Aspecten van het werk van Christus - Oude Sporen en ...waren offeranden ter verzoening, resp. van de...

64
ASPECTEN VAN HET WERK VAN CHRISTUS

Transcript of Aspecten van het werk van Christus - Oude Sporen en ...waren offeranden ter verzoening, resp. van de...

  • ASPECTEN VAN HET

    WERK VAN CHRISTUS

  • Hugo Bouter e.a.

    ASPECTEN VAN HET WERKVAN CHRISTUS

    De betekenis van de oudtestamentische offerandenin het licht van het kruis

  • Aspecten van het werk van ChristusCopyright © H. Bouter

    Deel 5 van de brochurereeks ‘Bestudeert de Schriften’Druk: Drukkerij Van der Perk B.V., Nieuw-Lekkerland

    Eerste editie 2006Boeken om de Bijbel, Gouda

    Distributie: Johannes Multimedia, Postbus 31, 3940 AA DoornISBN-10: 90-70926-50-4

    ISBN-13: 978-90-70926-50-2NUR 707

    Alle rechten voorbehouden.Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in

    een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt,in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch of mechanisch,zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

    ‘Slachtoffers en spijsoffers hebt U niet gewild,maar U hebt Mij een lichaam toebereid; in brandoffers enzondoffers hebt U geen behagen gehad. Toen zei Ik: Zie,

    Ik kom (in de boekrol is over Mij geschreven)om Uw wil te doen, o God!’

    Hebreeën 10:5-7

  • INHOUD

    WOORD VOORAF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

    1. DE BETEKENIS VAN HET BRANDOFFER: AANGE-NAAM GEMAAKT IN CHRISTUS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13Het brandoffer spreekt van éénmaking metChristus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15Het werk van de offeraar en van de priesters 18De kop, de ingewanden, de onderschenkelsen het vet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20Het ontsteken van het offer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22Gods voorziening voor de armen . . . . . . . . . . . . . . 23De brandoffers tonen ook verschillendeaspecten van het werk van Christus . . . . . . . . . . . 25De wet op het brandoffer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26

    2. DE BETEKENIS VAN HET SPIJSOFFER: DE WELRIE-KENDE GEUR VAN CHRISTUS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27Verschil tussen spijsoffer en brandoffer . . . . . . . 27Fijn meel en olie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28Wierook en zout . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30Geen zuurdeeg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32Geen honing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33Beelden van het lijden van Christus . . . . . . . . . . . 34Een nieuw spijsoffer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36De wet op het spijsoffer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37

  • 3. DE BETEKENIS VAN HET VREDEOFFER: GEMEEN-SCHAP MET GOD EN MET ELKAAR . . . . . . . . . . . . . . . . . 39Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39Relevante Schriftgedeelten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41Christus is de vervulling van de offers . . . . . . . . 44Wij mogen God nu de lieflijkheid van dePersoon en het werk van Christus aanbieden 45Twaalf bijzonderheden met betrekking tothet vredeoffer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47

    4. DE BETEKENIS VAN HET ZOND- EN SCHULDOFFER:VERGEVING VAN ZONDEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51Een verplicht offer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51Een gaaf offer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54De zekerheid van de vergeving . . . . . . . . . . . . . . . . 56De betekenis van het bloed en het vet . . . . . . . . . 58Het zondoffer van de gezalfde priester . . . . . . . 61

  • WOORD VOORAF

    Wij kunnen bij de levitische offeranden vier hoofd-typen onderscheiden: brandoffers en spijsoffers,vredeoffers en zondoffers. De Schrift geeft hiervaneen andere indeling in psalm 40, die profetischspreekt over de komst en het werk van Christus,die de wet heeft vervuld (Matt. 5:17; Rom. 10:4). Zijnverzoeningswerk vormt de vervulling van de offersdie onder het oude verbond werden gebracht. Devier hoofdtypen van de offers worden hier als volgtopgesomd: slachtoffers (of: vredeoffers) en spijsoffers,brandoffers en zondoffers (Ps. 40:7). Het Nieuwe Tes-tament hanteert dezelfde rangschikking, want inHebreeën 10:5-9 wordt hiernaar verwezen en wordtook deze volgorde gebruikt. Om de veelzijdigheidvan het werk van Christus te kunnen uitbeelden,waren er vier verschillende offers nodig – evenals erook vier verschillende evangeliën nodig waren omde heerlijkheid van Zijn Persoon te beschrijven.

    De vier hoofdtypen kunnen worden verdeeld intwee groepen van twee offers. De eerste twee offe-randen waren zogenoemde ‘maaltijdoffers’, de laat-ste twee ‘verzoeningsoffers’, offers die voor de ver-zoening noodzakelijk waren. Bij de maaltijdoffersstond de Israëliet een deel van zijn voedsel af voorde HERE en voor de priesters. Het vredeoffer had

    7

  • daadwerkelijk het karakter van een gemeenschaps-offer, doordat zowel de HERE alsook de priester ende offeraar deelnamen aan een gemeenschappelijkemaaltijd. Dit offer is een beeld van het offer vanChristus als de grondslag van de vredige gemeen-schap tussen God en Zijn volk, en ook van onzeonderlinge gemeenschap als kinderen van God. Onzegemeenschap is met de Vader en met Zijn ZoonJezus Christus (1 Joh. 1:3). Het spijsoffer was eenónbloedig offer en daarom is dit een beeld van hetvolmaakte, aan God toegewijde leven van Christusals Mens op aarde. Dit leven eindigde in Zijn offer-dood, waarin de toewijding jegens Zijn God enVader haar hoogtepunt vond. Volgens de offerwet-ten van het Oude Testament werd een brandoffernooit gebracht zónder een bijbehorend spijsoffer.Evenzo is de waarde van Christus’ offerdood ge-grond op Zijn reine mensheid. Het was déze uniekeMens, die Zijn leven uitstortte in de dood; dat ver-leende aan Zijn sterven een bijzondere glans.

    De overige twee offers, brandoffers en zondoffers,waren offeranden ter verzoening, resp. van de persoonen van de zonden van de offeraar. Het brandofferwerd in zijn geheel aan God geofferd op het altaar,en de liefelijke reuk ervan steeg op voor Gods aan-gezicht. Dit offer is een beeld van Christus als Dege-ne die Zichzelf op het kruis geheel en al aan Godheeft geofferd tot een welriekende reuk (Ef. 5:2;Hebr. 9:14). Daarentegen kwam van de zondoffersalleen al het vet op het brandofferaltaar in de voor-hof. Gods heilige toorn ten opzichte van de zonde

    8

  • werd in de offerwetten tot uitdrukking gebrachtdoor het voorschrift dat de zondoffers waarvan hetbloed in het heiligdom werd gebracht, geheel en alverbrand moesten worden buiten de legerplaats. Zoheeft Christus geleden in de absolute eenzaamheid,in het vuur van het gericht. Het schuldoffer waseigenlijk een bijzondere vorm van het zondoffer;hier gaat het om de vraag hoe de relatie met God ofde naaste weer kon worden goedgemaakt, bijv. naeigendomsvergrijpen. De gevolgen van falen wer-den ongedaan gemaakt door middel van het bren-gen van een schuldoffer en het betalen van een ruimevergoeding.

    Het is mooi dat de psalmen in het Oude Testamenten de evangeliën in het Nieuwe Testament licht wer-pen op de levitische offers. Het brandoffer-aspect vanhet werk van Christus staat in psalm 40 op de voor-grond. Hij kwam met het uitgesproken doel de wilvan God te vervullen. Hij wilde God verheerlijkenop de plaats waar de mens door zijn zonde God hadonteerd. Daartoe offerde Hij Zichzelf vrijwillig envolkomen: ‘Ik heb lust om Uw wil te doen, MijnGod’ (Ps. 40:9; Hebr. 10:7). Deze zijde van het werkvan Christus, dus het brandoffer-aspect, vinden wijook in het evangelie naar Johannes. Het gebod vande Vader hield in dat Hij Zijn leven moest afleggen,maar Hij had de macht dat te doen en het daarnaweer te nemen (Joh. 10:17-18). Zo heeft ChristusGods wil volbracht, de Vader verheerlijkt op deaarde en het werk voleindigd dat Hij Hem te doenhad gegeven (Joh. 13:31; 17:4; 19:30).

    9

  • Het zondoffer-aspect van het werk van Christuswordt in psalm 40 wel genoemd (vs. 7, 13), maar ditis toch meer het onderwerp van psalm 22. Daar zienwij het lijden van de godverlatenheid, dat overChristus kwam in de drie uren van duisternis. Toenwerd Hij de Zondendrager en moest God Zijn heiligaangezicht voor Hem verbergen (Ps. 22:2,4). Chris-tus werd voor ons tot zonde gemaakt, en Hij smaak-te de dood van de zondaar. God legde Hem toen inhet stof van de dood, voordat Hij in de opstandinghet antwoord van God ontving op Zijn lijden (Ps.22:16). In vers 22 vindt de grote wending plaats. Hettweede hoofddeel van de psalm beschrijft de heer-lijke resultaten die voortvloeien uit het verlossings-werk (Ps. 22:23-32). Wij zien de rijke zegen voor(a) de Gemeente, (b) voor het volk Israël en (c) voorde volken in het Vrederijk. Christus heft nu te mid-den van Zijn verlosten, die Hij Zijn broeders noemt,het loflied van de verlossing aan. Hij verkondigt deVadernaam aan de Zijnen. Dat is het bijzondere voor-recht van de Gemeente, die in de tijd van Christus’verwerping bijeenvergaderd wordt uit de Joden enuit de volken (Ps. 22:23; Joh. 20:17; Hebr. 2:12).

    Psalm 69 belicht het schuldoffer-aspect van het werkvan Christus: ‘Wat Ik niet geroofd heb, moet Ik tochteruggeven (...) Mijn schuldige daden zijn voor Uniet verborgen’ (Ps. 69:5-6). Maar het was vreemdeschuld die Hij droeg, de schuld van de velen voorwie Hij Zichzelf ten schuldoffer stelde (vgl. Jes.53:10). Psalm 85 kan men in verband brengen methet vredeoffer. God spreekt van vrede tot Zijn volk en

    10

  • tot Zijn gunstgenoten, want aan al Zijn eisen is vol-daan. ‘Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar,gerechtigheid en vrede kussen elkaar’ (Ps. 85:9-12).Psalm 118 wordt echter ook wel beschouwd als depsalm van het vredeoffer (zie hst. 3). Wij zien hier devredige gemeenschap tussen God en Zijn volk op dedag die de HERE gemaakt heeft. Psalm 16 is bij uit-stek de psalm van het spijsoffer. Hier vinden wijChristus’ reine mensheid en Zijn volkomen toewij-ding jegens Zijn God en Vader – een onderwerp datin het Nieuwe Testament wordt geaccentueerd in hetevangelie naar Lucas. Het evangelie naar Marcuscorrespondeert met het zondoffer, het evangelie naarMatteüs meer met het schuldoffer. Zo zien wij dat deSchriften een eenheid vormen en samen getuigen vande wonderbare Persoon van onze Heer en Heilanden van het werk dat Hij heeft volbracht (Joh. 5:39).

    De offers van het boek Leviticus zijn terecht eengeliefkoosd onderwerp en hoewel er zeker in hetEngelse taalgebied genoeg lectuur hierover beschik-baar is, is het nuttig kennis te nemen van een be-knopt eigentijds commentaar. Het materiaal voor ditboekje gaat terug op radiolezingen van vier Engelseauteurs (resp. J. Brett, A. Goodwin, E. Brown enG. Bell), en de teksten hiervan zijn grondig herzien.Het is dus een coproductie geworden, die ik nu delezers aanbied in het vertrouwen dat de Heer deoverdenking van Zijn Woord zal zegenen.

    Gouda, najaar 2006

    11

  • 1

    DE BETEKENIS VAN HET BRANDOFFER:AANGENAAM GEMAAKT IN CHRISTUS

    ‘Indien zijn offergave een brandoffer van rundvee is,dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht

    brengen. Naar de ingang van de tent der samenkomstzal hij het brengen, opdat hij welgevallig zij

    voor het aangezicht des HEREN’.

    Leviticus 1:3

    Inleiding

    In het eerste vers van Exodus 9 lezen wij dat Mozesnaar Farao moest gaan en tegen hem moest zeggen:‘Laat Mijn volk gaan om Mij te dienen’. Het eerstegrote onderwerp van het boek Exodus is de uittocht,de verlossing van het volk van God uit de slavernijin het land Egypte. In Exodus 12 zien wij hoe deIsraëlieten werden gered van het oordeel door hetbloed van het paaslam. In Exodus 14 trekken zij doorde Rode Zee, op het pad dat werd geopend door destaf van Mozes; zo werden zij verlost van de vijanddie hen in slavernij hield. In Exodus 15 zingen zijonder leiding van Mozes over het heil, de verlossingvan de HERE. Dit is een beeld van de verlossing diehet deel is van allen die nu in de Heer Jezus geloven.

    13

  • Wij zijn voor God gekocht door het bloed van Chris-tus. De macht van de zonde en de dood is tenietge-daan door de dood en opstanding van Christus. Wijhebben nieuw leven in Christus, opstandingsleven.Wij hebben nieuwe kracht door de gave van deHeilige Geest om God te dienen en Hem in alles tebehagen.

    Na de verlossing uit Egypte vinden wij in de rest vanhet boek Exodus hoe Mozes aanwijzingen kreegvoor de bouw en de inrichting van een draagbaarheiligdom voor de God van Israël, nl. de tabernakel.In Exodus 40 was het werk afgerond en wij lezendan dat Mozes de voorhof oprichtte rondom detabernakel en het altaar, en het gordijn voor de poortvan de voorhof ophing: ‘Zo voleindigde Mozes hetwerk’ (Ex. 40:33). Toen gebeurde er iets geweldigs:God nam intrek in Zijn woning. Zoals wij hier lezen:‘En de wolk bedekte de tent der samenkomst, ende heerlijkheid des HEREN vervulde de tabernakel’(Ex. 40:34vv.).

    Het boek Leviticus sluit hierbij aan en geeft voor-schriften voor de dienst van Jahweh, die iedere dagplaatsvond in de tentwoning. Dat was het grote doeldat God voor ogen had toen Hij Farao opdracht gafZijn volk te laten trekken: het was opdat het Hemzou dienen in de woestijn. De Israëlieten kondenHem nu gewillig en vrijwillig dienen, aangezien Hijhen had verlost uit Egypte en tot Zich had gebracht(vgl. Ex. 19:1-6).

    14

  • Het brandoffer spreekt van éénmakingmet Christus

    Het thema van dit hoofdstuk is de betekenis van hetbrandoffer; wij willen graag onderzoeken wat derelevantie ervan is voor ons als christenen. Hetbrandoffer spreekt van de aanneming van de gelovi-ge voor Gods aangezicht op grond van de volmaakt-heid van de Persoon en het werk van Christus. Heteerste vers van Leviticus 1 zegt: ‘De HERE nu riepMozes en sprak tot hem uit de tent der samenkomst’.Nadat God was neergedaald in de wolk en Zijn in-trek had genomen in de tabernakel, sprak Hij daarmet Mozes en gaf voorschriften voor de eredienstvan de Israëlieten en de ‘offergaven’ waarmee zij totHem konden naderen (Lev. 1:2). Dit is een algemeenwoord dat wordt gebruikt voor de gaven waarmeede Israëliet tot God kwam (Hebr. korban, vgl. Marc.7:11).

    God begon met het brandoffer, omdat dat de grond-slag vormde van alle andere offers. Het brandoffergeeft ons een beeld van de grootheid van de Persoonvan Christus als Degene die volmaakt in staat wasde wil van God te volbrengen, Zijn God en Vader teverheerlijken en de mens in de gezegende positievan een aanbidder te brengen.

    Het brandoffer was een vrijwillig offer. Het werd vrij-willig aan God gegeven, in tegenstelling tot het zond-offer dat uitdrukkelijk door God vereist werd inbepaalde situaties. Dit aspect van het brandofferbepaalt ons direct bij de bereidwilligheid van de

    15

  • Heer, reeds bij Zijn komen in deze wereld, om de wilvan God te volbrengen (vgl. Ps. 40). De woorden vanpsalm 40:7-9 worden aangehaald in Hebreeën 10:5-7(‘Zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij ge-schreven – om Uw wil, o God, te doen’). Dit is eenvan de passages in het Nieuwe Testament, die de be-tekenis laten zien van de oudtestamentische offers,die allemaal wezen op het werk en de Persoon vanChristus. Hij kwam in de volheid van de tijd omZichzelf op te offeren op het kruis van Golgota. Dooréén offerande heeft Hij nu voor altijd hen volmaaktdie geheiligd worden. Dat was een onderdeel vanhet plan van God; het behoorde tot het vervullen vande wil van God. Christus’ volkomen offer betekendehet einde van de oudtestamentische offerdienst(Hebr. 10:8-14).

    Wij moeten leren wat naar Gods wil en gedachten isom Hem om de juiste wijze te kunnen aanbidden.Wij hebben misschien onze eigen ideeën over de ere-dienst, maar het is belangrijk wat God heeft voorge-schreven! Zo vinden wij in het Nieuwe Testament deinzettingen van onze Heer met het oog op de chris-telijke eredienst, voorschriften die nog steeds vankracht zijn (vgl. 1 Kor. 11:2). Wij zien in Leviticus dateen wild dier niet acceptabel zou zijn als offer. Debrandoffers waren tamme dieren, die van het vee ofde kudde werden genomen (Lev. 1:2). Dit laat ons intype zien dat er niets wilds, niets ongetemds in deHeer was. Hij was volkomen gehoorzaam aan de wilvan God en Hij kwam om die tot het einde toe te vol-brengen, ja, tot in de kruisdood.

    16

  • In Leviticus 1:3 is sprake van ‘een gaaf dier van hetmannelijk geslacht’. De Heer Jezus kwam in dezewereld als het Zaad van de vrouw (Gen. 3:15). Zijnmensheid was vlekkeloos en rein, er was geen zondein Hem. Zijn offer was gaaf en volkomen. Wij moe-ten dat nooit vergeten. De Heer Jezus was zónderzonde, hoewel Hij waarachtig Mens was. Hij wasverwekt door de Heilige Geest en had een zonde-loze natuur (Luc. 1:35). Daarom was het offer vanZijn lichaam ook volkomen welgevallig voor God.

    In Leviticus 1:4 zien wij hoe de volkomenheid vanhet offer werd toegerekend aan de offeraar: ‘Dan zalhij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen; zozal het, hem ten goede, welgevallig zijn, om overhem verzoening te doen’. De gedachte die de Schriftverbindt met handoplegging is identificatie, éénma-king. In het Hebreeuws betekent ‘de hand leggen op’eigenlijk ‘leunen op’. De offeraar werd helemaal ver-eenzelvigd met het offer, zodat de welgevalligheidvan het brandoffer overging op degene die het aanGod aanbood.

    Het is prachtig om dit toe te passen op onszelf. Als ikin het geloof de hand leg op het offer van Christus enHem aanneem als mijn Heer en Heiland, dan gaat devolkomenheid van Zijn Persoon en Zijn verzoe-ningswerk op mij over en ziet God mij in Christus ingenade aan. Johannes zegt in zijn eerste brief: ‘(...)zoals Hij is, zijn ook wij in deze wereld’ (1 Joh. 4:17).Wij hoeven dus niet daarop te wachten tot wij in dehemel zijn! God ziet ons nu reeds in deze wereld als

    17

  • volmaakt in Christus. Dat is waarschijnlijk de belang-rijkste les die het brandoffer ons voorhoudt. Dezegedachte van identificatie zien wij ook bij het zond-offer, maar daar ging de zonde van de offeraar overop het offerdier, dat dan in zijn plaats werd geslacht(Lev. 4:4,15,24,29,33).

    Het werk van de offeraar en van de priesters

    Vervolgens moest de offeraar zelf het dier slachtenbij het brandofferaltaar in de voorhof van de tent dersamenkomst. Dit zal geen eenvoudige zaak zijngeweest voor de offeraar, die het rund als offergavehad gebracht en daarna zijn hand op de kop van hetbrandoffer had gelegd. Hij moest het dier echterslachten, voordat het op het altaar aan God kon wor-den geofferd (Lev. 1:5). Hier worden voor het eerstook de priesters genoemd en de taak die zij moestenverrichten in verband met het bloed van het offer-dier. De zonen van Aäron, de priesters, moesten hetbloed van het geslachte dier ‘brengen en dat spren-gen rondom op het altaar, dat bij de ingang van detent der samenkomst staat’. De priesters waren afge-zonderd voor de dienst van God. Zij waren gewas-sen, gezalfd en gewijd, en zij hadden een diepinzicht in de waarde van het bloed van de offers dieop het koperen altaar werden gebracht. Zij stondenzelf voor het aangezicht van God in de kracht en dewaarde van het bloed.

    Maar er was nog een andere verplichting die rustteop de offeraar: ‘Daarna zal hij het brandoffer de huid

    18

  • aftrekken en het in stukken verdelen’ (Lev. 1:6). Hetaftrekken van de huid van het brandoffer bracht alleinwendige delen tevoorschijn en stelde de offeraarin staat het dier in stukken te verdelen. Deze gede-tailleerde voorschriften bepalen ons als gelovigen bijhet feit dat er geestelijke oefeningen nodig zijn omde volmaaktheid van het werk van Christus te kun-nen begrijpen. Zonder geestelijk inzicht is er geenwaardering voor de voortreffelijkheden van ZijnPersoon en de heerlijkheden van Zijn werk. Het isjuist dat alleen God deze volkomenheden naar waar-de weet te schatten, maar Hij geeft ons ook het voor-recht iets ervan te begrijpen. Op die manier kunnenwij delen in het welbehagen dat Hij vindt in ZijnZoon. Dat zal alleen gebeuren als wij begrijpenwelke hoge positie wij vóór God hebben ontvangenop grond van de dood van Christus. Paulus spreekthierover in Efeziërs 1: ‘(...) opdat wij heilig en onbe-rispelijk zouden zijn vóór Hem in de liefde, terwijlHij ons tevoren door Jezus Christus tot het zoon-schap voor Zichzelf bestemd heeft, naar het welbe-hagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid vanZijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft inde Geliefde’ (Ef. 1:4-6). God ziet ons in Christus vóórZich geplaatst, bekleed met de schoonheid en devolkomenheid van Zijn geliefde Zoon. Wij zijn aan-genaam gemaakt in Hem, een hogere geestelijkezegening is er niet.

    De overige voorschriften met betrekking tot hetbrandoffer waren voor de priesters (Lev. 1:7-9). Latenwij bedenken dat wij volgens het Nieuwe Testament

    19

  • zowel priesters als offeraars zijn: ‘(...) u wordt ookzelf als levende stenen gebouwd, als een geestelijkhuis tot een heilig priesterdom, om geestelijke of-feranden te offeren, die voor God aangenaam zijndoor Jezus Christus’ (1 Petr. 2:5). Het is een heelgroot voorrecht dat wij in deze bedeling vrije toe-gang tot God hebben om Hem als priesters te eren ente aanbidden. Dat is niet beperkt tot een bepaaldeklasse van gelovigen, een selecte groep, want Chris-tus heeft ons allen gemaakt tot priesters voor ZijnGod en Vader (Openb. 1:5-6).

    De priesters, de zonen van Aäron, moesten de delenvan het offer, de kop en het vet, schikken op het houtdat op het vuur op het altaar lag. De ingewanden ende onderschenkels moesten bovendien met watergewassen worden. Dan moest de priester alles ophet altaar in rook doen opgaan als een brandoffer,een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor Jahweh. Wijmoeten dit punt voor punt bezien om de typologi-sche betekenis ervan te begrijpen.

    De kop, de ingewanden, de onderschenkelsen het vet

    Zeker drie van de lichaamsdelen die hier worden ge-noemd, kunnen in verband worden gebracht metpassages in het Nieuwe Testament die spreken overde volmaakte mensheid van Christus en Zijn zonde-loosheid. Wanneer wij denken aan de kop, of hethoofd van het offer, dan worden wij bepaald bij hetgedachteleven van de Heer. Hij wist precies wat er in

    20

  • het hart van God leefde en Hij was in staat om de wilvan God tot het einde toe te volbrengen. Hij heeft deVader verklaard en Hem verheerlijkt in gedachten,woorden en daden. Christus was geheel zondeloos.Hij had geen zondige gedachten. Hij heeft ‘geenzonde gekend’, zegt de apostel Paulus (2 Kor. 5:21).

    De ingewanden herinneren ons aan de altijd actievegevoelens van de Heer, Zijn gemoedsleven, Zijnerbarming en mededogen. Terwijl Hij volkomen aanGod was toegewijd en leefde tot Zijn eer, leefde Hijook mee met de mensen die Hem omringden. Hij be-greep hun gevoelens en emoties. Maar het gemoeds-leven van de Heer en de innerlijke motieven voorZijn handelen waren geheel vrij van zonde. De apos-tel Johannes schreef in zijn eerste brief: ‘En u weetdat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zouwegnemen; en in Hem is geen zonde’ (1 Joh. 3:5).

    De onderschenkels of onderbenen herinneren ons aande volmaakte wandel van de Heer Jezus. Hij ginggeen eigen wegen, maar handelde steeds in afhan-kelijkheid van de Vader. Hij kwam om de Vader teverheerlijken, het ging Hem niet om Zijn eigen eer.Alles wat Hij ondernam vond plaats in volkomengehoorzaamheid aan de wil van de Vader. De apos-tel Petrus zegt ons in zijn eerste brief dat Hij ‘geenzonde heeft gedaan en geen bedrog in Zijn mondwerd gevonden’ (1 Petr. 2:22). De drie voornaamsteauteurs van de brieven van het Nieuwe Testament(Petrus, Paulus en Johannes) getuigen dus eenstem-mig dat Hij zonder zonde was. Het brandoffer moest

    21

  • volmaakt zijn, gaaf en zonder gebrek. Dat zien wijhier met betrekking tot de Heer, die Zijn leven heeftafgelegd ‘als een offerande en een slachtoffer voorGod tot een welriekende reuk’ (Ef. 5:2).

    Dan was er nog het vet, dat apart wordt genoemd enveel aandacht krijgt in Leviticus (vooral bij het vrede-offer). Dit spreekt van de voortreffelijkheid, de wel-gedaanheid van het offer. Het was de Israëlietenabsoluut verboden ervan te eten, bij alle offerandenwas het vet uitsluitend voor Jahweh bestemd. Al hetvet werd verbrand op het altaar. Dit spreekt ervandat het beste deel van het offer van Christus voor Godwas. Hij alleen kon Zijn volmaaktheid naar waardeschatten, Zijn toewijding, Zijn trouw, Zijn bereidwil-ligheid om Zichzelf op te offeren, Zijn onderworpen-heid aan Gods wil.

    Het ontsteken van het offer

    In dit verband moeten wij wijzen op de verschillen-de woorden die in deze hoofdstukken van Leviticusworden gebruikt voor het ontsteken van het offer. Bijhet zondoffer wordt een woord gebruikt dat verbran-den, of verteren betekent (zie o.a. Lev. 4:12). Dat kun-nen wij ook begrijpen in het licht van de betekenisvan dit offer. Het onderwerp is daar de toorn vanGod over de zonde, het wegdoen van het kwaad inhet goddelijk gericht. Maar bij het brandoffer wordteen ander woord gebruikt, dat ‘ontsteken’ of ‘in rookdoen opgaan’ betekent. Dit woord vinden wij ookbij het ontsteken van het reukwerk op het gouden

    22

  • altaar in het heiligdom (Ex. 30:7-8). Het is duidelijkdat hier een heel andere gedachte naar voren komt.Het brandoffer was een vuuroffer tot een liefelijke(d.i. kalmerende of rustgevende) reuk voor Jahweh.Het was Hem volkomen welbehaaglijk.

    Dat was bij het zondoffer niet het geval. Het oordeelover de zonde was noodzakelijk en in overeenstem-ming met Gods gerechtigheid. Maar het brandofferspreekt van het welbehagen dat God vond in Zijngeliefde Zoon, die Hem hier op aarde voortdurendbehaagde en Hem op het hoogst verheerlijkte toenHij Zijn leven aflegde om de wil van de Vader teneinde toe te volbrengen (Joh. 17:4). Hoewel het kruishet toneel was van het diepste lijden, rees er toch eenliefelijke reuk omhoog tot God. Dat kwam door devolmaaktheid van het Offerlam. Bij ons brengt lijdenen beproeving, haat en hoon van anderen, vaak hetslechtste in ons naar boven. Maar bij de Heer Jezusbracht het juist het beste aan het licht: Zijn absolutevolkomenheid. Daar waar de mens een vreselijkezonde had begaan door Gods geliefde Zoon te do-den, rees de liefelijke reuk van Zijn Zelfovergave totGod omhoog om over ons verzoening te doen.

    Gods voorziening voor de armen

    De rest van Leviticus 1 behandelt de overige offer-gaven die als brandoffer in aanmerking kondenkomen. God hield in Zijn genade rekening met dege-nen die zich niet zo’n groot offer als een jonge stierkonden veroorloven. Een schaap of een geit was ook

    23

  • welkom, en in sommige gevallen kon men zelfs eenbrandoffer van gevogelte brengen, een tortelduif ofeen jonge duif. Niemand had dus eigenlijk een ex-cuus, iedereen kon een brandoffer brengen. Niemandkon zeggen dat hij te arm daarvoor was.

    Dit principe geldt ook voor ons. Niemand kan zeg-gen dat hij of zij God niets kan aanbieden. Iedereware gelovige heeft immers enig begrip van dewaarde van het offer van Christus. Misschien den-ken wij dat God niet tevreden is met dat wat wijHem kunnen aanbieden, maar dat is niet juist. Godheeft een welbehagen in iedere offerande die wijHem brengen. Zelfs de geringste waardering vanZijn Zoon, onze Heer Jezus Christus, is aangenaamvoor Hem. De grootte en de verschillende waardeervan suggereert dat wij als gelovigen niet allemaaldezelfde waardering, hetzelfde begrip van het werkvan Christus bezitten. Maar het is belangrijk dat wijbereid zijn om God in ieder geval te brengen wat wijHem kunnen geven. God verwacht niet van eenjonge gelovige dat hij hetzelfde inzicht heeft in hetoffer van Christus als een ervaren christen. Maar datbetekent ook dat Hij niet tevreden is met een ‘tortel-duif’ van iemand die best wel een groter offer hadkunnen brengen. Maar hoe het ook mag zijn, van aldeze offers wordt gezegd dat zij ‘een brandoffer, eenvuuroffer tot een liefelijke reuk voor de HERE’ waren.Zelfs als wij nog niet veel inzicht in de waarde vande Persoon en het werk van Christus hebben, zietGod ons hart aan en Hij alleen kent de volle waardevan het werk van Zijn Zoon. Als een jonge gelovige

    24

  • dankbaar is voor wat de Heer Jezus voor hem ofhaar heeft gedaan op het kruis, dan is God blij meteen eenvoudig dankgebed. Misschien kunnen wijonze gedachten maar stamelend onder woordenbrengen, maar God leest in onze harten en het komterop aan dat Hij onze offergaven wil aannemen.

    De brandoffers tonen ook verschillende aspectenvan het werk van Christus

    Er zijn echter twee manieren waarop wij de diverseoffers kunnen bezien. De tweede manier om ernaar tekijken, is dat ze verschillende aspecten van het werkvan Christus voorstellen. Afgezien van de grootte ende waarde van de offerdieren zijn er ook verschillenin de kenmerken ervan: ze verschillen in karakter. Hetrund wordt gekenmerkt door kracht, niet door snel-heid maar door een gestage tred die urenlang door-gaat tot het werk van de dag erop zit. Dit wijst op debekwaamheid van de Heer om het werk dat GodHem te doen had gegeven tot het einde toe te vol-brengen. Wij hebben al stilgestaan bij de passage datHij kwam om de wil van God te doen.

    Er zijn echter andere Schriftgedeelten, die juist wij-zen op het geduld van de Heer en op het feit dat Hijals een lam ter slachtbank werd geleid, als een schaapdat stom is voor zijn scheerders (Jes. 53:7). Het schaapspreekt dus van de gewilligheid van de Heer. De ramwerd o.a. gebruikt bij de wijding van de priesters(Lev. 8). Dit spreekt van de toewijding van de Heer.De geit is een sterk dier en de Bijbel spreekt vaak

    25

  • over de horens ervan. Christus heeft Zichzelf in dekracht van Zijn leven ten offer gegeven. Het brand-offer van gevogelte ten slotte spreekt van het feit datde Heer van boven kwam. Hij is neergedaald van deVader, Hij is de Mens uit de hemel.

    De wet op het brandoffer

    In Leviticus 6:8-13 vinden wij de wet op het brand-offer. In dit gedeelte zien wij dat het vuur op hetbrandofferaltaar nooit mocht uitgaan. Iedere mor-gen en iedere avond werd er een brandoffer ge-bracht, het dagelijks morgen- en avondoffer (vgl. Ex.29:38-46). Het vuur op het altaar werd steeds bran-dend gehouden. Dit leert ons dat het sterven van deHeer als het ware Brandoffer een constante bron vanvreugde is voor God de Vader en de blijvende basisvan ons heil en onze zegen als gelovigen.

    Laat er meer waardering zijn in onze harten vooralles wat Christus heeft volbracht, en meer dank-baarheid jegens God de Vader, die zelfs Zijn eigenZoon niet heeft gespaard maar Hem voor ons allenheeft overgegeven.

    26

  • 2

    DE BETEKENIS VAN HET SPIJSOFFER:DE WELRIEKENDE GEUR VAN CHRISTUS

    ‘Wanneer iemand de HERE een offergave van spijsofferbrengen wil, dan zal zijn offergave bestaan uit fijn meel,

    en hij zal olie daarop gieten en wierook daarbij doen’.

    Leviticus 2:1

    Verschil tussen spijsoffer en brandoffer

    In Leviticus 1 worden de brandoffers beschreven,resp. van rundvee, kleinvee of van gevogelte, dieallemaal werden geofferd als een vuuroffer tot eenliefelijke reuk voor de HERE. Dit waren bloedigeoffers, die spreken van de dood van Christus. Maarde spijs- of voedseloffers, die in Leviticus 2 wordenbehandeld, droegen een heel ander karakter. Hetwaren meel- of graanoffers, dus ónbloedige offeran-den, die niet spreken van Christus’ dood maar vanZijn smetteloze leven hier op aarde. Het spijsoffer(Hebr. mincha, d.i. ‘geschenk’, ‘schatting’, ‘tribuut’,reeds in Gen. 4:3-5 genoemd) wordt ook wel om-schreven als een ‘huldigingsoffer’ of ‘erkennings-offer’. Het werd sporadisch gebruikt als zondoffer(Lev. 5:11-13; vgl. Ps. 38).

    27

  • Fijn meel en olie

    Laten wij nu eerst kijken naar de samenstelling vanhet spijsoffer. Het hoofdbestanddeel was fijn meel,dat werd verkregen door graankorrels tussen molen-stenen te vermalen tot er geen oneffenheid en ruw-heid meer was en alles glad en gelijkmatig was. Zowas het ook met de karaktertrekken die de HeerJezus op elke stap van Zijn weg hier beneden open-baarde. Er was geen grofheid te vinden, geen enkeleonvolkomenheid; alles getuigde van absolute per-fectie. En het spijsoffer, dat dit volmaakte leven sym-boliseerde, werd evenals het brandoffer ontstokenop het altaar tot een aangename geur voor de HERE.

    Als wij kijken naar het leven van grote dienstknech-ten van God, dan zijn er altijd wel gebreken te con-stateren. Mozes sprak onbedachtzaam met zijn lip-pen (Num. 20:10). Petrus verloochende de Heer(Matt. 26:74-75). Johannes streefde naar een ere-plaats in het komende Koninkrijk (Marc. 10:35-37).Paulus was evenmin volmaakt. Maar met de Heerwas het anders. Hij deed altijd wat de Vader welbe-haaglijk was (Joh. 8:29). En ik denk dat wij dit aspectvan het spijsoffer ook op onszelf mogen toepassen,omdat wij begenadigd of ‘aangenaam gemaakt’ zijnin de Geliefde (Ef. 1:6). Als wij willen weten hoe Godover ons denkt, dan moeten wij niet naar onszelfmaar naar Christus kijken. Hij is steeds de Maatstaf,want Hij is ons leven (Kol. 3:4). Zoals Hij is, zijnook wij in deze wereld (1 Joh. 4:17). God heeft onseeuwig leven gegeven, en dit leven is in Zijn Zoon

    28

  • (1 Joh. 5:11). Wij zijn in de Waarachtige, in Zijn ZoonJezus Christus. Deze is de waarachtige God en heteeuwige leven (1 Joh. 5:20). Het leven van Jezusmoet ook praktisch in ons lichaam openbaar worden(2 Kor. 4:10). Het is prachtig dat God zo naar Zijnkinderen kijkt. Dit doet mij denken aan een geschie-denis uit het Oude Testament. Toen God vanaf dehoogte van de bergtop naar het volk Israël keek, lietHij Bileam profeteren: ‘Hij schouwt niet aan deongerechtigheid in Jakob; ook ziet Hij niet aan deboosheid in Israël’ (Num. 23:21 SV). En dat ondanksalle tekortkomingen van Zijn volk.

    Het tweede belangrijke bestanddeel van het spijs-offer was de olie, die op het fijne meel werd gegoten(Lev. 2:1). In vers 4 lezen wij echter ook over bakselsuit de oven, ongezuurde koeken, die met olie wer-den aangemaakt. Ik denk dat de Heilige Geest hiereen nauwkeurig beeld schetst van de waarheid aan-gaande de mensheid van onze Heer. Zoals bekend isde olie een type van de Heilige Geest, en het aanma-ken of mengen met olie spreekt van de maagdelijkegeboorte van de Heer Jezus. De engel Gabriël sprakhierover tot Maria als volgt: ‘De Heilige Geest zal overu komen en de kracht van de Allerhoogste zal uoverschaduwen; daarom zal ook dat Heilige datgeboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd’(Luc. 1:35; vgl. Gal. 4:4).

    Maar er is hier ook sprake van ongezuurde, dunnekoeken, die met olie werden bestreken (Lev. 2:4). Ditvormt opnieuw een bewijs van de inspiratie van de

    29

  • Schrift om de waarheid aangaande de Persoon enhet werk van Christus aan ons bekend te maken.Onze Heer wordt namelijk aangekondigd als deMessias of de Christus – het eerste is Hebreeuws enhet tweede Grieks – maar beide termen betekenen:‘de Gezalfde’. Bij Zijn doop door Johannes lezen wijdat de Heilige Geest in lichamelijke gedaante als eenduif op Hem neerdaalde en er een stem uit de hemelkwam: ‘U bent Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik wel-behagen gevonden’ (Luc. 3:22). Bij deze gelegenheidwerd de Heer – aan het begin van Zijn dienstwerk –gezalfd met de Heilige Geest en met kracht (vgl.Hand. 10:38). Alles wat Hij deed stond in het tekenvan deze zalving (Matt. 12:28; Luc. 4:1).

    Wierook en zout

    Het derde bestanddeel van het spijsoffer was de wie-rook, die men erbij voegde en die helemaal op hetaltaar in rook moest opgaan tot een liefelijke reukvoor de HERE (Lev. 2:1-2). Alle wierook werd met eendéél van het fijn meel en de olie als gedenkoffer op hetaltaar aan God gebracht. Dit was het deel dat totgedachtenis opklom tot God. De rest was voor depriesters bestemd: zij moesten het als ongezuurdekoeken bakken en eten in de voorhof van de tent dersamenkomst. Dit voedsel was allerheiligst, evenalshet zondoffer en het schuldoffer (Lev. 6:15-17). Dewierook gaf aan het spijsoffer zijn welriekendheid.Wierook spreekt van de lieflijkheden en de moreleheerlijkheden van de Heer Jezus, die ten diepstealleen door God werden gezien. Elke gedachte, elk

    30

  • woord en elke daad van de Heer was in feite eenwelriekende reuk voor God.

    Het láátste bestanddeel dat aan het spijsoffer nietmocht ontbreken (en dat trouwens bij alle offer-gaven moest worden gevoegd), was een kleine hoe-veelheid zout. Het wordt hier omschreven als ‘hetzout van het verbond uws Gods’ (Lev. 2:13; vgl.Num. 18:19). Zout is een conserverend middel. Dezeomschrijving in Leviticus 2 bepaalt ons erbij dat debeloften van God, zoals die zijn bekendgemaakt inZijn verbonden, zeker en vast zijn. God staat garantvoor de vervulling ervan. Een tweede gedachte isdat het offer van Christus ons behoedt voor dekomende toorn, die de offergave zelf in type onder-ging als zij werd verteerd door het vuur.

    Verder worden wij in het Nieuwe Testament ver-maand dat de kracht van het zout niet mag ontbre-ken aan onze conversatie: ‘Laat uw woord altijd ingenade zijn, met zout besprengd, opdat u weet hoeu iedereen moet antwoorden’ (Kol. 4:6). Het zoutstaat in dit verband voor de goddelijke waarheid. Ge-nade en waarheid moeten samengaan en met elkaarin evenwicht zijn. Zo was het in volkomenheid bij deHeer, die ‘vol van genade en waarheid’ was (Joh.1:14). De wet is door Mozes gegeven, maar ‘de gena-de en de waarheid is door Jezus Christus geworden’(Joh. 1:17). Zijn woorden werden altijd gesproken inhet bewustzijn van genade, maar het zout van dewaarheid ontbrak nooit eraan. Een voorbeeld daar-van zien wij in de geschiedenis van de overspelige

    31

  • vrouw (Joh. 8:2-11). Nadat allen die haar op grondvan de wet van Mozes veroordeelden waren wegge-gaan, vroeg Hij de vrouw: ‘Heeft niemand u ver-oordeeld?’ En zij zei: ‘Niemand, Heer’. Daarop ant-woordde de Heer vol genade: ‘Ik veroordeel u ookniet’. Maar Hij voegde onmiddellijk eraan toe: ‘Gaheen, zondig voortaan niet meer’. Dat was het zoutdat Hij gebruikte.

    Geen zuurdeeg

    Naast de elementen die niet mochten ontbreken aanhet spijsoffer waren er ook twee specifieke dingendie verboden waren. Het eerste was het zuurdeeg, datin de Schrift altijd een beeld is van kwaad (hoewelmen zich dat niet altijd realiseert). Het is van belangte zien dat het zuurdeeg werd geweerd bij alle offe-randen die een type van Christus Zelf waren. De tweebeweegbroden die op het pinksterfeest als eerstelin-gen werden gebracht en die een beeld vormden vande Gemeente, werden echter gezuurd gebakken (Lev.23:17). Zij kwamen niet tot een liefelijke reuk op hetaltaar, maar waren voor de priester. Zie verder onderde paragraaf ‘een nieuw spijsoffer’.

    Het Nieuwe Testament bevat enkele duidelijke uit-spraken over het negatieve karakter van zuurdeeg.In 1 Korintiërs 5 behandelt de apostel een geval vanernstig moreel kwaad en hij zegt dan: ‘Weet u niet,dat een beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt?’(1 Kor. 5:6). In Galaten 5 gebruikt hij dezelfde uit-drukking wanneer hij leerstellig kwaad aan de kaak

    32

  • stelt: ‘Een beetje zuurdeeg doorzuurt het hele deeg’(Gal. 5:9). In Matteüs 13 vinden wij de gelijkenis vanhet zuurdeeg, die vaak wordt toegepast op de ver-breiding van het evangelie. Wij lezen in deze gelijke-nis dat het Koninkrijk der hemelen gelijk is aan zuur-deeg, dat een vrouw nam en verborg in drie matenmeel, totdat het geheel doorzuurd was (Matt. 13:33).Welnu, zegt men, zo zal de prediking van het evan-gelie voortgaan totdat de hele wereld bekeerd is. Dewaarheid is echter totaal anders. Tweeduizend jaarevangelieprediking heeft niet geresulteerd in eenbetere wereld. Integendeel, de wereld verwijdertzich steeds verder van Gods Woord. Ook in dezegelijkenis is het zuurdeeg een beeld van kwaad, nl.zoals het tot op heden werkzaam is geweest in debelijdende kerk. Er is een vermenging van goed enkwaad ontstaan in het christendom, van bozen engoeden. In de voleinding van de eeuw zal de grotescheiding plaatsvinden.

    Geen honing

    Een ander ingrediënt dat moest worden geweerd uitde spijsoffers was honing: ‘(...) want van zuurdeegnoch honing zult gij iets als een vuuroffer voor deHERE in rook doen opgaan’ (Lev. 2:11). De honingheeft in de Schrift blijkbaar twee betekenissen. Depositieve kant zien wij bijvoorbeeld in de uitdrukkingdat het Beloofde Land een land was, ‘vloeiende vanmelk en honing’. En Jesaja profeteerde met betrek-king tot Immanuël: ‘Boter en honing zal hij eten’ (Jes.7:14-15). Maar er is ook een negatief aspect, want in

    33

  • Spreuken 25 lezen wij als waarschuwing: ‘Hebt gijhoning gevonden, eet zoveel als u voldoende is,opdat gij er niet te veel van krijgt en het uitspuwt’.En aan het einde van het hoofdstuk: ‘Veel honingeten is niet goed’ (Spr. 25:16,27). Natuurlijke zoet-heid is niet verkeerd, maar ze moet met onderscheidworden gebruikt.

    De honing symboliseert de aangenaamheid vannatuurlijke menselijke relaties, maar die mag bijonze toewijding aan God – bij onze offerdienst –geen enkele rol spelen. Een illustratie hiervan vin-den wij in het evangelie naar Johannes in de wijzewaarop de Heer omging met Zijn eigen moeder. Opde bruiloft in Kana zei Hij tegen Maria: ‘Wat heb Ikmet u te doen, vrouw?’ (Joh. 2:4). Dat klinkt onsnogal hard in de oren, maar wij weten niet precieswat de gevoelswaarde van die uitdrukking in dietijd was. Ook op het kruis sprak de Heer haar aanmet het woord ‘vrouw’ (Joh. 19:26-27). Het is duide-lijk dat er geen plaats mocht zijn voor natuurlijkezoetheid of vleierij bij het optreden van de Heer. De‘honing’ ontbrak volledig in het dienstwerk dat Hijhier op aarde verrichtte. Maar aan het einde van Zijnleven erkende de Heer wel openlijk de band met Zijnmoeder en vertrouwde Hij haar toe aan de zorgen vanJohannes, de geliefde discipel.

    Beelden van het lijden van Christus

    Het spijsoffer laat ons iets zien van het lijden vanChristus tijdens Zijn leven op aarde. Het gaat om

    34

  • Zijn smetteloze leven, niet om Zijn verzoenend lijdenen sterven op het kruis. Het eerste meeloffer ofgraanoffer dat hier wordt genoemd, was een bakseluit de oven (Lev. 2:4). De ongezuurde koeken wer-den goed gekneed, en de dunne koeken of wafelswerden geplet. Dan werden de offergaven blootge-steld aan de hitte van de oven. Dit spreekt van hetlijden van Christus in het verborgen, de hitte van debeproeving die zich onttrok aan menselijke waarne-ming. Denk aan het lijden van de Heer in Getse-mane, waar Hij onder grote druk stond en dodelijkbeangst werd. De discipelen sliepen en zij begrepener niets van. Alleen God zag het.

    Het spijsoffer van de bakplaat werd in stukken ge-broken of gesneden (Lev. 2:5-6). Dit spreekt vanmeer openlijke vormen van lijden die Christus onder-ging van de kant van de mensen. Wij kunnen dandenken aan wat vermeld staat in Hebreeën 12:3 – detegenstand, de tegenspraak van de zondaars die Hijtegen Zich heeft verdragen.

    Het laatste keukengereedschap dat hier wordtgenoemd (Lev. 2:7), was de bakpan of ‘ketel’ (SV).Dit is misschien wat moeilijker te begrijpen, maarhet schijnt te wijzen op een combinatie van openba-re vijandschap en verwerping én de persoonlijkegevoelens van de Heer in die situatie. Een voorbeelddaarvan hebben wij bij de intocht van de Heer inJeruzalem, toen Hij weende over de stad omdat zijde tijd niet had opgemerkt dat God naar haar omzag(Luc. 19:41-44). Het moet hartverscheurend zijn

    35

  • geweest voor de Heer, die in liefde tot Zijn volkkwam, dat de Joodse leiders Hem verwierpen enniet erkenden wat tot hun vrede diende.

    Een nieuw spijsoffer

    In Leviticus 2:12 en 2:14-16 is sprake van spijsoffersvan de eerste vruchten van de oogst. Dit offer van deeerstelingen bestond uit geroosterde aren en fijnge-wreven graankorrels, met daaraan toegevoegd olieen wierook. Het gedenkdeel hiervan kwam – zoalsbij de andere spijsoffers – als ‘gedenkoffer’ op hetaltaar: het klom ter gedachtenis op tot God.

    Een offergave van de eerstelingen kon echter ookgezuurd bereid worden, maar mocht dan niet op hetaltaar worden gebracht (Lev. 2:12). Hierop wordtteruggegrepen in Leviticus 23, waar wij de voor-schriften vinden voor de heilige feesten in Israël. Ophet paasfeest werd de eerste schoof van de gerste-oogst aan God aangeboden en vijftig dagen later, ophet pinksterfeest of wekenfeest, werd ‘een nieuwspijsoffer’ gebracht van de eerste vruchten van detarweoogst (Lev. 23:16-17).

    Wat dit spijsoffer zo bijzonder maakte, was dat hetbestond uit twee beweegbroden die gezuurd warengebakken. Deze broden zijn een beeld van de Ge-meente, die op de pinksterdag werd gevormd toende Heilige Geest haar tot één lichaam doopte (Hand.2:1vv.). De Gemeente is niet zondeloos. Wij hebbenals gelovigen nog steeds de oude natuur, maar wij

    36

  • zijn verloste zondaars. De zonde hoeft niet meerwerkzaam te zijn in ons leven, zoals het zuurdeeg inde gebakken broden ook geen kracht meer had. Hoenauwkeurig is de Bijbel in deze profetische bijzon-derheden! Het is geen gewoon boek, maar werkelijkhet Woord van God, dat levend en krachtig is.

    De wet op het spijsoffer

    In Leviticus 6:14-18 vinden wij met betrekking tot ditoffer nadere voorschriften voor de priesters, de zonenvan Aäron. Dit staat bekend als ‘de wet op het spijs-offer’. Nadat het gedenkdeel in rook was opgegaanop het altaar, behoorde het overgebleven deel tot deinkomsten van de priesters. Zij moesten het eten opeen heilige plaats, en wel in de voorhof van de tentder samenkomst. De term ‘Aäron en zijn zonen’wijst typologisch op Christus én de Gemeente, enwij zien hier dus wat onze voorrechten zijn als pries-ters. Wij mogen ons voeden met ‘ongezuurde koe-ken’ in Gods tegenwoordigheid. God Zelf gaf ditaandeel aan Zijn vuuroffers als iets speciaals aan dezonen van Aäron. Wij mogen ons figuurlijk gespro-ken voeden met Christus’ reine mensheid. Ons gees-telijk voedsel is Christus in Zijn wandel hier opaarde, Zijn morele heerlijkheid als het ware Spijs-offer.

    Het besef dat God hun dit voedsel gaf, stemde depriesters tot dankbaarheid. De priesterlijke familie atvan dat wat als offer aan God was gebracht. Aäronbehoorde tot de stam van Levi, de stam die door God

    37

  • apart was gezet om Hem te dienen in het heiligdom.Aäron was de hogepriester, en hij en zijn zonen had-den het voorrecht dat zij leiding mochten geven aande eredienst van Gods volk. Vandaag de dag isChristus de hemelse Hogepriester en alle ware gelo-vigen behoren tot de priesterlijke familie. Er zijn nugeen aparte priesters of Levieten meer die uitslui-tend gerechtigd zouden zijn om tot God te naderen.De hogepriester in Israël mocht als enige het heiligeder heiligen betreden op de Grote Verzoendag. Maarhet voorhangsel is nu gescheurd en iedereen diegewassen is door het bloed van Christus mag alspriester naderen in het hemelse heiligdom. De toe-gang is vrij, maar niet alle gelovigen zijn zich bewustvan hun voorrechten. De apostel Petrus zegt dat wijzowel een heilig als een koninklijk priesterdom zijn(1 Petr. 2:5,9). Wij zijn heilige priesters om geestelijkeofferanden te offeren, die voor God aangenaam zijndoor Jezus Christus. En wij zijn koninklijke priesters,opdat wij de deugden zouden verkondigen vanHem die ons uit de duisternis heeft geroepen tot Zijnwonderbaar licht. Handelen wij in overeenstemmingdaarmee?

    38

  • 3

    DE BETEKENIS VAN HET VREDEOFFER:GEMEENSCHAP MET GOD EN MET

    ELKAAR

    ‘Indien zijn offergave een vredeoffer is: indien hijdat brengt van rundvee, dan zal hij een gaaf dier, hetzijvan het mannelijk, hetzij van het vrouwelijk geslacht,

    voor het aangezicht des HEREN brengen’.

    Leviticus 3:1

    Inleiding

    Ik wil graag een voorbeeld gebruiken om aan tegeven wat de aard van het vredeoffer is. Stel dat ikgelukkig getrouwd ben – wat inderdaad het geval is.Stel dat ik veel houd van mijn vrouw – wat gelukkigook het geval is. Stel dat ik erg mijn best doe om haarniet te kwetsen – wat ik inderdaad probeer. Maar opzekere dag doe ik toch iets dat haar erg bezeert. Watmoet ik doen om het weer goed te maken en haarschadeloos te stellen? Ik weet wel een oplossing: ikkoop de grootste doos met haar favoriete chocolade,die ik maar kan betalen; ik geef hem aan mijn vrouwen zeg dat ik veel spijt heb over wat er gebeurd is. Zijaanvaardt mijn verontschuldigingen en is tevreden-gesteld. Ze geniet van de chocolade. Nu zijn wij weerterug bij de situatie toen alles nog in orde was. Wij

    39

  • genieten samen weer van onze langdurige goederelatie. Iemand zou misschien opmerken dat ik mijnvrouw een ‘vredeoffer’ had gegeven, maar dat isbijbels gezien toch niet juist. Strikt genomen heb ikhaar een ‘schuldoffer’ geschonken om het weer goedte maken, en dat is nu niet ons onderwerp. Het dank-offer of vredeoffer brengt iets anders tot uitdruk-king: het symboliseert het wederzijdse genot van eengoede relatie! De Hebr. term is verwant met hetwoord sjalom.

    Ik moet mijn voorbeeld dus op een andere manieruitwerken. Ik ben gelukkig getrouwd en ik houdveel van mijn vrouw; er is niets dat de relatie ver-stoort, alles is in orde. Maar ik vraag mijzelf af wat ikkan doen om mijn vrouw te tonen hoeveel ik vanhaar houd. Hoe kan ik met haar delen dat wij zogelukkig zijn met elkaar? Ik heb een idee: ik koop degrootste doos met onze favoriete chocolade, die ikmaar kan betalen. Dan gaan wij bij elkaar zitten,genieten van elkaars gezelschap en eten van de cho-colade die wij allebei zo lekker vinden. Zo delen wijin de onderlinge blijdschap die onze goede relatiemet zich meebrengt. Welnu, dat is precies de aardvan het vredeoffer! Het dient niet ertoe om de vredetot stand te brengen, of die te herstellen; maar om hetwelzijn, het geluk en de onderlinge vrede te vieren.Let wel: het is dezelfde doos chocolade, maar dereden om hem te geven is heel anders!

    Over het algemeen gesproken geven de oudtesta-mentische offers ons een indruk van de aard of het

    40

  • wezen van de christelijke eredienst: de ware aanbid-ding, aanbidding in geest en waarheid (vgl. Joh.4:24). Zij geven in grote trekken aan wat voor ge-dachten ons moeten bezighouden bij onze aanbid-ding. Het gaat absoluut niet om enige verdienste vanonze kant. Wij mogen God iets aanbieden dat welge-vallig is in Zijn ogen, namelijk de lieflijkheid en aan-genaamheid van de Persoon en het werk van Chris-tus. De offeranden laten ons typen of beelden zienvan de heerlijkheid van Zijn Persoon en de uniekewaarde van Zijn dood, maar ook van de zegeningendie wij genieten ten gevolge van Zijn volbrachtewerk. Deze typen zijn door de Heilige Geest in deSchrift gegeven om ons op een speciale manier teleren en te onderwijzen. Het vredeoffer symboliseertde gemeenschap van de aanbidder met God en metzijn medegelovigen, terwijl een gevestigde vredehun deel is. De vrede is dus reeds tot stand gebracht,en wordt nu bezegeld.

    Relevante Schriftgedeelten

    Laten wij nu de Schrift zelf onderzoeken en kijken ofdeze suggesties juist zijn. Eigenlijk moeten wij eerstLeviticus 3 lezen, waar wij een beschrijving vindenvan de delen van het vredeoffer die op het altaar inrook moesten opgaan als een vuuroffer tot een liefe-lijke reuk voor de HERE. En wij moeten ook Leviticus7:11-36 erbij nemen, waar wij de wet op het vrede-offer vinden. Dit gedeelte zet uiteen hoe het vrede-offer moest worden gebracht en moest worden ge-geten. Wat valt er vooral te leren van deze passages?

    41

  • Zij tonen ons in type dat de waarde van de dood vanChristus zó groot is dat de vrede die erdoor tot standis gebracht door alle betrokken partijen ten volle kanworden genoten. Al het vet was voor de HERE: hetwas Zijn voedsel, lett. Zijn brood (Lev. 3:11,16). GodZélf geniet van de resultaten van het werk vanChristus. De priester Aäron kreeg het aandeel dathem toekwam. Dat betekent: Christus geniet per-soonlijk ook van de vrucht van Zijn moeitevol lijden.De offeraar, zijn vrienden en verwanten aten samenvan het offervlees. Dat wil zeggen: de christelijkegemeente geniet collectief van de gevolgen van hetwerk van Christus op het kruis van Golgota. Hierbijkomt natuurlijk ook een persoonlijk aspect naarvoren: het ‘eten’ is het zich toe-eigenen van de kost-baarheid van Zijn Persoon en van Zijn werk. Verderkunnen al degenen die erbij betrokken zijn hunvreugde met elkaar delen. Daarom zijn de juiste tref-woorden in verband met het vredeoffer of dank-offer: vrede, voorspoed, vreugde, viering, lofprij-zing, gemeenschap, deelgenootschap.

    De Schrift gebruikt steeds dezelfde woorden omhet vredeoffer aan te duiden: vredeoffer, slachtoffer,dankoffer, lofoffer. Een belangrijk kenmerk was dathet een vrijwillige offerande was, evenals het brand-en spijsoffer. Het was dus niet verplicht, maar werdop vrijwillige basis gebracht. Het was ook een vande offeranden die tot een liefelijke reuk voor de HEREwaren. Het offer werd ontstoken op het altaar en degeur die opsteeg was aangenaam voor God. De reukwas liefelijk, rustgevend voor Hem.

    42

  • Afgezien van de vele voorbeelden waar het vrede-offer voorkomt, zijn er bijzonder leerzame passages.Zo vinden wij in psalm 40 een prachtige opsommingvan de voornaamste offeranden van Leviticus 1 tot 7.En Hebreeën 10 citeert hieruit in verband met hetware offer van Christus, dat eens voor altijd zou wor-den gebracht. Wij lezen in deze psalm (vgl. de Engel-se vertaling): ‘In slachtoffer en offergave hebt Gij geenbehagen, – Gij hebt Mij geopende oren gegeven –,brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. Toenzei Ik: Zie, Ik kom; in de boekrol is over Mij geschre-ven; Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God, Uwwet is in Mijn binnenste’ (Ps. 40:7-9). Wanneer wij deuitdrukkingen die hier worden gebruikt goed bestu-deren en vergelijken met andere Schriftplaatsen, ishet correct om vers 7 als volgt te lezen: ‘In vredeofferen spijsoffer hebt Gij geen behagen, (...) brandoffer enzondoffer hebt Gij niet gevraagd’. Dit zijn de vierhoofdtypen van de oudtestamentische offers (zie hetWoord vooraf).

    Het is algemeen bekend dat de psalmen de gevoe-lens tot uitdrukking brengen van gelovigen, dieGods hulp en aanwezigheid hebben ervaren in aller-lei omstandigheden, zowel in vreugde als in verdriet.Sommige psalmen verschaffen ons echter inzicht inde gedachten en gevoelens van de Heer Jezus Zelftijdens Zijn leven hier op aarde. Hij heeft ook Godsnabijheid ondervonden in vreugde en in verdriet,zelfs tot in de dood; dit noemen wij daarom Mes-siaanse psalmen. Psalm 40 is een voorbeeld daarvan.Wij kunnen ook denken aan psalm 118, die bij uitstek

    43

  • de lofzang van het vredeoffer is. Wat is het voor deHeer Jezus geweest dit offer volkomen te vervullen!Deze psalm is vol lof en dank, het is een feestlied naverlossing. Het is volkomen terecht dat Hij die hetkruis heeft verdragen en de schande heeft veracht,als de Opgestane het initiatief neemt om de over-winning die Hij heeft behaald ook te vieren.

    Christus is de vervulling van de offers

    Dit is een belangrijk thema en het is goed erover na tedenken. Geeft het Nieuwe Testament inderdaad aan-leiding te veronderstellen dat de offers in Leviticusbedoeld zijn ter illustratie van het werk van Christus?Dat is zeker het geval, want de verzen die wij hebbengelezen in psalm 40 worden woordelijk aangehaaldin de brief aan de Hebreeën (Hebr. 10:5-9). Dat is ookzo met psalm 118, waaruit herhaaldelijk wordt ge-citeerd in het Nieuwe Testament. Christus is de ver-vulling van de Messiaanse psalmen en van de hiergenoemde offeranden. Hij is het ware slachtoffer enspijsoffer, brandoffer en zondoffer.

    Vooral de brief aan de Hebreeën bevat heel wat aan-wijzingen dat de ceremoniële offers op zichzelf geen(blijvende) waarde hadden. De eigenlijke betekeniservan was dat ze wezen op het volmaakte offer vanhet lichaam van Christus, dat eens en voor altijd zouworden gebracht in de volheid van de tijd. De vollewaarde van de dood van Christus kon niet slechtsdoor een enkel type of voorbeeld tot uitdrukkingworden gebracht. Daarom waren er vier hoofdtypen

    44

  • van offeranden in het Oude Testament, zoals er inhet Nieuwe Testament ook vier evangeliën zijn.Maar nu is het grote werk, dat al de eeuwen doorwerd verwacht, volbracht. En het is gebleken datGod volstrekt rechtvaardig was, toen Hij Zijn volk– dat met offeranden tot Hem naderde – vergevingschonk en hun zonden verdroeg (vgl. Rom. 3:23-26).Christus is gestorven en weer opgestaan uit dedoden. Hij is eenmaal in de voleinding van de eeu-wen geopenbaard om de zonde af te schaffen ‘doorhet slachtoffer van Zichzelf’ (Hebr. 9:26). Hij is metZijn eigen bloed binnengegaan in het hemelse hei-ligdom en voor altijd gaan zitten aan Gods rechter-hand. Door één offerande heeft Hij voor altijd henvolmaakt die geheiligd worden.

    Daarnaast hebben wij een mooie, zij het wat indirec-te verwijzing naar de betekenis van de oudtesta-mentische offers in Efeziërs 5:2, waar wij lezen dat‘Christus ons heeft liefgehad en Zichzelf voor onsheeft overgegeven als een offerande en een slacht-offer voor God tot een welriekende reuk’. Met ‘offe-rande’ of ‘offergave’ wordt een spijsoffer bedoeld, eneen ‘slachtoffer’ is een vredeoffer. Hier zien wij dathet offer van Christus aangenaam was voor God,evenals de offeranden vroeger op het altaar werdenontstoken ‘tot een liefelijke reuk voor de HERE’.

    Wij mogen God nu de lieflijkheid van de Persoonen het werk van Christus aanbieden

    Dit laat ook zien dat ónze offers van lof en dank, die

    45

  • voor God aangenaam zijn door Jezus Christus, geba-seerd zijn op Zijn unieke offer op het kruis vanGolgota (Hebr. 13:15; 1 Petr. 2:5). Ware aanbidding,geestelijke eredienst door gelovigen die God nu alsVader aanbidden, is gegrond op het volbrachte werkvan Christus (Joh. 4:23-24). De Vader zoekt zulkeaanbidders, die Hem aanbidden in geest en waar-heid. Het is het uniforme getuigenis van de Schrift,dat eredienst voortkomt uit een offer dat welgevalligis voor God. God heeft Zichzelf volledig geopenbaardin de Zoon van Zijn liefde en in het werk dat Hijheeft volbracht. Het is de hoogste openbaring in deheilsgeschiedenis. Daardoor kunnen wij vrijwilligaanbidding brengen aan de Vader en Hem dienen opeen geestelijke wijze. Gevoelens van dankbaarheiden wederliefde kunnen nu spontaan opwellen in deharten van gelovigen, die weten dat hun zondenvergeven zijn en dat zij voor God aangenaam ge-maakt zijn in Christus. Onze harten zijn afgestemdop Gods gedachten en de gevoelens van Zijn eigenhart, en dat merken wij doordat wij goede dingenbedenken, heilige dingen, geestelijke dingen die ver-band houden met de Persoon van Christus en derijke waarde van Zijn werk.

    Om het samen te vatten: het vredeoffer geeft aan dat ervolle, voortdurende vrede voor hart en geweten te verkrij-gen is op grond van het werk van Christus. Zijn dood enopstanding staan garant voor die vrede, die het deelis van allen die in Hem geloven. Als aanbiddersmogen wij nu tot God naderen in het besef van deheerlijkheid en de volmaaktheid van de Persoon van

    46

  • Christus en de waarde van Zijn verzoenend sterven.God is door Hem verheerlijkt en daarom heeft GodHem ook opgewekt uit de doden. Het is geweldigdat verloste zondaars hier op aarde samen met Godin de hemel kunnen genieten van het ware Offerlam.Wij delen wat God ons heeft bekendgemaakt overZijn Zoon met God en met elkaar, zodat onze blijd-schap volkomen is.

    Twaalf bijzonderheden met betrekking tothet vredeoffer

    Laten wij nu nog naar de bijzonderheden kijken diein Leviticus 3 en 7 van dit offer worden genoemd;deze details illustreren het onderwijs van het Nieu-we Testament aangaande het werk van Christus enwat daaruit voor ons als aanbidders voortvloeit. Wijzien hier achtereenvolgens dat:

    (1) het vredeoffer meestal een vrijwillig offer was(Lev. 1:2; 3:1; 7:16; vgl. Joh. 10:17-18);

    (2) de toegang vrij was: de offeraar mocht komenwanneer hij wilde en hij mocht brengen wat hijmaar wilde (binnen bepaalde richtlijnen), en hetNieuwe Testament bevestigt dat wij als aanbid-ders voortdurend vrije toegang hebben in Godstegenwoordigheid (Hebr. 10:19-22);

    (3) het vredeoffer behoorde tot de vuuroffers die toteen liefelijke reuk voor de HERE waren: wanneerwij als aanbidders met de welgevalligheid van

    47

  • Christus tot God komen, naderen wij met datwat aangenaam is voor Hem en als welriekendreukwerk tot Hem opstijgt, nl. de volmaaktheidvan de Persoon en het werk van Christus;

    (4) het offer gaaf en onberispelijk moest zijn: ditspreekt van de smetteloze reinheid van de Per-soon van Christus;

    (5) het offerdier zowel mannelijk als vrouwelijk konzijn (brandoffers en zondoffers waren echtermeestal van het mannelijk geslacht): als wijSchrift met Schrift vergelijken zien wij dat hetmannelijke dier ons bepaalt bij Góds kant van dezaak, dat wat objectief is en wat Hij in Christustot stand heeft gebracht, en het vrouwelijke dierbij onszélf, dat wat subjectief is, onze eigen bele-ving en waardering van het werk van Christus;

    (6) al het vet in rook moest opgaan op het altaar,zoals dat ook bij de andere offers was voorge-schreven: het beste en kostbaarste deel was voorGod, en dit laat ons zien dat Hij verheerlijkt isdoor Zijn geliefde Zoon en Diens werk het bestweet te waarderen;

    (7) het gestorte bloed rondom op het altaar werdgesprengd: dit getuigt van het feit dat de vrededie wij genieten op een rechtvaardige grondslagberust, want Christus heeft ‘vrede gemaakt doorhet bloed van Zijn kruis’ (Kol. 1:20);

    48

  • (8) het vuur het offer verteerde, wat aangaf dat vol-ledig voldaan was aan Gods rechtvaardige enheilige eisen;

    (9) bij het lofoffer ook een spijsoffer hoorde (Lev.7:12), dat met olie werd aangemaakt en bestre-ken: dit spreekt van de kracht van de HeiligeGeest, die de Heer Jezus motiveerde bij alles watHij deed;

    (10) naast ongezuurde koeken ook koeken van ge-zuurd brood moesten worden gebracht (Lev.7:13); de ongezuurde koeken spreken van Chris-tus persóónlijk, want Hij was zonder zonde, dekoeken van gezuurd brood van de offeraar dieniet zonder zonde was – maar het kwaad hoeftniet werkzaam te zijn in ons doordat onze oudemens geoordeeld is in de dood van Christus(zoals het vuur de werking van het zuurdeeg totstilstand bracht);

    (11) het offer vers moest zijn en het vlees dezelfdedag nog moest worden gegeten (het restant opde volgende dag), en niet met iets onreins inaanraking mocht komen: alles wat spreekt vanChristus en van Zijn offer, dat juist gebracht isom de zonde af te schaffen, moet absoluut ge-vrijwaard worden tegen onreinheid;

    (12) de beweegborst en de hefschenkel moestenworden afgestaan aan de priesters (Lev. 7:28vv.):de borst werd horizontaal bewogen voor Gods

    49

  • aangezicht (wij zouden zeggen: uit waarderingvoor de liefde van Christus), de rechterschenkelwerd verticaal geheven (wij zouden zeggen: uitbewondering voor de kracht van Christus diealles heeft goedgemaakt). Er zijn priesterlijke ge-voelens nodig om Christus’ werk naar waardete kunnen schatten. Op grond van Zijn vol-brachte werk, dat ons voor God heeft geheiligd,en door de kracht van de Heilige Geest zijn wijals aanbidders in staat te genieten van de groot-heid van Zijn Persoon en de rijkdom van Zijnwerk. Zoals de apostel Johannes zegt: ‘(...) watwij gezien en gehoord hebben, verkondigen wijook u, opdat ook u met ons gemeenschap hebt.En onze gemeenschap nu is met de Vader enmet Zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingenschrijven wij u, opdat uw blijdschap volkomen is’(1 Joh. 1:3-4).

    50

  • 4

    DE BETEKENIS VANHET ZOND- EN SCHULDOFFER:

    VERGEVING VAN ZONDEN

    ‘Wanneer iemand zonder opzet zondigt in een vande dingen die de HERE verboden heeft te doen, en één

    daarvan doet – dan zal, indien de gezalfde priester zondegedaan en daardoor het volk in schuld gebracht heeft,

    hij voor de zonde die hij begaan heeft, een jonge,gave stier de HERE tot een zondoffer brengen’.

    Leviticus 4:2-3

    Een verplicht offer

    Als wij nadenken over de vier hoofdtypen van deoudtestamentische offeranden, dan vormen ze on-danks de onderlinge verschillen toch samen eenschitterend tableau. Het is net zoals met een prachtiglandschap, dat naar alle kanten nieuwe vergezichtenbiedt. Het uitzicht wisselt telkens weer, maar tochzijn alle karakteristieke dingen die te zien zijn metelkaar in harmonie. Het is duidelijk dat Gods handdit allemaal heeft gevormd en op elkaar heeft afge-stemd. Welnu, de God die de schepping in het aan-zijn heeft geroepen, heeft ons in Zijn Woord dezeviervoudige kijk op het offer van Zijn geliefde Zoon

    51

  • gegeven. De eerste drie vrijwillige offeranden (hetbrandoffer, het spijsoffer en het vredeoffer) gevensamen met het vierde verplichte offer – het zond- enschuldoffer – een totaalbeeld van het ene, volmaak-te offer van onze Heer Jezus Christus.

    Maar waarom wordt het zond- en schuldoffer pas inLeviticus 4 en 5 aan de orde gesteld? De zonde istoch ernstig genoeg in het oog van een heilig enrechtvaardig God, om het zondoffer de éérste plaatste geven? De Bijbel zegt dat de zonde de wetteloosheidis (1 Joh. 3:4), d.i. het handelen zonder richtsnoer vanGodswege. Het is het doen van de eigen wil, de wilvan het vlees en van de gedachten (Ef. 2:3). De zondescheidt ons van God (Jes. 59:2; Rom. 3:23; Ef. 2:12-13). Wij zijn van nature zondaars en wij haddenIemand nodig die de afstand tussen God en ons konoverbruggen. Wij hadden behoefte aan een offer, datzowel voorzag in het probleem van onze zonden alsdat van onze zondige natuur. Want wij hebben eenzondige natuur, die voor God niet kan bestaan en dienu in de dood van Christus geoordeeld is. Hij isgestorven voor onze zonden, maar Hij is ook voorons tot zonde gemaakt op het kruis, opdat wij zoudenworden gerechtigheid van God in Hem (2 Kor. 5:21).Christus is het ware Zond- en Schuldoffer.

    Toch komt het brandoffer op de allereerste plaats bijde behandeling van de offeranden in Leviticus 1 tot7, omdat er nog een ánder aspect is van het werk vanChristus, en wel dat Hij hier op aarde gekomen is engestorven is om de wil van God te volbrengen en Hem te

    52

  • verheerlijken op de aarde (vgl. Joh. 17:4). Onze nodenen behoeften komen niet op de eerste plaats. Chris-tus kwam met de uitgesproken bedoeling om ZijnGod en Vader te eren en Hem groot te maken; en Hijdeed dat dáár waar de mens God had onteerd enafbreuk had gedaan aan Diens heerlijkheid. Chris-tus’ gehoorzaamheid jegens Zijn God en Vader wasdus het allerbelangrijkste. Hij heeft Zichzelf voor onsovergegeven, maar Zijn hoogste motief daarbij waseen offerande voor God te zijn tot een welriekendereuk (Ef. 5:2). Het woord brandoffer is afgeleid vanhet Hebr. ‘olah, dat opstijgen betekent en ernaar ver-wijst dat het hele offer op het altaar werd verteerd enopsteeg tot een liefelijke reuk voor God. De enigeuitzondering hierop was dat de huid van het brand-offer aan de dienstdoende priester moest wordengegeven (Lev. 7:8).

    De eerste drie offeranden droegen een vrijwilligkarakter, ze waren niet direct verplicht (met uitzon-dering van het dagelijks morgen- en avondoffer). DeIsraëliet bracht die offers uit dankbaarheid of om eengelofte te vervullen, etc. Hij deed wat zijn hart hemingaf. Het zondoffer daarentegen had een verplichtkarakter, en daarbij ging het dan nog om onbewusteof onopzettelijke zonden (vgl. Num. 15:22-31). Godhad precies voorgeschreven welk offer er in eenbepaalde situatie moest worden gebracht. Anderswas er geen vergeving mogelijk. De diverse zond-offers hielden verband met de positie die de betrok-kene had te midden van het volk van God. Er wor-den vier verschillende mogelijkheden genoemd:

    53

  • (1) de gezalfde priester had gezondigd (Lev. 4:3);(2) de hele vergadering van Israël had zonde gedaan

    (Lev. 4:13);(3) een vorst, een overste had gezondigd (Lev. 4:22);(4) iemand uit het gewone volk had gezondigd (Lev.

    4:27).

    Een gaaf offer

    De overtreders moesten echter wel dezelfde proce-dure volgen, in die zin dat allen de hand op de kopvan het offerdier moesten leggen – als een soortopenlijke belijdenis – en het dan moesten slachten.In het geval van een zonde die door het hele volkwas begaan, traden de oudsten van de vergaderingals hun vertegenwoordigers op (Lev. 4:15). De zondewerd gelegd op het hoofd van het zondoffer (SV),dat de plaats innam van de schuldige zondaar(s).Het is wonderlijk hoe de Bijbel één geheel vormt. Isdit geen prachtig beeld van de waarheid van deplaatsvervanging? Het loon van de zonde is de dood!Maar Christus stierf in onze plaats: ‘(...) die Zelf onzezonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout’(1 Petr. 2:24). ‘Christus heeft eenmaal voor de zon-den geleden, de Rechtvaardige voor de onrechtvaar-digen, opdat Hij ons tot God zou brengen’ (1 Petr.3:18). Hier hebben wij de waarheid van het zond-offer in een notendop.

    Bij de brandoffers was het overigens ook zo, dat deofferaar zijn hand op de kop van het dier moest leg-gen. Maar het grote verschil is dat de welgevallig-

    54

  • heid van het brandoffer hierbij overging op de offe-raar: ‘(...) zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn,om over hem verzoening te doen’ (Lev. 1:4). In Chris-tus zijn wij aangenaam gemaakt voor God (Ef. 1:6).Het brandoffer verzoende de persoon van de offeraar,het zondoffer de zonde die hij had bedreven. Dezonde werd overgedragen op het plaatsvervangen-de offer. Hier gaat het om het punt van de vergevingvan de overtredingen. Bij het zondoffer gold hetwoord: ‘Zo zal de priester over hem verzoeningdoen voor de zonde die hij begaan heeft, en het zalhem vergeven worden’ (Lev. 4:26,31,35).

    Het offerdier zelf was geheel onschuldig, het moestboeten voor de schuldige zondaar. Er wordt telkensbeklemtoond dat het een gaaf dier moest zijn, onbe-rispelijk, ‘volkomen’ (SV). Dit is typologisch gezieneen belangrijk punt, omdat de offeranden wezennaar de Persoon en het werk van Christus. Als wij ditniet begrijpen, verliezen deze beelden hun waarde.Het Nieuwe Testament laat er geen twijfel overbestaan dat Hij zonder zonde was en onberispelijk inZijn handel en wandel. Het onderwijs van de apos-telen is dat Hij ‘geen zonde heeft gedaan’, ‘geenzonde gekend heeft’ en dat er in Hem ‘geen zonde is’(1 Petr. 2:22; 2 Kor. 5:21; 1 Joh. 3:5). Dit getuigenisaangaande de Heer kwam ook uit heel onverwachtehoek. De Romeinse stadhouder Pilatus verklaardeherhaaldelijk dat hij geen enkele schuld in Hemvond (Luc. 23:4; Joh. 18:38; 19:4,6). Bij de aankondi-ging van Zijn geboorte sprak de engel reeds over‘dat Heilige’ dat geboren zou worden en Gods Zoon

    55

  • zou worden genoemd (Luc. 1:35). Alleen de Zonde-loze kon sterven voor zondaars en de straf dragen,die ons de vrede aanbrengt en de vergeving van alonze zonden.

    De zekerheid van de vergeving

    Wij moeten wel bedenken dat de vergeving voor deIsraëliet slechts een tijdelijke zaak was. De offersmoesten telkens worden herhaald, de offerdienst gingeigenlijk continu door. Zodra er een offer was ge-bracht, kwam er weer iemand anders met een zond-offer. Het werk van de priester was dus nooit klaaren de vergeving was nooit permanent. Het volkIsraël kon alleen in Gods nabijheid verkeren dankzijde offers van de Grote Verzoendag, die elk jaar wer-den herhaald (Lev. 16; Hebr. 9:7-10; 10:1-3).

    Toch was het een grote zegen dát er vergeving moge-lijk was, zelfs al werden de zonden slechts tijdelijkbedekt. Koning David schreef immers: ‘Welzalig hij,wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is;welzalig de mens, wie de HERE de ongerechtigheidniet toerekent’ (Ps. 32:1-2). De apostel Paulus ver-wijst hiernaar, wanneer hij spreekt over de recht-vaardiging door het geloof (Rom. 4:7-8). De oudtes-tamentische offers waren zinnebeelden en schadu-wen van het werk van Christus, dat eens voor altijdvolbracht is. Het offer dat op Golgota is gebracht,vervangt de vroegere offers en de vergeving die Godnu aanbiedt aan iedere berouwvolle zondaar is per-manent en definitief. Luister maar naar de schrijver

    56

  • van de brief aan de Hebreeën: ‘Door die wil zijn wijgeheiligd door middel van de offerande van hetlichaam van Jezus Christus, eens voor altijd (...)Maar Hij, nadat Hij één slachtoffer voor de zondengeofferd heeft, is voor altijd gaan zitten aan Godsrechterhand (...) Want door één offerande heeft Hijvoor altijd hen volmaakt die geheiligd worden’(Hebr. 10:10-14).

    Het werk is nu volbracht (Joh. 19:30). Christus isvoor altijd gaan zitten aan Gods rechterhand. De uit-drukking ‘voor altijd’ betekent voortdurend, zonderenige onderbreking. Door dit betere, volmaakte offeris de nieuwtestamentische gelovige ook in een vol-maakte positie gebracht. De Heilige Geest getuigthet ons door middel van het Woord: ‘(...) en hun zon-den en hun wetteloosheden zal Ik geenszins meergedenken’. De conclusie is dan ook: ‘Waar nu verge-ving hiervan is, daar is geen offerande meer voor dezonde’ (Hebr. 10:15-18). Er zijn nu geen dierenoffersmeer nodig om vergeving en verzoening tot stand tebrengen. Jezus Christus is het Zoenoffer voor onzezonden, maar ook voor de hele wereld (1 Joh. 2:2).Kent u Hem persoonlijk als uw Heer en Heiland?Ieder die in Hem gelooft, ontvangt vergeving vanzonden door Zijn Naam. Dat is het getuigenis van deSchrift (Hand. 10:43).

    Wij kunnen het zondoffer overigens ook toepassenop ons leven als gelovigen, maar dan moeten wij hetin verbinding brengen met het werk van Christus alsonze Voorspraak bij de Vader (1 Joh. 2:1). Als christenen

    57

  • kunnen wij immers ook zondigen en dat verstoortde praktische gemeenschap met de Vader – hoewelhet de Vader-kind relatie niet aantast. Christus pleitvoor ons en Hij komt ons te hulp, zodat wij onzezonden erkennen en belijden (vgl. Luc. 22:32). Eenoprechte belijdenis komt overeen met het brengenvan een zondoffer, zoals een Israëliet dat deed bij deingang van de tabernakel. Als dat gebeurt, is Godgetrouw en rechtvaardig om ons de zonden te ver-geven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid(1 Joh. 1:9). Deze praktische vergeving moeten wijonderscheiden van de principiële en eeuwige verge-ving van al onze zonden, die wij hebben door Zijnbloed (Ef. 1:7; Kol. 1:14). De betekenis van het schuld-offer ligt op hetzelfde vlak. Er moest een offer wor-den gebracht ten aanzien van elke zaak waardooriemand schuld op zich had geladen (Lev. 5:16; 6:5).Maar voor het herstel van de onderlinge relaties wasnog iets nodig: als iemand was benadeeld, moest erook een ruime vergoeding worden betaald (de scha-de plus twintig procent). Een ‘lippenbelijdenis’ wasniet voldoende.

    De betekenis van het bloed en het vet

    Laten wij nu bezien wat er gebeurde met het bloedvan het zondoffer. Zonder bloedstorting is er geenvergeving, zegt de Bijbel (Hebr. 9:22). Alle mensenhebben gezondigd, er is geen uitzondering. De helewereld is strafschuldig voor God (Rom. 3:19). Daar-om verdienen wij de dood, want de Bijbel zegt ook:‘(...) de ziel die zondigt, die zal sterven’ (Ezech. 18:4).

    58

  • Niemand kan daaraan ontkomen, maar gelukkigheeft God Zelf een oplossing gegeven door middelvan het offerbloed dat op het altaar kwam. Luistermaar naar wat Hij zegt over de waarde van hetbloed: ‘Want de ziel van het vlees is in het bloed enIk heb het u op het altaar gegeven om verzoeningover uw zielen te doen, want het bloed bewerkt ver-zoening door middel van de ziel’ (Lev. 17:11). In hetbloed ligt de zetel van het leven.

    In Leviticus 4 zien wij dat er diverse handelingenwerden verricht met het bloed, afhankelijk van dezwaarte van de overtreding. Het valt ook op dat ertelkens sprake is van de schuld of het schuldig zijnvan de Israëliet of van het hele volk (Lev. 4:3,13,22,27; 5:2,3,4,5,17,19; 6:4,7). Steeds was het bloed deprijs die moest worden betaald om de schuld teniette doen en verzoening tot stand te brengen. Het wasde taak van de priester om een deel van het bloedaan de horens van het altaar te strijken (in sommigegevallen het reukaltaar). Dit spreekt van de krachtvan de verzoening en het getuigenis daarvan naaralle windstreken; het toonde dat God genoegdoe-ning had gekregen. Het overige bloed werd uitge-goten aan de voet van het brandofferaltaar dat in devoorhof stond; dat was het middel tot vergeving.

    De figuur van de priester herinnert ons eraan dat wijeen Middelaar nodig hadden, die voor ons tussen-beide wilde treden (vgl. 1 Tim. 2:5; Hebr. 7:25). Enhet uitgegoten bloed bepaalt ons bij de woorden diede Heer gebruikte bij de instelling van het avond-

    59

  • maal: ‘En Hij nam brood en nadat Hij had gedankt,brak Hij het en gaf het hun en zei: Dit is Mijnlichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot Mijngedachtenis. Evenzo ook de drinkbeker na de maal-tijd, en Hij zei: Deze drinkbeker is het nieuwe ver-bond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt’ (Luc.22:19-20). Als de lijdende Knecht des Heren heeft HijZijn leven uitgegoten in de dood (Jes. 53:12). Hij heeftde tekenen van Zijn sterven aan Zijn discipelen ge-geven, opdat zij Hem zouden gedenken en Zijn doodzouden verkondigen. Bij de viering van het avond-maal denken wij telkens weer aan Zijn Zelfovergave,aan de prijs die Hij heeft betaald om ons te redden,het kostbare bloed dat Hij heeft gestort (1 Petr.1:18-19). Het wordt ‘voor u’ vergoten, zei de Heer.Laten wij dit ter harte nemen. Het bloed van JezusChristus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde(1 Joh. 1:7).

    Er is nog een ander aspect van het zondoffer, en dathield verband met het vet. Al het vet moest de pries-ter in rook doen opgaan op het altaar, zoals hij ookdeed met al het vet van het vredeoffer. De Israëlietenmochten in het geheel geen vet van rund, schaap ofgeit eten; het was een vuuroffer voor de HERE. Ditvoorschrift gold dus voor alle offeranden. Het vetspreekt van de welgedaanheid van het offer. Hetwas het beste deel van het dier en behoorde daaromaan God toe. Nadat de priester het bloed van hetzondoffer had uitgegoten aan de voet van het altaar,nam hij al het vet weg en liet dat in rook opgaan opde vuuroffers des HEREN (Lev. 4:26,31,35).

    60

  • Het is interessant dat het zondoffer hier in een ademmet de overige vuuroffers wordt genoemd, en voor-al met het vredeoffer. Het vredeoffer spreekt vangemeenschap. ‘Onze gemeenschap nu is met de Vaderen met Zijn Zoon Jezus Christus’ (1 Joh. 1:3). Als ereen zondoffer was gebracht en de zonde vergevenwas, leidde dit tot herstel van gemeenschap. Zo ishet ook met de nieuwtestamentische gelovige. Wijhebben al gewezen op het werk van Christus alsonze Voorspraak. Als een gelovige gezondigd heeft,is de Heer met hem bezig om hem – door middel vanberouw en belijdenis van zonde – terug te brengenen hem het genot van de gemeenschap terug tegeven. Deze geweldige voorrechten zijn ons deel,omdat de Vader ons liefheeft en Zijn Zoon gegevenheeft als Zoenoffer voor onze zonden.

    Het zondoffer van de gezalfde priester

    Wij willen nu nog aandacht besteden aan het eerstezondoffer dat in Leviticus 4 wordt beschreven, nl.indien de hogepriester had gezondigd. Dit is vanbelang, omdat hierdoor ook de relatie tussen Jahwehen het volk in gevaar werd gebracht (Lev. 4:3). Daar-om vertonen de voorschriften ten aanzien van ditoffer veel overeenkomst met die voor het zondoffervan de hele gemeente (Lev. 4:13-21). Alleen bij dezetwee offers werd het bloed in het heiligdom gedragenen voor het aangezicht des HEREN gesprenkeld. Hetwerd ook gestreken aan de horens van het reuk-altaar, dat in de tent der samenkomst stond. Ditbehoorde tot het werkterrein van de gezalfde pries-

    61

  • ter, en hierdoor werd zijn zonde bedekt. Omdat hijzoveel voorrechten had, was zijn verantwoordelijk-heid ook des te groter – en dat principe geldt nu nog!Een schaap of een geit was niet voldoende in zijngeval, hij moest een jonge, gave stier ten zondofferbrengen. Dit was het offerdier dat ook door de helevergadering van Israël moest worden gebracht, wan-neer zij een zonde begaan had.

    Een tweede overeenkomst tussen deze zondofferswas dat het lichaam van de stier buiten de legerplaatswerd verbrand, nadat eerst al het vet was ontstokenop het brandofferaltaar. De huid van de stier en alzijn vlees, benevens zijn kop en zijn onderschenkelsen zijn ingewanden, alles van de stier werd verbrandop een reine plek buiten de legerplaats, op de plaatswaar de as werd uitgestort (Lev. 4:11-12). Het woordverbranden betekent hier ‘volledig verteren’. Hetoffer werd helemaal gereduceerd tot as. Dit wijst opeen belangrijk aspect van het werk van de HeerJezus op het kruis, nl. dat Hij voor ons tot zonde isgemaakt en het oordeel over de zonde volledig heeftgedragen (vgl. 2 Kor. 5:21). Alleen Hij was in staatGods gericht te ondergaan, en de zonde in het vleesis in Zijn dood voorgoed veroordeeld (Rom. 8:3-4).Romeinen 8 zegt dat God Zijn Zoon heeft gezonden‘voor de zonde’, d.i. als Zondoffer (dezelfde uitdruk-king als in Hebr. 10:6,18,26; 13:11 HV). Het OudeTestament gebruikt hetzelfde Hebr. woord voor‘zonde’ en ‘zondoffer’ (vgl. reeds Gen. 4:7). Christuskwam om het zondevraagstuk op te lossen, om dezonde af te schaffen. Zijn werk is nu volbracht, de

    62

  • zonde is weggedaan. Het offer is aangenomen en deHeiland is opgestaan uit de doden.

    De brief aan de Hebreeën wijst ook op de betekenisvan deze handelingen, resp. het dragen van het bloedin het heiligdom en het verbranden van de lichamenbuiten de legerplaats (Hebr. 10:19-21; 13:11-13). Als deware Hogepriester is Christus met Zijn eigen bloedeens voor altijd ingegaan in het hemelse heiligdom,na een eeuwige verlossing verworven te hebben. Ditgeeft ons vrijmoedigheid om als aanbidders in Godstegenwoordigheid te naderen met slachtoffers vanlof. Onze plaats hier op aarde staat echter in hetteken van de verwerping van de Heer. Hij leed buitende stad die Hem had afgewezen. Hij heeft buiten depoort geleden en daarom dienen wij tot Hem uit tegaan ‘buiten de legerplaats’, terwijl wij Zijn smaaddragen. Wij hebben hier geen blijvende stad, maarwij zoeken de toekomstige.

    Voor de overige zondoffers golden andere voor-schriften. Een belangrijk kenmerk van déze zond- enschuldoffers was dat ze ‘allerheiligst’ waren en doorde priesters moesten worden gegeten op een heiligeplaats, in de voorhof van de tent der samenkomst(Lev. 6:25; 7:6-7). Het is treffend dat in psalm 22 – depsalm van het zondoffer – ook wordt verwezen naarGods heiligheid. Tijdens de uren van duisternis heeftChristus de profetische woorden van David op delippen genomen: ‘Mijn God, Mijn God, waaromhebt Gij Mij verlaten?’ De reden was dat een heiligGod Zijn aangezicht voor Hem moest verbergen:

    63

  • ‘Doch Gij zijt heilig’ (Ps. 22:2-4 SV; Matt. 27:46; Marc.15:34).

    Nu wij aan het einde van deze studie van de leviti-sche offers zijn gekomen, die zo duidelijk verwijzennaar het volmaakte leven van onze Heer JezusChristus en het grote werk dat Hij heeft volbracht,mogen wij onszelf wel afvragen wat onze reactie,onze respons is. De dichter Isaac Watts heeft datprachtig vertolkt:

    Als ik het wond’re kruis aanschouw,waaraan de Prins der glorie stierf;buig ik mij, Heer, in diep berouwen acht verlies wat ik verwierf.

    De aarde zelf is veel te kleinvoor wie U waarlijk loven wil.Uw liefde is een groot geheim,

    zij vraagt geheel mijn hart en ziel.

    64

    INHOUDWOORD VOORAF1. DE BETEKENIS VAN HET BRANDOFFER: AANGENAAM GEMAAKT IN CHRISTUS2. DE BETEKENIS VAN HET SPIJSOFFER: DE WELRIEKENDE GEUR VAN CHRISTUS3. DE BETEKENIS VAN HET VREDEOFFER: GEMEENSCHAP MET GOD EN MET ELKAAR4. DE BETEKENIS VAN HET ZOND- EN SCHULDOFFER: VERGEVING VAN ZONDEN