Barbara Lawton en Colin Feltham (Eds.) (2000). Taking supervision forward. Enquiries and trends in...

4
GELEZEN Barbara Lawton en Colin Feltham (Eds.) (2000). Taking supervision forward. Enquiries and trends in counselling and psychotherapy. Londen: Sage. 219 pp., prijs £ 17,99 Heleen van Praag In hun inleiding geven de samenstellers van dit boek eerst gezamenlijk de stand van zaken betreffende supervisie weer. In de laatste twintig jaar heeft supervisie in Groot-Brittannie¨ status verworven, die door de British Association for Counselling (BAC) in 1984 is vastgelegd in een eerste Code of ethics and practice for counsellors. Op het ogenblik bestaan er meer dan veertig cursussen voor de opleiding van supervisoren. Volgens Lawton en Fel- tham moet supervisie zich blijven ontwikkelen in relatie tot de tijdgeest. Feltham werkt vervolgens in hoofdstuk l de uitgangs- punten, problemen en mogelijkheden van supervisie nader uit. In beginsel, zo stelt hij, is supervisie vooral beı¨nvloed door de psychoanalytische context. Dat zou bijvoorbeeld de aandacht voor parallelprocessen verkla- ren. Later is de traditie ontstaan dat in elke stroming een eigen specifieke supervisie wordt gegeven, wat naast het voordeel van vertrouwdheid ook risico’s met zich mee- brengt, zoals al te vanzelfsprekende overeenstemming over de uitgangspunten. ‘Clie¨ ntgerichte supervisie’ beantwoordt, hoe aantrekkelijk de term ook mag klin- ken, volgens de auteur niet aan de huidige ethische en wettelijke eisen die worden gesteld aan supervisoren van counsellors. Als problematisch wordt ook de ‘levens- lange’ verplichting van supervisie voor erkende counsel- lors beschreven. Mogelijk ligt hieraan ten grondslag, aldus Feltham, dat counsellors zich indekken tegen een al of niet vermeend statusprobleem. Misschien moet supervisie teruggebracht worden tot enkel een oplei- dingsactiviteit. Daarbij zou van belang zijn dat cursisten meer duidelijkheid krijgen over wat ze kunnen en mogen verwachten. Verder staat Feltham een supervisor voor ogen die niet in de eerste plaats magische dingen doet, zoals parallelprocessen onthullen, maar eerder zijn best doet om te letten op de actuele behoeften en noden van de clie¨nten om wie het gaat. Deel l (Onderzoek) behandelt in hoofdstuk 2 tot en met 6 een aantal onderzoekjes over verschillende aspec- ten van supervisie. Het gaat om bewerkingen van klein- schalig onderzoek, verricht in het kader van afstudeerwerkstukken. Naar aanleiding van de verrui- ming van de supervisieverplichting tot een permanente periodieke verplichting voor geregistreerde professionals beschrijft Lawton hoe een groep van gevestigde counsel- lors de relatie met hun supervisor beleefde. Haar bevin- ding is dat nog wel het een en ander te verbeteren valt aan de relatie tussen supervisor en supervisant. Zo con- stateert ze een gebrek aan uitwisseling over vraag en aanbod, onduidelijkheid over de rolverdeling en het ont- breken van vaardigheid in superviseren. Dat superviso- ren sinds 1996 supervisie over hun supervisie dienen te krijgen beschouwt de auteur als een pluspunt. Een laatste conclusie is dat werknemers meer doordrongen zouden moeten worden van de noodzaak tot supervisie. In het algemeen lijkt een correlatie te bestaan tussen het proces van contact leggen en contracteren enerzijds en de aard en kwaliteit van de supervisierelatie anderzijds. Kaberry onderzocht misbruik in supervisie met het doel deze term inhoud te geven. Zij komt tot een typolo- gie van schadelijke supervisierelaties. Enkele kenmerken daarvan zijn: grenzeloosheid bij de supervisor in de zin van vermenging van rollen (naast mentor ook docent of persoonlijk counsellor of de vermenging van deze rollen in de supervisie); de veronachtzaming van het groeps- proces waardoor iemand in de positie van zondebok terechtkomt; erotisering van het contact; autoritair gedrag, bijvoorbeeld voortdurend afkraken van wat Heleen van Praag (*) HELEEN VAN PRAAG is clie¨ ntgericht psychotherapeut, supervisor en leertherapeut. Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2002) 28:150–153 DOI 10.1007/BF03061974 13

Transcript of Barbara Lawton en Colin Feltham (Eds.) (2000). Taking supervision forward. Enquiries and trends in...

GELEZEN

Barbara Lawton en Colin Feltham (Eds.) (2000). Taking supervisionforward. Enquiries and trends in counselling and psychotherapy.Londen: Sage. 219 pp., prijs £ 17,99

Heleen van Praag

In hun inleiding geven de samenstellers van dit boek eerst

gezamenlijk de stand van zaken betreffende supervisie

weer. In de laatste twintig jaar heeft supervisie in

Groot-Brittannie status verworven, die door de British

Association for Counselling (BAC) in 1984 is vastgelegd in

een eerste Code of ethics and practice for counsellors. Op

het ogenblik bestaan er meer dan veertig cursussen voor

de opleiding van supervisoren. Volgens Lawton en Fel-

tham moet supervisie zich blijven ontwikkelen in relatie

tot de tijdgeest.

Feltham werkt vervolgens in hoofdstuk l de uitgangs-

punten, problemen en mogelijkheden van supervisie

nader uit. In beginsel, zo stelt hij, is supervisie vooral

beınvloed door de psychoanalytische context. Dat zou

bijvoorbeeld de aandacht voor parallelprocessen verkla-

ren. Later is de traditie ontstaan dat in elke stroming een

eigen specifieke supervisie wordt gegeven, wat naast het

voordeel van vertrouwdheid ook risico’s met zich mee-

brengt, zoals al te vanzelfsprekende overeenstemming

over de uitgangspunten. ‘Clientgerichte supervisie’

beantwoordt, hoe aantrekkelijk de term ook mag klin-

ken, volgens de auteur niet aan de huidige ethische en

wettelijke eisen die worden gesteld aan supervisoren van

counsellors. Als problematisch wordt ook de ‘levens-

lange’ verplichting van supervisie voor erkende counsel-

lors beschreven. Mogelijk ligt hieraan ten grondslag,

aldus Feltham, dat counsellors zich indekken tegen een

al of niet vermeend statusprobleem. Misschien moet

supervisie teruggebracht worden tot enkel een oplei-

dingsactiviteit. Daarbij zou van belang zijn dat cursisten

meer duidelijkheid krijgen over wat ze kunnen en mogen

verwachten. Verder staat Feltham een supervisor voor

ogen die niet in de eerste plaats magische dingen doet,

zoals parallelprocessen onthullen, maar eerder zijn best

doet om te letten op de actuele behoeften en noden van de

clienten om wie het gaat.

Deel l (Onderzoek) behandelt in hoofdstuk 2 tot en

met 6 een aantal onderzoekjes over verschillende aspec-

ten van supervisie. Het gaat om bewerkingen van klein-

schalig onderzoek, verricht in het kader van

afstudeerwerkstukken. Naar aanleiding van de verrui-

ming van de supervisieverplichting tot een permanente

periodieke verplichting voor geregistreerde professionals

beschrijft Lawton hoe een groep van gevestigde counsel-

lors de relatie met hun supervisor beleefde. Haar bevin-

ding is dat nog wel het een en ander te verbeteren valt

aan de relatie tussen supervisor en supervisant. Zo con-

stateert ze een gebrek aan uitwisseling over vraag en

aanbod, onduidelijkheid over de rolverdeling en het ont-

breken van vaardigheid in superviseren. Dat superviso-

ren sinds 1996 supervisie over hun supervisie dienen te

krijgen beschouwt de auteur als een pluspunt. Een laatste

conclusie is dat werknemers meer doordrongen zouden

moeten worden van de noodzaak tot supervisie. In het

algemeen lijkt een correlatie te bestaan tussen het proces

van contact leggen en contracteren enerzijds en de aard

en kwaliteit van de supervisierelatie anderzijds.

Kaberry onderzocht misbruik in supervisie met het

doel deze term inhoud te geven. Zij komt tot een typolo-

gie van schadelijke supervisierelaties. Enkele kenmerken

daarvan zijn: grenzeloosheid bij de supervisor in de zin

van vermenging van rollen (naast mentor ook docent of

persoonlijk counsellor of de vermenging van deze rollen

in de supervisie); de veronachtzaming van het groeps-

proces waardoor iemand in de positie van zondebok

terechtkomt; erotisering van het contact; autoritair

gedrag, bijvoorbeeld voortdurend afkraken van wat

Heleen van Praag (*)HELEEN VAN PRAAG is clientgericht psychotherapeut, supervisoren leertherapeut.

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2002) 28:150–153

DOI 10.1007/BF03061974

13

wordt ingebracht en zich niet bewust zijn van eigen aan-

deel en inbreng als supervisor.

Webb behandelt de vraag wat het moeilijk maakt voor

supervisanten om te bespreken wat hun hoog zit. Diverse

aspecten van de supervisierelatie worden in het licht van

deze vraag bezien, waaronder de status van opleideling,

de supervisiesetting (buiten of op de werkplek), keuze-

vrijheid, de grens tussen supervisie en therapie, leren

supervisant te zijn, uiten van gevoelens over de supervisie

of de supervisor en beschamende gegevens uit de relatie

met de eigen client.

Daniels schrijft over de rol van de supervisor bij fouten

en klachten met betrekking tot de praktijk van de super-

visant en de supervisiesituatie. Wat een fout is, valt moei-

lijk te definieren. Onhoffelijk gedrag bijvoorbeeld kan

een ‘lichte’ fout lijken, maar voor veel meer staan. Het

belangrijkste is de wijze waarop in de relatie met fouten

wordt omgegaan. In bepaalde gevallen is een klacht niet

te voorkomen. De auteur plaatst kanttekeningen bij het

omgaan met klachten. Een complicerende factor is bij-

voorbeeld dat er drie ‘partijen’ zijn: supervisor, super-

visant en client. Verder is de rol van de supervisor niet

altijd dezelfde. In sommige gevallen wordt van de super-

visor een uitspraak verwacht, in andere gevallen geldt dit

niet. Procedures zijn vaak langdurig en omslachtig. Ter-

wijl het mogelijk is dat de gedupeerde client genoeg zou

hebben aan een welgemeend excuus, komt deze vaak in

een vacuum van langdurig afwachten terecht. Wat is de

rol van de supervisor bij het ontstaan van de klacht? Wat

is die van de supervisant? Angst van supervisor en super-

visant voor het ‘kleine wereldje’ speelt een rol. Niet voor

niets is de titel van dit hoofdstuk ‘Gefluister in de gang’.

Ten slotte behandelt Rapp het werken met verschillen.

Supervisie vindt, net als therapie, plaats in een bredere

context dan de gesprekssituatie als zodanig. In toene-

mende mate hebben we ook op deze terreinen te maken

met een multi-etnische, multiraciale en multiculturele

populatie en met de kloof tussen principes en praktijk.

De schrijfster pleit ervoor om verschillen te beschouwen

als het uitgangspunt voor denken en handelen. Bij ‘ver-

schillen’ dient niet alleen gedacht te worden aan cultuur-

verschillen tussen volkeren en bevolkingsgroepen, maar

ook aan kleinschaliger verschillen zoals die tussen organi-

saties en professies. Dit vraagt om een houding die (ook

lang bestaande) opvattingen en oordelen niet als vanzelf-

sprekend beschouwt – een houding van nieuwsgierigheid

naar de achtergronden van het denken en handelen van

personen, organisaties en culturen. Het impliceert ook dat

de eigen opvattingen kunnen veranderen.

In deel II, Trends (hoofdstuk 7 tot en met 11), wordt

duidelijk gemaakt dat de werkcontext heel divers kan zijn

en dat daardoor de behoeften van supervisanten sterk

kunnen verschillen. Het kan niet langer verdedigd

worden dat supervisie altijd moet plaatsvinden in een

soort vacuum. West bericht over dilemma’s die kunnen

ontstaan bij supervisie aan counsellors en psychothera-

peuten wier werk healing en spiritualiteit omvat. Het gaat

hier om ervaringen van transcendente aard die in een

therapeutisch contact kunnen optreden. Uit onderzoek

blijkt dat supervisanten schroom hebben om in hun

supervisie over dit soort ervaringen te spreken. Specifieke

groepen, zoals therapeuten die tot de Quaker-beweging

behoren, vormen hierop een uitzondering. De auteur

pleit ervoor om het spirituele element meer toe te laten

in de ‘wereldlijke’ psychotherapie.

Ricketts en Donahoe behandelen supervisie bij cogni-

tieve gedragstherapie. Ook daar moeten supervisoren

getraind worden in andere dan vakinhoudelijke aspecten.

De processen van supervisie en de supervisierelatie die-

nen meer aandacht te krijgen. Vaardigheid als cognitief

gedragstherapeut is noodzakelijk maar niet voldoende

om de rol van supervisor in dit veld te kunnen vervullen.

In deze stroming wordt gekozen voor live supervisie om

zo dicht mogelijk bij de actualiteit van het handelen te

blijven.

Haines bespreekt de specifieke aspecten van supervisie

in de kliniek aan behandelaars van patienten met anti-

sociale persoonlijkheidsstoornissen. Hoewel vaak wordt

bepleit dat de supervisie dient te gebeuren door iemand

die buiten de werksituatie staat, is het niet aan te raden

om hier te werkenmet een supervisor die onbekend is met

het werkveld en de zware dynamiek daarin. ’Extern zijn’

is op zich geen garantie voor een goede balans tussen

afstand en nabijheid. Met casuıstiek wordt geıllustreerd

hoe de risico’s van splitsingsmechanismen verkleind kun-

nen worden. Meestal zijn het in deze setting de verpleeg-

kundigen die het meest directe contact met de patienten

hebben. Supervisie aan deze verpleegkundigen heeft, zo

wordt betoogd, voordelen voor alle geledingen in de

organisatie. Maar helaas is supervisie aan ‘directe wer-

kers’ nog allerminst ingeburgerd. Tot slot wordt, ook

omwille van de noodzaak van distantie, een vorm van

supervisie voor de supervisoren bepleit.

Copeland bericht over supervisie in organisaties. Zij

beklemtoont de verschillen tussen enerzijds de klassieke,

vertrouwelijke ‘prive-supervisie’ in de therapeutische

beroepen, zoals die is ontstaan vanuit de traditie van

vrijgevestigden, en anderzijds supervisie aan medewer-

kers van organisaties. Werken in organisatieverband

heeft een eigen dynamiek en is complexer dan supervisie

in ‘het vrije veld’. Er moet overeenstemming worden

bereikt over wat gecommuniceerd wordt en waar en

hoe, met behoud van afgesproken discretie. De super-

visor heeft verschillende loyaliteiten: met de werknemer/

supervisant en met de instelling. Daarnaast kunnen ook

nog combinaties van formele rollen voorkomen. De

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2002) 28:150–153 151

13

moeilijkste combinatie is volgens de auteur die van super-

visor enmanager. De combinatie van bijvoorbeeld super-

visorschap en trainerschap is minder problematisch.

In het laatste hoofdstuk besteedt Goss aandacht aan

de impact van nieuwe technologische ontwikkelingen op

supervisie en therapie. De meningen over de bruikbaar-

heid van technologie zijn volgens de auteur zeer verdeeld.

Achtereenvolgens worden behandeld: e-mail (waarvan

twee vormen), videoverbindingen en onafhankelijke soft-

ware. Briefwisseling per e-mail en het zogenoemde chat-

ten zijn beide aanzienlijk sneller en informeler dan de

klassieke briefwisseling, wat de spontaniteit van de uit-

wisseling kan bevorderen. Chatten komt het dichtst bij

een supervisie- of therapiesituatie; men gaat er echt voor

zitten. Dat men elkaar niet ziet en hoort en dus in zekere

zin anoniem blijft, kan het proces versnellen, maar ook

leiden tot irreele gevoelens van vertrouwdheid of verbon-

denheid. Een belangrijk verschil met het gewone gesprek

is voorts dat men gebruik maakt van epistolaire in plaats

van spreekvaardigheden. Zou dit bijvoorbeeld het uit-

drukken van emoties niet beperken? Video heeft het

voordeel dat men elkaar ziet en face to face kan spreken.

Een nadeel kan zijn dat tijd verstrijkt tussen uitspreken

en ontvangen waardoor de dialoog hortend verloopt.

Het ‘eh-eh...’ en ‘hm mm?..’ komt daardoor mogelijk

wat vreemd in de lucht te hangen. Ook optisch is de

video-opnamesituatie armer dan de werkelijkheid. Men

ziet elkaar door een rechthoek en is niet echt in elkaars

tegenwoordigheid.

De auteur vindt het te vroeg om besliste uitspraken te

doen, al ziet hij diverse perspectieven, zoals de overbrug-

ging van geografische afstand. Met de derde technologi-

sche ontwikkeling, onafhankelijke software, wordt het

soort programma’s bedoeld die een individu zelfstandig

kan volgen en die soms ook worden meegegeven als

ondersteuning bij een reguliere therapie. De laatste

jaren zijn deze hulpmiddelen kwalitatief verbeterd.

Voor supervisiedoeleinden worden ze nog niet vaak

gebruikt.

Het boek eindigt met een ‘ronde tafel’: een aantal

sleutelfiguren uit het veld van counselling en psychothe-

rapie reageert op de vraag wat belangrijk is voor de

volgende ontwikkelingsfase van supervisie. Zo bespreekt

een drietal auteurs de trend om verschillende vormen van

counselling te onderscheiden, en de implicaties hiervan

voor supervisie. Supervisie aan counsellors in de maat-

schappelijke gezondheidszorg moet bijvoorbeeld veel

steun bieden, soms ad hoc. Supervisie aan studentencoun-

sellors impliceert in toenemende mate de omgang met

relatief zware emotionele problematiek bij de studenten.

Het is van belang dat de ervaring die hiermee wordt

opgedaan beschikbaar komt voor onderzoek. Een

ander belangrijk punt is de vraag hoe men in supervisie

steun kan geven aan mensen die therapeutisch werken in

organisaties. Er wordt ook naar andere landen gekeken.

Een auteur beveelt aan om audiobanden van therapieen

te gebruiken voor opleidingsdoelen; een ander geeft een

(zeer summier) overzicht over hoe in de rest van Europa

over supervisie wordt gedacht. Er zijn vier bijdragen over

supervisie aan ervaren counsellors, waarvan drie over het

verplichte karakter van supervisie en een over de raak-

vlakken tussen supervisie en therapie. Ten slotte geven

twee ervaren supervisoren, medestichters van de British

Association for Counselling, een overzicht van de ontwik-

kelingsfase waarin supervisie zichmomenteel bevindt. Zij

doen ook suggesties voor de verdere ontwikkeling ervan.

In dit licht spreken ze de wens uit dat supervisie meer

geıntegreerd zal worden in de verschillende professionele

organisaties in plaats van een onopvallend aanhangsel te

zijn. Supervisoren worden wel beschouwd als bewakers

van het beroep, maar ze hebben geen forum waar ze

elkaar ontmoeten. Ze worden ook niet beschermd.

Ik heb het boek met interesse gelezen. Vooral aantrek-

kelijk is de open houding tegenover nieuwe ontwikkelin-

gen en de bescheidenheid waarmee naar het eigen gebied

wordt gekeken. Hoewel de bijdragen van verschillend

niveau zijn (wat wil je met drieentwintig auteurs!) bevat

het boek veel aardige ideeen die de lezer uitdagingen om

na te denken over de vraag: ‘Wat vind ik nu eigenlijk dat

supervisie is’. Het bloemlezingkarakter van het boek

geeft meer breedte dan diepte te zien. De ontwikkeling

in de richting van ‘voor altijd supervisie’ wens ik niemand

toe; het lijkt een doorgeschoten bureaucratische maat-

regel, een soort ‘meer van hetzelfde’ dat niet meer func-

tioneel is. Waar vind je bovendien op je zestigste nog

iemand met wie in je in een ongelijke verhouding zinvol

over je werk kunt praten, omdat het moet? Terecht wor-

den hierbij door een aantal auteurs kanttekeningen

geplaatst. Heel opvallend voor ons is het vrijwel ontbre-

ken – in elk geval in de voorliggende tekst – van collegiaal

overleg, bijvoorbeeld in de vorm van intervisie. InNeder-

land is intervisie, althans voor psychotherapeuten onder-

ling, langzamerhand wel ingeburgerd. Goede intervisie

biedt bescherming tegen te grote geınvolveerdheid en te

grote afstandelijkheid en maakt het mogelijk om in een

vertrouwelijke situatie de eigen attitude en handelingen

te onderzoeken. Tevens biedt de intervisiegroep een

forum van collega’s met wie men nieuwe ontwikkelingen

in het vak kan uitwisselen en bespreken. Voor supervi-

soren zou zo’n intervisiegroep soortgelijke belangen kun-

nen dienen. Aan intervisie ligt geen opleidingsdoel ten

grondslag, maar de gedachte dat volwassen professionals

in werk dat voortdurend een wissel trekt op de balans

tussen afstand en nabijheid en waar elke relatie met

clienten voor weer andere uitdagingen zorgt veel aan

elkaar kunnen hebben. Dat intervisiegenoten veelal

152 Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2002) 28:150–153

13

generatiegenoten zijn, accentueert het wederkerigheids-

aspect. Ook de werkomstandigheden kunnen daarbij aan

bod komen.

Supervisie is – ook in ons land – een opleidings- en

begeleidingsmethode met een steeds ruimer bereik. Ver-

trouwelijkheid is daarbij nog steeds een sleutelwoord.

Die vertrouwelijkheid is, althans op het oog, het een-

voudigst te regelen in de individuele supervisie bij

de niet direct bij je werk betrokken supervisor/collega.

In dit boek is, naast die vertrouwde vorm, ook sprake

van andere en meer gecompliceerde invullingen van

supervisie. Daarbij geldt wel degelijk ook een vertrou-

welijkheidsnorm. Elke situatie kan vanuit doordachte

en passende ethische normen worden benaderd en dit

boekje geeft daar aardige voorbeelden van.

De door diverse auteurs geuite gedachte dat dit capita

selecta-achtige werk een momentopname is in de golf-

beweging waarin supervisie zich ontwikkelt, spreekt mij

aan. De hele beroepscultuur van en rond psychotherapie

is volop in beweging. Ook daarom is het belangrijk dat

over supervisie geschreven wordt.

Tijdschrift voor Psychotherapie (januari 2002) 28:150–153 153

13