Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...
Transcript of Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een ...
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
Behoeftenonderzoek bij kwetsbare groepen met een
psychiatrische problematiek
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00600119) Daveloose Michèle
Academiejaar 2009-2010
Promotor : Commissarissen : Freya Vander Laenen Kurt Audenaert Wouter Vanderplasschen
Trefwoorden Kwetsbare groepen, psychiatrische problematiek, geestelijke gezondheidszorg, drempels en regio Gent.
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondergetekende, Daveloose Michèle (00600119) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 10/05/2010…………………………………….. Handtekening: ……………………………
I
Voorwoord
Mijn interesse voor dit praktijkvraagstuk is gegroeid vanuit de stage die ik heb mogen volgen
in het derde bachelorjaar criminologie bij het Vlaams Overleg Straathoekwerk (Vzw VOS) te
Gent. Op mijn stage mocht ik vaak super- en intervisies, vergaderingen en studiedagen
bijwonen. Daar werd het mij duidelijk dat er een problematiek bestaat over een deel van de
doelgroep van het straathoekwerk, namelijk kwetsbare groepen met een psychiatrische
problematiek en het feit dat zij niet altijd terecht konden in de geestelijke gezondheidszorg
(GGZ). Vanuit deze probleemstelling ben ik vertrokken om mijn bachelorproef te schrijven,
getiteld “Mogelijke vormen van laagdrempelige initiatieven van psychiatrische
hulpverlening.” Deze problematiek hield mij erg bezig. Daarom nam ik de beslissing om
dieper in te gaan op dit thema door deze problematiek verder aan te kaarten in mijn
masterproef. De titel van mijn eindwerk luidt dan ook “Behoeftenonderzoek bij kwetsbare
groepen met een psychiatrische problematiek.”
Ik wil graag enkele woorden van dank richten tot de mensen die het schrijven van mijn
masterproef mede mogelijk hebben gemaakt.
Ik richt een speciaal woord van dank aan mijn vriend Lorenz Moelaert die mij veel moed
heeft ingesproken wanneer ik het even niet meer zag zitten en bij wie ik altijd terecht kon.
Ik wil graag mijn promotor prof. Freya Vander Laenen bedanken omdat zij mij heeft
geholpen om van een vaag idee tot een afgebakend geheel te komen. Als ik niet meer goed
wist hoe ik bepaalde zaken verder moest aanpakken, kon ik altijd op haar rekenen om samen
met mij een uitweg te zoeken.
Tevens bedank ik Hans Bodyn en Joost Bonte samen met alle straathoekwerkers van Gent, in
het bijzonder Johan en Rebecca, om mij in contact te brengen met respondenten, namelijk
kwetsbare personen met een psychiatrische problematiek. Het zoeken van mensen die bereid
waren mee te werken was geen simpel gegeven.
Vervolgens bedank ik ook de maatschappelijk werkers en de psychiater die bereid zijn
geweest om mee te werken aan dit empirisch onderzoek.
Tot slot bedank ik mijn medestudentes Freya Vannevel, Stefanie Stevens en Josefien
Dewachter omdat zij voor mij een bron van steun, toeverlaat en inspiratie zijn geweest
gedurende het schrijven van dit werkstuk en gedurende mijn volledige opleiding.
II
Inleiding 1
Hoofdstuk 1: Maatschappelijke en theoretische context 6
1.1 Maatschappelijke context 6
1.1.1 Kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek 6
1.1.2 GGZ 10
1.2 Theoretische context 13
1.2.1 Het Matteüseffect 13
1.2.2 Het afromingseffect 14
1.3 Conclusie 14
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie 15
2.1 Wat zijn de kenmerken van kwetsbare groepen met
een psychiatrische problematiek? 15
2.2 Wat zijn de noden/behoeftes van kwetsbare groepen met
een psychiatrische problematiek? 18
2.3 Welke drempels ervaart deze doelgroep als oorzaken van
de uitsluiting uit de GGZ? 19
2.3.1 Drempels in verband met de voorzieningen (aanbodzijde) 20
2.3.1.1 Interne organisatie 20
2.3.1.2 Financiële drempels 21
2.3.1.3 Gefragmenteerde hulpverlening 22
2.3.1.4 Drempels inzake wetgeving 23
2.3.2 Drempels op niveau van de cliënt 23
2.3.2.1 Multicomplexe problematiek 23
2.3.2.2 Psychologische drempels 23
2.3.2.3 Situationele drempels 24
2.3.3 Drempels in verband met de relatie tussen hulpverlener en cliënt 24
2.3.3.1 Sociale, culturele en psychologische drempels 24
2.3.3.2 Professionalisering van de hulpverlening 25
2.4 Gevolgen van deze drempels: Stigmatisering van
kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek 26
2.5 Hoe kan de aansluiting met de GGZ worden verbeterd? 27
2.5.1 Op het niveau van de cliënt 28
III
2.5.1.1 Persoonlijke relatie tussen cliënt en hulpverlener 28
2.5.1.2 Zorgvernieuwing 28
A. Casemanagement 30
B. Assertive Community Treatment 31
C. Zorgcoördinatie 32
D. Het Strength model van Rapp 32
E. Critical Time Intervention 33
2.5.1.3 Bemoeizorg 33
2.5.1.4 Rehabilitatie 34
2.5.1.5 Wijkgezondheidscentra 35
2.5.1.6 Maatzorg en empowerment 35
2.5.1.7 Een assertieve outreaching of tegemoetkomende
hulpverlening 36
2.5.1.8 Buddyproject Vlaanderen 38
2.5.2 Op het niveau van de organisaties 38
2.5.2.1 Netwerkvorming, samenwerking en zorgcircuits 38
2.5.2.2 Maatschappelijke steunsystemen 40
2.5.2.3 Woonprojecten 41
2.6 Conclusie 42
Hoofdstuk 3: Empirisch onderzoek en methodologie 43
3.1 Methodologie 43
3.1.1 Literatuurstudie 43
3.1.2 Empirisch onderzoek 44
3.2 Onderzoeksresultaten 47
3.2.1 Onderzoeksresultaten psychiatrische ziekenhuizen/centra 47
3.2.1.1 Algemeen deel 47
3.2.1.2 Drempels 51
3.2.1.3 Stigma’s 54
3.2.1.4 Aanbevelingen 57
3.2.2 Onderzoeksresultaten kwetsbare groep met
een psychiatrische problematiek 60
3.2.2.1 Persoonskenmerken 60
3.2.2.2 Problematiek 60
IV
3.2.2.3 Gebruik van de GGZ 61
3.2.2.4 Drempels 63
3.2.2.5 Aanbevelingen 67
3.3 Conclusie 69
Hoofdstuk 4: Toetsing aan de internationale literatuur 74
4.1 Respondenten werkzaam in psychiatrische ziekenhuizen/centra 74
4.2 Respondenten uit de kwetsbare groep met
een psychiatrische problematiek 77
Hoofdstuk 5: Algemeen besluit 82
Bibliografie 90
Bijlagen I
1
Inleiding De komst van de verzorgingsstaat bracht verschillende veranderingen teweeg. Ten eerste is er
de vermindering van ongelijkheid in bepaalde dimensies, zoals het inkomen, het onderwijs en
de verleende diensten. Daarnaast heeft de ontwikkeling van de verzorgingsstaat geleid tot de
instandhouding van oude dimensies zoals macht en politieke participatie, maar ook tot de
creatie van nieuwe ongelijkheden, met name arbeidsmogelijkheden, toegang tot sommige
diensten, benutting van rechten en verwaarlozing van plichten.1 Het doel van de
verzorgingsstaat werd niet gerealiseerd, namelijk een gelijke toegang tot de voorzieningen
verzekeren voor iedereen.2
Door het verval van de verzorgingsstaat is zorg een product geworden. Men spreekt hier over
de vermarkting van de zorg. Het marktdenken houdt in dat men van de risicogroepen,
waarvan men niet zeker is dat er een succesvolle hulpverleningsrelatie zal worden
opgebouwd, af wil. Het gaat om presteren, maar dit is niet waar echte zorg om draait. Echte
zorg gaat over een relatie aangaan met de zorgontvanger. Onze maatschappij belooft om voor
iedereen te zorgen, maar uiteindelijk vallen er veel mensen die deze zorgen niet kunnen
betalen of ‘moeilijk’ doen uit de boot.3
Vanuit het Vlaams Overleg Straathoekwerk (Vzw VOS) te Gent wordt gesignaleerd dat deze
dynamiek zich ook voordoet bij kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek.4
Onder kwetsbare groepen wordt in dit onderzoek begrepen: Mensen met een psychiatrische
problematiek die kampen met een vaak complexe, meervoudige problematiek zoals het niet
hebben van een woning, werk, goed sociaal netwerk, dagbesteding, gezondheid, enzovoort.5
Mogelijks kampt men tevens met een alcohol- en/of drugsprobleem. Onder deze kwetsbare
groep kunnen dus mensen met een dubbeldiagnose vallen, wat betekent dat zij een
psychiatrische stoornis en een drug- en/of alcoholgerelateerde verslaving hebben6. Een
specifieke subgroep binnen de kwetsbare groep zijn de zogenaamde zorgwekkende
zorgmijders.7 Dit is een term voor mensen die de zorg letterlijk mijden omwille van
1 SCHUYT, C.J.M., Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat, Leiden/Antwerpen, Stenfert Kroese, 1991, 38-39. 2 DEPREEUW, W., Landloperij, bedelarij en thuisloosheid, Antwerpen, Kluwer, 1988, 445. 3 BAART, A. Tweespraak, vier gesprekken over het ene goed van presentie, Utrecht, Stichting Presentie en Den Bosch: Actioma, 2006, 11-12. 4 Gesprek met Erik Castermans, coördinator straathoekwerk Antwerpen, Antwerpen, 5VAN DE VEN, F., MIEDEMA, A., TACK, H. en KRUISINGA, S., ‘Sluitend netwerk voor de meest kwetsbaren’, Passage, 1998, 213-218. 6 DOM, G., Dubbeldiagnose, als verslaving en psychische problemen samengaan, Berchem, Uitgeverij EPO vzw, 1999, 11 en 24-25. 7 DRENTH, R. en NIEUWENHUIZEN, C., ‘Grenzen aan de zorg? Werken met zorgwekkende zorgmijders.’, Passage, 1998, 204-212.
2
verschillende redenen zoals negatieve ervaringen met de hulpverlening, het gevoel hebben dat
hulpverleners niets meer voor hen kunnen doen, enzovoort. Algemeen kan men stellen dat
deze kwetsbare doelgroep zelden adequaat gebruik weet te maken van de bestaande
voorzieningen die zij nodig hebben.8
Er moet wel duidelijk worden gesteld dat niet alle kwetsbare mensen met een psychiatrische
problematiek zorgwekkende zorgmijders of dubbeldiagnose-patiënten zijn. De kwetsbare
groep met een psychiatrische problematiek is dan ook een zeer heterogene groep met één
treffende gelijkenis: Het zijn mensen met een kluwen van problemen die als eerste uit de
maatschappelijke boot vallen in een samenleving die te hoge eisen stelt en waarin sociale
bindingen niet meer zo vanzelfsprekend zijn.9
De hierboven besproken doelgroep is vaak niet op de hoogte van het reilen en zeilen van
psychiatrische voorzieningen en de drempels tot deze voorzieningen zijn dikwijls te hoog.
Mensen hebben soms meerdere negatieve ervaringen met de hulpverlening waardoor zij erg
wantrouwig worden ten aanzien van hulpverleners.10 Er bestaan diverse
uitsluitingsmechanismen die deze groep ervaart op de hieronder beschreven niveaus.11
Drempels die kunnen ontstaan hebben vaak te maken met de ingesteldheid van de cliënt, de
relatie tussen de hulpverlener en de cliënt en de organisatie/structuur van de GGZ zelf.12
Drempels rond de cliënt kunnen te maken hebben met voorkeuren, vooroordelen,
wantrouwen, machteloosheid, discriminatie, een ‘overlevingscultuur’ en gemis van bepaalde
vaardigheden. Daarnaast kunnen er zich ook situationele drempels voordoen. Wat betreft de
drempel tussen hulpverlener en cliënt kunnen we denken aan de verschillende positie/klasse
van beide partijen, de professionalisering van de hulpverlening, de verwachtingen die men
heeft van de cliënt en het Matteüseffect. Dit zijn sociaal-culturele drempels. Tevens kan er
schaamte en stigmatisering optreden eveneens als onmacht, bindingsangst, enzovoort. Deze
drempels worden gezien als psychologische drempels. Ten slotte spreekt men ook over
drempels in verband met de voorzieningen. Dit kunnen drempels zijn die te maken hebben
met de interne organisatie, de voorwaarden om een voorziening te betreden, de
8 VAN DE VEN, F., MIEDEMA, A., TACK, H. en KRUISINGA, S., l.c., 213-218. 9 LOHUIS, G., SCHILPEROORT, R. en SCHOUT, G., Van bemoei- naar groeizorg: methoden voor de OGGz, Groningen, Wolters-Noordhoff, 2002, 10. 10 BRANSEN, E., PLANIJE, M. en WOLF, J., ‘Zorg in de eigen leefomgeving voor mensen in de marge. Outreachende zorg door het Leger des Heils’, Passage, 2003, 243-251. 11 SANNEN, L., Drempels naar welzijnsvoorzieningen: de cliënt aan het woord, Literatuurstudie en diepte-interviews bij kansarmen en etnisch- culturele minderheden, 2003, Leuven, Hoger instituut voor de arbeid, 211. 12 VILLA, L. ‘Openheid is het halve werk: cliënten aan het woord over drempels in de welzijnszorg’, Weliswaar, 2002, 2-4.
3
personeelsbezetting, de kostprijs en de wetgeving.13 Het is een feit dat personen met een
complexe problematiek dikwijls weinig organisatietalent bezitten en dit maakt het voor hen
erg moeilijk om de juiste hulp te vinden.
Als men dan toch toegang verkrijgt tot de GGZ, is het nog maar de vraag hoelang deze
doelgroep daar zal willen en/of kunnen verblijven. Is er een aangepast aanbod voor hen?
Hebben zij het gevoel dat zij worden gestigmatiseerd en/of gediscrimineerd?
Omgekeerd zijn deze voorzieningen niet altijd enthousiast om deze mensen op te nemen
omwille van hun meervoudige problematiek. Hulpverleners hebben vaak moeite om te
onderhandelen met deze doelgroep. Kwetsbare personen weten vaak niet wat voor soort hulp
zij nodig hebben, zijn niet echt stabiel in de keuzes die zij maken, stellen zich passief en
afwachtend op of kunnen zich niet aan de regels van een voorziening houden.14 Er worden
niet altijd even vlug resultaten geboekt als met andere patiënten. Sommige personen kunnen
zich moeilijk aanpassen aan de structuur en het dagelijkse ritme van een psychiatrisch
ziekenhuis dat in schril contrast staat met het leven op straat, waarbij men vaak met niemand
rekening hoeft te houden. Psychiatrische instellingen zijn vaak niet voldoende voorzien om
oplossingen te bieden voor de verschillende problemen waar deze doelgroep mee kampt.15
Als gevolg hiervan moeten mensen pendelen tussen verschillende welzijnsvoorzieningen die
elk gespecialiseerd zijn in één aspect van hun problematiek. Het is duidelijk dat dit tot
gefragmenteerde zorg of versnippering van de zorg leidt.16 Er is een gebrek aan continuïteit
en er heerst onoverzichtelijkheid doordat de zorg in de ene voorziening wordt afgebroken en
terug van nul start bij een andere voorziening. Onduidelijke taakafbakeningen tussen diensten
kunnen zorgen voor een overlapping en zo leiden tot nog meer onoverzichtelijkheid. Dit is
heel erg nefast voor deze doelgroep die toch wel nood heeft aan een continue zorg.17
Deze problematiek hangt ook samen met de noden/behoeftes die deze doelgroep ervaart. Uit
onderzoek blijkt dat zij het meest op zoek zijn naar een stabiele woonplaats en hulp in de
GGZ.18 Naast deze noden is er ook behoefte aan persoonlijke ontwikkeling, respect, liefde,
13KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., Versterkend werken door nieuwe vormen van liaisons: methodische ontwikkeling voor de bevordering van de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor personen die in armoede leven., 2005, Leuven, Hoger instituut voor de arbeid, 57-78. 14 BRANSEN, E., PLANIJE, M. en WOLF, J., l.c., 243-251. 15VAN AKEN, J.E. en BAGCHUS, P.M., ‘Het organiseren van zorgcircuits in de geestelijke gezondheidszorg’, Acta hospitalia, 1997, 59-69. 16 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 75. 17 SANNEN, L., o.c., 211. 18 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., ‘Homeless mentally ill clients’ and providers perceptions of service needs and clients use of services’, Psychiatric services ,1997, 381-386.
4
aanvaard worden en autonomie. Dit vormt een probleem omdat deze noden moeilijk te
bereiken zijn, terwijl de cliënt hier wel veel belang aan hecht.19
Rond dit thema is er al heel wat, voornamelijk buitenlands, onderzoek gevoerd.
In België werd er rond deze problematiek nog maar weinig onderzoek verricht. In andere
landen, voornamelijk de Verenigde Staten en Nederland, zijn al talrijke projecten opgestart
om deze betere aansluiting te verwezenlijken. België blijft hierin wat achterop hinken, maar
de aanzet is althans gegeven tot het opstarten van projecten, voornamelijk gebaseerd op
buitenlandse initiatieven.
Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan het blootleggen van noden/behoeftes,
drempels en gevolgen van deze drempels voor de kwetsbare groepen met een psychiatrische
problematiek en een aantal mogelijke oplossingen aan te reiken die kunnen bijdragen tot een
betere aansluiting van deze groepen met de reguliere GGZ. Uit het bovenstaande is duidelijk
geworden dat dit onderzoek praktijkgericht is en dus gegroeid is vanuit een praktijkvraagstuk.
Dit neemt niet weg dat er een theoretische relevantie aanwezig is, namelijk het belang van
een aantal theoretische concepten en theorieën zoals het Matteüseffect dat gelinkt wordt aan
de theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid, ter verklaring van deze
uitsluitingsproblematiek.20
Om de hierboven beschreven doelstelling te bereiken wordt er gebruik gemaakt van 3 centrale
vragen met een aantal deelvragen. De eerste centrale vraag is: Wat zijn de kenmerken van
kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek?21
De tweede centrale vraag is de volgende: Wat zijn de noden/behoeftes van deze doelgroep?22
De derde centrale vraag luidt als volgt: Hoe kan de aansluiting met de GGZ verbeterd
worden?
In de eerste centrale vraag worden de kenmerken van deze doelgroep beschreven. Dit is
eerder een kwantitatief overzicht om een gedetailleerd beeld te krijgen van de doelgroep.
Deze vraag zal worden beantwoord via een literatuurstudie. De tweede centrale vraag kan
gezien worden als een kwalitatieve vraag. Deze vraag zal beantwoord worden door de noden
van de doelgroep te onderzoeken en door de drempels en de gevolgen van deze drempels die
19 WAGNER, L.C. en KING, M., ‘Existential needs of people with psychotic disorders in Porto Alegre, Brazil’, British journal of psychiatry ,2005, 141-145. 20 DECORTE, T., Methoden van criminologisch onderzoek: Ontwerp en dataverzameling, Gent, Faculteit rechtsgeleerdheid, 2009-2010, 15. (cursus 2009-2010). 21BROOK, O.H., ‘Heropnames van thuislozen in het algemeen psychiatrisch ziekenhuis: een onderzoek op basis van het Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg (PIGGZ) in de periode 1990-1995.’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1999, 567-574. 22 WAGNER, L.C. en KING, M., l.c., 141-145.
5
zij kunnen ervaren bloot te leggen. In de derde centrale vraag worden een aantal mogelijke
oplossingen aangereikt om de aansluiting van de doelgroep met de reguliere GGZ te
verbeteren. Om antwoorden te vinden op de tweede en derde centrale vraag wordt gebruikt
gemaakt van een literatuurstudie. De literatuurstudie zal worden verwezenlijkt door het
raadplegen van wetenschappelijke literatuur via databanken en via officiële sites van
instellingen. Het empirisch onderzoek zal gebeuren via interviews met open vragen die
worden afgenomen bij de besproken doelgroep en voorzieningen die zich situeren in Gent
waardoor er zicht zal ontstaan op deze uitsluitingsproblematiek.
De structuur van deze masterproef is als volgt opgebouwd.
In hoofdstuk 1 wordt de maatschappelijke en theoretische context behandeld van de
hierboven beschreven problematiek. In de maatschappelijke context worden de centrale
concepten (kwetsbare groepen, psychiatrische problematiek en GGZ.) omschreven. De
theoretische context handelt over een aantal theorieën die beschreven worden ter verklaring
van de uitsluiting van kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek. Het tweede
hoofdstuk betreft een literatuurstudie waarin wij via centrale vragen en deelvragen een
antwoord zullen trachten te vinden op de doelstelling van dit onderzoek. Hoofdstuk 3 is het
deel waar het empirisch onderzoek zal besproken worden.
Ten slotte zullen in hoofdstuk 4 de gevonden onderzoeksresultaten uit hoofdstuk 3 getoetst
worden aan de (internationale) literatuur. Er zal een vergelijking worden gemaakt tussen de
resultaten uit de literatuur en de resultaten uit de praktijk. Hierin zullen de voornaamste
verschillen en gelijkenissen naar voren komen. Daarna volgt een besluit waarin de
antwoorden op de onderzoeksvragen en een aantal aanbevelingen naar voren komen.
6
Hoofdstuk 1: Maatschappelijke en theoretische context
Om de titel van mijn masterproef te verduidelijken is het nodig om een aantal kernbegrippen
te expliciteren die in dit onderzoek worden gehanteerd. Concreet wordt aangegeven wat er
verstaan wordt onder de termen ‘kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek’ en
‘GGZ’ en hoe deze begrippen zich verhouden tot de probleemstelling van deze masterproef.
Het mag duidelijk zijn dat er geen letterlijke definities uit de literatuur worden overgenomen,
maar dat er gebruik wordt gemaakt van stipulatieve definities.23
1.1 Maatschappelijke context
1.1.1 Kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek
De term ‘kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek’ kan verschillend worden
opgevat. In dit onderdeel zullen wij dit begrip analyseren en duidelijk maken wat dit begrip
voor ons onderzoek betekent.
Complexe meervoudige problemen
Mensen met een complexe meervoudige problematiek ervaren problemen zowel op
immaterieel als op materieel vlak. Kenmerkend is dat zij vaak geen zicht (meer) hebben op
hun totale problematiek. De gebieden waarmee mensen met een meervoudige problematiek
kampen zijn vaak de volgende: financiële problemen, huisvestingsproblemen,
netwerkproblemen, integratieproblemen, communicatieproblemen, dagbestedingsproblemen,
verzorging van het huishouden en zichzelf, budgetbeheer, problemen met kinderen, onmacht,
relatieproblemen, welzijnsproblemen (zowel fysisch als psychisch welzijn), trauma’s en
justitiële problemen.24
Uit onderzoek blijkt dat deze kwetsbare groep vaak te maken krijgt met achterstand op deze
verschillende levensdomeinen.25
Deze doelgroep is moeilijk te begeleiden en/of te behandelen omdat hun problemen vaak
talrijk en ernstig zijn.26 Zij hebben het meest nood aan voorzieningen in de GGZ, maar
tegelijk falen zij ook het meest om deze toegang te verwezenlijken. Deze uitspraak geldt voor 23 DECORTE, T., o.c., 79-100. 24 HOOGENDAM, S. en VREENEGOOR, E., Intensief casemanagement en complexe meervoudige problemen., Bussum, Uitgeverij Coutinho b.v., 2002, 24-35. 25 VAN DE VEN, F., MIEDEMA, A., TACK, H. en KRUISINGA, S., l.c.,213-218. 26 GONZALEZ, G. en ROSENHECK, R.A., ‘Outcomes and service use among homeless persons with serious mental illness’, Psychiatric services, 2002, 437-446.
7
de totale kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek.27 Als men spreekt over
meervoudig gekwetste mensen duidt het woord meervoudig op het aangetast zijn van
meerdere verbindingen, namelijk die met zichzelf, de ander, de samenleving en de tijd.28
Dubbeldiagnose Het is erg moeilijk om deze populatie te veralgemenen omdat wij spreken over een
heterogene groep.29
In dit onderzoek zijn mensen met een dubbele diagnose personen waarbij twee diagnoses zijn
vastgesteld. Dit zijn mensen die gelijktijdig kampen met een ernstig, chronisch psychiatrisch
ziektebeeld en een verslavingsprobleem.30 Een belangrijk kenmerk van deze groep is dat zij
meestal uit de boot vallen doordat zij enkel hulp vinden voor hun drugproblematiek maar dat
de psychiatrische hulp achterwege blijft of omgekeerd.31
Deze term heeft een aantal tekortkomingen. Ten eerste hebben dubbeldiagnosepatiënten meer
problemen dan enkel de hierboven genoemde stoornissen. Ten tweede kunnen patiënten
kampen met stoornissen zoals mentale retardatie.32
Thuis- en daklozen
Het feit dat thuisloosheid zo moeilijk te definiëren valt, heeft te maken met de complexiteit
van dit verschijnsel. De ene definitie over thuisloosheid richt zich vooral op het aspect
huisvesting dat samengaat met bestaansonzekerheid en kwetsbaarheid, terwijl een andere
definitie zich voornamelijk richt op de situatie van maatschappelijke en relationele
kwetsbaarheid.33
Dakloosheid is vaak het voortdurend wisselen tussen het hebben van een woonst en het leven
op straat of in opvangvoorzieningen.34
27 THOMPSON, S.J., MCMANUS, H., LANTRY, J., WINDSOR, L. en FLYNN, P., ‘Insights from the street: perceptions of services and providers by homeless young adults’, Evaluation and program planning, 2006, 34-43. 28 HEYNDRICKX, P., BARBIER, I., DRIESEN, H., VAN ONGEVALLE, M. en VANSEVENANT, K., Meervoudig gekwetsten. Contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen., 2005, Leuven, Uitgeverij Lannoo Campus, 15-16. 29 DRAKE, R.E., OSHER, F.C. en WALLACH, M.A., ‘Homelessness and dual diagnosis’, American Psychologist, 1991, 1149-1156. 30 LOHUIS, G. en BOSMA, H., ‘Een kwestie van verantwoordelijkheid nemen. Het Dubbele Diagnose-project’, Passage, 1998, 102-106. 31 DOM, G., o.c.,11 en 24-25. 32 VAN HAM, S. en SABBE, B. met medewerking van B. DE WILDE, Onderzoek naar effectiviteit van de residentiëel geïntegreerde behandeling voor patiënten met een dubbel diagnose, Gent, Academia Press, Reeks wetenschap en maatschappij, 7-8. 33 VAN REGENMORTEL, T., DEMEYER, B., VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., o.c.,32-33. 34 VAN DER PLOEG, J. en SCHOLTE, E., Homeless youth, London-Thousand Oaks-New Delhi, Sage Publications, 1997, 1-11.
8
In de Verenigde Staten wordt een onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve
thuisloosheid. Absoluut thuisloos zijn betekent dat men geen dak boven het hoofd heeft en
dus op straat of op verlaten plaatsen slaapt. Relatief thuisloos zijn betekent dat men onderdak
heeft dat niet voldoet aan de basisvoorwaarden van gezondheid en veiligheid.35
In dit onderzoek wordt volgende stipulatieve definitie gehanteerd: Thuisloosheid is een
toestand waarin een persoon zich bevindt die geen permanente woonst, werk en/of
bestaansmiddelen heeft. Tevens is er sprake van persoonlijke, relationele en maatschappelijke
kwetsbaarheid, zodat er geen bindingen van betekenis meer bestaan op deze drie domeinen.36
Personen die geen woning hebben en die geen of maar in beperkte mate gebruik maken van
de erkende opvangvoorzieningen worden ook ‘straatslapers’ genoemd. Zij slapen dus op
straat, in kraak- en slooppanden, enzovoort. Zij kunnen worden gezien als personen die
absoluut dakloos zijn.37
Een zeer kwetsbare groep binnen deze groep van thuislozen zijn mensen met psychische
problemen. De psychiatrische diagnoses zullen van persoon tot persoon verschillen, maar
toch hebben deze mensen vaak de neiging tot isolement en een gebrekkige zelfredzaamheid.
Zij kampen dikwijls met een mengeling van psychische en lichamelijke problemen.38 Ook
moeten zij vaak afrekenen met sociale problemen.39
Er is een verband tussen dak- en thuisloos zijn en het kampen met psychische problemen. Ten
eerste blijkt uit onderzoek dat een groot deel van de personen die te maken krijgen met een
psychiatrische problematiek vervolgens te maken krijgen met dakloosheid.40 Natuurlijk kan
het ook omgekeerd geschieden, namelijk dat men thuis- en dakloos is en hierdoor psychische
problemen ontwikkelt. Dakloosheid schaadt namelijk de fysieke en geestelijke gezondheid en
houdt zelfs risico’s in voor de niet-thuisloze populatie omdat deze doelgroep kan bijdragen tot
het verspreiden van bepaalde ziektes.41 Het is belangrijk op te merken dat het hebben van een
psychiatrische stoornis een factor kan zijn waardoor men dakloos wordt, maar dat dit geen
toereikende factor is om dit te worden.42 Als tweede punt zijn personen met een
35 HWANG, S.W., ‘Homelessness and health’, Canadian medical association or its licensors, 2001, 229-233. 36 VAN REGENMORTEL, T., DEMEYER, B., VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., o.c., 32-33. 37 VAN NEIJENHOF, G. en HEKELAAR, A., ‘Straatslapers in de schijnwerpers’, Passage, 1998, (76), 76-80. 38 TEN CATE, P., ‘De prelude van een congres. Aan tafel kom je er niet uit. Een discussie over thuisloosheid en psychische problemen’, Passage, 1993, 95-100. 39 SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. 40 CRAIG, T. en TIMMS, P., ‘Facing up to social exclusion: services for homeless mentally ill people’, International review of psychiatry, 2000, 206-211. 41 PHELAN, J.C. en LINK, B.G., ‘Who are “the homeless”? Reconsidering the stability and composition of the homeless population’, American Journal of public health, 1999, 1334-1338. 42 SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450.
9
psychiatrische problematiek oververtegenwoordigd in de thuisloze populatie als men dit
vergelijkt met de bevolking in het algemeen.43
Uit ander onderzoek blijkt dat thuisloze mensen een minder goede fysieke en geestelijke
gezondheid hebben dan de bevolking in het algemeen. Daarnaast hebben zij vaak problemen
met het onderhouden van zorgrelaties die zij aangaan. Ook maken zij vaak misbruik van
alcohol en/of drugs waardoor hun morbiditeit stijgt.44 Alcoholisme is een ernstig en
veelvoorkomend probleem onder de dakloze populatie.45
Zorgwekkende zorgmijders
Een specifieke subgroep in de groep van kwetsbare personen met een psychiatrische
problematiek zijn de zorgwekkende zorgmijders. Dit zijn personen met wie nog nooit een
behandelingsrelatie tot stand kwam. Vaak is het echt noodzakelijk dat er een
behandelingsrelatie tot stand komt, omdat er zelfverwaarlozing of overlast voor derden is.46
Zorgwekkende zorgmijders worden vaak geassocieerd met problemen die zich voordoen op
openbare plaatsen. Zij hebben diffuse problemen en dus niet enkel een psychiatrische
problematiek. Personen zijn dikwijls niet gemotiveerd, kwetsbaar of worden als lastig
ervaren. Typerend voor deze doelgroep is dat andere personen uit hun omgeving vinden dat
zij hulp nodig hebben.47
Personen met een ernstige en langdurige psychiatrische problematiek
Tot deze kwetsbare doelgroep behoren tevens personen die een psychiatrische aandoening
hebben die langdurig van aard is. Deze problematiek brengt beperkingen met zich mee in het
dagelijks functioneren. De psychische problemen komen vaak voor in periodes terwijl
beperkingen in het sociaal functioneren veel permanenter aanwezig zijn. Personen kampen
vaak met complexe sociale problemen. Er heerst dus een mengeling van een aantal factoren
die kunnen leiden tot een maatschappelijke achterstand en een beperkte levenskwaliteit.48
43 Ibid., 444-450. 44 TOMPKINS, C., ‘How can health services effectively meet the health needs of homeless people?’, British journal of general practice, 2006, 286-293. 45 RUSSEL, K. en GARRETT, R., Responding to the homeless: policy and practice, 1992, New York, Plenum Press, 15. 46 VAN OENEN, F.J. CLEMENS, B. en VAN DER POST, L., ‘Zorgwekkende zorgmijders: een behandelmodel voor zorgmijdende chronische psychiatrische patiënten’, Maandblad geestelijke gezondheidszorg, 1995, 595- 607. 47 VAN DE LINDT, S., Een kwestie van samenspel. Sturen en verbeteren van de zorgketen voor zorgmijders, 2005, Assen, Koninklijke Van Gorcum BV, 5. 48 VAN WEEGHEL, J. en MOS, M., ‘Een zorgprogramma voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen’, Maandblad geestelijke volksgezondheid, 1999, 1144-1155.
10
Uit onderzoek blijkt tevens dat als men werkloos en ongehuwd is en daarbij een lage
opleiding heeft genoten, men meer kans heeft om een chronische patiënt te worden en/of te
blijven. Als kenmerken voor chroniciteit worden genoemd: een sterke identificatie met de rol
van de hulpbehoevende, een minimum aan stress die kan leiden tot ernstige
psychopathologische verschijnselen en tot slot een verarmd ‘marginaal’ functioneren op
meerdere levensdomeinen.49
1.2.2 GGZ
Evolutie van de GGZ
Het beeld dat er werd geboden van een gesticht in het midden van de 19de eeuw was niet erg
positief. Geestesgestoorden werden opgenomen in bewaarplaatsen voor krankzinnigen, zodat
de maatschappij hun storende invloeden kon elimineren. In het midden van de 19de eeuw
kwamen de eerste wettelijke bepalingen ter regeling van opname der krankzinnigen in de
gestichten tot stand. In het begin van de 20ste eeuw ontstonden er heel wat
nieuwbouwactiviteiten voor geesteszieken en een aantal biologische methoden zoals de
elektroshockbehandeling. In deze periode is ook de sociale psychiatrie ontstaan, doordat men
onder andere aan nazorg deed voor de patiënten vanuit het ziekenhuis. Tot slot werd deze
periode gekenmerkt door de opkomst van de psychofarmaca50.
Door deze ontwikkelingen is het karakter van het psychiatrisch ziekenhuis volledig
veranderd. Het onderzoek en het behandelingskarakter werd meer geaccentueerd.51
Vanaf de jaren ‘70 lag de nadruk op de resocialisatie en reïntegratie van patiënten terwijl men
in de jaren ‘90 de GGZ buiten de muren extra ging stimuleren.52
Organisatie van de GGZ
Om een kort overzicht te geven van hoe de GGZ georganiseerd is, kan er een opsplitsing
worden gemaakt van deze sector, namelijk de ambulante zorg en de residentiële zorg. Dit
onderzoek spitst zich toe op de residentiële zorg, met name het psychiatrisch ziekenhuis. Om
49 ESCHER, A., ROMME, M., BREULS M. en DRIESSEN, G., ‘Maatschappelijk kwetsbaar en langdurig psychiatrisch ziek zijn’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1987, 266-281. 50 Groep van medicijnen die aangrijpen op het centrale zenuwstelsel en werkzaam zijn tegen psychische aandoeningen. 51 VAN BAAR, J., ‘Van ‘gesticht’ naar modern ziekenhuis’ in Het psychiatrisch ziekenhuis. Verblijf, behandeling en genezing van patiënten in de psychiatrische inrichting, LUTTERS, G. en SMITS, W.C.M. , (eds.), Amsterdam/Brussel, Agon Elsevier, 1968, 13-17. 52 CALLENS, S. en PEERS, J., Organisatie van de gezondheidszorg, Antwerpen/Groningen/Oxford, Intersentia, 2003, 64.
11
een goede aansluiting tussen de doelgroep en de GGZ te bewerkstellingen, zijn zowel
initiatieven die zich richten op de ambulante als de residentiële zorg van groot belang.53
Ambulante zorg betekent dat de cliënt naar een voorziening, arts, zorgverstrekker gaat zonder
dat hierbij een ziekenhuisopname plaatsvindt. Hierbij denken wij aan de centra voor GGZ54,
beschut wonen, psychiatrische thuiszorg, enzovoort.55
Als men spreekt over residentiële zorg, dan heeft men het onder meer over ziekenhuizen die
enkel bestemd zijn voor psychiatrische patiënten waarbij er een opname komt kijken.56
Internationale tendens in de GGZ: vermaatschappelijking
De GGZ maakt de laatste jaren een grote evolutie door.
Uit die evolutie is al gebleken dat deze sector aan het vermaatschappelijken is.57 Men gaat
meer aandacht hebben voor de maatschappelijke aspecten van psychische problemen. De
oorzaken van deze vermaatschappelijking liggen onder andere bij de opkomst van de nieuwe
psychofarmaca waardoor een lang verblijf in een ziekenhuis niet altijd meer nodig was.58
De zorg die wordt geboden in het psychiatrische ziekenhuis is momenteel langzaam aan het
verschuiven naar de samenleving. Initiatieven zoals beschut wonen en psychiatrische
thuiszorg dienen zich aan. Wij spreken van een internationale tendens die ook in België wordt
waargenomen. In dit onderdeel wordt nagegaan wat dit betekent voor mensen met een
psychiatrische problematiek en in het bijzonder voor kwetsbare groepen die kampen met
psychische problemen.
Uit onderzoek is gebleken dat personen met ernstige en langdurige psychiatrische problemen
onder meer een zinvolle dagbesteding en werk nodig hebben wanneer zij gebruik maken van
initiatieven in de maatschappij.59
53 Ibid., 161-162. 54 De centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGGZ) staan mensen bij met psychische problemen. Er is geen sprake van een opname of verblijft, maar enkel van een consultatie. Men moet kampen met een ernstig psychiatrische problematiek met het risico om chronisch te worden. 55 CALLENS, S. en PEERS, J., o.c.,161-162. 56 Ibid., 161-162. 57 NASSEN, E. ‘Tien stappen in de concretisering van een nieuw begrippenkader voor de geestelijke gezondheidszorg’, Tijdschrift voor klinische psychologie, 2001, 37-47. ; LIEGEOIS, A., HAEKENS, A. en ENEMAN, M., ‘Uitwisselen van informatie bij het samenwerken in de geestelijke gezondheidszorg’, tijdschrift voor psychiatrie, 2006, 787-795. 58 VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A., Vermaatschappelijking van de zorg voor psychisch kwetsbare mensen, Leuven, Lannoo Campus, 2005, 13. 59 LISSENS, G. en VERBEEK, A., ‘Geestelijke gezondheidszorg activeert en vermaatschappelijkt, Sociaal, 2007, 10-15.
12
De vraag die men zich moet stellen is of deze vermaatschappelijking van de GGZ al dan niet
werkt.60 Volgens de Gezondheidsraad61 leidde deze vermaatschappelijking tot betere
leefomstandigheden voor patiënten met een chronische psychiatrische problematiek.62
Uit verschillende onderzoeken is al gebleken dat de deïnstitutionalisering niet altijd gunstig is
voor deze kwetsbare groep. Er wordt te weinig aandacht en geld vrijgemaakt voor deze
vermaatschappelijking. Ook de structuren van de GGZ laten deze tendens niet helemaal toe.
Laat het duidelijk zijn dat dit een aantal gevolgen zal hebben voor de cliënten die hiervan
gebruik willen maken. Als we kijken naar mensen met een psychiatrische problematiek dan
zien we dat hulpverleners behandelingen aanbieden maar dat er te weinig gerichte
ondersteuning is bij het dagelijkse functioneren. Een voorbeeld hiervan is het feit dat men
mensen aanzet tot het vinden van een job, maar dat zij in hun zoektocht naar werk geen reële
ondersteuning krijgen.63
De problemen met deze tendens in de GGZ stapelen zich dus verder op wanneer iemand tot
de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek behoort. Er zijn personen die geen
goed gebruik maken van de voorzieningen, omdat zij buiten de maatschappij staan.64
Vermaatschappelijking kan ook problemen opleveren voor dakloze personen omdat zij vaak
na een opname in een psychiatrisch ziekenhuis terug op straat belanden. Het gebeurt ook dat
meerdere heropnames in een residentiële setting nodig zijn.65
Uit Amerikaans onderzoek komt naar voren dat deze deïnstitutionalisering zelfs schadelijke
gevolgen inhoudt voor deze doelgroep. Er wordt geschat dat ongeveer een derde van de
thuislozen in de Verenigde Staten nood hebben aan GGZ. Zij zijn erg kwetsbaar voor de
vijandigheid van de maatschappij waarin zij geen rol meer te vervullen hebben.
Vermaatschappelijking wordt gezien als een beweging met een aantal gebreken. De oorzaken
van het niet volledig in werking treden van deze tendens kan men vinden in het feit dat het
netwerk rond de GGZ in de maatschappij niet in zijn opzet geslaagd is. Als gevolg van de
mislukte vermaatschappelijking komen meer en meer mensen uit deze doelgroep terecht in
het net van politie en justitie in plaats van in de GGZ. Kwetsbare mensen met een
60 BROOK, O. en BROOK, F., ‘Verslaafd aan een thuisloos bestaan of thuis in de verslaving? Een onderzoek naar het effect van vermaatschappelijking van de zorg voor thuislozen met een verslavingsproblematiek op het aantal heropnamen’, Passage, 2000, 187-192. 61 De Gezondheidsraad is een onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan die de regering en het parlement moet adviseren op het gebied van volksgezondheid en het gezondheids(zorg) onderzoek. 62 BOVENBERG, F., MULDER, N. en ROOSENSCHOON, B-J., ‘De persoonsgebonden aanpak in Rotterdam. Bemoeizorg en rehabilitatie combineren in een Assertive Community Treatment-team.’, Passage, 2005, 53-61. 63 LISSENS, G. en VERBEEK, A., l.c.,10-15. 64 BOVENBERG, F., MULDER, N. en ROOSENSCHOON, B-J., l.c.,53-61. 65 BROOK, O. en BROOK, F., l.c.,187-192.
13
psychiatrische problematiek zullen nu doelwitten zijn zowel op straat als in het justitiële
systeem.66
Vermaatschappelijking zal pas als een succes worden beschouwd wanneer de samenleving
echt openstaat voor kwetsbare groepen en hen ook het gevoel geeft dat zij erbij horen.67
1.2 Theoretische context
In dit onderdeel wordt de theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid uiteengezet. Deze
theorie is een mogelijke verklaring voor het gegeven dat kwetsbare groepen met een
psychiatrische problematiek geen toegang tot de GGZ vinden.
1.2.1 Het Matteüseffect
Het sociale beleid is opgehangen aan de kapstok van een doorsnee burger, namelijk de
middenklasse. Sociale organisaties en de welzijnszorg zijn op maat van deze klasse gesneden.
De taal, de omgangsvormen en de organisatie roepen bij de onderlaag van de bevolking een
zekere terughoudendheid en zelfs vrees op. Bovendien komt het voor dat deze mensen niet
afweten van het bestaan van bepaalde voorzieningen. Mensen van een lagere sociale klasse
zijn minder of helemaal niet geneigd adequate hulp te zoeken.68
De theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid hangt nauw samen met dit effect.
Deze theorie stelt dat afwijkend gedrag te maken heeft met de maatschappelijke positie van
een persoon of groep. Afwijkend gedrag is dus gerelateerd aan de structurele positie van een
bepaalde bevolkingsgroep. Kenmerkend voor de zogenaamde lagere sociale klasse is dat zij
niet genoeg autoriteit laat gelden om haar eigen subcultuur naar waarde te laten schatten door
en begrijpbaar te maken voor de heersende middenklassencultuur. Bijgevolg betekent dit dat
haar waarden- en normenpatroon als afwijkend wordt beschouwd. Op die manier krijgt men
meer te maken met de negatieve aspecten van maatschappelijke instellingen dan met de
positieve.
Wat hierboven geschetst wordt, is herkenbaar voor de situatie van kwetsbare groepen met
psychische problemen. Zij hebben vaak geen of negatieve ervaringen met
66 FRENCH, L., ‘Victimization of the mentally ill: An unintended consequence of deinstitutionalization’, Social work, 1987, 502-505. 67 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 51. 68 WOLF, H., Straathoekwerk, een algemene inleiding, Antwerpen, Standaard Uitgeverij MIM, 1997, 10-11.
14
hulpverleningsorganisaties, omdat zij tot de rand van de samenleving behoren. Het is moeilijk
om uit deze negatieve spiraal te geraken.69
1.2.2 Het afromingseffect
Het afromingseffect betekent dat men enkel met de cliënten waarvan men verwacht dat zij
een succesvolle behandeling zullen doorlopen in zee wil gaan, want alleen met hen kan men
positieve resultaten boeken. Hierdoor worden de ‘hopeloze gevallen’ niet geholpen, omdat zij
te moeilijk zijn om mee te werken en er dus veel personeel, middelen, tijd en energie ter
beschikking zouden moeten zijn om resultaten te behalen. Daar komt dan vervolgens bij dat
men nooit zeker is of dit al dan niet zal lukken.70
1.3 Conclusie
Als wij de verscheidene subgroepen binnen de kwetsbare groep met een psychiatrische
problematiek bekijken, zien wij dat deze subgroepen overlappen. Het is realistisch om te
stellen dat iemand tot alle hierboven genoemde subgroepen kan behoren. De meesten onder
hen worden gekenmerkt door een meervoudige problematiek. Daarom is het geen simpel
gegeven om hen adequate hulp te bieden in de GGZ. Deze sector heeft de laatste jaren een
enorme verandering doorgemaakt. De vermaatschappelijking van de GGZ heeft geleid tot een
waaier van initiatieven buiten het psychiatrisch ziekenhuis. De vraag die hierbij kan gesteld
worden is of deze tendens succesvol is voor kwetsbare groepen met een psychiatrische
problematiek. Hier kan men niet volmondig “ja” op antwoorden. De deïnstitutionalisering
betekent immers dat deze doelgroep moet worden opgevangen in onze maatschappij. Het is
duidelijk dat dit nog niet altijd het geval is, omdat zij buiten de maatschappij staan en
verloren lopen in onze samenleving. Hierbij komt ook nog dat zij geen voldoende financiële
middelen bezitten. Deze problematiek wordt ook kort geschetst als men gaat kijken naar het
Matteüseffect en de theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid waaruit blijkt dat
voorzieningen niet op maat van deze doelgroep zijn gesneden en dat lagere sociale klassen
worden benadeeld. Het afromingseffect toont ten slotte aan dat deze doelgroep vaak
verstoken blijft van hulpverlening door de kenmerken die zij vertoont.
69 Ibid., 10-11.; VANDAMME, W., ‘Op zoek naar zingeving in de hulpverlening. De theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid bevraagd.’, Tijdschrift voor welzijnswerk, 2003, 20-42. ; VETTENBRUG, N., WALGRAVE, L. en VAN KERKVOORDE, J., Jeugdwerkloosheid, delinquentie en maatschappelijke kwetsbaarheid, Antwerpen, Uitgeverij Kluwer, 1984, 40. 70 BAART, A., o.c.,11-12.
15
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie
2.1 Wat zijn de kenmerken van kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek?
Grootte
Het is niet evident om een concreet cijfer te plakken op het aantal kwetsbare personen met
een psychiatrische problematiek. Psychische problemen zijn vaak gerelateerd aan dakloosheid
en andere problemen in verschillende levensdomeinen.71 Bij een groot aantal thuislozen is het
evenwicht tussen de draagkracht en de draaglast verstoord. Vaak zien we tevens een
verstoring van het gebruik van drank en/of drugs.72
Uit onderzoek is gebleken dat bijna één op vier mensen uit de Belgische bevolking in zijn of
haar leven minstens één psychiatrische stoornis heeft gehad.73
Uit onderzoek van Philippot en Garland (2003) blijkt dat 75 procent van de dakloze personen
gezondheidsproblemen, zowel fysiek als psychisch, ervaren. Deze studie bevestigt een hoge
prevalentie van psychische problemen binnen deze doelgroep.74 Uit ander onderzoek blijkt
dat psychische stoornissen drie tot vier keer meer voorkomen bij deze doelgroep dan bij de
bevolking in het algemeen.75
Als wij kijken hoe vaak psychische stoornissen voorkomen bij kwetsbare groepen dan vinden
wij op internationale schaal verschillende cijfergegevens. In 4 verschillende onderzoeken
uitgevoerd in de Verenigde Staten komt naar voren dat ongeveer 25 tot 30 procent van de
dakloze personen kampt met een psychiatrische problematiek.76 Ongeveer 10 tot 20 procent
van de dakloze personen die kampen met een psychiatrische problematiek kampen met een
drugsverslaving terwijl 30 tot 40 procent van deze doelgroep te maken krijgt met een
71 PHELAN, J.C. en LINK, B.G., ‘Who are “the homeless”? Reconsidering the stability and composition of the homeless population’, American Journal of public health, 1999, 1334, 1334-1338. 72 BROOK, O. en BROOK, F., l.c.,187-192. 73 BRUFFAERTS, R., BONNEWYN, A., VAN OYEN, H., DEMAREST, S. en DEMYTTENAERE, K., ‘Prevalentie van mentale stoornissen in de Belgische bevolking. Resultaten van de European Study on Epidemiology of mental disorders (ESEMeD)’, Tijdschrift voor Geneeskunde, 2004, 75-85. 74 VAN REGENMORTEL, T., DEMEYER, B., VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., o.c.,180. 75 SHELTON, K.H., TAYLOR, P.J., BONNER, A. en VAN DEN BREE, M., ‘Risk factors for homelessness: Evidence from a population-based study’, Psychiatric services, 2009, 465-472. 76 DICKEY, B., ‘Review of programs for persons who are homeless and mentally ill’, Harvard Review Psychiatry, 2000, 242-250. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. ; DRAKE, R.E., OSHER, F.C. en WALLACH, M.A., ‘Homelessness and dual diagnosis’, American Psychologist, 1991, 1149-1156. ; GILL, B., MELTZER,H. en HINDS, K., ‘The prevalence of psychiatric morbidity among homeless adults’, International review of psychiatry, 2003, 134-140. ; FOLSOM, D.P., HAWTHORNE, W., LINDAMER, L., GILMER, T., BAILEY, A., GOLSAN, S., GARCIA, P., UNÛTZER, J., HOUGH, R. en JESTE, D.V., ‘Prevalence and risk factors for homelessness and utilization of mental health services among 10340 patients with serious mental illness in a large public mental health system’, American journal of psychiatry, 2005, 370-376.
16
alcoholverslaving. Er werd vastgesteld dat ongeveer 20 tot 30 procent te maken krijgt met een
dubbele diagnose.77 Een andere studie bevestigt dit door te stellen dat ongeveer 46 procent
van de dakloze personen met psychische problemen kampen met een drug- of een
alcoholverslaving.78 Onderzoek uit Duitsland heeft aangetoond dat 68,6 procent van de
dakloze personen kampt met een psychiatrische problematiek.79
Geslacht
Over het algemeen zullen er veel meer mannen tot deze doelgroep horen dan vrouwen. Dit
wordt bevestigd in Nederlands onderzoek en een aantal Amerikaanse studies.80
Leeftijd
Uit Amerikaans onderzoek valt af te leiden dat de gemiddelde leeftijd van deze doelgroep 38
jaar is.81 Uit Nederlandse studies kwam naar voren dat de leeftijd tussen de 20 en 30 jaar
schommelt.82
Nationaliteit
Allochtonen zijn sterk vertegenwoordigd in deze populatie. Volgens Amerikaans onderzoek
vertegenwoordigen allochtonen zelfs 50 procent van deze kwetsbare groep.83 Uit Nederlands
onderzoek blijkt dat bijna één derde niet geboren is in Nederland.84
77 LAUBER, C., LAY, B. en RÔSSLER, W., ‘Homeless people at disadvantage in mental health services’, European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 2006, 138-145. 78 DENNIS, D.L., BUCKNER, J.C., LIPTON, F.R. en LEVINE, I.S., ‘A decade of research and services for homeless mentally ill persons. Where do we stand?’, American Psychologist, 1991, 1129-1138. 79 SALIZE, H.J., DILLMAN-LANGE, C., KILLMANN, U., STERN, G., WOLF, I., HENN, F. en RÖSSLER, W., ‘Needs for mental health care and service provision in single homeless people’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2001, 207-216. 80 BROOK, O.H., ‘Heropnames van thuislozen in het algemeen psychiatrisch ziekenhuis: een onderzoek op basis van het Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg (PIGGZ) in de periode 1990-1995’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1999, 567-574. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., ‘Risk factors for homelessness among people with psychotic disorders’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, 396-401. ; KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., ‘Healthcare barriers among severely mentally ill homeless adults: evidence from the Five-Site health and risk study’, Mental health and mental health services research, 2007, 363-375. 81 Ibid., 363-375. ;SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. ;ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c., 396-401. 82 ESCHER, A., ROMME, M., BREULS M. en DRIESSEN, G., l.c.,266-281. ; BROOK, O.H., l.c., 567-574. 83 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., ‘Pathways to homelessness among the mentally ill’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, 444-450. 84 BROOK, O.H., l.c., 567-574.
17
Burgerlijke staat
Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat 91,4 procent van deze doelgroep ongehuwd is. Ander
onderzoek toont aan dat slechts 4,8 procent getrouwd is.85 Nederlandse studies geven aan dat
76 procent van deze doelgroep ongehuwd is. Wij kunnen stellen dat het overgrote merendeel
van deze kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek ongehuwd is.86
Opleidingsniveau
Het opleidingsniveau bij deze doelgroep ligt een stuk lager dan bij de bevolking in het
algemeen. Dit blijkt uit een aantal studies.87
Contact met politie en justitie
Dakloze personen die kampen met een dubbele diagnose komen meer in aanraking met politie
en justitie dan personen die niet kampen met een dubbele diagnose.88 Onderzoek heeft
aangetoond dat de kans dat een persoon overgaat tot het plegen van criminaliteit zal toenemen
wanneer hij of zij dakloos is en kampt met psychische problemen. Er wordt echter wel
aangegeven dat deze doelgroep eerder geneigd is tot het plegen van niet-gewelddadige
misdrijven. Deze misdrijven zijn meestal gerelateerd aan publieke overlast.89 Over het
algemeen kunnen wij stellen dat het plegen van geweldsdelicten niet vaak voorkomt in deze
doelgroep, maar dat armoede en slachtofferschap wel risicofactoren kunnen vormen.90
Ongeveer de helft van deze doelgroep is ooit al eens in aanraking geweest met politie en/of
justitie.91
Naast het daderschap wordt ook de slachtofferkant van deze doelgroep belicht. Uit onderzoek
blijkt dat zij bijna drie keer zoveel kans heeft om het slachtoffer van een misdrijf te worden in
vergelijking met de bevolking in het algemeen. De reden waarom deze personen vaker
slachtoffer worden, is gerelateerd aan hun meervoudige problematiek. Doordat men dikwijls
verwikkeld is in een aantal illegale activiteiten, heeft men immers meer kans om slachtoffer
85 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. 86 BROOK, O.H., l.c., 567-574. 87 Ibid., 567-574. ; SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. ; LAUBER, C., LAY, B. en RÔSSLER, W., l.c.,138-145. 88 GONZALEZ, G. en ROSENHECK, R.A., l.c., 437-446. 89 FISHER, S.N., SHINN, M., SHROUT, P. en TSEMBERIS, S., ‘Homelessness, mental illness and criminal activity: Examining patterns over time’, American journal of community psychology, 2008, (261-262), 251-265. 90 THORNICROFT, G., Shunned. Discrimination against people with mental illness, 2006, Oxford, Oxford University Press, 140. 91 ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c.,396-401.
18
van een misdrijf te worden. 92 In deze populatie zijn het vooral vrouwen die een groot risico
lopen om slachtoffer te worden. Het slachtofferschap bij vrouwen gaat vaak gepaard met een
depressieve stoornis.93
2.2 Wat zijn de noden/behoeftes van kwetsbare groepen met een psychiatrische
problematiek?
De hierboven besproken doelgroep wordt vaak geconfronteerd met een aantal
noden/behoeftes die niet worden ingevuld.94 Er werden zowel noden/behoeftes los van de
GGZ als binnen de GGZ geïdentificeerd.
Uit een studie is gebleken dat personen het meest nood hebben aan een woonst waarin zij
definitief kunnen intrekken. Op de tweede plaats hecht men belang aan voorzieningen van de
GGZ.95
Noden/behoeftes losstaand van de GGZ
Ten eerste hebben zij nood aan persoonlijke ontwikkeling. Zij zien het hebben van een
psychische stoornis als een obstakel om zichzelf persoonlijk te kunnen ontwikkelen.
Daarnaast hebben zij nood aan zelfbewustzijn. Men wil gezien worden als een volwaardig
persoon en niet als een psychiatrische patiënt. Het winnen van respect en het vermijden van
schaamte kunnen ook worden gezien als belangrijke noden/behoeftes. Het vinden van
positieve manieren om te kunnen omgaan met vooroordelen is ook een belangrijk punt
evenals de ondersteuning van familie.96 Ten vierde neemt de nood aan liefde/affectie een
belangrijke plaats in in het leven van deze doelgroep. Graag wenst men te trouwen en/of
kinderen te krijgen. Als vijfde behoefte komt de nood aan aanvaarding naar boven. Mensen
willen dat de maatschappij hun ziekte begrijpt. Ten slotte geeft een minderheid van deze
doelgroep aan nood te hebben aan spiritualiteit, zodat zij terug positief in het leven kunnen
staan.97
92 MANIGLIO, R., ‘Severe mental illness and criminal victimization: a systematic review’, Acta psychiatrica Scandinavica, 2009, 180-191. 93 PERRON, B.E., EITZMAN, A.-E., GILLESPIE, D.F. en POLLIO, D.,‘Modeling the mental health effects of victimization among homeless persons’, Social Science & Medicine, 2008, 1475-1479. 94 SALIZE, H.J., DILLMAN-LANGE, C., KILLMANN, U., STERN, G., WOLF, I., HENN, F. en RÖSSLER, W., l.c., 207-216. 95 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., ‘Client and site characteristics as barriers to service use by homeless persons with serious mental illness’, Psychiatric services, 1997, 387-390. 96 WAGNER, L.C. en KING, M., l.c.,141-145. 97 Ibid., 141-145.
19
Noden/behoeftes specifiek voor de GGZ
Men hecht belang aan een degelijke opleiding voor hulpverleners, zodat zij hun noden
kunnen begrijpen en herkennen. De hulpverlener moet er onvoorwaardelijk zijn voor de
cliënt.98
Cliënten hebben nood aan duidelijke, specifieke informatie en advies wat betreft hun rechten,
medicatie, behandeling, diensten, welzijn en voordelen met betrekking tot bepaalde diensten.
Hierbij moet er simpele en duidelijke taal worden gehanteerd. Hiermee hangt de nood aan
praktische hulp samen. Ook zou informatie meer dan één keer moeten worden gegeven.
Antwoorden bieden op individuele noden is van groot belang. Daarnaast wil men niet reizen
tussen verschillende organisaties om hulp te ontvangen.99
Diensten zouden 24 uur op 24 beschikbaar moeten zijn. Na vijf uur ‘s avonds en tijdens het
weekend is dit niet het geval. De rol van psychiatrische ziekenhuizen wordt dan overgenomen
door de psychiatrische spoedopnames in algemene ziekenhuizen. Dit heeft tot gevolg dat er
vaak een te grote toevloed is op deze diensten. Er zou een uitbreiding moeten zijn van de
openingsuren van de ambulante structuren. Ook worden organisaties die aan verschillende
behoeftes zoals het voorzien van voedsel, slaapplaats, geestelijke en lichamelijke
gezondheidszorg, enzovoort tegemoetkomen, gewaardeerd.100
2.3 Welke drempels ervaart deze doelgroep als oorzaken van uitsluiting in de GGZ?
Naast de kwetsbaarheid van een psychiatrische problematiek ervaren kwetsbare groepen
tevens verschillende drempels in de toegang tot de GGZ.101 Uit onderzoek is gebleken dat de
kans aanzienlijk groter is dat diegenen die er niet in slagen om hulp te vinden in de
gezondheidszorg een psychische stoornis hebben.102 Het is een bekend gegeven dat kwetsbare
98 DARBYSHIRE, P., MUIR-COCHRANE, E., FEREDAY, J., JUREIDINI, J. en DRUMMOND, A., ‘Engagement with health and social care services: perceptions of homeless young people with mental health problems’, Health and social care in the community, 2006, 553-562. 99 BEEFORTH, M. en WOOD, H., ‘Needs from a user perspective’ in Measuring mental health needs, THORNICROFT, G., Glasgow, Bell and Bain Limited, 191-199. 100 VAN DEN EYNDE, M., ‘Naar een grotere toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg’ in Dicht bij de mensen. Een mozaïek van ideeën en initiatieven omtrent geestelijke gezondheid, VRIJE BIJDRAGEN, Brussel, New Goff n.v., 2005, 26-31. 101 VAN REGENMORTEL, T., ‘De toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg: armoe(de) troef’, Psyche, 2006, 4-6. 102 HAHM, H.C. en SEGAL, S.P., ‘Failure to seek health care among the mentally ill’, American Journal of orthopsychiatry, 2005, 54-62. ; DRUSS, B.G., ROBERT, A., ROSENHECK, M.D., ‘Mental disorders and access to medical care in the United States’, The American journal of psychiatry, 1998, 1775- 1718.
20
personen met een psychiatrische problematiek vaak geen gebruik maken van professionele
vormen van psychosociale zorgverlening of opvang.103
Er werden drempels gedetecteerd op drie niveaus, namelijk drempels die te maken hebben
met de voorzieningen zelf (structureel niveau), cliëntgebonden drempels en drempels die
verband houden met de relatie tussen de hulpverlener en de cliënt.104
2.3.1 Drempels in verband met de voorzieningen (aanbodzijde)
2.3.1.1 Interne organisatie
Hierbij spelen factoren zoals bureaucratisering, schaalvergroting, anonimisering,
reglementering en besparingen een rol. De fysieke toegankelijkheid en de territoriale
toegankelijkheid hebben ook te maken met de interne organisatie van een voorziening.105
Soms is een voorziening niet voldoende bereikbaar of gelegen op een moeilijk bereikbare
locatie.106 Informatisering van diensten kan ook een drempel betekenen voor deze doelgroep.
Men werkt vaak met computergestuurde telefoonlijnen waardoor er weinig echt contact is
tussen de hulpverlener en de hulpvrager.107 Wanneer er weinig personeel werkzaam is op een
bepaalde dienst, dan gaat de voorkeur vaak naar cliënten waarmee men succesvolle resultaten
kan boeken. Dit leidt tot afroming van het cliënteel. Een tekort aan personeel kan leiden tot
wachtlijsten wat dan opnieuw voor drempels kan zorgen.108 Het ontstaan van wachtlijsten kan
ook een gevolg zijn van een onvoldoende ruim aanbod van bepaalde
hulpverleningsmethodieken.109
Het ‘winkelmodel’ kan ook een drempel vormen in de toegang tot de GGZ. Dit model
betekent dat de hulpverlener afwacht tot de cliënt naar hem/haar toekomt en dus niet zelf de
cliënt tracht te bereiken. Men kan dit vergelijken met consultatiegesprekken op afspraak.110
Vervolgens kunnen er ook informatieve drempels ontstaan. Deze drempels hebben te maken
met het niet of verkeerd geïnformeerd zijn over het bestaande aanbod. 111 Er heerst een
onbekendheid van voorzieningen. Men weet niet goed waar men moet aankloppen om hulp te
103 SPIERINGS, F. en BEIJERS, H., ‘Casemanagement begint op straat: de invloed van cliënten op beleid’, Passage, 1997, 45-52. 104 VILLA, L., ‘Openheid is het halve werk: cliënten aan het woord over drempels in de welzijnszorg’, Weliswaar, 2002, 2-4. 105 Ibid., 2-4. 106 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 78. 107 Ibid., 78. 108 Ibid., 78. 109 Ibid., 77. 110 Ibid., 77. 111 Ibid., 75.
21
kunnen ontvangen.112 Dit heeft onder meer te maken met de steeds ingewikkelder,
omvangrijker en ondoorzichtiger wordende regelgeving.113
Een ander heikel punt is het feit dat er soms een gebrek aan afstemming tussen vraag en
aanbod is. Door het gebrek aan personeel en middelen kan er weinig tijd worden vrijgemaakt
om goed om te gaan met de situatie van de cliënt, met als gevolg dat hij of zij zich wel moet
aanpassen aan het bestaande aanbod.
Tot slot kunnen drempels ook te maken hebben met instapvoorwaarden. In bijna alle
voorzieningen zijn er selectiecriteria aanwezig zoals een reeks intakegesprekken, het hebben
van een domicilie114, een duidelijke probleemerkenning, een duidelijke hulpvraag hebben,
voldoende gemotiveerd zijn, enzovoort.115
2.3.1.2 Financiële drempels
De Belgische gezondheidssector stelt dat deze toegankelijk moet zijn voor iedereen. Dit is
niet altijd het geval. Een oorzaak hiervan is de financiële afhankelijkheid.116
Dit vormt een hedendaags probleem voor een groot deel van de cliënten die gebruik maken
van de GGZ. Hier komt nog eens bovenop dat de regelgeving met betrekking tot uitkeringen
een administratief doolhof is.117
Uit Amerikaanse studies blijkt dat deze ontoegankelijkheid een probleem vormt voor een
derde van de dakloze personen met een zware psychiatrische problematiek.118 Thuisloosheid
is gerelateerd aan hoge gezondheidskosten.119
Er wordt vastgesteld dat de materiële positie de grootste verklarende factor is wanneer er
verschillen zijn in toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg.
Men heeft een aantal maatregelen genomen om maatschappelijk kwetsbare groepen te
beschermen, maar vaak hebben deze maatregelen beperkingen. Er wordt gezorgd dat men
minder dure uitgaven heeft, maar tegelijk wordt de wetgeving steeds ingewikkelder. Als
gevolg hiervan vallen er meer mensen uit de boot.120
112 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., l.c., 387-390 113 SANNEN, L., o.c., 24. 114 Ibid., 21. 115 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c.,77. 116 Ibid., 70-72. 117 GELADE, L., ‘Financiële (on) toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg’, Hospitalia, 2000,170-176. 118 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., l.c., 387-390 119 ROSENHECK, R. en SEIBYL, C.L., ‘Homelessness. Health service use and related costs’, Medical care, 1998, 1256-1264. 120 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c.,70-72.
22
2.3.1.3 Gefragmenteerde hulpverlening
De verschillende echelons van de GGZ situeren zich op de nulde, eerste, tweede en derde
lijn.121 Het psychiatrisch ziekenhuis bevindt zich op de derde lijn. Deze indeling heeft geleid
tot het oprichten van steeds meer verschillende diensten. Doordat deze voorzieningen
versnipperd zijn, heerst er verwarring en ondoorzichtigheid van het aanbod.122 Er bestaat vaak
weinig geïntegreerde samenwerking tussen de verschillende echelons.123
Door de professionele differentiatie kan er onmondigheid ontstaan bij de hulpvragers.
Kwetsbare groepen hebben vaak problemen op verschillende levensgebieden die nauw met
elkaar verweven zijn. Dit vormt een probleem omdat hulpverleners vaak alleen oog hebben
voor de problematiek waarin zij gespecialiseerd zijn. De hulpverlening richt zich dus op
specifieke problemen en niet op een allesomvattend probleem.124
Zorg wordt vaak op een niet-aangepaste wijze aangeboden en het is dikwijls weinig
leefwereldgericht. Er wordt ook weinig rekening gehouden met de competenties van mensen.
Er kan hier worden gesproken over het ‘lokettensyndroom’. De cliënt komt dan in contact
met meerdere hulpverleningsorganisaties die los van elkaar bestaan. Elke organisatie focust
zich op een ander onderdeel van de meervoudige problematiek van de cliënt. Het gevolg
hiervan is dat organisaties slechts beperkt op de hoogte zijn van de werking van andere
voorzieningen. Hulpverleners verwachten vaak dat cliënten een afgebakende hulpvraag
hebben.125 Het feit dat organisaties soms niet goed genoeg communiceren met elkaar, wordt
geïllustreerd door het gegeven dat cliënten dikwijls hun verhaal met de bijkomende
problematiek opnieuw moeten vertellen telkens zij naar een andere organisatie worden
doorverwezen. Dit werkt erg frustrerend voor hen.126
121 De graad van specialisatie speelt een rol bij de indeling in echelons in de GGZ. Deze zal toenemen wanneer men naar een hogere lijn gaat. Het eerste echelon betreft bijvoorbeeld een huisarts en het Jongeren Advies Centrum. De afstand tussen het woon-leef-milieu van de hulpvrager en de plaats waar de hulp wordt verstrekt is klein. De afstand op het tweede echelon is groter. Hierbij denkt men aan een zelfstandige psychiater. Op het derde echelon is de afstand het grootst. Hier is er sprake van het psychiatrisch ziekenhuis. 122 CALLOWAY, M. O., MORRISSEY, J.P., ‘Overcoming service barriers for homeless persons with serious psychiatric disorders’, Psychiatric services, 1998,1568-1572. 123 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c.,75. 124 FOX, H. en VAN DEN BOOMEN, J., ‘Een circuit voor complexe en langdurige hulpvragen’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 1999, 807-810. 125 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c.,75-76. 126 DARBYSHIRE, P., MUIR-COCHRANE, E., FEREDAY, J., JUREIDINI, J. en DRUMMOND, A., l.c., 553-562.
23
2.3.1 Drempels op niveau van de cliënt (vraagzijde)
2.3.1.1 Multicomplexe problematiek
Er is sprake van een gering/onzeker inkomen, een lage scholing, een slechte positie op de
arbeidsmarkt, een slechte huisvesting, lichamelijke en psychische klachten, maatschappelijk
isolement, enzovoort. Moeilijkheden die zich voordoen op diverse levensdomeinen zullen
elkaar beïnvloeden. Deze doelgroep verkeert dan ook dikwijls in de onmogelijkheid om
duidelijke hulpvragen te stellen vanwege de meervoudige problematiek.127
Het gebrek aan een aantal vaardigheden die men nodig heeft in onze maatschappij is vaak
kenmerkend. Cliënten communiceren dikwijls met een onaangepast geluidsvolume en
onaangepaste lichaamstaal. Daarnaast is er vaak angst aanwezig om te falen waardoor men
reageert met verzet, berusting in de situatie, apathie of vluchtgedrag.128 Tevens beschikt men
soms niet over geen adequate communicatiemiddelen.129 Een ander aspect van de
meervoudige problematiek is dat de verbintenis met zichzelf vaak problematisch is. Dit gaat
samen met gevoelens van depressie en fatalisme. Er kan ook een verbintenissenproblematiek
ten opzichte van anderen ontstaan. Men heeft vaak een dichotoom wereldbeeld waarin men
niets in te brengen heeft en anderen alles voor het zeggen hebben.130
2.3.1.2 Psychologische drempels
Er kunnen bepaalde vooroordelen bestaan tegenover voorzieningen waardoor men deze niet
wenst te gebruiken. De oorzaak hiervan is vaak terug te vinden in het onvoldoende op de
hoogte zijn van de dienstverlening of het feit dat men verkeerd ingelicht is. Hierdoor kan er
wantrouwen ontstaan. Dit wantrouwen kan ook een gevolg zijn van eerdere slechte
ervaringen met de hulpverlening.131 Een ander gevolg is de discrepantie tussen de
verwachtingen van de cliënt en het aanbod van de GGZ.132 Men is negatief ingesteld en
verwacht dat niemand hen zal kunnen helpen. Hulpverleners vertalen dit vaak naar een
gebrek aan motivatie om iets aan de eigen situatie te doen. Vaak gaan het hebben van
minderwaardigheidsgevoelens en (faal)angst hiermee gepaard. Dit wordt aangeduid met de
term ‘overlevingscultuur’ wat omschreven kan worden als zelfredzaamheid. Het is een soort 127 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 58. 128 Ibid., 60. ; SANNEN, L., o.c., 28. 129 WUERKER, A.K. en KEENAN, C.K., ‘Patterns of psychiatric service use by homeless mentally ill clients’, Psychiatric Quarterly, 1997, 101-116. 130 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 60. 131 Ibid., 58. 132 FORCHUK, C. en BROWN, S.A., ‘Perceptions and health service utilization among homeless and housed psychiatric consumer/survivors’, Journal of psychiatric and mental health nursing, 2008, 399-407.
24
van overlevingsstrategie, met als gevolg dat bepaalde problemen vaak verborgen blijven voor
de hulpverlener. Men spreekt ook wel eens van een ‘façadecultuur’.
Naast deze gevoelens kunnen er ook gevoelens van schaamte, onmacht en stigmatisering
ontstaan. 133
2.3.1.3 Situationele drempels
Dit zijn drempels die handelen over de concrete levensomstandigheden van iemand op een
bepaald ogenblik. Deze drempels kunnen te maken hebben met mobiliteit, gebrek aan
kinderopvang, tijdsgebrek, enzovoort.134
2.3.2 Drempels in verband met de relatie tussen de hulpverlener en cliënt
2.3.2.1 Sociale, culturele en psychologische drempels
Tussen de sociale positie van hulpvrager en hulpverlener is meestal een duidelijk verschil te
merken. Dit kan zich voordoen op het gebied van inkomen, het opleidingsniveau, de
geografische vestiging van de hulpverlener, enzovoort. Hulpvrager en hulpverlener hebben
vaak twee verschillende leefwerelden waardoor hulpverleners niet altijd op de hoogte zijn van
het ontstaan van de problematiek van de cliënt.
Er is dus sprake van een culturele afstand tussen hulpverleners die meestal behoren tot de
middenklasse en hulpvragers die meestal afkomstig zijn uit een lagere sociaal-economische
klasse.
Uit het bovengaande wordt duidelijk dat de klasse waartoe men behoort toch een belangrijke
rol speelt wanneer men in contact probeert te komen met de GGZ.135
Personen met een hogere sociaal-economische status hebben over het algemeen een betere
gezondheidstoestand dan personen met een lagere sociaal-economische status.136
Een oorzaak hiervan kan worden gevonden in het feit dat hulpverleners in de GGZ tijdens
hun opleiding weinig of niet in contact komen met fenomenen als armoede.137
133 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 58-59. ; SANNEN, L., o.c., 27. 134 Ibid., 28. 135 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 62-68. 136 BECK, M., VANROELEN, C. en LOUCKX, F., Sociale breuklijnen in de gezondheid en de gezondheidszorg, 2002, Brussel, VUBPRESS, 158. ; MACKENBACH, J., ‘Sociaal-economische verschillen in Nederland’ in Sociale ongelijkheid en verschillen in gezondheid, RAES, V., KERKHOFS, E. en LOUCKX, F., (eds.), Brussel, VUBPRESS, 1993, 38-57. 137 VAN REGENMORTEL, T., l.c.,4-6.
25
Uit onderzoek is gebleken dat de grootste hindernis het gegeven is dat er weinig
betrokkenheid gedurende de beginfase van een behandeling is. Vaak valt er een groot deel
van het cliënteel af. Een mogelijke oorzaak hiervan is het feit dat zijn of haar verwachtingen
niet worden ingevuld. Cliënten willen een actief en sturend optreden van de hulpverlener. In
de praktijk is dit niet altijd het geval. Het is dus van groot belang om reeds bij het eerste
gesprek te polsen naar de verwachtingen van de cliënt.
Wat de psychologische drempels betreft, kunnen wij vaststellen dat hulpverleners soms
weinig rekening houden met de gevoelens van de cliënt. Als gevolg hiervan kan de cliënt zich
weinig respectvol behandeld voelen waardoor er geen adequate hulpverlening kan ontstaan.
Sommige personen zullen bindingsangst ervaren tegenover de hulpverlening. Aan de andere
kant is het zo dat er een aantal zaken kenmerkend zijn voor de hulpverlener waardoor de
cliënt zich simpelweg niet kan binden. De hulpverlening is gericht op specialisatie.138
Wanneer men kampt met een meervoudige problematiek, zal men te rade moeten gaan bij
verschillende hulpverleners. Er heerst dus een versnipperde aandacht met tevens verscheidene
visies en benaderingswijzen. Vervolgens moet een cliënt zijn of haar hulpvraag dan kunnen
toepassen op het bestaande hulpaanbod. Dit is zeker geen simpele opgave, want hoe moet
iemand zijn of haar hulpvraag formuleren en in hoe verre is er altijd een adequate aansluiting
met andere diensten?139
Hulpverleners kunnen ook kampen met een aantal vooroordelen tegenover cliënten. Dit kan
de diagnose, de intake, en de duur van de behandeling beïnvloeden. Ook stellen zij vaak hoge
eisen aan hun cliënten.140
2.3.2.2 Professionalisering van de hulpverlening
De hulpverlener zal zijn of haar methodieken aanpassen naargelang de veranderende vraag
van de cliënt ten gevolge van maatschappelijke ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen kunnen
zorgen voor nieuwe sociale problemen van toegankelijkheid. De ervaren problemen hebben
dan te maken met omgang, medemenselijkheid en begrip. Als gevolg van de specialisatie van
de hulpverlening worden mensen gereduceerd tot mensen met problemen. Professionalisering
houdt ook een risico tot vervreemding en identiteitsverlies in.141 Hulpverleners en cliënten
spreken vaak een andere taal ten gevolge van deze professionalisering. Het vakjargon dat de 138 SANNEN, L., o.c., 30-31. 139 LOHUIS, G. en SCHILPEROORT, R., ‘Zwervers door (hulpverleners) land’, Passage, 1997, 53-58. 140 SANNEN, L., o.c., 30-31. 141 DE WILDE, H., ‘Zelfhulpgroepen en de professionalisering van de hulpverlening’ in Toegankelijkheid van de voorzieningen in de welzijns- en gezondheidszorg, OPDEBEECK, S., VAN AUDENHOVE, C. en LAMMERTYN, F., (eds.), Leuven, LUCAS K.U. Leuven, 1998, 17-23.
26
hulpverlener hanteert kan zorgen voor een kloof tussen beide partijen. Verwachtingen over de
wijze, de duur en de effecten waarop de hulpverlening verloopt kunnen verschillen tussen
hulpverlener en hulpvrager. Hulpverleners volgen dikwijls een bepaalde benadering omdat
zij denken dat deze wijze van handelen het meest positief is voor hun cliënt. Deze manier van
werken wordt benoemd met de term ‘professionele socialisatie’. Tevens gaat men er vaak van
uit dat de hulpvrager precies weet hoe men zijn of haar problematiek moet omschrijven.142
2.4 Gevolgen van deze drempels: Stigmatisering van kwetsbare groepen met een
psychiatrische problematiek
Een stigma kan worden omschreven als een kenmerk dat personen bezitten waardoor zij
onaanvaardbaar anders zijn dan ‘normale’ mensen. Een stigma bevat drie belangrijke
elementen: problemen van kennis (ontkenning), problemen van houding (vooroordelen) en
problemen van gedrag (discriminatie).143
Het hebben van een psychiatrische problematiek kan men op twee manieren bekijken. Aan de
ene kant zal het de persoon in kwestie belemmeren in het bereiken van levensdoelen en aan
de andere kant moet men afrekenen met de reactie van de bevolking op het hebben van deze
ziekte. Dit geheel aan vooroordelen vanwege andere mensen kan ervoor zorgen dat er
drempels ontstaan om bepaalde levensdoelen te verwezenlijken, maar doordat men drempels
ervaart kan men zich ook gestigmatiseerd voelen.144
Een van de voorwaarden om de integratie van mensen met een psychiatrische problematiek te
doen slagen is een positieve beeldvorming creëren. Onze maatschappij is echter niet altijd
bereid om psychiatrische patiënten met open armen te ontvangen. Er heersen nog altijd
vooroordelen en hardnekkige stigma’s tegenover mensen met psychische problemen.145 De
doelgroep loopt het risico om te worden gestigmatiseerd omwille van bepaalde
problematische aspecten of eigenschappen die zij vertonen.146
De bevolking onderscheidt vier negatieve beelden over psychiatrische patiënten, namelijk:
‘Mensen met een psychische aandoening zijn gevaarlijk’, ‘Mensen met een psychische
aandoening zijn onvoorspelbaar en niet in staat aanvaarde sociale rollen te vervullen’, 142 SANNEN, L., o.c., 30-31. 143 THORNICROFT, G., o.c.,182. 144 CORRIGAN, P.W., ‘Don’t call me nuts: an international perspective on the stigma of mental illness’, Acta psychiatrica Scandinavica, 2004, 403-404. 145 SLEBOS-EISENGA, M., ‘Verstand van misverstand. Destigmatiserende beelden in de geestelijke gezondheidszorg’, Passage, 2004, 3-8. ; CRIPS, A.H. en GELDER, M.G., ‘Stigmatisation of people with mental illnesses’, The British journal of psychiatry, 2000, 4-7. 146 BRINKMAN, F. ‘Laagdrempeligheid vereist deskundigheid’, Passage, 1995, 38-40.
27
‘Mensen met een psychische aandoening zijn zelf verantwoordelijk voor hun toestand’ en tot
slot ‘Psychische aandoeningen zijn chronisch en hebben een slechte prognose’. De gevolgen
van deze stigmatisering zijn dan ook vernietigend. Zo hebben psychiatrische patiënten te
kampen met sociale uitsluiting, discriminatie en zelfstigmatisering.147 Oorzaken van deze
stigma’s kunnen het gebrek aan kennis over psychiatrische stoornissen zijn of het gebrek aan
persoonlijk contact met deze doelgroep.148
Sociale uitsluiting kan zich voordoen op het gebied van werken, wonen, sociale activiteiten
en relaties, gezondheidszorg en de media.149
Uit onderzoek is gebleken dat een groot deel van de informatie waarover de media rapporteert
psychische stoornissen in een context van geweld situeert. Personen worden gezien als
onvoorspelbaar, asociaal, kwetsbaar, gevaarlijk voor zichzelf en voor de samenleving,
enzovoort. Waarom rapporteert de media op deze wijze? Het antwoord kan gevonden worden
in het feit dat de meeste uitgevers van bepaalde vormen van media niet meer weten dan de
bevolking in het algemeen over psychische stoornissen waardoor psychiatrische patiënten
negatief worden afgebeeld.150
2.5 Hoe kan de aansluiting met de reguliere GGZ verbeterd worden?
Hieronder worden een aantal mogelijke oplossingen en aanbevelingen gedaan aan de hand
van methodieken, initiatieven, hulpverleningsmodellen of simpelweg het omgaan met de
cliënt om de aansluiting met de reguliere GGZ te verbeteren. Dit zal gebeuren op het niveau
van de cliënt (en tevens het niveau van de relatie tussen cliënt en hulpverlener) en het niveau
van de hulpverlenende organisatie.
2.5.1 Op het niveau van de cliënt
2.5.1.1 Persoonlijke relatie tussen cliënt en hulpverlener
Een belangrijk aspect om de aansluiting tussen de cliënt en de GGZ te verbeteren is de
vertrouwensrelatie tussen cliënt en hulpverlener. Uit onderzoek is gebleken dat een geslaagde
behandeling vooral te maken heeft met het feit of de relatie tussen de cliënt en de 147 PLOOY, A., ‘Stigma en stigmabestrijding’, Tijdschrift voor rehabilitatie, 2007, 38-47. 148 BAUMANN, A.E., ‘Stigmatization, social distance and exclusion because of mental illness: The individual with mental illness as a 'stranger', International review of psychiatry, 2007, 131-135. 149 THORNICROFT, G., BROHAN, E., KASSAM, A. en LEWIS-HOLMES, E., ‘Reducing stigma and discrimination: candidate interventions’, International journal of mental health systems, 2008, 1-7. 150 THORNICROFT, G., o.c., 113-114.
28
hulpverlener goed zit. Welke ingrediënten zijn nu precies nodig voor een succesvolle
behandelingsrelatie? Als eerste punt moet er gelijkwaardigheid zijn waarbij er een
hulpverleningsrelatie wordt aangegaan met respect. De behandelingsovereenkomst, die
bepaalde afspraken bevat, moet worden nageleefd door cliënt en hulpverlener. Tevens moet
de cliënt ingelicht zijn over het zorgaanbod van de voorziening, wat deze zorg inhoudt,
enzovoort. Vervolgens moet de hulpverlener rekening houden met de mogelijkheden en
behoeftes van de cliënt. De hulp moet natuurlijk aansluiten bij de hulpvraag van de cliënt. Tot
slot moet de cliënt een wilsverklaring vastleggen.151
Een ander heikel punt is het feit dat cliënten meer inspraak zouden moeten hebben in de
GGZ. Zij hebben het recht om beslissingen te nemen in hun eigen behandelingsproces.
Tevens moet hun autonomie gerespecteerd worden.152 Hierbij moet worden opgemerkt dat
volledige autonomie niet altijd haalbaar is voor een aantal cliënten, omdat zij niet in staat zijn
om een correcte keuze te maken vanwege hun psychiatrische problematiek.153
2.5.1.2 Zorgvernieuwing
De laatste jaren wordt er gesproken over ‘zorgvernieuwing’.
Zorgvernieuwing betekent eigenlijk vernieuwing brengen in de wijze waarop zorg wordt
aangeboden.154 Een synoniem voor zorgvernieuwing is zorgontwikkeling. Dit is het proces
van voortdurende kwaliteitsverbetering in de hulpverlening, dat de flexibiliteit, differentiatie
en continuïteit van zorg versterkt.155
De doelgroep van ‘zorgvernieuwing’ zijn onder andere mensen met een (ernstige)
psychiatrische problematiek, al dan niet in combinatie met een verslavingsproblematiek, die
zich vaak vertaalt in verwaarlozing, conflicten, zwerven en vereenzaming. Dit zijn mensen
die niet in staat zijn om voor zichzelf op te komen of voor zichzelf te zorgen. Bij deze mensen
gaat de zorgaanbieder proberen om sociale netwerken op te bouwen of uit te breiden. Het
aanbod gaat vooral om ‘zorg op maat’.
151 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 94. 152 VAN DIEST, H., VAN WIJNGAARDEN, B. en WENNINK, J., De vraag ontleed. Criteria voor een vraaggerichte GGZ, Utrecht, Trimbos Instituut, 2002, 76-77. 153 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 96. 154 VAN RIET, N. en WOUTERS, H., Casemanagement: Een leer- en werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg- hulp- en dienstverlening, Assen, Koninklijke Van Gorcum b.v., 2010, 48-49. 155 BOON, L., Zorgdynamiek en samenwerking: dilemma’s en nieuwe opties bij geestelijke gezondheidszorg, transmurale zorg, zorgaanbieder, zorgverleners, ouderenzorg, Amstelveen, Stichting Sympoz, 1995, 102.
29
A. Casemanagement
Wat is casemanagement?
Casemanagement is ontstaan in de Verenigde Staten op het einde van de jaren ‘70. De reden
van deze ontwikkeling is de verplaatsing van de hulpverlening van psychiatrische
ziekenhuizen naar hulpverlening in de maatschappij.156 Deze werkvorm wordt gezien als een
soort vervanging voor de hulp aan langdurig opgenomen patiënten. In Europa legt men
voornamelijk de nadruk op kwaliteitsverbetering van de zorg voor chronisch psychiatrische
patiënten. Dit wil zeggen dat er belang wordt gehecht aan de continuïteit van de zorg en de
samenwerking tussen organisaties in het belang van de cliënt.157
Het is een vorm van methodiekontwikkeling om taak- en resultaatgericht te werken en van
dienstverlening waarbij men cliënten met een complexe, meervoudige problematiek wil
bereiken en hen de juiste hulp tracht te geven.
Het gaat dus om het organiseren van een samenhangend hulppakket rond een hulpvraag van
een cliënt.
Mensen met een complexe en/of langdurige problematiek worden in onze huidige
samenleving heen en weer geschoven tussen instellingen. Psychiatrische patiënten worden
vaak zonder adequate opvang terug in de samenleving ‘gesmeten’. Daarnaast is de hulp- en
dienstverlening op een zodanige manier gefragmentariseerd dat mensen met complexe
problemen hun weg kwijtraken en kampen met aansluitingsproblemen.
Deze aansluitingsproblemen kunnen zich voordoen op verschillende niveaus. Ten eerste is er
het niveau van de wetgever waarbij de overheid probeert om deze versnippering tegen te gaan
door het doorbreken van de verkokering, door het aanbieden van hulp via één loket en door
instellingen te dwingen de hulpverlening functiegericht aan te bieden. Het zorgaanbod is nog
te weinig afgestemd op de hulpvraag en de zorgbehoefte van de cliënt wat ervoor zorgt dat
cliënten met een meervoudige problematiek niet altijd voldoende zorg krijgen. Op het niveau
van de organisatie probeert men hiervoor oplossingen te zoeken door het principe van de
geïntegreerde organisatie toe te passen. Tot slot is er het derde niveau, de relatie tussen
hulpverlener en hulpvrager. De hulpvrager heeft vaak nog een aantal problemen met de
156 ROOVERS, S.E. en WILKEN, J.P., ‘Van zorgcoördinatie naar integrale zorg’, Passage, 1997, 5-15. 157 VAN DER VELDEN, M. en HASSING, W.M.J., ‘Case-management: een functionele organisatievorm van de zorg voor de chronisch psychiatrische patiënt’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1993, 477-483.
30
hulpverlener, omdat de cliënt niet steeds het uitgangspunt van de zorg is. Casemanagement
probeert op deze verschijnselen een antwoord te bieden.158
Men tracht namelijk een zorginhoudelijke ontwikkeling te bieden waarbij er een nieuwe
benaderingswijze van de hulpvrager nodig is.159
Modellen van casemanagement
Casemanagement bestaat uit drie verschillende modellen.
Het makelaarsmodel wil dat cliënten toegang hebben tot die vormen van hulpverlening
waaraan zij behoefte hebben. De casemanager is dan de bemiddelaar tussen cliënt en
instellingen voor hulp- en dienstverlening.
Het tweede model is het model van de individuele begeleider waarbij de casemanager de
schakel is tussen instelling en cliënt en waarbij hij of zij het dagelijkse contact onderhoudt
met de cliënt. Hier traint de casemanager dagelijkse vaardigheden met de cliënt en draagt
zorg voor ontwikkeling en instandhouding van het sociale netwerk. Dit model wordt
‘intensive case management’ genoemd in de Verenigde Staten.
Tot slot is er het laatste model, namelijk therapeutisch of ‘clinical’ case management. Dit wil
zeggen dat de casemanager ook de therapeut van de cliënt is. Men is tegen een scheiding van
behandeling en casemanagement. Hierdoor wordt het mogelijk vanuit de behandeling vast te
stellen wat de psychische mogelijkheden zijn van de patiënt.160
Er is sprake van een nieuwe benadering van de behoeften van de cliënt. Dit houdt volgende
aspecten in: Een bredere vorm van diagnostiek waardoor de gewenste doelen en vaardigheden
en mogelijke hulpbronnen kunnen worden vastgesteld. Als tweede punt moet de cliënt actief
betrokken zijn bij zijn of haar hulpverleningsproces. Er wordt tevens een individueel
begeleidingsplan opgesteld. Daarnaast wordt er een inschatting van de omgeving gemaakt
zodat er voldoende steun voor de cliënt aanwezig is. Hierbij is de integratie van formele en
informele zorg belangrijk. Familie en vrienden maken deel uit van het netwerk van de cliënt
samen met de hulpverlener. Verwijzingen naar andere organisaties moeten doelgericht
gebeuren. Tot slot moet er een regelmatige evaluatie plaatsvinden om te kijken of het
begeleidingsplan goed verloopt.161
158 VAN RIET, N. en WOUTERS, H., o.c., 2-15. 159 DRIESSENS, K. en VAN REGENMORTEL, T., Bind-kracht in armoede. Leefwereld en hulpverlening., Leuven, LannooCampus, 2006, 253-254. 160 VAN RIET, N. en WOUTERS, H., o.c., 38-39. 161 Ibid., 27.
31
B. Assertive Community treatment (ACT)
ACT is een op een team gebaseerde benadering, waarbij het team alle mogelijke
psychosociale, medische en psychiatrische zorg verleent aan personen met ernstige en
langdurige psychische problemen die in hun gemeenschap leven. Een ACT-team verleent dus
zelf alle diensten die een cliënt nodig heeft. Dit wordt aangeduid met de term
‘transdisciplinaire zorgverlening’. ACT werd ontwikkeld door een groep hulpverleners uit het
Mendota Geestelijk Gezondheidscentrum in Winsconsin. Zij deden dit vanuit een gevoel van
ongenoegen over de manier waarop de GGZ in de ziekenhuizen in de Verenigde Staten
georganiseerd werd. Men stelde vast dat personen met ernstige psychische stoornissen die
gestabiliseerd waren na ontslag uit het ziekenhuis, snel opnieuw werden opgenomen met
klachten. Hierdoor waren hulpverleners genoodzaakt om op zoek te gaan naar oplossingen
om deze mensen weer te laten functioneren in de maatschappij zonder dat zij teveel gehinderd
werden door hun problematiek. Er werd geopteerd om de zorg aan de cliënten aan te bieden
in de gemeenschap zelf vanuit een multidisciplinair team dat de cliënten voorziet van alle
mogelijke steun en behandeling die nodig zijn om optimaal te kunnen leven.162
Deze werkwijze verschilt van de traditionele aanpak van casemanagement. Alle teamleden
hebben contact met alle cliënten. ACT-zorg is ook dag en nacht beschikbaar waardoor men
veel intensiever werkt met de cliënt. Deze methodiek resulteert in outreachend werk en
handelt assertief. Hulpverleners zoeken mogelijke cliënten actief op en onderhouden dit
contact. Nog een duidelijk verschil met regulier casemanagement is dat ACT werkt met een
kleine caseload, namelijk een kleine groep personen.
Men moet voorzichtig zijn wanneer men stelt dat ACT beter werk verricht dan
casemanagement. Om te beginnen bestaat casemanagement uit verschillende modellen. Uit
onderzoek is gebleken dat ACT effectiever is dan het ‘makelaarsmodel’ en clinical
casemanagement. 163 Bijna alle kenmerken van ACT zijn ook terug te vinden bij intensive
casemanagement. Als men onderzoek doet naar de verschillen in effect tussen deze twee
vormen, zal er bijna geen verschil worden gevonden.164
In het Verenigd Koninkrijk werkt men met community mental health teams die niet volledig
gelijkaardig van werking zijn als ACT-teams. Men kon ook geen verschillen vinden tussen de
162 VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A., o.c., 48-49. 163 VAN VELDHUIZEN, J.R., BÄHLER, M. en TEER, W., ‘Fact: de ‘Functie ACT’’, Maandblad voor geestelijke volksgezondheid, 2006, 525-533. 164 KROON, H. en WOLF, J., ‘Is casemanagement voor psychische stoornissen minder effectief dan Assertive Community Treatment?’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 2000, 56-59.
32
effecten van beide teams. Hieruit kunnen wij concluderen dat varianten van ACT ook nuttig
kunnen zijn.165
Dit oorspronkelijke Amerikaanse model krijgt in Nederland steeds meer voet aan wal. Een
voorbeeld hiervan is het ACT-team van GGZ Delfland. Dit team werd opgericht in april
2004. De reden hiervoor was de vraag uit de samenleving die in Delft en omstreken overlast
ervoer van een aantal mensen met ernstige psychiatrische en verslavingsproblemen. Deze
teams werden blijkbaar onvoldoende bereikt door de bestaande mobiele teams.166
C. Het Strength model van Rapp
Dit model werd ontwikkeld in de jaren ‘90 door onderzoekers in Kansas op grond van de al
bestaande empowerment-theorieën en is heel wat minder bekend in België. Rapp stelde vast
dat de bestaande casemanagement-teams zich vooral richtten op een kwalitatief goede
behandeling van de cliënt en minder op het ondersteunen van de cliënt in de thuissituatie. Uit
onderzoek bleek echter dat zij daar veel nood aan hadden en daarom besloot hij om zich te
focussen op die ondersteuning. Ondertussen wordt dit model al toegepast in meer dan 40
Amerikaanse staten. Het Strength Model stelt de mogelijkheden van de cliënten en de
hulpbronnen die de omgeving aan deze mensen aanbiedt centraal. Het baseert zich op de
principes van integratie en normalisatie. De centrale uitgangspunten zijn de veerkracht van de
cliënt, hoop, aandacht voor omgevingskrachten, herstel en empowerment.167
D. Zorgcoördinatie
Zorgcoördinatie is een proces waarbij hulpverleners verantwoordelijk zijn voor de inschatting
van de behoefte van de cliënt, het opstellen van een plan, het regelen van de benodigde
formele en informele hulp, het bewaken van deze geleverde hulp en het evalueren van de
uitkomst in het licht van het plan en zo nodig bijstellen van dit plan.168
Een reden om te starten met zorgcoördinatie is het bevorderen van de continuïteit van de
hulpverlening. De meerwaarde van deze methodiek ligt in het feit dat men kwetsbare groepen
kan bereiken terwijl de reguliere GGZ hier dikwijls niet in slaagt. Een ander verschil is dat er
bij zorgcoördinatie intensievere zorgen worden geboden en dat men contact blijft houden met
165 VAN VELDHUIZEN, J.R., BÄHLER, M. en TEER, W., l.c., 525-533. 166 KEUKENS, R., ‘Assertive community treatment. Een vangnet voor zorgwekkende zorgmijders’, Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 2006, 22-23. 167 VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A. o.c., 51. 168 POLSTRA, L., Tussen isolement en integratie: een onderzoek naar zorgcoördinatie in de geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, SWP, 1997, 31.
33
de cliënt.169 In Nederland werden er al enkele zorgcoördinatieprojecten opgezet. Voorbeelden
hiervan zijn het Zorgcoördinatieproject Utrecht170 en het Zorgcoördinatieproject
Groningen.171
Het is zo dat zorgcoördinatie ook kan dienen om mensen met langdurige en ernstige
psychische problemen die zich onttrekken aan de hulpverlening te begeleiden. Dit wordt in
Nederland ‘bemoeizorg’ genoemd. Bemoeizorg wordt hieronder besproken.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen zorgcoördinatie en casemanagement. Bij
deze twee vormen draait het rond een complexe en/of continuïteitsproblematiek. Als men
spreekt van zorgcoördinatie dan ligt er een sterke nadruk op verzorgen en zorgen voor. De
kans bestaat dan dat de cliënt alleen maar uit vaststaande vormen van hulp zal kunnen kiezen.
Casemanagement wordt gezien als een mogelijkheid voor mensen om terug greep te krijgen
op hun leven.172
E. Critical Time Intervention (CTI)
CTI is een methodiek van casemanagement die bedoeld is om personen met complexe,
meervoudige sociaal maatschappelijke en/of psychiatrische problematiek op gestructureerde
wijze in verbinding te brengen met passende ondersteuning.
CTI biedt ondersteuning in het aangaan en onderhouden van contacten met het zorgsysteem
via een persoonsgerichte benadering. De persoon wordt ondersteund in zijn of haar eigen
mogelijkheden.
CTI werkt volgens de principes van proactieve en outreachende zorg. Het is zo dat CTI wordt
ingezet op kritische momenten in het leven van de doelgroep. Dit zijn bijvoorbeeld acute
gebeurtenissen of crisissituaties waarbij de problematiek onder de aandacht komt van de
hulpverlening.173
2.5.1.3 Bemoeizorg
Bemoeizorg betekent mensen (blijven) opzoeken en niet afwachten tot zij naar een bepaalde
dienst stappen. Deze term staat ook voor het bieden van veel praktische hulp.174
169 ROOSENSCHOON, B.J., ‘Luis in de Pels of Haarlemmerolie. Het eigene en de meerwaarde van zorgcoördinatie’ in Zorgcoördinatie, casemanagement en bemoeizorg. Tussen chaos en orde, NUY, M., (eds.), Amsterdam, SWP, 2000, 14-22. 170 ROOSENSCHOON, B.J., l.c.,14-22. 171 POLSTRA, L., ‘Zorgcoördinatie in de chaotische praktijk’, Passage, 1997, 31-38. 172 VAN RIET, N. en WOUTERS, H., o.c., 49. 173 DICKEY, B., o.c., 242-250. 174 POLSTRA, L., ‘Cliëntparticipatie versus bemoeizorg’, Passage, 1999, 74-79.
34
Het uitgangspunt van bemoeizorg is de hulpverlener die aan de hand van verschillende
strategieën in contact probeert te komen met personen die moeilijk te benaderen zijn.175
De hulpverlener gaat letterlijk achter de cliënt aan. Mensen zijn niet gemotiveerd tot het
krijgen van hulp, maar deze hulp is gewenst en/of nodig doordat ze zichzelf laten
verloederen.176
Hulpverleners hebben een andere manier van communiceren met zorgmijdende cliënten dan
met andere groepen. De basishouding van de hulpverlener moet er dus één zijn van trouw,
aanwezigheid en aandacht voor het lijden van de cliënt. Hieruit wordt duidelijk dat de
hulpverlener zelf contact moet zoeken met de doelgroep. Wanneer dit gelukt is, gaat hij of zij
op zoek naar een zekere veranderingsbereidheid bij de cliënt.177
De doelstellingen van de bemoeizorg worden bereikt op een geïntegreerde manier. Men richt
zich namelijk op alle elementen die de levenskwaliteit van de cliënt beïnvloeden. Wat is nu
precies de rol van bemoeizorg binnen de psychiatrische hulpverlening?
De doelstelling is om cliënten op te zoeken en hen toegang te verlenen tot de reguliere GGZ.
Bepaalde hulpverleners zullen zelfs na een geslaagde doorverwijzing contact blijven houden
met de cliënt, anderen zullen de verantwoordelijkheid voor het probleem van de cliënt bij de
GGZ leggen.178
2.5.1.4 Rehabilitatie
Rehabilitatie is een hulpproces waarbij men mensen met fysieke en psychische stoornissen
probeert te helpen om zo goed mogelijk gebruik te maken van hun capaciteiten om op een zo
optimaal mogelijk niveau te functioneren in een sociale context.179
Het is een visie, een benadering of een methodiek waarbij de cliënt zijn of haar kansen op
verandering kan herkennen en benutten.
Rehabilitatie is ontstaan doordat men ervan uitging dat cliënten pas echte hulp konden vinden
als men de vragen van de cliënt zou oplossen. Een rehabilitatieproces betekent dat de
175 DE SCHIPPER, E., VAN BERKEL, H. en SPOOR, J., ‘Bemoeizorg aan het begin, soms tegen beter weten in….’, Passage, 1999, 80-85. 176 VAN DE LINDT, S., Bemoei je ermee, Leidraad voor assertieve psychologische hulp aan zorgmijders, Assen, Van Gorcum en comp., 2000, 21. 177 REILMAN, A. en KOEKKOEK, B., ‘Van bemoeizorg naar integrale zorg gericht op herstel: verschillende case-managementtheorieën voor cliënten met ernstige en langdurige psychiatrische problematiek’, Psychopraxis, 2006, 208-212. 178 VAN DE LINDT, S., Bemoei je ermee, Leidraad voor assertieve psychologische hulp aan zorgmijders, Assen, Van Gorcum en comp., 2000, 22-25. 179 SHEPHERD, G., Rehabilitatie van de chronisch psychiatrische patiënt, Utrecht/Antwerpen, Bohn, Scheltema en Holkema BV, 1989, 6.
35
hulpverlener samen met de cliënt aan de doelstellingen van de cliënt werkt.180 De cliënt moet
worden geaccepteerd als volwaardig burger. Het draait hier om individuele begeleiding, maar
ook om interventies gericht op de omgeving van de cliënt.181
2.5.1.5 Wijkgezondheidscentra
Deze centra werden opgericht in Vlaanderen midden de jaren ‘70 door huisartsen, in de
nasleep van de kritische studentenbeweging van mei ’68. Het centrum zou op wijkniveau op
de eerste lijn een multidisciplinair antwoord moeten bieden op lichamelijke, psychische en
sociale problemen van de lokale bevolking. Er is dus sprake van een multidisciplinaire
samenwerking onder één dak, namelijk een huisarts, thuisverpleging, een maatschappelijk
werker, een kinesitherapeut en een dieetbegeleider.
Laagdrempeligheid en toegankelijkheid zijn belangrijke uitgangspunten van deze centra. Een
wijkgezondheidscentrum werkt met een forfaitair betalingssysteem waardoor de financiële
toegankelijkheid bevorderd wordt. Tevens werkt men aan het wegnemen van drempels die de
toegankelijkheid van het centrum kunnen verminderen. De hulpverleners zoeken manieren
om cliënten en wijkbewoners te betrekken bij hun werking.182
2.5.1.6 Maatzorg en empowerment
Dit is een methodiek voor het begeleiden van kansarme personen.183 Het is een individuele
hulpverleningsmethodiek op de eerste lijn.184 Maatzorg heeft een aantal basisprincipes die
niet los van elkaar kunnen worden gezien. Het eerste principe is de positieve hulpverlening
waarbij de cliënt moet erkend worden en centraal staat. Tevens moet er een
vertrouwensrelatie aanwezig zijn. Het tweede principe is dat van de integrale hulpverlening.
Dit wil zeggen dat men oog heeft voor de verschillende levensdomeinen, de context van de
hulpvrager, voor zijn of haar gedrag, gevoelens en voor tekorten en mogelijkheden. Als derde
principe geldt participatie. De cliënt moet zelf actief keuzes maken en proberen om mee vorm
180 DRÖES, J., ‘Zorgcoördinatie, casemanagement en rehabilitatie’, Passage, 1997, 2-4. 181 DE SCHIPPER, E., VAN BERKEL, H. en SPOOR, J., l.c.,80-85. 182X,(s.d.),’Concept Wijkgezondheidscentrum’ in Vereniging van wijkgezondheidscentra [WWW]. Vereniging van wijkgezondheidscentra: http://www.vwgc.be/index.php?module=pagemaster&PAGE_user_op=view_page&PAGE_id=82&MMN_position=164:164 [20/04/2010] 183VAN REGENMORTEL, T., Empowerment en maatzorg: een krachtgerichte psychologische kijk op armoede, Leuven, Acco, 2002, 211 p. 184 VAN REGENMORTEL, T., ‘Maatzorg: een visie op en een methodiek voor samenwerken met kansarmen’, Samenlevingsopbouw, 1995, 6-18.
36
te geven aan oplossingen voor zijn of haar complexe problematiek. Hij of zij krijgt dus
verantwoordelijkheid om op die manier gevoelens van machteloosheid te doen verminderen.
Als voorlaatste principe is er de gestructureerde hulpverlening. Doordat hulpvragers kampen
met complexe problematiek moet er een bepaalde ordening komen in chaotische situaties. Er
moet planmatig worden gewerkt en hiervoor wordt er een maatplan opgesteld zodat duidelijk
wordt welke prioriteiten er aan de orde zijn en wie wat moet doen. Als laatste principe moet
de hulpverlening gecoördineerd zijn. Doordat er meerdere hulpverleners aanwezig moeten
zijn voor de cliënt, moet er een overleg op maat gebeuren.185
Als men spreekt over de methodiek van maatzorg, speelt het paradigma van empowerment
hierin een belangrijke rol. Het biedt maatzorg een beter en meer fundamenteel theoretisch
kader. Dit kader omvat de hulpverleningsmethodiek voor kansarme mensen, maar het kan
ook worden toegepast in alle mogelijke sectoren en voor verschillende doelgroepen.186
Wat betekent de term ‘empowerment’ nu precies? Empowerment is een proces van
versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen
situatie en hun omgeving, via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch
bewustzijn en het stimuleren van participatie. Het is duidelijk dat het versterkingsproces
centraal staat bij empowerment.187
2.5.1.7 Een assertieve outreaching of tegemoetkomende hulpverlening
Bij outreachende hulpverlening is het van groot belang dat men contact legt en hierbij de
relatie behoudt. De hulpverlener stapt naar de cliënt in zijn/haar thuismilieu. Op die manier
tracht men contact te krijgen met deze mensen. Als men geen hulp wenst, dan wordt er ook
geen hulp opgedrongen. Deze manier van hulpverlenen verschilt wezenlijk van bemoeizorg
waarin hulp wel wordt ‘opgedrongen’.
Outreaching is een geschikte methodiek om moeilijk bereikbare doelgroepen te bereiken.
Wanneer er contact is gelegd, moet er ook moeite worden gedaan om dit contact te behouden.
Er zijn een aantal voordelen verbonden aan deze manier van werken. Ten eerste worden de
‘fysieke’ toegankelijkheid en bereikbaarheid verhoogd, omdat de cliënt zelf niet naar de
185 VAN REGENMORTEL, T., Maatzorg: een methodiek voor het begeleiden van kansarmen-theorie en praktijk in het OCMW van Genk, Leuven, Acco, 1996, 53-63. 186 VAN REGENMORTEL, T., Empowerment en maatzorg: een krachtgerichte psychologische kijk op armoede, Leuven, Acco, 2002, 194. 187 DRIESSENS, K, en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 100-105.
37
hulpverlener moet stappen. Hulpverlening aan huis is een goede manier om de drempel tot de
hulpverlening te verlagen en op die manier deze doelgroep te bereiken.
Tevens is de bereidheid van de hulpverlener groter wanneer hij/zij moeite doet om
hulpvragers zelf op te zoeken. Hij/zij gaat naar het milieu waarin de cliënt vertoeft en blijft
niet op zijn/haar eigen terrein kleven. Hulpverleners kunnen op die manier ook een vollediger
beeld krijgen van de hulpvragers door te kijken naar de totale leefomgeving.
Er kan gemakkelijker een antwoord worden geboden op de vragen en problemen die de cliënt
heeft. Tot slot kunnen drempels met betrekking tot vervoer of taal worden vermeden door
deze manier van werken.
Straathoekwerk, een laagdrempelige werkvorm waarbij de noden/behoeftes van de doelgroep
de norm is, werkt ook via de vindplaatsgerichte methodiek. Zij zoeken personen op die
kwetsbaar zijn en die nauwelijks of geen contact hebben met maatschappelijke
voorzieningen, met andere woorden de sociaal uitgeslotenen.188
Een voorbeeld van de methodiek van outreachend werken is het programma ACCESS
(Access to community care and effective services) dat een antwoord biedt op de nood aan een
betere integratie van voorzieningen voor mensen die dakloos zijn. Dit programma werd
ontworpen door het centrum voor mentale gezondheid in de Verenigde Staten om de invloed
van de integratie van diensten op het gebruik van deze diensten en de levenskwaliteit van
daklozen met een psychiatrische problematiek te onderzoeken. Hiervoor gebruikt men
gespecialiseerde outreachteams die contact maken met dakloze mensen met een
psychiatrische problematiek die nog geen behandeling ontvangen hebben.189
Een tweede opmerkelijk initiatief dat werkt met outreachteams is het rehabteam te
Amsterdam waar men sociaal-psychiatrische hulpverlening biedt aan dakloze psychiatrische
patiënten. Dit team bestaat uit één bemoeizorgteam en 2 ACT-teams. Het bemoeizorgteam is
verantwoordelijk voor de screening van de nieuwe aanmeldingen en voor het behandelen van
de doelgroep binnen de maatschappelijke opvang. De cliënten worden opgezocht op de plek
waar zij verblijven. Cliënten worden bij het ACT team aangemeld door het bemoeizorgteam
dat tevens outreachend werkt.190
188 WOLF, H., o.c.,17. 189 DICKEY, B., l.c., 242-250. 190 X, (s.d.), ‘Over het ReHabteam’ In Rehabteam Amsterdam [WWW]. Rehabteam Amsterdam: http://www.rehabteam.nl/rehabteam.htm [22/04/2010]
38
2.5.1.8 Buddyproject Vlaanderen
Buddyproject Vlaanderen overkoepelt alle Vlaamse buddyprojecten. Deze projecten willen
mensen met een psychische kwetsbaarheid uit hun sociaal isolement halen, destigmatiseren
en hun integratiekansen verhogen. Het vriendschappelijke contact met de buddy kan dit
isolement helpen doorbreken. Het contact is ook niet hulpverleningsgericht en op die manier
symboliseert de buddy de wereld buiten de hulpverlening.
Er wordt één vrijwilliger, namelijk een buddy, gekoppeld aan één persoon met psychische
moeilijkheden. Ze ontmoeten elkaar voor een gesprek, om te gaan wandelen, enzovoort. Er
wordt altijd rekening gehouden met de verwachtingen en mogelijkheden van beide partijen.191
2.5.1 Op het niveau van de organisaties
2.5.2.1 Netwerkvorming, samenwerking en zorgcircuits
Netwerkvorming en samenwerking
Er is nood aan een structurele samenwerking tussen de GGZ en andere maatschappelijke
instellingen en structuren. Zo zullen cliënten op een snelle wijze hulp kunnen ontvangen en
kunnen hulpverleners flexibel reageren op veranderingen in de vraag van de cliënt.192
Een opmerkelijk voorbeeld van deze samenwerking over de sectoren heen is het Psychose
Consultatie Team opgericht door de Riagg Maastricht. De doelgroep van dit project zijn
mensen met wie geen behandelingsrelatie met de GGZ tot stand komt, maar die wel bekend
zijn bij hun huisarts. Het doel van dit initiatief is het doorverwijzen van deze patiënten via
hun huisarts om hen te laten instromen in de reguliere zorg.193
Tevens komt ook naar voren uit onderzoek dat als men samenwerkt op de eerste en de tweede
lijn van de GGZ dit de patiënt ten goede komt. Wanneer men ter aanvulling van de
hulpverlening op de eerste lijn ondersteuning krijgt van een psychiater op de tweede lijn zal
dit de geestelijke gezondheid van de cliënt verbeteren.194
191 X, (s.d.), ‘Wat is buddyproject Vlaanderen?’ [WWW] Buddyproject Vlaanderen: http://buddyproject.be/node/17 [24/04/2010] 192 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 84. 193 BAK, M., RADSTAKE, S. en VAN OS, J., ‘Consultatie aan huisartsen ter detectie van zorgvermijdende mensen met een psychose.’, Maandblad voor geestelijke volksgezondheid , 1999, (1281), 1281-1289. 194 VAN VREESWIJK, M.F., ’T HOEN, T., TEEUWEN, P.M.G., JONGEDIJK, R.A. en KATTEMÖLLE, M.R.J., ‘Een psychiater als consultatiegever voor eerstelijnshulpverlener’, Tijdschrift voor psychiatrie, 2004, 249-252.
39
Wat is een zorgcircuit?
Als gevolg van het gefragmenteerde aanbod van de hulpverlening, in het bijzonder van de
GGZ is er geen goed zicht meer op voorzieningen en loopt deze kwetsbare doelgroep
verloren in de wirwar van organisaties. De hulpverlening moet dus worden gecoördineerd
door een betere samenwerking te creëren tussen de organisatienetwerken.195
Hierbij wordt aandacht besteed aan de begrippen zorg-op-maat en continuïteit van de zorg.
Dit kan gerealiseerd worden via het zorgcircuit dat een vorm van zorgvernieuwing inhoudt.
Dit is het geheel aan mensen en middelen die ten dienste staan van cliënten uit een bepaalde
doelgroep. Een belangrijk kenmerk van het zorgcircuit is dat zij wordt ervaren door de cliënt
als een samenhangend geheel.196
Een zorgcircuit probeert aan de hand van taakafspraken, een uitgebreid aanbod en het
opsporen van hiaten in het aanbod de kwaliteit van de hulpverlening te garanderen. Er wordt
uitgegaan van de behoeftes van de doelgroep.197
Door het oprichten van een zorgcircuit wordt de samenwerking tussen welzijnsvoorzieningen
en voorzieningen in de GGZ bevorderd, wat zal leiden tot netwerkvorming.198
Organisatie van een zorgcircuit
Een zorgcircuit bestaat uit een aantal zorgprogramma’s. Een zorgprogramma bestaat uit een
aantal behandelelementen. Voorbeelden van deze elementen zijn: therapievormen, klinische
verzorging, crisisinterventie, dagbesteding en/of wonen. Deze behandelelementen worden
aangeboden door zorgeenheden.
Men start met een centrale aanmelding en screening. Vervolgens kan de cliënt worden
doorverwezen naar een andere dienst, maar de intake kan ook door de beginnende instantie
worden gedaan. Er worden een diagnose en een zorgallocatie vastgesteld. Vervolgens wordt
er een individueel behandelplan opgesteld. Dit plan zal samen worden uitgevoerd met een
zorgverlener of een casemanager. Een zorgcircuit wordt geleid door een circuitmanager.199
195 BRUYNOOGHE, K., BRACKE, P. en VERHAEGHE, M., ‘Netwerkanalyse en de integratie van hulpverleningsnetwerken’, Tijdschrift voor welzijnswerk, 2003, 22-38. 196 VAN AKEN, J.E. en BAGCHUS, P.M., l.c., 59-69. 197 SMET, L., ‘Een zorgcircuit voor langdurig zorgafhankelijke psychiatrische patiënten. Onderzoek naar samenwerking en communicatie tussen verschillende hulpverleners’, Psychiatrie en verpleging, 2006, 32- 39. 198 NASSEN, E., l.c., 37-47. 199 VAN AKEN, J.E. en BAGCHUS, P.M., l.c., 59-69.
40
2.5.2.2 Maatschappelijke steunsystemen
Dit systeem is ontstaan in de Verenigde Staten waar men de term ‘community support
systems’ (CSS) gebruikt. Deze systemen moesten een alternatief vormen voor het
psychiatrisch ziekenhuis. Zij richten zich op het ondersteunen van chronici terwijl zij de
sociale en welzijnsproblemen niet onnodig proberen te duiden in psychiatrische termen.200
Het zijn voorzieningen die mensen met een psychiatrische problematiek helpen om te leven,
te wonen en te functioneren in overeenstemming met hun wensen en vermogens.201
Een van de belangrijke elementen van een dergelijk systeem is ‘sociale steun’. Hieronder
verstaat men hulpmiddelen en ondersteuning. Met de term hulpmiddelen bedoelt men geld,
huisvesting, crisiscentra en medicatie. Hiervoor is er ondersteuning nodig van verschillende
personen, bijvoorbeeld van vrienden, familieleden, een maatschappelijk werker, enzovoort.202
In het maatschappelijk steunsysteem moet er een bepaalde hiërarchie worden gerespecteerd.
Op de eerste plaats komt zelfhulp te staan. Ten tweede is de informele zorg van belang,
namelijk de zorg van vrienden en familie. Ten derde is er de steun van algemene
maatschappelijke diensten wanneer informele zorg niet blijkt te werken en wanneer deze
diensten geen oplossing kunnen bieden voor het probleem van de cliënt. Dan pas zal men de
GGZ moeten raadplegen.
Het is zo dat de GGZ in de eerste plaats de zelfzorg van de cliënten, het sociaal netwerk en de
andere diensten moet ondersteunen, veeleer dan de verantwoordelijkheden van de anderen
over te nemen.203
Een goed steunsysteem is een systeem dat een integrale, op rehabilitatie gerichte
zorgverlening mogelijk maakt, namelijk een zorgprogramma. De inhoud van het
steunsysteem wordt bepaald door de doelen die men ermee moet kunnen bereiken. Dit
systeem bestaat uit de hierboven beschreven onderdelen of elementen, maar het is niet zo dat
elke cliënt al deze elementen nodig heeft. De behoeftes van de cliënt kunnen worden
volbracht door met de elementen uit het systeem een individueel zorgaanbod aan te bieden.204
200 VAN WEEGHEL, J. en DRÖES, J., ‘Problemen in perspectief. Herstelgerichte zorg in maatschappelijke steunsystemen’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 1999, 150-165. 201 REILMAN, A. en KOEKKOEK, B., l.c., 208-212. 202 VAN WEEGHEL, J. en DRÖES, J., l.c., 150-165. 203 VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A., o.c., 32. 204 HERMANS, K., DE COSTER, I. en VAN AUDENHOVE, C., Bed Bad Brood. Laagdrempelige opvang van thuislozen, Antwerpen-Apeldoorn, Garant-Uitgevers n.v., 2007, 40.
41
2.5.1.3 Woonprojecten
Beschut Wonen
Dit wooninitiatief begeleidt mensen met een psychiatrische problematiek die niet permanent
verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Zij kunnen immers niet alleen wonen zonder
professionele hulp. Er worden aangepaste dagactiviteiten georganiseerd en er is plaats voor
individuele begeleiding zodat bewoners hun persoonlijke zelfstandigheid optimaal kunnen
ontwikkelen.
Belangrijk is dat er geen verschil merkbaar is met andere woningen en de persoon dus
gewoon kan functioneren in onze maatschappij zoals andere mensen.
Er zijn wel een aantal voorwaarden verbonden aan Beschut Wonen. Men mag niet kampen
met een alcohol- , drug- of medicatieverslaving.205
Psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT)
In deze tehuizen kunnen twee groepen personen terecht, namelijk personen met een
langdurige en gestabiliseerde psychische stoornis en personen met een mentale handicap.
Men richt zich vooral op begeleiding. De setting van een PVT ziet men liever niet op de
campus van het ziekenhuis, omdat er zo meer contact mogelijk is met de maatschappij.206
Psychiatrische thuiszorg
Dit is zorg in de eigen thuissituatie voor psychiatrische patiënten. Als gevolg van de
vermaatschappelijking van de GGZ wordt er steeds meer aan thuisbegeleiding gedaan. Door
de zorgvraag van de cliënt centraal te stellen is er een rolomkering. Begeleiding speelt zich af
in zijn of haar huis met de cliënt als gastheer of -vrouw. Er moet rekening worden gehouden
met de draagkracht van de familie. De cliënt zal dan beroep doen op één of meerdere
hulpverleners.207 Een voorbeeld hiervan is het Netwerk Psychiatrische Zorg in de thuissituatie
voor de regio Groot-Gent. Zij richten zich op personen met een ernstige en langdurige
psychiatrische problematiek die terechtkunnen in hun eigen thuismilieu dankzij een aantal
steunfiguren. Deze vorm van hulpverlening is ook geschikt voor personen die elke vorm van
205 X, (s.d.) ‘Beschut wonen’ in Zorgaanbod [WWW]. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/beschutwonen.aspx [05/04/10] 206 X, (s.d.) ‘Psychiatrische verzorgingstehuizen’ in Zorgaanbod [WWW]. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/default.aspx?id=48 [03/05/10] 207 VANDENBROELE, H. en LEMBRECHTS, R., Psychiatrische thuiszorg: Modellen, concepten, beleidsintenties en lastenboek, Leuven-Apeldoorn, Garant-Uitgevers n.v., 1999, 7-10.
42
hulp weigeren. Er gelden wel een aantal exclusiecriteria zoals cliënten met dementie,
kinderen, patiënten in crisis en primair middelengebruik.208
2.6 Conclusie
In dit hoofdstuk werden de belangrijkste noden/behoeftes geschetst, zowel materieel als
immaterieel, maar één van de belangrijkste zaken blijft dat men wil behandeld worden met
respect en dat men wordt gezien als volwaardig mens. De relatie tussen hulpverlener en
hulpvrager moet goed zitten, anders kan er geen adequate behandeling ontstaan.
Vervolgens werden verschillende ervaren drempels blootgelegd. Zo zien wij dat de interne
organisatie, de kosten van een opname en het feit dat de hulpverlening gefragmenteerd is
belangrijke structurele drempels kunnen vormen. Op het niveau van de cliënt spelen
voornamelijk psychologische en situationele drempels een rol. Tot slot hebben sociale,
culturele en psychologische drempels net als de professionalisering van de hulpverlening een
impact op de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste
personen dachten dat hun probleem vanzelf zou verbeteren en dat zij hun problematiek alleen
wilden oplossen. Deze twee drempels hadden veel meer invloed op de cliënt dan structurele
barrières zoals de kostprijs van een opname.
Als laatste onderdeel van dit hoofdstuk werden mogelijke aanbevelingen/oplossingen
gesuggereerd om de aansluiting tussen deze doelgroep en de GGZ te verbeteren. Het is
duidelijk dat de gevonden methodieken en initiatieven nauw bij elkaar aansluiten. Toch werkt
elke beschreven methodiek op een andere manier, ook al is dit niet altijd duidelijk op het
eerste zicht. Een deel van deze aanbevelingen worden op dit moment al volop verwezenlijkt
zowel binnen als buiten de setting van het psychiatrisch ziekenhuis, zoals zorgvernieuwing
met het principe van casemanagement, zorgcoördinatie, zorgcircuits, rehabilitatie, maatzorg,
wijkgezondheidscentra en de besproken woonprojecten. Er moet hierbij worden opgemerkt
dat deze initiatieven worden belemmerd door het gebrek aan personeel en middelen. De
structuren van de GGZ laten niet toe dat deze projecten volledig tot hun recht kunnen komen.
Van initiatieven zoals Assertive Community Treatment en het Strength model van Rapp is
nog weinig sprake in België.
208 X (s.d.) ‘Doelgroep’ in Netwerk psychiatrische zorg in de thuissituatie Regio Groot-Gent [WWW]. Netwerk psychiatrische zorg in de thuissituatie Regio Groot-Gent: http://www.psytzgent.be/netwerk%20psychiatrische%20thuiszorg%20Gent.htm [26/04/10]
43
Hoofdstuk 3: Empirisch onderzoek en methodologie
3.1 Methodologie 3.1.1 Literatuurstudie
Deze masterproef kwam deels tot stand door een doorgedreven literatuurstudie.
Daartoe werd wetenschappelijke literatuur geraadpleegd via databanken van de Universiteit
Gent zoals Antilope, Aleph catalogus en Elin articles. Ook werden databanken zoals Web of
Science, Pubmed, Sociological Abstracts, Springerlink en Social Services Abstracts
doorzocht evenals catalogi van websites van andere bibliotheken zoals de stadsbibliotheek
Gent en de zoekmachine van de West- en Oost-Vlaamse bibliotheken Winob en Ovinob.
Naast deze elektronische bronnen, werd er gebruik gemaakt van websites van officiële
voorzieningen.
Hieronder volgt een overzicht van de zoektermen die gehanteerd werden bij het zoeken naar
wetenschappelijke literatuur voor deze masterproef.
Ten eerste werd er gezocht op trefwoorden die te maken hadden met psychiatrie. De volgende
woorden kwamen in aanmerking: ‘psychiatrisch’, ‘psychisch(e) (problemen)’, ‘chronisch
psychiatrisch’, ‘psychiater’, ‘GGZ’, ‘organisatie GGZ’, evolutie GGZ’,
‘vermaatschappelijking’, ‘psychiatrische voorzieningen’ en‘psychiatrische ziekenhuizen’.
Ook werd er gezocht naar Engelstalige trefwoorden zoals ‘psychiatric’, ‘mentally ill’, ‘mental
health’, ‘mental health organization’, ‘mental health services’ en ‘deinstitutionalization’
Ten tweede werd er gezocht naar trefwoorden over de doelgroep, namelijk ‘kwetsbare
groepen’, ‘kwetsbaar’, ‘kansarm’, ‘straathoekwerk’, ‘dak- en thuisloos’, ‘(zorgwekkende)
zorgmijders’ en ‘dubbel diagnose’. De Engelstalige equivalenten waren: ‘vulnerable groups’,
‘vulnerability’, ‘homeless (people)’ en ‘homeless mentally ill’.
Als derde categorie zijn er de trefwoorden rond drempels en stigma’s die mensen ervaren:
‘drempels’, ‘barrières’, ‘obstakels’, ‘uitsluiting’, ‘aansluiting’, ‘stigma’ en ‘discriminatie’.
Ook werd er gezocht op volgende Engelstalige zoektermen: ‘barriers’, ‘barriers to treatment’,
‘barriers to mental health services’, ‘stigma’, ‘discrimination’, ‘social exclusion’, ‘obstacles’
en ‘connection’.
Als laatste categorie zijn er de oplossingen vanuit de GGZ en vanuit de doelgroep zelf.
Hiervoor werden volgende trefwoorden gebruikt: ‘casemanagement’, ‘zorgcircuit’,
‘zorgcoördinatie’, ‘ACT’, ‘bemoeizorg’, ‘maatzorg’, ‘psychiatrische thuiszorg’,
‘rehabilitatie’, ‘maatschappelijk steunsysteem’, ‘samenwerking GGZ’ en ‘aansluiting GGZ’.
Hiernaast werd er gebruik gemaakt van een aantal Engelstalige woorden: ‘psychiatric care at
44
home’, ‘rehabilitation’ en ‘cooperation mental health’. De woorden ‘casemanagement’ en
‘ACT’ worden zowel in het Nederlands als in het Engels gebruikt.
3.1.2 Empirisch onderzoek
Contactopname
Eerst en vooral zijn er een aantal criteria ingebouwd waaraan de bevraagde psychiatrische
ziekenhuizen/centra moeten voldoen.
Dit onderzoek richt zich op psychiatrische ziekenhuizen/centra uit de regio Gent die
volwassen personen (met uitzondering van ouderen) behandelen. Na deze criteria mede in
rekening te hebben genomen, werd er een lijst van zes psychiatrische ziekenhuizen/centra
opgesteld die in aanmerking kwamen voor dit onderzoek. Via een brief en een telefonisch
gesprek werd er gevraagd of zij hun medewerking wilden verlenen aan dit onderzoek. Drie
psychiatrische centra gaven hun toestemming tot medewerking. In het eerste ziekenhuis
werden vier maatschappelijk werkers van elk een andere afdeling bevraagd, in ziekenhuis 2
werden twee maatschappelijk werkers van elk een andere afdeling bevraagd en in ziekenhuis
3 werden twee maatschappelijk werkers van elk een andere afdeling en een psychiater
bevraagd.209
Het bevragen van psychiaters was een moeilijke opgave. De oorzaak hiervan was het feit dat
zij tijdsgebrek hadden om deel te nemen aan de interviews. Drie voorzieningen wilden niet
meewerken aan dit onderzoek. De reden waarom zij niet toestemden had te maken met het
feit dat zij overweldigd werden met aanvragen tot medewerking voor verschillende
onderzoeken.
Er werd geen rechtstreeks contact opgenomen met kwetsbare personen met een psychiatrische
problematiek, maar er werd een brief gericht aan de coördinator van het straathoekwerk te
Gent. Er werd bewust gekozen om contact op te nemen met het straathoekwerk omdat deze
hulpverleners immers werken met deze doelgroep. Op die manier was het mogelijk om in
contact te komen met een aantal personen die bereid waren om deel te nemen aan deze
interviews. Na een aantal weken werd deze organisatie opgebeld met de vraag of zij hun
medewerking willen verlenen en samen op zoek zouden willen gaan naar respondenten. Er
werd voorgesteld om eerst en vooral nader kennis te maken met een aantal mensen om hun
209 BEYENS, B. en TOURNEL, H., ‘Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven/ Den Haag, Acco, 2009, 196-227.
45
vertrouwen te winnen en om de doelstelling van deze masterproef te verduidelijken. Na een
aantal luchtige gesprekken waren er respondenten die zich bereid wisten te stellen voor een
interview.
Steekproef
In totaal werden 16 personen bevraagd, waarvan 9 personen werkzaam zijn in een
psychiatrisch centrum/ziekenhuis en waarvan 7 personen behoren tot de kwetsbare groep met
een psychiatrische problematiek.
In dit onderzoek werd expliciet gekozen voor psychiatrische ziekenhuizen/centra in de Gentse
regio. De reden hiervoor was het feit dat dit onderzoek zich beperkt tot één stad. Binnen deze
voorzieningen werd er gekozen voor de functies van maatschappelijk werker en psychiater.
Maatschappelijk werkers zijn niet alleen op de hoogte van de psychische problemen waarmee
deze doelgroep kampt, maar zij hebben ook ervaring met de sociale problemen die zij ervaren
zoals financiële problemen, geen sociaal netwerk, werk of woning hebben, enzovoort.
Psychiaters werden bevraagd omwille van hun specifieke kennis over psychiatrische
stoornissen. Daarnaast worden er personen uit de Gentse regio bevraagd die behoren tot de
kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek. Deze respondenten, zowel man als
vrouw, moesten meerderjarig zijn en kampen met een psychiatrische problematiek om te
kunnen deelnemen aan de interviews. Om deze kwetsbare groep te bereiken werd er contact
opgenomen met het straathoekwerk aangezien zij dagdagelijks werken en contact hebben met
de doelgroep.
In ziekenhuis 1 werden vier maatschappelijk werkers bevraagd. Drie respondenten werken in
een residentiële setting terwijl een respondent werkzaam is in een ambulante setting.
In ziekenhuis 2 werden twee maatschappelijk werkers bevraagd die beiden werkzaam zijn in
een residentiële setting.
In ziekenhuis 3 werden twee maatschappelijk werkers bevraagd die werken in een
residentiële setting. Ook werd er een psychiater bevraagd die eveneens residentieel werkt.
Zes van de zeven respondenten uit deze kwetsbare groep zijn van het mannelijke geslacht. Er
zal dieper worden ingegaan op hun persoonskenmerken in het onderdeel onderzoeksresultaten
kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek.
46
Vragenlijst
Er werd gebruik gemaakt van een bandopnemer om de antwoorden tijdens het interview vast
te leggen. Dit werd afgewisseld met het nemen van notities.
Het interview bestond uit een vragenlijst met open vragen waarin de respondent bijkomende
informatie met betrekking tot de vraag kon vertellen. In een onderzoek dat peilt naar de
mening van de respondenten, leveren open vragen meer informatie op dan gesloten vragen,
ondanks de moeilijkheid van open vragen om antwoorden met elkaar te vergelijken.210
Er moet een opdeling gemaakt worden tussen de vragenlijst voor de GGZ en de vragenlijst
die bestemd was voor kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek.
De vragenlijst voor de GGZ bestaat uit vier delen en is gebaseerd op een aantal buitenlandse
onderzoeken, namelijk onderzoek van Lauber et al.211 en Mericle et al.212
De vragenlijst voor de kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek bestaat uit vijf
delen en is tevens gebaseerd op (buitenlands) onderzoek, namelijk onderzoek van Kim et
al.213 en Sannen214.
Ethische aspecten
De vragen die worden gesteld in de interviews zijn ondubbelzinnig. Het merendeel van de
topics uit de vragenlijst van dit onderzoek zijn erg persoonlijk en kunnen gevoelig liggen bij
de respondent. De antwoorden moeten dus met de nodige zorg behandeld worden.
De anonimiteit van alle respondenten wordt in deze masterproef gewaarborgd. De
antwoorden bevatten geen informatie die de respondenten zou kunnen identificeren.
Persoonlijke gegevens van de respondenten worden op een veilige manier bijgehouden.
De respondenten waren allen ingelicht over het doel en de opzet van dit onderzoek. Ook
wisten zij welke soort vragen zouden gesteld worden en waren zij op de hoogte van de duur
van het interview.215 Hierdoor was het mogelijk hun vertrouwen te winnen.
Een vertrouwensrelatie opbouwen met kwetsbare personen met een psychiatrische
problematiek is geen evidentie en neemt dan ook behoorlijk wat tijd in beslag. De
210 NEDERHOED, P., Helder rapporteren, Bohn Stafleu Van Loghum Slaterus, Houten, 2007, 70. 211 LAUBER, C. ANTHONY, M., AJDACIC-GROSS, V. en RÔSSLER, W. ‘What about psychiatrists’ attitude to mentally ill people?’, European psychiatry , 2004, 423-427. 212 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., ‘Mental health provider perspectives on co-occurring substance use among severely mentally ill clients’, Journal of psychoactive drugs, 2007, 173- 181. 213 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 214 SANNEN, L., o.c. 270 p. 215 CASSELL, C. en SYMAN, G., Essential guide to qualitative methods in organizational research, London, Sage Publications Inc., 2004, 16-17.
47
respondenten die werkzaam zijn in psychiatrische ziekenhuizen/centra konden op voorhand
de vragenlijst doornemen. Dit lag anders voor de kwetsbare groep met een psychiatrische
problematiek. Vaak was het niet geweten op voorhand wanneer er een afspraak zou doorgaan
met een respondent en het was ook niet altijd mogelijk om deze vragenlijst door te mailen of
die persoonlijk te bezorgen op voorhand.216
3.1 Onderzoeksresultaten
De resultaten van de interviews die afgenomen werden in het kader van dit onderzoek worden
in twee categorieën opgedeeld en besproken. Als eerste komt de groep respondenten
werkzaam in psychiatrische ziekenhuizen/centra aan bod. Vervolgens worden de
onderzoeksresultaten van de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek behandeld.
3.2.1 Onderzoeksresultaten psychiatrische ziekenhuizen/centra
3.2.1.1 Algemeen deel
Begrip kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek
Alle respondenten zijn het erover eens dat mensen met een psychiatrische problematiek
kwetsbaar zijn, ook al voldoen zij niet aan het begrip ‘kwetsbare groepen met een
psychiatrische problematiek’ binnen dit onderzoek.
Ook gaf men aan dat de voor dit onderzoek gedefinieerde doelgroep nog kwetsbaarder is dan
de personen met een psychiatrische problematiek die niet onder deze definitie vallen. In
ziekenhuis 1 wordt aangegeven dat kwetsbare personen mensen zijn met een complexe
problematiek op meerdere levensdomeinen. Vaak wordt men ook dakloos gedurende de
opname. Een maatschappelijk werker uit ziekenhuis 2 stelt dat sociale problemen gerelateerd
zijn aan het hebben van een psychiatrische problematiek. Dakloos zijn kan een gevolg zijn
van het hebben van een psychiatrische problematiek maar het kan ook omgekeerd. Voor
andere respondenten uit de verschillende ziekenhuizen betekent dit begrip: dakloos zijn,
problemen hebben met familie en vrienden, alleenstaande moeders, mensen met een mentale
216 O’GORMAN, A., ‘Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven/ Den Haag, Acco, 2009, 513-535.
48
beperking, generatie-armen, zorgwekkende zorgmijders, draaideurpatiënten, ‘multi-
problemcliënten’.
Het is duidelijk dat deze term verschillende associaties oproept bij de respondenten.
Groot deel van psychiatrische patiënten
Het aanwezig zijn van deze doelgroep verschilde sterk van ziekenhuis tot ziekenhuis. De
oorzaak hiervan is te wijten aan het feit dat de ziekenhuizen op uiteenlopende locaties
gelegen zijn, namelijk verder van het stadscentrum of juist in het centrum gelegen.
Drie maatschappelijk werkers uit ziekenhuis 1 beaamden dat er veel personen uit deze
doelgroep opgenomen werden. Eén maatschappelijk werker was een andere mening
toegedaan en vertelde dat er weinig mensen dakloos waren, maar dat er wel een aanzienlijk
aantal mensen financiële problemen hadden. Dit verschil in antwoord kan verklaard worden
door het feit dat deze persoon in een ambulante setting werkt.
De maatschappelijk werkers uit ziekenhuis 2 gaven aan dat dakloos zijn een exclusiecriterium
is behalve als men is opgenomen onder gedwongen statuut. Er wordt aangegeven door een
respondent die op een gesloten afdeling werkt dat er een aanzienlijk aantal patiënten is
opgenomen die kwetsbaar zijn op meerdere levensdomeinen terwijl een andere respondent,
werkzaam op een open afdeling, stelt dat deze doelgroep duidelijk een minderheid vormt. Het
verschil in antwoord kan eventueel verklaard worden door het soort afdeling waarop men
werkt.
In ziekenhuis 3 waren alle respondenten akkoord dat deze doelgroep een groot deel van hun
cliënteel vormt. Hierbij moet er wel worden opgemerkt dat de maatschappelijk werkers
vonden dat er weinig dakloosheid was op de open afdeling. Als men spreekt over de gesloten
afdeling waar vaak mensen verblijven onder een gedwongen statuut, dan stijgt het aantal
dakloze mensen aanzienlijk.
Terechtkunnen in het ziekenhuis
We kunnen stellen dat deze doelgroep terecht kan in de drie verschillende ziekenhuizen, maar
dat er telkens een aantal voorwaarden worden gesteld die verschillen van ziekenhuis tot
ziekenhuis.
In ziekenhuis 1 zijn er een aantal voorwaarden verbonden aan een opname, namelijk
het aanwezig zijn van een duidelijk psychiatrische problematiek, de cliënt moet een bepaalde
motivatie hebben en mag geen gebruik maken van harddrugs.
49
Een respondent vertelt dat het ziekenhuis meewerkt aan het project AZIS217 waardoor deze
doelgroep hier zeker terecht kan.
Iemand anders geeft aan dat zij vreest dat het huidige systeem van het ziekenhuis deze
doelgroep kan afschrikken. Er is een groot verschil tussen iemand die op straat leeft en
zijn/haar eigen ritme volgt en iemand die zich strikt aan een dagelijks programma van het
ziekenhuis moet houden.
In ziekenhuis 2 kwamen volgende voorwaarden aan bod: Het hebben van een woning en
enige medewerking/motivatie van de hulpvrager. In principe neemt men dus geen dakloze
mensen op, maar toch gebeurt dit af en toe, voornamelijk onder gedwongen statuut. Na deze
verplichte opnameperiode gaan zij vaak terug weg, terwijl zij wel nog een behandeling nodig
hebben. De bevraagde personen zien dit als een moeilijkheid.
In ziekenhuis 3 geven alle respondenten, zowel psychiater als maatschappelijk werkers, aan
dat er via een doorverwijzer gewerkt moet worden en er mag geen primaire drugverslaving
aanwezig zijn. De psychiater merkt op dat er een bijkomende moeilijkheid is: “Mensen
komen soms naar hier met het doel om te overwinteren. Zij doen een aanvraag tot opname om
een dak boven hun hoofd te hebben. Zij kampen wel met een psychiatrische problematiek,
maar zij hebben vooral nood aan hulp op sociaal en administratief vlak en niet zozeer omdat
hun psychiatrische problematiek niet meer houdbaar is.”
Houding tegenover kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek
Alle respondenten menen dat zij deze doelgroep behandelen zoals zij andere cliënten
behandelen. Zij krijgen wel vaak meer zorg, steun en begeleiding op de gebieden waarop zij
moeilijkheden ervaren. Er wordt ook aangegeven dat niet alle sociale problemen kunnen
worden opgelost in het ziekenhuis.
In ziekenhuis 3 vertellen de maatschappelijk werkers dat zij een open, verkennende houding
aannemen om zo de problematiek van hun cliënten te kunnen ontdekken en tot een oplossing
te komen. Opvallend is het gegeven dat alle respondenten uit ziekenhuis 3 aangeven dat het
ziekenhuis niet in staat is om een oplossing te bieden voor alle domeinen van de vaak
complexe problematiek.
217 Het project AZIS is een therapeutisch project voor zorgwekkende zorgmijders dat actief is in de regio Gent sinds 1 april 2007. De afkorting AZIS staat voor assertieve zorg in de samenleving. Het is ontstaan vanuit het sociaal-psychiatrisch verbond van Gent omdat er nood was aan ondersteuning en opvolging voor deze doelgroep. Men zag dat een groot aantal cliënten de zorg vermeed of niet voldoende lang hulp ontvingen. Tot deze doelgroep behoren mensen die verkeren in een acute noodsituatie en die kampen met een complexe problematiek.
50
In het begin stelt men niet al te hoge eisen aan deze doelgroep omdat men weet dat dit hen
kan afschrikken. Toch moeten deze regels tot op zekere hoogte worden nageleefd om de
goede werking van het psychiatrisch ziekenhuis niet te verstoren.
Geschikte omgeving
Alle respondenten uit de verschillende psychiatrische ziekenhuizen kwamen overeen dat een
psychiatrisch ziekenhuis een geschikte omgeving is voor deze doelgroep als die kampt met
een psychiatrische problematiek. Eenmaal deze problematiek wat gestabiliseerd is, zijn er
vaak andere initiatieven beter geschikt voor hen.
Er wordt ook duidelijk aangegeven dat wanneer iemand geen psychiatrische problematiek
heeft, maar wel kwetsbaar is in andere levensdomeinen, deze persoon niet terecht kan in een
van deze ziekenhuizen.
In ziekenhuis 1 vertelt een maatschappelijk werker: “Men moet beseffen dat dit niet de ideale
plaats is voor deze mensen. Op bepaalde afdelingen komen mensen in contact met andere
mensen die ook kampen met een psychiatrische problematiek. Het risico is dan groot dat zij
ook deze problematiek zullen krijgen. Er ontstaat dan een soort van kopieergedrag. Je krijgt
ook een stempel op je gedrukt wanneer je in het wereldje van de psychiatrie terechtkomt. Dit
kan heel destructief zijn voor je zelfbeeld.”
In ziekenhuis 3 geven de twee maatschappelijk werkers aan dat het een geschikte plaats is als
er een overeenstemming is tussen het aanbod van het ziekenhuis en de vraag van de cliënt.
Andere initiatieven
Er kan worden gesteld dat alle ziekenhuizen belang hechten aan het toepassen van
ontslagmanagement, maar dat zij de introductie van casemanagement een positieve evolutie
zouden vinden. In dit onderdeel worden er ook al een aantal aanbevelingen vermeld. Het is
duidelijk dat heel wat initiatieven nog verder moeten ontwikkeld en uitgebreid worden.
In het eerste ziekenhuis stelt men dat bepaalde omstandigheden zoals wachtlijsten ervoor
zorgen dat deze mensen toch terechtkomen in een psychiatrisch ziekenhuis terwijl andere
initiatieven geschikter zijn.
Een aantal initiatieven die worden genoemd zijn psychiatrische thuiszorg, het straathoekwerk,
beschut wonen, het buddy-project Vlaanderen218, het daklozencentrum, enzovoort. Dakloze
mensen worden al vaak psychologisch bijgestaan en geholpen door straathoekwerkers.
218 Het buddyproject Vlaanderen overkoepelt alle Vlaamse buddyprojecten. In de Gentse regio gaat dit uit van de VZW Meta-Wonen. Een buddyproject is een formule waarbij een vrijwilliger, een buddy, gekoppeld wordt aan
51
In ziekenhuis 2 doelen de respondenten op meer ambulante alternatieven zoals het langsgaan
bij een huisarts en centra voor GGZ.
In ziekenhuis 3 merkt de psychiater op dat we nood hebben aan initiatieven zoals ACT219. In
België zijn tot op de dag van vandaag nog geen budgetten vrijgemaakt. Zij stelt ook dat de
centra voor GGZ niet adequaat zijn uitgebouwd om deze doelgroep op te vangen.
Psychiatrische thuiszorg is dan weer louter coördinerend en helpt de mensen niet vooruit in
hun context.
De twee maatschappelijk werkers geven aan dat andere initiatieven van belang zijn na de
behandeling zoals psychiatrische nazorg en/of een goede dagbesteding. Het is soms moeilijk
om mensen naar een voorziening door te verwijzen omdat er wachtlijsten zijn.
3.2.1.2 Drempels
Drempels rond de eigen persoon
De respondenten uit ziekenhuis 1 stellen dat de hoofddrempel schaamte is om opgenomen te
worden in een psychiatrisch ziekenhuis. Een respondent stelt vast dat er ook schaamte
tegenover de eigen persoon is, omdat men zichzelf ziet als een gefaalde persoon tegenover de
maatschappij.
Een tweede drempel is het feit dat de doelgroep vaak niet gemotiveerd is en hun problemen
niet erkent. Opvallend is dat dit vooral voorkomt bij de zorgmijders.
Een derde drempel betreft de angst om niet meer vrij te zijn. Een respondent vertelt dat het
aanwezig zijn van een poort en/of hek en het zich moeten aanmelden soms al voldoende zijn
om iemand af te schrikken.
In ziekenhuis 2 gaf men als belangrijkste drempel schaamte aan. Ook wordt er aangegeven
dat deze doelgroep al vaak negatieve ervaringen met de hulpverlening heeft gehad waardoor
zij een wantrouwige houding tegenover de GGZ zullen aannemen.
een persoon met een psychiatrische problematiek. Zij kunnen elkaar ontmoeten om over bepaalde zaken te praten, te gaan wandelen, enzovoort. Het doel van dit buddyproject is mensen die sociaal geïsoleerd zijn en moeilijk aansluiting met de maatschappij vinden, te helpen hun isolement te verbreken, hen te destigmatiseren en hun integratiekansen te verhogen. 219 Assertive Community Treatment is een vorm van casemanagement die ontwikkeld werd in de jaren ‘70 door een groep hulpverleners uit de Mendota Geestelijk Gezondheidscentrum in Winsconsin. Er werd vastgesteld dat personen die kampen met ernstige psychische stoornissen na ontslag vaak opnieuw klachten ervoeren. Het doel van ACT is namelijk oplossingen zoeken om deze mensen terug te laten functioneren in de maatschappij zonder dat zij teveel hinder ervaren door hun problematiek. Het is een op een team gebaseerde benadering, waarbij het team alle mogelijke psychosociale, medische en psychiatrische zorg verleent aan personen met ernstige en langdurige psychische problemen die in hun gemeenschap leven.
52
Als laatste drempel wordt er vermeld dat mensen gemotiveerd moeten zijn voor een opname.
Personen kunnen weinig gemotiveerd zijn als men bijvoorbeeld geen gebruik mag maken van
alcohol en/of drugs in het ziekenhuis.
Ziekenhuis 3 stelt net als de vorige ziekenhuizen dat schaamte een belangrijke drempel vormt
om aansluiting te vinden met de GGZ. Een maatschappelijk werker vertelt: “Het feit van u te
moeten aanmelden of aangemeld worden door een doorverwijzer en horen wat er nodig is
voor een opname is ook niet gemakkelijk: Er worden een aantal vragen gesteld over de eigen
situatie. Let wel, sommige mensen doen dit graag omdat zij zo het gevoel hebben dat er
iemand naar hen luistert, maar anderen hebben het moeilijker hiermee.”
Als tweede drempel wordt er aangegeven dat de cliënt moet openstaan voor hulp en dat er dus
motivatie aanwezig moet zijn.
Drempels in verband met de organisatie
Een respondent uit ziekenhuis 1 vindt dat de drempels van het ziekenhuis zeker niet te hoog
liggen en dat mensen zich hier kunnen aanmelden, maar dat iets hen tegenhoudt om het
hulpverleningstraject volledig te doorlopen. Een andere respondent geeft aan dat voor
sommige personen uit deze doelgroep de drempel wel hoog ligt en dat dit vaak niet werkt
voor deze doelgroep.
Dit verschil in antwoord kan worden verklaard door de afdeling waarop de respondenten
werken waardoor de doelgroep sterk kan verschillen.
In het ziekenhuis zijn er wel een aantal uitsluitingscriteria zoals het niet gebruiken van
harddrugs en het niet hebben van laagbegaafdheid die als drempels kunnen gelden.
Alle respondenten uit ziekenhuis 1 geven volgende drempels aan: wachtlijsten, afstands- en
vervoersproblemen, niet aangepaste therapieën en gebrekkige wetgeving en ten slotte de
kostprijs. Dit geldt niet voor iedereen. Opvallend is dat drie respondenten de kostprijs van een
opname en eventuele complexe administratie van de organisatie niet als drempels opvatten.
Hiervoor worden een aantal redenen aangegeven: Deze doelgroep heeft al bepaalde financiële
voordelen zoals een verhoogde tegemoetkoming, als men beperkte middelen heeft, wordt men
toch opgenomen in het ziekenhuis en zij liggen vaak aan een goedkopere dagprijs. Een
uitzondering hierop is één respondent die stelt dat de kostprijs wel een probleem kan vormen
doordat men niet in orde is met zijn/haar administratie waardoor men geen recht heeft op
verhoogde tegemoetkomingen.
53
De respondenten van ziekenhuis 2 geven als drempels de kostprijs van een opname aan. De
geïnterviewde personen geven aan dat zij proberen om tegemoet te komen aan drempels via
dagtherapie, nazorggroepen en ontslagmanagement.
De respondenten van ziekenhuis 3 stellen alle drie vast dat de kostprijs een drempel kan
vormen bij een opname. Belangrijk hierbij is dat de psychiater vaststelt dat door het tekort
aan financiële middelen de opnameduur drastisch vermindert. Andere drempels zijn: Mensen
kunnen zich niet conformeren aan de regels van het ziekenhuis, het hebben van een primair
verslavingsprobleem, afstands- en vervoersproblemen, administratie die moeilijk in orde valt
te brengen (voor illegale personen) en de lage kennis van de GGZ.
Er worden ook nog een aantal drempels aangegeven vanuit andere organisaties.
Volgens de psychiater uit ziekenhuis 1 vindt deze doelgroep zelfs de weg niet naar deze
eerstelijnsvoorzieningen.
Drempels in verband met de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager
De respondenten van ziekenhuis 1 geven hierbij een aantal drempels aan zoals de achtergrond
van de hulpverlener die kan verschillen met die van de cliënt, omdat hulpverleners zich vaak
niet kunnen inbeelden wat hun cliënten hebben meegemaakt. De cliënt is vaak bang om
afhankelijk te worden van hulpverlening waardoor hij of zij zo vlug mogelijk weg wil uit het
ziekenhuis. Aan de andere kant kan het zijn dat deze doelgroep te afhankelijk wordt van de
hulpverlening waardoor de cliënten zich soms vaak zullen ‘nestelen’ in het ziekenhuis. Een
andere drempel is het feit dat zij soms weinig inbreng hebben in hun behandelingsproces. De
cliënt stelt zich ondergeschikt op aan de hulpverlener, hij of zij denkt vaak dat de
hulpverlener boven hem of haar staat. Taalbarrières werden ook aangegeven als mogelijke
drempels. Een respondent stelt dat dit vaak problematisch is: “Mensen moeten Nederlands
kennen om de behandelingen te volgen. Als men geen Nederlands kent, komt men in terecht in
de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis of in een daklozencentrum. Van
daaruit kan er dan worden verwezen naar een taalcursus, maar als het gaat om een acute
psychiatrische problematiek, dan is het bijna onmogelijk om nog een nieuwe taal te leren. In
de drughulpverlening werkt men met hulpverleners die de taal van de cliënt spreken.”
Een taalbarrière kan ook voorkomen bij mensen die wel Nederlands spreken. Dit heeft dan te
maken met het vakjargon dat wordt gehanteerd door het personeel werkzaam in het
psychiatrisch ziekenhuis of met het feit dat deze doelgroep soms erg arm van taal is. Als
laatste drempel wordt aangegeven dat er een wantrouwen in de hulpverlening in het algemeen
heerst.
54
In ziekenhuis 2 stelt men ook dat vroegere slechte ervaringen met de hulpverlening een
problematische relatie tussen de hulpverlener en de hulpvrager kunnen teweegbrengen. Een
maatschappelijk werker vertelt: “Dit heeft te maken met de houding van de hulpverlener. Als
de hulpvrager iemand is die aangeeft dat hij of zij te weinig tijd of aandacht krijgt, dan kan
dit bespreekbaar worden, maar als iemand hier niets over zegt, dan wordt het moeilijk.”
Andere drempels zijn het feit dat de cliënt toestemming moet geven om tot een behandeling
over te gaan en het feit dat mensen zich in het ziekenhuis aan de regels moeten houden wat
tot een ontslag kan leiden.
In ziekenhuis 3 stelt men vast dat cliënten het gevoel kunnen hebben dat de hulpverlener
boven hen komt te staan. Zij geven wel aan dat dit voornamelijk het geval is bij gedwongen
opnames. Taalbarrières zijn ook aanwezig. Zij stellen vast dat zij soms gewoon minder hulp
kunnen bieden vanwege dit taalprobleem. Ook in ziekenhuis 3 stelt men vast dat cliënten
vaak te afhankelijk zijn of juist niet afhankelijk willen zijn.
Belangrijk is dat de respondenten niet van mening zijn dat zij te veeleisend zijn tegenover hun
cliënten. Ten slotte is er nog het feit dat deze doelgroep het vertrouwen in de hulpverlening
kwijt is.
3.2.1.3 Stigma’s
Stigma’s rond de doelgroep
Alle respondenten uit de verschillende ziekenhuizen stellen dat deze doelgroep
gestigmatiseerd wordt. Opvallend is het gegeven dat onze maatschappij erg intolerant is ten
opzichte van psychiatrische patiënten. De media kan deze intolerantie nog versterken door
een verkeerd of overdreven beeld te schetsen van deze personen. Uit de onderstaande
antwoorden blijkt dat elke hulpverlener dit stigma tracht te verminderen door onder meer mee
te werken aan projecten binnen het ziekenhuis, door de eigen vriendenkring en/of media te
beïnvloeden en door een bepaalde houding aan te nemen tegenover hun cliënten.
In ziekenhuis 1 merkt een respondent op dat wanneer het opvalt dat er een psychiatrische
problematiek aanwezig is, er meer kans op stigmatisering van de persoon zal zijn. Cliënten
worden ook gestigmatiseerd op het gebied van wonen en werken volgens een andere
respondent:“Mensen staan op een wachtlijst voor sociale woningen, maar men zoekt ook
huizen op de particuliere markt. Dit is soms erg moeilijk omdat eigenaars vragen welk werk
men doet of wat de inkomsten zijn. Wanneer men vertelt dat men niet werkt en ziek is, wordt
men vlug afgewezen.”
55
Een respondent vertelt dat er al een aantal projecten zijn opgezet vanuit het beleid om dit
stigma te verminderen. Hierbij denkt zij aan ‘Fit in je hoofd’220.
In ziekenhuis 2 wordt opgemerkt dat deze kwetsbare groepen vaak in een vicieuze cirkel
terechtkomen waardoor zij kwetsbaar blijven.
De respondenten uit ziekenhuis 3 vertellen dat de maatschappij steeds minder begrip kan
opbrengen voor mensen die behoren tot deze kwetsbare groep. Er is veel meer angst dan
vroeger tegenover ‘vreemd’ en ‘bizar’ gedrag. Men is de dag van vandaag veel meer geneigd
tot een opname in een psychiatrisch ziekenhuis.
Beïnvloeding stigmatiseringsproces
Er wordt aangegeven dat dit stigmatiseringsproces zowel positief als negatief kan worden
beïnvloed. Ieder ziekenhuis vult deze positieve en negatieve kant anders in.
Respondenten uit ziekenhuis 1 zijn van mening dat een verblijf positief kan zijn omdat
mensen die worden opgenomen kunnen zien dat bijna iedereen terecht kan in het ziekenhuis.
Hiernaast zijn er een aantal negatieve aspecten verbonden aan dit verblijf zoals het feit dat er
‘kopiegedrag’ kan ontstaan en dat men een problematiek overneemt van iemand. Als iemand
wordt opgenomen, wordt hij of zij ook officieel een psychiatrische patiënt, wat in onze
maatschappij erg stigmatiserend is. Een respondent ziet een evolutie in het
stigmatiseringsproces. Men denkt hierbij aan de methodiek van casemanagement en de
coaching van straathoekwerkers.
De respondenten uit ziekenhuis 2 vertellen dat een opname het stigmatiseringsproces zal
beïnvloeden, omdat een opname ‘bewijst’ dat er psychische problemen zijn. Zij geven echter
aan dat er ook een positieve kant is. Het wil zeggen dat de persoon iets doet aan zijn/haar
problemen en dat deze problemen kunnen worden aangepakt bij een opname.
In ziekenhuis 3 geeft men aan dat het afhangt van de cliënt wat men kan bereiken tijdens een
opname. Dit kan positief of negatief zijn: “Mensen gaan daar heel oordeelkundig mee om,
men kijkt uit wat men vertelt en aan wie. Als iemand overlast heeft veroorzaakt en als het
psychisch ziek zijn duidelijk is geweest, dan is het moeilijk om de problematiek geheim te
houden. Dit kan heel wat achterklap en vooroordelen veroorzaken.”
220 De campagne ‘Fit in je hoofd’ werd gelanceerd in 2006 waarbij men tien stappen kan ontdekken op de website Fitinjehoofd.be om de mentale fitheid te verbeteren.
56
Rol van hulpverleners
Alle respondenten stellen dat zij dit stigma proberen te verminderen. Dit doen zij elk op hun
eigen manier. Zo zal men in ziekenhuis 1 cliënten terug oriënteren naar de maatschappij en de
cliënten erbij betrekken wanneer men onderhandelt. Respondenten zullen ook praten met hun
eigen netwerk waardoor hun familieleden en/of kennissen een andere kijk op het
psychiatrisch ziekenhuis zullen krijgen. In een gesprek met cliënten, tracht men het stigma te
verminderen door de nadruk op de andere sociale rollen van de cliënten, zoals het
moederschap, te leggen. Naar het beleid toe worden er een aantal werkgroepen opgericht met
verschillende hulpverleningsorganisaties zoals een netwerkoverleg. Ook naar berichtgeving
toe in de media tracht men een destigmatiserende rol te spelen. De twee maatschappelijk
werkers van ziekenhuis 2 stellen dat men cliënten voor een stuk moet leren omgaan met de
ziekte. Hulpverleners zullen proberen om hen op verschillende vlakken sterk genoeg te
maken zodat zij wat meer grip zouden krijgen op hun leven.
De maatschappelijk werkers uit ziekenhuis 3 stellen dat het verminderen van dit stigma te
maken heeft met hun houding. Ook zijn er een aantal externe activiteiten voor mensen buiten
het ziekenhuis om hen te laten kennismaken met de voorziening.
De psychiater uit ziekenhuis 3 vertelt dat de overheid ook nog niet de juiste
hulpverleningsvormen voorziet om deze kwetsbare groep binnen de maatschappij te kunnen
opvangen.
Meer of minder stigmatiserende benadering door hulpverleners
We kunnen stellen dat het leeuwendeel van de respondenten beaamt dat zij minder
stigmatiserend zijn dan de bevolking in het algemeen. Telkens worden hiervoor een aantal
redenen aangegeven.
In ziekenhuis 1 geven drie maatschappelijk werkers aan dat zij dagelijks bezig zijn met deze
mensen en hen dus als volwaardige burgers bekijken. Een andere maatschappelijk werker
nuanceert deze bedenkingen: “Het is dubbel. Mensen binnen de GGZ proberen dit stigma te
verminderen, maar anderzijds is er ook de tendens van het hokjesdenken. In de psychiatrie
werkt men met diagnoses (ziektebeelden). Dokters drukken een stempel op mensen. Je moet
erover blijven waken dat je niet in termen van diagnoses gaat denken.” De respondenten uit
ziekenhuis 2 reageren dat het niet-stigmatiserend handelen een basishouding van de
hulpverlener moet zijn. Er wordt aangegeven dat familie en vrienden van patiënten het
psychiatrisch ziekenhuis steeds minder als iets negatiefs zien, omdat zij nu dichter bij deze
wereld staan. In ziekenhuis 3 vertelt een maatschappelijk werker dat het te maken heeft met
57
de doelgroep waarmee men werkt: “Het is een groot verschil als je op een chronische dienst
staat waar mensen langdurig ziek zijn. Dit kan de hulpverlener soms te veel worden en dan
kunnen er uitspraken volgen die nogal moeilijk liggen. Het is een groot verschil met welke
groepen je werkt.”
3.2.1.4 Aanbevelingen
Ten eerste waren alle respondenten uit de verschillende ziekenhuizen van mening dat
wachtlijsten in verschillende sectoren voor een aantal problemen kunnen zorgen. Men pleit
voor minder lange wachtlijsten in de sociale huisvestingssector en de welzijnssector.
Als tweede punt kwam de wetgeving naar voren. Een maatschappelijk werker uit ziekenhuis
1 is van mening dat er een aantal aanpassingen moeten komen in de wetgeving. Zij vertelt
hierover het volgende:“Het Vlaams Agentschap mag niet zeggen dat sommige personen niet
binnenkunnen, hetzelfde geldt voor de sociale huisvestingsmaatschappijen. Mensen met deze
problematiek kunnen niet blijven in een daklozencentrum, want dit maakt hen ziek. Mensen
die willen gaan werken moeten meer speling krijgen.”
Ten derde meldt een maatschappelijk werker uit ziekenhuis 1 dat de kostprijs voor een
opname in een psychiatrisch ziekenhuis soms problematisch kan zijn en dat deze dus zou
moeten verbeteren.
Als vierde item kwam naar voren dat er een betere continuïteit in het hulpverleningsproces
van de cliënt moet komen. Alle respondenten vertellen dat casemanagement een goede
strategie zou zijn om deze continuïteit te garanderen. Het probleem bij het toepassen van
casemanagement is dat dit pas kan verwezenlijkt worden als men een woonst en/of werk
heeft. Onze maatschappij is er namelijk niet op gericht om werk te voorzien voor deze
doelgroep. De werkdruk is vaak te zwaar en het werk zelf is vaak te hoog gegrepen.
Volgens twee maatschappelijk werkers uit ziekenhuis 3 moet er worden gezocht naar
grensoverschrijdende structurele samenwerking tussen psychiatrische ziekenhuizen, de
welzijnssector en justitie. De expertise die aanwezig is in een psychiatrisch ziekenhuis zou
moeten kunnen doorstromen naar andere netwerken. Er moet meer openheid komen in de
welzijnssector om deze doelgroep te helpen, weliswaar met ondersteuning van het ziekenhuis.
Een maatschappelijk werker uit ditzelfde ziekenhuis doet hierover volgende uitspraak: “Het
is voor iemand die geen ervaring heeft met psychiatrische patiënten niet gemakkelijk om
58
iemand te laten opnemen in een residentiële of collectieve woonvorm. Als je iemand laat
wonen in een rust- en verzorgingstehuis moeten wij dit team ondersteunen zodat het werkbaar
wordt voor dit tehuis.”
Een ander heikel punt is de overgang van de ene naar de andere sector. De oorzaken van de
trage vooruitgang zijn lange wachtlijsten, maar ook de complexiteit van problemen waarmee
kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek kampen. Iedere sector spitst zich toe
op een bepaald aspect van hun problemen waardoor deze doelgroep vaak uit de boot valt wat
betreft hulpverlening. De twee respondenten vertellen dat er al een aantal initiatieven opgezet
zijn waaronder zorgoverleg met aan het hoofd een zorgcoördinator en psychiatrische
thuiszorg. Deze projecten zorgen ervoor dat er een vlotte overgang plaatsvindt van de veilige
trajecten van het ziekenhuis naar een verdere opvolging in de thuissituatie. De psychiater uit
ziekenhuis 2 onderstreept ook het belang van een continue opvolging van de cliënt na een
ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis.
Ten vijfde is er één respondent over de verschillende ziekenhuizen heen die stelt dat cliënten
meer inspraak zouden moeten hebben in hun hulpverleningsproces. Zij stelt: “De
hulpverlening en het beleid gaat er zo gemakkelijk vanuit dat zij het beter weten dan de
mensen zelf, maar dit is niet zo. Men moet de doelgroep meer betrekken, zowel inhoudelijk als
structureel. In de sector van de armoede bestaat dit al, bijvoorbeeld via het opzetten van
wijkprojecten.”
Als zesde punt stelt een maatschappelijk werker uit ziekenhuis 1 dat de werking van het
ziekenhuis vaak problematisch is voor deze doelgroep. Cliënten ervaren vaak niet dat zij
kampen met een problematiek en wanneer zij terechtkomen in een psychiatrisch ziekenhuis is
dit meestal maar voor enkele dagen. Hun leven, als men nu leeft op straat of niet, staat in
schril contrast met een opname in een psychiatrisch ziekenhuis waar er volgens hen vaak
teveel regels en structuur aanwezig zijn. Een opname kan ook verstikkend werken waardoor
deze groep gekenmerkt wordt door een kort verblijf in het ziekenhuis. Opvallend is de
volgende uitspraak over de zorgmijders door een maatschappelijk werker: “Wij lappen hen
op, want het is bijna utopisch om hen blijvend onderdak te geven. Andere personen met een
probleembesef werken naar een ontslagdatum toe. Maar de zorgmijders kunnen moeilijk
functioneren in het systeem, ook wanneer zij wel een probleembesef hebben. Zij zijn meestal
al met buurtwerkers en straathoekwerkers in contact gekomen.”
59
Alle respondenten in de verschillende ziekenhuizen zijn van mening dat het onmogelijk is om
nog meer drempelverlagend te werken in het ziekenhuis. Er moeten drempels aanwezig zijn,
ook al werkt dit voor sommige doelgroepen niet. Een respondent uit ziekenhuis 1 vertelt dat
drempelverlagend werken gevolgen zou hebben voor de werking van het ziekenhuis, onder
meer op het vlak van het werken in groep. De groep zou erg heterogeen worden. Alle
respondenten vertellen dat er meer doorgroeimogelijkheden en doorstroming zouden moeten
zijn naar het daklozencircuit. Hun drempels zijn een stuk lager dan de drempels van het
ziekenhuis. Hierop aansluitend vertelt een derde respondent dat mensen uit deze doelgroep
vaak niet over de drempels in psychiatrische ziekenhuizen geraken. Het zou dus goed zijn
moest er meer laagdrempelige hulpverlening aanwezig zijn op het niveau van daklozencentra.
Respondenten uit ziekenhuis 2 merken wel op dat er vaak een tekort aan plaats heerst in
centra voor daklozen net als in het psychiatrische ziekenhuis.
Een andere respondent stelt dat er een individuele aanpak moet gehanteerd worden. In dit
verband kan het doen van dagdagelijkse zaken zoals samen koken en naar de winkel gaan een
oplossing bieden om te wennen aan een opname in een psychiatrisch ziekenhuis.
Net zoals in ziekenhuis 1 hebben ook de respondenten uit ziekenhuis 2 niet het gevoel dat de
zorgmijders lang in het ziekenhuis verblijven. Zij stellen dat wanneer men weer is 'opgelapt',
men terug weg wil: “Wij lappen hen wat op, ruimen wat puin en meestal vertrekken zij terug
na een gedwongen opname. Als men niet inziet wat men hier doet, dan zit men hier niet op
zijn plaats.”
De psychiater uit ziekenhuis 3 vertelt dat er een groter maatschappelijk draagvlak zou moeten
komen voor kwetsbare groepen. Er zijn middelen nodig vanuit de overheid voor een aantal
projecten. De respondent denkt hierbij aan het project ACT en het project AZIS. Mensen uit
deze doelgroep die dakloos zijn kunnen terecht in het daklozencircuit, maar er is nog te
weinig steun vanuit de GGZ. Zij stelt dat het ziekenhuis zou moeten kunnen opereren van op
de straat. In België is dit hier en daar al het geval met enkele projecten die werden opgezet,
maar dit is zeker nog niet overal aanwezig.
Tot slot zien alle respondenten uit de verschillende ziekenhuizen een gemotiveerde cliënt als
een eerste voorwaarde voor een geslaagd hulpverleningsproces.
Om een betere aansluiting te krijgen tussen de cliënten en de GGZ ligt er een belangrijke taak
bij de doorverwijzers volgens de psychiater uit ziekenhuis 3. Zij zouden een proces van
motivatie en een wil van begeleiding op gang moeten laten komen bij de cliënt. De
respondent is van mening dat er teams moeten komen vanuit het ziekenhuis die in de
60
maatschappij werkzaam zijn. Wanneer dit zou worden verwezenlijkt, dan zouden ook zij een
rol kunnen spelen in het motiveren van mensen. Nu is dit erg moeilijk omdat het
psychiatrisch ziekenhuis op het tweede of derde echelon van de hulpverlening opereert.
Volgens de twee maatschappelijk werkers moeten drempels worden weggewerkt door een
motiverende houding tegenover de cliënt aan te nemen.
3.2.2 Onderzoeksresultaten kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek
3.2.2.1 Persoonskenmerken
Zes van de zeven respondenten zijn van het mannelijke geslacht. De leeftijd van de
respondenten ligt tussen 28 en 48 jaar. Vier respondenten zijn dertigers, twee respondenten
zijn veertigers en een laatste respondent is een twintiger.
Alle bevraagde personen zijn ongehuwd. Vijf van de zeven respondenten geeft aan geen
kinderen te hebben. Alle geïnterviewde personen hebben de Belgische nationaliteit. Hun
voornaamste inkomen is afkomstig van een invaliditeitsuitkering.
Vijf van de zeven respondenten heeft een vaste verblijfplaats. Het betreffen sociale woningen.
De twee overige respondenten gaan regelmatig naar de nachtopvang.
3.2.2.2 Problematiek
Het gebruik van drugs en alcohol
Twee respondenten geven aan dat zij zowel drugs (amfetamines en cocaïne) als alcohol
gebruiken. Een andere respondent vertelt dat hij in het verleden overmatig gebruik maakte
van drugs (cannabis) en alcohol, maar dat dit nu maar gebeurt in minimale mate. Een
bevraagd persoon gebruikte vroeger heroïne en alcohol, maar omwille van juridische redenen
is dit niet meer mogelijk. Drie personen geven aan noch drugs noch alcohol te consumeren.
Ten slotte zegt een laatste respondent wel drugs (cannabis) te gebruiken, maar geen alcohol.
Duur psychiatrische problemen
Wanneer er wordt gepolst naar de leeftijd waarop de eerste psychische problemen opdoken,
blijkt dat alle respondenten al meer dan vijf jaar kampen met een psychiatrische problematiek
waarvan vier van de zeven respondenten al tien jaar te maken hebben met psychische
problemen.
61
De respondenten hebben verschillende ziektebeelden. De meest voorkomende ziektebeelden
zijn depressieve stoornissen, angststoornissen of psychotische stoornissen.
De vrouwelijke respondent gaf aan dat zij een fysiek probleem had aan haar schildklier
waardoor zij psychische problemen ontwikkelde.
Leeftijd bij eerste opname in het psychiatrisch ziekenhuis
Vier respondenten werden voor het eerst opgenomen toen zij tussen de 20 en 30 jaar waren.
Een andere respondent werd opgenomen toen hij jonger was dan 20 jaar. De overige twee
respondenten, waaronder een persoon van het vrouwelijke geslacht, werden opgenomen toen
zij tussen de 30 en 40 jaar waren.
Geestelijke gezondheidstoestand
Vervolgens werd bij de respondenten gepolst naar hun mening over de eigen geestelijke
gezondheidstoestand.
Drie respondenten zijn niet tevreden over hun geestelijke gezondheid. Een van hen vertelt dat
hij liever een normaal leven zou leiden. Een andere respondent geeft aan dat zijn toestand kan
verbeteren wanneer hij zou intrekken in een woonst.
Drie respondenten zeggen dat hun geestelijke gezondheidstoestand een heel stuk beter is dan
vroeger. Zij vertelden dat hun toestand verbeterde door hun opnames in een psychiatrisch
ziekenhuis. Een van hen vertelt: “Op dit moment ben ik daar volledig aan het uitgroeien, ik
heb wel nog steun aan een psychiater die ik wekelijks zie. Binnenkort wordt dit tweewekelijks,
maar daar komt een einde aan. De situatie is serieus gebeterd sinds twee jaar.”(man, 30
jaar)
Ten slotte geeft de laatste respondent aan dat haar psychische problemen gegroeid zijn vanuit
haar fysiek probleem.
3.2.2.3 Gebruik van de GGZ
Contacten met de GGZ
Drie bevraagde personen hebben op dit moment geen contact met de GGZ. De overige
respondenten hebben contact met een psychiater of psycholoog of verblijven op dit moment
op de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis.
Alle respondenten vertellen dat zij regelmatig in contact komen met de GGZ. De
respondenten die op dit moment geen contact hebben met de GGZ melden dat dit contact
62
vroeger regelmatig was. De regelmaat van het contact en wat men verstaat onder het begrip
regelmatig verschilt van persoon tot persoon. Het contact kan wekelijks, maandelijks of om
het jaar zijn.
Er bestaan verschillende redenen waarom personen worden opgenomen in een psychiatrisch
ziekenhuis. Een respondent werd opgenomen vanwege een psychose.
Drie andere personen vertelden dat er sprake was van een interventie van de politie toen zij
voor de eerste keer naar de psychiatrie gingen. Hierbij moet worden opgemerkt dat in twee
van de drie gevallen het niet ging over gedwongen opnames.
Twee respondenten gaven aan naar een psychiatrisch ziekenhuis te gaan omdat zij zich
depressief voelden: “Ik zag het niet meer zitten, ik sliep niet meer, ik at niet meer, ik weende,
geen goesting meer in niets. Ik ben toen doorverwezen door mijn huisarts.”(man, 48 jaar)
Tot slot vermeldde een respondent het overmatig gebruik van cannabis als een reden tot een
opname.
Tevredenheid over de hulp in de GGZ
De antwoorden van de respondenten varieerden naargelang het ziekenhuis waar men in
opname was.
Vier respondenten gaven aan dat er een teveel aan medicatie werd gegeven in het ziekenhuis.
Een van deze vier personen vertelde wel dat hij een verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis
positief vond, omdat men voor een sociale woning en een uitkering heeft gezorgd.
Twee respondenten van deze vier vertelden dat één bepaald ziekenhuis uit de Gentse regio
(dat niet bevraagd werd) minder medicatie voorschreef. Dit vonden zij positief. De
respondenten meenden dat het beter zou zijn mochten er meer gesprekken plaatsvinden in
plaats van het voorschrijven van medicatie.
De overige drie respondenten waren verdeeld tevreden over de hulp die zij kregen. Zij konden
tijdens de opname tot rust komen en contacten leggen met andere mensen. Toch voldeed de
hulpverlening niet altijd aan hun noden/behoeftes. Dit had te maken met het feit dat men maar
af en toe inspraak had. Ook moet worden aangegeven dat de tevredenheid sterk afhangt van
het psychiatrisch ziekenhuis waarover men spreekt. Dit kan worden geïllustreerd met de
volgende anekdote van een respondent:“Het gaat volgens hun systeem, het is aan u de keuze
of je daarmee tevreden bent of niet. Psychiatrie zou een thuishaven moeten zijn waar je even
in de watten wordt gelegd, maar in sommige gevallen zijn het gevangenissen waar je wordt
behandeld als kinderen.” (vrouw, 41 jaar)
63
Stopzetten van het contact met de GGZ
Vijf respondenten melden dat zij zelf het contact met de GGZ ooit verbroken hebben. Het is
van belang om te vermelden dat één van de twee personen die altijd contact heeft gehouden
met de GGZ geïnterneerd is in een psychiatrisch ziekenhuis. Twee bevraagde personen geven
aan dat de behandeling door het ziekenhuis werd stopgezet omwille van druggebruik. Een
andere respondent hunkerde naar vrijheid en zijn partner waardoor hij geen verdere
behandeling meer wenste. Iemand anders vertelde dat hij zijn behandeling heeft stopgezet
omdat hij van mening was dat men teveel medicatie voorschreef en er te weinig naar hem
geluisterd werd.
Tot slot gaf er een persoon aan dat zijn psychiatrische problematiek, namelijk een psychose,
de reden was tot het stopzetten van de behandeling.
Contact met andere diensten buiten het psychiatrisch ziekenhuis
Alle respondenten geven aan contact te hebben met andere diensten dan het psychiatrisch
ziekenhuis. Alle bevraagde personen hebben contact met het OCMW. Vijf respondenten
hebben contact met het straathoekwerk. Een respondent heeft contact met een advocaat en
twee bevraagde personen melden dat zij naar een psycholoog en/of psychiater gaan.
3.2.2.4 Drempels
Drempels in verband met de organisaties
Alle bevraagde personen, met uitzondering van de persoon die geïnterneerd is, melden dat zij
problemen hadden of onzeker waren over de plaats waar zij terecht konden om adequate hulp
te vinden. Alle respondenten gaven aan dat zij meerdere keren zijn doorverwezen om op die
manier een geschikte plaats voor hen te kunnen vinden. Een man vertelde dat zijn huisarts
hem hierin goed begeleid heeft.
Drie van de zeven respondenten gaven aan dat zij vaak afstands- en vervoersproblemen
ervaren hebben. Specifiek had men volgende hindernissen ervaren: Het niet hebben van een
auto waardoor de afstand te groot werd om te voet af te leggen, het bellen van een
ziekenwagen waardoor men veel geld moest betalen om zich te laten ophalen. Een andere
respondent vertelde dat de afstand en het vervoer een probleem kunnen vormen wanneer hij
wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis buiten de Gentse regio. De drie overige
personen meldden dat zij hier geen last van hadden omdat zij ofwel dichtbij een ziekenhuis
64
woonden ofwel konden rekenen op een ziekenwagen die hen kwam ophalen of omdat het om
een gedwongen opname ging.
Een andere drempel betreft de kostprijs van een opname. Dit was voor niemand een groot
probleem. Alle respondenten melden dat de administratieve zaken voor hen geregeld werden.
Dit wordt door verschillende personen verwezenlijkt, namelijk een bewindvoerder, een
advocaat, een casemanager en de sociale dienst van een psychiatrisch ziekenhuis.
Drempels rond de eigen persoon
Zes respondenten gaven aan het probleem alleen te willen oplossen zonder professionele hulp
te raadplegen. Twee respondenten hebben dit geprobeerd met behulp van vrienden en het
lezen van boeken over psychische problemen. Zij stelden dat zij veel steun hadden aan hun
vrienden, maar dat er niet echt een oplossing werd geboden voor hun problematiek. Deze
respondenten menen dus dat het niet mogelijk is om hun problemen zonder professionele hulp
aan te pakken. De zevende respondent vertelde dat zij haar probleem niet alleen wou oplossen
en de rust van een psychiatrisch ziekenhuis kwam opzoeken.
Twee van de zeven respondenten gaven aan dat het opzoeken van professionele hulp veel tijd
in beslag neemt en dat men bang is om de stap naar een psychiatrisch ziekenhuis te zetten.
Het leeuwendeel van de respondenten deelde deze mening niet. Zij vertelden dat zij het
opzoeken van professionele hulp niet associeerden met het verlies van tijd of het veroorzaken
van extra problemen.
Het merendeel van de respondenten meldden dat zij bezorgd waren om wat anderen van hen
zouden denken wanneer zij hulp zochten in een psychiatrisch ziekenhuis.
Een bevraagd persoon zei hierover: “Mensen denken dat je naar het ‘zothuis’ gaat, zij gaan
mij anders bekijken dan voor ik in de psychiatrie zat.” (man, 37 jaar)
Toch is het voor een aantal respondenten positief uitgedraaid: “Ik was bang wat de reactie
van mijn vrienden zou zijn toen zij wisten dat ik medicatie innam. Maar toen zij zagen dat
alles weer wat beter met mij ging, doordat ik onder meer een sociale woning kreeg, werd dit
geaccepteerd.”(man, 28 jaar)
Drie van de zeven respondenten stelden dat zij niet bezorgd waren om wat anderen van hen
zouden denken. De laatste respondent zei dat noch hij noch zijn familie en/of vrienden wisten
dat hij kampte met een psychiatrische problematiek tot hij terechtkwam in een psychiatrisch
ziekenhuis. Hierbij is het belangrijk dat bij het merendeel van de respondenten
de naaste familie wist dat er een opname zou plaatsvinden.
65
Twee van de zeven respondenten hadden schrik om gediscrimineerd te worden. Het is een
opvallend gegeven dat het merendeel van de bevraagde personen hier geen angst voor had.
Hiervoor werden een aantal redenen aangegeven. Een respondent had een goede vriend die
voor hem klaar stond en hem aanvaardde zoals hij was. De vrouwelijke respondent vertelde
dat zij zich niets aantrok van de mening van andere personen. Nog iemand anders zei dat zijn
geestelijke gezondheid voorrang had op alles. Opvallend was de volgende bemerking: Ik ben
helemaal niet bang om gediscrimineerd te worden, het loopt namelijk vol in Gent met mensen
zoals ik.” (man, 30 jaar)
Vijf van de zeven respondenten haalden andere redenen aan waarom zij geen contact zochten
met de GGZ. Een eerste reden is het feit dat de stap zetten naar een psychiatrisch ziekenhuis
nogal groot is. Men is bang voor het onbekende en voor de reacties van anderen. Het wordt
gezien als een drastische ingreep in een mensenleven. Een andere respondent was van mening
dat hij zijn vrijheid zou kwijt zijn wanneer er een opname plaatsvond. Iemand anders vertelde
dat hij het ‘moe’ was om in het psychiatrisch ziekenhuis te belanden: “Ik ben psychiatrische
milieus beu, ik ben het moe om altijd tussen die ‘zieke’ mensen te zitten. Ik heb nog andere
kennissen die niets met psychiatrie te maken hebben. Ik heb hier af en toe contact mee. Als ik
bij hen ben, ben ik wel meer gestresseerd, omdat ik altijd denk dat zij mij als een mindere
zullen beschouwen. Maar zij aanvaarden mij om wie ik ben en het is fijn om hen terug te
zien.” (man, 36 jaar)
Hiernaast gaf een andere respondent aan dat hij van de ‘passiviteit’ van het ziekenhuis af wil,
maar dit niet kan omdat hij opgenomen is onder gedwongen statuut.
Een laatste reden waarom iemand geen hulp zoekt houdt verband met situationele redenen
zoals het achterlaten van een pasgeboren dochter.
Drempels in verband met de relatie hulpverlener en cliënt
Vier respondenten stelden dat hulpverleners in een psychiatrisch ziekenhuis weinig of
onvoldoende tijd vrijmaken om naar hen te luisteren. Twee van de zeven respondenten gaven
aan dat dit sterk kan verschillen van hulpverlener tot hulpverlener. Hiermee bedoelt men dat
de ene hulpverlener meer gericht zal zijn op het voorschrijven van medicatie als zijn of haar
functie dit toelaat. Een andere hulpverlener zal zich meer toeleggen op het voeren van
gesprekken. Tot slot vertelde de zevende respondent dat hulpverleners in de mate van het
mogelijke luisteren naar hem.
66
Vijf van de zeven bevraagde personen meldden dat de hulpverlener zich niet kon inleven in
hun problematiek en dat men geen raad wist met complexe, meervoudige problemen. De
oorzaak hiervan lag onder meer in het feit dat de cliënt een gerechtelijk verleden had. Iemand
anders was van mening dat hulpverleners niet kampen met dezelfde problematiek als de cliënt
waardoor zij niet kunnen voelen wat de cliënt nu precies bedoelt. Tot slot stelde iemand dat
hulpverleners een oplossing trachten te zoeken voor hun problematiek via het toedienen van
medicatie.
Iemand gaf aan dat hulpverleners hem niet konden helpen omdat hij kampt met een psychose,
maar hij denkt niet dat dit ligt aan het feit dat hulpverleners zich niet kunnen inleven in de
problematiek van de cliënt. Een andere respondent vertelde dat zij hem wel begrijpen, maar
dat het daarbij ook blijft.
Vier van de respondenten beaamden dat er een taalbarrière aanwezig is tussen hen en de
hulpverlener. Hulpverleners maken vaak gebruik van vakjargon: “Dokters kunnen een
bepaalde taal hanteren zoals advocaten, andere termen dan gewone mensen. Ik zeg dan
direct van ik versta u niet, maar als ik dan vraag om duidelijkere uitleg, dan doen zij dit niet
altijd. Ik kan ook niet ergens anders terecht om verklaring van deze woorden te
vragen.”(man, 48 jaar) De overige bevraagde personen gaven niet aan te kampen met een
taalbarrière. Wel gaf iemand aan dat hij communicatieproblemen heeft met de hulpverleners
van een psychiatrisch ziekenhuis doordat hij niet erg spraakzaam is.
Het overgrote merendeel, namelijk zes van de zeven respondenten, ervoeren dat de
hulpverlener zich boven hen plaatst en dat zij op die manier weinig inspraak hebben in hun
eigen hulpverleningsproces. Ter illustratie van dit standpunt wordt de volgende anekdote
weergegeven: “In het algemeen staat de hulpverlening boven de psychiatrische patiënt. Ik
heb al eens gehoord van een therapeut dat wij een ander soort mensen zijn. Dit is echt wel
een onderscheid dat deze persoon maakt en ik vind dit nogal negatief getint. Dit zou niet
mogen om het genezingsproces te bevorderen.” (man, 36 jaar)
Een respondent stelde dat het noodzakelijk was dat hulpverleners zich boven hem plaatsten,
omdat hij een tijd lang geen beslissingen meer voor zichzelf kon nemen.
Twee van de zeven respondenten gaven aan dat zij afhankelijk zijn van de GGZ. Een van die
twee personen stelde: “Je hebt dit wel vlug, ik had het moeilijk om te vertrekken uit het
ziekenhuis, maar natuurlijk besef ik wel dat er een tijd is van komen en van gaan.” (man, 28
jaar)
67
De meerderheid van de bevraagde personen gaven aan niet afhankelijk te zijn van de GGZ.
Een respondent stelde dat hij ervoor openstaat om hulp te ontvangen.
Vijf van de zeven respondenten waren van mening dat hulpverleners vaak te veel verlangen
van hen, terwijl zij minder aankunnen. Een van deze vijf respondenten vertelde hierover het
volgende: “Soms stellen zij van: tien dagen in opname en daarna moet je naar buiten en word
je genezen verklaard, maar dit is niet zo.”(man, 48 jaar)
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat drie van deze vijf respondenten aangaven dat dit
terug sterk kan verschillen van hulpverlener tot hulpverlener.
3.2.2.5 Aanbevelingen
Tekorten in de GGZ
Ten eerste zijn drie respondenten van mening dat er niet genoeg opvolging en/of begeleiding
vanuit het psychiatrisch ziekenhuis is na ontslag uit het ziekenhuis.
Ten tweede geven twee respondenten aan dat zij weinig problemen hebben om toegang te
verkrijgen tot een psychiatrisch ziekenhuis eenmaal zij hun weg hiernaartoe gevonden
hebben, maar dat zij weinig inspraak hebben in hun eigen hulpverleningsproces.
Als derde tekort vinden vier respondenten dat er teveel medicatie wordt voorgeschreven en
dat te weinig tijd en ruimte bestaat voor het voeren van gesprekken waarin de hulpverlener
zich echt kan inleven in de cliënt.
Als voorlaatste punt is een andere respondent van mening dat een psychiatrisch ziekenhuis
een thuishaven moet zijn, een oord waar men tot rust kan komen. Dit is iets wat zij op dit
moment niet ervaart tijdens een opname.
Tot slot vertelt een respondent dat hij het aangenaam zou vinden om meer persoonlijk contact
te hebben met de hulpverleners, bijvoorbeeld door samen iets te gaan drinken en meer het
gevoel te krijgen dat de cliënt evenwaardig is.
Verbeteringen/veranderingen in de GGZ
Vijf van de zeven respondenten gaven aan dat het een positieve evolutie zou zijn als men zich
meer zou richten op gesprekken met mensen en op die manier te polsen wat de echte
problemen van de cliënten zijn. Het zou een goede vooruitgang zijn wanneer men intensief
gesprekken kan voeren en wanneer hulpverleners rechtuit kunnen zijn tegen hun cliënt.
68
Een ander punt is het feit dat een respondent vertelde dat hij het erg lastig had met het volgen
van het dagelijks ritme in een psychiatrisch ziekenhuis. Volgens hem zou er op dit vlak meer
rekening moeten gehouden worden met de individuele behoeftes van patiënten. Een
voorbeeld dat de bevraagde persoon aangaf is het feit dat als je teveel drugs gebruikt, dit kan
leiden tot een ontslag uit het ziekenhuis.
Ten derde vertelde een respondent dat een psychiatrisch ziekenhuis een plaats moet zijn waar
men zich thuis voelt en tot rust kan komen. Zij stelt: “Er moet een psychiatrie bestaan waar
men kan wandelen, sporten, tuinieren, enzovoort. Er moet meer natuur komen, gezond
voedsel aanwezig zijn. Een klooster is misschien nog een goede oplossing.” (vrouw, 41 jaar)
Vervolgens gaven drie van de zeven respondenten aan dat het positief zou zijn wanneer het
psychiatrisch ziekenhuis nog meer begeleiding zou voorzien voor de zoektocht naar een
woonst of werk. Dit kan worden geassocieerd met het verder voorzien van opvolging en/of
begeleiding na ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis. Volgende anekdote weerspiegelt dit:
“Er wordt geen informatie gegeven waar je na ontslag terecht kan. Ze sturen mij naar mijn
huisdokter, maar meer dan een paar gesprekken met mij kan die man ook niet doen. Als er
wordt gekeken voor een afspraak met een psycholoog of met het centrum voor GGZ, dan zijn
daar grote wachtlijsten en het wordt dan moeilijk om mij naar daar door te verwijzen.” (man,
48 jaar)
Tot slot waren drie van de zeven respondenten van mening dat zij meer inspraak zouden
moeten krijgen in hun eigen hulpverleningsproces.
Specifieke noden/behoeftes in de GGZ
Ten eerste gaven vier van de zeven respondenten aan dat zij het meest nood hebben aan
individuele gesprekken met hulpverleners.
Gerelateerd aan deze gesprekken is de nood aan het volgen van dagtherapie om een opname
in een psychiatrisch ziekenhuis te voorkomen.
Ten derde vertelde een respondent dat hij van zijn drugsverslaving, net zoals van zijn
psychiatrische problematiek, af wou door zich te laten opnemen in een psychiatrisch
ziekenhuis.
Als vierde punt was er één respondent van mening dat hij het meest behoefte heeft aan
affectie, omdat hij dit nooit gekend heeft. Dit kan onder meer verwezenlijkt worden door
meer persoonlijk contact met hulpverleners.
69
Ten vijfde vonden twee van de zeven respondenten het belangrijk om een woonst te hebben
om zo een stabiel leven uit te bouwen. Dit verloopt moeizaam omdat er een lange wachtlijst is
voor sociale woningen in Gent.
Vervolgens wil een respondent zich thuis voelen in het ziekenhuis en vindt hij het van groot
belang dat er een aantal nevenactiviteiten zoals sport of koken worden georganiseerd naast de
behandelingen.
Tot slot geeft een respondent aan dat hij nood heeft aan Leponex®221 om zijn
ziektesymptomen onder controle te houden.
3.3 Conclusie
Als wij kijken naar de respondenten werkzaam in de GGZ zien wij dat zij kwetsbare groepen
met een psychiatrische problematiek beschouwen als erg kwetsbare mensen. Onder dit begrip
worden vaak verscheidene zaken verstaan. Of deze doelgroep al dan niet een groot deel
uitmaakt van het aantal patiënten dat verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis hangt af van
ziekenhuis tot ziekenhuis. We kunnen stellen dat er meer mensen uit deze doelgroep in een
ziekenhuis in het centrum van Gent zullen verblijven dan wanneer dit ziekenhuis zich verder
van het stadscentrum bevindt. Er zullen ook meer personen uit deze doelgroep in opname zijn
in een gesloten afdeling dan in een open afdeling.
De doelgroep van dit onderzoek kan terecht in de bevraagde ziekenhuizen. Hierbij moet wel
worden opgemerkt dat elk ziekenhuis uitsluitingscriteria en een aantal voorwaarden hanteert
wat voor eventuele drempels bij cliënten kan zorgen. Hulpverleners geven aan dat zij een
positieve houding hebben tegenover deze doelgroep. Hun houding tegenover de doelgroep
kan wat verschillen met de houding tegenover andere cliënten omdat zij vaak meer zorg,
steun en begeleiding nodig hebben. Alle respondenten zijn het erover eens dat een
psychiatrisch ziekenhuis een geschikte omgeving is voor deze doelgroep. Wanneer de
psychiatrische problematiek wat gestabiliseerd is, zijn andere initiatieven meer op hun plaats.
Men vindt deze projecten positief, maar bemerkt wel dat er nog een aantal pijnpunten
aanwezig zijn om deze initiatieven ten volle te benutten.
Alle respondenten geven aan dat deze doelgroep gestigmatiseerd wordt. De maatschappij en
de media werken dit stigma in de hand. Hulpverleners kunnen dit stigma verminderen. Zij
stellen dat zij minder stigmatiserend zullen zijn dan de bevolking in het algemeen. Als men
221 Clozapine, beter bekend onder de merknaam Leponex®, is een medicijn dat gebruikt wordt bij mensen die kampen met schizofrenie. Het is een atypisch antipsychoticum en wordt voornamelijk gebruikt bij personen waarbij andere antipsychotica niet werken.
70
wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis kan dit het stigma zowel afzwakken als
versterken.
Tot slot komen er nog een aantal aanbevelingen voor het wegwerken van drempels naar voor
zoals het verminderen van wachtlijsten, het aanpassen van de wetgeving, de kostprijs van een
opname die moet verbeteren, een betere continuïteit in het hulpverleningsproces met daarbij
een vlotte overgang van de ene naar de andere sector, meer inspraak voor cliënten, meer
doorgroeimogelijkheden en doorstroming naar bijvoorbeeld het daklozencircuit en tot slot een
hogere motivatie verkrijgen bij de cliënt.
Als wij kijken naar de onderzoeksresultaten voor de respondenten die behoren tot deze
kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek kunnen wij besluiten dat de respondent
voor dit onderzoek voornamelijk van het mannelijke geslacht, ongehuwd en Belg is. Verder
heeft men meestal geen kinderen en verblijft men in een sociale woning of is men dakloos.
Tot slot is het opvallend dat men leeft van een invaliditeitsuitkering.
Frappant is dat er frequent gebruik wordt gemaakt van alcohol en drugs, vaak in combinatie
met medicatie. Men kan concluderen dat de psychiatrische problematiek al een hele tijd
aanwezig is en meestal ook vroeg tot uiting is gekomen.
Ongeveer de helft van de respondenten stelt dat hij of zij niet tevreden is met zijn of haar
huidige geestelijke gezondheidstoestand. Diegenen die wel een verbetering zien in zijn of
haar problematiek, stellen dat dit vaak te danken is aan een aantal opnames in de psychiatrie
die zij hebben meegemaakt.
Wat opviel was dat ongeveer de helft van de respondenten zei dat zij het psychiatrisch
ziekenhuis gebruikt hebben als onderdak en niet zozeer omdat zij vonden dat hun
psychiatrische problematiek moest worden aangepakt.
Uit deze analyse blijkt duidelijk dat het merendeel van de respondenten meer gesprekken met
hulpverleners en de afbouw van medicatie een positieve evolutie zouden vinden.
Verder kunnen wij besluiten dat er toch een opvallend deel van de bevraagde personen de
behandeling heeft stopgezet. Alle mannelijke respondenten hebben het contact met de GGZ
stopgezet. De vrouwelijke respondent heeft dit niet gedaan.
Het stopzetten van een behandeling heeft vaak te maken met de levensgewoontes van de
respondenten of noden/behoeftes die niet helemaal werden ingevuld zoals de respondent dit
wou. Opvallend is ook dat de reden waarom men zich wendt tot de GGZ vaak ook de reden is
waarom men stopt met een behandeling. De bevraagde personen hebben nog met andere
instanties contact, buiten de GGZ, wat wijst op hun complexe meervoudige problematiek. De
aanbevelingen van de respondenten die behoren tot deze kwetsbare doelgroep zijn onder
71
meer: meer gesprekken, meer rekening houden met individuele behoeftes van cliënten, een
plaats waar men tot rust kan komen, meer begeleiding na ontslag uit het ziekenhuis en tot slot
het hebben van meer inspraak in het eigen hulpverleningsproces.
Wij hebben vastgesteld dat drempels die hulpverleners aangeven kunnen verschillen met
drempels die de cliënt aangeeft.
Wat betreft drempels rond de eigen persoon kunnen wij besluiten dat hulpverleners schaamte
tegenover de omgeving als hoofddrempel zullen beschouwen. Daarnaast geeft men volgende
drempels aan: Personen erkennen hun problemen vaak niet en er zijn dikwijls vroegere
negatieve ervaringen geweest met de hulpverlening. Tevens is er de schrik om niet meer te
kunnen doen wat men wil en is er een gebrek aan motivatie bij de cliënt.
Respondenten uit de kwetsbare groep geven aan zijn/haar problematiek alleen te willen
oplossen, maar zij beseffen ook dat zij hiertoe niet in staat zijn. Een opvallend gegeven is het
feit dat er bezorgdheid en angst heerst bij het merendeel van de respondenten om wat andere
mensen zullen denken over hen. De meeste bevraagde personen hebben een zekere schrik om
als een buitenstaander bekeken te worden, maar toch geeft de meerderheid van de
respondenten aan dat zij geen schrik hebben om gediscrimineerd te worden.
De belangrijkste drempels die cliënten ervaren in verband met de organisatie, aangegeven
door hulpverleners, zijn: wachtlijsten, afstands- en vervoersproblemen, de kostprijs van een
opname, administratieve problemen, een lage kennis hebben van de GGZ. Daarnaast bestaan
er ook een aantal drempels eigen aan de werking van de diverse ziekenhuizen zoals het
verbod op alcohol en/of druggebruik en de vereiste een woning te hebben. Dit zijn dan de
exclusiecriteria die ziekenhuizen hanteren.
Respondenten die behoren tot de kwetsbare groep geven aan dat de weg vinden tot de juiste
hulpverlening vaak een doolhof is voor hen.
Of er zich afstands- en vervoersproblemen voordoen hangt sterk af van ziekenhuis tot
ziekenhuis. Dit heeft te maken met de ligging van het ziekenhuis.
Het is belangrijk te vermelden dat niet iedere respondent dit ervaart als een obstakel. Geen
enkele respondent is bezorgd om de kostprijs van een opname en de complexe administratie
in een psychiatrisch ziekenhuis werd niet aanzien als een drempel.
Tevens geven de respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis/centra een aantal
drempels tussen hulpverlener en hulpvrager aan zoals de achtergrond tussen beiden die erg
kan verschillen waardoor men elkaar moeilijk begrijpt. Er kunnen taalbarrières optreden. Er
bestaat vaak een wantrouwen tegenover de hulpverlening, de cliënt moet toestemming
72
verlenen voor een behandeling wat niet altijd voor de hand ligt en ten slotte hebben cliënten
vaak het gevoel dat hulpverleners boven hen staan.
Volgens het merendeel van de respondenten uit deze kwetsbare doelgroep wordt er niet veel
tijd vrijgemaakt om naar hen te luisteren. Er kan worden besloten dat het soms moeilijk is
voor een hulpverlener om zich in te leven in de positie van de cliënt en dat deze cliënten dit
ook zo ervaren. Ongeveer de helft van de respondenten geven aan dat er een taalbarrière
aanwezig is tussen hen en de hulpverlener. Dit kan te maken hebben met het hanteren van een
vakjargon door specialisten of door het spreken van een vreemde taal.
Een opmerkelijk gegeven is het feit dat het merendeel van de respondenten vindt dat zij
weinig inspraak hebben. Vervolgens zien meer dan de helft van de bevraagde personen zich
niet als afhankelijk van de hulpverlening. Tot slot kunnen wij besluiten dat het merendeel van
de respondenten van mening is dat hulpverleners vaak te veel van hen verlangen.
Al deze ervaren drempels moeten genuanceerd worden door de vaststelling dat dit afhangt
van de persoon van de hulpverlener.
73
Hoofdstuk 4: Toetsing aan de (internationale) literatuur
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het empirisch onderzoek getoetst aan de resultaten
van een aantal voorgaande (buitenlandse) onderzoeken. Er wordt een opdeling gemaakt
tussen de respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis/centrum en de kwetsbare
groepen met een psychiatrische problematiek waarbij we voor elke opdeling een onderscheid
maken tussen drempels, stigma’s en aanbevelingen.
4.1 Respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis/centrum
Drempels
Met betrekking tot de drempels rond de eigen persoon stellen wij vast dat hulpverleners
aangeven dat schaamte tegenover de omgeving als een hoofddrempel voor deze doelgroep
kan worden beschouwd. Andere drempels die werden aangegeven zijn vroegere negatieve
ervaringen met de hulpverlening, het niet erkennen van problemen en de angst om de vrijheid
te verliezen. Tot slot kan het ontbreken van een bepaalde motivatie vanwege de cliënt om een
behandeling op te zetten ook een belangrijke barrière tot de hulpverlening betekenen. Al deze
drempels werden ook geïdentificeerd in het onderzoek van Mericle et al.222 bij personen met
een ernstige psychiatrische problematiek die kampen met een drug- en/of alcoholverslaving.
De onderzoekers vonden echter ook dat armoede en sociale isolatie drempels kunnen vormen.
Deze drempels werden ook geïdentificeerd in het Belgisch onderzoek van Kerkhofs en Van
Regenmortel223 bij kansarme personen met een psychiatrische problematiek.
Drempels in verband met de organisatie werden ook aangegeven door hulpverleners in ons
onderzoek. Deze zijn wachtlijsten, afstands- en vervoersproblemen, de kostprijs van een
opname, administratieve problemen, zich niet kunnen conformeren aan de regels en de
structuur van het ziekenhuis en een lage kennis van de GGZ. In het onderzoek van Kerkhofs
en Van Regenmortel224 werden dezelfde drempels geïdentificeerd.
Enkel de drempel ‘wachtlijsten’ kwam ter sprake in het onderzoek van Mericle et al.225 Wel
werden er een aantal andere drempels geïdentificeerd: Beperkte mogelijkheden om
222 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., l.c., 173- 181. In dit onderzoek werden maatschappelijk werkers, psychiaters, psychologen of relatietherapeuten bevraagd. Het onderzoek werd gevoerd in San Francisco County. 223 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p. 224 Ibid., 291 p. 225 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., l.c.,173- 181.
74
behandelingen te volgen, geen continuïteit van de zorg en het gebrek aan degelijke
behandelingen.
Tot slot hebben wij in ons onderzoek de drempels in verband met de relatie tussen
hulpverlener en hulpvrager achterhaald, zoals de verschillende achtergrond tussen beide
partijen, taalbarrières, wantrouwen vanuit de cliënt, het weigeren om een behandeling te
ondergaan en het gevoel van machteloosheid die cliënten tegenover de hulpverlener kunnen
ondervinden.
Deze drempels vonden wij terug in het onderzoek van Kerkhofs en Van Regenmortel.226 In
het onderzoek van Mericle et al.227 werden andere drempels geïdentificeerd: Hulpverleners
geven aan dat zij een gebrek aan training/opleiding hebben wat betreft middelenmisbruik. Zij
hebben vaak schrik om hun relatie met de cliënt op het spel te zetten wanneer zij proberen om
een behandelingsrelatie op te zetten met de hulpvrager.
Stigma’s
Alle hulpverleners in ons onderzoek zijn van mening dat deze doelgroep gestigmatiseerd
wordt. Uit de resultaten van het onderzoek van Lauber et al.228 voor psychiatrische patiënten
die behoren tot deze kwetsbare doelgroep trekt men dezelfde conclusies. Publicaties van
Brinkman229, Slebos-Eisenga230, Plooy231bevestigen dit ook. In ons onderzoek wordt
aangegeven dat hulpverleners andere initiatieven dan het psychiatrisch ziekenhuis meer
geschikt vinden voor de cliënt wanneer hun psychiatrische problematiek gestabiliseerd is.232
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat men van mening is dat er niet voldoende initiatieven
en projecten verwezenlijkt zijn in de maatschappij om een degelijke opvang te voorzien voor
psychiatrische patiënten. Hulpverleners zullen ook een positieve houding aannemen
tegenover cliënten. Meer zelfs, zij stellen dat zij een positievere houding zullen aannemen dan
de bevolking in het algemeen.
Uit het onderzoek van Lauber et al.233 werden volgende gelijkaardige resultaten bevestigd:
Psychiaters staan algemeen gezien positief tegenover geestelijke gezondheidsfaciliteiten in de
226 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p. 227 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., l.c., 173- 181. 228 LAUBER, C. ANTHONY, M., AJDACIC-GROSS, V. en RÔSSLER, W., l.c., 423-427. Dit onderzoek werd enkel bij psychiaters gevoerd en niet bij maatschappelijk werkers. Tevens hebben alle respondenten hun praktijk in het Duitstalige gedeelte van Zwitserland. 229 BRINKMAN, F., l.c., 38-40. 230 SLEBOS-EISENGA, M., l.c., 3-8. 231 PLOOY, A., l.c., 38-47. 232 Deze initiatieven bevinden zich in de maatschappij, wat betekent dat zij voorstanders zijn van de tendens van vermaatschappelijking die zich momenteel voordoet in de GGZ. 233 LAUBER, C. ANTHONY, M., AJDACIC-GROSS, V. en RÔSSLER, W., l.c., 423-427.
75
gemeenschap. Er wordt opgemerkt dat psychiaters een positievere houding zullen aannemen
dan de bevolking in het algemeen. Uit dit onderzoek blijkt evenwel ook dat psychiaters, net
zoals de bevolking in het algemeen, proberen om zich te distantiëren van mensen met een
psychiatrische problematiek als het gaat om sociale activiteiten in het dagelijkse leven zoals
een psychiatrische patiënt laten babysitten. In ons onderzoek wordt dit niet aangegeven door
de respondenten.
In ons onderzoek geven de respondenten een aantal strategieën aan om het stigma af te
zwakken zoals de cliënt actief betrekken en aan het woord laten wanneer men onderhandelt
over bepaalde zaken in zijn of haar hulpverleningsproces, hen naar buiten toe oriënteren en de
nadruk leggen op de verschillende sociale rollen van de cliënten. Daarnaast worden ook
werkgroepen vanuit de overheid opgericht en lopen er tal van projecten rond stigma’s
tegenover psychiatrische patiënten. Hulpverleners geven ook aan dat zij op een niet-
stigmatiserende manier praten met hun eigen netwerk waardoor hun kennissenkring een
andere kijk op de psychiatrie krijgt.
In het onderzoek van Lauber et al.234 kwam naar voren dat het goed zou zijn, als psychiaters
hun kennis over stigma’s en discriminatie verbeteren door het volgen van professionele
training. In het dagelijkse contact met de cliënt moeten zij luisteren naar de cliënt en zijn of
haar omgeving, naar wat zij belangrijk vinden in het hulpverleningsproces.
Aanbevelingen
Op structureel niveau geven hulpverleners een aantal strategieën aan om deze drempels te
verkleinen zoals het verminderen van wachtlijsten en aanpassingen in de wetgeving. Er moet
gewerkt worden aan de kostprijs van een opname. Er zou een betere continuïteit in het
hulpverleningsproces van de cliënt moeten komen, meer grensoverschrijdende structurele
samenwerking tussen verschillende sectoren. Tot slot geeft men aan dat er meer oplossingen
moeten worden gezocht in de richting van de laagdrempelige hulpverlening waaronder het
daklozencircuit, het straathoekwerk en de centra voor algemeen welzijnswerk.
Op het niveau van de cliënt kwamen volgende aanbevelingen naar voren: meer inspraak voor
cliënten, een werking die aangepast is aan het ritme van deze doelgroep en tot slot geeft men
aan dat cliënten meer gemotiveerd moeten zijn.
234 Ibid., 423-427.
76
Respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis zijn voorstanders van het gebruik
van casemanagement. In alle ziekenhuizen wordt er gebruik gemaakt van
ontslagmanagement, maar casemanagement zou toch nog een extra stap in de goede richting
betekenen. Naast het gebruik van casemanagement sommen de hulpverleners nog een aantal
andere initiatieven op zoals psychiatrische thuiszorg, het straathoekwerk, beschut wonen, het
buddy-project Vlaanderen, het daklozencentrum, ACT en het project AZIS.
Als de resultaten uit het gevoerde empirisch onderzoek vergeleken worden met wat er
teruggevonden is in de literatuur dan moeten wij vaststellen dat de genoemde initiatieven en
methodieken gelijkend zijn. Opvallend is dat bijna alle initiatieven ook worden aangegeven in
de resultaten van de literatuurstudie, behalve het daklozencentrum en het bezoeken van een
psychiater. Redenen hiervoor kunnen gezocht worden in het feit dat men niet altijd genoeg
financiële middelen heeft om op consultatie te gaan bij een psychiater. Het bezoek aan een
psychiater wordt dan ook niet altijd als laagdrempelig beschouwd. Het daklozencentrum kan
wel hulp bieden bij het verschaffen van basisbehoeftes, maar er is daar niet altijd de nodige
psychiatrische expertise aanwezig om de cliënt verder te helpen.
Een belangrijke methodiek die werd teruggevonden in de literatuur is casemanagement met
zijn verschillende modellen en vormen. Er werd aangegeven door maatschappelijk werkers en
de psychiater in ons onderzoek dat de ziekenhuizen gebruik maken van ontslagmanagement,
maar dat casemanagement een stap in de goede richting zou betekenen. Ook gaf de psychiater
aan dat ACT een adequate manier is om drempels te verlagen.
Uit onze onderzoeksresultaten komt naar voren dat een groot deel van deze initiatieven,
waaronder ACT, nog niet genoeg zijn uitgewerkt en dat de structuur van de GGZ niet toelaat
om ze volledig en optimaal te laten werken.
In het onderzoek van Mericle et al.235 wordt ook aangegeven dat er meer laagdrempelige
initiatieven zouden moeten komen voor deze doelgroep, zoals crisiscentra. Daarnaast worden
andere aanbevelingen gedaan, namelijk het verbeteren van de toegang tot kwaliteitsvolle
zorg. Als we kijken naar het verbeteren van de zorg, dan vertelt men dat het positief zou zijn
om de behandeling langer te laten duren, om familieleden meer te betrekken, om geldbeheer
in de behandeling te integreren en om meer residentiële settings te bouwen. Dit laatste aspect
is in tegenspraak met onze onderzoeksresultaten waar men pleit voor alternatieven in de
samenleving. Dit kan te maken hebben met de ernst van de psychiatrische problematiek
waarmee personen kampen in het onderzoek van Mericle.
235 MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., l.c., 173- 181.
77
Tot slot geeft men aan dat de levenskwaliteit van de cliënt kan worden verbeterd door ervoor
te zorgen dat zij een stabiele en veilige woning hebben en er meer aangepaste initiatieven in
de gemeenschap zelf ter beschikking zijn.
4.1 Respondenten uit de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek
Persoonskenmerken
De meerderheid van de respondenten is man met een gemiddelde leeftijd van 38 jaar. Tevens
is het grootste deel van de bevraagde personen alleenstaand zonder kinderen en Belg.
Deze persoonskenmerken werden ook geïdentificeerd in het Amerikaans onderzoek van Kim
et al.236 bij dakloze personen met een ernstige psychiatrische problematiek.
Anders dan bij ons onderzoek (er werden geen allochtonen bevraagd), was ongeveer de helft
van de respondenten allochtoon. Dit heeft onder meer te maken met het land (De Verenigde
Staten) waar men onderzoek heeft gedaan.
De Amerikaanse onderzoeken van Odell et al.237 bij dakloze personen met een psychotische
stoornis, Sullivan238 bij dakloze personen met een psychiatrische problematiek, Hahm et al.239
bij personen met een psychiatrische problematiek, Folsom et al.240 bij personen met
schizofrenie, bipolaire stoornissen of een depressieve stoornis leveren gelijkaardige resultaten
op wat betreft deze persoonskenmerken. De gemiddelde leeftijd ligt er tussen 38 en 40 jaar,
met uitzondering van het onderzoek van Odell et al.241 waar bijna alle respondenten
autochtoon zijn. Het Nederlands onderzoek van Brook242 bij dakloze personen met een
psychiatrische problematiek geeft aan dat de gemiddelde leeftijd schommelt tussen 20 en 30
jaar.
Problematiek
Vier van de zeven respondenten maken gebruik van alcohol en drugs. Meestal werden deze
middelen gebruikt in combinatie met medicatie. De gemiddelde leeftijd waarop de eerste
problemen ontstonden is ongeveer 25 jaar. De helft van de respondenten gaf aan dat zij voor
236 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 237 ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c., 396-401. 238 SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. 239 HAHM, H.C. en SEGAL, S.P., l.c., 54-62. 240 FOLSOM, D.P., HAWTHORNE, W., LINDAMER, L., GILMER, T., BAILEY, A., GOLSAN, S., GARCIA, P., UNÜTZER, J., HOUGH, R. en JESTE, D.V., l.c., 370-376. 241 ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c., 396-401. 242 BROOK, O.H., l.c., 567-574.
78
het eerst werden opgenomen toen zij tussen de 20 en 30 jaar waren. Eén persoon werd
opgenomen toen hij jonger dan 20 jaar was en de overige respondenten waren tussen 30 en 40
jaar.
Wat betreft hun opinie over de geestelijke gezondheidstoestand waarin zij nu verkeren, geeft
ongeveer de helft van de respondenten aan niet tevreden te zijn met zijn/haar geestelijke
gezondheidstoestand.
Uit het onderzoek van Kim et al.243 kunnen wij tevens concluderen dat iets meer dan de helft
van de respondenten alcohol en/of drugs gebruikt. Een opvallend verschil met ons onderzoek
is dat het overgrote deel van de respondenten aangeeft dat zij hun geestelijke
gezondheidstoestand uitstekend vinden, terwijl volgens de onderzoekers ongeveer de helft
duidelijk kampt met een psychiatrische problematiek. De gemiddelde leeftijd waarop deze
psychische problemen ontstonden is 18 jaar en de leeftijd waarop er voor het eerst een
opname plaatsvond is 21 jaar.
De studie van Dennis244 bij personen met een psychiatrische problematiek, Sullivan245, Salize
et al.246, Lauber et al.247 bij personen met een psychiatrische problematiek bevestigen de
resultaten uit ons onderzoek en dat van Kim et al.248 dat het merendeel van de respondenten
drugs en/of alcohol gebruikt. Uit het onderzoek van Odell249 vinden wij dat iets minder dan
de helft van de respondenten een alcohol- en/of drugafhankelijkheid heeft.
Drempels
In ons onderzoek werd gepolst naar ervaren drempels in de GGZ vanuit het perspectief van de
cliënt. Volgende drempels in verband met de organisaties werden aangegeven: onzekerheid
over de plaats waar men terecht kan voor hulp en afstands- en vervoersproblemen.
In de Amerikaanse onderzoeken van Rosenheck et al.250 bij dakloze personen met een
psychiatrische problematiek en Kim et al.251 en in de Belgische studies van Sannen252 en
243 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 244 DENNIS, D.L., BUCKNER, J.C., LIPTON, F.R. en LEVINE, I.S., l.c.,1129-1138. 245 SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., l.c., 444-450. 246 SALIZE, H.J., DILLMAN-LANGE, C., KILLMANN, U., STERN, G., WOLF, I., HENN, F. en RÖSSLER, W., l.c., 207-216. 247 LAUBER, C., LAY, B. en RÔSSLER, W., l.c., 138-145. 248 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 249 ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., l.c., 396-401. 250 ROSENHECK, R. en LAM, J.A., l.c., 387-390. 251 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 252 SANNEN, L., o.c., 270 p.
79
Kerkhofs et al.253 werden gelijkaardige drempels geïdentificeerd. In beide Belgische
onderzoeken werden er nog een aantal andere drempels waargenomen zoals financiële
drempels, instapvoorwaarden, informatisering van de organisaties en personeelsbezetting.
Een significant verschil tussen ons onderzoek en de studie van Kim et al.254 is het feit dat
ongeveer één derde van de respondenten aangaf bezorgd te zijn om de kostprijs van een
opname. Dit kan eventueel worden verklaard door het feit dat men geen geld genoeg heeft om
een privaat verzekeringscontract af te sluiten in de Verenigde Staten. In het onderzoek van
Sareen et al.255 bij personen met een psychiatrische problematiek wordt de financiële barrière
ook aangegeven om dezelfde reden als in de studie van Kim et al.256 Wat niet in ons
onderzoek terugkwam, maar wel in het onderzoek van Druss et al.257 bij personen met een
psychiatrische problematiek is dat het niet hebben van een gezondheidsverzekering betekent
dat men geen toegang krijgt tot de GGZ. Dit verschil kan worden verklaard door de werking
van de sociale zekerheid in de Verenigde Staten.
Wat drempels rond de eigen persoon betreft, wordt in ons onderzoek aangegeven dat zes van
de zeven respondenten het probleem zelf willen oplossen of met behulp van vrienden. Een
persoon geeft aan dat het opzoeken van professionele hulp veel tijd in beslag neemt of extra
problemen kan veroorzaken. Daarnaast was een groot deel van de respondenten bezorgd om
wat anderen van hen zouden denken wanneer zij hulp zochten in een psychiatrisch
ziekenhuis. Een minderheid van de bevraagde personen had schrik om gediscrimineerd te
worden. Daarnaast werden nog een aantal andere drempels aangegeven: het verliezen van de
vrijheid, situationele drempels zoals het hebben van kinderen en tot slot het zetten van de
grote stap naar het psychiatrisch ziekenhuis.
In de onderzoeken van Sannen258 en Kerkhofs en Van Regenmortel259 worden dezelfde
drempels aangegeven. In deze onderzoeken werd de verbintenissenproblematiek ook
aangegeven als drempel.
253 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p. 254 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 255 SAREEN, J., JAGDEO, A., COX, B.J., CLARA, I., TEN HAVE, M., BELIK, S.-L., DE GRAAF, R. en STEIN, M.B., l.c., 357-364. 256 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 257 DRUSS, B.G., ROBERT, A., ROSENHECK, M.D., l.c., 1775- 1718. 258 SANNEN, L., o.c., 270 p. 259 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p.
80
In het onderzoek van Kim et al.260 en Sareen et al.261 zien wij een aantal gelijkaardige
drempels terugkomen: Iets meer dan de helft gaf aan het probleem alleen te willen oplossen,
een vijfde van de respondenten was bezorgd om wat anderen van hen zouden denken wanneer
zij om hulp kwamen vragen. Een vierde gaf aan dat het opzoeken van een hulpverlener teveel
extra moeilijkheden en tijd in beslag zou nemen. Iets minder dan 20 procent van de bevraagde
personen gaf aan bezorgd te zijn als hun omgeving zou vernemen dat zij een opname plannen.
Tot slot werden er nog een aantal andere redenen aangegeven waarom de respondent geen
hulp zocht in het onderzoek van Kim et al.262 Deze redenen werden niet verduidelijkt. Een
verschil met het onderzoek van Kim et al.263 is dat een minderheid van de respondenten
vreesde dat hij of zij gestigmatiseerd zou worden wanneer er een opname plaatsvindt in het
onderzoek Sareen et al.264 en ons onderzoek.
Als laatste komt de drempel in verband met de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager naar
voor. Respondenten uit deze doelgroep geven aan dat hulpverleners vaak geen tijd hebben om
naar hen te luisteren. Men weet geen raad met hun complexe problematiek en kan zich er
moeilijk in inleven. Taalbarrières komen ook frequent voor en tot slot stelt men vast dat
hulpverleners dikwijls te veel verlangen van de cliënt en zich vaak boven de cliënt plaatsen.
Deze drempels kunnen ook worden geïdentificeerd in het onderzoek van Sannen265 en
Kerkhofs en Van Regenmortel266. In deze studies werd er ook nog aangegeven dat de
professionalisering van de hulpverlening als drempel kan gelden.
Aanbevelingen
Door de respondenten werden volgende aanbevelingen op structureel niveau naar voren
gebracht: meer begeleiding na ontslag, het vinden van een goede woning na een opname in
een psychiatrisch ziekenhuis en tot slot meer inspraak krijgen in het eigen
hulpverleningsproces.
260 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 261 SAREEN, J., JAGDEO, A., COX, B.J., CLARA, I., TEN HAVE, M., BELIK, S.-L., DE GRAAF, R. en STEIN, M.B., l.c., 357-364. 262 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 263 Ibid., 363-375. 264 SAREEN, J., JAGDEO, A., COX, B.J., CLARA, I., TEN HAVE, M., BELIK, S.-L., DE GRAAF, R. en STEIN, M.B., l.c., 357-364. 265 SANNEN, L., o.c., 270 p. 266 KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., o.c., 291 p.
81
Op het niveau van de cliënt kunnen wij volgende aanbevelingen onderscheiden: het toedienen
van medicatie inperken, meer individuele gesprekken met een hulpverlener en zich thuis
voelen in het psychiatrisch ziekenhuis.
Hiernaast kwamen er nog een aantal afzonderlijke noden/behoeftes naar voren zoals het
volgen van dagtherapie, nood hebben aan affectie, de wens om drugvrij te zijn,
georganiseerde nevenactiviteiten en de nood aan medicatie.
In het onderzoek van Kim et al.267 werden volgende aanbevelingen geïdentificeerd.
Respondenten kampen met stigma’s en de angst om verstoten te worden uit de maatschappij.
Er moeten methoden worden bedacht om de waargenomen stigma’s van de cliënt te
verminderen. Als men zich meer zou focussen op het individu van elke cliënt en de
verschillende problemen die het gevolg kunnen zijn van deze drempels, zoals stigmatisering,
zou dit kunnen leiden tot doelgerichte interventies die deze drempels kunnen uitschakelen.
Zowel in ons onderzoek als in het onderzoek van Kim et al.268 komt naar voren dat de
respondenten een individueel gesprek positief vinden. Wat niet werd teruggevonden in ons
onderzoek is het feit dat men eerst de stigma’s moet wegwerken en dat men op die manier de
drempels kan uitschakelen.
267 KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., l.c., 363-375. 268 Ibid., 363-375.
82
Hoofdstuk 5: Algemeen besluit
Kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek vallen vaak uit de maatschappelijke
boot. Typerend voor deze mensen is het feit dat zij een achterstelling hebben in verschillende
levensdomeinen en ook zelden adequaat gebruik maken van voorzieningen, in het bijzonder
van de GGZ. Doordat zij een aantal problematische kenmerken vertonen, ervaren zij
drempels tegenover de GGZ waardoor het onmogelijk is om een goede aansluiting tussen hen
en deze voorzieningen te bewerkstelligen.
In deze masterproef hebben wij noden/behoeftes, drempels en gevolgen van deze drempels
voor kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek blootgelegd. Tevens werden een
aantal mogelijke oplossingen aangereikt die kunnen bijdragen tot een betere aansluiting van
deze groepen met de GGZ.
Om bovenstaande doelstelling te verwezenlijken hebben wij antwoorden proberen geven op
een aantal onderzoeksvragen via een literatuurstudie en een empirisch onderzoek.
Als men kijkt naar de kenmerken die kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek
typeren blijkt uit de literatuur dat deze doelgroep benadeeld wordt in alle levensdomeinen
tegenover de bevolking in het algemeen. Ook uit onze onderzoeksresultaten komt naar voor
dat de respondenten kampen met financiële en relationele problemen. Vaak gaat dit gepaard
met (tijdelijke) dakloosheid, geen werk hebben en het gebruik van drugs en/of alcohol. Het
gebruik van drugs en alcohol werd frequent gecombineerd.
De noden/behoeftes van deze doelgroep werden ook blootgelegd. Er werden noden
geïdentificeerd zowel in als buiten de GGZ. Los van de GGZ blijkt dat het krijgen van respect
en begrip een belangrijke nood/behoefte is. Men wil gezien worden als een volwaardig
persoon en een geschikte wijze vinden om te kunnen omgaan met vooroordelen. Deze
vooroordelen kunnen afkomstig zijn van de bevolking, waartoe hulpverleners ook behoren.
Als wij kijken naar noden/behoeftes in de GGZ komt als belangrijk punt naar voor dat men
voorstander is van een GGZ die gekenmerkt wordt door een continue beschikbaarheid van
hulpverleners en een vlotte continuïteit van de ene naar de andere dienst. Het actief mee op
zoek gaan naar een (sociale) woning voor de hulpvrager na een opname in een psychiatrisch
ziekenhuis kan als voorbeeld dienen.
83
Wanneer wij kijken naar de drempels die deze doelgroep ervaart, kan een onderscheid
gemaakt worden tussen drempels rond de eigen persoon, drempels in verband met de
organisatie en drempels in verband met de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager.
In de literatuur geeft men aan dat drempels rond de eigen persoon psychologische drempels
kunnen zijn, drempels die te maken hebben met hun multicomplexe problematiek of verband
houden met situationele omstandigheden zoals het niet kunnen voorzien van kinderopvang en
het gebrek aan tijd. Uit onze onderzoeksresultaten blijkt dat hulpverleners bij hun cliënten
drempels identificeren zoals schaamte, het niet erkennen van de problematiek, vroegere
negatieve ervaringen met de hulpverlening, het verlies van vrijheid en een gebrek aan
motivatie bij de cliënt. De cliënten zelf geven aan hun probleem alleen te willen oplossen.
Ook waren zij bezorgd om wat anderen van hen zouden denken wanneer er een opname zou
plaatsvinden. Uit de antwoorden van professionelen en patiënten blijkt dat cliënten vaak
misverstaan worden. Hulpverleners stellen dat cliënten geen ziektebesef hebben en kampen
met een gebrekkige motivatie, maar vaak wil de hulpvrager zelf zijn of haar problemen
oplossen vooraleer een iemand die zij niet kennen en vaak ook niet vertrouwen, zich gaat
mengen in zijn of haar problematiek. Cliënten ervaren inderdaad vaak het verlies van hun
vrijheid bij een opname, maar het feit dat men ontslagen wil worden uit het psychiatrisch
ziekenhuis kan ook te maken hebben met situationele drempels, zoals het hebben van
kinderen. Ook kunnen cliënten simpelweg niet wennen aan een residentiële setting omdat zij
aan een aantal strikte voorwaarden moeten voldoen. Hulpverleners geven wel aan dat cliënten
de tijd krijgen om te wennen aan hun nieuwe omgeving, maar het is vanzelfsprekend dat dit
niet lukt bij elke cliënt. Men houdt namelijk nog te weinig rekening met de individuele
behoeftes van deze doelgroep. Hulpverleners zijn niet altijd goed op de hoogte van de
leefwereld van de cliënt. Hierdoor zien hulpverleners soms niet wat precies het probleem is
voor de hulpvrager en het gedrag van cliënten wordt vaak verkeerd geïnterpreteerd.
Als wij kijken naar drempels in verband met de organisatie worden in de literatuur volgende
structurele drempels weergegeven: drempels rond de interne organisatie, financiële drempels
en een gefragmenteerde hulpverlening. Respondenten werkzaam in psychiatrische
ziekenhuizen/centra en uit de kwetsbare doelgroep, namelijk de cliënten in de GGZ, geven
dezelfde drempels aan als vermeld in de literatuur. Toch is er een verschil terug te vinden
tussen hulpverleners en cliënten met betrekking tot de kostprijs van een opname en de
complexe administratie in een organisatie. Hulpverleners geven aan dat deze twee zaken voor
drempels kunnen zorgen terwijl de kwetsbare groep deze twee punten niet als drempels
84
benoemt. Dit kan worden verklaard doordat hulpverleners wel al te maken hebben gehad met
cliënten die deze drempels hebben ervaren.
Tot slot kunnen er ook drempels ontstaan in verband met de relatie tussen hulpvrager en
hulpverlener. In de literatuur geeft men aan dat er sociale, culturele en psychologische
drempels kunnen ontstaan. Ook de professionalisering van de hulpverlening kan een
hindernis vormen voor een goede aansluiting met de GGZ. De hulpverleners in ons
onderzoek identificeren identieke drempels. Ook de respondenten uit de kwetsbare groep met
een psychiatrische problematiek geven dezelfde drempels aan, maar merken op dat het
hebben van weinig inspraak in het hulpverleningsproces ook een drempel vormt.
Slechts één hulpverlener gaf aan dat de cliënt meer inspraak moet krijgen tijdens een
behandeling. Doordat cliënten weinig of geen inspraak hebben, kan er ook een deel van hun
motivatie wegvallen, waardoor zij vaak afhaken tijdens een behandeling.
Kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek ervaren dus een aantal drempels. Het
gevolg hiervan is ondermeer dat zij zich gestigmatiseerd voelen. Door hun meervoudige
problematiek die gepaard gaat met psychische problemen moeten zij afrekenen met een reeks
vooroordelen en worden zij aanzien als mensen die geen nuttige inbreng meer hebben in onze
maatschappij. Het erkennen van de stigma’s van deze doelgroep is van groot belang
aangezien personen hierdoor vaak worden belemmerd in het dagelijkse leven. Stigma’s
kunnen verstrekkende gevolgen hebben. Stigmatisering van de kwetsbare groep kan ervoor
zorgen dat zij een zeer laag zelfbeeld ontwikkelen dat gepaard kan gaan met sociale
uitsluiting en discriminatie. Onze maatschappij, met als koploper de media, schetst vaak een
negatief en uitvergroot beeld van deze doelgroep en de GGZ. Er moet een positieve
beeldvorming gecreëerd worden om vooroordelen tegenover kwetsbare groepen met een
psychiatrische problematiek af te zwakken. Dit moet op de eerste plaats verwezenlijkt worden
door personen die dagelijks in contact komen met deze doelgroep, namelijk hulpverleners in
de GGZ. Zij hebben een voorbeeldfunctie te vervullen voor de bevolking in het algemeen.
Een eerste stap in de goede richting is het informeren van kennissen en familie zodat er een
correct beeld kan ontstaan over het psychiatrisch ziekenhuis. Ook de media kan hierin
bijdragen door niet te focussen op de extreme en zeldzame feiten die zich voordoen in de
GGZ. In de setting van het psychiatrisch ziekenhuis lopen er vaak een aantal projecten en
campagnes die tot doel hebben de bevolking te sensibiliseren rond stigmatisering van
psychiatrische patiënten. Het organiseren van een ontbijtbuffet met zowel psychiatrische als
85
niet-psychiatrische patiënten en het opstarten van een workshop over dit thema zijn concrete
voorbeelden van het tegengaan van stigmatisering.
Als laatste doelstelling van dit onderzoek werd gezocht naar werkbare
aanbevelingen/oplossingen vanuit de literatuur en het empirisch onderzoek. Deze initiatieven
proberen anders te werken dan de klassieke hulpverleningsmethoden. Men kan deze
aanbevelingen indelen op twee niveaus, namelijk het niveau van de cliënt en het niveau van
de organisatie. Hieronder worden kort de meest relevante initiatieven aangehaald. Dit zijn de
methodieken die de beste oplossing kunnen bieden aan drempels die geïdentificeerd werden
in de literatuur en in onze onderzoeksresultaten.
Op het niveau van de cliënt is de persoonlijke relatie tussen cliënt en hulpverlener niet te
onderschatten. De ultieme voorwaarde voor een geslaagde behandeling is een goede relatie
tussen hulpverlener en hulpvrager. Een moeilijk punt is de autonomie van de hulpvrager. De
cliënt wil vaak meer inspraak in het eigen hulpverleningsproces, maar dit is niet altijd
mogelijk vanwege zijn of haar psychiatrische problematiek. Dit betekent dat de hulpverlener
vaak aanvoelt dat het soms niet anders kan dan zelf bepalen wat goed is voor de cliënt. Dit
heeft als gevolg dat er volledige afhankelijkheid van de hulpvrager tegenover de hulpverlener
kan ontstaan. Tevens kan deze aanpak er ook voor zorgen dat de cliënt bijna geen inspraak
meer heeft waardoor zijn noden/behoeftes niet vervuld worden en hij of zij afhaakt. Sinds een
aantal jaren is er meer aandacht voor zorgvernieuwing waarbij men veel belang hecht aan het
principe van ‘zorg op maat’. De methodiek van casemanagement werkt via dit principe. Dit is
een methodiek die zich speciaal richt op de problematiek van de gefragmenteerde
hulpverlening waardoor kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek op een niet
adequate manier gebruik kunnen maken van het zorgaanbod. Er bestaan verschillende vormen
van deze methodiek zoals ACT. Deze vorm werkt nog meer drempelverlagend dan
casemanagement. ACT werkt vindplaatsgericht en is dag en nacht beschikbaar. Belangrijk om
hier te vermelden is dat sommige modellen van casemanagement evenveel effect hebben als
ACT. Bij zorgcoördinatie wordt de nadruk op de continuïteit van de hulpverlening gelegd. Er
worden intensieve zorgen geboden en men blijft contact houden met de cliënt. Dit
symboliseert de onvoorwaardelijke relatie.
Een andere methodiek op het niveau van de cliënt is bemoeizorg waarbij hulpverleners
letterlijk achter de cliënt aangaan en hen blijven proberen te motiveren tot het in gang zetten
van een hulpverleningsproces. De wijkgezondheidscentra worden ook gekenmerkt door een
86
laagdrempelige werking onder meer op financieel gebied. De cliënt wordt ook betrokken bij
de werking van deze centra waardoor men het gevoel krijgt dat men meetelt in onze
maatschappij. Het wijkgezondheidscentrum werkt multidisciplinair wat wil zeggen dat men
verschillende hulpverleners onder één dak heeft. Dit is volgens ons een goed initiatief om
versnippering van de hulpverlening tegen te gaan. De assertieve hulpverlening is ook een
belangrijke vorm van hulpverlenen. Bovenstaande projecten zijn hier ook op gebaseerd. Deze
methodiek is voornamelijk geschikt voor cliënten die moeilijk bereikbaar zijn. Men spreekt
ook over outreachende of vindplaatsgerichte hulpverlening in dit verband. De hulpverlener
begeeft zich namelijk naar de plaats waar de cliënt vertoeft. Op die manier kan er een
vertrouwensband ontstaan. Drempels zoals afstands- en vervoersproblemen, wantrouwen
tegenover de hulpverlener en de weg niet vinden naar de GGZ kunnen hiermee vermeden
worden. Tot slot is er het Buddyproject Vlaanderen dat zich niet profileert als een
hulpverleningsmethodiek, maar eerder als een soort vrijwilligerswerk waar alles vrijblijvend
is en er geen druk voor de cliënt is om te presteren. Het voordeel van dit project is dat er
plaats is voor individuele begeleiding voor de hulpvrager zodat de noden/behoeftes van de
cliënt kunnen worden vervuld. Cliënten worden begeleid door een vrijwilliger, met of zonder
kennis van de GGZ. Dit project is volgens ons positief omdat de wereld van kwetsbare
groepen met een psychiatrische problematiek wat dichter komt te staan bij een maatschappij
die terugdeinst voor deze groep. Op die manier kan deze methodiek helpen om het stigma
tegenover deze doelgroep in te perken.
Als wij kijken naar onze onderzoeksresultaten dan kunnen wij besluiten dat dezelfde
aanbevelingen worden vernoemd. De respondenten werkzaam in een psychiatrisch
ziekenhuis/centrum benadrukken wel extra de motivatie van de cliënt als voorwaarde voor
een succesvolle behandelingsrelatie. Ook geven zij het daklozencentrum, het bezoek aan de
huisarts en de centra voor GGZ aan als laagdrempelige initiatieven. Wij merken op dat deze
centra voorzien in de basisbehoeftes van de cliënt maar geen intensieve psychiatrische
hulpverlening kunnen bieden. Een huisarts heeft ook niet de mogelijkheden om intensieve
psychische zorgen te verlenen. Respondenten die behoren tot de kwetsbare groepen met een
psychiatrische problematiek leggen voornamelijk de nadruk op de persoonlijke relatie tussen
hulpverlener en cliënt met als hoofdpunt dat er meer inspraak moet komen voor hen.
Op het niveau van de organisaties (structureel niveau) kan men ook een aantal
aanbevelingen/oplossingen onderscheiden. Uit de literatuur blijkt dat er nood is aan een
structurele samenwerking tussen de GGZ en andere sectoren. Men wil een verbeterde
87
continuïteit bewerkstelligen zodat cliënten op een efficiënte en snelle manier hulp kunnen
ontvangen. Dit kan worden gerealiseerd door het oprichten van zorgcircuits. Hierbij wordt
een individueel plan opgesteld waarbij alle hulp wordt gecoördineerd. Naast deze zorgcircuits
kan de aansluiting tussen kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek en de GGZ
worden verbeterd door het inschakelen van een maatschappelijk steunsysteem dat een geheel
aan voorzieningen voorstelt met zowel ondersteuning van personen als middelen. Tot slot
werd er aangegeven in de literatuur dat er een aantal woonprojecten zijn opgericht zoals
beschut wonen, psychiatrische verzorgingstehuizen en psychiatrische thuiszorg. Voor deze
projecten kan er ook worden gesteld dat zij drempelverlagend werken doordat hulpverleners
mensen zullen begeleiden in de eigen thuissituatie. Dit heeft als grote voordeel dat cliënten
zich niet telkens moeten verplaatsen naar de plaats waar de hulpverlener zich bevindt.
Uit onze onderzoeksresultaten blijkt dat hulpverleners woonprojecten aangeven als een
mogelijke oplossing net zoals samenwerking over de sectoren heen en het opzetten van
zorgcircuits binnen het psychiatrisch ziekenhuis. De expertise die men heeft in de GGZ, moet
kunnen worden doorgegeven aan andere sectoren. Op die manier weten ook hulpverleners die
werkzaam zijn in andere sectoren hoe zij moeten omgaan met deze doelgroep. Zij geven ook
nog een aantal andere pijnpunten aan die zouden moeten verbeteren, namelijk het
verminderen van wachtlijsten in de GGZ en in andere sectoren, wetgeving van de sociale
huisvestingsmaatschappij die moet worden aangepast zodat mensen vlugger een sociale
woning kunnen krijgen en het doen dalen van de kostprijs van een opname. De respondenten
die behoren tot de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek geven aan dat zij
meer begeleiding in alle levensdomeinen na ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis willen.
Dit kan gebeuren doordat hulpverleners mee helpen zoeken naar werk en een woonst. Ook
vinden cliënten het belangrijk dat zij na een opname terechtkunnen bij ambulante
voorzieningen in de GGZ zoals een zelfstandig gevestigde psychiater of psycholoog en de
centra voor GGZ. Hulpverleners zouden nog meer per individu moeten kijken naar geschikte
initiatieven wanneer de opname ten einde loopt. Hierbij denken wij aan het zoeken van
(vrijwilligers) werk, een woning, interessante dagactiviteiten, enzovoort. In de literatuur
wordt aangegeven dat casemanagement en zorgcircuits kunnen bijdragen tot meer individuele
begeleiding van de cliënt.
Wij kunnen dus besluiten dat er al heel wat initiatieven en projecten lopen om de aansluiting
tussen kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek en de GGZ te verbeteren. Dit
zijn initiatieven die zowel in de GGZ worden verwezenlijkt als in de maatschappij. Hierbij
88
moet er worden opgemerkt dat er toch een aantal initiatieven zijn die nog niet volledig op
punt zijn gesteld of simpelweg niet bestaan in België. Het gevolg hiervan is dat er geen
daadwerkelijke hulp kan worden geboden aan de beoogde doelgroep.
Methodieken die nog niet of in beperkte mate verwezenlijkt zijn in België zijn onder meer
casemanagement in de GGZ. Dit bestaat wel al in de drughulpverlening, maar in de GGZ is
dit enkel gekend onder de vorm van ontslagmanagement. Ook ACT is een amper uitgewerkt
concept. Aan de hand van de literatuurstudie in deze masterproef werd duidelijk dat in landen
zoals Nederland en de Verenigde Staten al heel wat meer (proef)projecten rond onder andere
ACT, ACCESS, bemoeizorg, zorgcoördinatie, enzovoort werden opgezet. De reden hiervoor
kan onder meer gezocht worden in het feit dat de structuur van de GGZ het simpelweg niet
toelaat om deze projecten op te starten. Oorzaken hiervan zijn onder meer het gebrek aan
middelen en mensen. Hierbij wordt de bedenking gemaakt dat er niet altijd een tekort aan
middelen heerst, maar dat men de middelen die men heeft slecht aanwent. Het
gefragmenteerde zorgaanbod dat leidt tot versnippering en het gebrek aan samenwerking
zowel met diensten binnen als buiten de GGZ vormen ook mogelijke oorzaken. De genoemde
aanbevelingen en mogelijke oplossingen om de aansluiting tussen beide partijen, namelijk de
doelgroep van dit onderzoek en de GGZ, te verbeteren zouden extra aandacht moeten krijgen.
Er zouden meer middelen vanuit de overheid moeten worden vrijgemaakt om deze
initiatieven volledig tot hun recht te laten komen. Tevens zou men zich moeten baseren op
buitenlandse projecten die al goed op weg zijn om deze aansluiting te verbeteren.
In onze onderzoeksresultaten werd het belang van doorverwijzers extra benadrukt.
Doorverwijzers zoals een huisarts zouden een proces van motivatie op gang brengen zodat de
cliënt zich wil aanmelden in een psychiatrisch ziekenhuis. Daarna is het de taak van de
hulpverleners in de GGZ om de cliënt te motiveren voor een behandeling. Samenwerking
tussen de verschillende de eerste, tweede en derde lijn van de hulpverlening is dan ook
noodzakelijk.
Het verbeteren van de aansluiting tussen kwetsbare groepen met een psychiatrische
problematiek en de GGZ vraagt geen eenzijdige oplossing. Er moeten zowel structurele
veranderingen als veranderingen in de houding van de cliënt, de hulpverleners en de
bevolking in het algemeen komen. Zo moeten stigma’s tegenover de doelgroep worden
weggewerkt. Hulpverleners in de GGZ en de media zijn actoren die zich in een positie
bevinden om nuttig werk te leveren.
Tot slot moet er ook worden geluisterd naar de stem van deze doelgroep. Zij ervaren soms
andere drempels dan de obstakels die hulpverleners aangeven. De oorzaak hiervan kan
89
worden gezocht in het feit dat hulpverleners de noden/behoeftes van de cliënten niet
ontdekken door bijvoorbeeld een slechte vertrouwensrelatie tussen beide partijen.
De hulpverlener moet een onvoorwaardelijke relatie aangaan met de cliënt.
Soms is het moeilijk om aan hun noden/behoeftes te voldoen in de setting van een
psychiatrisch ziekenhuis. Personen werkzaam in psychiatrische ziekenhuis/centra zouden
meer op de hoogte moeten zijn van de leefwereld van deze kwetsbare groepen. Dit kan enkel
verwezenlijkt worden door vindplaatsgericht te werken. Dit zou kunnen worden bereikt door
outreachende teams in te zetten die werkzaam zijn vanuit het psychiatrisch ziekenhuis.
Men moet de GGZ tot bij de cliënt brengen en niet wachten tot de cliënt naar de GGZ komt.
Als de cliënt niet zelf naar de hulpverlener gaat, dan moet men ernaar op zoek. Dit kan vaak
lastig en confronterend zijn, maar het is wel hetgeen een goede hulpverlener in zich moet
hebben om een geslaagde hulpverleningsrelatie tot stand te brengen.
Wanneer er echt tijd wordt gemaakt om hen te beluisteren met een onbevooroordeelde
houding vanwege de hulpverlener, zal er pas echt een duurzame oplossing voor deze
problematiek ontstaan. De hoofdverantwoordelijke van een goede hulpverlening in de GGZ,
is nog steeds de hulpverlener zelf.
90
Bibliografie
Boeken BAART, A. Tweespraak, vier gesprekken over het ene goed van presentie, Utrecht, Stichting Presentie en Den Bosch: Actioma, 2006, 35 p. BECK, M., VANROELEN, C. en LOUCKX, F., Sociale breuklijnen in de gezondheid en de gezondheidszorg, 2002, Brussel, VUBPRESS, 311 p. BOON, L., Zorgdynamiek en samenwerking: dilemma’s en nieuwe opties bij geestelijke gezondheidszorg, transmurale zorg, zorgaanbieder, zorgverleners, ouderenzorg, Amstelveen, Stichting Sympoz, 1995, 128 p. CALLENS, S. en PEERS, J., Organisatie van de gezondheidszorg, Antwerpen/Groningen/Oxford, Intersentia, 2003, 467 p. CASSELL, C. en SYMAN, G., Essential guide to qualitative methods in organizational research, London, Sage Publications Inc., 2004, 388 p. DECORTE, T., Methoden van criminologisch onderzoek: Ontwerp en dataverzameling, Gent, Faculteit rechtsgeleerdheid, 2009-2010, 79-100. (cursus 2009-2010) DEPREEUW, W., Landloperij, bedelarij en thuisloosheid: een socio-historische analyse van repressie, bijstand en instellingen, Antwerpen, Kluwer, 1988, 629 p. DOM, G., Dubbeldiagnose, als verslaving en psychische problemen samengaan, Berchem, Uitgeverij EPO vzw, 1999, 246 p. DRIESSENS, K. en VAN REGENMORTEL, T., Bind-kracht in armoede. Leefwereld en hulpverlening., Leuven, LannooCampus, 2006, 355 p. HERMANS, K., DE COSTER, I. en VAN AUDENHOVE, C., Bed Bad Brood. Laagdrempelige opvang van thuislozen, Antwerpen-Apeldoorn, Garant-Uitgevers n.v., 2007, 103 p. HEYNDRICKX, P., BARBIER, I., DRIESEN, H., VAN ONGEVALLE, M. en VANSEVENANT, K., Meervoudig gekwetsten. Contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen., Leuven, Uitgeverij Lannoo Campus, 2005, 220 p. HOOGENDAM, S. en VREENEGOOR, E., Intensief casemanagement en complexe meervoudige problemen., Bussum, Uitgeverij Coutinho b.v., 2002, 164 p. KERKHOFS, R. en VAN REGENMORTEL, T., Versterkend werken door nieuwe vormen van liaisons: methodische ontwikkeling voor de bevordering van de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor personen die in armoede leven., 2005, Leuven, Hoger instituut voor de arbeid, 291 p.
91
LOHUIS, G., SCHILPEROORT, R. en SCHOUT, G., Van bemoei- naar groeizorg: methoden voor de OGGz, Groningen, Wolters-Noordhoff, 2002, 152 p. NEDERHOED, P., Helder rapporteren, Bohn Stafleu Van Loghum Slaterus, Houten, 2007, 402 p. POLSTRA, L., Tussen isolement en integratie: een onderzoek naar zorgcoördinatie in de geestelijke gezondheidszorg, Utrecht, SWP, 1997, 191 p. RUSSEL, K. en GARRETT, R., Responding to the homeless: policy and practice, New York, Plenum press, 1992, 258 p. SANNEN, L., Drempels naar welzijnsvoorzieningen: de cliënt aan het woord, Literatuurstudie en diepte-interviews bij kansarmen en etnisch- culturele minderheden, Leuven, Hoger instituut voor de arbeid, 2003, 270 p. SCHUYT, C.J.M., Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat, Leiden/Antwerpen, Stenfert Kroese, 1991, 370 p. SHEPHERD, G., Rehabilitatie van de chronisch psychiatrische patiënt, Utrecht/Antwerpen, Bohn, Scheltema en Holkema BV, 1989, 160 p. VAN AUDENHOVE, C., VAN HUMBEECK, G. en VAN MEERBEECK, A., Vermaatschappelijking van de zorg voor psychisch kwetsbare mensen, Leuven, Lannoo Campus, 2005, 139 p. VAN DE LINDT, S., Bemoei je ermee, Leidraad voor assertieve psychologische hulp aan zorgmijders, Assen, Van Gorcum en comp., 2000, 116 p. VAN DE LINDT, S., Een kwestie van samenspel. Sturen en verbeteren van de zorgketen voor zorgmijders, Assen, Koninklijke Van Gorcum BV, 2005, 97 p. VANDENBROELE, H. en LEMBRECHTS, R., Psychiatrische thuiszorg: Modellen, concepten, beleidsintenties en lastenboek, Leuven-Apeldoorn, Garant-Uitgevers n.v., 1999, 193 p. VAN DER PLOEG, J. en SCHOLTE, E., Homeless youth, London-Thousand Oaks-New Delhi, Sage Publications, 1997, 197 p. VAN DIEST, H., VAN WIJNGAARDEN, B. en WENNINK, J., De vraag ontleed. Criteria voor een vraaggerichte GGZ, Utrecht, Trimbos Instituut, 2002, 93 p. VAN HAM, S. en SABBE, B. met medewerking van B. DE WILDE , Onderzoek naar effectiviteit van de residentiëel geïntegreerde behandeling voor patiënten met een dubbel diagnose, Gent, Academia Press, 182 p. VAN REGENMORTEL, T., Maatzorg: een methodiek voor het begeleiden van kansarmen-theorie en praktijk in het OCMW van Genk, Leuven, Acco, 1996, 189 p.
92
VAN REGENMORTEL, T., DEMEYER, B., VANDENBEMPT, K. en VAN DAMME, B., Zonder (t) thuis. Sociale biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit., Leuven, Uitgeverij Lannoo Campus, 2006, 320 p. VAN RIET, N. en WOUTERS, H., Casemanagement: Een leer- en werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg- hulp- en dienstverlening, Assen, Koninklijke Van Gorcum b.v., 2010, 174 p. VETTENBRUG, N., WALGRAVE, L. en VAN KERKVOORDE, J., Jeugdwerkloosheid, delinquentie en maatschappelijke kwetsbaarheid, Antwerpen, Uitgeverij Kluwer, 1984, 40 p. WOLF, H., Straathoekwerk, een algemene inleiding, Antwerpen, Standaard Uitgeverij MIM, 1997, 100 p. Verzamelwerken BEYENS, B. en TOURNEL, H., ‘Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven/ Den Haag, Acco, 2009, 196-227. DE WILDE, H., ‘Zelfhulpgroepen en de professionalisering van de hulpverlening’ in Toegankelijkheid van de voorzieningen in de welzijns- en gezondheidszorg, OPDEBEECK, S., VAN AUDENHOVE, C. en LAMMERTYN, F., (eds.), Leuven, LUCAS K.U. Leuven, 1998, 17-23. MACKENBACH, J., ‘Sociaal-economische verschillen in Nederland’ in Sociale ongelijkheid en verschillen in gezondheid, RAES, V., KERKHOFS, E. en LOUCKX, F., (eds.), Brussel, VUBPRESS, 1993, 38-57. O’GORMAN, A., ‘Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven/ Den Haag, Acco, 2009, 513-535. VAN BAAR, J., ‘Van ‘gesticht’ naar modern ziekenhuis’ in Het psychiatrisch ziekenhuis. Verblijf, behandeling en genezing van patiënten in de psychiatrische inrichting, LUTTERS, G. en SMITS, W.C.M. , (eds.), Amsterdam/Brussel, Agon Elsevier, 1968, 13-17. VAN DEN EYNDE, M., ‘Naar een grotere toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg’ in Dicht bij de mensen. Een mozaïek van ideeën en initiatieven omtrent geestelijke gezondheid, KONING BOUDEWIJNSTICHTING, (eds.), Brussel, New Goff n.v., 2005, 26-31.
93
Tijdschriftartikels BAK, M., RADSTAKE, S. en VAN OS, J., ‘Consultatie aan huisartsen ter detectie van zorgvermijdende mensen met een psychose’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 1999, 1281-1289. BAUMANN, A.E., ‘Stigmatization, social distance and exclusion because of mental illness: The individual with mental illness as a 'stranger', International review of psychiatry, 2007, 131-135. BOVENBERG, F., MULDER, N. en ROOSENSCHOON, B-J., ‘De persoonsgebonden aanpak in Rotterdam. Bemoeizorg en rehabilitatie combineren in een Assertive Community Treatment-team.’, Passage, 2005, 53-61. BRANSEN, E., PLANIJE, M. en WOLF, J., ‘Zorg in de eigen leefomgeving voor mensen in de marge. Outreachende zorg door het Leger des Heils’, Passage, 2003, 243-251. BRINKMAN, F. ‘Laagdrempeligheid vereist deskundigheid’, Passage, 1995, 38-40. BROOK, O. en BROOK, F., ‘Verslaafd aan een thuisloos bestaan of thuis in de verslaving? Een onderzoek naar het effect van vermaatschappelijking van de zorg voor thuislozen met een verslavingsproblematiek op het aantal heropnamen’, Passage, 2000, 187-192. BROOK, O.H., ‘Heropnames van thuislozen in het algemeen psychiatrisch ziekenhuis: een onderzoek op basis van het Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg (PIGGZ) in de periode 1990-1995’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1999, 567-574. BRUFFAERTS, R., BONNEWYN, A., VAN OYEN, H., DEMAREST, S. en DEMYTTENAERE, K., ‘Prevalentie van mentale stoornissen in de Belgische bevolking. Resultaten van de European Study on Epidemiology of mental disorders (ESEMeD)’, Tijdschrift voor Geneeskunde, 2004, 75-85. BRUYNOOGGHE, K., BRACKE, P. en VERHAEGHE, M., ‘Netwerkanalyse en de integratie van hulpverleningsnetwerken.’, Tijdschrift voor welzijnswerk, 2003, 22-38. CALLOWAY, M. O., MORRISSEY, J.P., ‘Overcoming service barriers for homeless persons with serious psychiatric disorders’, Psychiatric services, 1998, 1568-1572. CORRIGAN, P.W., ‘Don’t call me nuts: an international perspective on the stigma of mental illness’, Acta psychiatrica Scandinavica, 2004, 403-404. CRAIG, T. en TIMMS, P., ‘Facing up to social exclusion: services for homeless mentally ill people’, International review of psychiatry, 2000, 206-211. CRIPS, A.H. en GELDER, M.G., ‘Stigmatisation of people with mental illnesses’, The British journal of psychiatry, 2000, 4-7.
94
DARBYSHIRE, P., MUIR-COCHRANE, E., FEREDAY, J., JUREIDINI, J. en DRUMMOND, A., ‘Engagement with health and social care services: perceptions of homeless young people with mental health problems’, Health and social care in the community, 2006, 553-562. DE SCHIPPER, E., VAN BERKEL, H. en SPOOR, J., ‘Bemoeizorg aan het begin, soms tegen beter weten in….’, Passage, 1999, 80-85. DENNIS, D.L., BUCKNER, J.C., LIPTON, F.R. en LEVINE, I.S., ‘A decade of research and services for homeless mentally ill persons. Where do we stand?’, American Psychologist, 1991, 1129-1138. DICKEY, B., ‘Review of programs of persons who are homeless and mentally ill’, Harvard Review Psychiatry, 2000, 242-250. DRAKE, R.E., OSHER, F.C. en WALLACH, M.A., ‘Homelessness and dual diagnosis’, American Psychologist, 1991, 1149-1156. DRENTH, R. en NIEUWENHUIZEN, C., ‘Grenzen aan de zorg? Werken met zorgwekkende zorgmijders.’, Passage, 1998, 204-212. DRÖES, J., ‘Zorgcoördinatie, casemanagement en rehabilitatie’, Passage, 1997, 2-4. DRUSS, B.G. en ROSENHECK, R.A., ‘Mental disorders and access to medical care in the United States’, The American journal of psychiatry, 1998, 1775-1777. ESCHER, A., ROMME, M., BREULS M. en DRIESSEN, G., ‘Maatschappelijk kwetsbaar en langdurig psychiatrisch ziek zijn’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1987, 266-281. FISHER, S.N., SHINN, M., SHROUT, P. en TSEMBERIS, S., ‘Homelessness, mental illness and criminal activity: Examining patterns over time’, American journal of community psychology, 2008, 251-265. FOLSOM, D.P., HAWTHORNE, W., LINDAMER, L., GILMER, T., BAILEY, A., GOLSAN, S., GARCIA, P., UNÛTZER, J., HOUGH, R. en JESTE, D.V., ‘Prevalence and risk factors for homelessness and utilization of mental health services among 10340 patients with serious mental illness in a large public mental health system’, American journal of psychiatry, 2005, 370-376. FORCHUK, C. en BROWN, S.A., ‘Perceptions and health service utilization among homeless and housed psychiatric consumer/survivors’, Journal of psychiatric and mental health nursing, 2008, 399-407. FOX, H. en VAN DEN BOOMEN, J., ‘Een circuit voor complexe en langdurige hulpvragen’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 1999, 807-810. FRENCH, L., ‘Victimization of the mentally ill: An unintended consequence of deinstitutionalization’, Social work, 1987, 502-505.
95
GELADE, L., ‘Financiële (on) toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg’, Hospitalia, 2000, 170-176. GILL, B., MELTZER,H. en HINDS, K., ‘The prevalence of psychiatric morbidity among homeless adults’, International review of psychiatry, 2003, 134-140. GONZALEZ, G. en ROSENHECK, R.A., ‘Outcomes and service use among homeless persons with serious mental illness’, Psychiatric services, 2002, 437-446. HAHM, H.C. en SEGAL, S.P., ‘Failure to seek health care among the mentally ill’, American Journal of orthopsychiatry, 2005, 54-62. HWANG, S.W., ‘Homelessness and health’, Canadian medical association or its licensors, 2001, 229-233. KEUKENS, R., ‘Assertive community treatment. Een vangnet voor zorgwekkende zorgmijders’, Tijdschrift voor Verpleegkundigen, 2006, 22-23. KIM, M.M., SWANSON, J.W., SWARTZ, M.S., BRADFORD, D.W., MUSTILLO, S.A. and ELBOGEN, E.B., ‘Healthcare barriers among severely mentally ill homeless adults: evidence from the Five-Site health and risk study’, Mental health and mental health services research, 2007, 363-375. KROON, H. en WOLF, J., ‘Is casemanagement voor psychische stoornissen minder effectief dan Assertive Community Treatment?’, Maandblad voor geestelijke gezondheidszorg, 2000, 56-59. LAUBER, C. ANTHONY, M., AJDACIC-GROSS, V. en RÔSSLER, W. ‘What about psychiatrists’ attitude to mentally ill people?’, European psychiatry , 2004, 423-427. LAUBER, C., LAY, B. en RÔSSLER, W., ‘Homeless people at disadvantage in mental health services’, European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 2006, 138-145. LIEGEOIS, A., HAEKENS, A. en ENEMAN, M., ‘Uitwisselen van informatie bij het samenwerking in de geestelijke gezondheidszorg’, Tijdschrift voor psychiatrie, 2006, 787-795. LISSENS, G. en VERBEEK, A., ‘Geestelijke gezondheidszorg activeert en vermaatschappelijkt, Sociaal, 2007, 10-15. LOHUIS, G. en BOSMA, H., ‘Een kwestie van verantwoordelijkheid nemen. Het Dubbele Diagnose-project’, Passage, 1998, 102-106. LOHUIS, G. en SCHILPEROORT, R., ‘Zwervers door (hulpverleners) land’, Passage, 1997, 53-58. MANIGLIO, R., ‘Severe mental illness and criminal victimization: a systematic review’, Acta psychiatrica Scandinavica, 2009, 180-191.
96
MERICLE, A.A., ALVIDREZ, J. en HAVASSY, B.E., ‘Mental health provider perspectives on co-occurring substance use among severely mentally ill clients’, Journal of psychoactive drugs, 2007, 173- 181. NASSEN, E. ‘Tien stappen in de concretisering van een nieuw begrippenkader voor de geestelijke gezondheidszorg’, Tijdschrift voor klinische psychologie, 2001, 37-47. ODELL, S.M. en COMMANDER, M.J., ‘Risk factors for homelessness among people with psychotic disorders’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, 396-401. PERRON, B.E., EITZMAN, A.-E., GILLESPIE, D.F. en POLLIO, D.,‘Modeling the mental health effects of victimization among homeless persons’, Social Science & Medicine, 2008, 1475-1479. PHELAN, J.C. en LINK, B.G., ‘Who are “the homeless”? Reconsidering the stability and composition of the homeless population’, American Journal of public health, 1999, 1334, 1334-1338. PLOOY, A., ‘Stigma en stigmabestrijding’, Tijdschrift voor rehabilitatie, 2007, 38-47. POLSTRA, L., ‘Zorgcoördinatie in de chaotische praktijk’, Passage, 1997, 31-38. REILMAN, A. en KOEKKOEK, B., ‘Van bemoeizorg naar integrale zorg gericht op herstel: verschillende case-managementtheorieën voor cliënten met ernstige en langdurige psychiatrische problematiek’, Psychopraxis, 2006, 208-212. ROOVERS, S.E. en WILKEN, J.P., ‘Van zorgcoördinatie naar integrale zorg’, Passage, 1997, 5-15. ROSENHECK, R. en LAM, J.A., ‘Client and site characteristics as barriers to service use by homeless persons with serious mental illness’, Psychiatric services, 1997, 387-390. ROSENHECK, R. en LAM, J.A., ‘Homeless mentally ill clients’ and providers perceptions of service needs and clients use of services’, Psychiatric services ,1997, 381-386. ROSENHECK, R. en SEIBYL, C.L., ‘Homelessness. Health service use and related costs’, Medical care, 1998, 1256-1264. SALIZE, H.J., DILLMAN-LANGE, C., KILLMANN, U., STERN, G., WOLF, I., HENN, F. en RÖSSLER, W., ‘Needs for mental health care and service provision in single homeless people’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2001, 207-216. SAREEN, J., JAGDEO, A., COX, B.J., CLARA, I., TEN HAVE, M., BELIK, S.-L., DE GRAAF, R. en STEIN, M.B., ‘Perceived barriers to mental health service utilization in the United States, Ontario, and the Netherlands’, Psychiatric services, 2007, 357-364. SHELTON, K.H., TAYLOR, P.J., BONNER, A. en VAN DEN BREE, M., ‘Risk factors for homelessness: Evidence from a population-based study’, Psychiatric services, 2009, 465-472.
97
SLEBOS-EISENGA, M., ‘Verstand van misverstand. Destigmatiserende beelden in de geestelijke gezondheidszorg’, Passage, 2004, 3-8. SMET, L., ‘Een zorgcircuit voor langdurig zorgafhankelijke psychiatrische patiënten. Onderzoek naar samenwerking en communicatie tussen verschillende hulpverleners’, Psychiatrie en verpleging, 2006, 32- 39. SPIERINGS, F. en BEIJERS, H., ‘Casemanagement begint op straat: de invloed van cliënten op beleid’, Passage, 1997, 45-52. SULLIVAN, G. BURNAM, A. en KOEGEL, P., ‘Pathways to homelessness among the mentally ill’, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, 444-450. TEN CATE, P., ‘De prelude van een congres. Aan tafel kom je er niet uit. Een discussie over thuisloosheid en psychische problemen.’, Passage ,1993, 95-100. THOMPSON, S.J., MCMANUS, H., LANTRY, J., WINDSOR, L. en FLYNN, P., ‘Insights from the street: perceptions of services and providers by homeless young adults’, Evaluation and program planning, 2006, 34-43. THORNICROFT, G., BROHAN, E., KASSAM, A. en LEWIS-HOLMES, E., ‘Reducing stigma and discrimination: candidate interventions’, International journal of mental health systems, 2008, 1-7. TOMPKINS, C., ‘How can health services effectively meet the health needs of homeless people?’, British journal of general practice, 2006, 286-293. VAN AKEN, J.E. en BAGCHUS, P.M., ‘Het organiseren van zorgcircuits in de geestelijke gezondheidszorg’, Acta Hospitalia, 1997, 59-69. VAN DER VELDEN, M. en HASSING, W.M.J., ‘Case-management: een functionele organisatievorm van de zorg voor de chronisch psychiatrische patiënt’, Tijdschrift voor psychiatrie, 1993, 477-483. VAN DE VEN, F., MIEDEMA, A., TACK, H. en KRUISINGA, S., ‘Sluitend netwerk voor de meest kwetsbaren.’, Passage, 1998, 213-218. VAN HECKE, W., ‘Zorgcoördinatie, casemanagement en bemoeizorg. Tussen chaos en orde.’, Tijdschrift voor welzijnswerk’, 2003, 61-62. VAN OENEN, F.J. CLEMENS, B. en VAN DER POST, L., ‘Zorgwekkende zorgmijders: een behandelmodel voor zorgmijdende chronische psychiatrische patiënten’, Maandblad geestelijke gezondheidszorg, 1995, 595- 607. VAN REGENMORTEL, T., ‘Maatzorg: een visie op en een methodiek voor samenwerken met kansarmen’, Samenlevingsopbouw, 1995, 6-18. VAN VREESWIJK, M.F., ’T HOEN, T., TEEUWEN, P.M.G., JONGEDIJK, R.A. en KATTEMÔLLE, M.R.J., ‘Een psychiater als consultatiegever voor eerstelijnshulpverlener’, Tijdschrift voor psychiatrie, 2004, 249-252.
98
VAN WEEGHEL, J. en MOS, M., ‘Een zorgprogramma voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen’, Maandblad geestelijke volksgezondheid, 1999, 1144-1155. VILLA, L., ‘Openheid is het halve werk: Cliënten aan het woord over drempels in de welzijnszorg’, Weliswaar, 2002, 2-4. WAGNER, L.C. en KING, M., ‘Existential needs of people with psychotic disorders in Pôrto Alegre, Brazil’, British journal of psychiatry, 2005, 141-145. Internetbronnen X, (s.d.) ‘Beschut wonen’ in Zorgaanbod [WWW]. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/beschutwonen.aspx [05/04/10] X, (s.d.) ‘Doelgroep’ in Netwerk psychiatrische zorg in de thuissituatie Regio Groot-Gent [WWW]. Netwerk psychiatrische zorg in de thuissituatie Regio Groot-Gent: http://www.psytzgent.be/netwerk%20psychiatrische%20thuiszorg%20Gent.htm [26/04/10]
X, (s.d.) ‘Over het ReHabteam’ in Rehabteam Amsterdam [WWW]. Rehabteam Amsterdam: http://www.rehabteam.nl/rehabteam.htm [22/04/2010] X, (s.d.) ‘Psychiatrische verzorgingstehuizen’ in Zorgaanbod [WWW]. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/pvt.aspx [03/05/10]
I
Bijlagen Vragenlijst respondenten werkzaam in een psychiatrisch ziekenhuis/centrum Algemeen deel: 1. Wat verstaat u onder kwetsbare groepen met een psychiatrische problematiek? 2. Maakt deze doelgroep een groot deel uit van het totaal aantal mensen in uw inrichting? 3. Hebt u het gevoel dat deze doelgroep terecht kan in uw inrichting? 4. Welke houding wordt er tegenover deze doelgroep aangenomen? 5.Vindt u psychiatrische ziekenhuizen een geschikte omgeving voor deze doelgroep? 6. Zou u andere initiatieven aanraden in plaats van het psychiatrisch ziekenhuis? Drempels: 7. Welke drempels ervaart de cliënt om toegang te vinden tot jullie instelling? 7.1. Welke drempels ervaart men met betrekking tot de eigen persoon, namelijk de houding die men heeft tegenover de GGZ? 7.2. Welke drempels ervaart men met betrekking tot de organisatie? 7.3. Welke drempels ervaart men met betrekking tot de relatie hulpverlener/cliënt? 8. Hebt u het gevoel dat één van deze drempels overheerst? Stigma: 9. Wordt deze doelgroep op een of andere manier gestigmatiseerd volgens u? 10. Wanneer een persoon in uw instelling verblijft, zal dit het stigmatiseringsproces beïnvloeden? 11. Kan u of andere hulpverleners een rol spelen in het verminderen van dit stigma? 12. Hebt u het gevoel dat hulpverleners in de GGZ de cliënt meer of minder stigmatiserend zullen benaderen dan de bevolking in het algemeen? Aanbevelingen: 13.Welke mogelijke aanbevelingen zou u voorstellen om een betere aansluiting met deze groep te bereiken en om deze drempels weg te werken?
II
Vragenlijst respondenten uit de kwetsbare groep met een psychiatrische problematiek Persoonskenmerken 1. Geslacht: man/vrouw 2. Leeftijd 3. Burgerlijke staat 4. Kinderen 5. Nationaliteit 6.Vanwaar komt uw voornaamste inkomen? 7. Heeft u een vaste verblijfplaats? Problematiek 8. Gebruikt u drugs of alcohol? 9. Hoelang kampt u al met psychiatrische problemen? 10. Hoe oud was u bij uw eerste (residentiële) opname? 11. Wat vindt u van uw geestelijke gezondheidstoestand? Algemeen deel: Gebruik van de GGZ 11. Bent u ooit al in contact geweest met de GGZ? 12.Hebt u op dit moment contact met de GGZ? 13. Indien er contact met de GGZ is, is dit contact dan regelmatig? 14. Wat was de doorslaggevende/belangrijkste reden om naar de GGZ te gaan? 15. Bent u tevreden over de hulp die u er krijgt en is deze afgestemd op uw noden en behoeftes? 16. Hebt u het gevoel dat er voldoende tijd wordt gemaakt om naar u te luisteren? 17. Had u vroeger contact met de GGZ, maar hebt u dit stopgezet? 18. Indien er contact met de GGZ was, had dit stopzetten dan te maken met de complexiteit van uw problemen?
III
19. Zijn er andere diensten, behalve de GGZ, waar u contact mee heeft? 20. Indien er nog contact is met andere diensten, welke zijn deze diensten? Drempels in de hulpverlening 21. Wat ervaart u als een obstakel/moeilijkheid om in contact te komen met de GGZ… in verband met de organisaties? 21.1. Was u onzeker over de plaats waar u hulp kon krijgen? 21.2.Was het moeilijk om hulp te verkrijgen ten gevolge van afstands- of vervoersproblemen? 21.3. Was u bezorgd om de kosten? 21.4. Had u moeite met de vaak complexe administratie van diensten? in verband met de houding van de doelgroep? 21.5. Wou u het probleem alleen oplossen? 21.6. Dacht u dat het opzoeken van professionele hulp te veel tijd zou innemen of voor te veel problemen zou zorgen? 21.7. Was u bezorgd om wat anderen zouden denken van u als u hulp zou zoeken? 21.8. Was u bezorgd dat uw ouders, partner of anderen zouden te weten komen dat uw problemen heeft, als u voor hulp keek? 21.9. Had u schrik dat men u zou discrimineren? 21.10. Was er een andere reden waarom u geen hulp zocht? in verband met de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager? 21.11. Heeft u het gevoel dat de hulpverlener geen tijd heeft om naar u te luisteren? 21.12. Heeft u het gevoel dat de hulpverlener zich niet kan inleven in uw problematiek en dat men zich geen raad weet wanneer er meerdere problemen optreden? 21.13. Is er een taalbarrière aanwezig tussen u en de hulpverlener? 21.14. Bent u van mening dat de hulpverlener zich boven u plaats en dat u op die manier weinig inspraak hebt?
IV
21.15. Bent u bang om afhankelijk te worden van de hulpverlener/hulpverlening? 21.16. Vindt u dat hulpverleners vaak te veel verlangen, terwijl u vindt dat u minder aankan? Aanbevelingen om de toegankelijkheid tot de GGZ te bevorderen 22. Wat ziet u als een tekort in de GGZ? 23. Wat zou er moeten verbeteren of veranderen in de GGZ? 24. Aan wat hebt u specifiek nood binnen de GGZ?