Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente ... › Archis2 › ...3 Resultaten ... 24...

65
RAAP-RAPPORT 1967 Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel Een inventariserend veldonderzoek (kartering en waardering) ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE drs. H.W. Veenstra, dr. G. Aalbersberg & drs. J.E.A. Jans RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2010

Transcript of Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente ... › Archis2 › ...3 Resultaten ... 24...

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op

    acht locaties in de gemeente

    Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek (kartering en

    waar de ring) ten behoeve van de verdiepingsslag

    FAMKE

    drs. H.W. Veenstra, dr. G. Aalbersberg & drs. J.E.A. Jans

    RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2010

  • Colofon

    Opdrachtgever: Provincie Fryslân en gemeente Littenseradiel

    Titel: Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel; een inventa-

    riserend veldonderzoek (kartering en waardering) ten behoeve van de verdiepingsslag

    FAMKE.

    Status: eindversie

    Datum: 1 oktober 2010

    Auteurs: drs. H.W. Veenstra, dr. G. Aalbersberg & drs. J.E.A. Jans

    Projectcode: LIVE3

    Bestandsnaam: RA1967_LIVE3.indd

    Projectleider: drs. H.W. Veenstra

    Projectmedewerkers: D. van den Berg, T.M. Perger & J. Pruim

    ARCHIS-vondstmeldingsnummers: 414653, 414654, 414655, 414688, 414689, 414690,

    414691 en 414692

    ARCHIS-waarnemingsnummers: nog niet verleend

    ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummers/CIS-codes: 35474, 35475, 36491, 36606, 36609,

    36610, 36612 en 37461

    Autorisatie: drs. J.L. van Beek

    ISSN: 0925-6369

    RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.

    Leeuwenveldseweg 5b

    1382 LV Weesp

    Postbus 5069

    1380 GB Weesp

    telefoon: 0294-491 500

    telefax: 0294-491 519

    E-mail: [email protected]

    © RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2010

    RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade

    voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    5

    Inhoud

    1 Inleiding ............................................................................................................................................ 7

    2 Veldonderzoek .............................................................................................................................. 11

    2.1 Methoden ....................................................................................................................................... 11

    2.2 Toelichting op de catalogusrubrieken ............................................................................................... 11

    3 Resultaten ...................................................................................................................................... 13

    3.1 Locatie 1 ........................................................................................................................................ 13

    3.2 Locatie 2 ........................................................................................................................................ 15

    3.3 Locatie 3 ........................................................................................................................................ 24

    3.4 Locatie 5 ........................................................................................................................................ 27

    3.5 Locatie 6 ........................................................................................................................................ 36

    3.6 Locatie 7 ........................................................................................................................................ 41

    3.7 Locatie 8 ........................................................................................................................................ 51

    3.8 Locatie 9 ........................................................................................................................................ 57

    Literatuur .............................................................................................................................................. 61

    Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen ............................................................................ 62

    Bijlage 1: Vondstenlijst behorend bij de catalogusnummers 14, 68, 134, 151,

    228, 245, 280 en locatie 3 ........................................................................................... 63

    Bijlage 2: Boorbeschrijvingen ..................................................................................................... 65

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    6

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    7

    1 Inleiding

    Algemeen

    opdrachtgevers:- Provincie Fryslân en gemeente Littenseradiel

    aanleiding onderzoek:- het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het project “Verdiepingsslag

    Archeologische Verwachtingskaart gemeente Littenseradiel”. In twee gevallen, namelijk de loca-

    ties 1 en 2 (catalogusnummers 143 en 14), is het onderzoek ook uitgevoerd in het kader van de

    aanvraag van een bouwvergunning (zie figuur 1).

    datum uitvoering veldwerk:- 9 en 15 juni, 20, 24 en 31 augustus, 3 en 8 september en 15 oktober

    2009.

    Locatiegegevens

    onderzoeksgebied:- de provincie heeft naar aanleiding van eerder uitgevoerd bureauonderzoek

    (Veenstra, 2007) negen locaties, die als (potentiële) vindplaats bekend zijn, geselecteerd voor

    nader archeologisch onderzoek (zie figuur 1). Locatie 4 is vervallen en wordt daarom verder niet

    besproken. De onderzochte locaties staan opgesomd in tabel 1 en worden verder afzonderlijk

    besproken in de catalogus (§ 2.3).

    gemeente:- Littenseradiel

    provincie:- Fryslân

    kaartblad topografische kaart Nederland 1:25.000:-

    onderzoeksgebieden in gebruik als:- overwegend grasland en erf met bebouwing

    locatie-

    nummer

    catalogus nr.

    (Veenstra, 2007)type vindplaats periode plaats

    centrumcoördinaten

    locatie/catalogusnr.

    1 143 (afgegraven) terp onbekend Britswert 175.120/570.410

    2 14(afgegraven) terp en (ver-

    hoogde) woonplaats

    Midden IJzertijd t/m

    Nieuwe tijdWommels 167.700/568.130

    3 tussen 1 en 2 mogelijke terp

    mogelijk Late IJzertijd/-

    Romeinse tijd en Late

    Middeleeuwen

    Waaksens 164.948/569.285

    4

    vervallen53 (afgegraven) terp onbekend Easterein 169.740/567.120

    5 68

    (afgegraven) terp, stateter-

    rein en twee (verhoogde)

    woonplaatsen

    Midden IJzertijd t/m

    Nieuwe tijdSpannum 170.480/572.120

    6 245(mogelijke) terp en (ver-

    hoogde) woonplaatsonbekend Hilaard 174.886/575.893

    7 151(mogelijke) terp en (ver-

    hoogde) woonplaats

    Volle en Late Middel-

    eeuwen t/m Nieuwe tijdHilaard 175.900/575.150

    8 134 overslibde nederzetting onbekend Baard 174.640/572.300

    9 228 (mogelijke) terp onbekend Hinnaard 171.186/570.156

    Tabel 1. Overzicht van de onderzochte locaties.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    8

    Figuur 1. Ligging van de onderzochte locaties in de gemeente Littenseradiel; inzet: ligging in Nederland (ster).

    ��

    ��� ��� ���

    ��

    ��� ��� ���

    ��

    ���

    ��

    ���

    �����������������

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    9

    Onderzoeksvragen

    Voor alle locaties gelden de volgende onderzoeksvragen:

    1. Is er sprake van een (voormalige) terp?

    2. Zo ja, wat is de aard, omvang en diepteligging, datering (vondstmateriaal) en kwaliteit (mate

    van gaafheid en conservering) van de terp?

    3. Spreidt de terp zich uit tot buiten de eerder vastgestelde begrenzing van de betreffende vindplaats?

    4. Wat zijn de aard en intensiteit van eventueel ingegraven archeologische sporen als er geen

    antropogene lagen (meer) aanwezig zijn?

    Daarnaast zijn voor enkele locaties specifieke vragen of opmerkingen geformuleerd:

    5. Locatie 1: in het noordwestelijke gedeelte van de locatie is de aanleg van een mestzak gepland.

    Dit gedeelte dient extra aandacht te krijgen tijdens het veldwerk.

    6. Locatie 2: in het zuiden van de locatie is een uitbreiding van een ligboxstal gepland. Dit

    gedeelte dient extra aandacht te krijgen tijdens het veldwerk.

    7. Locatie 3: heeft de te onderzoeken locatie een relatie met de bekende terpen aan de west- en

    oostzijde?

    8. Locatie 8: is er sprake van een overslibde nederzetting? Zo ja, wat is de omvang en de

    (bodem)opbouw van deze nederzetting?

    Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen die gelden in de archeologische beroepsgroep

    c.q. de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1 (KNA), die wordt beheerd door de

    Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://www.sikb.nl). RAAP beschikt

    over een opgravingsvergunning, verleend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

    Zie tabel 2 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    10

    Archeologische perioden

    Pre

    his

    tori

    e

    Tijdperk Datering

    tabel1_standaard_Archeologisch_RAAP_2010

    Paleolithicum(Oude Steentijd)

    Mesolithicum(Midden Steentijd)

    Neolithicum(Nieuwe Steentijd)

    Middeleeuwen

    Nieuwe tijd

    Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C)

    Romeinse tijd

    IJzertijd

    Bronstijd

    Laat

    Midden

    Vroeg

    Vro

    eg

    Laat

    Midden

    Vroeg

    Laat

    Midden

    Vroeg

    Laat

    Midden

    Vroeg

    Laat

    Midden

    Vroeg

    Laat

    Vol

    A

    B

    Karolingisch

    Merovingisch laat

    Merovingisch vroeg

    Ottoons

    - 1795

    - 1500

    - 1250

    - 1050

    - 900

    - 725

    - 525

    - 450

    - 1650

    - 270

    - 70 na Chr.

    - 15 voor Chr.

    - 250

    - 500

    - 800

    - 1100

    - 1800

    - 2000

    - 2850

    - 4200

    - 4900/5300

    - 6450

    - 8640

    - 9700

    - 35.000

    - 12.500

    - 250.000

    - 16.000

    Midden

    Jong A

    Jong B

    Oud

    Laat

    Tabel 2. Archeologische tijdschaal.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    11

    2 Veldonderzoek

    2.1 Methoden

    positie boringen:- om de voor de beantwoording van de onderzoeksvragen benodigde informatie

    zo efficiënt mogelijk te verzamelen is voor elke locatie een specifieke boorstrategie toegepast.

    Daarom wordt de boorstrategie in de vindplaatscatalogus (§ 2.3) verder toegelicht.

    gebruikt boormateriaal:- gutsboor (Ø 3 cm): 193 boringen; Edelmanboor (Ø 15 cm, “megaboor”):

    1 boring (boring 194)

    totaal aantal boringen:- 194 (zie bijlage 2)

    minimaal geboorde diepte:- 1 m -Mv; de boringen 140 en 180 zijn gezet tot respectievelijk 0,3 en

    0,56 m -Mv als gevolg van ondoordringbaar puin.

    maximaal geboorde diepte:- 3,5 m -Mv;

    boorbeschrijvingen:- lithologisch conform NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989)

    X-/Y-coördinaten boringen gemeten met:- meetlinten

    Z-coördinaten boringen:- afgeleid van het AHN

    2.2 Toelichting op de catalogusrubrieken

    In paragraaf 2.3 worden de onderzochte locaties besproken aan de hand van de hieronder ver-

    melde rubrieken. Per locatie zijn alleen de relevante rubrieken opgenomen.

    Catalogusnummer: de locaties zijn aangeduid met het catalogus nummer zoals dat is gebruikt in

    de bureaustudie ten behoeve van verdiepingsslag van de archeologische verwachtingskaart

    van de gemeente Littenseradiel (Veenstra, 2007).

    ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: het nummer waarmee het archeologisch

    onderzoek op de locatie in ARCHIS is aangemeld.

    ARCHIS-vondstmeldingsnummer: het nummer waarmee de vondsten in ARCHIS zijn aangemeld.

    Centrumcoördinaten: de centrumcoördinaten van de locatie, gebaseerd op Veenstra (2007).

    Plaats, toponiem: de plaats en eventueel een toponiem of nadere topografische aanduiding van

    de locatie.

    Bekende archeologische en historische gegevens: een beschrijving van bekende gegevens

    betreffende de vindplaats of vondsten.

    Positie boringen: de gehanteerde boorstrategie

    Resultaten veldonderzoek: een beschrijving van de resultaten van het booronderzoek, inclusief

    een lithologische en lithogenetische beschrijving van de bodemopbouw. Bij elke onderzochte

    locatie hoort een kaartje waarop de resultaten van het onderzoek zijn aangegeven. Bij een aantal

    vindplaatsen zijn ook boorprofielen afgebeeld, die de opbouw van de vindplaats verduidelijken.

    De in de boringen aangetroffen archeologische indicatoren en/of archeologische lagen zijn ook

    aangegeven in een tabel. Alle boorbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 2 (op CD-rom)

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    12

    Bij de bespreking van de resultaten van het veldonderzoek wordt soms onderscheid gemaakt

    tussen ophogings- en bewoningslagen. Ophogingslagen bestaan vooral uit klei- en/of veen-

    brokken (plaggen) met relatief weinig archeologische indicatoren. Deze lagen zijn geïnterpre-

    teerd als in korte tijd opgeworpen pakketten ter verhoging of uitbreiding van de nederzetting.

    Soms kan onderscheid worden gemaakt tussen organische (vooral bestaande uit veenbrokken

    en soms ook mest) en kleiige ophogingslagen (vooral opgebouwd uit kleiplaggen). Bewoning-

    slagen bestaan uit humeuze klei of kleiig, veraard veen en hebben meestal een rommelige,

    vertrapte, maar niet brokkelige structuur. Ze bevatten relatief veel archeologische indicatoren,

    vooral verbrande klei/leem en houtskool. Bewoningslagen zijn waarschijnlijk een combinatie

    van oude loopvlakken en afvallagen. In de meeste gevallen is het niet mogelijk om onderscheid

    te maken tussen ophogings- en bewoningslagen, en wordt gesproken van antropogene lagen.

    Type vindplaats: een globale typering van de vindplaats.

    Omvang en diepteligging: de bij het booronderzoek vastgestelde omvang van de vindplaats en

    de diepteligging van de antropogene lagen ten opzichte van maaiveld en NAP.

    Kwaliteit (gaafheid en conservering): een beschrijving van de archeologische kwaliteit van de

    vindplaats, gebaseerd op de gaafheid (mate van verstoring door natuurlijke en antropogene

    processen) en conservering (van vooral organische, antropogene resten).

    Vondstmateriaal: een opsomming en beschrijving van de op de vindplaats aangetroffen vondsten.

    De verzamelde vondsten zijn ook vermeld in de bijbehorende tabel met de in de boringen aange-

    troffen archeologische indicatoren en/of archeologische lagen en in de vondstenlijst (bijlage 1).

    Datering: ouderdom in perioden van de vindplaats of vondsten (zie tabel 2 voor de datering van de

    genoemde perioden), en eventueel de archeologische cultuur waartoe de vindplaats of vond-

    sten behoren. Op de kaartjes met de resultaten van het onderzoek staat de rode kleur voor een

    archeologische vindplaats (lijn) of boring (boorpunt) met archeologische resten uit de Midden

    tot Late IJzertijd/Romeinse tijd, de groene kleur voor de Middeleeuwen en de blauwe kleur voor

    de Nieuwe tijd.

    Conclusie en aanbevelingen: een korte opsomming van de bij het bureau- en veldonderzoek

    verzamelde gegevens. Daarnaast wordt op grond van de onderzoeksgegevens een uitspraak

    gedaan of de vindplaats behoudenswaardig wordt geacht. Verder wordt een aanbeveling

    gedaan voor eventuele planologische bescherming van de vindplaats.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    13

    3 Resultaten

    3.1 Locatie 1

    Catalogusnummer: 143

    ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 35474

    Centrumcoördinaten: 175.135/570.490

    Plaats, toponiem: Britswert, Jeth

    Bekende archeologische gegevens: de locatie ligt ten zuidwesten van het gehucht Jeth (tussen

    Mantgum en Britswert), ten zuidwesten van de boerderij “Talstrazathe” aan Jeth 2

    Positie boringen: de in de offerteaanvraag aangegeven plek waar de bouw van een mestzak is

    gepland (ten noordoosten van de boerderij; figuur 2) wijkt af van de door de eigenaar aange-

    wezen plek voor dezelfde mestzak (ten zuidoosten van de boerderij). Beide plekken zijn onder-

    zocht met boringen in een 10 x 12,5 m grid. De locatie is verder onderzocht met een min of

    meer oost-west georiënteerde en een noord-zuid georiënteerde boorraai (boorinterval 25 m).

    Resultaten veldonderzoek: de locatie is onderzocht door middel van 37 gutsboringen (boringen 1

    t/m 37; figuur 2).

    De laagopeenvolging in de onderzochte locatie wordt hieronder van boven naar onder beschreven.

    De laagopeenvolging bestaat uit een gemiddeld 0,2 m dikke bouwvoor/verstoorde laag (lichtbruin-

    grijze of bruingrijze, sterk tot matig siltige, zwak humeuze klei) op getijdenafzettingen. In de borin-

    gen aan de westkant van de locatie (aangegeven met een blauwe boorpunt op fi guur 2) bestaan de

    getijdenafzettingen uit geulafzettingen (slappe, grijze tot zwartgrijze, matig siltige of zwak zandige

    klei met dunne zandlaagjes). In boring 30, aan de oostkant van de locatie, is ook een geulvulling

    aangetroffen.

    In de overige boringen bestaat het pakket getijdenafzettingen uit wad- en kwelderafzettingen

    (matig stevige, lichtgrijze tot grijze, matig tot sterk siltige klei, soms met enkele zandlaagjes, en

    lichtgrijs, kleiig, zeer fijn zand met schelprestjes). Waar de top van de getijdenafzettingen sterk

    siltig is ontwikkeld, is deze geïnterpreteerd als oeverwal. De boringen met zulke oeverwalafzet-

    tingen zijn met een gele boorpunt aangegeven op figuur 2.

    In vrijwel alle boringen komt binnen het pakket getijdenafzettingen een ca. 0,1 m dik, sterk

    humeus bandje voor. De top hiervan ligt tussen 1,0 en 1,5 m -Mv. Dit humeuze bandje is geïn-

    terpreteerd als een vegetatiehorizont. In boring 28 en 29 ligt op dit niveau een venig kleilaagje.

    In de boringen aan de westkant van de locatie, waar de geul diep is ingesneden, ontbreekt

    deze vegetatiehorizont.

    In het pakket getijdenafzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

    Type vindplaats: er is geen sprake van een archeologische vindplaats op deze locatie.

    Conclusie en aanbevelingen: het booronderzoek op locatie 1 heeft geen aanwijzingen opgeleverd

    voor de aanwezigheid van een (afgegraven) terp. Aan de westzijde van de locatie ligt een met klei

    opgevulde geul, geflankeerd door een lage en smalle oeverwal. Op de oeverwal zijn geen bewo-

    ningssporen aangetroffen. Verder bestaat de laagopeenvolging uit wad- en kwelderafzettingen.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    14

    Figuur 2. Resultaten onderzoek locatie 1, geprojecteerd op het AHN.

    ��

    ��

    ��

    ��

    � �

    ��

    ��

    ��

    ��

    �� ��

    ��

    ��

    ��

    ��

    ����

    ����

    ��

    ��

    ���

    ��

    ��

    �����

    ���������� �����

    ������

    ��

    ����� ����� �����

    ��������

    �����

    ����������������

    �� ����������

    ��������������������

    �����������������������������

    ��������������� ������������

    �����

    ����

    ���

    �!���

    � �

    "����# ���$%&���'��������

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    15

    Op gemiddeld 1,2 m -Mv bevindt zich hierin een humeus traject dat wordt geïnterpreteerd als een

    vegetatiehorizont. Aan de oostkant van het de locatie (boring 30) is ook een met klei opgevuld geul-

    tje aangetroffen. Waarschijnlijk heeft dit geultje op de plek van de huidige sloten gelegen, en is de

    vorm van het perceel bepaald door de ligging van dit geultje en de grotere geul aan de westzijde.

    Op grond van de resultaten van het booronderzoek kan uit archeologisch oogpunt de geplande

    bouw van de mestzak zonder bezwaar worden uitgevoerd. Dit geldt voor beide met een arcering

    op figuur 2 aangegeven plekken. Verder wordt geadviseerd de locatie niet langer als archeolo-

    gisch waardevol te beschouwen.

    3.2 Locatie 2

    Catalogusnummer: 14

    ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 35475

    Centrumcoördinaten: 167.700/568.130

    Plaats, toponiemen: Wommels, Westerlittens, Tywerd, Werdastate

    Bekende archeologische gegevens: op locatie 2 staan in ARCHIS geen archeologische gegevens

    vermeld.

    In de ANWB Topografi sche Atlas Friesland 1:25.000 (ANWB, 2004) staat op de locatie Werdastate

    aangegeven. In 1511 wordt deze huisnaam voor het eerst gebruikt als Tyuerdt en in 1530 als Tyuwert

    (Gildemacher, 2007). De boerderij heet in 1545 Tyuerda-saete en in 1679 Twerda saate. In de peri-

    ode 1511-1640 was Tyuerdt/Twerda een kloostergoed en in de periode 1640-1698 een pachtboerde-

    rij (Van der Meer, 2004). Op de kaart van Schotanus uit 1718 (http://www2.tresoar.nl/kaarten/atlas-

    sen.php) lijkt ter hoogte van de locatie een stemdragend huis te zijn aangegeven. Op de kadastrale

    minuut uit 1821-1822 (http://watwaswaar.nl) en op de kaart van Eekhoff uit 1851 (http://www2.tresoar.

    nl/kaarten/atlassen.php) is ter hoogte van de huidige boerderij een huis getekend (fi guur 3). Volgens

    de OAT-gegevens, die behoren tot de minuutplans, ligt ter hoogte van de vindplaats een boerderij

    met erf, boomgaard en weiland. Dit is het eigendom van Jr. Idzert Aebinga van Humalda, staatsraad

    in buitengewone dienst. De huisplaats is als verhoogde woonplaats aangegeven in Veenstra (2007).

    De begrenzing ervan is weergegeven als blauw gekaderde, witte lijn op fi guur 3. Eekhoff geeft in het

    zuidwestelijke deel van de locatie een terp aan.

    De vindplaats (terp) is vermeld in de inventarisaties van Boeles (nummer 136), Halbertsma (genaamd

    Tywerd), Wiersma (nummer 481) en Volkers (nummer 374) met een datering in de periode Midden

    IJzertijd – Nieuwe tijd (zie Veenstra, 2007). De locatie staat aangegeven op de bodemkaart van ‘Het

    ruilverkavelingsgebied Wommels’ (Stiboka, 1974) als (waarschijnlijk afgegraven) terp. De begrenzing

    van de vindplaats in Veenstra (2007), waarop de begrenzing van locatie 2 is gebaseerd, is bepaald

    aan de hand van deze gegevens en de bestaande perceelsstructuur. Veenstra (2007) geeft aan dat

    het noordoostelijke deel mogelijk niet bij de vindplaats hoort.

    Positie boringen: op de locatie is direct ten zuidwesten van de bestaande ligboxenstal de bouw

    van een circa 30 x18 m grote ligboxenstal gepland (zie grijze vlak op figuur 3). Hier zijn zes

    boringen gezet in een 10 x 10 m grid (zie boornummers 38 t/m 42 en 64 op figuur 3). Op het

    overige deel van de locatie zijn 21 boringen verricht in vier boorraaien (boorinterval 25 of 50

    m). In totaal zijn dus 27 boringen gezet. Er is minimaal tot 1 m -Mv en maximaal tot 3 m -Mv

    geboord (meestal tot 2 of 2,5 m -Mv).

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    16

    ��

    ��

    ��

    ��

    ��

    ����

    ��

    ��

    ��

    ��

    ��

    ��

    �����

    ��

    ��

    ����

    ��

    ��

    �����

    �����������

    �������

    ��

    ������

    ��

    ������������ ������ �����

    ��

    ��

    �������

    ��

    ������ ������

    ����������������������������

    ��������������������

    ��������������������

    �����������������

    � ������� !!��

    ������

    ������������������������� �� !!�����

    ������������������������� �� !!�����

    ������������������������

    ���������!�����������������

    �������

    �����

    � ����� !!��

    !��������������������� ������"���������#����$%�����&�'(�!��������&�

    !��������������������� ������"������� ���

    !��������������������� ������)�� ���*�&�

    ����

    ���

    �+����

    � ��

    !

    #���,����*-'��& �������

    Figuur 3. Resultaten onderzoek locatie 2, geprojecteerd op het AHN.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    17

    Resultaten veldonderzoek: de laagopeenvolging op de locatie wordt hieronder van onder naar

    boven beschreven (zie figuren 3 en 4 en bijlage 2). De basis van de laagopeenvolging bestaat

    uit een pakket getijdenafzettingen (in het algemeen lichtgrijze tot grijze, soms lichtblauwgrijze,

    lichtbruingrijze of bruingrijze, matig siltige tot sterk zandige, matig slappe tot matig stevige klei,

    vaak met zand- en/of kleilaagjes). Tijdens het veldonderzoek zijn op de locatie twee archeolo-

    gische vindplaatsen aangetroffen (figuur 3). Op beide vindplaatsen bevindt zich op het pakket

    getijdenafzettingen een archeologische laag. Beide vindplaatsen worden hieronder apart

    beschreven. De westelijke vindplaats is catalogusnummer 14 genoemd en aan de oostelijke

    vindplaats is een nieuw catalogusnummer toegekend, namelijk 280 (zie Veenstra, 2007). Op de

    archeologische laag, en waar die afwezig zijn op het pakket getijdenafzettingen, ligt een 0,12

    m tot 0,55 m dikke bouwvoor/verstoorde laag (lichtbruingrijze tot grijsbruine, sterk siltige, soms

    zwak zandige, zwak tot sterk humeuze, matig stevige, soms stevige klei).

    Catalogusnummer 280

    Centrumcoördinaten: 167.795/568.135;

    ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 414653)

    Resultaten veldonderzoek: catalogusnummer 280 is opnieuw begrensd op basis van de resulta-

    ten van het onderhavige onderzoek. Catalogusnummer 280 bevindt zich ter hoogte van de hui-

    dige boerderij met erf en grenst aan de westzijde direct aan catalogusnummer 14 (zie resultaten

    catalogusnummer 14 en de figuren 3 en 4). Catalogusnummer 280 lijkt catalogusnummer 14 voor

    een klein deel te overlappen (zie Omvang en diepteligging). In de boringen 38 t/m 43, 55, 56 en

    62 t/m 64 is een archeologische laag gevonden (lichtbruingrijze tot donkerbruingrijze, sterk sil-

    tige, zwak tot sterk humeuze, matig stevige klei met houtskool, baksteenpuin en fosfaat; tabel 3).

    De boringen met intacte resten van catalogusnummer 280 zijn met een groen en blauw gekleurde

    boorpunt aangegeven en de globale begrenzing van de vindplaats met een groen en blauw

    gekleurde lijn. De resten uit de Nieuwe tijd zullen voornamelijk voorkomen binnen de begrenzing

    van de verhoogde woonplaats (zie blauw gekaderde witte lijn op figuur 3). In de boringen 38, 41,

    42, 55 en 64 is een relatief ‘schone’ ophogingslaag herkend. Onder de archeologische laag zijn

    in enkele boringen veen- en mestlagen aangetroffen die zijn geïnterpreteerd als archeologische

    sporen. In boring 56 is in de top van de natuurlijke afzettingen fosfaat herkend. Dit is als gevolg

    van uitspoeling uit de archeologische laag hierin terecht gekomen.

    Type vindplaats: Catalogusnummer 280 betreft de restanten van een nederzetting/terp. De terp is

    waarschijnlijk in de Middeleeuwen (zie Datering) aangelegd op een pakket kleilagen (getijden-

    afzettingen). De bewoning heeft zich na de Middeleeuwen als verhoogde woonplaats voortgezet

    in de Nieuwe tijd

    Omvang en diepteligging: op grond van het booronderzoek, in combinatie met hoogtegegevens

    (AHN) en historische gegevens, heeft de vindplaats een doorsnede van circa 120 m en een omvang

    van circa 1,48 ha (fi guur 3). De centrumcoördinaten van de vindplaats zijn: 167.795/568.135. Het is

    niet mogelijk om de omvang van de vindplaats exact te bepalen. Daarvoor zouden meer boringen

    moeten worden gezet, vooral langs de rand van de vindplaats.

    De archeologische laag bevindt zich direct onder een 0,12 m tot 0,55 m dikke bouwvoor/verstoorde

    laag (lichtbruingrijze tot grijsbruine, sterk siltige tot zwak zandige, zwak tot matig humeuze, matig

    stevige tot stevige klei met houtskool, bouwpuin en fosfaat; zie fi guur 4). De dikte en diepteligging

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    18

    Figuur 4. Catalogusnummers 14 en 280: boorraai A-A’.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    19

    van de archeologische laag en de daarin aangetroffen archeologische indicatoren staan opge-

    somd in tabel 3. De verzamelde vondsten staan vermeld in bijlage 1. In de boringen is de top

    van de intacte archeologische laag vastgesteld in boring 55: 0,27 m +NAP (0,3 m -Mv). De

    feitelijke top van de archeologische laag zal zich bevinden tussen de boringen 39 en 55, ter

    hoogte van de huidige bebouwing. De dikte van de archeologische laag varieert van 0,13 m in

    boring 43 tot 0,8 m in boring 55. Onder de archeologische laag zijn in de boringen 38, 39 en 64

    veen- en mestlagen (bruin tot donkerbruin, mineraalarm tot zwak zandig veen of mest met klei-

    brokken) aangetroffen, die zijn geïnterpreteerd als archeologische sporen (zie figuur 4). Hier-

    bij is te denken aan kuil-, greppel- en slootvullingen. De basis van deze sporen ligt tussen 1,24

    m en 1,58 m -NAP. Dergelijke sporen kunnen op de hele vindplaats voorkomen. In boring 43 is

    onder de archeologische laag die behoort tot catalogusnummer 280 tussen 0,4 en 0,9 m -Mv

    (0,32 en 0,82 m -NAP) een tweede archeologische laag aangetroffen. Deze tweede laag maakt

    deel uit van catalogusnummer 14 (zie hieronder). Op basis van deze boring lijkt catalogusnum-

    mer 280 catalogusnummer 14 voor een klein deel te overlappen.

    Kwaliteit (gaafheid en conservering): op de huidige topografische kaart (zie figuur 3) is te zien

    dat enkele sloten de vindplaats doorsnijden. Tijdens het booronderzoek zijn geen aanwijzingen

    aangetroffen voor diepe, recente verstoringen. Op de gehele vindplaats ligt de archeologische

    laag direct onder de bouwvoor/verstoorde laag. In de bouwvoor/verstoorde laag komen dezelfde

    archeologische indicatoren voor als in de archeologische laag eronder, namelijk houtskool, bak-

    steenpuin en fosfaat. Dit geeft aan dat de top van de archeologische laag is aangetast en opge-

    nomen in de bouwvoor. Het is op basis van het booronderzoek niet vast te stellen of en zo ja, in

    hoeverre de vindplaats is afgegraven.

    Het in boring 64 aangetroffen fragment onverbrand bot (niet verzameld) en in de boringen 38, 39

    en 64 aangetroffen mest- en veenlagen maken duidelijk dat de conserverings omstandig heden

    voor alle vondstcategorieën, inclusief onverbrande plantaardige en dierlijke resten, gunstig zijn.

    Dit is ook de verwachting op grond van de kleilagen waarin de vondsten zich bevinden. Op basis

    van deze aspecten heeft de vindplaats een hoge kwaliteit.

    Vondstmateriaal: in 11 boringen is een archeologische laag met archeologische indicatoren aan-

    getroffen (tabel 3). Alleen de kogelpotscherven uit de boringen 56 en 64 zijn verzameld (zie

    vondstnummers 1 en 2 in bijlage 1).

    Datering: in de boringen 56 en 64 is een scherf kogelpotaardewerk uit de Middeleeuwen aange-

    troffen. In boring 39 is een klein fragment roodbakkend, geglazuurd aardewerk uit de Nieuwe

    tijd gevonden. Ook zijn in alle boringen op de vindplaats fragmenten (rood- en geelbakkend)

    baksteenpuin herkend die uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd stammen. Alleen in

    boring 43, op de overgang van catalogusnummer 280 naar catalogusnummer 14, zijn onder

    de archeologische laag uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe tijd aanwijzingen voor oudere

    archeologische resten gevonden (zie onderzoeksresultaten catalogusnummer 14). Op basis

    van deze vondsten kan de vindplaats worden gedateerd in de periode 450 na Chr. tot heden.

    Conclusie: catalogusnummer 280 betreft een nederzetting/terp uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe

    tijd. Deze nederzetting is aangelegd op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen). De archeolo-

    gische laag bevindt zich op de gehele vindplaats direct onder de bouwvoor/verstoorde laag. In de

    boringen is de top van de intacte archeologische laag vastgesteld in boring 55: 0,27 m +NAP (0,3 m

    -Mv). De feitelijke top van de archeologische laag zal zich bevinden tussen de boringen 39 en 55,

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    20

    ter hoogte van de huidige bebouwing. De dikte van de archeologische laag varieert van 0,13

    m tot 0,8 m. Resten uit de Nieuwe tijd kunnen met name in de vorm van ingegraven sporen en

    vondsten in de bouwvoor worden verwacht, en wel vooral binnen de aangegeven begrenzing

    van de verhoogde woonplaats. Gezien de hoge kwaliteit (gaafheid en conservering) van de

    vindplaats en de directe nabijheid van catalogusnummer 14 wordt deze archeologisch waarde-

    vol en daarmee behoudenswaardig geacht.

    boring indicator diepte (in m -Mv) opmerkingen

    38

    geel en rood baksteenpuin, fosfaat; bewonings(afval)- en

    ophogingslaag0,52 - 0,95

    veen/mest met kleibrokken; archeologisch spoor 0,95 - 1,50

    39

    roodbakkend, geglazuurd aardewerk (niet verzameld), geel en rood

    baksteenpuin; bewonings(afval)laag0,60 - 1,10

    veen/mest met kleibrokken; archeologisch spoor 1,10 - 1,75

    40 houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)laag 0,45 - 0,62

    41houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)- en

    ophogingslaag0,53 - 0,93

    42houtskool, geel en rood baksteenpuin, fosfaat; bewonings(afval)- en

    ophogingslaag0,52 - 1,12

    43

    houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)laag 0,27 - 0,40archeologische laag

    catalogusnr. 280

    terpaardewerk (vondstnr. 3), onverbrand bot, houtskool, verbrande

    klei, fosfaat; bewonings(afval)- en ophogingslaag0,40 - 0,90

    archeologische laag

    catalogusnr. 14

    55 geel en rood baksteenpuin; ophogingslaag 0,30 - 1,10

    56

    kogelpotaardewerk (vondstnr. 1), houtskool, geel en rood baksteen-

    puin; bewonings(afval)laag0,12 - 0,60

    fosfaat in natuurlijke laag, uitgespoeld uit bovenliggende archeologi-

    sche laag0,60 - 1,30

    62 houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)laag 0,18 - 0,77mogelijk verrom-

    meld

    63 houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)laag 0,25 - 0,60

    64

    kogelpotaardewerk (vondstnr. 2), onverbrand bot, houtskool, geel en

    rood baksteenpuin, fosfaat; bewonings(afval)- en ophogingslaag0,55 - 1,25

    veen/mest met kleibrokken; archeologisch spoor 1,25 - 1,60

    Aanbevelingen: aanbevolen wordt om catalogusnummer 280 als archeologisch waardevol terrein

    op te nemen in het bestemmingsplan. Er dienen geen bodemverstoringen plaats te vinden. Ook

    ondiepe bodemingrepen dienen te worden vermeden, aangezien de archeologische laag zich direct

    onder de bouwvoor bevindt. Aanbevolen wordt om de geplande uitbreiding van de ligboxenstal niet

    uit te laten voeren op deze locatie, omdat dit gepaard zal gaan met diepe bodemingrepen. Waar-

    devolle archeologische informatie zal op deze wijze verloren gaan. Wellicht is verplaatsing van de

    geplande stal mogelijk. Ter hoogte van de boringen 50 en 51 is bijvoorbeeld geen antropogene laag

    herkend. Indien verplaatsing in deze richting een optie is, dient hier extra booronderzoek plaats

    te vinden. Dit onderzoek is noodzakelijk om te kunnen bepalen of hier daadwerkelijk geen intacte

    archeologische resten voorkomen. Indien verplaatsing geen optie is, wordt vervolgonderzoek in de

    vorm van proefsleuven aanbevolen. Een proefsleuvenonderzoek dient conform de KNA uitgevoerd

    Tabel 3. Boringen met archeologische indicatoren en/of archeologische lagen behorend bij catalogusnummer 280.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    21

    te worden op basis van een door de provinciaal archeoloog goedgekeurd Programma van Eisen

    met een gedetailleerd onderzoeksplan. Indien een meer exacte begrenzing van de vindplaats is

    gewenst, moet extra booronderzoek plaatsvinden.

    Catalogusnummer 14

    Centrumcoördinaten: 167.655/568.145

    ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 414654)

    Resultaten veldonderzoek: catalogusnummer 14 is opnieuw begrensd op basis van de resultaten

    van het onderhavige onderzoek. De vindplaats bevindt zich in de zuidwestelijke helft van loca-

    tie 2, ter hoogte van de op de kaart van Eekhoff aangegeven terp (zie figuren 3 en 4). De vind-

    plaats grenst aan de oostzijde direct aan Catalogusnummer 280 en lijkt er voor een klein deel

    onder te liggen (zie Omvang en diepteligging). In de boringen 43 t/m 47, 49, 52 t/m 54 en 59 is

    een archeologische laag gevonden (grijze tot bruingrijze, sterk siltige, zwak tot matig humeuze,

    matig stevige klei met houtskool, verbrande klei en fosfaat, regelmatig aardewerk en soms

    onverbrand bot). De archeologische laag ligt op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen). Op

    figuur 3 zijn de boringen met intacte resten van catalogusnummer 14 met een rode boorpunt

    aangegeven en de globale begrenzing ervan met een rode lijn. In de boringen 43, 47 en 52 is

    een lichtgrijze tot grijze, humusarme tot zwak humeuze kleilaag met archeologische indicatoren

    aangetroffen, die mogelijk kan worden geïnterpreteerd als ophogingslaag. In boring 45 is een

    archeologische spoor herkend. In de boringen 53 en 54 is in de top van de natuurlijke afzettin-

    gen fosfaat gevonden. Dit is als gevolg van uitspoeling uit de archeologische laag hierin terecht

    gekomen. In de boringen 59 en 61 is een verlande geul aangetroffen.

    Type vindplaats: catalogusnummer 14 betreft de restanten van een nederzetting/terp. De terp

    is ontstaan in de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd met een mogelijke voortzetting in de

    (Vroege) Middeleeuwen (zie Datering). Hoewel de archeologische laag op een pakket kleila-

    gen (getijdenafzettingen) ligt, is het niet uitgesloten dat de terp oorspronkelijk is aangelegd

    op een veenlaag. Ter hoogte van de terp kan het veen zijn opgenomen in de archeologische

    laag en rondom de terp kan het veen zijn weggespoeld. Er zijn geen veenresten in of onder de

    terp aangetroffen. In spoorvullingen van catalogusnummer 280, direct ten oosten van catalo-

    gusnummer 14, is wel venig materiaal gevonden. Er zijn geen aanwijzingen voor overslibbing

    van de archeologische laag aangetroffen. Direct langs de noordoostzijde van de vindplaats ligt

    een (verlande) geul die mogelijk al vóór en zeker tijdens de bewoning bestond (zie Omvang en

    diepteligging). Waarschijnlijk is de terp direct naast deze geul aangelegd.

    Omvang en diepteligging: op grond van het booronderzoek, in combinatie met hoogtegege-

    vens (AHN) en historische gegevens, heeft de vindplaats een doorsnede van maximaal 200

    m en een omvang van circa 2,88 ha (figuur 3). De centrumcoördinaten van de vindplaats zijn:

    167.655/568.145. Het is niet mogelijk om de omvang van de vindplaats exact te bepalen. Daar-

    voor zouden meer boringen moeten worden gezet, vooral langs de rand van de vindplaats. Ter

    hoogte van de boringen 59 en 61 is aan de oppervlakte archeologisch vondstmateriaal aange-

    troffen dat afkomstig is van de vindplaats (zie geel gearceerd gebied met vondstnummer 7 op

    figuur 3). Aangezien het gaat om mechanisch (egalisatie, verploeging) verplaatst terpmateriaal,

    is bepaald dat deze zone, voor zover er geen intacte archeologische laag onder ligt, niet bij de

    (intacte) vindplaats hoort.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    22

    De archeologische laag bevindt zich direct onder een 0,15 m tot 0,3 m dikke bouwvoor/verstoorde

    laag (bruingrijze tot grijsbruine, sterk siltige, meestal matig humeuze, matig stevige klei; fi guur

    4)). De dikte en diepteligging van de archeologische laag en de daarin aangetroffen archeologi-

    sche indicatoren staan opgesomd in tabel 4. De verzamelde vondsten staan vermeld in bijlage 1.

    De top van de intacte archeologische laag bevindt zich op 0,22 m -NAP (0,23 m -Mv; boring 49).

    Hierbij moet worden opgemerkt dat de archeologische laag hier mogelijk is verrommeld. In het pro-

    fi el van boorraai A-A’ is te zien dat de top van de archeologische laag langs de rand van de vind-

    plaats hoger ligt dan in het centrum (fi guur 4). Oorspronkelijk zal de top van de archeologische

    laag in het centrum juist hoger hebben gelegen. De terp is dus gedeeltelijk afgegraven. De dikte

    van de archeologische laag varieert van 0,12 m in boring 54 tot 0,75 m in boring 47. De basis van

    de archeologische laag, en daarmee de top van de natuurlijke kleiafzettingen, ligt tussen 0,74

    (boring 53) en 1,13 m -NAP (boring 46). Aangezien in boring 45 de basis van de archeologische

    laag op 1,82 m -NAP ligt, is hier in een archeologisch spoor geboord. Hierbij is te denken aan een

    kuil-, greppel- of slootvulling. De spoorvulling bestaat uit donkerbruingrijze klei (sterk siltige, matig

    humeuze, matig stevige klei met aardewerk, onverbrand bot, houtskool, verbrande klei en kleibrok-

    ken). Dergelijke sporen kunnen op de hele vindplaats voorkomen. In boring 43 bevindt zich tussen

    0,4 en 0,9 m -Mv (0,32 en 0,82 m -NAP) een archeologische laag die deel uit maakt van catalogus-

    nummer 14. Hierop is een tweede archeologische laag aangetroffen die behoort tot catalogusnum-

    mer 280 (zie resultaten catalogusnummer 280). Op basis van deze boring lijkt catalogusnummer 14

    voor een klein deel te worden overlapt door catalogusnummer 280.

    In boring 59 ligt onder een 0,3 m dikke bouwvoor een 0,7 m dikke archeologische laag. Hieron-

    der bevindt zich een 0,85 m dikke kleilaag zonder archeologische indicatoren (donkergrijsbruin,

    sterk siltig, sterk humeus, matig slap, met kleibrokken). Het betreft een geulvulling. In boring 61

    is deze geulvulling ook aangetroffen tussen 1,0 en 2,0 m -Mv (einde boring) onder een onver-

    stoorde kleilaag. Aangezien de archeologische laag deels over de geulvulling heen ligt, bestond

    de geul waarschijnlijk al vóór en in ieder geval tijdens de bewoning.

    Kwaliteit (gaafheid en conservering): de resultaten van het booronderzoek wijzen uit dat de terp

    in het verleden deels is afgegraven. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor diepe, recente

    verstoringen. Op de huidige topografi sche kaart (fi guur 3) is te zien dat enkele sloten de vindplaats

    doorsnijden. Op de gehele vindplaats ligt de archeologische laag direct onder de bouwvoor/ver-

    stoorde laag. In de bouwvoor/verstoorde laag komen dezelfde archeologische indicatoren voor als

    in de archeologische laag eronder, namelijk houtskool en verbrande klei. Dit geeft aan dat de top

    van de nog aanwezige archeologische laag is aangetast en opgenomen in de bouwvoor. De ter

    hoogte van de boringen 59 en 61 aan de oppervlakte gevonden scherven aardewerk uit de Midden

    tot Late IJzertijd/Romeinse tijd bevestigen dit (zie Datering en geel gearceerd gebied met vondst-

    nummer 7 op fi guur 3). Het is op basis van het uitgevoerde booronderzoek niet vast te stellen in

    hoeverre de vindplaats is afgegraven.

    De in de boringen 43, 45 en 46 aangetroffen fragmenten onverbrand bot (niet verzameld)

    maken duidelijk dat de conserverings omstandig heden voor alle vondstcategorieën, inclusief

    onverbrande plantaardige en dierlijke resten, gunstig zijn. Dit is ook de verwachting op grond

    van de kleilagen waarin de vondsten zich bevinden. Op basis van deze aspecten heeft de vind-

    plaats een matige kwaliteit.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    23

    Vondstmateriaal: in 10 boringen is een archeologische laag met archeologische indicatoren aan-

    getroffen (tabel 4). Alleen het aardewerk is verzameld (zie bijlage 1). Daarnaast zijn op de vind-

    plaats langs twee slootkanten en op een akker ter hoogte van de boringen 59 en 61 scherven

    aardewerk verzameld (zie bijlage 1 en de geel gearceerde vlakken met de vondstnummers 7, 8

    en 9 op figuur 3).

    Datering: in de boringen 43, 45 en 53 is in de archeologische laag alleen inheems aardewerk uit

    de Midden of Late IJzertijd/Romeinse tijd (‘terpaardewerk’) gevonden. De oppervlaktevondsten

    bestaan uit scherven inheems aardewerk uit de Midden of Late IJzertijd/Romeinse tijd, streep-

    bandaardewerk uit de periode 200/150 vóór – 50 na Chr., één scherf mogelijk vroeg-middeleeuws

    (Karolingisch?) kogelpotaardewerk, middeleeuws kogelpotaardewerk en laat-middeleeuws kogel-

    potaardewerk. Ook zijn in alle boringen op de vindplaats in de bouwvoor fragmenten (rood- en

    geelbakkend) baksteenpuin herkend die uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd stammen.

    Mogelijk is middeleeuws en jonger vondstmateriaal van catalogusnummer 280 vermengd geraakt

    met vondstmateriaal van catalogusnummer 14 in de bouwvoor. Het is echter ook mogelijk dat de

    bewoning op catalogusnummer 14 zich na de Romeinse tijd heeft voortgezet in de Middeleeu-

    wen. De archeologische laag uit deze latere periode zou dan zijn afgegraven en resten ervan zijn

    vervolgens in de bouwvoor terechtgekomen.

    Alleen in boring 43, op de overgang van catalogusnummer 14 naar catalogusnummer 280, zijn op

    de archeologische laag uit de Midden of Late IJzertijd/Romeinse tijd archeologische resten uit de

    periode Middeleeuwen-Nieuwe tijd gevonden (zie onderzoeksresultaten catalogusnummer 280).

    catalogusnummer 14 kan hiermee worden gedateerd in de periode 250 voor Chr. – 450 na Chr.

    met een mogelijke voortzetting in de (Vroege) Middeleeuwen. Van deze laatste periode kunnen

    alleen dieper ingegraven sporen en vondsten in de bouwvoor worden verwacht.

    Conclusie: catalogusnummer 14 betreft een nederzetting/terp uit de Midden of Late IJzertijd/

    Romeinse tijd met een mogelijke voortzetting in de (Vroege) Middeleeuwen. De vindplaats ligt

    op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen), direct ten zuidwesten van een geul. De archeo-

    logische laag bevindt zich op de gehele vindplaats direct onder de bouwvoor/verstoorde laag.

    De top van de archeologische laag bevindt zich op 0,22 m -NAP (0,23 m -Mv; boring 49). Er

    zijn geen aanwijzingen voor overslibbing van de archeologische laag aangetroffen. De terp is

    gedeeltelijk afgegraven, waarbij een mogelijk aanwezige, middeleeuwse archeologische laag

    is verdwenen. De dikte van de nog aanwezige archeologische laag varieert van 0,12 m tot 0,75

    m. Deze laag stamt uitsluitend uit de Midden of Late IJzertijd/Romeinse tijd. Van eventuele jon-

    gere perioden kunnen alleen dieper ingegraven sporen en vondsten in de bouwvoor worden

    verwacht.

    Gezien de mogelijke aanwezigheid van vroeg-middeleeuwse resten, de goede conservering van

    de archeologische laag en de directe nabijheid van catalogusnummer 280 wordt de vindplaats

    archeologisch waardevol en daarmee behoudenswaardig geacht.

    Aanbevelingen: aanbevolen wordt om catalogusnummer 14 conform de nieuwe begrenzing als

    archeologisch waardevol terrein op te nemen in het bestemmingsplan. Er dienen geen bodem-

    verstoringen plaats te vinden. Ook ondiepe bodemingrepen dienen te worden vermeden, aan-

    gezien de archeologische laag zich direct onder de bouwvoor bevindt. Indien een meer exacte

    begrenzing van de vindplaats is gewenst, moet extra booronderzoek plaatsvinden.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    24

    boring indicator diepte (in m -Mv) opmerkingen

    43

    houtskool, geel en rood baksteenpuin;

    bewonings(afval)laag0,27 - 0,40

    archeologische laag

    catalogusnummer 280

    terpaardewerk (vondstnr. 3), onverbrand bot, houts-

    kool, verbrande klei, fosfaat; bewonings(afval)- en

    ophogingslaag

    0,40 - 0,90archeologische laag

    catalogusnummer 14

    44 houtskool, verbrande klei; bewonings(afval)laag 0,25 - 0,90

    45

    terpaardewerk (vondstnr. 4), onverbrand bot, houts-

    kool, verbrande klei, fosfaat, kleibrokken; archeolo-

    gisch spoor

    0,25 - 1,45

    46onverbrand bot, houtskool, verbrande klei, fosfaat;

    bewonings(afval)laag0,15 - 0,50

    47

    terpaardewerk (zeer kleine fragmentjes, niet verza-

    meld), houtskool, verbrande klei, fosfaat, zandbrok-

    ken; bewonings(afval)- en ophogingslaag

    0,22 - 0,97

    49 houtskool, verbrande klei; bewonings(afval)laag 0,23 - 0,78

    52terpaardewerk (vondstnr. 5), houtskool, verbrande klei, fosfaat;

    bewonings(afval)- en ophogingslaag0,20 - 0,70

    53

    terpaardewerk (vondstnr. 6), houtskool, verbrande

    klei, fosfaat; bewonings(afval)laag0,20 - 0,45

    fosfaat in natuurlijke laag, uitgespoeld uit bovenlig-

    gende archeologische laag0,45 - 1,15

    54

    houtskool, verbrande klei, fosfaat; bewonings(afval)

    laag0,20 - 0,32

    fosfaat in natuurlijke laag, uitgespoeld uit bovenlig-

    gende archeologische laag0,32 - 0,70

    59houtskool, verbrande klei, fosfaat; bewonings(afval)

    laag0,30 - 1,00

    archeologische laag

    op geulvulling

    3.3 Locatie 3

    Catalogusnummer: tussen catalogusnummers 1 en 2

    ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 36491

    ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 414692

    Centrumcoördinaten: 164.948/569.285

    Plaats, toponiem: Waaksens, Buorren

    Bekende archeologische gegevens: in ARCHIS staat direct ten zuiden van locatie 3 vondstmel-

    dingsnummer 405198 aangegeven. Het betreft een archeologische begeleiding van een slootver-

    breding uit 2007 (Hielkema, 2007), waarbij terplagen en grondsporen uit de Late IJzertijd/Romeinse

    tijd en terplagen uit de Late Middeleeuwen zijn aangetroffen (fi guur 5). In 2009 is op de dorpsterp,

    circa 70 m ten oosten van de locatie, kogelpotaardewerk uit de Late Middeleeuwen en onverbrand

    bot gevonden tijdens een archeologische begeleiding (vondstmeldingsnummer 413918). Circa 110

    m ten oosten van de locatie ligt een terrein van zeer hoge archeologische waarde: de dorpsterp

    van Waaksens uit de periode Midden IJzertijd-Nieuwe tijd (monumentnummer 9955 en CAA/waar-

    nemingsnummer 39569). In het verleden zijn hier circa 500 aardewerkpotten, botten en een deel

    van een zwaard gevonden. Ongeveer 65 m ten westen van locatie 3, aan het einde van de toe-

    Tabel 4. Boringen met archeologische indicatoren en/of archeologische lagen behorend bij catalogusnummer 14.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    25

    gangsweg naar Buorren 15, ligt een terrein van hoge archeologische waarde: de terp Tornwerd

    (monumentnummer 9956). Het betreft een bebouwd terprestant uit de periode Midden IJzertijd-

    Nieuwe tijd. De naam Tornwerd komt op de huidige topografische kaarten niet meer voor. Op de

    kaart van Schotanus uit 1718 (http://www2.tresoar.nl/kaarten/atlassen.php) staan bij de naam

    Waaxens een parochiekerk, drie stemdragende huizen en één ‘minder’ huis aangegeven. Bij de

    naam Tornwert staan twee stemdragende huizen. Locatie 3 zelf lijkt onbebouwd te zijn. Ook op

    de kadastrale minuut uit 1821-1822 (http://watwaswaar.nl) en op de kaart van Eekhoff uit 1851

    (http://www2.tresoar.nl/kaarten/atlassen.php) is de locatie als weiland aangeduid. Opvallend is

    dat op de kaart van Eekhoff direct ten zuiden van de twee huizen van Tornwerd een terp is aan-

    gegeven. Op de bodemkaart van ‘Het ruilverkavelingsgebied Wommels’ (Stiboka, 1974) ligt de

    locatie tussen Waaksens en Tornwerd, die respectievelijk zijn aangegeven als ‘terp (meestal

    afgegraven)’ en ‘afgegraven (afgeticheld) terrein’. Ook op de kaarten in Veenstra (2007) hoort

    de locatie niet bij een archeologische vindplaats.

    Positie boringen: op locatie 3 en in de directe nabijheid zijn 20 boringen gezet in een 20 x 25 m

    grid en twee boringen op indicatie (zie boornummers 95 t/m 116 op figuur 5). Er is tot 1,5 m -Mv

    of 2,5 m -Mv geboord (en één keer tot 2,5 m -Mv).

    Resultaten veldonderzoek: de laagopeenvolging op de locatie wordt hieronder van onder naar

    boven beschreven (zie figuur 5 en bijlage 2). De basis van de laagopeenvolging bestaat uit een

    pakket getijdenafzettingen (in het algemeen lichtgrijze tot donkergrijze, soms lichtblauwgrijze

    tot donkerblauwgrijze, matig siltige tot sterk zandige, matig slappe tot matig stevige klei met

    zand- en/of kleilaagjes en ijzervlekken). In boring 110 is tussen 0,8 en 1,25 m -Mv een bruin-

    grijze, matig slappe kleilaag (matig siltig, matig humeus, met plantenresten) aangetroffen, wat

    duidt op een geulafzetting. Op het AHN bevindt zich langs de noordwestzijde van de locatie een

    depressie, waarin in de huidige situatie een sloot voorkomt (figuur 5). Waarschijnlijk lag hier in

    het verleden een geul.

    De bovenste lagen van het getijdenpakket zijn meestal lichtbruingrijs en zwak humeus en bevat-

    ten vaak schelpengruis. Zand- en/of kleilaagjes komen hierin slechts zelden voor. Waarschijnlijk

    is dit pakket afgezet tijdens de Laat Romeinse en vroeg-middeleeuwse Middelzee-inbraken (Vos,

    2007). In de boringen 98, 100 t/m 103, 106 en waarschijnlijk ook 116 (zie fi guur 5, tabel 5 en bijlage

    2) bevindt zich in deze bovenste lagen, tussen 1,15 en 0,16 m -NAP (1,12 en 0,45 m -Mv), een 0,03

    tot 0,3 m dikke laag met verspoelde archeologische vondsten. Het betreft inheems aardewerk uit de

    Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd (‘terpaardewerk’), onverbrand bot, houtskool en verbrande

    klei. Deze vondsten zijn van de nabijgelegen terp (of terpen) afgespoeld en hier terechtgekomen.

    Er zijn in de boringen geen archeologische laag en/of archeologische grondsporen aangetroffen en

    er kan daarom geen directe relatie worden gelegd met één van de omliggende archeologische vind-

    plaatsen. Daarom wordt deze zone met verspoelde archeologische resten niet als archeologische

    vindplaats gezien. In het gehele onderzochte gebied kunnen echter wel archeologische grondspo-

    ren zoals sloten en afwateringsgreppels voorkomen, die in het verleden rondom de nabijgelegen

    terpen zijn gegraven. De in 2007 in het sloottalud aangetroffen grondsporen, direct ten zuiden van

    de onderzochte locatie, wijzen hier ook op (Hielkema, 2007).

    De laagopeenvolging wordt afgesloten door een 0,2 m tot 0,58 m dikke bouwvoor/verstoorde laag

    (bruingrijze tot donkerbruingrijze, sterk siltige, matig humeuze, stevige klei met zandbrokken).

    In een aantal boringen zijn onder de bouwvoor kleine fragmentjes bouwpuin en verbrande klei

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    26

    Figuur 5. Resultaten onderzoek locatie 3, geprojecteerd op het AHN.

    ���

    ���

    ���

    ���

    ��

    ��

    ��

    �����

    ��

    ���

    ��

    ���

    ��

    ���

    ���

    ���

    ���

    ��

    ���

    ���

    ����

    ����

    ����������

    ������

    ���������� ����� �����

    �����������

    ����

    ������

    ��

    ���������� ����� �����

    ���

    ��

    ��������

    ��

    ����������������

    ��������������� ��

    ����� ����������������!�"����

    ������#��$! ���$���

    ������ ������#��$! ���$���!�"����

    ������

    ��� �����"����

    ���� ���"��� �"����

    ������������%&� ������

    �����$�

    ����

    ���

    �'���

    � �

    (�#��)����*+,���-"�������

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    27

    herkend. Deze zijn hier als gevolg van bioturbatie terechtgekomen en maken dus geen deel uit

    van een archeologische laag.

    Vondstmateriaal: in zeven boringen zijn archeologische indicatoren gevonden, waarvan op grond

    van de lithologie van de lagen waarin ze zijn gevonden, is geconcludeerd dat ze zijn verspoeld

    (zie tabel 5 en bijlage 1). Het betreft in totaal acht verspoelde fragmenten inheems aardewerk

    uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd (vondstnummers 10, 11 en 12), onverbrand bot,

    houtskool en verbrande klei.

    Conclusie en aanbevelingen: op en in de directe nabijheid van locatie 3 is in de boringen 98, 100

    t/m 103, 106 en waarschijnlijk ook 116 in de bovenste lagen van het pakket getijdenafzettingen

    een 0,03 tot 0,3 m dikke laag met verspoelde archeologische vondsten aangetroffen. Het betreft

    inheems aardewerk uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd, onverbrand bot, houtskool

    en verbrande klei. Deze vondsten zijn van de nabijgelegen terp (of terpen) afgespoeld en hier

    terechtgekomen. Deze zone met verspoelde archeologische resten wordt niet als archeologische

    vindplaats gezien. In het gehele onderzochte gebied kunnen echter wel archeologische grond-

    sporen zoals sloten en afwateringsgreppels voorkomen, die in het verleden rondom de nabijge-

    legen terpen zijn gegraven. In overweging wordt gegeven om bij geplande bodemingrepen op de

    onderzochte locatie amateurarcheologen de gelegenheid te geven waarnemingen te doen.

    boring indicator diepte (in m -Mv) opmerkingen

    98 1 verspoeld fragment terpaardewerk (vondstnr. 10) 0,50 – 0,62

    100 onverbrand bot, houtskool 1,12 – 1,15 niet verzameld

    101 onverbrand bot 0,63 – 0,66 niet verzameld

    102 verbrande klei 0,60 – 0,65 niet verzameld

    1036 verspoelde fragmenten terpaardewerk (vondstnr.

    11), verbrande klei, onverbrand bot0,77 – 0,90

    verbrande klei en

    onverbrand bot niet

    verzameld

    106 verbrande klei 0,60 – 0,63 niet verzameld

    1161 verspoeld fragment terpaardewerk (vondstnr.

    12), 1 verspoeld fragment verbrande klei0,45 – 0,75

    3.4 Locatie 5

    Catalogusnummer: 68

    ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 36606

    ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 414655

    Centrumcoördinaten: 170.480/572.120

    Plaats, toponiem: Spannum, (Laekwerterwei 5, 7 en 9)

    Bekende archeologische gegevens: in ARCHIS staat in het oostelijke deel van locatie 5 en deels

    ten noordoosten ervan een AMK-terrein monumentnummer 10078 aangegeven (figuur 6). Het

    betreft een terrein van hoge archeologische waarde: een terp uit de periode Midden IJzertijd-

    Late Middeleeuwen, een klooster(complex) uit de Late Middeleeuwen. Het grootste deel van de

    westelijke, noordelijke en oostelijke binnen- en buitengracht en singel en de westelijke, hoger

    gelegen helft van het binnenterrein van Doniastate bevindt zich binnen de begrenzing van het

    Tabel 5. Boringen met verspoelde archeologische indicatoren behorend bij locatie 3.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    28

    Figuur 6. Resultaten onderzoek locatie 5, geprojecteerd op het AHN.

    ���

    ���

    ���

    ���

    ���

    ���

    ���

    ���

    ���

    ���

    ��

    ���

    ���

    ���

    ���

    ���

    ��

    ���

    ��

    ���

    ���

    ��

    ����

    ���

    ����

    ������

    ������

    ������

    �����

    ������

    �����

    ������

    ������

    ��

    ���������������������

    �����������

    ����

    �����

    �������

    �����������������

    ����

    �� !"#$%&�

    ���������������

    ���

    ����

    ��

    ���

    ������

    ���

    �����������������������

    �����

    ��

    ���������

    �������������������'��������

    (����$)�����*�+!

    ��������*�

    ���������

    �������������������'�����������

    ���������

    �������������������,������-�*�

    ��

    ����������� '.&�������

    !"#$%&�

    �����������

    �����������

    �����������

    �������

    ���

    �������

    ��

    ���

    ����

    ���

    �/����

    ��� �

    ����������

    ����

    �����

    ���

    ������

    �����

    ����

    �������

    �����

    (���

    0�

    ��-1+

    ��*��������

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    29

    AMK-terrein. In ARCHIS staat verder nog vermeld dat het een verhoogd terrein is, omgeven

    door een gracht. Noomen (2009) geeft aan dat in het zuidoostelijke deel van het latere state-

    terrein al een stins voorkwam (zie ook http://hisgis.nl/fryslan_hisgis). De mogelijkheid bestaat

    dat de binnengracht van het stateterrein al in de stinsfase is gegraven en de basisvorm van het

    terrein dus toen al is ontstaan.

    Vondstmeldingsnummer 405262 staat in het oostelijke deel van de locatie vermeld. Het betreft

    een archeologisch booronderzoek uit 2007, naar aanleiding van de geplande bouw van een

    rijhal bij een zorgboerderij (Bakker, 2007). Tijdens dit onderzoek is de randzone van een terp

    aangetroffen (figuur 6). De laagopbouw bestaat uit een bouwvoor op een verstoorde terplaag

    op een ‘schone’ kleilaag op een intacte terplaag op getijdenafzettingen. Op basis van de aan-

    wezigheid van bouwpuin in de terplaag is de terp gedateerd in de Late Middeleeuwen.

    In de ANWB Topografische Atlas Friesland 1:25.000 (ANWB, 2004) staat de locatie aangeduid als

    Doniastate. Deze naam is ontstaan uit de naam Duinterp: terp van de familie Donia (Gildemacher,

    2007). Met deze naam zijn twee dicht bij elkaar gelegen boerderijen op de flanken van dezelfde

    terp bedoeld. Zuidelijk ligt Klein Duinterp, wat tegenwoordig Doniastate heet. Noordelijk ligt Groot

    Duinterp. In 1453 komt deze naam voor het eerst voor als Doyngtherp. In 1455 wordt het Donterp

    genoemd, in 1473 Doynterp, in 1514 Donyaterp, in 1524 Doijen terp en in 1543 Oenterp(stera

    guydt) en Doenterp. Noomen (2009) meldt hierover het volgende:

    [Doniaterp (Spannum FC5). Doniaterp was oorspronkelijk het huis van de gelijknamige familie. In

    1455 waren Gala Donterp en zijn broer Rypper getuige bij het testament van Feddrick Hummama te

    Dronrijp. In 1468 wordt Gale als één van de dorpshoofdelingen van Tzum genoemd; niet zo vreemd

    als we bedenken dat de kerk van Spannum een dochter van die van het naburige Tzum was. Gale

    Doniaterp was ook grietman van Hennaarderadeel. In de late 15de eeuw verlegde de familie haar

    woonplaats naar Leeuwarden, waar de Doniaterps in het stadsbestuur kwamen. In verschillende

    oudfriese oorkonden komen transacties tussen en naburige eigendomsrechten van de erven Doni-

    aterp en de familie Roorda voor. Aan het begin van de 16de eeuw waren de laatsten eigenaars van

    Doniaterp. Sybrandt van Roorda vermaakte in zijn testament van 1550 ‘t huys en ‘t goedt genoempt

    Doenterp, gelegen to Spannum, waarop hij zelf woonde, aan zijn zoon George. Ook het roerende

    goed, de plicht tot gastvrijheid voor verwanten en de functie van het huis als archiefbewaarplaats

    voor de familie noemde hij daarin.]

    Op de kaart van Schotanus uit 1718 (http://www2.tresoar.nl/kaarten/atlassen.php) wordt in het

    oostelijke deel van de locatie de adelijke state Donia aangegeven en ten westen en noordwesten

    daarvan drie ‘mindere’ huizen. Langs de zuidwestelijke rand van de locatie staat een molen. Op de

    kadastrale minuut uit 1821-1822 (http://watwaswaar.nl) en op de kaart van Eekhoff uit 1851 (http://

    www2.tresoar.nl/kaarten/atlassen.php) is het middelste ‘mindere’ huis verdwenen. Eekhoff geeft

    een terp aan midden tussen de twee overgebleven boerenplaatsen (‘mindere’ huizen), Doniastate

    en de molen. Het middelste huis stond waarschijnlijk op de terp en is mogelijk ten behoeve van een

    terpafgraving afgebroken.

    De vindplaats (terp) is vermeld in de inventarisaties van Boeles (nummer 53A), Halbertsma

    (genaamd Donia State), Wiersma (nummer 283) en Volkers (nummer 179) met een datering

    in de periode Midden IJzertijd – Late Middeleeuwen (zie Veenstra, 2007). De vindplaats staat

    aangegeven op de bodemkaart van ‘Het ruilverkavelingsgebied Wommels’ (Stiboka, 1974) als

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    30

    (waarschijnlijk afgegraven) terp. De begrenzing van de vindplaats met catalogusnummer 68 in

    Veenstra (2007), en daarmee locatie 5, is gebaseerd op deze bodemkaartgegevens.

    Positie boringen: op locatie 5 en in de directe nabijheid zijn 23 boringen op indicatie gezet (zie

    boornummers 117 t/m 130 en 145 t/m 153 op figuur 6). Er is minimaal tot 1,5 m -Mv en maxi-

    maal tot 3 m -Mv geboord.

    Resultaten veldonderzoek: de laagopeenvolging op de locatie wordt hieronder van onder naar

    boven beschreven (zie figuur 6 en bijlage 2). De basis van de laagopeenvolging bestaat uit een

    pakket getijdenafzettingen (in het algemeen lichtgrijze tot blauwgrijze, soms lichtbruingrijze,

    matig siltige tot sterk zandige, matig slappe tot matig stevige klei met zand- en/of kleilaagjes en

    soms schelpengruis). In de boringen 124 en 125 is tussen respectievelijk 1,55 en 1,7 m -Mv en

    0,92 en >3,0 m -Mv een lichtbruingrijze tot bruingrijze, matig slappe kleilaag (matig siltig, zwak

    humeus, met veenbrokken/detritus, plantenresten en mangaanvlekken) aangetroffen, wat duidt

    op een geulafzetting. Waarschijnlijk lag ter hoogte van deze boringen in het verleden een geul.

    De bovenste lagen van het getijdenpakket zijn meestal lichtbruingrijs en zwak humeus en

    bevatten soms schelpengruis. Zand- en/of kleilaagjes komen hierin niet voor. Waarschijnlijk is

    dit pakket afgezet tijdens de Laat Romeinse en vroeg-middeleeuwse Middelzee-inbraken (Vos,

    2007). De laagopeenvolging wordt afgesloten door een 0,12 m tot 0,75 m dikke bouwvoor/ver-

    stoorde laag (lichtbruingrijze tot donkerbruingrijze, sterk siltige tot zwak zandige, soms sterk

    zandige, zwak tot matig humeuze, matig stevige, soms stevige klei).

    Op locatie 5 komen een terp uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd, een terp uit de Mid-

    deleeuwen, twee verhoogde woonplaatsen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd en een

    stateterrein uit de Nieuwe tijd (met een stins en volgens ARCHIS ook een klooster als voor-

    ganger) voor. Aangezien het booronderzoek ontoereikend is geweest om deze vindplaatsen te

    waarderen, worden ze als één cluster (catalogusnummer 68) aangeduid met een gezamenlijke,

    globale begrenzing. Alleen de beide verhoogde woonplaatsen en het stateterrein worden (op

    basis van voornamelijk historische gegevens) binnen het catalogusnummer afzonderlijk aange-

    geven. De vijf vindplaatsen worden wel apart besproken.

    Catalogusnummer 68

    Centrumcoördinaten: 170.445/572.118)

    Resultaten veldwerk: catalogusnummer 68 is opnieuw begrensd op basis van de resultaten van het

    onderhavige onderzoek. Het betreft een cluster van vijf archeologische vindplaatsen en behelst

    met elkaar het grootste deel van locatie 5, inclusief enkele aansluitende gebiedsdelen (figuur 6).

    Op grond van het booronderzoek, in combinatie met hoogtegegevens (AHN) en historische gege-

    vens, heeft de cluster een geschatte doorsnede van maximaal 375 m en een omvang van circa

    6,18 ha (figuur 6). De centrumcoördinaten van de cluster zijn: 170.445/572.118. De dikte en diep-

    teligging van de aangetroffen archeologische lagen en de daarin aangetroffen archeologische

    indicatoren staan opgesomd in tabel 6. De verzamelde vondsten staan vermeld in bijlage 1.

    Terp uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd

    In het zuidwestelijke deel van catalogusnummer 68 zijn in de boringen 127, 130, 152 en 153 (zie

    rode boorpunten op figuur 6) resten van een terp uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd

    gevonden. In deze boringen is tussen 0,46 en 1,57 m -NAP een 0,17 tot 1,0 m dikke archeologische

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    31

    laag herkend (lichtbruingrijze tot bruingrijze, sterk siltige, zwak tot matig humeuze, matig stevige

    tot stevige klei met houtskool, verbrande klei en fosfaat, regelmatig aardewerk en soms verbrand

    bot). De archeologische laag ligt op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen). Het bovenste deel

    van de archeologische laag is verstoord en de top van dit verstoorde deel is de huidige bouwvoor.

    De terp lijkt daarom deels te zijn afgegraven. Dit wordt bevestigd door de huidige bewoner van de

    zuidelijke verhoogde woonplaats (Laekwerterwei 9), die vertelt dat zijn vader nog terpgrond afgroef.

    De terp is waarschijnlijk niet overslibd (geweest). In boring 130 bevindt zich onder de archeologische

    laag een 0,35 m dikke, sterk humeuze kleilaag (grijsbruin, sterk siltig, matig slap, met plantenresten)

    wat is geïnterpreteerd als een archeologisch spoor. De vindplaats heeft waarschijnlijk een matige

    kwaliteit op basis van een naar verwachting matige gaafheid en een goede conservering (onver-

    brand bot in boring 127). Het in de archeologische laag aangetroffen aardewerk stamt uit de Midden

    tot Late IJzertijd/Romeinse tijd (vondstnummers 14 en 16) en ook het tijdens een oppervlaktekarte-

    ring in slootkanten gevonden aardewerk (vondstnummer 17) dateert voornamelijk uit deze periode

    (zie tabel 6 en bijlage 1). In de archeologische laag zijn geen archeologische indicatoren gevonden

    die in een andere periode kunnen worden gedateerd. De vindplaats dateert daarom waarschijnlijk

    uitsluitend uit de periode 250 voor Chr. - 450 na Chr.

    Terp uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe tijd

    In de boringen 124 en 126 (zie groen en blauw gekleurde boorpunten op figuur 6) zijn resten van

    een terp aangetroffen die waarschijnlijk uit de periode (Late) Middeleeuwen-Nieuwe tijd stamt. Het

    betreft waarschijnlijk de terp die Eekhoff heeft aangegeven (zie boven). In de genoemde borin-

    gen is tussen 0,56 m +NAP en 0,54 m -NAP een circa 0,62 m dikke archeologische laag herkend

    (lichtbruingrijze tot bruingrijze, sterk siltige, zwak tot matig humeuze, matig stevige klei met bak-

    steenpuin, houtskool, verbrande klei, fosfaat en soms onverbrand bot). De archeologische laag

    ligt op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen). Het bovenste deel van de archeologische laag is

    opgenomen in de huidige bouwvoor. Op het AHN is te zien dat alleen de boerderijerven nog hoger

    liggen dan de omgeving. De terp lijkt daarom deels te zijn afgegraven. De vindplaats heeft waar-

    schijnlijk een matige kwaliteit op basis van een naar verwachting matige gaafheid en een goede

    conservering (onverbrand bot in boring 124). In de boringen is baksteenpuin herkend dat uit de

    Late Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd dateert. In boring 148, die direct ten noorden van de N359

    is gezet, is in de bouwvoor een fragment kogelpotaardewerk uit de Middeleeuwen aangetroffen

    (zie vondstnummer 15 in tabel 6 en bijlage 1). Tijdens de oppervlaktekartering op de besproken

    IJzertijdterp zijn drie scherven kogelpotaardewerk uit de Middeleeuwen verzameld (zie vondstnum-

    mer 17 in tabel 6 en bijlage 1). Waarschijnlijk zijn deze vondsten oorspronkelijk afkomstig van de

    middeleeuwse terp die (onder andere) voorkomt ter hoogte van de boringen 124 en 126. De vind-

    plaats dateert daarom waarschijnlijk uit de periode 450 na Chr. tot heden. Van deze laatste periode

    worden vooral dieper ingegraven sporen en vondsten in de bouwvoor verwacht.

    Twee verhoogde woonplaatsen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd

    In het noordwesten en in het zuiden van catalogusnummer 68 is met een blauw gekaderde witte lijn

    een verhoogde woonplaats uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd aangegeven. Deze begrenzin-

    gen zijn gebaseerd op eerder uitgevoerd bureauonderzoek (zie Veenstra, 2007). Op het AHN is te zien

    dat de huidige boerderijerven hoger liggen dan de omgeving, wat wijst op opzettelijke ophoging.

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    32

    De boringen 146 en 149 zijn op de noordwestelijke verhoogde woonplaats gezet. In boring 149, die

    het meest centraal op de woonplaats staat, bevindt de top van de getijdenafzettingen zich op 2,6 m

    -Mv (2,26 m -NAP). Tussen 1,68 en 2,6 m -Mv (1,34 en 2,26 m -NAP) ligt een blauwgrijze tot grijs-

    bruine kleilaag (matig siltig, matig slap tot stevig, zwak tot matig humeus, met plantenresten), wat

    is geïnterpreteerd als de natuurlijke vulling van een sloot of geul. Dit wordt ondersteund door de

    kaart van Schotanus en Eekhoff, waar ongeveer ter hoogte van deze boring een sloot staat aan-

    gegeven. Het is niet uitgesloten dat deze sloot uit de (Late) Middeleeuwen stamt. Tussen 0,8 en

    1,68 m -Mv ligt een lichtgrijze kleilaag (sterk siltig, stevig). Het betreft waarschijnlijk een ‘schone’

    dempings- of ophogingslaag die waarschijnlijk dateert na 1851. Tussen 0,4 en 0,8 m -Mv (0,06 en

    0,46 m -NAP) ligt een lichtbruingrijze kleilaag (sterk siltig, zwak humeus, stevig) met baksteen-

    puin en houtskool. Dit is een archeologische laag die eveneens waarschijnlijk na 1851 dateert. Het

    betreft waarschijnlijk gedempt bewonings- en/of afbraakmateriaal van een vorige fase van de boer-

    derij. Deze laag wordt afgedekt door een 0,4 m dikke bouwvoor (bruingrijze, sterk siltige, matig

    humeuze, matig stevige klei). Het boorpunt is op figuur 6 groen en blauw gekleurd. In boring 146,

    die langs de westgrens van de noordwestelijke woonplaats is gezet, bevindt de top van de getij-

    denafzettingen zich op 0,48 m -Mv (0,39 m -NAP). Tussen 0,22 en 0,48 m -Mv (0,13 en 0,39 m

    -NAP) ligt een lichtbruingrijze kleilaag (sterk siltig, zwak humeus, matig stevig) met baksteenpuin

    en houtskool. Dit is ofwel een archeologische laag of een oude bouwvoor. Deze laag wordt afge-

    dekt door een 0,22 m dikke bouwvoor (bruingrijze, sterk siltige, matig humeuze, matig stevige klei).

    Aangezien in de boringen 145 en 147 een soortgelijke kleilaag voorkomt onder de huidige bouw-

    voor (echter zonder archeologische indicatoren), betreft het waarschijnlijk een oude bouwvoor. De

    boringen 146 en 149 hebben dus alleen secundaire aanwijzingen voor een verhoogde woonplaats

    opgeleverd. Aangezien op de woonplaats geen aardewerkscherven zijn gevonden, kan deze alleen

    op basis van het aangetroffen baksteenpuin en de slootvulling globaal in de Late Middeleeuwen

    en/of Nieuwe tijd worden gedateerd.

    Boring 128 is op het hoogste deel van de zuidelijke verhoogde woonplaats gezet. In deze boring

    bevindt de top van de getijdenafzettingen zich op 0,53 m -Mv (0,04 m +NAP). Tussen 0,15 en 0,53 m

    -Mv (0,42 en 0,04 m +NAP) ligt een bruingrijze kleilaag (sterk siltig, matig humeus, stevig) met bak-

    steenpuin en houtskool, die is geïnterpreteerd als een archeologische laag. Het betreft een bewonings

    – en ophogingslaag. De bovenste 0,15 m van de archeologische laag is verstoord, het betreft de hui-

    dige bouwvoor (grijsbruine, sterk siltige, matig humeuze, matig stevige klei met baksteenpuin en houts-

    kool). Boring 128 heeft dus aanwijzingen voor een verhoogde woonplaats opgeleverd. De vindplaats

    heeft waarschijnlijk een matige kwaliteit op basis van een naar verwachting matige gaafheid en een

    goede conservering. Aangezien op de woonplaats geen aardewerkscherven zijn gevonden, kan deze

    alleen op basis van het aangetroffen baksteenpuin globaal in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd

    worden gedateerd. Het boorpunt heeft daarom op fi guur 6 een groene en blauwe kleur.

    Stateterrein uit de Nieuwe tijd

    In het oosten van catalogusnummer 68 is met een gele omlijning en arcering een 15e eeuws state-

    terrein aangegeven. De begrenzing is voornamelijk gebaseerd op de huidige topografie en de

    kadastrale minuut uit 1821-1822. Ook de AMK-begrenzing, eerder uitgevoerd bureauonderzoek

    (zie Veenstra, 2007), het AHN en het onderhavige booronderzoek zijn gebruikt bij het bepalen van

  • RAAP-RAPPORT 1967

    Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel

    Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.

    33

    de begrenzing. Aan de west-, noord- en oostzijde van het stateterrein zijn de binnengracht, de singel

    en de buitengracht nog steeds aanwezig. Aan de zuidzijde ontbreekt de singel en de buitengracht.

    Het is onduidelijk of de huidige sloot langs de zuidzijde relatief recent is of een opvolger van de voor-

    malige binnengracht en of de singel hier oorspronkelijk heeft doorgelopen. De basis van de poort, de

    oprijlaan en mogelijk een deel van het stategebouw zijn bewaard gebleven, het later gebouwde boer-

    derijgedeelte is recentelijk gesloopt. Op het AHN is te zien dat het huidige boerderijerf in de weste-

    lijke helft van het stateterrein hoger ligt dan de omgeving, wat wijst op opzettelijke ophoging. Op dit

    deel hebben de gebouwen gestaan, die deel uit maakten van de state. De oostelijke helft ligt even

    hoog als de omgeving. Waarschijnlijk is dit de tuin of boomgaard geweest. Beide helften worden

    gescheiden door een vrijwel geheel gedempte en/of verlande sloot. Op de kadastrale minuut uit

    1821-1822 bestaat de huidige sloot niet, maar wordt circa 14 m ten oosten ervan wel een sloot aan-

    gegeven. Mogelijk was de statetuin dus 14 m smaller dan het nu lijkt.

    De boringen 117 t/m 122 zijn op het stateterrein gezet. In de boringen 119 en 121, die op het hoogste

    gedeelte van de westelijke helft zijn gezet, is op een pakket kleiafzettingen (getijdenafzettingen) een

    archeologische laag aangetroffen. Deze 0,97 tot 1,4 m dikke laag bevindt zich tussen 0,25 en 1,72

    m -Mv (0,86 m +NAP en 0,92 m -NAP) en bestaat uit grijsbruine tot lichtbruingrijze klei (sterk siltig,

    matig stevig tot stevig). In boring 121 is in de archeologische laag baksteenpuin, houtskool, ver-

    brande klei en fosfaat gevonden. Het betreft een bewonings – en ophogingslaag en de onderste 0,32

    m van de archeologische laag is waarschijnlijk de vulling van een archeologisch spoor. In boring 119

    is de archeologische laag veel ‘schoner’ (niet humeus en geen verbrande klei en fosfaat), waardoor

    deze wordt geïnterpreteerd als een ophogingslaag. De bovenste 0,25 tot 0,75 m van de archeologi-

    sche laag is verstoord, het betreft de huidige bouwvoor/verstoorde toplaag (bruingrijze, sterk siltige,

    matig humeuze, matig stevige klei met baksteenpuin en houtskool). Aangezien geen aardewerk-

    scherven zijn gevonden, kan de archeologische laag slechts globaal worden gedateerd in de Late

    Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd. Daarom zijn de boringen 119 en 121 op figuur 6 met een groen

    en blauw gekleurde boorpunt aangegeven. Aangenomen mag worden dat de westelijke, hoger gele-

    gen helft van het stateterrein een verhoogde woonplaats is.

    In de boringen 117, 118 en 120 is op de getijdenafzettingen tussen 0,35 en 1,82 m -Mv (0,02 en

    1,49 m -NAP) een pakket met lichtgrijze tot bruingrijze kleilagen (matig tot sterk siltig, vaak zwak

    humeus, matig slap tot stevig) met verbrande klei, baksteenpuin, houtskool en soms onverbrand

    bot of fosfaat aangetroffen. Het pakket wordt afgedekt door een 0,35 tot 0,63 m dikke bouwvoor/

    verstoorde toplaag (lichtbruingrijze tot bruingrijze, sterk siltige, zwak tot matig humeuze, matig

    stevige klei, soms met baksteenpuin). Aangezien geen aardewerkscherven zijn gevonden, kan dit

    pakket slechts globaal worden gedateerd in de Late Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd. Het gaat

    hier waarschijnlijk om vergraven grond en om dempingen van archeologische sporen met deels

    ‘schone’ en deels ‘vuile’ grond. Te denken is aan activiteiten die te maken hebben met de aanleg

    van de gracht of andere sloten, de demping van sloten, de bouw en afbraak van gebouwen (stins?)

    en de aanleg van het stateterrein. Overal binnen de omgrachting kunnen daarom archeologische