid in de Verenigde Staten om de invloed

van de integratie van diensten op het gebruik van deze diensten en de levenskwaliteit van

daklozen met een psychiatrische problematiek te onderzoeken. Hiervoor gebruikt men

gespecialiseerde outreachteams die contact maken met dakloze mensen met een

psychiatrische problematiek die nog geen behandeling ontvangen hebben.189

Een tweede opmerkelijk initiatief dat werkt met outreachteams is het rehabteam te

Amsterdam waar men sociaal-psychiatrische hulpverlening biedt aan dakloze psychiatrische

patiënten. Dit team bestaat uit één bemoeizorgteam en 2 ACT-teams. Het bemoeizorgteam is

verantwoordelijk voor de screening van de nieuwe aanmeldingen en voor het behandelen van

de doelgroep binnen de maatschappelijke opvang. De cliënten worden opgezocht op de plek

waar zij verblijven. Cliënten worden bij het ACT team aangemeld door het bemoeizorgteam

dat tevens outreachend werkt.190

188 WOLF, H., o.c.,17. 189 DICKEY, B., l.c., 242-250. 190 X, (s.d.), ‘Over het ReHabteam’ In Rehabteam Amsterdam [WWW]. Rehabteam Amsterdam: http://www.rehabteam.nl/rehabteam.htm [22/04/2010]

Page 45: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

38

2.5.1.8 Buddyproject Vlaanderen

Buddyproject Vlaanderen overkoepelt alle Vlaamse buddyprojecten. Deze projecten willen

mensen met een psychische kwetsbaarheid uit hun sociaal isolement halen, destigmatiseren

en hun integratiekansen verhogen. Het vriendschappelijke contact met de buddy kan dit

isolement helpen doorbreken. Het contact is ook niet hulpverleningsgericht en op die manier

symboliseert de buddy de wereld buiten de hulpverlening.

Er wordt één vrijwilliger, namelijk een buddy, gekoppeld aan één persoon met psychische

moeilijkheden. Ze ontmoeten elkaar voor een gesprek, om te gaan wandelen, enzovoort. Er

wordt altijd rekening gehouden met de verwachtingen en mogelijkheden van beide partijen.191

2.5.1 Op het niveau van de organisaties

2.5.2.1 Netwerkvorming, samenwerking en zorgcircuits

Netwerkvorming en samenwerking

Er is nood aan een structurele samenwerking tussen de GGZ en andere maatschappelijke

instellingen en structuren. Zo zullen cliënten op een snelle wijze hulp kunnen ontvangen en

kunnen hulpverleners flexibel reageren op veranderingen in de vraag van de cliënt.192

Een opmerkelijk voorbeeld van deze samenwerking over de sectoren heen is het Psychose

Consultatie Team opgericht door de Riagg Maastricht. De doelgroep van dit project zijn

mensen met wie geen behandelingsrelatie met de GGZ tot stand komt, maar die wel bekend

zijn bij hun huisarts. Het doel van dit initiatief is het doorverwijzen van deze patiënten via

hun huisarts om hen te laten instromen in de reguliere zorg.193

Tevens komt ook naar voren uit onderzoek dat als men samenwerkt op de eerste en de tweede

lijn van de GGZ dit de patiënt ten goede komt. Wanneer men ter aanvulling van de

hulpverlening op de eerste lijn ondersteuning krijgt van een psychiater op de tweede lijn zal

dit de geestelijke gezondheid van de cliënt verbeteren.194

191 X, (s.d.), ‘Wat is buddyproject Vlaanderen?’ [WWW] Buddyproject Vlaanderen: http://buddyproject.be/node/17 [24/04/2010] 192 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 84. 193 BAK, M., RADSTAKE, S. en VAN OS, J., ‘Consultatie aan huisartsen ter detectie van zorgvermijdende mensen met een psychose.’, Maandblad voor geestelijke volksgezondheid , 1999, (1281), 1281-1289. 194 VAN VREESWIJK, M.F., ’T HOEN, T., TEEUWEN, P.M.G., JONGEDIJK, R.A. en KATTEMÖLLE, M.R.J., ‘Een psychiater als consultatiegever voor eerstelijnshulpverlener’, Tijdschrift voor psychiatrie, 2004, 249-252.

Page 46: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

39

Wat is een zorgcircuit?

Als gevolg van het gefragmenteerde aanbod van de hulpverlening, in het bijzonder van de

GGZ is er geen goed zicht meer op voorzieningen en loopt deze kwetsbare doelgroep

verloren in de wirwar van organisaties. De hulpverlening moet dus worden gecoördineerd

door een betere samenwerking te creëren tussen de organisatienetwerken.195

Hierbij wordt aandacht besteed aan de begrippen zorg-op-maat en continuïteit van de zorg.

Dit kan gerealiseerd worden via het zorgcircuit dat een vorm van zorgvernieuwing inhoudt.

Dit is het geheel aan mensen en middelen die ten dienste staan van cliënten uit een bepaalde

doelgroep. Een belangrijk kenmerk van het zorgcircuit is dat zij wordt ervaren door de cliënt

als een samenhangend geheel.196

Een zorgcircuit probeert aan de hand van taakafspraken, een uitgebreid aanbod en het

opsporen van hiaten in het aanbod de kwaliteit van de hulpverlening te garanderen. Er wordt

uitgegaan van de behoeftes van de doelgroep.197

Door het oprichten van een zorgcircuit wordt de samenwerking tussen welzijnsvoorzieningen

en voorzieningen in de GGZ bevorderd, wat zal leiden tot netwerkvorming.198

Organisatie van een zorgcircuit

Een zorgcircuit bestaat uit een aantal zorgprogramma’s. Een zorgprogramma bestaat uit een

aantal behandelelementen. Voorbeelden van deze elementen zijn: therapievormen, klinische

verzorging, crisisinterventie, dagbesteding en/of wonen. Deze behandelelementen worden

aangeboden door zorgeenheden.

Men start met een centrale aanmelding en screening. Vervolgens kan de cliënt worden

doorverwezen naar een andere dienst, maar de intake kan ook door de beginnende instantie

worden gedaan. Er worden een diagnose en een zorgallocatie vastgesteld. Vervolgens wordt

er een individueel behandelplan opgesteld. Dit plan zal samen worden uitgevoerd met een

zorgverlener of een casemanager. Een zorgcircuit wordt geleid door een circuitmanager.199

195 BRUYNOOGHE, K., BRACKE, P. en VERHAEGHE, M., ‘Netwerkanalyse en de integratie van hulpverleningsnetwerken’, Tijdschrift voor welzijnswerk, 2003, 22-38. 196 VAN AKEN, J.E. en BAGCHUS, P.M., l.c., 59-69. 197 SMET, L., ‘Een zorgcircuit voor langdurig zorgafhankelijke psychiatrische patiënten. Onderzoek naar samenwerking en communicatie tussen verschillende hulpverleners’, Psychiatrie en verpleging, 2006, 32- 39. 198 NASSEN, E., l.c., 37-47. 199 VAN AKEN, J.E. en BAGCHUS, P.M., l.c., 59-69.

Page 47: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

40

2.5.2.2 Maatschappelijke steunsystemen

Dit systeem is ontstaan in de Verenigde Staten waar men de term ‘community support

systems’ (CSS) gebruikt. Deze systemen moesten een alternatief vormen voor het

psychiatrisch ziekenhuis. Zij richten zich op het ondersteunen van chronici terwijl zij de

sociale en welzijnsproblemen niet onnodig proberen te duiden in psychiatrische termen.200

Het zijn voorzieningen die mensen met een psychiatrische problematiek helpen om te leven,

te wonen en te functioneren in overeenstemming met hun wensen en vermogens.201

Een van de belangrijke elementen van een dergelijk systeem is ‘sociale steun’. Hieronder

verstaat men hulpmiddelen en ondersteuning. Met de term hulpmiddelen bedoelt men geld,

huisvesting, crisiscentra en medicatie. Hiervoor is er ondersteuning nodig van verschillende

personen, bijvoorbeeld van vrienden, familieleden, een maatschappelijk werker, enzovoort.202

In het maatschappelijk steunsysteem moet er een bepaalde hiërarchie worden gerespecteerd.

Op de eerste plaats komt zelfhulp te staan. Ten tweede is de informele zorg van belang,

namelijk de zorg van vrienden en familie. Ten derde is er de steun van algemene

maatschappelijke diensten wanneer informele zorg niet blijkt te werken en wanneer deze

diensten geen oplossing kunnen bieden voor het probleem van de cliënt. Dan pas zal men de

GGZ moeten raadplegen.

Het is zo dat de GGZ in de eerste plaats de zelfzorg van de cliënten, het sociaal netwerk en de

andere diensten moet ondersteunen, veeleer dan de verantwoordelijkheden van de anderen

over te nemen.203

Een goed steunsysteem is een systeem dat een integrale, op rehabilitatie gerichte

zorgverlening mogelijk maakt, namelijk een zorgprogramma. De inhoud van het

steunsysteem wordt bepaald door de doelen die men ermee moet kunnen bereiken. Dit

systeem bestaat uit de hierboven beschreven onderdelen of elementen, maar het is niet zo dat

elke cliënt al deze elementen nodig heeft. De behoeftes van de cliënt kunnen worden

volbracht door met de elementen uit het systeem een individueel zorgaanbod aan te bieden.204

200 VAN WEEGHEL, J. en DRÖES, J., ‘Problemen in perspectief. Herstelgerichte zorg in maatschappelijke steunsystemen’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 1999, 150-165. 201 REILMAN, A. en KOEKKOEK, B., l.c., 208-212. 202 VAN WEEGHEL, J. en DRÖES, J., l.c., 150-165. 203 VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A., o.c., 32. 204 HERMANS, K., DE COSTER, I. en VAN AUDENHOVE, C., Bed Bad Brood. Laagdrempelige opvang van thuislozen, Antwerpen-Apeldoorn, Garant-Uitgevers n.v., 2007, 40.

Page 48: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

41

2.5.1.3 Woonprojecten

Beschut Wonen

Dit wooninitiatief begeleidt mensen met een psychiatrische problematiek die niet permanent

verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Zij kunnen immers niet alleen wonen zonder

professionele hulp. Er worden aangepaste dagactiviteiten georganiseerd en er is plaats voor

individuele begeleiding zodat bewoners hun persoonlijke zelfstandigheid optimaal kunnen

ontwikkelen.

Belangrijk is dat er geen verschil merkbaar is met andere woningen en de persoon dus

gewoon kan functioneren in onze maatschappij zoals andere mensen.

Er zijn wel een aantal voorwaarden verbonden aan Beschut Wonen. Men mag niet kampen

met een alcohol- , drug- of medicatieverslaving.205

Psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT)

In deze tehuizen kunnen twee groepen personen terecht, namelijk personen met een

langdurige en gestabiliseerde psychische stoornis en personen met een mentale handicap.

Men richt zich vooral op begeleiding. De setting van een PVT ziet men liever niet op de

campus van het ziekenhuis, omdat er zo meer contact mogelijk is met de maatschappij.206

Psychiatrische thuiszorg

Dit is zorg in de eigen thuissituatie voor psychiatrische patiënten. Als gevolg van de

vermaatschappelijking van de GGZ wordt er steeds meer aan thuisbegeleiding gedaan. Door

de zorgvraag van de cliënt centraal te stellen is er een rolomkering. Begeleiding speelt zich af

in zijn of haar huis met de cliënt als gastheer of -vrouw. Er moet rekening worden gehouden

met de draagkracht van de familie. De cliënt zal dan beroep doen op één of meerdere

hulpverleners.207 Een voorbeeld hiervan is het Netwerk Psychiatrische Zorg in de thuissituatie

voor de regio Groot-Gent. Zij richten zich op personen met een ernstige en langdurige

psychiatrische problematiek die terechtkunnen in hun eigen thuismilieu dankzij een aantal

steunfiguren. Deze vorm van hulpverlening is ook geschikt voor personen die elke vorm van

205 X, (s.d.) ‘Beschut wonen’ in Zorgaanbod [WWW]. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/beschutwonen.aspx [05/04/10] 206 X, (s.d.) ‘Psychiatrische verzorgingstehuizen’ in Zorgaanbod [WWW]. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/default.aspx?id=48 [03/05/10] 207 VANDENBROELE, H. en LEMBRECHTS, R., Psychiatrische thuiszorg: Modellen, concepten, beleidsintenties en lastenboek, Leuven-Apeldoorn, Garant-Uitgevers n.v., 1999, 7-10.

Page 49: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

42

hulp weigeren. Er gelden wel een aantal exclusiecriteria zoals cliënten met dementie,

kinderen, patiënten in crisis en primair middelengebruik.208

2.6 Conclusie

In dit hoofdstuk werden de belangrijkste noden/behoeftes geschetst, zowel materieel als

immaterieel, maar één van de belangrijkste zaken blijft dat men wil behandeld worden met

respect en dat men wordt gezien als volwaardig mens. De relatie tussen hulpverlener en

hulpvrager moet goed zitten, anders kan er geen adequate behandeling ontstaan.

Vervolgens werden verschillende ervaren drempels blootgelegd. Zo zien wij dat de interne

organisatie, de kosten van een opname en het feit dat de hulpverlening gefragmenteerd is

belangrijke structurele drempels kunnen vormen. Op het niveau van de cliënt spelen

voornamelijk psychologische en situationele drempels een rol. Tot slot hebben sociale,

culturele en psychologische drempels net als de professionalisering van de hulpverlening een

impact op de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste

personen dachten dat hun probleem vanzelf zou verbeteren en dat zij hun problematiek alleen

wilden oplossen. Deze twee drempels hadden veel meer invloed op de cliënt dan structurele

barrières zoals de kostprijs van een opname.

Als laatste onderdeel van dit hoofdstuk werden mogelijke aanbevelingen/oplossingen

gesuggereerd om de aansluiting tussen deze doelgroep en de GGZ te verbeteren. Het is

duidelijk dat de gevonden methodieken en initiatieven nauw bij elkaar aansluiten. Toch werkt

elke beschreven methodiek op een andere manier, ook al is dit niet altijd duidelijk op het

eerste zicht. Een deel van deze aanbevelingen worden op dit moment al volop verwezenlijkt

zowel binnen als buiten de setting van het psychiatrisch ziekenhuis, zoals zorgvernieuwing

met het principe van casemanagement, zorgcoördinatie, zorgcircuits, rehabilitatie, maatzorg,

wijkgezondheidscentra en de besproken woonprojecten. Er moet hierbij worden opgemerkt

dat deze initiatieven worden belemmerd door het gebrek aan personeel en middelen. De

structuren van de GGZ laten niet toe dat deze projecten volledig tot hun recht kunnen komen.

Van initiatieven zoals Assertive Community Treatment en het Strength model van Rapp is

nog weinig sprake in België.

208 X (s.d.) ‘Doelgroep’ in Netwerk psychiatrische zorg in de thuissituatie Regio Groot-Gent [WWW]. Netwerk psychiatrische zorg in de thuissituatie Regio Groot-Gent: http://www.psytzgent.be/netwerk%20psychiatrische%20thuiszorg%20Gent.htm [26/04/10]

Page 50: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

43

Hoofdstuk 3: Empirisch onderzoek en methodologie

3.1 Methodologie 3.1.1 Literatuurstudie

Deze masterproef kwam deels tot stand door een doorgedreven literatuurstudie.

Daartoe werd wetenschappelijke literatuur geraadpleegd via databanken van de Universiteit

Gent zoals Antilope, Aleph catalogus en Elin articles. Ook werden databanken zoals Web of

Science, Pubmed, Sociological Abstracts, Springerlink en Social Services Abstracts

doorzocht evenals catalogi van websites van andere bibliotheken zoals de stadsbibliotheek

Gent en de zoekmachine van de West- en Oost-Vlaamse bibliotheken Winob en Ovinob.

Naast deze elektronische bronnen, werd er gebruik gemaakt van websites van officiële

voorzieningen.

Hieronder volgt een overzicht van de zoektermen die gehanteerd werden bij het zoeken naar

wetenschappelijke literatuur voor deze masterproef.

Ten eerste werd er gezocht op trefwoorden die te maken hadden met psychiatrie. De volgende

woorden kwamen in aanmerking: ‘psychiatrisch’, ‘psychisch(e) (problemen)’, ‘chronisch

psychiatrisch’, ‘psychiater’, ‘GGZ’, ‘organisatie GGZ’, evolutie GGZ’,

‘vermaatschappelijking’, ‘psychiatrische voorzieningen’ en‘psychiatrische ziekenhuizen’.

Ook werd er gezocht naar Engelstalige trefwoorden zoals ‘psychiatric’, ‘mentally ill’, ‘mental

health’, ‘mental health organization’, ‘mental health services’ en ‘deinstitutionalization’

Ten tweede werd er gezocht naar trefwoorden over de doelgroep, namelijk ‘kwetsbare

groepen’, ‘kwetsbaar’, ‘kansarm’, ‘straathoekwerk’, ‘dak- en thuisloos’, ‘(zorgwekkende)

zorgmijders’ en ‘dubbel diagnose’. De Engelstalige equivalenten waren: ‘vulnerable groups’,

‘vulnerability’, ‘homeless (people)’ en ‘homeless mentally ill’.

Als derde categorie zijn er de trefwoorden rond drempels en stigma’s die mensen ervaren:

‘drempels’, ‘barrières’, ‘obstakels’, ‘uitsluiting’, ‘aansluiting’, ‘stigma’ en ‘discriminatie’.

Ook werd er gezocht op volgende Engelstalige zoektermen: ‘barriers’, ‘barriers to treatment’,

‘barriers to mental health services’, ‘stigma’, ‘discrimination’, ‘social exclusion’, ‘obstacles’

en ‘connection’.

Als laatste categorie zijn er de oplossingen vanuit de GGZ en vanuit de doelgroep zelf.

Hiervoor werden volgende trefwoorden gebruikt: ‘casemanagement’, ‘zorgcircuit’,

‘zorgcoördinatie’, ‘ACT’, ‘bemoeizorg’, ‘maatzorg’, ‘psychiatrische thuiszorg’,

‘rehabilitatie’, ‘maatschappelijk steunsysteem’, ‘samenwerking GGZ’ en ‘aansluiting GGZ’.

Hiernaast werd er gebruik gemaakt van een aantal Engelstalige woorden: ‘psychiatric care at

Page 51: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

44

home’, ‘rehabilitation’ en ‘cooperation mental health’. De woorden ‘casemanagement’ en

‘ACT’ worden zowel in het Nederlands als in het Engels gebruikt.

3.1.2 Empirisch onderzoek

Contactopname

Eerst en vooral zijn er een aantal criteria ingebouwd waaraan de bevraagde psychiatrische

ziekenhuizen/centra moeten voldoen.

Dit onderzoek richt zich op psychiatrische ziekenhuizen/centra uit de regio Gent die

volwassen personen (met uitzondering van ouderen) behandelen. Na deze criteria mede in

rekening te hebben genomen, werd er een lijst van zes psychiatrische ziekenhuizen/centra

opgesteld die in aanmerking kwamen voor dit onderzoek. Via een brief en een telefonisch

gesprek werd er gevraagd of zij hun medewerking wilden verlenen aan dit onderzoek. Drie

psychiatrische centra gaven hun toestemming tot medewerking. In het eerste ziekenhuis

werden vier maatschappelijk werkers van elk een andere afdeling bevraagd, in ziekenhuis 2

werden twee maatschappelijk werkers van elk een andere afdeling bevraagd en in ziekenhuis

3 werden twee maatschappelijk werkers van elk een andere afdeling en een psychiater

bevraagd.209

Het bevragen van psychiaters was een moeilijke opgave. De oorzaak hiervan was het feit dat

zij tijdsgebrek hadden om deel te nemen aan de interviews. Drie voorzieningen wilden niet

meewerken aan dit onderzoek. De reden waarom zij niet toestemden had te maken met het

feit dat zij overweldigd werden met aanvragen tot medewerking voor verschillende

onderzoeken.

Er werd geen rechtstreeks contact opgenomen met kwetsbare personen met een psychiatrische

problematiek, maar er werd een brief gericht aan de coördinator van het straathoekwerk te

Gent. Er werd bewust gekozen om contact op te nemen met het straathoekwerk omdat deze

hulpverleners immers werken met deze doelgroep. Op die manier was het mogelijk om in

contact te komen met een aantal personen die bereid waren om deel te nemen aan deze

interviews. Na een aantal weken werd deze organisatie opgebeld met de vraag of zij hun

medewerking willen verlenen en samen op zoek zouden willen gaan naar respondenten. Er

werd voorgesteld om eerst en vooral nader kennis te maken met een aantal mensen om hun

209 BEYENS, B. en TOURNEL, H., ‘Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven/ Den Haag, Acco, 2009, 196-227.

Page 52: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

45

vertrouwen te winnen en om de doelstelling van deze masterproef te verduidelijken. Na een

aantal luchtige gesprekken waren er respondenten die zich bereid wisten te stellen voor een

interview.

Steekproef

In totaal werden 16 personen bevraagd, waarvan 9 personen werkzaam zijn in een

psychiatrisch centrum/ziekenhuis en waarvan 7 personen behoren tot de kwetsbare groep met

een psychiatrische problematiek.

In dit onderzoek werd expliciet gekozen voor psychiatrische ziekenhuizen/centra in de Gentse

regio. De reden hiervoor was het feit dat dit onderzoek zich beperkt tot één stad. Binnen deze

voorzieningen werd er gekozen voor de functies van maatschappelijk werker en psychiater.

Maatschappelijk werkers zijn niet alleen op de hoogte van de psychische problemen waarmee

deze doelgroep kampt, maar zij hebben ook ervaring met de sociale problemen die zij ervaren

zoals financiële problemen, geen sociaal netwerk, werk of woning hebben, enzovoort.

Psychiaters werden bevraagd omwille van hun specifieke kennis over psychiatrische

stoornissen. Daarnaast worden er personen uit de Gentse regio bevraagd die behoren tot de

kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek. Deze respondenten, zowel man als

vrouw, moesten meerderjarig zijn en kampen met een psychiatrische problematiek om te

kunnen deelnemen aan de interviews. Om deze kwetsbare groep te bereiken werd er contact

opgenomen met het straathoekwerk aangezien zij dagdagelijks werken en contact hebben met

de doelgroep.

In ziekenhuis 1 werden vier maatschappelijk werkers bevraagd. Drie respondenten werken in

een residentiële setting terwijl een respondent werkzaam is in een ambulante setting.

In ziekenhuis 2 werden twee maatschappelijk werkers bevraagd die beiden werkzaam zijn in

een residentiële setting.

In ziekenhuis 3 werden twee maatschappelijk werkers bevraagd die werken in een

residentiële setting. Ook werd er een psychiater bevraagd die eveneens residentieel werkt.

Zes van de zeven respondenten uit deze kwetsbare groep zijn van het mannelijke geslacht. Er

zal dieper worden ingegaan op hun persoonskenmerken in het onderdeel onderzoeksresultaten

kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek.

Page 53: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

46

Vragenlijst

Er werd gebruik gemaakt van een bandopnemer om de antwoorden tijdens het interview vast

te leggen. Dit werd afgewisseld met het nemen van notities.

Het interview bestond uit een vragenlijst met open vragen waarin de respondent bijkomende

informatie met betrekking tot de vraag kon vertellen. In een onderzoek dat peilt naar de

mening van de respondenten, leveren open vragen meer informatie op dan gesloten vragen,

ondanks de moeilijkheid van open vragen om antwoorden met elkaar te vergelijken.210

Er moet een opdeling gemaakt worden tussen de vragenlijst voor de GGZ en de vragenlijst

die bestemd was voor kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek.

De vragenlijst voor de GGZ bestaat uit vier delen en is gebaseerd op een aantal buitenlandse

onderzoeken, namelijk onderzoek van Lauber et al.211 en Mericle et al.212

De vragenlijst voor de kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek bestaat uit vijf

delen en is tevens gebaseerd op (buitenlands) onderzoek, namelijk onderzoek van Kim et

al.213 en Sannen214.

Ethische aspecten

De vragen die worden gesteld in de interviews zijn ondubbelzinnig. Het merendeel van de

topics uit de vragenlijst van dit onderzoek zijn erg persoonlijk en kunnen gevoelig liggen bij

de respondent. De antwoorden moeten dus met de nodige zorg behandeld worden.

De anonimiteit van alle respondenten wordt in deze masterproef gewaarborgd. De

antwoorden bevatten geen informatie die de respondenten zou kunnen identificeren.

Persoonlijke gegevens van de respondenten worden op een veilige manier bijgehouden.

De respondenten waren allen ingelicht over het doel en de opzet van dit onderzoek. Ook

wisten zij welke soort vragen zouden gesteld worden en waren zij op de hoogte van de duur

van het interview.215 Hierdoor was het mogelijk hun vertrouwen te winnen.

Een vertrouwensrelatie opbouwen met kwetsbare personen met een psychiatrische

problematiek is geen evidentie en neemt dan ook behoorlijk wat tijd in beslag. De

210 NEDERHOED, P., Helder rapporteren, Bohn Stafleu Van Loghum Slaterus, Houten, 2007, 70. 211 LAUBER, C. ANTHONY, M., AJDACIC-GROSS, V. en RÔSSLER, W. ‘What about psychiatrists’ attitude to mentally ill people?’, European psychiatry , 2004, 423-427. 212 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., ‘Mental health provider perspectives on co-occurring substance use among severely mentally ill clients’, Journal of psychoactive drugs, 2007, 173- 181. 213 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 214 SANNEN, L., o.c. 270 p. 215 CASSELL, C. en SYMAN, G., Essential guide to qualitative methods in organizational research, London, Sage Publications Inc., 2004, 16-17.

Page 54: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

47

respondenten die werkzaam zijn in psychiatrische ziekenhuizen/centra konden op voorhand

de vragenlijst doornemen. Dit lag anders voor de kwetsbare groep met een psychiatrische

problematiek. Vaak was het niet geweten op voorhand wanneer er een afspraak zou doorgaan

met een respondent en het was ook niet altijd mogelijk om deze vragenlijst door te mailen of

die persoonlijk te bezorgen op voorhand.216

3.1 Onderzoeksresultaten

De resultaten van de interviews die afgenomen werden in het kader van dit onderzoek worden

in twee categorieën opgedeeld en besproken. Als eerste komt de groep respondenten

werkzaam in psychiatrische ziekenhuizen/centra aan bod. Vervolgens worden de

onderzoeksresultaten van de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek behandeld.

3.2.1 Onderzoeksresultaten psychiatrische ziekenhuizen/centra

3.2.1.1 Algemeen deel

Begrip kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek

Alle respondenten zijn het erover eens dat mensen met een psychiatrische problematiek

kwetsbaar zijn, ook al voldoen zij niet aan het begrip ‘kwetsbare groepen met een

psychiatrische problematiek’ binnen dit onderzoek.

Ook gaf men aan dat de voor dit onderzoek gedefinieerde doelgroep nog kwetsbaarder is dan

de personen met een psychiatrische problematiek die niet onder deze definitie vallen. In

ziekenhuis 1 wordt aangegeven dat kwetsbare personen mensen zijn met een complexe

problematiek op meerdere levensdomeinen. Vaak wordt men ook dakloos gedurende de

opname. Een maatschappelijk werker uit ziekenhuis 2 stelt dat sociale problemen gerelateerd

zijn aan het hebben van een psychiatrische problematiek. Dakloos zijn kan een gevolg zijn

van het hebben van een psychiatrische problematiek maar het kan ook omgekeerd. Voor

andere respondenten uit de verschillende ziekenhuizen betekent dit begrip: dakloos zijn,

problemen hebben met familie en vrienden, alleenstaande moeders, mensen met een mentale

216 O’GORMAN, A., ‘Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven/ Den Haag, Acco, 2009, 513-535.

Page 55: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

48

beperking, generatie-armen, zorgwekkende zorgmijders, draaideurpatiënten, ‘multi-

problemcliënten’.

Het is duidelijk dat deze term verschillende associaties oproept bij de respondenten.

Groot deel van psychiatrische patiënten

Het aanwezig zijn van deze doelgroep verschilde sterk van ziekenhuis tot ziekenhuis. De

oorzaak hiervan is te wijten aan het feit dat de ziekenhuizen op uiteenlopende locaties

gelegen zijn, namelijk verder van het stadscentrum of juist in het centrum gelegen.

Drie maatschappelijk werkers uit ziekenhuis 1 beaamden dat er veel personen uit deze

doelgroep opgenomen werden. Eén maatschappelijk werker was een andere mening

toegedaan en vertelde dat er weinig mensen dakloos waren, maar dat er wel een aanzienlijk

aantal mensen financiële problemen hadden. Dit verschil in antwoord kan verklaard worden

door het feit dat deze persoon in een ambulante setting werkt.

De maatschappelijk werkers uit ziekenhuis 2 gaven aan dat dakloos zijn een exclusiecriterium

is behalve als men is opgenomen onder gedwongen statuut. Er wordt aangegeven door een

respondent die op een gesloten afdeling werkt dat er een aanzienlijk aantal patiënten is

opgenomen die kwetsbaar zijn op meerdere levensdomeinen terwijl een andere respondent,

werkzaam op een open afdeling, stelt dat deze doelgroep duidelijk een minderheid vormt. Het

verschil in antwoord kan eventueel verklaard worden door het soort afdeling waarop men

werkt.

In ziekenhuis 3 waren alle respondenten akkoord dat deze doelgroep een groot deel van hun

cliënteel vormt. Hierbij moet er wel worden opgemerkt dat de maatschappelijk werkers

vonden dat er weinig dakloosheid was op de open afdeling. Als men spreekt over de gesloten

afdeling waar vaak mensen verblijven onder een gedwongen statuut, dan stijgt het aantal

dakloze mensen aanzienlijk.

Terechtkunnen in het ziekenhuis

We kunnen stellen dat deze doelgroep terecht kan in de drie verschillende ziekenhuizen, maar

dat er telkens een aantal voorwaarden worden gesteld die verschillen van ziekenhuis tot

ziekenhuis.

In ziekenhuis 1 zijn er een aantal voorwaarden verbonden aan een opname, namelijk

het aanwezig zijn van een duidelijk psychiatrische problematiek, de cliënt moet een bepaalde

motivatie hebben en mag geen gebruik maken van harddrugs.

Page 56: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

49

Een respondent vertelt dat het ziekenhuis meewerkt aan het project AZIS217 waardoor deze

doelgroep hier zeker terecht kan.

Iemand anders geeft aan dat zij vreest dat het huidige systeem van het ziekenhuis deze

doelgroep kan afschrikken. Er is een groot verschil tussen iemand die op straat leeft en

zijn/haar eigen ritme volgt en iemand die zich strikt aan een dagelijks programma van het

ziekenhuis moet houden.

In ziekenhuis 2 kwamen volgende voorwaarden aan bod: Het hebben van een woning en

enige medewerking/motivatie van de hulpvrager. In principe neemt men dus geen dakloze

mensen op, maar toch gebeurt dit af en toe, voornamelijk onder gedwongen statuut. Na deze

verplichte opnameperiode gaan zij vaak terug weg, terwijl zij wel nog een behandeling nodig

hebben. De bevraagde personen zien dit als een moeilijkheid.

In ziekenhuis 3 geven alle respondenten, zowel psychiater als maatschappelijk werkers, aan

dat er via een doorverwijzer gewerkt moet worden en er mag geen primaire drugverslaving

aanwezig zijn. De psychiater merkt op dat er een bijkomende moeilijkheid is: “Mensen

komen soms naar hier met het doel om te overwinteren. Zij doen een aanvraag tot opname om

een dak boven hun hoofd te hebben. Zij kampen wel met een psychiatrische problematiek,

maar zij hebben vooral nood aan hulp op sociaal en administratief vlak en niet zozeer omdat

hun psychiatrische problematiek niet meer houdbaar is.”

Houding tegenover kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek

Alle respondenten menen dat zij deze doelgroep behandelen zoals zij andere cliënten

behandelen. Zij krijgen wel vaak meer zorg, steun en begeleiding op de gebieden waarop zij

moeilijkheden ervaren. Er wordt ook aangegeven dat niet alle sociale problemen kunnen

worden opgelost in het ziekenhuis.

In ziekenhuis 3 vertellen de maatschappelijk werkers dat zij een open, verkennende houding

aannemen om zo de problematiek van hun cliënten te kunnen ontdekken en tot een oplossing

te komen. Opvallend is het gegeven dat alle respondenten uit ziekenhuis 3 aangeven dat het

ziekenhuis niet in staat is om een oplossing te bieden voor alle domeinen van de vaak

complexe problematiek.

217 Het project AZIS is een therapeutisch project voor zorgwekkende zorgmijders dat actief is in de regio Gent sinds 1 april 2007. De afkorting AZIS staat voor assertieve zorg in de samenleving. Het is ontstaan vanuit het sociaal-psychiatrisch verbond van Gent omdat er nood was aan ondersteuning en opvolging voor deze doelgroep. Men zag dat een groot aantal cliënten de zorg vermeed of niet voldoende lang hulp ontvingen. Tot deze doelgroep behoren mensen die verkeren in een acute noodsituatie en die kampen met een complexe problematiek.

Page 57: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

50

In het begin stelt men niet al te hoge eisen aan deze doelgroep omdat men weet dat dit hen

kan afschrikken. Toch moeten deze regels tot op zekere hoogte worden nageleefd om de

goede werking van het psychiatrisch ziekenhuis niet te verstoren.

Geschikte omgeving

Alle respondenten uit de verschillende psychiatrische ziekenhuizen kwamen overeen dat een

psychiatrisch ziekenhuis een geschikte omgeving is voor deze doelgroep als die kampt met

een psychiatrische problematiek. Eenmaal deze problematiek wat gestabiliseerd is, zijn er

vaak andere initiatieven beter geschikt voor hen.

Er wordt ook duidelijk aangegeven dat wanneer iemand geen psychiatrische problematiek

heeft, maar wel kwetsbaar is in andere levensdomeinen, deze persoon niet terecht kan in een

van deze ziekenhuizen.

In ziekenhuis 1 vertelt een maatschappelijk werker: “Men moet beseffen dat dit niet de ideale

plaats is voor deze mensen. Op bepaalde afdelingen komen mensen in contact met andere

mensen die ook kampen met een psychiatrische problematiek. Het risico is dan groot dat zij

ook deze problematiek zullen krijgen. Er ontstaat dan een soort van kopieergedrag. Je krijgt

ook een stempel op je gedrukt wanneer je in het wereldje van de psychiatrie terechtkomt. Dit

kan heel destructief zijn voor je zelfbeeld.”

In ziekenhuis 3 geven de twee maatschappelijk werkers aan dat het een geschikte plaats is als

er een overeenstemming is tussen het aanbod van het ziekenhuis en de vraag van de cliënt.

Andere initiatieven

Er kan worden gesteld dat alle ziekenhuizen belang hechten aan het toepassen van

ontslagmanagement, maar dat zij de introductie van casemanagement een positieve evolutie

zouden vinden. In dit onderdeel worden er ook al een aantal aanbevelingen vermeld. Het is

duidelijk dat heel wat initiatieven nog verder moeten ontwikkeld en uitgebreid worden.

In het eerste ziekenhuis stelt men dat bepaalde omstandigheden zoals wachtlijsten ervoor

zorgen dat deze mensen toch terechtkomen in een psychiatrisch ziekenhuis terwijl andere

initiatieven geschikter zijn.

Een aantal initiatieven die worden genoemd zijn psychiatrische thuiszorg, het straathoekwerk,

beschut wonen, het buddy-project Vlaanderen218, het daklozencentrum, enzovoort. Dakloze

mensen worden al vaak psychologisch bijgestaan en geholpen door straathoekwerkers.

218 Het buddyproject Vlaanderen overkoepelt alle Vlaamse buddyprojecten. In de Gentse regio gaat dit uit van de VZW Meta-Wonen. Een buddyproject is een formule waarbij een vrijwilliger, een buddy, gekoppeld wordt aan

Page 58: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

51

In ziekenhuis 2 doelen de respondenten op meer ambulante alternatieven zoals het langsgaan

bij een huisarts en centra voor GGZ.

In ziekenhuis 3 merkt de psychiater op dat we nood hebben aan initiatieven zoals ACT219. In

België zijn tot op de dag van vandaag nog geen budgetten vrijgemaakt. Zij stelt ook dat de

centra voor GGZ niet adequaat zijn uitgebouwd om deze doelgroep op te vangen.

Psychiatrische thuiszorg is dan weer louter coördinerend en helpt de mensen niet vooruit in

hun context.

De twee maatschappelijk werkers geven aan dat andere initiatieven van belang zijn na de

behandeling zoals psychiatrische nazorg en/of een goede dagbesteding. Het is soms moeilijk

om mensen naar een voorziening door te verwijzen omdat er wachtlijsten zijn.

3.2.1.2 Drempels

Drempels rond de eigen persoon

De respondenten uit ziekenhuis 1 stellen dat de hoofddrempel schaamte is om opgenomen te

worden in een psychiatrisch ziekenhuis. Een respondent stelt vast dat er ook schaamte

tegenover de eigen persoon is, omdat men zichzelf ziet als een gefaalde persoon tegenover de

maatschappij.

Een tweede drempel is het feit dat de doelgroep vaak niet gemotiveerd is en hun problemen

niet erkent. Opvallend is dat dit vooral voorkomt bij de zorgmijders.

Een derde drempel betreft de angst om niet meer vrij te zijn. Een respondent vertelt dat het

aanwezig zijn van een poort en/of hek en het zich moeten aanmelden soms al voldoende zijn

om iemand af te schrikken.

In ziekenhuis 2 gaf men als belangrijkste drempel schaamte aan. Ook wordt er aangegeven

dat deze doelgroep al vaak negatieve ervaringen met de hulpverlening heeft gehad waardoor

zij een wantrouwige houding tegenover de GGZ zullen aannemen.

een persoon met een psychiatrische problematiek. Zij kunnen elkaar ontmoeten om over bepaalde zaken te praten, te gaan wandelen, enzovoort. Het doel van dit buddyproject is mensen die sociaal geïsoleerd zijn en moeilijk aansluiting met de maatschappij vinden, te helpen hun isolement te verbreken, hen te destigmatiseren en hun integratiekansen te verhogen. 219 Assertive Community Treatment is een vorm van casemanagement die ontwikkeld werd in de jaren ‘70 door een groep hulpverleners uit de Mendota Geestelijk Gezondheidscentrum in Winsconsin. Er werd vastgesteld dat personen die kampen met ernstige psychische stoornissen na ontslag vaak opnieuw klachten ervoeren. Het doel van ACT is namelijk oplossingen zoeken om deze mensen terug te laten functioneren in de maatschappij zonder dat zij teveel hinder ervaren door hun problematiek. Het is een op een team gebaseerde benadering, waarbij het team alle mogelijke psychosociale, medische en psychiatrische zorg verleent aan personen met ernstige en langdurige psychische problemen die in hun gemeenschap leven.

Page 59: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

52

Als laatste drempel wordt er vermeld dat mensen gemotiveerd moeten zijn voor een opname.

Personen kunnen weinig gemotiveerd zijn als men bijvoorbeeld geen gebruik mag maken van

alcohol en/of drugs in het ziekenhuis.

Ziekenhuis 3 stelt net als de vorige ziekenhuizen dat schaamte een belangrijke drempel vormt

om aansluiting te vinden met de GGZ. Een maatschappelijk werker vertelt: “Het feit van u te

moeten aanmelden of aangemeld worden door een doorverwijzer en horen wat er nodig is

voor een opname is ook niet gemakkelijk: Er worden een aantal vragen gesteld over de eigen

situatie. Let wel, sommige mensen doen dit graag omdat zij zo het gevoel hebben dat er

iemand naar hen luistert, maar anderen hebben het moeilijker hiermee.”

Als tweede drempel wordt er aangegeven dat de cliënt moet openstaan voor hulp en dat er dus

motivatie aanwezig moet zijn.

Drempels in verband met de organisatie

Een respondent uit ziekenhuis 1 vindt dat de drempels van het ziekenhuis zeker niet te hoog

liggen en dat mensen zich hier kunnen aanmelden, maar dat iets hen tegenhoudt om het

hulpverleningstraject volledig te doorlopen. Een andere respondent geeft aan dat voor

sommige personen uit deze doelgroep de drempel wel hoog ligt en dat dit vaak niet werkt

voor deze doelgroep.

Dit verschil in antwoord kan worden verklaard door de afdeling waarop de respondenten

werken waardoor de doelgroep sterk kan verschillen.

In het ziekenhuis zijn er wel een aantal uitsluitingscriteria zoals het niet gebruiken van

harddrugs en het niet hebben van laagbegaafdheid die als drempels kunnen gelden.

Alle respondenten uit ziekenhuis 1 geven volgende drempels aan: wachtlijsten, afstands- en

vervoersproblemen, niet aangepaste therapieën en gebrekkige wetgeving en ten slotte de

kostprijs. Dit geldt niet voor iedereen. Opvallend is dat drie respondenten de kostprijs van een

opname en eventuele complexe administratie van de organisatie niet als drempels opvatten.

Hiervoor worden een aantal redenen aangegeven: Deze doelgroep heeft al bepaalde financiële

voordelen zoals een verhoogde tegemoetkoming, als men beperkte middelen heeft, wordt men

toch opgenomen in het ziekenhuis en zij liggen vaak aan een goedkopere dagprijs. Een

uitzondering hierop is één respondent die stelt dat de kostprijs wel een probleem kan vormen

doordat men niet in orde is met zijn/haar administratie waardoor men geen recht heeft op

verhoogde tegemoetkomingen.

Page 60: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

53

De respondenten van ziekenhuis 2 geven als drempels de kostprijs van een opname aan. De

geïnterviewde personen geven aan dat zij proberen om tegemoet te komen aan drempels via

dagtherapie, nazorggroepen en ontslagmanagement.

De respondenten van ziekenhuis 3 stellen alle drie vast dat de kostprijs een drempel kan

vormen bij een opname. Belangrijk hierbij is dat de psychiater vaststelt dat door het tekort

aan financiële middelen de opnameduur drastisch vermindert. Andere drempels zijn: Mensen

kunnen zich niet conformeren aan de regels van het ziekenhuis, het hebben van een primair

verslavingsprobleem, afstands- en vervoersproblemen, administratie die moeilijk in orde valt

te brengen (voor illegale personen) en de lage kennis van de GGZ.

Er worden ook nog een aantal drempels aangegeven vanuit andere organisaties.

Volgens de psychiater uit ziekenhuis 1 vindt deze doelgroep zelfs de weg niet naar deze

eerstelijnsvoorzieningen.

Drempels in verband met de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager

De respondenten van ziekenhuis 1 geven hierbij een aantal drempels aan zoals de achtergrond

van de hulpverlener die kan verschillen met die van de cliënt, omdat hulpverleners zich vaak

niet kunnen inbeelden wat hun cliënten hebben meegemaakt. De cliënt is vaak bang om

afhankelijk te worden van hulpverlening waardoor hij of zij zo vlug mogelijk weg wil uit het

ziekenhuis. Aan de andere kant kan het zijn dat deze doelgroep te afhankelijk wordt van de

hulpverlening waardoor de cliënten zich soms vaak zullen ‘nestelen’ in het ziekenhuis. Een

andere drempel is het feit dat zij soms weinig inbreng hebben in hun behandelingsproces. De

cliënt stelt zich ondergeschikt op aan de hulpverlener, hij of zij denkt vaak dat de

hulpverlener boven hem of haar staat. Taalbarrières werden ook aangegeven als mogelijke

drempels. Een respondent stelt dat dit vaak problematisch is: “Mensen moeten Nederlands

kennen om de behandelingen te volgen. Als men geen Nederlands kent, komt men in terecht in

de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis of in een daklozencentrum. Van

daaruit kan er dan worden verwezen naar een taalcursus, maar als het gaat om een acute

psychiatrische problematiek, dan is het bijna onmogelijk om nog een nieuwe taal te leren. In

de drughulpverlening werkt men met hulpverleners die de taal van de cliënt spreken.”

Een taalbarrière kan ook voorkomen bij mensen die wel Nederlands spreken. Dit heeft dan te

maken met het vakjargon dat wordt gehanteerd door het personeel werkzaam in het

psychiatrisch ziekenhuis of met het feit dat deze doelgroep soms erg arm van taal is. Als

laatste drempel wordt aangegeven dat er een wantrouwen in de hulpverlening in het algemeen

heerst.

Page 61: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

54

In ziekenhuis 2 stelt men ook dat vroegere slechte ervaringen met de hulpverlening een

problematische relatie tussen de hulpverlener en de hulpvrager kunnen teweegbrengen. Een

maatschappelijk werker vertelt: “Dit heeft te maken met de houding van de hulpverlener. Als

de hulpvrager iemand is die aangeeft dat hij of zij te weinig tijd of aandacht krijgt, dan kan

dit bespreekbaar worden, maar als iemand hier niets over zegt, dan wordt het moeilijk.”

Andere drempels zijn het feit dat de cliënt toestemming moet geven om tot een behandeling

over te gaan en het feit dat mensen zich in het ziekenhuis aan de regels moeten houden wat

tot een ontslag kan leiden.

In ziekenhuis 3 stelt men vast dat cliënten het gevoel kunnen hebben dat de hulpverlener

boven hen komt te staan. Zij geven wel aan dat dit voornamelijk het geval is bij gedwongen

opnames. Taalbarrières zijn ook aanwezig. Zij stellen vast dat zij soms gewoon minder hulp

kunnen bieden vanwege dit taalprobleem. Ook in ziekenhuis 3 stelt men vast dat cliënten

vaak te afhankelijk zijn of juist niet afhankelijk willen zijn.

Belangrijk is dat de respondenten niet van mening zijn dat zij te veeleisend zijn tegenover hun

cliënten. Ten slotte is er nog het feit dat deze doelgroep het vertrouwen in de hulpverlening

kwijt is.

3.2.1.3 Stigma’s

Stigma’s rond de doelgroep

Alle respondenten uit de verschillende ziekenhuizen stellen dat deze doelgroep

gestigmatiseerd wordt. Opvallend is het gegeven dat onze maatschappij erg intolerant is ten

opzichte van psychiatrische patiënten. De media kan deze intolerantie nog versterken door

een verkeerd of overdreven beeld te schetsen van deze personen. Uit de onderstaande

antwoorden blijkt dat elke hulpverlener dit stigma tracht te verminderen door onder meer mee

te werken aan projecten binnen het ziekenhuis, door de eigen vriendenkring en/of media te

beïnvloeden en door een bepaalde houding aan te nemen tegenover hun cliënten.

In ziekenhuis 1 merkt een respondent op dat wanneer het opvalt dat er een psychiatrische

problematiek aanwezig is, er meer kans op stigmatisering van de persoon zal zijn. Cliënten

worden ook gestigmatiseerd op het gebied van wonen en werken volgens een andere

respondent:“Mensen staan op een wachtlijst voor sociale woningen, maar men zoekt ook

huizen op de particuliere markt. Dit is soms erg moeilijk omdat eigenaars vragen welk werk

men doet of wat de inkomsten zijn. Wanneer men vertelt dat men niet werkt en ziek is, wordt

men vlug afgewezen.”

Page 62: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

55

Een respondent vertelt dat er al een aantal projecten zijn opgezet vanuit het beleid om dit

stigma te verminderen. Hierbij denkt zij aan ‘Fit in je hoofd’220.

In ziekenhuis 2 wordt opgemerkt dat deze kwetsbare groepen vaak in een vicieuze cirkel

terechtkomen waardoor zij kwetsbaar blijven.

De respondenten uit ziekenhuis 3 vertellen dat de maatschappij steeds minder begrip kan

opbrengen voor mensen die behoren tot deze kwetsbare groep. Er is veel meer angst dan

vroeger tegenover ‘vreemd’ en ‘bizar’ gedrag. Men is de dag van vandaag veel meer geneigd

tot een opname in een psychiatrisch ziekenhuis.

Beïnvloeding stigmatiseringsproces

Er wordt aangegeven dat dit stigmatiseringsproces zowel positief als negatief kan worden

beïnvloed. Ieder ziekenhuis vult deze positieve en negatieve kant anders in.

Respondenten uit ziekenhuis 1 zijn van mening dat een verblijf positief kan zijn omdat

mensen die worden opgenomen kunnen zien dat bijna iedereen terecht kan in het ziekenhuis.

Hiernaast zijn er een aantal negatieve aspecten verbonden aan dit verblijf zoals het feit dat er

‘kopiegedrag’ kan ontstaan en dat men een problematiek overneemt van iemand. Als iemand

wordt opgenomen, wordt hij of zij ook officieel een psychiatrische patiënt, wat in onze

maatschappij erg stigmatiserend is. Een respondent ziet een evolutie in het

stigmatiseringsproces. Men denkt hierbij aan de methodiek van casemanagement en de

coaching van straathoekwerkers.

De respondenten uit ziekenhuis 2 vertellen dat een opname het stigmatiseringsproces zal

beïnvloeden, omdat een opname ‘bewijst’ dat er psychische problemen zijn. Zij geven echter

aan dat er ook een positieve kant is. Het wil zeggen dat de persoon iets doet aan zijn/haar

problemen en dat deze problemen kunnen worden aangepakt bij een opname.

In ziekenhuis 3 geeft men aan dat het afhangt van de cliënt wat men kan bereiken tijdens een

opname. Dit kan positief of negatief zijn: “Mensen gaan daar heel oordeelkundig mee om,

men kijkt uit wat men vertelt en aan wie. Als iemand overlast heeft veroorzaakt en als het

psychisch ziek zijn duidelijk is geweest, dan is het moeilijk om de problematiek geheim te

houden. Dit kan heel wat achterklap en vooroordelen veroorzaken.”

220 De campagne ‘Fit in je hoofd’ werd gelanceerd in 2006 waarbij men tien stappen kan ontdekken op de website Fitinjehoofd.be om de mentale fitheid te verbeteren.

Page 63: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

56

Rol van hulpverleners

Alle respondenten stellen dat zij dit stigma proberen te verminderen. Dit doen zij elk op hun

eigen manier. Zo zal men in ziekenhuis 1 cliënten terug oriënteren naar de maatschappij en de

cliënten erbij betrekken wanneer men onderhandelt. Respondenten zullen ook praten met hun

eigen netwerk waardoor hun familieleden en/of kennissen een andere kijk op het

psychiatrisch ziekenhuis zullen krijgen. In een gesprek met cliënten, tracht men het stigma te

verminderen door de nadruk op de andere sociale rollen van de cliënten, zoals het

moederschap, te leggen. Naar het beleid toe worden er een aantal werkgroepen opgericht met

verschillende hulpverleningsorganisaties zoals een netwerkoverleg. Ook naar berichtgeving

toe in de media tracht men een destigmatiserende rol te spelen. De twee maatschappelijk

werkers van ziekenhuis 2 stellen dat men cliënten voor een stuk moet leren omgaan met de

ziekte. Hulpverleners zullen proberen om hen op verschillende vlakken sterk genoeg te

maken zodat zij wat meer grip zouden krijgen op hun leven.

De maatschappelijk werkers uit ziekenhuis 3 stellen dat het verminderen van dit stigma te

maken heeft met hun houding. Ook zijn er een aantal externe activiteiten voor mensen buiten

het ziekenhuis om hen te laten kennismaken met de voorziening.

De psychiater uit ziekenhuis 3 vertelt dat de overheid ook nog niet de juiste

hulpverleningsvormen voorziet om deze kwetsbare groep binnen de maatschappij te kunnen

opvangen.

Meer of minder stigmatiserende benadering door hulpverleners

We kunnen stellen dat het leeuwendeel van de respondenten beaamt dat zij minder

stigmatiserend zijn dan de bevolking in het algemeen. Telkens worden hiervoor een aantal

redenen aangegeven.

In ziekenhuis 1 geven drie maatschappelijk werkers aan dat zij dagelijks bezig zijn met deze

mensen en hen dus als volwaardige burgers bekijken. Een andere maatschappelijk werker

nuanceert deze bedenkingen: “Het is dubbel. Mensen binnen de GGZ proberen dit stigma te

verminderen, maar anderzijds is er ook de tendens van het hokjesdenken. In de psychiatrie

werkt men met diagnoses (ziektebeelden). Dokters drukken een stempel op mensen. Je moet

erover blijven waken dat je niet in termen van diagnoses gaat denken.” De respondenten uit

ziekenhuis 2 reageren dat het niet-stigmatiserend handelen een basishouding van de

hulpverlener moet zijn. Er wordt aangegeven dat familie en vrienden van patiënten het

psychiatrisch ziekenhuis steeds minder als iets negatiefs zien, omdat zij nu dichter bij deze

wereld staan. In ziekenhuis 3 vertelt een maatschappelijk werker dat het te maken heeft met

Page 64: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

57

de doelgroep waarmee men werkt: “Het is een groot verschil als je op een chronische dienst

staat waar mensen langdurig ziek zijn. Dit kan de hulpverlener soms te veel worden en dan

kunnen er uitspraken volgen die nogal moeilijk liggen. Het is een groot verschil met welke

groepen je werkt.”

3.2.1.4 Aanbevelingen

Ten eerste waren alle respondenten uit de verschillende ziekenhuizen van mening dat

wachtlijsten in verschillende sectoren voor een aantal problemen kunnen zorgen. Men pleit

voor minder lange wachtlijsten in de sociale huisvestingssector en de welzijnssector.

Als tweede punt kwam de wetgeving naar voren. Een maatschappelijk werker uit ziekenhuis

1 is van mening dat er een aantal aanpassingen moeten komen in de wetgeving. Zij vertelt

hierover het volgende:“Het Vlaams Agentschap mag niet zeggen dat sommige personen niet

binnenkunnen, hetzelfde geldt voor de sociale huisvestingsmaatschappijen. Mensen met deze

problematiek kunnen niet blijven in een daklozencentrum, want dit maakt hen ziek. Mensen

die willen gaan werken moeten meer speling krijgen.”

Ten derde meldt een maatschappelijk werker uit ziekenhuis 1 dat de kostprijs voor een

opname in een psychiatrisch ziekenhuis soms problematisch kan zijn en dat deze dus zou

moeten verbeteren.

Als vierde item kwam naar voren dat er een betere continuïteit in het hulpverleningsproces

van de cliënt moet komen. Alle respondenten vertellen dat casemanagement een goede

strategie zou zijn om deze continuïteit te garanderen. Het probleem bij het toepassen van

casemanagement is dat dit pas kan verwezenlijkt worden als men een woonst en/of werk

heeft. Onze maatschappij is er namelijk niet op gericht om werk te voorzien voor deze

doelgroep. De werkdruk is vaak te zwaar en het werk zelf is vaak te hoog gegrepen.

Volgens twee maatschappelijk werkers uit ziekenhuis 3 moet er worden gezocht naar

grensoverschrijdende structurele samenwerking tussen psychiatrische ziekenhuizen, de

welzijnssector en justitie. De expertise die aanwezig is in een psychiatrisch ziekenhuis zou

moeten kunnen doorstromen naar andere netwerken. Er moet meer openheid komen in de

welzijnssector om deze doelgroep te helpen, weliswaar met ondersteuning van het ziekenhuis.

Een maatschappelijk werker uit ditzelfde ziekenhuis doet hierover volgende uitspraak: “Het

is voor iemand die geen ervaring heeft met psychiatrische patiënten niet gemakkelijk om

Page 65: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

58

iemand te laten opnemen in een residentiële of collectieve woonvorm. Als je iemand laat

wonen in een rust- en verzorgingstehuis moeten wij dit team ondersteunen zodat het werkbaar

wordt voor dit tehuis.”

Een ander heikel punt is de overgang van de ene naar de andere sector. De oorzaken van de

trage vooruitgang zijn lange wachtlijsten, maar ook de complexiteit van problemen waarmee

kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek kampen. Iedere sector spitst zich toe

op een bepaald aspect van hun problemen waardoor deze doelgroep vaak uit de boot valt wat

betreft hulpverlening. De twee respondenten vertellen dat er al een aantal initiatieven opgezet

zijn waaronder zorgoverleg met aan het hoofd een zorgcoördinator en psychiatrische

thuiszorg. Deze projecten zorgen ervoor dat er een vlotte overgang plaatsvindt van de veilige

trajecten van het ziekenhuis naar een verdere opvolging in de thuissituatie. De psychiater uit

ziekenhuis 2 onderstreept ook het belang van een continue opvolging van de cliënt na een

ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis.

Ten vijfde is er één respondent over de verschillende ziekenhuizen heen die stelt dat cliënten

meer inspraak zouden moeten hebben in hun hulpverleningsproces. Zij stelt: “De

hulpverlening en het beleid gaat er zo gemakkelijk vanuit dat zij het beter weten dan de

mensen zelf, maar dit is niet zo. Men moet de doelgroep meer betrekken, zowel inhoudelijk als

structureel. In de sector van de armoede bestaat dit al, bijvoorbeeld via het opzetten van

wijkprojecten.”

Als zesde punt stelt een maatschappelijk werker uit ziekenhuis 1 dat de werking van het

ziekenhuis vaak problematisch is voor deze doelgroep. Cliënten ervaren vaak niet dat zij

kampen met een problematiek en wanneer zij terechtkomen in een psychiatrisch ziekenhuis is

dit meestal maar voor enkele dagen. Hun leven, als men nu leeft op straat of niet, staat in

schril contrast met een opname in een psychiatrisch ziekenhuis waar er volgens hen vaak

teveel regels en structuur aanwezig zijn. Een opname kan ook verstikkend werken waardoor

deze groep gekenmerkt wordt door een kort verblijf in het ziekenhuis. Opvallend is de

volgende uitspraak over de zorgmijders door een maatschappelijk werker: “Wij lappen hen

op, want het is bijna utopisch om hen blijvend onderdak te geven. Andere personen met een

probleembesef werken naar een ontslagdatum toe. Maar de zorgmijders kunnen moeilijk

functioneren in het systeem, ook wanneer zij wel een probleembesef hebben. Zij zijn meestal

al met buurtwerkers en straathoekwerkers in contact gekomen.”

Page 66: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

59

Alle respondenten in de verschillende ziekenhuizen zijn van mening dat het onmogelijk is om

nog meer drempelverlagend te werken in het ziekenhuis. Er moeten drempels aanwezig zijn,

ook al werkt dit voor sommige doelgroepen niet. Een respondent uit ziekenhuis 1 vertelt dat

drempelverlagend werken gevolgen zou hebben voor de werking van het ziekenhuis, onder

meer op het vlak van het werken in groep. De groep zou erg heterogeen worden. Alle

respondenten vertellen dat er meer doorgroeimogelijkheden en doorstroming zouden moeten

zijn naar het daklozencircuit. Hun drempels zijn een stuk lager dan de drempels van het

ziekenhuis. Hierop aansluitend vertelt een derde respondent dat mensen uit deze doelgroep

vaak niet over de drempels in psychiatrische ziekenhuizen geraken. Het zou dus goed zijn

moest er meer laagdrempelige hulpverlening aanwezig zijn op het niveau van daklozencentra.

Respondenten uit ziekenhuis 2 merken wel op dat er vaak een tekort aan plaats heerst in

centra voor daklozen net als in het psychiatrische ziekenhuis.

Een andere respondent stelt dat er een individuele aanpak moet gehanteerd worden. In dit

verband kan het doen van dagdagelijkse zaken zoals samen koken en naar de winkel gaan een

oplossing bieden om te wennen aan een opname in een psychiatrisch ziekenhuis.

Net zoals in ziekenhuis 1 hebben ook de respondenten uit ziekenhuis 2 niet het gevoel dat de

zorgmijders lang in het ziekenhuis verblijven. Zij stellen dat wanneer men weer is 'opgelapt',

men terug weg wil: “Wij lappen hen wat op, ruimen wat puin en meestal vertrekken zij terug

na een gedwongen opname. Als men niet inziet wat men hier doet, dan zit men hier niet op

zijn plaats.”

De psychiater uit ziekenhuis 3 vertelt dat er een groter maatschappelijk draagvlak zou moeten

komen voor kwetsbare groepen. Er zijn middelen nodig vanuit de overheid voor een aantal

projecten. De respondent denkt hierbij aan het project ACT en het project AZIS. Mensen uit

deze doelgroep die dakloos zijn kunnen terecht in het daklozencircuit, maar er is nog te

weinig steun vanuit de GGZ. Zij stelt dat het ziekenhuis zou moeten kunnen opereren van op

de straat. In België is dit hier en daar al het geval met enkele projecten die werden opgezet,

maar dit is zeker nog niet overal aanwezig.

Tot slot zien alle respondenten uit de verschillende ziekenhuizen een gemotiveerde cliënt als

een eerste voorwaarde voor een geslaagd hulpverleningsproces.

Om een betere aansluiting te krijgen tussen de cliënten en de GGZ ligt er een belangrijke taak

bij de doorverwijzers volgens de psychiater uit ziekenhuis 3. Zij zouden een proces van

motivatie en een wil van begeleiding op gang moeten laten komen bij de cliënt. De

respondent is van mening dat er teams moeten komen vanuit het ziekenhuis die in de

Page 67: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

60

maatschappij werkzaam zijn. Wanneer dit zou worden verwezenlijkt, dan zouden ook zij een

rol kunnen spelen in het motiveren van mensen. Nu is dit erg moeilijk omdat het

psychiatrisch ziekenhuis op het tweede of derde echelon van de hulpverlening opereert.

Volgens de twee maatschappelijk werkers moeten drempels worden weggewerkt door een

motiverende houding tegenover de cliënt aan te nemen.

3.2.2 Onderzoeksresultaten kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek

3.2.2.1 Persoonskenmerken

Zes van de zeven respondenten zijn van het mannelijke geslacht. De leeftijd van de

respondenten ligt tussen 28 en 48 jaar. Vier respondenten zijn dertigers, twee respondenten

zijn veertigers en een laatste respondent is een twintiger.

Alle bevraagde personen zijn ongehuwd. Vijf van de zeven respondenten geeft aan geen

kinderen te hebben. Alle geïnterviewde personen hebben de Belgische nationaliteit. Hun

voornaamste inkomen is afkomstig van een invaliditeitsuitkering.

Vijf van de zeven respondenten heeft een vaste verblijfplaats. Het betreffen sociale woningen.

De twee overige respondenten gaan regelmatig naar de nachtopvang.

3.2.2.2 Problematiek

Het gebruik van drugs en alcohol

Twee respondenten geven aan dat zij zowel drugs (amfetamines en cocaïne) als alcohol

gebruiken. Een andere respondent vertelt dat hij in het verleden overmatig gebruik maakte

van drugs (cannabis) en alcohol, maar dat dit nu maar gebeurt in minimale mate. Een

bevraagd persoon gebruikte vroeger heroïne en alcohol, maar omwille van juridische redenen

is dit niet meer mogelijk. Drie personen geven aan noch drugs noch alcohol te consumeren.

Ten slotte zegt een laatste respondent wel drugs (cannabis) te gebruiken, maar geen alcohol.

Duur psychiatrische problemen

Wanneer er wordt gepolst naar de leeftijd waarop de eerste psychische problemen opdoken,

blijkt dat alle respondenten al meer dan vijf jaar kampen met een psychiatrische problematiek

waarvan vier van de zeven respondenten al tien jaar te maken hebben met psychische

problemen.

Page 68: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

61

De respondenten hebben verschillende ziektebeelden. De meest voorkomende ziektebeelden

zijn depressieve stoornissen, angststoornissen of psychotische stoornissen.

De vrouwelijke respondent gaf aan dat zij een fysiek probleem had aan haar schildklier

waardoor zij psychische problemen ontwikkelde.

Leeftijd bij eerste opname in het psychiatrisch ziekenhuis

Vier respondenten werden voor het eerst opgenomen toen zij tussen de 20 en 30 jaar waren.

Een andere respondent werd opgenomen toen hij jonger was dan 20 jaar. De overige twee

respondenten, waaronder een persoon van het vrouwelijke geslacht, werden opgenomen toen

zij tussen de 30 en 40 jaar waren.

Geestelijke gezondheidstoestand

Vervolgens werd bij de respondenten gepolst naar hun mening over de eigen geestelijke

gezondheidstoestand.

Drie respondenten zijn niet tevreden over hun geestelijke gezondheid. Een van hen vertelt dat

hij liever een normaal leven zou leiden. Een andere respondent geeft aan dat zijn toestand kan

verbeteren wanneer hij zou intrekken in een woonst.

Drie respondenten zeggen dat hun geestelijke gezondheidstoestand een heel stuk beter is dan

vroeger. Zij vertelden dat hun toestand verbeterde door hun opnames in een psychiatrisch

ziekenhuis. Een van hen vertelt: “Op dit moment ben ik daar volledig aan het uitgroeien, ik

heb wel nog steun aan een psychiater die ik wekelijks zie. Binnenkort wordt dit tweewekelijks,

maar daar komt een einde aan. De situatie is serieus gebeterd sinds twee jaar.”(man, 30

jaar)

Ten slotte geeft de laatste respondent aan dat haar psychische problemen gegroeid zijn vanuit

haar fysiek probleem.

3.2.2.3 Gebruik van de GGZ

Contacten met de GGZ

Drie bevraagde personen hebben op dit moment geen contact met de GGZ. De overige

respondenten hebben contact met een psychiater of psycholoog of verblijven op dit moment

op de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis.

Alle respondenten vertellen dat zij regelmatig in contact komen met de GGZ. De

respondenten die op dit moment geen contact hebben met de GGZ melden dat dit contact

Page 69: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

62

vroeger regelmatig was. De regelmaat van het contact en wat men verstaat onder het begrip

regelmatig verschilt van persoon tot persoon. Het contact kan wekelijks, maandelijks of om

het jaar zijn.

Er bestaan verschillende redenen waarom personen worden opgenomen in een psychiatrisch

ziekenhuis. Een respondent werd opgenomen vanwege een psychose.

Drie andere personen vertelden dat er sprake was van een interventie van de politie toen zij

voor de eerste keer naar de psychiatrie gingen. Hierbij moet worden opgemerkt dat in twee

van de drie gevallen het niet ging over gedwongen opnames.

Twee respondenten gaven aan naar een psychiatrisch ziekenhuis te gaan omdat zij zich

depressief voelden: “Ik zag het niet meer zitten, ik sliep niet meer, ik at niet meer, ik weende,

geen goesting meer in niets. Ik ben toen doorverwezen door mijn huisarts.”(man, 48 jaar)

Tot slot vermeldde een respondent het overmatig gebruik van cannabis als een reden tot een

opname.

Tevredenheid over de hulp in de GGZ

De antwoorden van de respondenten varieerden naargelang het ziekenhuis waar men in

opname was.

Vier respondenten gaven aan dat er een teveel aan medicatie werd gegeven in het ziekenhuis.

Een van deze vier personen vertelde wel dat hij een verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis

positief vond, omdat men voor een sociale woning en een uitkering heeft gezorgd.

Twee respondenten van deze vier vertelden dat één bepaald ziekenhuis uit de Gentse regio

(dat niet bevraagd werd) minder medicatie voorschreef. Dit vonden zij positief. De

respondenten meenden dat het beter zou zijn mochten er meer gesprekken plaatsvinden in

plaats van het voorschrijven van medicatie.

De overige drie respondenten waren verdeeld tevreden over de hulp die zij kregen. Zij konden

tijdens de opname tot rust komen en contacten leggen met andere mensen. Toch voldeed de

hulpverlening niet altijd aan hun noden/behoeftes. Dit had te maken met het feit dat men maar

af en toe inspraak had. Ook moet worden aangegeven dat de tevredenheid sterk afhangt van

het psychiatrisch ziekenhuis waarover men spreekt. Dit kan worden geïllustreerd met de

volgende anekdote van een respondent:“Het gaat volgens hun systeem, het is aan u de keuze

of je daarmee tevreden bent of niet. Psychiatrie zou een thuishaven moeten zijn waar je even

in de watten wordt gelegd, maar in sommige gevallen zijn het gevangenissen waar je wordt

behandeld als kinderen.” (vrouw, 41 jaar)

Page 70: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

63

Stopzetten van het contact met de GGZ

Vijf respondenten melden dat zij zelf het contact met de GGZ ooit verbroken hebben. Het is

van belang om te vermelden dat één van de twee personen die altijd contact heeft gehouden

met de GGZ geïnterneerd is in een psychiatrisch ziekenhuis. Twee bevraagde personen geven

aan dat de behandeling door het ziekenhuis werd stopgezet omwille van druggebruik. Een

andere respondent hunkerde naar vrijheid en zijn partner waardoor hij geen verdere

behandeling meer wenste. Iemand anders vertelde dat hij zijn behandeling heeft stopgezet

omdat hij van mening was dat men teveel medicatie voorschreef en er te weinig naar hem

geluisterd werd.

Tot slot gaf er een persoon aan dat zijn psychiatrische problematiek, namelijk een psychose,

de reden was tot het stopzetten van de behandeling.

Contact met andere diensten buiten het psychiatrisch ziekenhuis

Alle respondenten geven aan contact te hebben met andere diensten dan het psychiatrisch

ziekenhuis. Alle bevraagde personen hebben contact met het OCMW. Vijf respondenten

hebben contact met het straathoekwerk. Een respondent heeft contact met een advocaat en

twee bevraagde personen melden dat zij naar een psycholoog en/of psychiater gaan.

3.2.2.4 Drempels

Drempels in verband met de organisaties

Alle bevraagde personen, met uitzondering van de persoon die geïnterneerd is, melden dat zij

problemen hadden of onzeker waren over de plaats waar zij terecht konden om adequate hulp

te vinden. Alle respondenten gaven aan dat zij meerdere keren zijn doorverwezen om op die

manier een geschikte plaats voor hen te kunnen vinden. Een man vertelde dat zijn huisarts

hem hierin goed begeleid heeft.

Drie van de zeven respondenten gaven aan dat zij vaak afstands- en vervoersproblemen

ervaren hebben. Specifiek had men volgende hindernissen ervaren: Het niet hebben van een

auto waardoor de afstand te groot werd om te voet af te leggen, het bellen van een

ziekenwagen waardoor men veel geld moest betalen om zich te laten ophalen. Een andere

respondent vertelde dat de afstand en het vervoer een probleem kunnen vormen wanneer hij

wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis buiten de Gentse regio. De drie overige

personen meldden dat zij hier geen last van hadden omdat zij ofwel dichtbij een ziekenhuis

Page 71: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

64

woonden ofwel konden rekenen op een ziekenwagen die hen kwam ophalen of omdat het om

een gedwongen opname ging.

Een andere drempel betreft de kostprijs van een opname. Dit was voor niemand een groot

probleem. Alle respondenten melden dat de administratieve zaken voor hen geregeld werden.

Dit wordt door verschillende personen verwezenlijkt, namelijk een bewindvoerder, een

advocaat, een casemanager en de sociale dienst van een psychiatrisch ziekenhuis.

Drempels rond de eigen persoon

Zes respondenten gaven aan het probleem alleen te willen oplossen zonder professionele hulp

te raadplegen. Twee respondenten hebben dit geprobeerd met behulp van vrienden en het

lezen van boeken over psychische problemen. Zij stelden dat zij veel steun hadden aan hun

vrienden, maar dat er niet echt een oplossing werd geboden voor hun problematiek. Deze

respondenten menen dus dat het niet mogelijk is om hun problemen zonder professionele hulp

aan te pakken. De zevende respondent vertelde dat zij haar probleem niet alleen wou oplossen

en de rust van een psychiatrisch ziekenhuis kwam opzoeken.

Twee van de zeven respondenten gaven aan dat het opzoeken van professionele hulp veel tijd

in beslag neemt en dat men bang is om de stap naar een psychiatrisch ziekenhuis te zetten.

Het leeuwendeel van de respondenten deelde deze mening niet. Zij vertelden dat zij het

opzoeken van professionele hulp niet associeerden met het verlies van tijd of het veroorzaken

van extra problemen.

Het merendeel van de respondenten meldden dat zij bezorgd waren om wat anderen van hen

zouden denken wanneer zij hulp zochten in een psychiatrisch ziekenhuis.

Een bevraagd persoon zei hierover: “Mensen denken dat je naar het ‘zothuis’ gaat, zij gaan

mij anders bekijken dan voor ik in de psychiatrie zat.” (man, 37 jaar)

Toch is het voor een aantal respondenten positief uitgedraaid: “Ik was bang wat de reactie

van mijn vrienden zou zijn toen zij wisten dat ik medicatie innam. Maar toen zij zagen dat

alles weer wat beter met mij ging, doordat ik onder meer een sociale woning kreeg, werd dit

geaccepteerd.”(man, 28 jaar)

Drie van de zeven respondenten stelden dat zij niet bezorgd waren om wat anderen van hen

zouden denken. De laatste respondent zei dat noch hij noch zijn familie en/of vrienden wisten

dat hij kampte met een psychiatrische problematiek tot hij terechtkwam in een psychiatrisch

ziekenhuis. Hierbij is het belangrijk dat bij het merendeel van de respondenten

de naaste familie wist dat er een opname zou plaatsvinden.

Page 72: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

65

Twee van de zeven respondenten hadden schrik om gediscrimineerd te worden. Het is een

opvallend gegeven dat het merendeel van de bevraagde personen hier geen angst voor had.

Hiervoor werden een aantal redenen aangegeven. Een respondent had een goede vriend die

voor hem klaar stond en hem aanvaardde zoals hij was. De vrouwelijke respondent vertelde

dat zij zich niets aantrok van de mening van andere personen. Nog iemand anders zei dat zijn

geestelijke gezondheid voorrang had op alles. Opvallend was de volgende bemerking: Ik ben

helemaal niet bang om gediscrimineerd te worden, het loopt namelijk vol in Gent met mensen

zoals ik.” (man, 30 jaar)

Vijf van de zeven respondenten haalden andere redenen aan waarom zij geen contact zochten

met de GGZ. Een eerste reden is het feit dat de stap zetten naar een psychiatrisch ziekenhuis

nogal groot is. Men is bang voor het onbekende en voor de reacties van anderen. Het wordt

gezien als een drastische ingreep in een mensenleven. Een andere respondent was van mening

dat hij zijn vrijheid zou kwijt zijn wanneer er een opname plaatsvond. Iemand anders vertelde

dat hij het ‘moe’ was om in het psychiatrisch ziekenhuis te belanden: “Ik ben psychiatrische

milieus beu, ik ben het moe om altijd tussen die ‘zieke’ mensen te zitten. Ik heb nog andere

kennissen die niets met psychiatrie te maken hebben. Ik heb hier af en toe contact mee. Als ik

bij hen ben, ben ik wel meer gestresseerd, omdat ik altijd denk dat zij mij als een mindere

zullen beschouwen. Maar zij aanvaarden mij om wie ik ben en het is fijn om hen terug te

zien.” (man, 36 jaar)

Hiernaast gaf een andere respondent aan dat hij van de ‘passiviteit’ van het ziekenhuis af wil,

maar dit niet kan omdat hij opgenomen is onder gedwongen statuut.

Een laatste reden waarom iemand geen hulp zoekt houdt verband met situationele redenen

zoals het achterlaten van een pasgeboren dochter.

Drempels in verband met de relatie hulpverlener en cliënt

Vier respondenten stelden dat hulpverleners in een psychiatrisch ziekenhuis weinig of

onvoldoende tijd vrijmaken om naar hen te luisteren. Twee van de zeven respondenten gaven

aan dat dit sterk kan verschillen van hulpverlener tot hulpverlener. Hiermee bedoelt men dat

de ene hulpverlener meer gericht zal zijn op het voorschrijven van medicatie als zijn of haar

functie dit toelaat. Een andere hulpverlener zal zich meer toeleggen op het voeren van

gesprekken. Tot slot vertelde de zevende respondent dat hulpverleners in de mate van het

mogelijke luisteren naar hem.

Page 73: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

66

Vijf van de zeven bevraagde personen meldden dat de hulpverlener zich niet kon inleven in

hun problematiek en dat men geen raad wist met complexe, meervoudige problemen. De

oorzaak hiervan lag onder meer in het feit dat de cliënt een gerechtelijk verleden had. Iemand

anders was van mening dat hulpverleners niet kampen met dezelfde problematiek als de cliënt

waardoor zij niet kunnen voelen wat de cliënt nu precies bedoelt. Tot slot stelde iemand dat

hulpverleners een oplossing trachten te zoeken voor hun problematiek via het toedienen van

medicatie.

Iemand gaf aan dat hulpverleners hem niet konden helpen omdat hij kampt met een psychose,

maar hij denkt niet dat dit ligt aan het feit dat hulpverleners zich niet kunnen inleven in de

problematiek van de cliënt. Een andere respondent vertelde dat zij hem wel begrijpen, maar

dat het daarbij ook blijft.

Vier van de respondenten beaamden dat er een taalbarrière aanwezig is tussen hen en de

hulpverlener. Hulpverleners maken vaak gebruik van vakjargon: “Dokters kunnen een

bepaalde taal hanteren zoals advocaten, andere termen dan gewone mensen. Ik zeg dan

direct van ik versta u niet, maar als ik dan vraag om duidelijkere uitleg, dan doen zij dit niet

altijd. Ik kan ook niet ergens anders terecht om verklaring van deze woorden te

vragen.”(man, 48 jaar) De overige bevraagde personen gaven niet aan te kampen met een

taalbarrière. Wel gaf iemand aan dat hij communicatieproblemen heeft met de hulpverleners

van een psychiatrisch ziekenhuis doordat hij niet erg spraakzaam is.

Het overgrote merendeel, namelijk zes van de zeven respondenten, ervoeren dat de

hulpverlener zich boven hen plaatst en dat zij op die manier weinig inspraak hebben in hun

eigen hulpverleningsproces. Ter illustratie van dit standpunt wordt de volgende anekdote

weergegeven: “In het algemeen staat de hulpverlening boven de psychiatrische patiënt. Ik

heb al eens gehoord van een therapeut dat wij een ander soort mensen zijn. Dit is echt wel

een onderscheid dat deze persoon maakt en ik vind dit nogal negatief getint. Dit zou niet

mogen om het genezingsproces te bevorderen.” (man, 36 jaar)

Een respondent stelde dat het noodzakelijk was dat hulpverleners zich boven hem plaatsten,

omdat hij een tijd lang geen beslissingen meer voor zichzelf kon nemen.

Twee van de zeven respondenten gaven aan dat zij afhankelijk zijn van de GGZ. Een van die

twee personen stelde: “Je hebt dit wel vlug, ik had het moeilijk om te vertrekken uit het

ziekenhuis, maar natuurlijk besef ik wel dat er een tijd is van komen en van gaan.” (man, 28

jaar)

Page 74: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

67

De meerderheid van de bevraagde personen gaven aan niet afhankelijk te zijn van de GGZ.

Een respondent stelde dat hij ervoor openstaat om hulp te ontvangen.

Vijf van de zeven respondenten waren van mening dat hulpverleners vaak te veel verlangen

van hen, terwijl zij minder aankunnen. Een van deze vijf respondenten vertelde hierover het

volgende: “Soms stellen zij van: tien dagen in opname en daarna moet je naar buiten en word

je genezen verklaard, maar dit is niet zo.”(man, 48 jaar)

Hierbij moet wel worden opgemerkt dat drie van deze vijf respondenten aangaven dat dit

terug sterk kan verschillen van hulpverlener tot hulpverlener.

3.2.2.5 Aanbevelingen

Tekorten in de GGZ

Ten eerste zijn drie respondenten van mening dat er niet genoeg opvolging en/of begeleiding

vanuit het psychiatrisch ziekenhuis is na ontslag uit het ziekenhuis.

Ten tweede geven twee respondenten aan dat zij weinig problemen hebben om toegang te

verkrijgen tot een psychiatrisch ziekenhuis eenmaal zij hun weg hiernaartoe gevonden

hebben, maar dat zij weinig inspraak hebben in hun eigen hulpverleningsproces.

Als derde tekort vinden vier respondenten dat er teveel medicatie wordt voorgeschreven en

dat te weinig tijd en ruimte bestaat voor het voeren van gesprekken waarin de hulpverlener

zich echt kan inleven in de cliënt.

Als voorlaatste punt is een andere respondent van mening dat een psychiatrisch ziekenhuis

een thuishaven moet zijn, een oord waar men tot rust kan komen. Dit is iets wat zij op dit

moment niet ervaart tijdens een opname.

Tot slot vertelt een respondent dat hij het aangenaam zou vinden om meer persoonlijk contact

te hebben met de hulpverleners, bijvoorbeeld door samen iets te gaan drinken en meer het

gevoel te krijgen dat de cliënt evenwaardig is.

Verbeteringen/veranderingen in de GGZ

Vijf van de zeven respondenten gaven aan dat het een positieve evolutie zou zijn als men zich

meer zou richten op gesprekken met mensen en op die manier te polsen wat de echte

problemen van de cliënten zijn. Het zou een goede vooruitgang zijn wanneer men intensief

gesprekken kan voeren en wanneer hulpverleners rechtuit kunnen zijn tegen hun cliënt.

Page 75: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

68

Een ander punt is het feit dat een respondent vertelde dat hij het erg lastig had met het volgen

van het dagelijks ritme in een psychiatrisch ziekenhuis. Volgens hem zou er op dit vlak meer

rekening moeten gehouden worden met de individuele behoeftes van patiënten. Een

voorbeeld dat de bevraagde persoon aangaf is het feit dat als je teveel drugs gebruikt, dit kan

leiden tot een ontslag uit het ziekenhuis.

Ten derde vertelde een respondent dat een psychiatrisch ziekenhuis een plaats moet zijn waar

men zich thuis voelt en tot rust kan komen. Zij stelt: “Er moet een psychiatrie bestaan waar

men kan wandelen, sporten, tuinieren, enzovoort. Er moet meer natuur komen, gezond

voedsel aanwezig zijn. Een klooster is misschien nog een goede oplossing.” (vrouw, 41 jaar)

Vervolgens gaven drie van de zeven respondenten aan dat het positief zou zijn wanneer het

psychiatrisch ziekenhuis nog meer begeleiding zou voorzien voor de zoektocht naar een

woonst of werk. Dit kan worden geassocieerd met het verder voorzien van opvolging en/of

begeleiding na ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis. Volgende anekdote weerspiegelt dit:

“Er wordt geen informatie gegeven waar je na ontslag terecht kan. Ze sturen mij naar mijn

huisdokter, maar meer dan een paar gesprekken met mij kan die man ook niet doen. Als er

wordt gekeken voor een afspraak met een psycholoog of met het centrum voor GGZ, dan zijn

daar grote wachtlijsten en het wordt dan moeilijk om mij naar daar door te verwijzen.” (man,

48 jaar)

Tot slot waren drie van de zeven respondenten van mening dat zij meer inspraak zouden

moeten krijgen in hun eigen hulpverleningsproces.

Specifieke noden/behoeftes in de GGZ

Ten eerste gaven vier van de zeven respondenten aan dat zij het meest nood hebben aan

individuele gesprekken met hulpverleners.

Gerelateerd aan deze gesprekken is de nood aan het volgen van dagtherapie om een opname

in een psychiatrisch ziekenhuis te voorkomen.

Ten derde vertelde een respondent dat hij van zijn drugsverslaving, net zoals van zijn

psychiatrische problematiek, af wou door zich te laten opnemen in een psychiatrisch

ziekenhuis.

Als vierde punt was er één respondent van mening dat hij het meest behoefte heeft aan

affectie, omdat hij dit nooit gekend heeft. Dit kan onder meer verwezenlijkt worden door

meer persoonlijk contact met hulpverleners.

Page 76: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

69

Ten vijfde vonden twee van de zeven respondenten het belangrijk om een woonst te hebben

om zo een stabiel leven uit te bouwen. Dit verloopt moeizaam omdat er een lange wachtlijst is

voor sociale woningen in Gent.

Vervolgens wil een respondent zich thuis voelen in het ziekenhuis en vindt hij het van groot

belang dat er een aantal nevenactiviteiten zoals sport of koken worden georganiseerd naast de

behandelingen.

Tot slot geeft een respondent aan dat hij nood heeft aan Leponex®221 om zijn

ziektesymptomen onder controle te houden.

3.3 Conclusie

Als wij kijken naar de respondenten werkzaam in de GGZ zien wij dat zij kwetsbare groepen

met een psychiatrische problematiek beschouwen als erg kwetsbare mensen. Onder dit begrip

worden vaak verscheidene zaken verstaan. Of deze doelgroep al dan niet een groot deel

uitmaakt van het aantal patiënten dat verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis hangt af van

ziekenhuis tot ziekenhuis. We kunnen stellen dat er meer mensen uit deze doelgroep in een

ziekenhuis in het centrum van Gent zullen verblijven dan wanneer dit ziekenhuis zich verder

van het stadscentrum bevindt. Er zullen ook meer personen uit deze doelgroep in opname zijn

in een gesloten afdeling dan in een open afdeling.

De doelgroep van dit onderzoek kan terecht in de bevraagde ziekenhuizen. Hierbij moet wel

worden opgemerkt dat elk ziekenhuis uitsluitingscriteria en een aantal voorwaarden hanteert

wat voor eventuele drempels bij cliënten kan zorgen. Hulpverleners geven aan dat zij een

positieve houding hebben tegenover deze doelgroep. Hun houding tegenover de doelgroep

kan wat verschillen met de houding tegenover andere cliënten omdat zij vaak meer zorg,

steun en begeleiding nodig hebben. Alle respondenten zijn het erover eens dat een

psychiatrisch ziekenhuis een geschikte omgeving is voor deze doelgroep. Wanneer de

psychiatrische problematiek wat gestabiliseerd is, zijn andere initiatieven meer op hun plaats.

Men vindt deze projecten positief, maar bemerkt wel dat er nog een aantal pijnpunten

aanwezig zijn om deze initiatieven ten volle te benutten.

Alle respondenten geven aan dat deze doelgroep gestigmatiseerd wordt. De maatschappij en

de media werken dit stigma in de hand. Hulpverleners kunnen dit stigma verminderen. Zij

stellen dat zij minder stigmatiserend zullen zijn dan de bevolking in het algemeen. Als men

221 Clozapine, beter bekend onder de merknaam Leponex®, is een medicijn dat gebruikt wordt bij mensen die kampen met schizofrenie. Het is een atypisch antipsychoticum en wordt voornamelijk gebruikt bij personen waarbij andere antipsychotica niet werken.

Page 77: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

70

wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis kan dit het stigma zowel afzwakken als

versterken.

Tot slot komen er nog een aantal aanbevelingen voor het wegwerken van drempels naar voor

zoals het verminderen van wachtlijsten, het aanpassen van de wetgeving, de kostprijs van een

opname die moet verbeteren, een betere continuïteit in het hulpverleningsproces met daarbij

een vlotte overgang van de ene naar de andere sector, meer inspraak voor cliënten, meer

doorgroeimogelijkheden en doorstroming naar bijvoorbeeld het daklozencircuit en tot slot een

hogere motivatie verkrijgen bij de cliënt.

Als wij kijken naar de onderzoeksresultaten voor de respondenten die behoren tot deze

kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek kunnen wij besluiten dat de respondent

voor dit onderzoek voornamelijk van het mannelijke geslacht, ongehuwd en Belg is. Verder

heeft men meestal geen kinderen en verblijft men in een sociale woning of is men dakloos.

Tot slot is het opvallend dat men leeft van een invaliditeitsuitkering.

Frappant is dat er frequent gebruik wordt gemaakt van alcohol en drugs, vaak in combinatie

met medicatie. Men kan concluderen dat de psychiatrische problematiek al een hele tijd

aanwezig is en meestal ook vroeg tot uiting is gekomen.

Ongeveer de helft van de respondenten stelt dat hij of zij niet tevreden is met zijn of haar

huidige geestelijke gezondheidstoestand. Diegenen die wel een verbetering zien in zijn of

haar problematiek, stellen dat dit vaak te danken is aan een aantal opnames in de psychiatrie

die zij hebben meegemaakt.

Wat opviel was dat ongeveer de helft van de respondenten zei dat zij het psychiatrisch

ziekenhuis gebruikt hebben als onderdak en niet zozeer omdat zij vonden dat hun

psychiatrische problematiek moest worden aangepakt.

Uit deze analyse blijkt duidelijk dat het merendeel van de respondenten meer gesprekken met

hulpverleners en de afbouw van medicatie een positieve evolutie zouden vinden.

Verder kunnen wij besluiten dat er toch een opvallend deel van de bevraagde personen de

behandeling heeft stopgezet. Alle mannelijke respondenten hebben het contact met de GGZ

stopgezet. De vrouwelijke respondent heeft dit niet gedaan.

Het stopzetten van een behandeling heeft vaak te maken met de levensgewoontes van de

respondenten of noden/behoeftes die niet helemaal werden ingevuld zoals de respondent dit

wou. Opvallend is ook dat de reden waarom men zich wendt tot de GGZ vaak ook de reden is

waarom men stopt met een behandeling. De bevraagde personen hebben nog met andere

instanties contact, buiten de GGZ, wat wijst op hun complexe meervoudige problematiek. De

aanbevelingen van de respondenten die behoren tot deze kwetsbare doelgroep zijn onder

Page 78: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

71

meer: meer gesprekken, meer rekening houden met individuele behoeftes van cliënten, een

plaats waar men tot rust kan komen, meer begeleiding na ontslag uit het ziekenhuis en tot slot

het hebben van meer inspraak in het eigen hulpverleningsproces.

Wij hebben vastgesteld dat drempels die hulpverleners aangeven kunnen verschillen met

drempels die de cliënt aangeeft.

Wat betreft drempels rond de eigen persoon kunnen wij besluiten dat hulpverleners schaamte

tegenover de omgeving als hoofddrempel zullen beschouwen. Daarnaast geeft men volgende

drempels aan: Personen erkennen hun problemen vaak niet en er zijn dikwijls vroegere

negatieve ervaringen geweest met de hulpverlening. Tevens is er de schrik om niet meer te

kunnen doen wat men wil en is er een gebrek aan motivatie bij de cliënt.

Respondenten uit de kwetsbare groep geven aan zijn/haar problematiek alleen te willen

oplossen, maar zij beseffen ook dat zij hiertoe niet in staat zijn. Een opvallend gegeven is het

feit dat er bezorgdheid en angst heerst bij het merendeel van de respondenten om wat andere

mensen zullen denken over hen. De meeste bevraagde personen hebben een zekere schrik om

als een buitenstaander bekeken te worden, maar toch geeft de meerderheid van de

respondenten aan dat zij geen schrik hebben om gediscrimineerd te worden.

De belangrijkste drempels die cliënten ervaren in verband met de organisatie, aangegeven

door hulpverleners, zijn: wachtlijsten, afstands- en vervoersproblemen, de kostprijs van een

opname, administratieve problemen, een lage kennis hebben van de GGZ. Daarnaast bestaan

er ook een aantal drempels eigen aan de werking van de diverse ziekenhuizen zoals het

verbod op alcohol en/of druggebruik en de vereiste een woning te hebben. Dit zijn dan de

exclusiecriteria die ziekenhuizen hanteren.

Respondenten die behoren tot de kwetsbare groep geven aan dat de weg vinden tot de juiste

hulpverlening vaak een doolhof is voor hen.

Of er zich afstands- en vervoersproblemen voordoen hangt sterk af van ziekenhuis tot

ziekenhuis. Dit heeft te maken met de ligging van het ziekenhuis.

Het is belangrijk te vermelden dat niet iedere respondent dit ervaart als een obstakel. Geen

enkele respondent is bezorgd om de kostprijs van een opname en de complexe administratie

in een psychiatrisch ziekenhuis werd niet aanzien als een drempel.

Tevens geven de respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis/centra een aantal

drempels tussen hulpverlener en hulpvrager aan zoals de achtergrond tussen beiden die erg

kan verschillen waardoor men elkaar moeilijk begrijpt. Er kunnen taalbarrières optreden. Er

bestaat vaak een wantrouwen tegenover de hulpverlening, de cliënt moet toestemming

Page 79: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

72

verlenen voor een behandeling wat niet altijd voor de hand ligt en ten slotte hebben cliënten

vaak het gevoel dat hulpverleners boven hen staan.

Volgens het merendeel van de respondenten uit deze kwetsbare doelgroep wordt er niet veel

tijd vrijgemaakt om naar hen te luisteren. Er kan worden besloten dat het soms moeilijk is

voor een hulpverlener om zich in te leven in de positie van de cliënt en dat deze cliënten dit

ook zo ervaren. Ongeveer de helft van de respondenten geven aan dat er een taalbarrière

aanwezig is tussen hen en de hulpverlener. Dit kan te maken hebben met het hanteren van een

vakjargon door specialisten of door het spreken van een vreemde taal.

Een opmerkelijk gegeven is het feit dat het merendeel van de respondenten vindt dat zij

weinig inspraak hebben. Vervolgens zien meer dan de helft van de bevraagde personen zich

niet als afhankelijk van de hulpverlening. Tot slot kunnen wij besluiten dat het merendeel van

de respondenten van mening is dat hulpverleners vaak te veel van hen verlangen.

Al deze ervaren drempels moeten genuanceerd worden door de vaststelling dat dit afhangt

van de persoon van de hulpverlener.

Page 80: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

73

Hoofdstuk 4: Toetsing aan de (internationale) literatuur

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het empirisch onderzoek getoetst aan de resultaten

van een aantal voorgaande (buitenlandse) onderzoeken. Er wordt een opdeling gemaakt

tussen de respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis/centrum en de kwetsbare

groepen met een psychiatrische problematiek waarbij we voor elke opdeling een onderscheid

maken tussen drempels, stigma’s en aanbevelingen.

4.1 Respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis/centrum

Drempels

Met betrekking tot de drempels rond de eigen persoon stellen wij vast dat hulpverleners

aangeven dat schaamte tegenover de omgeving als een hoofddrempel voor deze doelgroep

kan worden beschouwd. Andere drempels die werden aangegeven zijn vroegere negatieve

ervaringen met de hulpverlening, het niet erkennen van problemen en de angst om de vrijheid

te verliezen. Tot slot kan het ontbreken van een bepaalde motivatie vanwege de cliënt om een

behandeling op te zetten ook een belangrijke barrière tot de hulpverlening betekenen. Al deze

drempels werden ook geïdentificeerd in het onderzoek van Mericle et al.222 bij personen met

een ernstige psychiatrische problematiek die kampen met een drug- en/of alcoholverslaving.

De onderzoekers vonden echter ook dat armoede en sociale isolatie drempels kunnen vormen.

Deze drempels werden ook geïdentificeerd in het Belgisch onderzoek van Kerkhofs en Van

Regenmortel223 bij kansarme personen met een psychiatrische problematiek.

Drempels in verband met de organisatie werden ook aangegeven door hulpverleners in ons

onderzoek. Deze zijn wachtlijsten, afstands- en vervoersproblemen, de kostprijs van een

opname, administratieve problemen, zich niet kunnen conformeren aan de regels en de

structuur van het ziekenhuis en een lage kennis van de GGZ. In het onderzoek van Kerkhofs

en Van Regenmortel224 werden dezelfde drempels geïdentificeerd.

Enkel de drempel ‘wachtlijsten’ kwam ter sprake in het onderzoek van Mericle et al.225 Wel

werden er een aantal andere drempels geïdentificeerd: Beperkte mogelijkheden om

222 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., l.c., 173- 181. In dit onderzoek werden maatschappelijk werkers, psychiaters, psychologen of relatietherapeuten bevraagd. Het onderzoek werd gevoerd in San Francisco County. 223 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p. 224 Ibid., 291 p. 225 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., l.c.,173- 181.

Page 81: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

74

behandelingen te volgen, geen continuïteit van de zorg en het gebrek aan degelijke

behandelingen.

Tot slot hebben wij in ons onderzoek de drempels in verband met de relatie tussen

hulpverlener en hulpvrager achterhaald, zoals de verschillende achtergrond tussen beide

partijen, taalbarrières, wantrouwen vanuit de cliënt, het weigeren om een behandeling te

ondergaan en het gevoel van machteloosheid die cliënten tegenover de hulpverlener kunnen

ondervinden.

Deze drempels vonden wij terug in het onderzoek van Kerkhofs en Van Regenmortel.226 In

het onderzoek van Mericle et al.227 werden andere drempels geïdentificeerd: Hulpverleners

geven aan dat zij een gebrek aan training/opleiding hebben wat betreft middelenmisbruik. Zij

hebben vaak schrik om hun relatie met de cliënt op het spel te zetten wanneer zij proberen om

een behandelingsrelatie op te zetten met de hulpvrager.

Stigma’s

Alle hulpverleners in ons onderzoek zijn van mening dat deze doelgroep gestigmatiseerd

wordt. Uit de resultaten van het onderzoek van Lauber et al.228 voor psychiatrische patiënten

die behoren tot deze kwetsbare doelgroep trekt men dezelfde conclusies. Publicaties van

Brinkman229, Slebos-Eisenga230, Plooy231bevestigen dit ook. In ons onderzoek wordt

aangegeven dat hulpverleners andere initiatieven dan het psychiatrisch ziekenhuis meer

geschikt vinden voor de cliënt wanneer hun psychiatrische problematiek gestabiliseerd is.232

Hierbij moet wel worden opgemerkt dat men van mening is dat er niet voldoende initiatieven

en projecten verwezenlijkt zijn in de maatschappij om een degelijke opvang te voorzien voor

psychiatrische patiënten. Hulpverleners zullen ook een positieve houding aannemen

tegenover cliënten. Meer zelfs, zij stellen dat zij een positievere houding zullen aannemen dan

de bevolking in het algemeen.

Uit het onderzoek van Lauber et al.233 werden volgende gelijkaardige resultaten bevestigd:

Psychiaters staan algemeen gezien positief tegenover geestelijke gezondheidsfaciliteiten in de

226 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p. 227 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., l.c., 173- 181. 228 LAUBER, C. ANTHONY, M., AJDACIC-GROSS, V. en RÔSSLER, W., l.c., 423-427. Dit onderzoek werd enkel bij psychiaters gevoerd en niet bij maatschappelijk werkers. Tevens hebben alle respondenten hun praktijk in het Duitstalige gedeelte van Zwitserland. 229 BRINKMAN, F., l.c., 38-40. 230 SLEBOS-EISENGA, M., l.c., 3-8. 231 PLOOY, A., l.c., 38-47. 232 Deze initiatieven bevinden zich in de maatschappij, wat betekent dat zij voorstanders zijn van de tendens van vermaatschappelijking die zich momenteel voordoet in de GGZ. 233 LAUBER, C. ANTHONY, M., AJDACIC-GROSS, V. en RÔSSLER, W., l.c., 423-427.

Page 82: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

75

gemeenschap. Er wordt opgemerkt dat psychiaters een positievere houding zullen aannemen

dan de bevolking in het algemeen. Uit dit onderzoek blijkt evenwel ook dat psychiaters, net

zoals de bevolking in het algemeen, proberen om zich te distantiëren van mensen met een

psychiatrische problematiek als het gaat om sociale activiteiten in het dagelijkse leven zoals

een psychiatrische patiënt laten babysitten. In ons onderzoek wordt dit niet aangegeven door

de respondenten.

In ons onderzoek geven de respondenten een aantal strategieën aan om het stigma af te

zwakken zoals de cliënt actief betrekken en aan het woord laten wanneer men onderhandelt

over bepaalde zaken in zijn of haar hulpverleningsproces, hen naar buiten toe oriënteren en de

nadruk leggen op de verschillende sociale rollen van de cliënten. Daarnaast worden ook

werkgroepen vanuit de overheid opgericht en lopen er tal van projecten rond stigma’s

tegenover psychiatrische patiënten. Hulpverleners geven ook aan dat zij op een niet-

stigmatiserende manier praten met hun eigen netwerk waardoor hun kennissenkring een

andere kijk op de psychiatrie krijgt.

In het onderzoek van Lauber et al.234 kwam naar voren dat het goed zou zijn, als psychiaters

hun kennis over stigma’s en discriminatie verbeteren door het volgen van professionele

training. In het dagelijkse contact met de cliënt moeten zij luisteren naar de cliënt en zijn of

haar omgeving, naar wat zij belangrijk vinden in het hulpverleningsproces.

Aanbevelingen

Op structureel niveau geven hulpverleners een aantal strategieën aan om deze drempels te

verkleinen zoals het verminderen van wachtlijsten en aanpassingen in de wetgeving. Er moet

gewerkt worden aan de kostprijs van een opname. Er zou een betere continuïteit in het

hulpverleningsproces van de cliënt moeten komen, meer grensoverschrijdende structurele

samenwerking tussen verschillende sectoren. Tot slot geeft men aan dat er meer oplossingen

moeten worden gezocht in de richting van de laagdrempelige hulpverlening waaronder het

daklozencircuit, het straathoekwerk en de centra voor algemeen welzijnswerk.

Op het niveau van de cliënt kwamen volgende aanbevelingen naar voren: meer inspraak voor

cliënten, een werking die aangepast is aan het ritme van deze doelgroep en tot slot geeft men

aan dat cliënten meer gemotiveerd moeten zijn.

234 Ibid., 423-427.

Page 83: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

76

Respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis zijn voorstanders van het gebruik

van casemanagement. In alle ziekenhuizen wordt er gebruik gemaakt van

ontslagmanagement, maar casemanagement zou toch nog een extra stap in de goede richting

betekenen. Naast het gebruik van casemanagement sommen de hulpverleners nog een aantal

andere initiatieven op zoals psychiatrische thuiszorg, het straathoekwerk, beschut wonen, het

buddy-project Vlaanderen, het daklozencentrum, ACT en het project AZIS.

Als de resultaten uit het gevoerde empirisch onderzoek vergeleken worden met wat er

teruggevonden is in de literatuur dan moeten wij vaststellen dat de genoemde initiatieven en

methodieken gelijkend zijn. Opvallend is dat bijna alle initiatieven ook worden aangegeven in

de resultaten van de literatuurstudie, behalve het daklozencentrum en het bezoeken van een

psychiater. Redenen hiervoor kunnen gezocht worden in het feit dat men niet altijd genoeg

financiële middelen heeft om op consultatie te gaan bij een psychiater. Het bezoek aan een

psychiater wordt dan ook niet altijd als laagdrempelig beschouwd. Het daklozencentrum kan

wel hulp bieden bij het verschaffen van basisbehoeftes, maar er is daar niet altijd de nodige

psychiatrische expertise aanwezig om de cliënt verder te helpen.

Een belangrijke methodiek die werd teruggevonden in de literatuur is casemanagement met

zijn verschillende modellen en vormen. Er werd aangegeven door maatschappelijk werkers en

de psychiater in ons onderzoek dat de ziekenhuizen gebruik maken van ontslagmanagement,

maar dat casemanagement een stap in de goede richting zou betekenen. Ook gaf de psychiater

aan dat ACT een adequate manier is om drempels te verlagen.

Uit onze onderzoeksresultaten komt naar voren dat een groot deel van deze initiatieven,

waaronder ACT, nog niet genoeg zijn uitgewerkt en dat de structuur van de GGZ niet toelaat

om ze volledig en optimaal te laten werken.

In het onderzoek van Mericle et al.235 wordt ook aangegeven dat er meer laagdrempelige

initiatieven zouden moeten komen voor deze doelgroep, zoals crisiscentra. Daarnaast worden

andere aanbevelingen gedaan, namelijk het verbeteren van de toegang tot kwaliteitsvolle

zorg. Als we kijken naar het verbeteren van de zorg, dan vertelt men dat het positief zou zijn

om de behandeling langer te laten duren, om familieleden meer te betrekken, om geldbeheer

in de behandeling te integreren en om meer residentiële settings te bouwen. Dit laatste aspect

is in tegenspraak met onze onderzoeksresultaten waar men pleit voor alternatieven in de

samenleving. Dit kan te maken hebben met de ernst van de psychiatrische problematiek

waarmee personen kampen in het onderzoek van Mericle.

235 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., l.c., 173- 181.

Page 84: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

77

Tot slot geeft men aan dat de levenskwaliteit van de cliënt kan worden verbeterd door ervoor

te zorgen dat zij een stabiele en veilige woning hebben en er meer aangepaste initiatieven in

de gemeenschap zelf ter beschikking zijn.

4.1 Respondenten uit de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek

Persoonskenmerken

De meerderheid van de respondenten is man met een gemiddelde leeftijd van 38 jaar. Tevens

is het grootste deel van de bevraagde personen alleenstaand zonder kinderen en Belg.

Deze persoonskenmerken werden ook geïdentificeerd in het Amerikaans onderzoek van Kim

et al.236 bij dakloze personen met een ernstige psychiatrische problematiek.

Anders dan bij ons onderzoek (er werden geen allochtonen bevraagd), was ongeveer de helft

van de respondenten allochtoon. Dit heeft onder meer te maken met het land (De Verenigde

Staten) waar men onderzoek heeft gedaan.

De Amerikaanse onderzoeken van Odell et al.237 bij dakloze personen met een psychotische

stoornis, Sullivan238 bij dakloze personen met een psychiatrische problematiek, Hahm et al.239

bij personen met een psychiatrische problematiek, Folsom et al.240 bij personen met

schizofrenie, bipolaire stoornissen of een depressieve stoornis leveren gelijkaardige resultaten

op wat betreft deze persoonskenmerken. De gemiddelde leeftijd ligt er tussen 38 en 40 jaar,

met uitzondering van het onderzoek van Odell et al.241 waar bijna alle respondenten

autochtoon zijn. Het Nederlands onderzoek van Brook242 bij dakloze personen met een

psychiatrische problematiek geeft aan dat de gemiddelde leeftijd schommelt tussen 20 en 30

jaar.

Problematiek

Vier van de zeven respondenten maken gebruik van alcohol en drugs. Meestal werden deze

middelen gebruikt in combinatie met medicatie. De gemiddelde leeftijd waarop de eerste

problemen ontstonden is ongeveer 25 jaar. De helft van de respondenten gaf aan dat zij voor

236 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 237 ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c., 396-401. 238 SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. 239 HAHM, H.C. en SEGAL, S.P., l.c., 54-62. 240 FOLSOM, D.P., HAWTHORNE, W., LINDAMER, L., GILMER, T., BAILEY, A., GOLSAN, S., GARCIA, P., UNÜTZER, J., HOUGH, R. en JESTE, D.V., l.c., 370-376. 241 ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c., 396-401. 242 BROOK, O.H., l.c., 567-574.

Page 85: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

78

het eerst werden opgenomen toen zij tussen de 20 en 30 jaar waren. Eén persoon werd

opgenomen toen hij jonger dan 20 jaar was en de overige respondenten waren tussen 30 en 40

jaar.

Wat betreft hun opinie over de geestelijke gezondheidstoestand waarin zij nu verkeren, geeft

ongeveer de helft van de respondenten aan niet tevreden te zijn met zijn/haar geestelijke

gezondheidstoestand.

Uit het onderzoek van Kim et al.243 kunnen wij tevens concluderen dat iets meer dan de helft

van de respondenten alcohol en/of drugs gebruikt. Een opvallend verschil met ons onderzoek

is dat het overgrote deel van de respondenten aangeeft dat zij hun geestelijke

gezondheidstoestand uitstekend vinden, terwijl volgens de onderzoekers ongeveer de helft

duidelijk kampt met een psychiatrische problematiek. De gemiddelde leeftijd waarop deze

psychische problemen ontstonden is 18 jaar en de leeftijd waarop er voor het eerst een

opname plaatsvond is 21 jaar.

De studie van Dennis244 bij personen met een psychiatrische problematiek, Sullivan245, Salize

et al.246, Lauber et al.247 bij personen met een psychiatrische problematiek bevestigen de

resultaten uit ons onderzoek en dat van Kim et al.248 dat het merendeel van de respondenten

drugs en/of alcohol gebruikt. Uit het onderzoek van Odell249 vinden wij dat iets minder dan

de helft van de respondenten een alcohol- en/of drugafhankelijkheid heeft.

Drempels

In ons onderzoek werd gepolst naar ervaren drempels in de GGZ vanuit het perspectief van de

cliënt. Volgende drempels in verband met de organisaties werden aangegeven: onzekerheid

over de plaats waar men terecht kan voor hulp en afstands- en vervoersproblemen.

In de Amerikaanse onderzoeken van Rosenheck et al.250 bij dakloze personen met een

psychiatrische problematiek en Kim et al.251 en in de Belgische studies van Sannen252 en

243 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 244 DENNIS, D.L., BUCKNER, J.C., LIPTON, F.R. en LEVINE, I.S., l.c.,1129-1138. 245 SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. 246 SALIZE, H.J., DILLMAN-LANGE, C., KILLMANN, U., STERN, G., WOLF, I., HENN, F. en RÖSSLER, W., l.c., 207-216. 247 LAUBER, C., LAY, B. en RÔSSLER, W., l.c., 138-145. 248 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 249 ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c., 396-401. 250 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., l.c., 387-390. 251 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 252 SANNEN, L., o.c., 270 p.

Page 86: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

79

Kerkhofs et al.253 werden gelijkaardige drempels geïdentificeerd. In beide Belgische

onderzoeken werden er nog een aantal andere drempels waargenomen zoals financiële

drempels, instapvoorwaarden, informatisering van de organisaties en personeelsbezetting.

Een significant verschil tussen ons onderzoek en de studie van Kim et al.254 is het feit dat

ongeveer één derde van de respondenten aangaf bezorgd te zijn om de kostprijs van een

opname. Dit kan eventueel worden verklaard door het feit dat men geen geld genoeg heeft om

een privaat verzekeringscontract af te sluiten in de Verenigde Staten. In het onderzoek van

Sareen et al.255 bij personen met een psychiatrische problematiek wordt de financiële barrière

ook aangegeven om dezelfde reden als in de studie van Kim et al.256 Wat niet in ons

onderzoek terugkwam, maar wel in het onderzoek van Druss et al.257 bij personen met een

psychiatrische problematiek is dat het niet hebben van een gezondheidsverzekering betekent

dat men geen toegang krijgt tot de GGZ. Dit verschil kan worden verklaard door de werking

van de sociale zekerheid in de Verenigde Staten.

Wat drempels rond de eigen persoon betreft, wordt in ons onderzoek aangegeven dat zes van

de zeven respondenten het probleem zelf willen oplossen of met behulp van vrienden. Een

persoon geeft aan dat het opzoeken van professionele hulp veel tijd in beslag neemt of extra

problemen kan veroorzaken. Daarnaast was een groot deel van de respondenten bezorgd om

wat anderen van hen zouden denken wanneer zij hulp zochten in een psychiatrisch

ziekenhuis. Een minderheid van de bevraagde personen had schrik om gediscrimineerd te

worden. Daarnaast werden nog een aantal andere drempels aangegeven: het verliezen van de

vrijheid, situationele drempels zoals het hebben van kinderen en tot slot het zetten van de

grote stap naar het psychiatrisch ziekenhuis.

In de onderzoeken van Sannen258 en Kerkhofs en Van Regenmortel259 worden dezelfde

drempels aangegeven. In deze onderzoeken werd de verbintenissenproblematiek ook

aangegeven als drempel.

253 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p. 254 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 255 SAREEN, J., JAGDEO, A., COX, B.J., CLARA, I., TEN HAVE, M., BELIK, S.-L., DE GRAAF, R. en STEIN, M.B., l.c., 357-364. 256 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 257 DRUSS, B.G., ROBERT, A., ROSENHECK, M.D., l.c., 1775- 1718. 258 SANNEN, L., o.c., 270 p. 259 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p.

Page 87: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

80

In het onderzoek van Kim et al.260 en Sareen et al.261 zien wij een aantal gelijkaardige

drempels terugkomen: Iets meer dan de helft gaf aan het probleem alleen te willen oplossen,

een vijfde van de respondenten was bezorgd om wat anderen van hen zouden denken wanneer

zij om hulp kwamen vragen. Een vierde gaf aan dat het opzoeken van een hulpverlener teveel

extra moeilijkheden en tijd in beslag zou nemen. Iets minder dan 20 procent van de bevraagde

personen gaf aan bezorgd te zijn als hun omgeving zou vernemen dat zij een opname plannen.

Tot slot werden er nog een aantal andere redenen aangegeven waarom de respondent geen

hulp zocht in het onderzoek van Kim et al.262 Deze redenen werden niet verduidelijkt. Een

verschil met het onderzoek van Kim et al.263 is dat een minderheid van de respondenten

vreesde dat hij of zij gestigmatiseerd zou worden wanneer er een opname plaatsvindt in het

onderzoek Sareen et al.264 en ons onderzoek.

Als laatste komt de drempel in verband met de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager naar

voor. Respondenten uit deze doelgroep geven aan dat hulpverleners vaak geen tijd hebben om

naar hen te luisteren. Men weet geen raad met hun complexe problematiek en kan zich er

moeilijk in inleven. Taalbarrières komen ook frequent voor en tot slot stelt men vast dat

hulpverleners dikwijls te veel verlangen van de cliënt en zich vaak boven de cliënt plaatsen.

Deze drempels kunnen ook worden geïdentificeerd in het onderzoek van Sannen265 en

Kerkhofs en Van Regenmortel266. In deze studies werd er ook nog aangegeven dat de

professionalisering van de hulpverlening als drempel kan gelden.

Aanbevelingen

Door de respondenten werden volgende aanbevelingen op structureel niveau naar voren

gebracht: meer begeleiding na ontslag, het vinden van een goede woning na een opname in

een psychiatrisch ziekenhuis en tot slot meer inspraak krijgen in het eigen

hulpverleningsproces.

260 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 261 SAREEN, J., JAGDEO, A., COX, B.J., CLARA, I., TEN HAVE, M., BELIK, S.-L., DE GRAAF, R. en STEIN, M.B., l.c., 357-364. 262 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 263 Ibid., 363-375. 264 SAREEN, J., JAGDEO, A., COX, B.J., CLARA, I., TEN HAVE, M., BELIK, S.-L., DE GRAAF, R. en STEIN, M.B., l.c., 357-364. 265 SANNEN, L., o.c., 270 p. 266 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p.

Page 88: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

81

Op het niveau van de cliënt kunnen wij volgende aanbevelingen onderscheiden: het toedienen

van medicatie inperken, meer individuele gesprekken met een hulpverlener en zich thuis

voelen in het psychiatrisch ziekenhuis.

Hiernaast kwamen er nog een aantal afzonderlijke noden/behoeftes naar voren zoals het

volgen van dagtherapie, nood hebben aan affectie, de wens om drugvrij te zijn,

georganiseerde nevenactiviteiten en de nood aan medicatie.

In het onderzoek van Kim et al.267 werden volgende aanbevelingen geïdentificeerd.

Respondenten kampen met stigma’s en de angst om verstoten te worden uit de maatschappij.

Er moeten methoden worden bedacht om de waargenomen stigma’s van de cliënt te

verminderen. Als men zich meer zou focussen op het individu van elke cliënt en de

verschillende problemen die het gevolg kunnen zijn van deze drempels, zoals stigmatisering,

zou dit kunnen leiden tot doelgerichte interventies die deze drempels kunnen uitschakelen.

Zowel in ons onderzoek als in het onderzoek van Kim et al.268 komt naar voren dat de

respondenten een individueel gesprek positief vinden. Wat niet werd teruggevonden in ons

onderzoek is het feit dat men eerst de stigma’s moet wegwerken en dat men op die manier de

drempels kan uitschakelen.

267 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 268 Ibid., 363-375.

Page 89: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

82

Hoofdstuk 5: Algemeen besluit

Kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek vallen vaak uit de maatschappelijke

boot. Typerend voor deze mensen is het feit dat zij een achterstelling hebben in verschillende

levensdomeinen en ook zelden adequaat gebruik maken van voorzieningen, in het bijzonder

van de GGZ. Doordat zij een aantal problematische kenmerken vertonen, ervaren zij

drempels tegenover de GGZ waardoor het onmogelijk is om een goede aansluiting tussen hen

en deze voorzieningen te bewerkstelligen.

In deze masterproef hebben wij noden/behoeftes, drempels en gevolgen van deze drempels

voor kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek blootgelegd. Tevens werden een

aantal mogelijke oplossingen aangereikt die kunnen bijdragen tot een betere aansluiting van

deze groepen met de GGZ.

Om bovenstaande doelstelling te verwezenlijken hebben wij antwoorden proberen geven op

een aantal onderzoeksvragen via een literatuurstudie en een empirisch onderzoek.

Als men kijkt naar de kenmerken die kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek

typeren blijkt uit de literatuur dat deze doelgroep benadeeld wordt in alle levensdomeinen

tegenover de bevolking in het algemeen. Ook uit onze onderzoeksresultaten komt naar voor

dat de respondenten kampen met financiële en relationele problemen. Vaak gaat dit gepaard

met (tijdelijke) dakloosheid, geen werk hebben en het gebruik van drugs en/of alcohol. Het

gebruik van drugs en alcohol werd frequent gecombineerd.

De noden/behoeftes van deze doelgroep werden ook blootgelegd. Er werden noden

geïdentificeerd zowel in als buiten de GGZ. Los van de GGZ blijkt dat het krijgen van respect

en begrip een belangrijke nood/behoefte is. Men wil gezien worden als een volwaardig

persoon en een geschikte wijze vinden om te kunnen omgaan met vooroordelen. Deze

vooroordelen kunnen afkomstig zijn van de bevolking, waartoe hulpverleners ook behoren.

Als wij kijken naar noden/behoeftes in de GGZ komt als belangrijk punt naar voor dat men

voorstander is van een GGZ die gekenmerkt wordt door een continue beschikbaarheid van

hulpverleners en een vlotte continuïteit van de ene naar de andere dienst. Het actief mee op

zoek gaan naar een (sociale) woning voor de hulpvrager na een opname in een psychiatrisch

ziekenhuis kan als voorbeeld dienen.

Page 90: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

83

Wanneer wij kijken naar de drempels die deze doelgroep ervaart, kan een onderscheid

gemaakt worden tussen drempels rond de eigen persoon, drempels in verband met de

organisatie en drempels in verband met de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager.

In de literatuur geeft men aan dat drempels rond de eigen persoon psychologische drempels

kunnen zijn, drempels die te maken hebben met hun multicomplexe problematiek of verband

houden met situationele omstandigheden zoals het niet kunnen voorzien van kinderopvang en

het gebrek aan tijd. Uit onze onderzoeksresultaten blijkt dat hulpverleners bij hun cliënten

drempels identificeren zoals schaamte, het niet erkennen van de problematiek, vroegere

negatieve ervaringen met de hulpverlening, het verlies van vrijheid en een gebrek aan

motivatie bij de cliënt. De cliënten zelf geven aan hun probleem alleen te willen oplossen.

Ook waren zij bezorgd om wat anderen van hen zouden denken wanneer er een opname zou

plaatsvinden. Uit de antwoorden van professionelen en patiënten blijkt dat cliënten vaak

misverstaan worden. Hulpverleners stellen dat cliënten geen ziektebesef hebben en kampen

met een gebrekkige motivatie, maar vaak wil de hulpvrager zelf zijn of haar problemen

oplossen vooraleer een iemand die zij niet kennen en vaak ook niet vertrouwen, zich gaat

mengen in zijn of haar problematiek. Cliënten ervaren inderdaad vaak het verlies van hun

vrijheid bij een opname, maar het feit dat men ontslagen wil worden uit het psychiatrisch

ziekenhuis kan ook te maken hebben met situationele drempels, zoals het hebben van

kinderen. Ook kunnen cliënten simpelweg niet wennen aan een residentiële setting omdat zij

aan een aantal strikte voorwaarden moeten voldoen. Hulpverleners geven wel aan dat cliënten

de tijd krijgen om te wennen aan hun nieuwe omgeving, maar het is vanzelfsprekend dat dit

niet lukt bij elke cliënt. Men houdt namelijk nog te weinig rekening met de individuele

behoeftes van deze doelgroep. Hulpverleners zijn niet altijd goed op de hoogte van de

leefwereld van de cliënt. Hierdoor zien hulpverleners soms niet wat precies het probleem is

voor de hulpvrager en het gedrag van cliënten wordt vaak verkeerd geïnterpreteerd.

Als wij kijken naar drempels in verband met de organisatie worden in de literatuur volgende

structurele drempels weergegeven: drempels rond de interne organisatie, financiële drempels

en een gefragmenteerde hulpverlening. Respondenten werkzaam in psychiatrische

ziekenhuizen/centra en uit de kwetsbare doelgroep, namelijk de cliënten in de GGZ, geven

dezelfde drempels aan als vermeld in de literatuur. Toch is er een verschil terug te vinden

tussen hulpverleners en cliënten met betrekking tot de kostprijs van een opname en de

complexe administratie in een organisatie. Hulpverleners geven aan dat deze twee zaken voor

drempels kunnen zorgen terwijl de kwetsbare groep deze twee punten niet als drempels

Page 91: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

84

benoemt. Dit kan worden verklaard doordat hulpverleners wel al te maken hebben gehad met

cliënten die deze drempels hebben ervaren.

Tot slot kunnen er ook drempels ontstaan in verband met de relatie tussen hulpvrager en

hulpverlener. In de literatuur geeft men aan dat er sociale, culturele en psychologische

drempels kunnen ontstaan. Ook de professionalisering van de hulpverlening kan een

hindernis vormen voor een goede aansluiting met de GGZ. De hulpverleners in ons

onderzoek identificeren identieke drempels. Ook de respondenten uit de kwetsbare groep met

een psychiatrische problematiek geven dezelfde drempels aan, maar merken op dat het

hebben van weinig inspraak in het hulpverleningsproces ook een drempel vormt.

Slechts één hulpverlener gaf aan dat de cliënt meer inspraak moet krijgen tijdens een

behandeling. Doordat cliënten weinig of geen inspraak hebben, kan er ook een deel van hun

motivatie wegvallen, waardoor zij vaak afhaken tijdens een behandeling.

Kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek ervaren dus een aantal drempels. Het

gevolg hiervan is ondermeer dat zij zich gestigmatiseerd voelen. Door hun meervoudige

problematiek die gepaard gaat met psychische problemen moeten zij afrekenen met een reeks

vooroordelen en worden zij aanzien als mensen die geen nuttige inbreng meer hebben in onze

maatschappij. Het erkennen van de stigma’s van deze doelgroep is van groot belang

aangezien personen hierdoor vaak worden belemmerd in het dagelijkse leven. Stigma’s

kunnen verstrekkende gevolgen hebben. Stigmatisering van de kwetsbare groep kan ervoor

zorgen dat zij een zeer laag zelfbeeld ontwikkelen dat gepaard kan gaan met sociale

uitsluiting en discriminatie. Onze maatschappij, met als koploper de media, schetst vaak een

negatief en uitvergroot beeld van deze doelgroep en de GGZ. Er moet een positieve

beeldvorming gecreëerd worden om vooroordelen tegenover kwetsbare groepen met een

psychiatrische problematiek af te zwakken. Dit moet op de eerste plaats verwezenlijkt worden

door personen die dagelijks in contact komen met deze doelgroep, namelijk hulpverleners in

de GGZ. Zij hebben een voorbeeldfunctie te vervullen voor de bevolking in het algemeen.

Een eerste stap in de goede richting is het informeren van kennissen en familie zodat er een

correct beeld kan ontstaan over het psychiatrisch ziekenhuis. Ook de media kan hierin

bijdragen door niet te focussen op de extreme en zeldzame feiten die zich voordoen in de

GGZ. In de setting van het psychiatrisch ziekenhuis lopen er vaak een aantal projecten en

campagnes die tot doel hebben de bevolking te sensibiliseren rond stigmatisering van

psychiatrische patiënten. Het organiseren van een ontbijtbuffet met zowel psychiatrische als

Page 92: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

85

niet-psychiatrische patiënten en het opstarten van een workshop over dit thema zijn concrete

voorbeelden van het tegengaan van stigmatisering.

Als laatste doelstelling van dit onderzoek werd gezocht naar werkbare

aanbevelingen/oplossingen vanuit de literatuur en het empirisch onderzoek. Deze initiatieven

proberen anders te werken dan de klassieke hulpverleningsmethoden. Men kan deze

aanbevelingen indelen op twee niveaus, namelijk het niveau van de cliënt en het niveau van

de organisatie. Hieronder worden kort de meest relevante initiatieven aangehaald. Dit zijn de

methodieken die de beste oplossing kunnen bieden aan drempels die geïdentificeerd werden

in de literatuur en in onze onderzoeksresultaten.

Op het niveau van de cliënt is de persoonlijke relatie tussen cliënt en hulpverlener niet te

onderschatten. De ultieme voorwaarde voor een geslaagde behandeling is een goede relatie

tussen hulpverlener en hulpvrager. Een moeilijk punt is de autonomie van de hulpvrager. De

cliënt wil vaak meer inspraak in het eigen hulpverleningsproces, maar dit is niet altijd

mogelijk vanwege zijn of haar psychiatrische problematiek. Dit betekent dat de hulpverlener

vaak aanvoelt dat het soms niet anders kan dan zelf bepalen wat goed is voor de cliënt. Dit

heeft als gevolg dat er volledige afhankelijkheid van de hulpvrager tegenover de hulpverlener

kan ontstaan. Tevens kan deze aanpak er ook voor zorgen dat de cliënt bijna geen inspraak

meer heeft waardoor zijn noden/behoeftes niet vervuld worden en hij of zij afhaakt. Sinds een

aantal jaren is er meer aandacht voor zorgvernieuwing waarbij men veel belang hecht aan het

principe van ‘zorg op maat’. De methodiek van casemanagement werkt via dit principe. Dit is

een methodiek die zich speciaal richt op de problematiek van de gefragmenteerde

hulpverlening waardoor kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek op een niet

adequate manier gebruik kunnen maken van het zorgaanbod. Er bestaan verschillende vormen

van deze methodiek zoals ACT. Deze vorm werkt nog meer drempelverlagend dan

casemanagement. ACT werkt vindplaatsgericht en is dag en nacht beschikbaar. Belangrijk om

hier te vermelden is dat sommige modellen van casemanagement evenveel effect hebben als

ACT. Bij zorgcoördinatie wordt de nadruk op de continuïteit van de hulpverlening gelegd. Er

worden intensieve zorgen geboden en men blijft contact houden met de cliënt. Dit

symboliseert de onvoorwaardelijke relatie.

Een andere methodiek op het niveau van de cliënt is bemoeizorg waarbij hulpverleners

letterlijk achter de cliënt aangaan en hen blijven proberen te motiveren tot het in gang zetten

van een hulpverleningsproces. De wijkgezondheidscentra worden ook gekenmerkt door een

Page 93: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

86

laagdrempelige werking onder meer op financieel gebied. De cliënt wordt ook betrokken bij

de werking van deze centra waardoor men het gevoel krijgt dat men meetelt in onze

maatschappij. Het wijkgezondheidscentrum werkt multidisciplinair wat wil zeggen dat men

verschillende hulpverleners onder één dak heeft. Dit is volgens ons een goed initiatief om

versnippering van de hulpverlening tegen te gaan. De assertieve hulpverlening is ook een

belangrijke vorm van hulpverlenen. Bovenstaande projecten zijn hier ook op gebaseerd. Deze

methodiek is voornamelijk geschikt voor cliënten die moeilijk bereikbaar zijn. Men spreekt

ook over outreachende of vindplaatsgerichte hulpverlening in dit verband. De hulpverlener

begeeft zich namelijk naar de plaats waar de cliënt vertoeft. Op die manier kan er een

vertrouwensband ontstaan. Drempels zoals afstands- en vervoersproblemen, wantrouwen

tegenover de hulpverlener en de weg niet vinden naar de GGZ kunnen hiermee vermeden

worden. Tot slot is er het Buddyproject Vlaanderen dat zich niet profileert als een

hulpverleningsmethodiek, maar eerder als een soort vrijwilligerswerk waar alles vrijblijvend

is en er geen druk voor de cliënt is om te presteren. Het voordeel van dit project is dat er

plaats is voor individuele begeleiding voor de hulpvrager zodat de noden/behoeftes van de

cliënt kunnen worden vervuld. Cliënten worden begeleid door een vrijwilliger, met of zonder

kennis van de GGZ. Dit project is volgens ons positief omdat de wereld van kwetsbare

groepen met een psychiatrische problematiek wat dichter komt te staan bij een maatschappij

die terugdeinst voor deze groep. Op die manier kan deze methodiek helpen om het stigma

tegenover deze doelgroep in te perken.

Als wij kijken naar onze onderzoeksresultaten dan kunnen wij besluiten dat dezelfde

aanbevelingen worden vernoemd. De respondenten werkzaam in een psychiatrisch

ziekenhuis/centrum benadrukken wel extra de motivatie van de cliënt als voorwaarde voor

een succesvolle behandelingsrelatie. Ook geven zij het daklozencentrum, het bezoek aan de

huisarts en de centra voor GGZ aan als laagdrempelige initiatieven. Wij merken op dat deze

centra voorzien in de basisbehoeftes van de cliënt maar geen intensieve psychiatrische

hulpverlening kunnen bieden. Een huisarts heeft ook niet de mogelijkheden om intensieve

psychische zorgen te verlenen. Respondenten die behoren tot de kwetsbare groepen met een

psychiatrische problematiek leggen voornamelijk de nadruk op de persoonlijke relatie tussen

hulpverlener en cliënt met als hoofdpunt dat er meer inspraak moet komen voor hen.

Op het niveau van de organisaties (structureel niveau) kan men ook een aantal

aanbevelingen/oplossingen onderscheiden. Uit de literatuur blijkt dat er nood is aan een

structurele samenwerking tussen de GGZ en andere sectoren. Men wil een verbeterde

Page 94: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

87

continuïteit bewerkstelligen zodat cliënten op een efficiënte en snelle manier hulp kunnen

ontvangen. Dit kan worden gerealiseerd door het oprichten van zorgcircuits. Hierbij wordt

een individueel plan opgesteld waarbij alle hulp wordt gecoördineerd. Naast deze zorgcircuits

kan de aansluiting tussen kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek en de GGZ

worden verbeterd door het inschakelen van een maatschappelijk steunsysteem dat een geheel

aan voorzieningen voorstelt met zowel ondersteuning van personen als middelen. Tot slot

werd er aangegeven in de literatuur dat er een aantal woonprojecten zijn opgericht zoals

beschut wonen, psychiatrische verzorgingstehuizen en psychiatrische thuiszorg. Voor deze

projecten kan er ook worden gesteld dat zij drempelverlagend werken doordat hulpverleners

mensen zullen begeleiden in de eigen thuissituatie. Dit heeft als grote voordeel dat cliënten

zich niet telkens moeten verplaatsen naar de plaats waar de hulpverlener zich bevindt.

Uit onze onderzoeksresultaten blijkt dat hulpverleners woonprojecten aangeven als een

mogelijke oplossing net zoals samenwerking over de sectoren heen en het opzetten van

zorgcircuits binnen het psychiatrisch ziekenhuis. De expertise die men heeft in de GGZ, moet

kunnen worden doorgegeven aan andere sectoren. Op die manier weten ook hulpverleners die

werkzaam zijn in andere sectoren hoe zij moeten omgaan met deze doelgroep. Zij geven ook

nog een aantal andere pijnpunten aan die zouden moeten verbeteren, namelijk het

verminderen van wachtlijsten in de GGZ en in andere sectoren, wetgeving van de sociale

huisvestingsmaatschappij die moet worden aangepast zodat mensen vlugger een sociale

woning kunnen krijgen en het doen dalen van de kostprijs van een opname. De respondenten

die behoren tot de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek geven aan dat zij

meer begeleiding in alle levensdomeinen na ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis willen.

Dit kan gebeuren doordat hulpverleners mee helpen zoeken naar werk en een woonst. Ook

vinden cliënten het belangrijk dat zij na een opname terechtkunnen bij ambulante

voorzieningen in de GGZ zoals een zelfstandig gevestigde psychiater of psycholoog en de

centra voor GGZ. Hulpverleners zouden nog meer per individu moeten kijken naar geschikte

initiatieven wanneer de opname ten einde loopt. Hierbij denken wij aan het zoeken van

(vrijwilligers) werk, een woning, interessante dagactiviteiten, enzovoort. In de literatuur

wordt aangegeven dat casemanagement en zorgcircuits kunnen bijdragen tot meer individuele

begeleiding van de cliënt.

Wij kunnen dus besluiten dat er al heel wat initiatieven en projecten lopen om de aansluiting

tussen kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek en de GGZ te verbeteren. Dit

zijn initiatieven die zowel in de GGZ worden verwezenlijkt als in de maatschappij. Hierbij

Page 95: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

88

moet er worden opgemerkt dat er toch een aantal initiatieven zijn die nog niet volledig op

punt zijn gesteld of simpelweg niet bestaan in België. Het gevolg hiervan is dat er geen

daadwerkelijke hulp kan worden geboden aan de beoogde doelgroep.

Methodieken die nog niet of in beperkte mate verwezenlijkt zijn in België zijn onder meer

casemanagement in de GGZ. Dit bestaat wel al in de drughulpverlening, maar in de GGZ is

dit enkel gekend onder de vorm van ontslagmanagement. Ook ACT is een amper uitgewerkt

concept. Aan de hand van de literatuurstudie in deze masterproef werd duidelijk dat in landen

zoals Nederland en de Verenigde Staten al heel wat meer (proef)projecten rond onder andere

ACT, ACCESS, bemoeizorg, zorgcoördinatie, enzovoort werden opgezet. De reden hiervoor

kan onder meer gezocht worden in het feit dat de structuur van de GGZ het simpelweg niet

toelaat om deze projecten op te starten. Oorzaken hiervan zijn onder meer het gebrek aan

middelen en mensen. Hierbij wordt de bedenking gemaakt dat er niet altijd een tekort aan

middelen heerst, maar dat men de middelen die men heeft slecht aanwent. Het

gefragmenteerde zorgaanbod dat leidt tot versnippering en het gebrek aan samenwerking

zowel met diensten binnen als buiten de GGZ vormen ook mogelijke oorzaken. De genoemde

aanbevelingen en mogelijke oplossingen om de aansluiting tussen beide partijen, namelijk de

doelgroep van dit onderzoek en de GGZ, te verbeteren zouden extra aandacht moeten krijgen.

Er zouden meer middelen vanuit de overheid moeten worden vrijgemaakt om deze

initiatieven volledig tot hun recht te laten komen. Tevens zou men zich moeten baseren op

buitenlandse projecten die al goed op weg zijn om deze aansluiting te verbeteren.

In onze onderzoeksresultaten werd het belang van doorverwijzers extra benadrukt.

Doorverwijzers zoals een huisarts zouden een proces van motivatie op gang brengen zodat de

cliënt zich wil aanmelden in een psychiatrisch ziekenhuis. Daarna is het de taak van de

hulpverleners in de GGZ om de cliënt te motiveren voor een behandeling. Samenwerking

tussen de verschillende de eerste, tweede en derde lijn van de hulpverlening is dan ook

noodzakelijk.

Het verbeteren van de aansluiting tussen kwetsbare groepen met een psychiatrische

problematiek en de GGZ vraagt geen eenzijdige oplossing. Er moeten zowel structurele

veranderingen als veranderingen in de houding van de cliënt, de hulpverleners en de

bevolking in het algemeen komen. Zo moeten stigma’s tegenover de doelgroep worden

weggewerkt. Hulpverleners in de GGZ en de media zijn actoren die zich in een positie

bevinden om nuttig werk te leveren.

Tot slot moet er ook worden geluisterd naar de stem van deze doelgroep. Zij ervaren soms

andere drempels dan de obstakels die hulpverleners aangeven. De oorzaak hiervan kan

Page 96: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

89

worden gezocht in het feit dat hulpverleners de noden/behoeftes van de cliënten niet

ontdekken door bijvoorbeeld een slechte vertrouwensrelatie tussen beide partijen.

De hulpverlener moet een onvoorwaardelijke relatie aangaan met de cliënt.

Soms is het moeilijk om aan hun noden/behoeftes te voldoen in de setting van een

psychiatrisch ziekenhuis. Personen werkzaam in psychiatrische ziekenhuis/centra zouden

meer op de hoogte moeten zijn van de leefwereld van deze kwetsbare groepen. Dit kan enkel

verwezenlijkt worden door vindplaatsgericht te werken. Dit zou kunnen worden bereikt door

outreachende teams in te zetten die werkzaam zijn vanuit het psychiatrisch ziekenhuis.

Men moet de GGZ tot bij de cliënt brengen en niet wachten tot de cliënt naar de GGZ komt.

Als de cliënt niet zelf naar de hulpverlener gaat, dan moet men ernaar op zoek. Dit kan vaak

lastig en confronterend zijn, maar het is wel hetgeen een goede hulpverlener in zich moet

hebben om een geslaagde hulpverleningsrelatie tot stand te brengen.

Wanneer er echt tijd wordt gemaakt om hen te beluisteren met een onbevooroordeelde

houding vanwege de hulpverlener, zal er pas echt een duurzame oplossing voor deze

problematiek ontstaan. De hoofdverantwoordelijke van een goede hulpverlening in de GGZ,

is nog steeds de hulpverlener zelf.

Page 97: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

90

Bibliografie

Boeken BAART, A. Tweespraak, vier gesprekken over het ene goed van presentie, Utrecht, Stichting Presentie en Den Bosch: Actioma, 2006, 35 p. BECK, M., VANROELEN, C. en LOUCKX, F., Sociale breuklijnen in de gezondheid en de gezondheidszorg, 2002, Brussel, VUBPRESS, 311 p. BOON, L., Zorgdynamiek en samenwerking: dilemma’s en nieuwe opties bij geestelijke gezondheidszorg, transmurale zorg, zorgaanbieder, zorgverleners, ouderenzorg, Amstelveen, Stichting Sympoz, 1995, 128 p. CALLENS, S. en PEERS, J., Organisatie van de gezondheidszorg, Antwerpen/Groningen/Oxford, Intersentia, 2003, 467 p. CASSELL, C. en SYMAN, G., Essential guide to qualitative methods in organizational research, London, Sage Publications Inc., 2004, 388 p. DECORTE, T., Methoden van criminologisch onderzoek: Ontwerp en dataverzameling, Gent, Faculteit rechtsgeleerdheid, 2009-2010, 79-100. (cursus 2009-2010) DEPREEUW, W., Landloperij, bedelarij en thuisloosheid: een socio-historische analyse van repressie, bijstand en instellingen, Antwerpen, Kluwer, 1988, 629 p. DOM, G., Dubbeldiagnose, als verslaving en psychische problemen samengaan, Berchem, Uitgeverij EPO vzw, 1999, 246 p. DRIESSENS, K. en VAN REGENMORTEL, T., Bind-kracht in armoede. Leefwereld en hulpverlening., Leuven, LannooCampus, 2006, 355 p. HERMANS, K., DE COSTER, I. en VAN AUDENHOVE, C., Bed Bad Brood. Laagdrempelige opvang van thuislozen, Antwerpen-Apeldoorn, Garant-Uitgevers n.v., 2007, 103 p. HEYNDRICKX, P., BARBIER, I., DRIESEN, H., VAN ONGEVALLE, M. en VANSEVENANT, K., Meervoudig gekwetsten. Contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen., Leuven, Uitgeverij Lannoo Campus, 2005, 220 p. HOOGENDAM, S. en VREENEGOOR, E., Intensief casemanagement en complexe meervoudige problemen., Bussum, Uitgeverij Coutinho b.v., 2002, 164 p. KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., Versterkend werken door nieuwe vormen van liaisons: methodische ontwikkeling voor de bevordering van de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor personen die in armoede leven., 2005, Leuven, Hoger instituut voor de arbeid, 291 p.

Page 98: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

91

LOHUIS, G., SCHILPEROORT, R. en SCHOUT, G., Van bemoei- naar groeizorg: methoden voor de OGGz, Groningen, Wolters-Noordhoff, 2002, 152 p. NEDERHOED, P., Helder rapporteren, Bohn Stafleu Van Loghum Slaterus, Houten, 2007, 402 p. POLSTRA, L., Tussen isolement en integratie: een onderzoek naar zorgcoördinatie in de geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, SWP, 1997, 191 p. RUSSEL, K. en GARRETT, R., Responding to the homeless: policy and practice, New York, Plenum press, 1992, 258 p. SANNEN, L., Drempels naar welzijnsvoorzieningen: de cliënt aan het woord, Literatuurstudie en diepte-interviews bij kansarmen en etnisch- culturele minderheden, Leuven, Hoger instituut voor de arbeid, 2003, 270 p. SCHUYT, C.J.M., Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat, Leiden/Antwerpen, Stenfert Kroese, 1991, 370 p. SHEPHERD, G., Rehabilitatie van de chronisch psychiatrische patiënt, Utrecht/Antwerpen, Bohn, Scheltema en Holkema BV, 1989, 160 p. VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A., Vermaatschappelijking van de zorg voor psychisch kwetsbare mensen, Leuven, Lannoo Campus, 2005, 139 p. VAN DE LINDT, S., Bemoei je ermee, Leidraad voor assertieve psychologische hulp aan zorgmijders, Assen, Van Gorcum en comp., 2000, 116 p. VAN DE LINDT, S., Een kwestie van samenspel. Sturen en verbeteren van de zorgketen voor zorgmijders, Assen, Koninklijke Van Gorcum BV, 2005, 97 p. VANDENBROELE, H. en LEMBRECHTS, R., Psychiatrische thuiszorg: Modellen, concepten, beleidsintenties en lastenboek, Leuven-Apeldoorn, Garant-Uitgevers n.v., 1999, 193 p. VAN DER PLOEG, J. en SCHOLTE, E., Homeless youth, London-Thousand Oaks-New Delhi, Sage Publications, 1997, 197 p. VAN DIEST, H., VAN WIJNGAARDEN, B. en WENNINK, J., De vraag ontleed. Criteria voor een vraaggerichte GGZ, Utrecht, Trimbos Instituut, 2002, 93 p. VAN HAM, S. en SABBE, B. met medewerking van B. DE WILDE , Onderzoek naar effectiviteit van de residentiëel geïntegreerde behandeling voor patiënten met een dubbel diagnose, Gent, Academia Press, 182 p. VAN REGENMORTEL, T., Maatzorg: een methodiek voor het begeleiden van kansarmen-theorie en praktijk in het OCMW van Genk, Leuven, Acco, 1996, 189 p.

Page 99: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

92

VAN REGENMORTEL, T., DEMEYER, B., VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., Zonder (t) thuis. Sociale biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit., Leuven, Uitgeverij Lannoo Campus, 2006, 320 p. VAN RIET, N. en WOUTERS, H., Casemanagement: Een leer- en werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg- hulp- en dienstverlening, Assen, Koninklijke Van Gorcum b.v., 2010, 174 p. VETTENBRUG, N., WALGRAVE, L. en VAN KERKVOORDE, J., Jeugdwerkloosheid, delinquentie en maatschappelijke kwetsbaarheid, Antwerpen, Uitgeverij Kluwer, 1984, 40 p. WOLF, H., Straathoekwerk, een algemene inleiding, Antwerpen, Standaard Uitgeverij MIM, 1997, 100 p. Verzamelwerken BEYENS, B. en TOURNEL, H., ‘Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven/ Den Haag, Acco, 2009, 196-227. DE WILDE, H., ‘Zelfhulpgroepen en de professionalisering van de hulpverlening’ in Toegankelijkheid van de voorzieningen in de welzijns- en gezondheidszorg, OPDEBEECK, S., VAN AUDENHOVE, C. en LAMMERTYN, F., (eds.), Leuven, LUCAS K.U. Leuven, 1998, 17-23. MACKENBACH, J., ‘Sociaal-economische verschillen in Nederland’ in Sociale ongelijkheid en verschillen in gezondheid, RAES, V., KERKHOFS, E. en LOUCKX, F., (eds.), Brussel, VUBPRESS, 1993, 38-57. O’GORMAN, A., ‘Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven/ Den Haag, Acco, 2009, 513-535. VAN BAAR, J., ‘Van ‘gesticht’ naar modern ziekenhuis’ in Het psychiatrisch ziekenhuis. Verblijf, behandeling en genezing van patiënten in de psychiatrische inrichting, LUTTERS, G. en SMITS, W.C.M. , (eds.), Amsterdam/Brussel, Agon Elsevier, 1968, 13-17. VAN DEN EYNDE, M., ‘Naar een grotere toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg’ in Dicht bij de mensen. Een mozaïek van ideeën en initiatieven omtrent geestelijke gezondheid, KONING BOUDEWIJNSTICHTING, (eds.), Brussel, New Goff n.v., 2005, 26-31.

Page 100: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

93

Tijdschriftartikels BAK, M., RADSTAKE, S. en VAN OS, J., ‘Consultatie aan huisartsen ter detectie van zorgvermijdende mensen met een psychose’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 1999, 1281-1289. BAUMANN, A.E., ‘Stigmatization, social distance and exclusion because of mental illness: The individual with mental illness as a 'stranger', International review of psychiatry, 2007, 131-135. BOVENBERG, F., MULDER, N. en ROOSENSCHOON, B-J., ‘De persoonsgebonden aanpak in Rotterdam. Bemoeizorg en rehabilitatie combineren in een Assertive Community Treatment-team.’, Passage, 2005, 53-61. BRANSEN, E., PLANIJE, M. en WOLF, J., ‘Zorg in de eigen leefomgeving voor mensen in de marge. Outreachende zorg door het Leger des Heils’, Passage, 2003, 243-251. BRINKMAN, F. ‘Laagdrempeligheid vereist deskundigheid’, Passage, 1995, 38-40. BROOK, O. en BROOK, F., ‘Verslaafd aan een thuisloos bestaan of thuis in de verslaving? Een onderzoek naar het effect van vermaatschappelijking van de zorg voor thuislozen met een verslavingsproblematiek op het aantal heropnamen’, Passage, 2000, 187-192. BROOK, O.H., ‘Heropnames van thuislozen in het algemeen psychiatrisch ziekenhuis: een onderzoek op basis van het Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg (PIGGZ) in de periode 1990-1995’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1999, 567-574. BRUFFAERTS, R., BONNEWYN, A., VAN OYEN, H., DEMAREST, S. en DEMYTTENAERE, K., ‘Prevalentie van mentale stoornissen in de Belgische bevolking. Resultaten van de European Study on Epidemiology of mental disorders (ESEMeD)’, Tijdschrift voor Geneeskunde, 2004, 75-85. BRUYNOOGGHE, K., BRACKE, P. en VERHAEGHE, M., ‘Netwerkanalyse en de integratie van hulpverleningsnetwerken.’, Tijdschrift voor welzijnswerk, 2003, 22-38. CALLOWAY, M. O., MORRISSEY, J.P., ‘Overcoming service barriers for homeless persons with serious psychiatric disorders’, Psychiatric services, 1998, 1568-1572. CORRIGAN, P.W., ‘Don’t call me nuts: an international perspective on the stigma of mental illness’, Acta psychiatrica Scandinavica, 2004, 403-404. CRAIG, T. en TIMMS, P., ‘Facing up to social exclusion: services for homeless mentally ill people’, International review of psychiatry, 2000, 206-211. CRIPS, A.H. en GELDER, M.G., ‘Stigmatisation of people with mental illnesses’, The British journal of psychiatry, 2000, 4-7.

Page 101: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

94

DARBYSHIRE, P., MUIR-COCHRANE, E., FEREDAY, J., JUREIDINI, J. en DRUMMOND, A., ‘Engagement with health and social care services: perceptions of homeless young people with mental health problems’, Health and social care in the community, 2006, 553-562. DE SCHIPPER, E., VAN BERKEL, H. en SPOOR, J., ‘Bemoeizorg aan het begin, soms tegen beter weten in….’, Passage, 1999, 80-85. DENNIS, D.L., BUCKNER, J.C., LIPTON, F.R. en LEVINE, I.S., ‘A decade of research and services for homeless mentally ill persons. Where do we stand?’, American Psychologist, 1991, 1129-1138. DICKEY, B., ‘Review of programs of persons who are homeless and mentally ill’, Harvard Review Psychiatry, 2000, 242-250. DRAKE, R.E., OSHER, F.C. en WALLACH, M.A., ‘Homelessness and dual diagnosis’, American Psychologist, 1991, 1149-1156. DRENTH, R. en NIEUWENHUIZEN, C., ‘Grenzen aan de zorg? Werken met zorgwekkende zorgmijders.’, Passage, 1998, 204-212. DRÖES, J., ‘Zorgcoördinatie, casemanagement en rehabilitatie’, Passage, 1997, 2-4. DRUSS, B.G. en ROSENHECK, R.A., ‘Mental disorders and access to medical care in the United States’, The American journal of psychiatry, 1998, 1775-1777. ESCHER, A., ROMME, M., BREULS M. en DRIESSEN, G., ‘Maatschappelijk kwetsbaar en langdurig psychiatrisch ziek zijn’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1987, 266-281. FISHER, S.N., SHINN, M., SHROUT, P. en TSEMBERIS, S., ‘Homelessness, mental illness and criminal activity: Examining patterns over time’, American journal of community psychology, 2008, 251-265. FOLSOM, D.P., HAWTHORNE, W., LINDAMER, L., GILMER, T., BAILEY, A., GOLSAN, S., GARCIA, P., UNÛTZER, J., HOUGH, R. en JESTE, D.V., ‘Prevalence and risk factors for homelessness and utilization of mental health services among 10340 patients with serious mental illness in a large public mental health system’, American journal of psychiatry, 2005, 370-376. FORCHUK, C. en BROWN, S.A., ‘Perceptions and health service utilization among homeless and housed psychiatric consumer/survivors’, Journal of psychiatric and mental health nursing, 2008, 399-407. FOX, H. en VAN DEN BOOMEN, J., ‘Een circuit voor complexe en langdurige hulpvragen’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 1999, 807-810. FRENCH, L., ‘Victimization of the mentally ill: An unintended consequence of deinstitutionalization’, Social work, 1987, 502-505.

Page 102: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

95

GELADE, L., ‘Financiële (on) toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg’, Hospitalia, 2000, 170-176. GILL, B., MELTZER,H. en HINDS, K., ‘The prevalence of psychiatric morbidity among homeless adults’, International review of psychiatry, 2003, 134-140. GONZALEZ, G. en ROSENHECK, R.A., ‘Outcomes and service use among homeless persons with serious mental illness’, Psychiatric services, 2002, 437-446. HAHM, H.C. en SEGAL, S.P., ‘Failure to seek health care among the mentally ill’, American Journal of orthopsychiatry, 2005, 54-62. HWANG, S.W., ‘Homelessness and health’, Canadian medical association or its licensors, 2001, 229-233. KEUKENS, R., ‘Assertive community treatment. Een vangnet voor zorgwekkende zorgmijders’, Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 2006, 22-23. KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., ‘Healthcare barriers among severely mentally ill homeless adults: evidence from the Five-Site health and risk study’, Mental health and mental health services research, 2007, 363-375. KROON, H. en WOLF, J., ‘Is casemanagement voor psychische stoornissen minder effectief dan Assertive Community Treatment?’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 2000, 56-59. LAUBER, C. ANTHONY, M., AJDACIC-GROSS, V. en RÔSSLER, W. ‘What about psychiatrists’ attitude to mentally ill people?’, European psychiatry , 2004, 423-427. LAUBER, C., LAY, B. en RÔSSLER, W., ‘Homeless people at disadvantage in mental health services’, European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 2006, 138-145. LIEGEOIS, A., HAEKENS, A. en ENEMAN, M., ‘Uitwisselen van informatie bij het samenwerking in de geestelijke gezondheidszorg’, Tijdschrift voor psychiatrie, 2006, 787-795. LISSENS, G. en VERBEEK, A., ‘Geestelijke gezondheidszorg activeert en vermaatschappelijkt, Sociaal, 2007, 10-15. LOHUIS, G. en BOSMA, H., ‘Een kwestie van verantwoordelijkheid nemen. Het Dubbele Diagnose-project’, Passage, 1998, 102-106. LOHUIS, G. en SCHILPEROORT, R., ‘Zwervers door (hulpverleners) land’, Passage, 1997, 53-58. MANIGLIO, R., ‘Severe mental illness and criminal victimization: a systematic review’, Acta psychiatrica Scandinavica, 2009, 180-191.

Page 103: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

96

MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., ‘Mental health provider perspectives on co-occurring substance use among severely mentally ill clients’, Journal of psychoactive drugs, 2007, 173- 181. NASSEN, E. ‘Tien stappen in de concretisering van een nieuw begrippenkader voor de geestelijke gezondheidszorg’, Tijdschrift voor klinische psychologie, 2001, 37-47. ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., ‘Risk factors for homelessness among people with psychotic disorders’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, 396-401. PERRON, B.E., EITZMAN, A.-E., GILLESPIE, D.F. en POLLIO, D.,‘Modeling the mental health effects of victimization among homeless persons’, Social Science & Medicine, 2008, 1475-1479. PHELAN, J.C. en LINK, B.G., ‘Who are “the homeless”? Reconsidering the stability and composition of the homeless population’, American Journal of public health, 1999, 1334, 1334-1338. PLOOY, A., ‘Stigma en stigmabestrijding’, Tijdschrift voor rehabilitatie, 2007, 38-47. POLSTRA, L., ‘Zorgcoördinatie in de chaotische praktijk’, Passage, 1997, 31-38. REILMAN, A. en KOEKKOEK, B., ‘Van bemoeizorg naar integrale zorg gericht op herstel: verschillende case-managementtheorieën voor cliënten met ernstige en langdurige psychiatrische problematiek’, Psychopraxis, 2006, 208-212. ROOVERS, S.E. en WILKEN, J.P., ‘Van zorgcoördinatie naar integrale zorg’, Passage, 1997, 5-15. ROSENHECK, R. en LAM, J.A., ‘Client and site characteristics as barriers to service use by homeless persons with serious mental illness’, Psychiatric services, 1997, 387-390. ROSENHECK, R. en LAM, J.A., ‘Homeless mentally ill clients’ and providers perceptions of service needs and clients use of services’, Psychiatric services ,1997, 381-386. ROSENHECK, R. en SEIBYL, C.L., ‘Homelessness. Health service use and related costs’, Medical care, 1998, 1256-1264. SALIZE, H.J., DILLMAN-LANGE, C., KILLMANN, U., STERN, G., WOLF, I., HENN, F. en RÖSSLER, W., ‘Needs for mental health care and service provision in single homeless people’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2001, 207-216. SAREEN, J., JAGDEO, A., COX, B.J., CLARA, I., TEN HAVE, M., BELIK, S.-L., DE GRAAF, R. en STEIN, M.B., ‘Perceived barriers to mental health service utilization in the United States, Ontario, and the Netherlands’, Psychiatric services, 2007, 357-364. SHELTON, K.H., TAYLOR, P.J., BONNER, A. en VAN DEN BREE, M., ‘Risk factors for homelessness: Evidence from a population-based study’, Psychiatric services, 2009, 465-472.

Page 104: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

97

SLEBOS-EISENGA, M., ‘Verstand van misverstand. Destigmatiserende beelden in de geestelijke gezondheidszorg’, Passage, 2004, 3-8. SMET, L., ‘Een zorgcircuit voor langdurig zorgafhankelijke psychiatrische patiënten. Onderzoek naar samenwerking en communicatie tussen verschillende hulpverleners’, Psychiatrie en verpleging, 2006, 32- 39. SPIERINGS, F. en BEIJERS, H., ‘Casemanagement begint op straat: de invloed van cliënten op beleid’, Passage, 1997, 45-52. SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., ‘Pathways to homelessness among the mentally ill’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, 444-450. TEN CATE, P., ‘De prelude van een congres. Aan tafel kom je er niet uit. Een discussie over thuisloosheid en psychische problemen.’, Passage ,1993, 95-100. THOMPSON, S.J., MCMANUS, H., LANTRY, J., WINDSOR, L. en FLYNN, P., ‘Insights from the street: perceptions of services and providers by homeless young adults’, Evaluation and program planning, 2006, 34-43. THORNICROFT, G., BROHAN, E., KASSAM, A. en LEWIS-HOLMES, E., ‘Reducing stigma and discrimination: candidate interventions’, International journal of mental health systems, 2008, 1-7. TOMPKINS, C., ‘How can health services effectively meet the health needs of homeless people?’, British journal of general practice, 2006, 286-293. VAN AKEN, J.E. en BAGCHUS, P.M., ‘Het organiseren van zorgcircuits in de geestelijke gezondheidszorg’, Acta Hospitalia, 1997, 59-69. VAN DER VELDEN, M. en HASSING, W.M.J., ‘Case-management: een functionele organisatievorm van de zorg voor de chronisch psychiatrische patiënt’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1993, 477-483. VAN DE VEN, F., MIEDEMA, A., TACK, H. en KRUISINGA, S., ‘Sluitend netwerk voor de meest kwetsbaren.’, Passage, 1998, 213-218. VAN HECKE, W., ‘Zorgcoördinatie, casemanagement en bemoeizorg. Tussen chaos en orde.’, Tijdschrift voor welzijnswerk’, 2003, 61-62. VAN OENEN, F.J. CLEMENS, B. en VAN DER POST, L., ‘Zorgwekkende zorgmijders: een behandelmodel voor zorgmijdende chronische psychiatrische patiënten’, Maandblad geestelijke gezondheidszorg, 1995, 595- 607. VAN REGENMORTEL, T., ‘Maatzorg: een visie op en een methodiek voor samenwerken met kansarmen’, Samenlevingsopbouw, 1995, 6-18. VAN VREESWIJK, M.F., ’T HOEN, T., TEEUWEN, P.M.G., JONGEDIJK, R.A. en KATTEMÔLLE, M.R.J., ‘Een psychiater als consultatiegever voor eerstelijnshulpverlener’, Tijdschrift voor psychiatrie, 2004, 249-252.

Page 105: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

98

VAN WEEGHEL, J. en MOS, M., ‘Een zorgprogramma voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen’, Maandblad geestelijke volksgezondheid, 1999, 1144-1155. VILLA, L., ‘Openheid is het halve werk: Cliënten aan het woord over drempels in de welzijnszorg’, Weliswaar, 2002, 2-4. WAGNER, L.C. en KING, M., ‘Existential needs of people with psychotic disorders in Pôrto Alegre, Brazil’, British journal of psychiatry, 2005, 141-145. Internetbronnen X, (s.d.) ‘Beschut wonen’ in Zorgaanbod [WWW]. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/beschutwonen.aspx [05/04/10] X, (s.d.) ‘Doelgroep’ in Netwerk psychiatrische zorg in de thuissituatie Regio Groot-Gent [WWW]. Netwerk psychiatrische zorg in de thuissituatie Regio Groot-Gent: http://www.psytzgent.be/netwerk%20psychiatrische%20thuiszorg%20Gent.htm [26/04/10]

X, (s.d.) ‘Over het ReHabteam’ in Rehabteam Amsterdam [WWW]. Rehabteam Amsterdam: http://www.rehabteam.nl/rehabteam.htm [22/04/2010] X, (s.d.) ‘Psychiatrische verzorgingstehuizen’ in Zorgaanbod [WWW]. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/pvt.aspx [03/05/10]

Page 106: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

I

Bijlagen Vragenlijst respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis/centrum Algemeen deel: 1. Wat verstaat u onder kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek? 2. Maakt deze doelgroep een groot deel uit van het totaal aantal mensen in uw inrichting? 3. Hebt u het gevoel dat deze doelgroep terecht kan in uw inrichting? 4. Welke houding wordt er tegenover deze doelgroep aangenomen? 5.Vindt u psychiatrische ziekenhuizen een geschikte omgeving voor deze doelgroep? 6. Zou u andere initiatieven aanraden in plaats van het psychiatrisch ziekenhuis? Drempels: 7. Welke drempels ervaart de cliënt om toegang te vinden tot jullie instelling? 7.1. Welke drempels ervaart men met betrekking tot de eigen persoon, namelijk de houding die men heeft tegenover de GGZ? 7.2. Welke drempels ervaart men met betrekking tot de organisatie? 7.3. Welke drempels ervaart men met betrekking tot de relatie hulpverlener/cliënt? 8. Hebt u het gevoel dat één van deze drempels overheerst? Stigma: 9. Wordt deze doelgroep op een of andere manier gestigmatiseerd volgens u? 10. Wanneer een persoon in uw instelling verblijft, zal dit het stigmatiseringsproces beïnvloeden? 11. Kan u of andere hulpverleners een rol spelen in het verminderen van dit stigma? 12. Hebt u het gevoel dat hulpverleners in de GGZ de cliënt meer of minder stigmatiserend zullen benaderen dan de bevolking in het algemeen? Aanbevelingen: 13.Welke mogelijke aanbevelingen zou u voorstellen om een betere aansluiting met deze groep te bereiken en om deze drempels weg te werken?

Page 107: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

II

Vragenlijst respondenten uit de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek Persoonskenmerken 1. Geslacht: man/vrouw 2. Leeftijd 3. Burgerlijke staat 4. Kinderen 5. Nationaliteit 6.Vanwaar komt uw voornaamste inkomen? 7. Heeft u een vaste verblijfplaats? Problematiek 8. Gebruikt u drugs of alcohol? 9. Hoelang kampt u al met psychiatrische problemen? 10. Hoe oud was u bij uw eerste (residentiële) opname? 11. Wat vindt u van uw geestelijke gezondheidstoestand? Algemeen deel: Gebruik van de GGZ 11. Bent u ooit al in contact geweest met de GGZ? 12.Hebt u op dit moment contact met de GGZ? 13. Indien er contact met de GGZ is, is dit contact dan regelmatig? 14. Wat was de doorslaggevende/belangrijkste reden om naar de GGZ te gaan? 15. Bent u tevreden over de hulp die u er krijgt en is deze afgestemd op uw noden en behoeftes? 16. Hebt u het gevoel dat er voldoende tijd wordt gemaakt om naar u te luisteren? 17. Had u vroeger contact met de GGZ, maar hebt u dit stopgezet? 18. Indien er contact met de GGZ was, had dit stopzetten dan te maken met de complexiteit van uw problemen?

Page 108: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

III

19. Zijn er andere diensten, behalve de GGZ, waar u contact mee heeft? 20. Indien er nog contact is met andere diensten, welke zijn deze diensten? Drempels in de hulpverlening 21. Wat ervaart u als een obstakel/moeilijkheid om in contact te komen met de GGZ… in verband met de organisaties? 21.1. Was u onzeker over de plaats waar u hulp kon krijgen? 21.2.Was het moeilijk om hulp te verkrijgen ten gevolge van afstands- of vervoersproblemen? 21.3. Was u bezorgd om de kosten? 21.4. Had u moeite met de vaak complexe administratie van diensten? in verband met de houding van de doelgroep? 21.5. Wou u het probleem alleen oplossen? 21.6. Dacht u dat het opzoeken van professionele hulp te veel tijd zou innemen of voor te veel problemen zou zorgen? 21.7. Was u bezorgd om wat anderen zouden denken van u als u hulp zou zoeken? 21.8. Was u bezorgd dat uw ouders, partner of anderen zouden te weten komen dat uw problemen heeft, als u voor hulp keek? 21.9. Had u schrik dat men u zou discrimineren? 21.10. Was er een andere reden waarom u geen hulp zocht? in verband met de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager? 21.11. Heeft u het gevoel dat de hulpverlener geen tijd heeft om naar u te luisteren? 21.12. Heeft u het gevoel dat de hulpverlener zich niet kan inleven in uw problematiek en dat men zich geen raad weet wanneer er meerdere problemen optreden? 21.13. Is er een taalbarrière aanwezig tussen u en de hulpverlener? 21.14. Bent u van mening dat de hulpverlener zich boven u plaats en dat u op die manier weinig inspraak hebt?

Page 109: Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...

IV

21.15. Bent u bang om afhankelijk te worden van de hulpverlener/hulpverlening? 21.16. Vindt u dat hulpverleners vaak te veel verlangen, terwijl u vindt dat u minder aankan? Aanbevelingen om de toegankelijkheid tot de GGZ te bevorderen 22. Wat ziet u als een tekort in de GGZ? 23. Wat zou er moeten verbeteren of veranderen in de GGZ? 24. Aan wat hebt u specifiek nood binnen de GGZ?