beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense...

17
© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 1 | Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden 45000 ha op zandgronden in de Kempen en de Vlaamse zandstreek. Ongeveer 57% van de oppervlakte van de homogene bestanden van grove den is in privé-bezit, voor Corsicaanse den gaat het om 43%. Van nature zouden hier loofbossen voorkomen van inlandse eiken, berken en beuken met wilde lijsterbes, sporkehout en ratelpopulier als meest typische begeleiders. Veel bosbeheerders zijn ervan overtuigd dat gelijkjarige monoculturen van dennen met een kaalkap en een heraanplant met den om de vijftig jaar niet meer relevant zijn. Ze zijn dan ook niet bijster enthousiast over homogene dennenbossen, die als iets statisch en weinig rendabel worden beschouwd. Aan een dennenbos kan je nu eenmaal niet veel veranderen… …maar door het toepassen van een duurzaam bosbeheer kun je als boseigenaar opnieuw zin krijgen in je bos en in het beheer ervan. Als bosbeheer neem je immers ongetwijfeld meer genoegen in het werken in bossen met een rijke structuur en menging van soorten. De uitdaging bestaat er daarom uit om in onnatuurlijke homogene bossen, door gerichte tussenkomsten, de ontwikkeling van een meer gevarieerd en natuurlijker bostype te stimuleren. Deze fiche geeft je een overzicht van de geschiedenis van onze dennenbossen, van hun functioneren en van duurzame beheermaatregelen. Niet alleen het bos, maar ook de beheerder, zal er wel bij varen!

Transcript of beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense...

Page 1: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 1 |

Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen

In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden 45000 ha op zandgronden in de

Kempen en de Vlaamse zandstreek. Ongeveer 57% van de oppervlakte van de homogene bestanden van grove

den is in privé-bezit, voor Corsicaanse den gaat het om 43%. Van nature zouden hier loofbossen voorkomen

van inlandse eiken, berken en beuken met wilde lijsterbes, sporkehout en ratelpopulier als meest typische

begeleiders.

Veel bosbeheerders zijn ervan overtuigd dat gelijkjarige monoculturen van dennen met een kaalkap en een

heraanplant met den om de vijftig jaar niet meer relevant zijn. Ze zijn dan ook niet bijster enthousiast over

homogene dennenbossen, die als iets statisch en weinig rendabel worden beschouwd. Aan een dennenbos

kan je nu eenmaal niet veel veranderen…

…maar door het toepassen van een duurzaam bosbeheer kun je als boseigenaar opnieuw zin krijgen in je bos

en in het beheer ervan. Als bosbeheer neem je immers ongetwijfeld meer genoegen in het werken in bossen

met een rijke structuur en menging van soorten.

De uitdaging bestaat er daarom uit om in onnatuurlijke homogene bossen, door gerichte tussenkomsten, de

ontwikkeling van een meer gevarieerd en natuurlijker bostype te stimuleren. Deze fiche geeft je een overzicht

van de geschiedenis van onze dennenbossen, van hun functioneren en van duurzame beheermaatregelen.

Niet alleen het bos, maar ook de beheerder, zal er wel bij varen!

Page 2: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 2 |

GESCHIEDENIS VAN DE KEMPENSE NAALDBOSSEN 1. Van oerbos naar cultuurlandschap

Na de ijstijden, zo’n 10.000 jaar geleden, ontwikkelde de toendra zich eerst tot een taigabos met grove den en

berk. Dat ruimde plaats voor een loofwoud, gedomineerd door soorten als eik, berk, linde en later ook beuk.

Vanaf ongeveer 5000 jaar geleden begon de mens een grotere invloed uit te oefenen op het landschap en

werd het gesloten oerbos steeds meer vervangen door een cultuurlandschap.

Tussen de 13e en de 19e eeuw breidde heide zich enorm uit, hoewel de paarse heidevlaktes waarschijnlijk pas

uit de 18e eeuw stammen. Dat kwam omdat de landbouw op die arme gronden geleidelijk aan steeds inten-

siever werd. Er was een groeiende bevolking te voeden (graan en vlees) en een belangrijke textielindustrie

(wol) te bevoorraden. Om de vruchtbaarheid van de akkers op peil te houden werd dierlijke mest in de pot-

stal massaal aangevuld met strooisel, de zogenaamde plaggen, van de omliggende woeste gronden. Die gron-

den werden bovendien begraasd door schaapskuddes.

2. Massale bebossing van heide en marginale akkers in de 19de eeuw Halfweg de 19e eeuw viel de industriële ontwikkeling van België samen met diepe crisissen in de landbouw.

De graanteelt op zandgronden kon niet op tegen goedkoop ingevoerd buitenlands graan en er was een grote

vraag naar hout van matige, uniforme afmetingen voor industriële verwerking. Al van in de 17e eeuw werd op

kleine schaal grove den aangeplant.

Tegen 1800 werden in de zandstreken in Vlaanderen kleine bosperceeltjes op marginale akkertjes of op de

heide aangetroffen (kaart van graaf de Ferraris, 1775). Het strooisel van die plantages ging met de heideplag-

gen mee de potstal in.

Vanaf 1850 bleek grove den ideaal voor de massale bebossing van de heiden en de slechtste akkergronden.

Grove den is een robuuste pionierboomsoort die gemakkelijk gekweekt kan worden en zelfs in gure omstan-

digheden op arme grond van open vlaktes geplant kan worden. Het hout ervan was bovendien uiterst ge-

schikt als stuthout voor de Belgische steenkoolmijnen, die eerst in Wallonië en later in Limburg sterk op-

kwamen. De productieve Corsicaanse den was ook al van in de 19e eeuw bekend als bosboom, maar vooral

tussen 1930 en de jaren zeventig werden kaalkappen van bestaande grove dennenbossen met Corsicaanse

den beplant. Verschillende heidevlaktes werden na WOII met Corsicaanse den beplant.

Amper 9000 ha van de huidige 80.000 ha bos op zandgronden in heel Vlaanderen was eind 18e eeuw ook

bos en is altijd bos gebleven. Een groot deel van die 9000 ha bestaat uit vroege aanplantingen van grove den.

De oppervlakte oud bos, bos dat mogelijk al in de middeleeuwen (loof)bos was, is dus heel erg beperkt op

zandgronden. Het gros van de huidige dennenbossen was voordien geen bos, maar wel heide of akker.

3. Beheer met oog op mijnhoutproductie

Traditioneel werden jonge dennenzaailingen geplant op de heide of op een kaalkap. Natuurlijke verjonging

komt vóór de jaren tachtig maar heel zelden voor. Na een vijftiental jaren werden de onderste takkransen

opgesnoeid en werd een eerste keer gezuiverd. Daarna werd regelmatig een zogenaamde laagdunning uitge-

voerd, waarbij kleine, dode en slechtgevormde dennen en ook spontane loofbomen werden weggehaald.

Page 3: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 3 |

Een kaalkap volgde op veertig- tot zestigjarige leeftijd, wat een grote hoeveelheid stamstukken van matige en

uniforme afmetingen opleverde. Dat mijnstuthout of pulphout kon voor een aanzienlijke prijs verkocht wor-

den en tot de jaren zeventig waren arbeidskrachten voor de bosbouw goedkoop. De kaalkap werd geruimd,

eventueel werden stronken gerooid en er werd opnieuw geplant of soms gezaaid.

4. Na het sluiten van de mijnen…

Na de mijnsluitingen en met de sterke toename van de arbeidskosten na 1970 viel de rentabiliteit van den-

nenbos in een kaalkap-herplantsysteem helemaal weg. De bestanden bleven op stam en het onderhoudsbe-

heer bleef vaak achterwege.

De oliecrisissen deden de brandhoutverkoop gedurende een korte periode opflakkeren. Veel dennenbossen

kregen ook een recreatieve bestemming. Er werden weekendhuisjes in de bossen gebouwd of de gronden

werden verkaveld voor woningbouw.

Het laatste decennium is er opnieuw interesse voor bosbeheer in dennenbossen. Er is een vrij stabiele afzet-

markt voor dennenhout, met een matige maar vrij zekere prijszetting voor bulkhout en industrieel zaaghout

van gemiddelde afmetingen. Zwaarder zaaghout haalt in verhouding tot het dunnere hout echter geen goede

meerprijs. De exploitatiekosten worden beperkt door hooggemechaniseerde oogstmachines te gebruiken.

Bovendien stimuleren de o.a. de Bosgroepen eigenaars om opnieuw met hun bos bezig te zijn.

HOE FUNCTIONEERT EEN DENNENBESTAND?

Een (dennen-)bestand kan verticaal opgedeeld worden in een boomlaag, een struiklaag en een kruidlaag met

verjonging (zie figuur). In deze volgorde vangen de verschillende lagen licht om te groeien. De dichtheid van

een bovenliggende laag bepaalt hoeveel licht overblijft voor de lagen eronder. Min of meer hetzelfde gaat op

voor de wortels in de bodem.

De belangrijkste boomsoorten in onze bossen op zandgrond hebben elk een eigen temperament dat bepaalt

hoeveel groeiruimte (licht, wortelruimte) ze nodig hebben om te verjongen, om te overleven en om naar de

boomlaag door te groeien en zich daar te handhaven. Voor bosbouw is het niet alleen belangrijk of een soort

groeit in een bestand, maar ook hoe die soort groeit (stamvorm, vitaliteit). Er worden dus bijkomende vereis-

ten opgelegd.

Hieronder vind je de relevante bestandskenmerken terug voor een typisch naaldbos op zandgrond. Hoe de

groeiruimte wordt ingenomen door soorten in de kruidlaag met eventuele verjonging, de struiklaag en de

boomlaag, vertelt hoe het bestand op een bepaald moment functioneert.

Page 4: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 4 |

1. Boomlaag – Dennen

Dichtheid en dunningsregime

In Kempense naaldbossen bestaat de boomlaag hoofdzakelijk uit grove of Corsicaanse den. In een volledig

gevulde boomlaag met dennen tussen 40 en 60 jaar oud, sterven de dennen erg langzaam af. Zelfs met een

piepklein kroontje blijven de meeste overleven.

Bestanden rond 60 jaar met stamtallen boven 800 per ha zijn dicht te noemen, onder de 350 per ha zijn ze

eerder ijl. In de meeste dennenbestanden ontstaat zeker rond deze leeftijd groeiruimte voor een onderetage,

vooral als er gedund wordt.

Bij een zelfde dichtheid van het bestand houden Corsicaanse dennen gewoonlijk makkelijker een diepe kroon

dan grove dennen. Deze kroondiepte is een goede graadmeter voor het dunningsregime in het verleden. Er

wordt vandaag vastgesteld dat het overgrote deel van de Vlaamse dennenbestanden zwak of matig gedund

werd, met de nadruk op het wegnemen van onderstandige bomen1. Echte hoogdunning2 werd zelden toege-

past. Daarvoor moeten dominante bomen gekapt worden om andere dominante bomen veel groeiruimte te

geven. Echt diepe dennenkronen kom je daarom niet vaak tegen.

1 zie p. 11 2 zie p.11

kruidlaag en verjonging

struiklaag

boomlaag

Page 5: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 5 |

Productie

De dennen kunnen als bestand een hoge productie hebben, terwijl elk van de bomen in een dichtgehouden

bestand weinig individuele groeiruimte heeft, en dus een erg kleine kroon en een geringe stamaangroei.

De volumeaanwas per ha wordt vooral door de bodemrijkdom bepaald. Die kan je afleiden uit de bereikte

boomhoogte. Rond 50 jaar is een zandige standplaats waar de toppen van de dennen minder dan 16 m hoog

zijn arm te noemen, het ingroeien van loofbomen zal hier redelijk traag verlopen, de reactie op ingrepen is

eerder traag. Zijn de dennen hoger dan 20 m dan is de groeiplaats voor een zandgrond eerder rijk en is ook

een goede groei van loofbomen te verwachten.

Op erg natte zandgronden kan de hoogtegroei van de dennen door een hoge grondwatertafel beperkt worden.

Dit zijn standplaatsen waar (zachte) berk, maar ook zomereik en wat zwarte els en sommige wilgensoorten

van nature groeien. Het Elzen-Eikenbos en vooral het Berkenbroek die hier van nature groeien hebben een

hoge natuurwaarde, ook al omwille van hun zeldzaamheid. Een hoge houtproductiedoelstelling zal je op deze

plaatsen nooit kunnen waarmaken.

Om van een bosbouwkundige meerwaarde te kunnen spreken moeten, naast een redelijke bodemrijkdom,

ook voldoende kwaliteitsbomen te vinden zijn. Het aanduiden van de toekomstbomen3 in de boomlaag door-

heen het bestand met eerder strenge criteria is hiervoor een goede oefening. Bij dennen moet de onderste 8

m van de stam kaarsrecht zijn en liefst ook met weinig of fijne takstompjes. Bovendien moet de kroonomvang

minstens gemiddeld zijn. Als er vlot 30 kwaliteitsbomen per ha kunnen gevonden worden, kan een doelstel-

ling van dik laaghout van den zeker verantwoord worden.

2. Boomlaag-loofbomen

De verwachting rond spontane verjonging van inheemse loofboomsoorten in dennenbestanden is belangrijk

bij bosomvorming. Kiemplanten van de gewenste soorten zijn hiervoor de meest tastbare aanwijzing.

Maar om zeker te zijn van aanvoer van zaad, op het ogenblik dat je als beheerder groeiruimte creëert door

beheeringrepen, moeten er zaadbomen in de boomlaag staan. In een dennenbos is dat vaak een oude eiken-

houtkant aan de bosrand, een brandsingel, een (verwaarloosde) dreef of een vochtigere plek waar de dennen-

aanplanting indertijd niet goed lukte en waar bijvoorbeeld berken en sporkehout groeien.

3 zie p. 11

Page 6: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 6 |

Vaak hebben de aanwezige loofbomen geen waardevolle onderstammen, maar toch is het ruim vrijstellen van

hun kronen een goede maatregel om hun bloei en zaadzetting te bevorderen. Oudere eiken en vooral berken

in dennenbos geven overigens een goede indicatie door de groeikracht van de standplaats. Staan er berken

van vlot 18 m, dan kan je gerust zijn over de groeikracht van inheemse loofbomen op zandgronden in dit

bestand.

3. Struiklaag

Enerzijds kunnen elementen in de struiklaag op lange termijn de struiklaag blijven vormen, ofwel gebruikt

worden om door te groeien naar de bovenetage. Anderzijds kunnen ze ook groeiruimte innemen die nodig is

voor verjonging en dus een reden zijn waarom zich geen verjonging vestigt.

• Vooral bossen waarin Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik over aanzienlijke oppervlaktes ho-

mogene struiklagen vormen, zorgen voor problemen.

• Wilde lijsterbes, zomereik en sporkehout in de struiklaag of bijgemengd in verjongingen is positief.

• Een gesloten struiklaag van (kwijnende) berken kan het ingroeien van verjonging belemmeren, bij-

voorbeeld na groepenkap of een stevige dunning. Op zich kan deze struiklaag onder een dennenbe-

stand dat nog lang mag blijven zeker positief zijn.

• Het ontbreken van enige zomereiken die spontaan in de struiklaag zijn geraakt, kan wijzen op hoge

reewilddruk, op het ontbreken van zaadbomen of van groeiruimte onder een te gesloten boomlaag.

4. Kruidlaag en verjonging

Weinig of geen bodemvegetatie

Weinig of geen bodemvegetatie in de zomer wijst er meestal op dat de beschikbare groeiruimte volledig door

de boomlaag en/of de struiklaag wordt ingenomen. Dit is kenmerkend voor jonge, ongedunde dennenbe-

standen tot 30 jaar of bestanden met een hoge bedekking van Amerikaanse vogelkers of Amerikaanse eik in

de struiklaag of de boomlaag.

In deze omstandigheden zijn er weinig kansen voor de vestiging en doorgroei van verjonging. Maak je in een

dergelijk bestand plots veel groeiruimte, bijvoorbeeld door een dunning, of door een bestrijding van exoten,

dan is massale verjonging van de dennen zelf of van andere soorten met zaadbomen in de buurt te verwach-

ten (wilde lijsterbes, berk). Hier is het dus belangrijk om klaar te staan en die verjonging al dan niet onmid-

dellijk te benutten voor een volgende bosgeneratie.

Grasmat

Bij de dennenbossen met een echte grasmat is het onderscheid tussen pijpenstrootje en bochtige smele be-

langrijk.

Op drogere plekken laat bochtige smele de vestiging van boomzaailingen vlot toe, vooral van zomereik, wilde

lijsterbes en sporkehout. Dennen- en ook berkenzaailingen willen hierin wel eens uitdrogen tijdens de eerste

zomer na vestiging.

Page 7: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 7 |

Een gesloten mat van pijpenstrootje kan de vestiging van boomzaailingen erg remmen. Als er dan ook nog

reevraat optreedt, kan de opkomst aan een verjonging erg lang duren en ijl zijn. Bedenk ook dat uitgesproken

laagtes op zandgrond met pijpenstrootje soms historische vennen of venige slenken aanduiden. Vaak vind je

hier ook erg diepe greppels. Dit zijn potentiële toplocaties voor natuurontwikkeling via venherstel of ontwik-

keling van Elzen- Eikenbos of Berkenbroek.

Adelaarsvaren

Een gesloten adelaarsvarenvegetatie onder een dennenbos, algemener op de zandgronden in het noorden van

Oost-Vlaanderen dan in de Kempen – kan alle ontwikkeling blokkeren. Vestiging van boomzaailingen is on-

waarschijnlijk, tenzij de adelaarsvaren nog vrij ijl staat en er bijvoorbeeld ook pijpenstrootje, stekelvaren of

braam tussenstaat. Adelaarsvaren kan sterk uitbreiden als je dunningen uitvoert in je dennenbestand.

Stekelvaren

Vegetaties met veel stekelvarens vind je algemeen in productieve Corsicaanse dennenbestanden. De Corsi-

caanse dennen geven veel dood (tak)hout op de bodem en een gesloten, (lucht)vochtig klimaat, ideaal voor

varens. Stekelvarens vormen geen belemmering voor boomverjonging en kunnen snel afnemen bij het ijler

worden van een dergelijk bestand door bv. sterke dunning of groepenkap.

Bramen

Een typisch fenomeen is dat braam als eerste toeneemt na een eerste dunning in voorheen gesloten dennen-

bestanden. Dit tot grote ergernis van vele beheerders en eigenaars. In tegenstelling tot pijpenstrootje en ade-

laarsvaren blijken bramenvegetaties na een (onbepaald) aantal jaren hun vitaliteit te verliezen. Vaak gebeurt

dat wanneer beschaduwing opnieuw toeneemt of door een roestaantasting (Phragmidium violaceum). Dat is

het ogenblik waarop loofboomzaailingen zich toch vestigen en dan bescherming van de bramen krijgen tegen

reevraat. De ergste problemen treden op in aanplantingen (van zomereik) of geslaagde verjongingen (van

berk) die net na de kapping in de interessantste fase zijn voor bramen, met veel licht en voedingsstoffen. Een

mogelijkheid is de bramen maaien na één of twee groeiseizoenen en dan pas verjonging of aanplanting indu-

ceren. Let daarbij op dat afgemaaide kiemlingen van berk die mogelijk tussen de bramen staan, wel opnieuw

uitschieten, maar dan scheve stamvoeten ontwikkelen.

Mix

In oudere dennenbebossingen (bv. van voor 1900) of op plaatsen waar vroeger loofbos groeide voor er den-

nen werden geplant, is soms een gemengde kruidachtige vegetatie aanwezig van alle bovengenoemde soor-

ten: grassen, varens, bramen en vaak ook blauwe bosbes. In deze omstandigheden kiemen vrijwel alle loof-

boomsoorten vlot, maar niet in erg hoge dichtheid. Vooral zomereik (en wintereik) heeft hier erg goede

kansen, ook al omdat het voedselaanbod voor reewild hier breed is, zodat niet alle zomereikenverjonging

afgeknaagd wordt.

Page 8: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 8 |

Verjonging

Het optreden van verjonging onder een dennenbestand zegt heel wat over de te verwachten ontwikkelingen.

Het is een must om eens met de neus op de grond te snuffelen en te kijken of er éénjarige kiemplanten van

een aantal soorten staan. Niet zelden zijn het er erg veel.

Toch groeien de meeste van hen onder een dennenbestand niet door. Bij een aantal soorten is het erop of

eronder, eenmaal de eindscheut afgebeten door muizen, hazen, reeën of door droogte of lichtgebrek geraakt,

sterft de hele kiemplant af. Vaak worden ze jaarlijks vervangen door nieuwe kiemplanten uit vers gevallen

zaad. Dit geldt voor grove den en ook wel voor berk, sporkehout en Amerikaanse eik.

Zomereik, wilde lijsterbes en Amerikaanse vogelkers kunnen jarenlang overleven door telkens nadat de eind-

scheut afsterft opnieuw een scheutje te vormen. Ze staan als het ware te wachten tot ze een jaar of drie na

elkaar toch kunnen doorgroeien (bv. door een verschuiving van territoria van reeën, een sterke oplichting van

het bovenscherm, een voldoende afscherming door een braamstruweel of een paar vochtige zomers) tot bui-

ten de gevarenzone.

Of een soort al kiemplanten of jonge zaailingen in een dennenbestand heeft, voorspelt niet alles over de te

verwachten spontane verjonging. Maar als je als beheerder begrijpt waarom ze niet doorgroeien, kan je daar

mogelijk op ingrijpen (gericht afschot van reewild, wildraster, dunning in de boomlaag of struiklaag).

Wildbescherming

In dennenbossen waar over grote oppervlakte onder het dichte dennenscherm weinig vegetatie voorkomt,

werkt een verjongingsgroepje van loofbomen als een magneet op het wild. In die situaties kan het nodig zijn

om de verjongingsoppervlaktes tijdelijk af te rasteren. Een dergelijk raster moet ongeveer 2 meter hoog zijn

om reeën tegen te houden. Het gebruik van prikkeldraad is uitdrukkelijk verboden in bossen.

Als na enkele decennia voldoende verjongingsgroepen voorkomen zal de druk op de zaailingen automatisch

afnemen. De draagkracht van het bos wordt zo verhoogd tot die aangepast is aan de wildstand.

Indien de beheerder een rijk gestructureerd, ongelijkjarig en gemengd bos laat ontwikkelen, zal enerzijds de

wilddruk op de verjonging afnemen en anderzijds zal de aanvoer van zaden en het aantal geschikte kiemsi-

tuaties voor loofboomsoorten toenemen en constant groot zijn. De kans op overleving voor verjonging van

loofbomen zal zeker toenemen.

In Vlaanderen gaat het voornamelijk om vraatschade door ree, haas en konijn. Soms kunnen ook muizen

schade aanrichten aan jong plantsoen, maar dit is meestal beperkt tot nieuwe aanplantingen buiten het bos.

Wild mag door bosbeheerders zeker niet beschouwd worden als een noodzakelijk kwaad. Reeën, hazen, ko-

nijnen en muizen horen in een natuurlijk bos thuis. In feite is het de onnatuurlijke situatie van onze soor-

tenarme, onrijpe dennenbossen die het probleem stelt. In zulke situaties wordt de draagkracht van het bos

overschreden. Reewild en hazen hebben afwisseling nodig op hun menu en juist daarom vreten ze aan de

weinige en verspreid voorkomende loofboomzaailingen.

Page 9: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 9 |

TEMPERAMENT VAN BOOMSOORTEN

Voor het functioneren van een dennenbestand is het temperament van de hoofdrolspelers belangrijk: zowel

als zaad, kiemplant, jonge zaailing als volwassen boom.

Berk is een extreme lichtboomsoort. Dat geldt nog sterker voor de zeldzamere ratelpopulier en boswilg.

Zaailingen kunnen in diepe schaduw kiemen, maar sterven dan af of gaan kwijnen.

Berk verjongt weinig of niet onder volwassen berken. Een struiklaag met veel berk onder een dennenscherm

komt wel vaak voor en kan jaren standhouden. Maar de echte niche van berk is een grote open plek. Deze

wordt ingepalmd door zaailingen die jaar na jaar doorgroeien tot ze minstens de hoogte van het omringende

dennenbos hebben bereikt. Als een vitale groei tot een leeftijd van 50-60 jaar beoogd wordt, zodat in de on-

derstam kwaliteitshout kan groeien, dan moet er voldoende groeiruimte zijn voor de kronen. Ze mogen geen

hinder ondervinden van overstaande dennen, maar ook niet van te opdringerige berken rondom zich. De

zelfdunning is dan ook heel sterk bij berken.

Zomereik verdraagt meer schaduw dan berk, maar het blijft een lichtboomsoort. Zomereiken kunnen wel

vitaal reageren op meer licht, nadat ze jaren onder een scherm hebben gestaan. Jonge zomereiken groeien

ongeveer even goed in een opening als onder een gedund dennenscherm van bv. 300 bomen per ha. Onder

scherm groeit zomereik uiteindelijk over de andere inheemse loofboomsoorten, uitgezonderd beuk. In grote

openingen groeien de andere inheemse soorten veel sneller in de hoogte en kunnen ze de zomereiken doen

afsterven.

Wilde lijsterbes en sporkehout verjongen vlot onder een gedund dennenscherm en ook in bestandsope-

ningen. Vaak reageren deze soorten het snelst na een stevige dunning of een vogelkersbestrijding in een

voordien onbeheerd dennenbestand. Net als zomereik delven ze in grote openingen of op kaalslagen wel het

onderspit als de snelgroeiende berken of grove dennen hun kronen sluiten. Reeën bijten niet alleen graag aan

de twijgen van beide soorten, maar van vrijwel alle lijsterbessen in dennenbossen is aan de stamvoet ooit de

schors geschild of stukgeveegd. Hoewel grove den massaal kan kiemen onder eigen scherm, is de groei erg

traag als het scherm daarna niet weggenomen wordt. Zomereik, wilde lijsterbes en sporkehout groeien in

onderetages over de dennen heen. In grotere openingen of op kaalslagen hoeft grove den het enkel af te leg-

gen tegen berk.

Corsicaanse den verjongt moeizaam en de zaailingen groeien de eerste jaren zo traag dat ze het tegen alle

andere soorten afleggen, ook tegen zaailingen van grove den. Eigenlijk kan je Corsicaanse dennenverjonging

enkel verwachten onder homogene Corsicaanse dennenbestanden of op kaalslag volledig omringd door Cor-

sicaanse dennenbestanden.

Amerikaanse eik is de meest concurrentiekrachtige soort op zandgrond. Enkel voor beuk moet hij onder-

doen, maar beuk zaait veel moeizamer uit in dennenbossen en is er vandaag nog vrij zeldzaam. Hoewel Ame-

rikaanse eik minstens zo lastig kan zijn bij bosomvorming als Amerikaanse vogelkers, blijft de massale zaad-

verspreiding van de zware eikels toch vooral beperkt tot de onmiddellijke omgeving van volwassen

zaadbomen. Amerikaanse eik kan onder een dennenscherm gestaag doorgroeien als tweede etage en de over-

Page 10: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 10 |

staande dennen van onder uit ‘inpakken’. Bij tamme kastanje kan dit ook waargenomen worden. Zowel kiem-

lingen als opslag op stronken van Amerikaanse eik zijn erg gevoelig voor reevraat. Vaak vind je hele tapijten

van kiemplanten en maar heel sporadisch zaailingen van meer dan een meter hoog. Vooral op de plaatsen

waar grotere Amerikaanse eiken gekapt worden, is massale opkomst van zaailingen en stronkopslag te ver-

wachten. Als dat over grote oppervlakte gebeurt, kunnen de reeën het vaak niet bijhouden.

Amerikaanse vogelkers (foto) staat genoegzaam bekend als belangrijke spelbreker bij beheer van den-

nenbos op zandgronden. Met Amerikaanse eik vormt hij de belangrijkste van de ‘agressieve exoten’.

Page 11: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 11 |

BESTRIJDING VAN AMERIKAANSE VOGELKERS

Je kunt Amerikaanse vogelkers op verschillende manieren bestrijden

Rooien

Rooien is het verwijderen van de volledige plant inclusief het wortelstelsel, en is veruit de radicaalste me-

thode. Ze heeft als nadeel dat de bodem ernstig wordt verstoord en dat zo een ideaal kiembed voor nieuwe

vogelkerszaailingen ontstaat. Bovendien is manueel rooien zeer arbeidsintensief en kan het enkel toegepast

worden op zaailingen en jonge bomen tot ongeveer 1 meter.

Ringen

Ringen is het verwijderen van de bas van een boom over een bepaalde breedte rondom de stam (ongeveer

10-20 cm). Hierdoor wordt de sapstroom van de boom onderbroken en sterft de boom door gebrek aan

voedsel. Het ringen gebeurt op borsthoogte, en vaak met een cambiflex, een speciaal hiervoor ontworpen

instrument bestaande uit een schaafmes en een stalen borstel

Glyfosaatbehandeling

Een herbicidebehandeling is veruit de meest gebruikte methode en kan op verschillende manieren gebeu-

ren.

• Hak en Spuit (stambehandeling)

Bij de hak- en spuitmethode wordt met een spuitbus een 5% glyfosaatoplossing aangebracht in met

een bijl gemaakte inkepingen. Met een smalle bijl worden op heuphoogte onder een hoek van 45

graden regelmatig rond de stam inkepingen aangebracht. Per vijf centimeter stamdiameter wordt

één inkeping gemaakt Met een spuitfles wordt in deze inkepingen glyfosaat gespoten (5% glyfosaatoplos-

sing).

• Stobbebehandeling

Bij deze methode wordt de boomstam met een bosmaaier of kettingzaag afgezaagd, waarna de

stobbe ingesmeerd wordt met een glyfosaatoplossing van 18 g actieve stof/l (5% of 7% oplossing

afhankelijk van het gebruikte product). Er wordt het best gezorgd voor één en een zo groot mogelijk

zaagvlak. Zagen op heuphoogte met een handzaagje kan de eigenaar een bosmaaier en veel arbeid

besparen!

• Bladbehandeling

De bladeren van de Amerikaanse vogelkers worden besproeid met een glyfosaatoplossing.

Opvolgingsbeheer Na het toepassen van een bestrijdingsmethode is het zeer belangrijk om een opvolgingsbeheer op te starten.

Controle nadien is de helft van het werk! Zeker wanneer de bestrijding gebeurt via het brandhoutcircuit, wat

trouwens zeer goede resultaten kan opleveren. In de meeste gevallen is opvolging en nabehandeling tot 3

Page 12: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 12 |

jaar na de bestrijding geen overbodige luxe.

Jammergenoeg blijkt vogelkersbestrijding soms dweilen met de kraan open. Aangezien er vaak zaadbomen

op aangrenzende percelen voorkomen die niet bestreden worden, is het zeer moeilijk om Amerikaanse vo-

gelkers te controleren. Samenwerking tussen eigenaars van verschillende bospercelen is dan ook zeer be-

langrijk!

Het is duidelijk dat het vrijwaren van de verjonging voor overwoekering van Amerikaanse vogelkers extra

kosten met zich meebrengt. Kosten die zich blijven herhalen zolang deze exoot niet helemaal onder controle

is gebracht.

Het bestrijden van Amerikaanse vogelkers is een onrendabele beheermaatregel waarvoor je beroep kunt

doen op je bosgroep. Vogelkersbestrijding door de arbeidersploeg van de bosgroep kost een boseigenaar

maximum 100euro/ha. Er worden hogere tarieven aangerekend als het hout ook gestapeld moet worden. De

nabehandeling in jaar 1 is inbegrepen.

Bestrijding van Amerikaanse vogelkers moet planmatig en vooral goed doordacht uitgevoerd worden, en op

boscomplexniveau gecoördineerd. Het is erg belangrijk om een stap vooruit te denken: wat kun je spontaan

verwachten als alle vogelkers verwijderd is?

• Als er precies door de bestrijding goede kiemomstandigheden komen voor inheemse loofbomen, kan

een combinatie met een wildraster of een sterke dunning in de dennen een vlotte start voor bosom-

vorming opleveren.

• Zonder zaadbomen van inheemse loofbomen in de buurt of onder hoge reewilddruk, zouden de den-

nen zelf wel eens massaal kunnen kiemen onder eigen scherm of zouden niet bestreden zaadbomen

van exoten vanuit naburige bestanden de lege ruimte weer snel kunnen innemen. Aanplanting van in-

heemse soorten kan uitkomst bieden, maar je kunt ook overwegen om niets te doen en bestrijdingsin-

spanningen eerst op zones met meer perspectieven te richten.

DUNNEN: DÉ BOODSCHAP VOOR DE ONTWIKKELING VAN EEN RIJP EN GEVARIEERD BOS! Veel beheerders gaan er van uit dat dennen op veertig- à vijftigjarige leeftijd ‘versleten’ zijn. In openbare

bossen komen nochtans grove dennenbestanden voor van 90 jaar oud die nog gestaag doorgroeien. In Neder-

land, Duitsland en Polen staan bossen van grove den met een leeftijd van meer dan 150 jaar en stamomtrek-

ken van 200 cm, waar nog geen enkele reden is om een eindkap te doen. Om dergelijke ouderdom en afme-

tingen te bereiken hebben de kronen van grove en Corsicaanse den veel licht nodig.

Dunnen is zowat de belangrijkste beheermaatregel die je als bosbeheerder ter beschikking hebt om de bo-

sontwikkeling te sturen. Bij een dunning worden een aantal bomen gekapt of geveld en deze houtoogst levert

meestal wat centen op (foto). De overblijvende bomen krijgen daardoor meer groeiruimte, waardoor de eco-

nomische kwaliteit en de stabiliteit van je bos verbetert. Dunnen laat je ook toe om te sturen in de menging

van je bos. Bovendien brengt een dunning ook licht op de bodem. Hiermee ontstaat ruimte voor verjonging,

voor kruiden en struiken, en voor de op licht en warmte gestelde diersoorten.

Page 13: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 13 |

Van laagdunning naar hoogdunning…

• Laagdunning: je duidt de slechte en kwijnende bomen aan om te kappen. Deze ingreep zal echter niet

veel veranderen aan de verdere ontwikkeling van je bos, het is niet meer dan je bos ‘opkuisen’.

• Hoogdunning: je zorgt voor meer kroonruimte voor de allerbeste bomen in je bos, door het kappen

van de directe concurrenten van deze bomen. De meest waardevolle bomen in het bos kunnen dan

uitgroeien tot krachtige exemplaren met zware stamafmetingen en een hoog aandeel kwaliteitshout.

De onderdrukte, kwijnende en dode bomen blijven in je bos en spelen een belangrijke ecologische rol.

Hoogdunning met toekomstboomselectie

Bij deze efficiënte dunningsmethode wordt de dunning aangeduid in functie van toekomstbomen. Hierbij

worden de toekomstbomen, dit zijn de waardevolste bomen in het bos of de bomen die het eindbestand gaan

vormen, aangeduid met een touwtje of een verfstip.

Afhankelijk van de boomsoort, de standplaats, de dunningsachterstand en de doelstellingen van de bosbe-

heerder kan sterker of zwakker gedund worden. Voor de ‘toekomstboommethode’ is een bosbezetting van 80

tot 100 toekomstbomen per ha een richtwaarde.

Eens de toekomstbomen aangeduid zijn, verlopen de volgende dunningen, ongeveer eens om de vijf jaar,

heel wat simpeler! De ingreep beperkt zich dan tot het wegnemen van de bomen die de ontwikkeling van een

toekomstboom hinderen. Je zorgt er best voor dat bij benadering minimaal de helft van de kroonomtrek vrij

blijft.

Toekomst?

Je hoeft niet enkel bomen met een hoge economische waarde als toekomstboom te selecteren (foto, aandui-

ding toekomstboom). Selecteer hier en daar ook bomen met holtes en lage takken of houd een zeldzame

boomsoort in menging! Deze bomen zijn misschien niet interessant voor de houtproductie, ze kunnen wel

een belangrijke esthetische, cultuurhistorische of ecologische waarde hebben. Ook lichtboomsoorten kun-

nen in menging met schaduwboomsoorten gehouden worden door ze voldoende ruimte te geven.

Page 14: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 14 |

BOSOMVORMING

Een duurzaam beheer van naaldbossen op de zandgronden in Vlaanderen betekent o.a. dat er gestreefd

wordt naar een groter aandeel inheemse loofbomen (volgens de criteria voor duurzaam bosbeheer: streven

naar minstens 20% van de totale oppervlakte gemengde bestanden op basis van inheemse en standplaatsge-

schikte boomsoorten). Om deze specifieke doelstelling te realiseren zijn er bosbouwkundige maatregelen

nodig, die bosomvorming genoemd worden.

Een belangrijke reden om naaldbossen om te vormen naar gemengde loofbossen is het verminderen van de

negatieve effecten van verzuring en vermesting. De hoogste atmosferische depositie van verzurende en ver-

mestende stoffen wordt meestal gemeten in bossen op arme zandgrond, in de nabijheid van intensieve vee-

teeltbedrijven. Dit resulteert in een versnelde bodemverzuring, met alle gevolgen van dien: achteruitgang van

de bodemfauna, vertraagde strooiselafbraak, doorspoeling van nutriënten en zelfs vrijstellen van toxische

elementen in erg zure omstandigheden.

Loofbomen vangen minder verzurende en vermestende stoffen uit de atmosfeer op dan naaldbomen. De

bouw van loofbomen is anders dan die van naaldbomen, en tijdens de winter verliezen loofbomen hun bla-

deren terwijl naaldbomen allerlei stoffen blijven capteren. Veel loofboomsoorten hebben van nature een be-

tere strooiselafbraak dan naaldbomen, waardoor ze ook een actiever bodemleven onderhouden en de stand-

plaats minder degraderen.

Maar ook andere motieven spelen mee, zoals verhogen van de ecologische waarde of wegvallen van de markt

voor mijnhout.

De beheerder van een homogeen dennenbos kan voor verschillende omvormingsscenario’s kiezen. De scena-

rio’s zijn gebaseerd op spontane ontwikkelingen die een dennenbos kan ondergaan na natuurlijke verstorin-

gen. Als beheerder boots je als het ware die verstoringen na om de ontwikkeling te sturen, maar gebruik je zo

veel mogelijk spontane processen om het gewenste bos te realiseren.

De vier bosomvormingsscenario’s zijn een zinvolle combinatie van ingrepen om in het dennenscherm in te

grijpen en verjonging op te starten. Hun samenhang met de beginsituatie en met de mogelijke streefbeelden

wordt hier en in het overzichtsschema weergegeven. Wie zo’n omvormingsscenario toepast, wordt vaak snel-

ler dan verwacht geconfronteerd met verjongingen die aandacht opeisen.

Een beheerder moet dus de middelen en knowhow hebben om de verjongingen te behandelen en verder op te

volgen in de toekomst om zijn doelstellingen te halen.

Page 15: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 15 |

1. Nietsdoen

Als je slechts moeizaam verjonging verwacht in je dennenbestand, dan kan nietsdoen aangewezen zijn. Dit is

vaak het geval bij gesloten pijpenstrootje of adelaarsvaren, of als Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers

(nog) niet planmatig gecontroleerd kunnen worden. Het bosbeeld van een gesloten dennenbestand kan door

nietsdoen meerdere decennia blijven. Nietsdoen kan de uitgangssituatie voor verdere omvorming wel ver-

slechteren. Op heel lange termijn zijn vergelijkbare resultaten als bij doordunnen mogelijk, maar vrijwel ze-

ker veel trager.

2. Doordunnen

Doordunnen betekent het uitvoeren van een hoogdunning in het dennenscherm met een omlooptijd tussen 4

en 10 jaar en ten voordele van de meest vitale bomen. Hierbij kunnen ook inheemse loofbomen worden vrij-

gesteld. Deze beheermaatregel is zeer geschikt voor een bosbeeld met grote dennen en een inheemse onder-

etage, waarbij er geen bosbouwkundige kwaliteitsdoelstelling voor de loofbomen is. Kwaliteitsdennen kun-

nen hier veel kansen krijgen. We merken wel op dat het verdere dunningsbeheer van een dubbel bestand

(dennen en daaronder zomereik met mengsoorten) praktische problemen kan opleveren bij de exploitatie.

3. Groepenkap

Bij een groepenkap worden regelmatig nieuwe openingen van 0,5 tot 1,5 ha gemaakt in de dennenbestanden.

Ben je eigenaar van een kleiner eigendomsperceel, dan komt dit neer op een eindkap. Maar in de context van

een boscomplex gaat het wel degelijk om groepen.

Page 16: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 16 |

Voor optimale groei van berk en grove den worden (onregelmatige) groepen van minimaal 1 ha gemaakt.

Kleinere groepen zijn eerder geschikt voor zomereik of beuk, die eventueel aangeplant worden. Afhankelijk

van de grootte van de groepen treedt een sterke verandering van het bosbeeld op. Dit scenario is goed combi-

neerbaar met doordunnen of zelfs nietsdoen in de omringende bestanden.

4. Kaalkap

Met kaalkap wordt een bestandsgewijze eindkap van 1 tot 4 ha bedoeld. In omvangrijke kaalkappen met een

blokvorm kan het midden van de kap te ver van de omringende zaadbomen liggen om een goede bezaaiing

met berk of grove den te verkrijgen. Het onmiddellijke resultaat van kaalkappen is opnieuw gelijkvormige

bestanden van berk en/of den.

Ook bij kaalkap blijft de mogelijkheid om in de randen zomereik of beuk te verjongen, eventueel via aan-

plant.

Bij nietsdoen en doordunnen worden kosten vermeden op korte termijn. Bosbouwkundig bieden groepenkap

en bestandsgewijze kaalkap echter meer mogelijkheden voor kwaliteitshoutproductie van berk, inlandse eik

en grove den. Het omringende dennenbos kan dan naaldhout blijven leveren.

BEHANDELING VAN VERJONGINGEN EN OPVOLGINGSBEHEER IN JON-GE BESTANDEN

Het is belangrijk dat je bij de keuze voor een gewenst bosbeeld en een passend beheerscenario ook het nood-

zakelijke beheer in de loofboomverjongingen op lange termijn plant. Daarbij zul je ook middelen (tijd, geld

en logistiek) moeten voorzien om dat ook effectief te doen.

Probeer ook je aandacht op het juiste moment te verleggen van het dennenscherm naar de verjonging. Het

dennenscherm beheren gebeurt door houtoogst: de dunningen of kappingen betalen zichzelf (ruim) terug.

Jonge bestanden (jongwas, dichtwas en stakenfase) behandelen daarentegen, is investeren in de kwaliteit van

een toekomstig bosbeeld.

Page 17: beheerfiche duurzaam beheer van naaldbossenuuid:6d9ebc0d-dd70-4… · Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen In Vlaanderen beslaan homogene grove en Corsicaanse dennenbestanden

© VBV – 2007 – Duurzaam beheer van Kempense naaldbossen 17 |

Duurzaam bosbeheer: streven naar kwaliteitshout

Duurzaam bosbeheer tracht de houtproductie te sturen naar kwaliteitshout voor zaag- of fineerindustrie. Dit

betekent dat je als beheerder in je toekomstig bos ook productiewaarde voor de inheemse soorten voorziet.

Concreet gaat het er om een zeker aantal kwaliteitsvolle onderstammen te laten groeien van de aanwezige

boomsoorten.

Voor de optimale aanwas van kwaliteitshout in de onderstammen is er een algemene regel. In de jongste

fase is een beperkte individuele groeiruimte best. Op wat later de onderstam wordt, groeien fijne takken en

de jaarringen in de kern zijn eerder dun.

Een beperkte individuele groeiruimte betekent een hoge dichtheid. Dat kan door massale spontane bezaai-

ing bij berk of den, maar ook door aanplant bij zomereik of beuk. Snoeien is een mogelijkheid om bij lagere

dichtheid toch een weinig takkige onderstam te verkrijgen.

Afhankelijk van het temperament van de boomsoort moet vervolgens die individuele groeiruimte stelselma-

tig toenemen voor de ontwikkeling van een vitale, diepe kroon. Want een grote kroon betekent gezonde

groei en dus aanwas van kwaliteitshout in de onderstam. Bij berk komt dit neer op fiks dunnen vóór de leef-

tijd van 10 jaar, bij grove den vóór de leeftijd van 15-20 jaar en bij zomereik vóór de richtleeftijd van 25-30

jaar.

Nog belangrijker dan de eventuele keuze voor kwaliteitshout, is het vermijden van halfslachtig uitgevoerde

traditionele beheermaatregelen. Omwille van een vage kwaliteitsdoelstelling worden vaak vele uren gespen-

deerd in verjongingen. Maar dit wordt niet consequent doorgetrokken in een aangepaste behandeling in de

oudere bestanden.

Voorbeelden zijn:

• massale berkenverjonging in ruime openingen, die niet binnen de 10 jaar gedund wordt voor de vor-

ming van diepe kronen

• aanzienlijke oppervlaktes dichte aanplantingen van zomereik, eventueel omrasterd en in de eerste ja-

ren intensief vrijgesteld en gesnoeid, die dan tussen 20 en 30-jarige leeftijd geen eerste dunningen

krijgen en kleine, weinig vitale kronen ontwikkelen.

BEZINT EER GE BEGINT!? Zoals aangegeven in deze fiche is enige bezinning aan de orde, vooraleer je de gereedschapskist bovenhaalt.

Laat deze bedenkingen echter niet verlammend werken! Bosomvorming is een aangename uitdaging voor

een eigenaar of beheerder die mee wil denken met het bos. Pasklare antwoorden zijn hier niet steeds voor-

handen. Het is dan ook een absolute must om ervaringen uit te wisselen met andere beheerders en ook ande-

ren uit te nodigen in jouw bos te kijken en mee te denken. Dat kan via de bosgroepen en via de werkgroep Pro

Silva van de VBV.