Beeldvorming van hersenziekten met (S)pet en kobalt-radionucliden
-
Upload
hugo-jansen -
Category
Documents
-
view
214 -
download
1
Transcript of Beeldvorming van hersenziekten met (S)pet en kobalt-radionucliden
ARTIKELEN
Beeldvorming van hersenziekten met (S)PET en kobalt-radionucliden
Hugo Jansen
Abstract Beeldvorming van de hersenen kan gebeuren
met behulp van structurele technieken (computer tomo-
grafie – CT – magnetic resonance imaging – MRI –, trans
illumination imaging – TII –) en functionele technieken
(functionele MRI – f.MRI –, single photon emissie tomo-
grafie – SPET –, en positron emissie tomografie – PET).
Beide soorten beeldvorming zijn complementair en de
combinatie van beide heeft dan ook een duidelijke meer-
waarde boven elke techniek afzonderlijk. Dit artikel is
niet bedoeld als overzicht van de (on)mogelijkheden van
elke vermelde beeldvormings-techniek, maar beperkt
zich nadrukkelijk tot PET en SPET met gebruik van respec-
tievelijk het tweewaardig radionuclide 55-kobalt (55Co)
en 57-kobalt (57Co). De experimentele achtergrond van
het gebruik van Co is gebaseerd op de veronderstelde
overeenkomst met calcium (Ca), waardoor Ca-gemedi-
eerde neuronale schade en ontsteking bij hersenziekten
mogelijk in beeld kan worden gebracht.
Het aantrekkelijke van een diagnostische tracer als Co is
dat eenendezelfde chemische stof geschikt is voor zowel
PET (55Co) als SPET (57Co). Bijkomend voordeel is dat de
tracer eenvoudig is te produceren (55Co) of commercieel
verkrijgbaar (57Co) als ‘radiochemical’. Bovendien
bestaat er voor Co een in-vitro model dat het Co-opna-
memechanisme in de hersenen – althans in theorie – kan
verklaren. Opname-experimenten in neuronen, gliacellen
en leukocyten benadrukken zowel overeenkomst als ver-
schil tussen Co en Ca. Het transport van Co en Ca is
onderling competitief en gebaseerd op receptorgestuurde
Ca-kanalen in de celmembraan. Het bewijzen van het
werkelijke Co-opnamemechanisme in de klinische prak-
tijk is uitgesproken moeilijk, zo niet onmogelijk; dit
mechanisme bestaat waarschijnlijk uit zowel een intra-
als een extravasculaire bijdrage. De intravasculaire Co-
depositie wordt bepaald door bloeddoorstroming en
bloedvolume. De extravasculaire bijdrage bestaat uit
Co-instroom via receptorgestuurde Ca-kanalen in de
hersencel, neerslag van eiwitgebonden Co via een bescha-
digde bloed-hersenbarriere, en infiltratie van Co-gela-
belde leukocyten. Beide soorten bijdrage zijn
tijdafhankelijk en verscheidene mechanismen kunnen
tegelijkertijd werkzaam zijn. Het nettoresultaat is een
relatief trage Co-opname zonder uitwas, het vermogen
van Co om een intacte bloed-hersenbarriere te passeren
en Co-opname bij celverval en ontsteking met een mini-
male opname in gezond hersenweefsel.
Bij (S)PET beeldvorming moet onvermijdelijk gebruik
worden gemaakt van radioactieve tracers. De vraag die
zich hierbij direct voordoet, is of de toegediende dosis Co-
tracer niet een (te) hoge stralingsbelasting vormt voor
patient en omgeving. Van belang hierbij is zowel de soort
radioactieve tracer als de duur van het verblijf van de
tracer in het lichaam van de patient. In geval van Co
wordt de tracer met een halfwaardetijd van 36 uur uit
het lichaam verwijderd (voornamelijk via urine en ontlas-
ting); dat wil zeggen dat 36 uur na intraveneuze toediening
van de tracer, de helft van de toegediende hoeveelheid Co
het lichaam reeds verlaten heeft. Stralingsbelasting wordt
uitgedrukt als effectieve stralingsdosis (milliSievert [mSv])
per toegediende activiteit (milliCurie [mCi]; MegaBecque-
rel [MBq]) van de tracer. Het streven is dat een vrijwilliger
die deelneemt aan een (S)PET-onderzoek, hierbij niet meer
dan een stralingsdosis van 5 mSv ontvangt, wat overeen-
komt met ongeveer 2 maal de jaardosis straling ten
gevolge van ‘natuurlijke bronnen’ (kosmische straling,
zeewater, rotsen, maar ook bouwmaterialen en derge-
lijke). De 55Co effectieve stralingsdosis bedraagt 0.22
Neuropraxis (maart 1999) 3:1–5
DOI 10.1007/BF03070943
13
mSv MBq-1 (8.0 mSv per mCi); de 57Co stralingsdosis 0.34
mSv MBq-1 (12.4 mSv per mCi).
Multiple Sclerose (MS)
MS is een auto-immuunontsteking van het centrale
zenuwstelsel (CZS) waarbij multifocale demyelisatie en
axonaal verval een centrale rol spelen. MS kent vier soor-
ten ziektebeloop waarbij elk beloop gekenmerkt is door
een wisselende bijdrage van ontsteking en celverval aan
de etiologie. De ernst van de ziekte kan worden uitge-
drukt in klinische schalen zoals de Kurtzke’s Expanded
Disability Status Scale (EDSS) en Scripp’s Neurological
Rating Scale (NRS). Centraal in het ziekteproces staan T-
lymfocyten die geactiveerd worden in het perifere bloed
en zich na activatie begeven naar het CZS alwaar dit
resulteert in een steriele ontsteking. Het cytokine g-inter-feron (g IFN) activeert calcium-influx in ‘pre-activated’ T-
lymfocyten, die zich op hun beurt vermeerderen en infil-
treren in het CZS. Afgezien van Co dat accumuleert in
degenererende zenuwcellen, zou Co ook kunnen accu-
muleren in gIFN-geactiveerde T-lymfocyten waardoor
deze Co-gelabelde T-lymfocyten een belangrijk onder-
deel kunnen uitmaken van het opnamemechanisme van
Co in MS. MRI is de gouden standaard in de beeldvorming
van MS. Het gebrek aan verband tussen het klinisch
beloop bij MS en MRI-bevindingen is echter een groot
probleem (de ‘klinisch-radiologische paradox’). Ten
gevolge van problemen in het bepalen van blijvende ver-
anderingen in het klinisch beeld bij MS en gebrek aan
specificiteit van MRI, bestaat de behoefte aan aanvullende
beeldvormende technieken. Beeldfusie van Co-PET en PET
met behulp van het softwarepakket Statistical Parametic
Mapping (SPM) kan mogelijk deze kloof overbruggen.
Een semi-automatische techniek kan worden gebruikt
om het aantal MS-letsels in het brein te tellen.
Het verspreidingspatroon van MS-letsels in de grijze en
de witte stof van de hersenen werd ondermeer bestudeerd
in een patient met secundair-progressief (SP) MS. Na een
aanvankelijk wisselend ziektebeloop, ontwikkelde deze
patient een traag-progressieve verslechtering die na vele
jaren uiteindelijk leidde tot ernstige blijvende invaliditeit
(gekluisterd aan bed). In de tijd opeenvolgende MRI-scans
toonden een geleidelijke toename van het aantal en de
grootte van de zogenaamde ‘black holes’ (littekens in de
hersenen die overblijven na een actieve ontsteking). Ook
een klinische schaal om de ernst van de lichamelijke
uitval in beeld te brengen (EDSS) toonde duidelijk ver-
slechtering naarmate de ziekteduur vorderde. Opmerke-
lijk was de voortschrijdende klinische achteruitgang van
de patient, terwijl de laatste MRI-scans min of meer onver-
anderd bleven; een mogelijke verklaring hiervoor is
betrokkenheid van het ruggenmerg. Een Co-PET-scan
bij deze patient (gefuseerd op een MRI-scan na contrast-
toediening) toont aan dat de littekens aan de rand moge-
lijk nog steeds actief zijn en dat er foci in zowel de grijze
als de witte stof zijn die Co opnemen, terwijl ze niet te
zien zijn op de MRI-scan (met of zonder contrast) (figuur
1). Het gemiddeld aantal Co-aankleurende foci per
‘snede’ in het brein bleek bovendien te correleren met
de toename in EDSS-score per jaar.
Figuur 1. MRI-foto (A),beeldfusie van Co-PET en MRI-foto (B) en MRI-foto nacontrasttoediening (C) van eenSP-MS-patient met typischeperiventriculaire letsels op MRI
(A), Co-PET letsels zowelperiventriculair als corticaal (B)en geen tekenen vancontrastaankleuring (C). Co-PET letsels kunnen feitelijksamenvallen (gele pijlen) of Co-PET letsels kunnen de rand vaneen MRI-letsel markeren (rodepijl). Sommige van de Co-PETletsels (voornamelijk in demiddellijn) zijn aspecifiek enberusten op Co in bloed(vaten).
2 Neuropraxis (maart 1999) 3:1–5
13
Traumatisch hersenletsel
Traumatisch hersenletsel kan worden ingedeeld op grond
van het verdelingspatroon van de laesies, het beloop in de
tijd en het mechanisme van het trauma. Diffuse axonale
schade en ischemische hersenschade zijn de meest voor-
komende mechanismen van hersenbeschadiging (afgezien
van de primaire mechanische beschadiging) en wordt ook
wel secundaire hersenletsel genoemd. Ca vervult een cen-
trale rol in secundaire hersenschade, die zowel neuroche-
misch als klinisch van belang is. Bij traumatisch
hersenletsel zijn CT en MRI de gouden standaard voor
beeldvorming; PET en SPET hebben beide een voorspellende
waarde voor het klinische beloop. SPET is waarschijnlijk
meer van nut dan PET gezien de logistieke problemen rond
PET en het spoedeisende karakter van dit soort traumatisch
letsel. Een traumatisch hersenletsel wordt doorgaans
beoordeeld met behulp van de Glasgow Coma Scale
(GCS), CT-scan of een MRI-scan. Na dergelijke letsels is het
beschadigde brein gekarakteriseerd door calcium-gemedi-
eerde neuronale schade en steriele ontsteking. PET of SPET
met kobalt als calciumtracer maakt het mogelijk deze
calcium-gemedieerde schade in beeld te brengen. Een
patient werd na een verkeersongeval met hersenletsel
opgenomen met een GCS-score van 11 (normaal 15) en
geheugenverlies gedurende negen dagen aansluitend aan
het ongeval.De op de dag van ziekenhuisopname verrichte
CT-scan en EEG tonen beide een letsel links-temporaal in het
brein. Binnen twee weken na het ongeval werd een Co-PET
verricht, die het letsel links-temporaal onomstotelijk aan-
toont (figuur 2). Ook een MRI-scan, verricht vier weken na
het ongeval, bevestigt het letsel, suggestief voor weefsel-
verlies. Het EEG bleef gestoord bij deze patient gedurende
een follow-up periode vanmeer dan een jaar enuiteindelijk
bleef de patient klagen over hoofdpijn, concentratie- en
geheugenstoornissen. Deze casus toont aan dat Co-PET
bevindingen stroken met andere modaliteiten (EEG, CT en
MRI) in geval van structureel letsel. Bij afwezigheid van
afwijkingen op CT en MRI, blijkt Co-(S)PET eveneens schade
in het brein te kunnen aantonen die strookt met EEG en
neuropsychologische bevindingen: functioneel letsel.
Primaire hersentumoren
Primaire hersentumoren worden ingedeeld aan de hand
van het celtype, graad van kwaadaardigheid en klinische
prognose. Zowel CT als MRI hebben grote waarde bij
Figuur 2. Co-PET foto van hetbrein van een trauma capitispatient, twee weken na hetongeval. Er is een duidelijksignaal parieto-temporaal in delinker hemisfeer, hetgeen goedovereenkomt met bevindingenop CT, MRI en EEG.
Neuropraxis (maart 1999) 3:1–5 3
13
diagnostiek, maar zijn niet in staat te differentieren tus-
sen tumor versus oedeem of tumorregressie versus
tumorprogressie. Meer recente technieken omvatten
ondermeer MR-spectroscopie en optische beeldvormende
modaliteiten (‘doorlichting van de hersenen’ bij pasgebo-
renen). Zowel PET als SPET zijn van grote waarde bij de
additionele beeldvorming voor wat betreft graad van
kwaadaardigheid, oedeem versus viabel tumorweefsel
en bestralingseffect versus tumor recidief. Een patient
met een primaire hersentumor werd bestudeerd met Co-
PET (figuur 3a) en CT (figuur 3b), waarbij Co mogelijk het
ischemische tumorweefsel visualiseert dat zich bevindt op
de overgang tussen centrale necrose en het vitale tumor-
weefsel. Histopathologische diagnose werd verkregen
door bioptneming van de tumor. Co-PET toont de her-
sentumor in volle omvang, waarbij er met name een zeker
ringvormig signaal ontstaat dat zich bevindt rondom de
necrotische kern en mogelijk het perinecrotisch ischemi-
sche weefsel betreft. Zowel het necrotische als het vitale
tumorweefsel toont slechts baseline Co-opname. Op deze
wijze is onderscheid te maken binnen de tumor tussen
eilandjes met vitaal tumorweefsel, haarden met necrose
en perinecrotisch weefsel. Hiermee is het nemen van een
stereotactisch biopt te vereenvoudigen, omdat het biopt
genomen moet worden uit de haarden met representatief
vitaal tumorweefsel.
Besluit
Het gebruik van een relatief simpele en goedkope tracer
als Co heeft mogelijk een meerwaarde bij vooral MS en
traumatisch hersenletsel. Bij MS is waarschijnlijk Co-PET
de meest geındiceerde modaliteit gezien de hoge resolutie
van PET, de mogelijkheid van beeldfusie met de gouden
standaard MRI en het feit dat beeldvorming van MS
meestal plaatsvindt in gespecialiseerde centra waar dit
soort geavanceerde apparatuur metterdaad voorhanden
is. Het voordeel van de complementaire informatie van
zowel Co-PET en MRI maakt in de toekomst wellicht bepa-
ling van de actieve letsels mogelijk. Bij traumatisch her-
senletsel lijkt Co-SPET de meest verstandige keuze, gezien
de behoefte aan logistieke eenvoud bij dit soort acute
aandoeningen en het feit dat een SPET-camera tegenwoor-
dig in de meeste (kleine) ziekenhuizen aanwezig is. Het
aantonen van focale Co-opstapeling in het brein na
Figuur 3a. Co-PET foto vandezelfde patient waarop tweenecrotische centra (donker;pijl) zijn te zien, omgeven doorischemisch tumorweefsel(intense kleur) dat hetgrensgebied vormt tussenvitale tumor (base-line Co-opname) en necrose (zwart).
4 Neuropraxis (maart 1999) 3:1–5
13
hersenletsel, kan de klinische en neuropsychiatrische dia-
gnostiek ondersteunen en draagt mogelijk bij aan het
beter inschatten van de vroeg- en laattijdige gevolgen
van het hersentrauma voor de patient.
Literatuur
Hugo M.L. Jansen (1998) Clinical applications of Cobalt-radionu-clides in neuro-imaging Academisch proefschrift, Rijksuniver-siteit Groningen
Figuur 3b. CT foto (boven:blanco; onder: na contrast) vaneen patient met eenkwaadaardige hersentumor(B-cel lymfoom) bifrontaal. Detumor is omgeven dooroedeem (donkere tekeningrondom tumor op blanco CT)en sterke contrast-aankleuring(witte kleuring van tumor opcontrast-CT). De tumor bleekdeels centrale necrose te tonen(niet te zien op deze foto).
Neuropraxis (maart 1999) 3:1–5 5
13