Beek%20handleiding%20 %203e%20graad
-
Upload
werkgroep-isis-vzw -
Category
Documents
-
view
223 -
download
2
description
Transcript of Beek%20handleiding%20 %203e%20graad
ONDERZOEK DE BEEK
IIss ddee bbeeeekk ggeezzoonndd??
HANDLEIDING
LEERKRACHT
3e GRAAD BASISONDERWIJS
VERENIGING VOOR NATUUR -EN MILIEUBESCHERMING
2
INHOUD
INLEIDING ............................................................................................................................ 3 WAT HOUDT HET BEEKONDERZOEK IN? ......................................................................... 4
A. PRAKTISCH BEKEKEN ............................................................................................ 4
B. BEGELEIDING, EEN NOODZAAK? .......................................................................... 6
C. DIDACTIEK, EINDTERMEN EN LEERDOELEN ........................................................ 7 NAVERWERKING IN DE KLAS ...........................................................................................13
KRINGGESPREK EN EXTRA OPDRACHTEN .................................................................13
DE BEEK-QUIZ ................................................................................................................14
LEERTEKST .....................................................................................................................14
EDUCATIEF SPEL ...........................................................................................................15
3
INLEIDING
Een van de activiteiten in ons natuur –en milieueducatie (N&ME) aanbod is
BEEKONDERZOEK. Beekonderzoek is een buitenactiviteit waarbij de kinderen op een
ervaringsgerichte manier leren over de ecologie van een beek. Is het water gezond? Welke
waterdiertjes en –planten leven in het water? Hoe diep is de beek? Op al deze en andere
vragen ontdekken de kinderen zelf een antwoord.
Voor alle graden van het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs bieden wij
afzonderlijke – op maat gesneden – programma’s aan rond beekonderzoek.
Met een handleiding, een waterkist onder de arm en wat hulp van andere leerkrachten of
ouders kan u als leerkracht het programma rond beekonderzoek met de klas volledig
zelfstandig doen.
U kunt echter ook beroep doen op onze deskundigheid en onze gidsen. U kunt bij ons ook
terecht voor achtergrondinformatie, voor posters en spellen voor de naverwerking in de klas.
In deze brochure vindt u zowel praktische als inhoudelijke informatie rond het
beekonderzoek voor de 3e graad basisonderwijs.
Lees het rustig door. Voor vragen en bedenkingen kunt u altijd bij ons terecht.
Adres Werkgroep Isis vzw
Dorpsstraat 8 bus 1
3990 Peer (Grote – Brogel)
Telefoon 011 – 63.37.05
Fax 011 – 66.30.22
E-mail [email protected]
Website www.werkgroepisis.be
VEEL BEEKPLEZIER !
4
WAT HOUDT HET BEEKONDERZOEK IN?
A. PRAKTISCH BEKEKEN
OPZET
Het beekonderzoek verloopt als volgt.
De kinderen met begeleiders komen aan bij een beek. Eén leerkracht of onze gids ontvangt
de kinderen en doet de inleiding. Er wordt uitgelegd aan de kinderen wat ze gaan doen en
leren. De werkboekjes zijn de leidraad. Dan wordt de klas opgedeeld in meerdere groepjes.
Ieder groepje krijgt een werkboekje, een schrijfplank en een potlood.
Het beekonderzoek bestaat uit 3 posten: 1. WATER
2. WATERPLANTEN
3. WATERDIERTJES
Elk groepje start bij een van de posten en schuift daarna door naar de volgende post.
TIP: Als de kinderen klaar zijn bij een post, zorg er dan voor dat ze het materiaal opruimen
en netjes klaarzetten voor de volgende groep. Stop liever 5 minuten voor de tijd zodat alle
materiaal rustig kan opgeruimd worden!
Aan het einde is het goed dat er een klassikale afronding en evaluatie is.
BUITENACTIVITEIT
Het beekonderzoek wordt buiten bij de beek uitgevoerd. Het handigste is als u met de klas
zo dicht mogelijk in de buurt van de school de activiteit kan uitvoeren. Daarom spreekt u met
ons samen een locatie af. Wij gaan dan op verkenning en berichten u over de
mogelijkheden.
TIP: Voorzie de kinderen altijd van aangepaste kledij, goed of slecht weer. Laat ze ‘slechte’
kleren en laarzen aandoen, eventueel regenkledij.
DUUR
De activiteit duurt altijd 2.5 uur (inclusief een korte pauze). Met het verplaatsen van en naar
de school kan u rekenen op 3 tot maximaal 3.5 uur. Voorzie in uw lesprogramma een ganse
voor -of namiddag, liefst een ganse dag. Indien u terugkomt in de klas kunt u direct met de
nabespreking en naverwerking aan de slag.
TIP: Voorzie dat de kinderen een snack en drinken meenemen. Verwittig ook de ouders over
de vertrek -en aankomsturen.
5
Programma ter plaatse: Inleiding 15 minuten
Per post 35 minuten
Pauze tussendoor 15 minuten
Afronding 15 minuten
HOEVEEL LEERLINGEN?
Aangezien het beekonderzoek een intensieve activiteit is, stellen wij voor om MAX 1 KLAS
per keer het programma te laten doorlopen. 25 kinderen is de limiet. De kinderen worden ter
plaatse in groepjes verdeeld. Het ideale aantal per groepje is 4 à 5 leerlingen. Voorzie extra
begeleiders bij grote klassen.
VOORBEREIDING
Wat moet u doen als voorbereiding op het beekonderzoek? Dit geldt zeker te meer indien u
het beekonderzoek volledig zelfstandig uitvoert, zonder onze gidsen.
• Handleiding, werkboekje leerlingen en eventueel achtergrondinformatie doornemen
• Bij voorkeur op voorhand de locatie verkennen.
• Op locatie 3 geschikte plaatsen uitzoeken voor de 3 verschillende posten. De
plaatsen mogen geen te diepe/steile oever hebben. De kinderen moeten goed aan
het water van de beek kunnen om planten te bestuderen en diertjes te scheppen. De
posten moeten ver genoeg – en ook niet te ver – van elkaar verspreid liggen.
• Materiaal uitlenen bij Werkgroep Isis. Het nodige materiaal in 3 zakken opdelen (per
post). In de werkboekjes staat genoteerd wat u nodig heeft per post.
• Begeleiders voorzien. U kan andere leerkrachten vragen en ouders. Geef hen ook
een kopie van de handleiding en het werkboekje. Spreek af of de begeleiders een
post voor hun rekening nemen, of een groepje begeleiden door het hele traject.
• De werkboekjes moeten gekopieerd worden.
• De kinderen krijgen een briefje mee naar huis met de aankondiging van de activiteit
en met de vraag om de geschikte kledij en een snack en drinken mee te brengen.
• Het vervoer regelen. Is uw school een MOS-school, dan kan de klas gratis gebruik
maken van de diensten van De Lijn met de Poppeleepas.
• Tot slot, voordat de dag van de activiteit aangekomen is, zou het fijn zijn moest u ons
verwittigen.
• Na de activiteit dient u het materiaal schoon te maken en terug te brengen naar
Werkgroep Isis.
6
Indien u een gids van ons inschakelt, hoeft u een deel voorbereiding niet te doen. Wij zorgen
dan voor een geschikte locatie, het materiaal en de werkboekjes. Wij zorgen dan op de dag
zelf ook voor begeleiding door 1 gids.
Voor de voorbereiding van het beekonderzoek is het aanbevolen om minstens 1 keer samen
met ons het programma door te spreken. Dat kan op de dienst van Werkgroep Isis te Grote-
Brogel. Dan ziet u tevens het materiaal en krijgt u alvast de handleiding, werkboekjes en
posters voor in de klas mee. Wij zijn ook zeer bereid om naar de school te komen.
B. BEGELEIDING, EEN NOODZAAK?
De begeleiding doet de activiteit voor een groot deel al dan niet slagen.
Het beekonderzoek is zo opgezet dat de kinderen in groepjes zoveel mogelijk zelfstandig
aan het werk zijn. Indien u beroep doet op een gids van ons, zorgt de gids voor de
ontvangst, de inleiding en de afsluiting. De begeleiding van de groepjes gebeurt door de gids
en de leerkracht.
Het is goed dat kinderen zoveel mogelijk zelf doen en ondervinden. Op die manier leren ze
het meest intensief. Stel, ze hebben een diertje gevangen. Laat de kinderen dan zelf zoeken
hoe het heet. Zeg het niet te snel voor. Of zoek het samen met de kinderen uit.
Het is bovendien helemaal niet erg dat u als leerkracht/begeleider iets niet weet omtrent het
leven in de beek: hoe een waterplant –of diertje heet, waarom iets zo zit. De bedoeling is dat
de kinderen zoveel mogelijk zelf ontdekken.
Als begeleider ga je vooral de activiteiten ondersteunen . Zorg ervoor dat de kinderen de
opdracht in het werkboekje lezen. Verdeel taken. Geef verduidelijking waar nodig. Zorg dat
elk kind aan bod komt. Kortom, zie toe dat het vlot verloopt en dat de kinderen weten wat ze
doen. Laat ze vooral veel ZELF doen.
TIP: Duidt één leerling (of meer leerlingen) per groepje aan die verantwoordelijk is voor de
taakverdeling en tijdsbewaking. Hij of zij zal dan in uw plaats de opdrachten doorlopen met
de rest van het groepje en in de gaten houden of de opdrachten goed volbracht worden. Op
die manier geeft u een stuk begeleiding door aan de kinderen zelf en krijgen zij op hun beurt
de kans om te leren verantwoordelijk te nemen en andere vaardigheden te leren, zoals bvb.
tijdsbewaking.
7
C. DIDACTIEK, EINDTERMEN EN LEERDOELEN
DIDACTIEK
De activiteit ‘beekonderzoek’ heet niet voor niks beekONDERZOEK. De rode draad
doorheen de activiteit is de kinderen laten onderzoeken hoe gezond de beek is . In het
leerplan ‘Wereldoriëntatie’ wordt erop gewezen hoe belangrijk onderzoekende en
ontdekkende activiteiten zijn in de ontwikkeling van de kinderen vanaf de 3e graad BO:
“Eigen exploratie en experiment blijven de basis vormen om tot inzichten en functionele
kennis te komen.”; “Via onderzoekende en ontdekkende activiteiten bouwen kinderen
persoonlijke referentiekaders op die hen in staat stellen op een gezonde en respectvolle
manier met de levende en niet-levende natuur rondom hen om te gaan.”.
Het beekonderzoek is uitgewerkt, gebaseerd op volgende fundamentele uitgangspunten van
goed onderwijs:
LEREN IS …
• onderzoeken en experimenteren • actief participeren • leren uit eigen waarnemingen en ervaringen • productief en niet reproductief • beleven • reflecteren op wat leerlingen doen, denken en voelen • samenwerken • ‘in het echt’ leren en beleven (authentiek leren) • zowel inzichten, vaardigheden verwerven, attitudes ontwikkelen als
feiten onthouden
8
EINDTERMEN
Onderstaande eindtermen worden nagestreefd in het programma ‘Beekonderzoek: is de
beek gezond?’.
EINDTERMEN WERELDORIENTATIE
WERELDORIENTATIE NATUUR
LEVENDE NATUUR
De leerlingen:
1.1 kunnen in een beperkte verzameling van mensen, dieren en planten gelijkenissen en
verschillen ontdekken en op basis van minstens één criterium een eigen ordening
aanbrengen en verantwoorden.
1.2 Kennen in hun omgeving een paar biotopen en kunnen erin enkele veel voorkomende
dieren en planten herkennen en benoemen.
ALGEMENE VAARDIGHEDEN NATUUR
De leerlingen:
1.12 kunnen gericht waarnemen met al hun zintuigen en kunnen waarnemingen op een
systematische wijze noteren.
1.13 Kunnen minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig
onderzoekje toetsen aan een hypothese.
ATTITUDES
De leerlingen:
2.10 tonen zich bereid nauwkeurig en veilig te werken, geen materiaal te verkwisten en
zorg te dragen voor hun gereedschap.
WERELDORIENTATIE MENS
IK EN MEZELF
De leerlingen:
3.1 drukken in een niet-conflictgeladen situatie, eigen indrukken, gevoelens, verlangens,
gedachten en waarderingen spontaan uit.
3.3 tonen in concrete situaties voldoende zelfvertrouwen, gebaseerd op kennis van het
eigen kunnen
9
IK EN DE ANDEREN: IN GROEP
De leerlingen:
3.7 hebben aandacht voor de onuitgesproken regels die de interacties binnen een groep
typeren en zijn bereid er rekening mee te houden.
LEERGEBIED-OVERSCHRIJDENDE EINDTERMEN
LEREN LEREN
1 De leerlingen kunnen losse gegevens verwerven en gebruiken door ze betekenis
te geven en te memoriseren.
2 De leerlingen kunnen op systematische wijze verschillende informatiebronnen op
hun niveau zelfstandig gebruiken.
3 De leerlingen kunnen op systematische wijze samenhangende informatie
verwerven en gebruiken.
4 De leerlingen kunnen, eventueel onder begeleiding:
� hun taken en opdrachten organiseren;
� hun eigen leerproces controleren en bijsturen
5 Houdingen en overtuigingen
De leerlingen kunnen op hun niveau leren met:
� nauwkeurigheid
� efficiëntie
� wil tot zelfstandigheid
� voldoende zelfvertrouwen
� voldoende weerbaarheid
� houding van openheid
� kritische zin
SOCIALE VAARDIGHEDEN
1. Sociale vaardigheden – domein relatiewijzen
1.1 De leerlingen kunnen zich op assertieve wijze voorstellen.
1.2 De leerlingen kunnen in omgang met anderen respect en waardering opbrengen.
1.3 De leerlingen kunnen zorg opbrengen voor iets of iemand anders.
1.4 De leerlingen kunnen hulp vragen en zich laten helpen.
1.5 De leerlingen kunnen bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een
medeleerling meewerken.
1.6 De leerlingen kunnen kritisch zijn en een eigen mening formuleren.
10
1.7 De leerlingen kunnen zich weerbaar opstellen naar leeftijdgenoten en volwassen
toe door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn.
1.8 De leerlingen kunnen zich discreet opstellen.
1.9 De leerlingen kunnen ongelijk of onmacht toegeven, kritiek beluisteren en eruit
leren.
3. Sociale vaardigheden – domein samenwerking
De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van
sociale achtergrond, geslacht of etnische origine.
LEERDOELEN
Onderstaande leerdoelen worden nagestreefd in het programma ‘Beekonderzoek: is de beek
gezond?’. Ze zijn zo concreet mogelijk geformuleerd.
ALGEMEEN
Van de leerlingen wordt verwacht dat ze:
� gegevens kunnen verzamelen over de kwaliteit van het water en kunnen besluiten
hoe gezond het water van de beek is.
� een houding aannemen van een echte wetenschapper en nauwkeurig observeren en
onderzoeken.
� respect tonen voor elkaar en voor de leerkracht/begeleider.
� rekening houden met ieders mening.
� tot rust/bezinning willen komen.
� in groep kunnen samenwerken.
� zichtbaar enthousiast willen meedoen tijdens de activiteit.
� respect hebben voor het materiaal.
� respect hebben voor de natuur, vooral voor het leven in en rond de beek.
� afspraken kunnen naleven.
� hun gevoelens en waardering over de activiteiten kunnen uiten.
� bereid zijn materiaal te delen met anderen.
11
POST 1: WATER
Van de leerlingen wordt verwacht dat ze:
� kunnen afleiden aan de kleur, geur, helderheid en temperatuur hoe gezond het water
is.
� het gemiddelde kunnen berekenen tussen 2 metingen, zowel voor temperatuur als
voor stroomsnelheid.
� een helderheidsmeter kunnen hanteren en de diepte van de beek meten.
� zelfstandig een chronometer kunnen hanteren.
� zelfstandig de stroomsnelheid van het water van de beek kunnen meten en
berekenen over een afstand van 10 meter.
� in eigen woorden een definitie kunnen geven van het begrip ‘stroomsnelheid’.
� volgens aangegeven schema een waterzuiveringsstation kunnen bouwen.
� kunnen afleiden uit de werking van een zelfgemaakt waterzuiveringsstation hoe de
beek zichzelf op natuurlijke wijze reinigt.
� gegevens kunnen aflezen uit een tabel.
� hun waarneming kunnen verwoorden.
POST 2: WATERPLANTEN
Van de leerlingen wordt verwacht dat ze:
� in eigen woorden kunnen definiëren wat waterplanten zijn.
� de vijf plantenzones van de beek kunnen benoemen en op de juiste plaats kunnen
aangeven op een dwarsdoorsnedetekening van een beek.
� zelfstandig 1 waterplant per zone kunnen herkennen en benoemen
� waterplanten kunnen herkennen aan de vorm door middel van gerichte waarneming
� waterplanten kunnen onderscheiden op basis van zelf gevonden criteria
� kunnen afleiden uit het aantal verschillende waterplanten hoe gezond het water van
de beek is.
� waterplanten kunnen determineren met behulp van verschillende informatiebronnen
(zoekkaarten, zoektabellen, plantenboekje)
� kunnen afleiden uit het soort waterplanten hoe gezond het water van de beek is.
� gegevens kunnen aflezen uit een tabel.
12
POST 3: WATERDIEREN
Van de leerlingen wordt verwacht dat ze:
� zelfstandig en op een effectieve manier waterdiertjes kunnen vangen met behulp van
een schepnet.
� Waterdieren gericht kunnen observeren, herkennen en benoemen.
� Waterdieren kunnen determineren met behulp van verschillende informatiebronnen.
� Waterdieren kunnen onderscheiden van elkaar door zelf gevonden criteria.
� Kunnen afleiden uit het aantal verschillende waterdieren hoe gezond het water van
de beek is.
� Kunnen afleiden uit het soort waterdieren hoe gezond het water van de beek is.
� De tabel ‘waterkwaliteit’ kunnen lezen.
� Gegevens kunnen aflezen uit een tabel.
13
NAVERWERKING IN DE KLAS
KRINGGESPREK EN EXTRA OPDRACHTEN Van het moment dat u na het beekonderzoek terug in de klas bent, kunt u een klassikale
nabespreking houden. Aan de hand van het ingevuld werkboekje wordt het programma van
het beekonderzoek overlopen en worden vragen beantwoord waar nodig.
U kunt dan tevens de extra opdrachten, tips en tekstjes met de leerlingen doen en
bespreken. De volgende opdrachten en weetjes worden extra aangeboden:
WATER
Koud water is beter, omdat dan meer zuurstof in het water Aanwezig blijft. Hoe warmer, hoe
minder zuurstof. Denk maar aan een hete zomerdag, dan heb je precies geen lucht. Zo is dat
ook in de beek!
WATERPLANTEN
U kan dit soort weetjes samen in de klas lezen.
Voor in de klas: Wat is
beter voor het leven in
de beek: koud of warm
water? Waarom?
Stroomsnelheid is de afstand
die het water aflegt per
tijdseenheid en geeft aan hoe
snel het water op een
bepaalde plaats stroomt.
Voor in de klas: Bereken nu welke afstand het stokje aflegde per
seconde.
Afstand = 10 meter
Tijd = …….. seconden
Stroomsnelheid = afstand (in meter) gedeeld door tijd (in
seconden) = …….. m / s
Met waterplanten bedoelen
we alle planten die in of op
het water groeien. Zo kun je
op het water kroos en
waterlelies zien drijven. Op
de bodem van de beek groeit
waterpest. En aan de
waterkant groeien riet,
lisdodde en gele lis
14
WATERDIEREN
Als er een computer in de klas staat, is het de moeite om kinderen, die bijvoorbeeld sneller
klaar zijn met de lesopdrachten, extra informatie te laten opzoeken over waterdieren. Let op!
’t Is even zoeken!
De weetjes op de achterkant van het werkboekje voor de leerlingen kunnen de kinderen ook
doorlezen. Hierin staat heel wat belangrijke informatie die de kinderen moeten weten om de
BEEK-QUIZ goed te kunnen doen.
U houdt tot slot van het kringgesprek ook een evaluatiemoment. De kinderen kunnen dan
reflecteren op de activiteiten en op wat ze geleerd hebben. Op het laatste blad van het
werkboekje staat een aantal vraagjes.
DE BEEK-QUIZ Een echte aanrader is de beek-quiz te doen als naverwerking van het beekonderzoek. De
quiz bevat een 15 tal vragen die niet allemaal precies gaan over wat ze geleerd hebben. Er
zijn ook vragen bij die ze zouden moeten weten, zoals de levenscyclus van eitje tot pad. Dit
wordt op die manier nog eens herhaald.
U kunt de klas opdelen in een aantal groepjes. De groepjes zoeken samen zo goed en zo
snel mogelijk de antwoorden. Achteraf laat u de kinderen de antwoordbladen tussen de
groepjes onderling uitwisselen. Een groepje kijkt dan de antwoorden na van een ander
groepje a.d.h.v. de sleutel. Ze tellen zelf de punten samen. Tot slot weten we wie de
winnaars zijn!
LEERTEKST Achteraan, op pagina 23, staat een leertekst. U bent vrij om hiermee te doen wat u wil. Een
paar suggesties: U kunt deze tekst gebruiken om een les ‘begrijpend lezen’, ‘luisterend
lezen’ of ‘invuldictee’ in te vullen. Het kan zijn dat de tekst iets te moeilijk is voor sommige
kinderen. Daarom raden wij aan om deze enkel in het 6e leerjaar te gebruiken. Maar u kunt
nog altijd beter uw klas zelf inschatten op vlak van niveau!
Voor in de klas:
Waterdieren hebben allerlei manieren
gevonden om onder water aan
zuurstof te komen. Kijk maar op
http://gokk.veldwerknederland.nl .
15
EDUCATIEF SPEL
U kan bij Werkgroep Isis tevens het spel ‘Waterschakels’ ontlenen. Dit spel is bedoeld voor
kinderen van 11 tot 18 jaar. In principe zouden de leerlingen van het 6e leerjaar dit ook al
kunnen spelen. Dit spel kan enkel gespeeld worden na een studie van de beek of zoetwater.
Met andere woorden, het spel leent zich uitstekend als extra ondersteunend didactisch
middel om de buitenactiviteit ‘Beekonderzoek: Is de beek gezond?’ na te verwerken in de
klas.
Bij Werkgroep Isis kan u het komen inkijken en ontlenen. Er zit een handleiding bij.
VEEL SUCCES!
16
DE BEEK-QUIZ
1. Hoe helderder het water, hoe gezonder het water van de beek.
Dit is A. altijd waar
B. soms waar
C. niet waar
2. Wat heb je nodig om een waterzuiveringsstation te bouwen?
A. fles, zand en grind
B. watten, zand, fles, steentjes en grind
C. grof vuil, grind, watten, fles en zand
3. Hoe sneller het water stroomt, hoe kouder het water.
Dit is A. onjuist
B. juist
4. Een beek heeft 5 zones. Noem ze op.
1. … 4. …
2. … 5. …
3. …
5. De ‘Gele lis’ is een drijvend plant.
Dit is A. juist
B. onjuist
6. Dieren in het water hebben waterplanten nodig. Noem 3 redenen waarom.
1. …
2. …
3. …
7. Weet je nog hoe deze plant heet?
……………………………………………………………
1 punt
1 punt
1 punt
5 punten
1 punt
3 punten
2 punten
17
8. Kun je 3 waterdiertjes opnoemen die je gevangen hebt.
1. …
2. ...
3. …
9. Welk waterdiertje bestaat niet?
A. Ridderkever
B. Kokerjuffer
C. Watervlo
10. Wie eet wie? Zet in de juiste volgorde.
Waterplanten - pad - reiger - planteneters
……………..... � ………..………. � …………………. � …………………..
11. Een gezonde beek …
A. is heel diep.
B. heeft heel helder water.
C. heeft een grote verscheidenheid aan planten en dieren.
12. Ken je de naam van 3 dieren op de tekening (op volgende blad)?
Schrijf ze erbij. (Per diertje 1 punt)
13. Als er veel bloedzuigers in de beek leven, heb je zeer gezond water.
Dit is A. juist
B. onjuist
14. Hoe bereken je de stroomsnelheid van het water van de beek?
Wat is de juiste formule?
A. afstand (m) / tijd (s)
B. afstand (cm) / tijd (u)
C. tijd (s) / afstand (m)
15. Opdracht van eitje tot pad.
(Zie volgend blad en zet in de juiste volgorde.)
3 punten
1 punt
2 punten
1 punt
10 punten
1 punt
1 punt
7 punten
18
VRAAG 12: WATERDIEREN
19
VRAAG 15: VAN EITJE TOT PAD
Ook de voorpoten verschijnen. Ze zien er nu bijna uit als een kleine pad. Alleen een
klein staartje blijft over. De diertjes ademen nu door de longen.
De nieuwe padden zijn geboren. Zij kruipen aan land. Volgend jaar keren zij zeker
terug naar deze plaats. Over een paar jaar paren deze kleine padden misschien
zelf…als zij niet verongelukken of opgegeten worden.
Uit de eitjes verschijnen kleine paddenlarven met een lang staartje die zich
vastzuigen aan de waterplanten. Ze hebben uitwendige kieuwen die er als franjes
uitzien.
In maart trekken de padden terug naar de plas waar ze geboren zijn.
Als de achterpoten verschijnen beginnen de dikkopjes ook dode en levende diertjes
te eten.
Na korte tijd krijgen de dikkopjes inwendige kieuwen. Ze eten eerst algen.
Na de paring zetten de vrouwtjes eiersnoeren af tussen de waterplanten.
20
DE BEEK-QUIZ: DE SLEUTEL
OPLOSSING MAX
PUNTEN
BEHAALD
PUNTEN
VRAAG 1 B 1
VRAAG 2 B 1
VRAAG 3 A 1
VRAAG 4 MOERASZONE, OEVERZONE, DRIJFZONE, ONDER
WATER ZONE, OPEN WATER ZONE
5
VRAAG 5 B 1
VRAAG 6 ETEN, SCHUILPLAATS, ZUURSTOF, HUISJE BOUWEN,
EIEREN LEGGEN,
3
VRAAG 7 RIET 2
VRAAG 8 Bootsmannetje (ruggezwemmer), waterspin,
schaatsenrijder, schrijvertje, waterroofkever,
kokerjuffer, poelslak, posthorenslak, kikkervisje, kikker,
pad, mossel, eenoogkreeftje, zoetwatervlokreeft,
watervlo, zoetwaterpissebed, waterjuffer, libel,
bloedzuiger, borstelworm, …
3
VRAAG 9 A 1
VRAAG 10 Waterplanten � Planteneters � pad � reiger 2
VRAAG 11 C 1
VRAAG 12 Schaatsenrijder, schrijvertje, libellelarve, haftelarve,
salamander, bootsmannetje, watervlo, kokerjuffer,
poelslak, bloedzuiger (zie bijgevoegde tekening op pagina
21)
10
VRAAG 13 B 1
VRAAG 14 A 1
VRAAG 15 Zie bijgevoegde oplossing op pagina 22 7
TOTAAL
40
21
VRAAG 12: WATERDIERTJES DE SLEUTEL
22
VRAAG 15: VAN EITJE TOT PAD DE SLEUTEL
6 Ook de voorpoten verschijnen. Ze zien er nu bijna uit als een kleine pad. Alleen een
klein staartje blijft over. De diertjes ademen nu door de longen.
7 De nieuwe padden zijn geboren. Zij kruipen aan land. Volgend jaar keren zij zeker
terug naar deze plaats. Over een paar jaar paren deze kleine padden misschien
zelf…als zij niet verongelukken of opgegeten worden.
3 Uit de eitjes verschijnen kleine paddenlarven met een lang staartje die zich
vastzuigen aan de waterplanten. Ze hebben uitwendige kieuwen die er als franjes
uitzien.
1 In maart trekken de padden terug naar de plas waar ze geboren zijn.
5 Als de achterpoten verschijnen beginnen de dikkopjes ook dode en levende diertjes
te eten.
4 Na korte tijd krijgen de dikkopjes inwendige kieuwen. Ze eten eerst algen.
2 Na de paring zetten de vrouwtjes eiersnoeren af tussen de waterplanten.
23
LEERTEKST
Onderzoek van de biologische kwaliteit van water
Hoeveel planten of dieren er van een bepaalde soort in het water voorkomen, hangt in grote mate af van de hoeveelheid voedsel die voor iedere soort beschikbaar is. Door de nauwe relatie tussen planten, dieren en niet-levende bestanddelen zal een beek of sloot onder ‘normale omstandigheden’ een natuurlijk evenwicht opbouwen! Maar kun je je voorstellen wat er gebeurt wanneer plots massa’s industrieel en huishoudelijk afvalwater of meststoffen in een beek of sloot terechtkomen? Heel wat van dit afval zou onschuldig zijn als het niet plots in zo’n grote hoeveelheden in het water terechtkwam. De kleinste wezens in het water, de bacteriën, gaan zich door het overaanbod aan voedingsstoffen uitermate snel vermenigvuldigen. De enorme massa bacteriën zal voor de ‘verwerking’ van de afvalstoffen zeer veel zuurstof uit het water verbruiken, waardoor de overlevingskansen voor de andere waterbewoners sterk verminderen. Het evenwicht in het water wordt dus verbroken. En wanneer massa’s scheikundige afvalstoffen in het water terechtkomen, kan alle leven in het water rechtstreeks gedood worden. Je begrijpt nu wel dat verontreiniging van het water het evenwicht tussen dieren en planten fel kan verstoren. Ook andere menselijke tussenkomsten zorgen er dikwijls voor dat een beek of sloot zichzelf moeilijk kan zuiveren. Oevers worden versterkt met beton, beken worden rechtgetrokken of gewoonweg gedempt. Veel planten –en dierenleven gaat op deze plaatsen verloren. In zuiver water krioelt het van het leven. Hoe sterker de verontreiniging, hoe armer de soortenrijkdom. In te sterk verontreinigd water komt geen leven meer voor. We zeggen dat het water biologisch dood is. De waterbewoners hebben dus een signaalfunctie in verband met de waterkwaliteit. Vooral op de aan –of afwezigheid van zuurstof in het water zullen sommige soorten sterk reageren. Deze diertjes vormen als het ware een barometer voor de kwaliteit van het water en kunnen gebruikt worden als ‘natuurlijke verklikkers’. Ook waterplanten reageren op veranderingen van hun leefomgeving en meer bepaald op veranderingen van beschikbare ‘minerale’ voedingsstoffen. Zij zijn echter minder gevoelig dan waterdieren en geven dus eerder bijkomende informatie over de waterkwaliteit.
24
LEERTEKST
Onderzoek van de biologische kwaliteit van water
Hoeveel planten of dieren er van een bepaalde soort in het water voorkomen, hangt in grote mate af van de hoeveelheid …………………….. die voor iedere soort beschikbaar is. Door de nauwe relatie tussen planten, dieren en niet-levende bestanddelen zal een beek of sloot onder ‘normale omstandigheden’ een ………………………….. opbouwen! Maar kun je je voorstellen wat er gebeurt wanneer plots massa’s …………………….. en huishoudelijk afvalwater of …………………………. in een beek of sloot terechtkomen? Heel wat van dit afval zou onschuldig zijn als het niet plots in zo’n grote hoeveelheden in het water terechtkwam. De kleinste wezens in het water, de ……………………….. gaan zich door het overaanbod aan voedingsstoffen uitermate snel ………………………………….. . De enorme massa bacteriën zal voor de ‘verwerking’ van de afvalstoffen zeer veel zuurstof uit het water verbruiken, waardoor de …………………………… voor de andere waterbewoners sterk verminderen. Het evenwicht in het water wordt dus verbroken. En wanneer massa’s ……………………….. .. in het water terechtkomen, kan alle leven in het water rechtstreeks gedood worden. Je begrijpt nu wel dat verontreiniging van het water het evenwicht tussen dieren en planten fel kan verstoren. Ook andere ………………………………….. zorgen er dikwijls voor dat een beek of sloot zichzelf moeilijk kan zuiveren. Oevers worden versterkt met beton, beken worden rechtgetrokken of gewoonweg gedempt. Veel planten –en dierenleven gaat op deze plaatsen verloren. In zuiver water ………………… het van het leven. Hoe sterker de verontreiniging, hoe armer de …………………………………….. . In te sterk …………………………….. water komt geen leven meer voor. We zeggen dat het water ………………………………. is. De waterbewoners hebben dus een signaalfunctie in verband met de waterkwaliteit. Vooral op de aan –of afwezigheid van zuurstof in het water zullen sommige soorten sterk reageren. Deze diertjes vormen als het ware een …………………………………… voor de kwaliteit van het water en kunnen gebruikt worden als ‘……………………………………………’. Ook waterplanten reageren op veranderingen van hun leefomgeving en meer bepaald op veranderingen van beschikbare ‘minerale’ ………………………………………. Zij zijn echter minder gevoelig dan waterdieren en geven dus eerder bijkomende informatie over de waterkwaliteit.