Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente ... › Archis2 › ...3 Resultaten ... 24...
Transcript of Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente ... › Archis2 › ...3 Resultaten ... 24...
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op
acht locaties in de gemeente
Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek (kartering en
waar de ring) ten behoeve van de verdiepingsslag
FAMKE
drs. H.W. Veenstra, dr. G. Aalbersberg & drs. J.E.A. Jans
RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2010
-
Colofon
Opdrachtgever: Provincie Fryslân en gemeente Littenseradiel
Titel: Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel; een inventa-
riserend veldonderzoek (kartering en waardering) ten behoeve van de verdiepingsslag
FAMKE.
Status: eindversie
Datum: 1 oktober 2010
Auteurs: drs. H.W. Veenstra, dr. G. Aalbersberg & drs. J.E.A. Jans
Projectcode: LIVE3
Bestandsnaam: RA1967_LIVE3.indd
Projectleider: drs. H.W. Veenstra
Projectmedewerkers: D. van den Berg, T.M. Perger & J. Pruim
ARCHIS-vondstmeldingsnummers: 414653, 414654, 414655, 414688, 414689, 414690,
414691 en 414692
ARCHIS-waarnemingsnummers: nog niet verleend
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummers/CIS-codes: 35474, 35475, 36491, 36606, 36609,
36610, 36612 en 37461
Autorisatie: drs. J.L. van Beek
ISSN: 0925-6369
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.
Leeuwenveldseweg 5b
1382 LV Weesp
Postbus 5069
1380 GB Weesp
telefoon: 0294-491 500
telefax: 0294-491 519
E-mail: [email protected]
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2010
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade
voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
5
Inhoud
1 Inleiding ............................................................................................................................................ 7
2 Veldonderzoek .............................................................................................................................. 11
2.1 Methoden ....................................................................................................................................... 11
2.2 Toelichting op de catalogusrubrieken ............................................................................................... 11
3 Resultaten ...................................................................................................................................... 13
3.1 Locatie 1 ........................................................................................................................................ 13
3.2 Locatie 2 ........................................................................................................................................ 15
3.3 Locatie 3 ........................................................................................................................................ 24
3.4 Locatie 5 ........................................................................................................................................ 27
3.5 Locatie 6 ........................................................................................................................................ 36
3.6 Locatie 7 ........................................................................................................................................ 41
3.7 Locatie 8 ........................................................................................................................................ 51
3.8 Locatie 9 ........................................................................................................................................ 57
Literatuur .............................................................................................................................................. 61
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen ............................................................................ 62
Bijlage 1: Vondstenlijst behorend bij de catalogusnummers 14, 68, 134, 151,
228, 245, 280 en locatie 3 ........................................................................................... 63
Bijlage 2: Boorbeschrijvingen ..................................................................................................... 65
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
6
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
7
1 Inleiding
Algemeen
opdrachtgevers:- Provincie Fryslân en gemeente Littenseradiel
aanleiding onderzoek:- het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het project “Verdiepingsslag
Archeologische Verwachtingskaart gemeente Littenseradiel”. In twee gevallen, namelijk de loca-
ties 1 en 2 (catalogusnummers 143 en 14), is het onderzoek ook uitgevoerd in het kader van de
aanvraag van een bouwvergunning (zie figuur 1).
datum uitvoering veldwerk:- 9 en 15 juni, 20, 24 en 31 augustus, 3 en 8 september en 15 oktober
2009.
Locatiegegevens
onderzoeksgebied:- de provincie heeft naar aanleiding van eerder uitgevoerd bureauonderzoek
(Veenstra, 2007) negen locaties, die als (potentiële) vindplaats bekend zijn, geselecteerd voor
nader archeologisch onderzoek (zie figuur 1). Locatie 4 is vervallen en wordt daarom verder niet
besproken. De onderzochte locaties staan opgesomd in tabel 1 en worden verder afzonderlijk
besproken in de catalogus (§ 2.3).
gemeente:- Littenseradiel
provincie:- Fryslân
kaartblad topografische kaart Nederland 1:25.000:-
onderzoeksgebieden in gebruik als:- overwegend grasland en erf met bebouwing
locatie-
nummer
catalogus nr.
(Veenstra, 2007)type vindplaats periode plaats
centrumcoördinaten
locatie/catalogusnr.
1 143 (afgegraven) terp onbekend Britswert 175.120/570.410
2 14(afgegraven) terp en (ver-
hoogde) woonplaats
Midden IJzertijd t/m
Nieuwe tijdWommels 167.700/568.130
3 tussen 1 en 2 mogelijke terp
mogelijk Late IJzertijd/-
Romeinse tijd en Late
Middeleeuwen
Waaksens 164.948/569.285
4
vervallen53 (afgegraven) terp onbekend Easterein 169.740/567.120
5 68
(afgegraven) terp, stateter-
rein en twee (verhoogde)
woonplaatsen
Midden IJzertijd t/m
Nieuwe tijdSpannum 170.480/572.120
6 245(mogelijke) terp en (ver-
hoogde) woonplaatsonbekend Hilaard 174.886/575.893
7 151(mogelijke) terp en (ver-
hoogde) woonplaats
Volle en Late Middel-
eeuwen t/m Nieuwe tijdHilaard 175.900/575.150
8 134 overslibde nederzetting onbekend Baard 174.640/572.300
9 228 (mogelijke) terp onbekend Hinnaard 171.186/570.156
Tabel 1. Overzicht van de onderzochte locaties.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
8
Figuur 1. Ligging van de onderzochte locaties in de gemeente Littenseradiel; inzet: ligging in Nederland (ster).
��
�
��� ��� ���
��
�
��� ��� ���
��
���
�
��
���
�
�����������������
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
9
Onderzoeksvragen
Voor alle locaties gelden de volgende onderzoeksvragen:
1. Is er sprake van een (voormalige) terp?
2. Zo ja, wat is de aard, omvang en diepteligging, datering (vondstmateriaal) en kwaliteit (mate
van gaafheid en conservering) van de terp?
3. Spreidt de terp zich uit tot buiten de eerder vastgestelde begrenzing van de betreffende vindplaats?
4. Wat zijn de aard en intensiteit van eventueel ingegraven archeologische sporen als er geen
antropogene lagen (meer) aanwezig zijn?
Daarnaast zijn voor enkele locaties specifieke vragen of opmerkingen geformuleerd:
5. Locatie 1: in het noordwestelijke gedeelte van de locatie is de aanleg van een mestzak gepland.
Dit gedeelte dient extra aandacht te krijgen tijdens het veldwerk.
6. Locatie 2: in het zuiden van de locatie is een uitbreiding van een ligboxstal gepland. Dit
gedeelte dient extra aandacht te krijgen tijdens het veldwerk.
7. Locatie 3: heeft de te onderzoeken locatie een relatie met de bekende terpen aan de west- en
oostzijde?
8. Locatie 8: is er sprake van een overslibde nederzetting? Zo ja, wat is de omvang en de
(bodem)opbouw van deze nederzetting?
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen die gelden in de archeologische beroepsgroep
c.q. de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1 (KNA), die wordt beheerd door de
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://www.sikb.nl). RAAP beschikt
over een opgravingsvergunning, verleend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Zie tabel 2 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
10
Archeologische perioden
Pre
his
tori
e
Tijdperk Datering
tabel1_standaard_Archeologisch_RAAP_2010
Paleolithicum(Oude Steentijd)
Mesolithicum(Midden Steentijd)
Neolithicum(Nieuwe Steentijd)
Middeleeuwen
Nieuwe tijd
Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C)
Romeinse tijd
IJzertijd
Bronstijd
Laat
Midden
Vroeg
Vro
eg
Laat
Midden
Vroeg
Laat
Midden
Vroeg
Laat
Midden
Vroeg
Laat
Midden
Vroeg
Laat
Vol
A
B
Karolingisch
Merovingisch laat
Merovingisch vroeg
Ottoons
- 1795
- 1500
- 1250
- 1050
- 900
- 725
- 525
- 450
- 1650
- 270
- 70 na Chr.
- 15 voor Chr.
- 250
- 500
- 800
- 1100
- 1800
- 2000
- 2850
- 4200
- 4900/5300
- 6450
- 8640
- 9700
- 35.000
- 12.500
- 250.000
- 16.000
Midden
Jong A
Jong B
Oud
Laat
Tabel 2. Archeologische tijdschaal.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
11
2 Veldonderzoek
2.1 Methoden
positie boringen:- om de voor de beantwoording van de onderzoeksvragen benodigde informatie
zo efficiënt mogelijk te verzamelen is voor elke locatie een specifieke boorstrategie toegepast.
Daarom wordt de boorstrategie in de vindplaatscatalogus (§ 2.3) verder toegelicht.
gebruikt boormateriaal:- gutsboor (Ø 3 cm): 193 boringen; Edelmanboor (Ø 15 cm, “megaboor”):
1 boring (boring 194)
totaal aantal boringen:- 194 (zie bijlage 2)
minimaal geboorde diepte:- 1 m -Mv; de boringen 140 en 180 zijn gezet tot respectievelijk 0,3 en
0,56 m -Mv als gevolg van ondoordringbaar puin.
maximaal geboorde diepte:- 3,5 m -Mv;
boorbeschrijvingen:- lithologisch conform NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989)
X-/Y-coördinaten boringen gemeten met:- meetlinten
Z-coördinaten boringen:- afgeleid van het AHN
2.2 Toelichting op de catalogusrubrieken
In paragraaf 2.3 worden de onderzochte locaties besproken aan de hand van de hieronder ver-
melde rubrieken. Per locatie zijn alleen de relevante rubrieken opgenomen.
Catalogusnummer: de locaties zijn aangeduid met het catalogus nummer zoals dat is gebruikt in
de bureaustudie ten behoeve van verdiepingsslag van de archeologische verwachtingskaart
van de gemeente Littenseradiel (Veenstra, 2007).
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: het nummer waarmee het archeologisch
onderzoek op de locatie in ARCHIS is aangemeld.
ARCHIS-vondstmeldingsnummer: het nummer waarmee de vondsten in ARCHIS zijn aangemeld.
Centrumcoördinaten: de centrumcoördinaten van de locatie, gebaseerd op Veenstra (2007).
Plaats, toponiem: de plaats en eventueel een toponiem of nadere topografische aanduiding van
de locatie.
Bekende archeologische en historische gegevens: een beschrijving van bekende gegevens
betreffende de vindplaats of vondsten.
Positie boringen: de gehanteerde boorstrategie
Resultaten veldonderzoek: een beschrijving van de resultaten van het booronderzoek, inclusief
een lithologische en lithogenetische beschrijving van de bodemopbouw. Bij elke onderzochte
locatie hoort een kaartje waarop de resultaten van het onderzoek zijn aangegeven. Bij een aantal
vindplaatsen zijn ook boorprofielen afgebeeld, die de opbouw van de vindplaats verduidelijken.
De in de boringen aangetroffen archeologische indicatoren en/of archeologische lagen zijn ook
aangegeven in een tabel. Alle boorbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 2 (op CD-rom)
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
12
Bij de bespreking van de resultaten van het veldonderzoek wordt soms onderscheid gemaakt
tussen ophogings- en bewoningslagen. Ophogingslagen bestaan vooral uit klei- en/of veen-
brokken (plaggen) met relatief weinig archeologische indicatoren. Deze lagen zijn geïnterpre-
teerd als in korte tijd opgeworpen pakketten ter verhoging of uitbreiding van de nederzetting.
Soms kan onderscheid worden gemaakt tussen organische (vooral bestaande uit veenbrokken
en soms ook mest) en kleiige ophogingslagen (vooral opgebouwd uit kleiplaggen). Bewoning-
slagen bestaan uit humeuze klei of kleiig, veraard veen en hebben meestal een rommelige,
vertrapte, maar niet brokkelige structuur. Ze bevatten relatief veel archeologische indicatoren,
vooral verbrande klei/leem en houtskool. Bewoningslagen zijn waarschijnlijk een combinatie
van oude loopvlakken en afvallagen. In de meeste gevallen is het niet mogelijk om onderscheid
te maken tussen ophogings- en bewoningslagen, en wordt gesproken van antropogene lagen.
Type vindplaats: een globale typering van de vindplaats.
Omvang en diepteligging: de bij het booronderzoek vastgestelde omvang van de vindplaats en
de diepteligging van de antropogene lagen ten opzichte van maaiveld en NAP.
Kwaliteit (gaafheid en conservering): een beschrijving van de archeologische kwaliteit van de
vindplaats, gebaseerd op de gaafheid (mate van verstoring door natuurlijke en antropogene
processen) en conservering (van vooral organische, antropogene resten).
Vondstmateriaal: een opsomming en beschrijving van de op de vindplaats aangetroffen vondsten.
De verzamelde vondsten zijn ook vermeld in de bijbehorende tabel met de in de boringen aange-
troffen archeologische indicatoren en/of archeologische lagen en in de vondstenlijst (bijlage 1).
Datering: ouderdom in perioden van de vindplaats of vondsten (zie tabel 2 voor de datering van de
genoemde perioden), en eventueel de archeologische cultuur waartoe de vindplaats of vond-
sten behoren. Op de kaartjes met de resultaten van het onderzoek staat de rode kleur voor een
archeologische vindplaats (lijn) of boring (boorpunt) met archeologische resten uit de Midden
tot Late IJzertijd/Romeinse tijd, de groene kleur voor de Middeleeuwen en de blauwe kleur voor
de Nieuwe tijd.
Conclusie en aanbevelingen: een korte opsomming van de bij het bureau- en veldonderzoek
verzamelde gegevens. Daarnaast wordt op grond van de onderzoeksgegevens een uitspraak
gedaan of de vindplaats behoudenswaardig wordt geacht. Verder wordt een aanbeveling
gedaan voor eventuele planologische bescherming van de vindplaats.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
13
3 Resultaten
3.1 Locatie 1
Catalogusnummer: 143
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 35474
Centrumcoördinaten: 175.135/570.490
Plaats, toponiem: Britswert, Jeth
Bekende archeologische gegevens: de locatie ligt ten zuidwesten van het gehucht Jeth (tussen
Mantgum en Britswert), ten zuidwesten van de boerderij “Talstrazathe” aan Jeth 2
Positie boringen: de in de offerteaanvraag aangegeven plek waar de bouw van een mestzak is
gepland (ten noordoosten van de boerderij; figuur 2) wijkt af van de door de eigenaar aange-
wezen plek voor dezelfde mestzak (ten zuidoosten van de boerderij). Beide plekken zijn onder-
zocht met boringen in een 10 x 12,5 m grid. De locatie is verder onderzocht met een min of
meer oost-west georiënteerde en een noord-zuid georiënteerde boorraai (boorinterval 25 m).
Resultaten veldonderzoek: de locatie is onderzocht door middel van 37 gutsboringen (boringen 1
t/m 37; figuur 2).
De laagopeenvolging in de onderzochte locatie wordt hieronder van boven naar onder beschreven.
De laagopeenvolging bestaat uit een gemiddeld 0,2 m dikke bouwvoor/verstoorde laag (lichtbruin-
grijze of bruingrijze, sterk tot matig siltige, zwak humeuze klei) op getijdenafzettingen. In de borin-
gen aan de westkant van de locatie (aangegeven met een blauwe boorpunt op fi guur 2) bestaan de
getijdenafzettingen uit geulafzettingen (slappe, grijze tot zwartgrijze, matig siltige of zwak zandige
klei met dunne zandlaagjes). In boring 30, aan de oostkant van de locatie, is ook een geulvulling
aangetroffen.
In de overige boringen bestaat het pakket getijdenafzettingen uit wad- en kwelderafzettingen
(matig stevige, lichtgrijze tot grijze, matig tot sterk siltige klei, soms met enkele zandlaagjes, en
lichtgrijs, kleiig, zeer fijn zand met schelprestjes). Waar de top van de getijdenafzettingen sterk
siltig is ontwikkeld, is deze geïnterpreteerd als oeverwal. De boringen met zulke oeverwalafzet-
tingen zijn met een gele boorpunt aangegeven op figuur 2.
In vrijwel alle boringen komt binnen het pakket getijdenafzettingen een ca. 0,1 m dik, sterk
humeus bandje voor. De top hiervan ligt tussen 1,0 en 1,5 m -Mv. Dit humeuze bandje is geïn-
terpreteerd als een vegetatiehorizont. In boring 28 en 29 ligt op dit niveau een venig kleilaagje.
In de boringen aan de westkant van de locatie, waar de geul diep is ingesneden, ontbreekt
deze vegetatiehorizont.
In het pakket getijdenafzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Type vindplaats: er is geen sprake van een archeologische vindplaats op deze locatie.
Conclusie en aanbevelingen: het booronderzoek op locatie 1 heeft geen aanwijzingen opgeleverd
voor de aanwezigheid van een (afgegraven) terp. Aan de westzijde van de locatie ligt een met klei
opgevulde geul, geflankeerd door een lage en smalle oeverwal. Op de oeverwal zijn geen bewo-
ningssporen aangetroffen. Verder bestaat de laagopeenvolging uit wad- en kwelderafzettingen.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
14
Figuur 2. Resultaten onderzoek locatie 1, geprojecteerd op het AHN.
��
��
��
��
� �
��
�
��
�
�
��
��
�� ��
��
�
��
��
��
�
�
�
�
����
����
��
��
���
��
��
�����
���������� �����
������
��
����� ����� �����
��������
�����
����������������
�� ����������
��������������������
�����������������������������
��������������� ������������
�����
����
���
�!���
� �
�
"����# ���$%&���'��������
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
15
Op gemiddeld 1,2 m -Mv bevindt zich hierin een humeus traject dat wordt geïnterpreteerd als een
vegetatiehorizont. Aan de oostkant van het de locatie (boring 30) is ook een met klei opgevuld geul-
tje aangetroffen. Waarschijnlijk heeft dit geultje op de plek van de huidige sloten gelegen, en is de
vorm van het perceel bepaald door de ligging van dit geultje en de grotere geul aan de westzijde.
Op grond van de resultaten van het booronderzoek kan uit archeologisch oogpunt de geplande
bouw van de mestzak zonder bezwaar worden uitgevoerd. Dit geldt voor beide met een arcering
op figuur 2 aangegeven plekken. Verder wordt geadviseerd de locatie niet langer als archeolo-
gisch waardevol te beschouwen.
3.2 Locatie 2
Catalogusnummer: 14
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 35475
Centrumcoördinaten: 167.700/568.130
Plaats, toponiemen: Wommels, Westerlittens, Tywerd, Werdastate
Bekende archeologische gegevens: op locatie 2 staan in ARCHIS geen archeologische gegevens
vermeld.
In de ANWB Topografi sche Atlas Friesland 1:25.000 (ANWB, 2004) staat op de locatie Werdastate
aangegeven. In 1511 wordt deze huisnaam voor het eerst gebruikt als Tyuerdt en in 1530 als Tyuwert
(Gildemacher, 2007). De boerderij heet in 1545 Tyuerda-saete en in 1679 Twerda saate. In de peri-
ode 1511-1640 was Tyuerdt/Twerda een kloostergoed en in de periode 1640-1698 een pachtboerde-
rij (Van der Meer, 2004). Op de kaart van Schotanus uit 1718 (http://www2.tresoar.nl/kaarten/atlas-
sen.php) lijkt ter hoogte van de locatie een stemdragend huis te zijn aangegeven. Op de kadastrale
minuut uit 1821-1822 (http://watwaswaar.nl) en op de kaart van Eekhoff uit 1851 (http://www2.tresoar.
nl/kaarten/atlassen.php) is ter hoogte van de huidige boerderij een huis getekend (fi guur 3). Volgens
de OAT-gegevens, die behoren tot de minuutplans, ligt ter hoogte van de vindplaats een boerderij
met erf, boomgaard en weiland. Dit is het eigendom van Jr. Idzert Aebinga van Humalda, staatsraad
in buitengewone dienst. De huisplaats is als verhoogde woonplaats aangegeven in Veenstra (2007).
De begrenzing ervan is weergegeven als blauw gekaderde, witte lijn op fi guur 3. Eekhoff geeft in het
zuidwestelijke deel van de locatie een terp aan.
De vindplaats (terp) is vermeld in de inventarisaties van Boeles (nummer 136), Halbertsma (genaamd
Tywerd), Wiersma (nummer 481) en Volkers (nummer 374) met een datering in de periode Midden
IJzertijd – Nieuwe tijd (zie Veenstra, 2007). De locatie staat aangegeven op de bodemkaart van ‘Het
ruilverkavelingsgebied Wommels’ (Stiboka, 1974) als (waarschijnlijk afgegraven) terp. De begrenzing
van de vindplaats in Veenstra (2007), waarop de begrenzing van locatie 2 is gebaseerd, is bepaald
aan de hand van deze gegevens en de bestaande perceelsstructuur. Veenstra (2007) geeft aan dat
het noordoostelijke deel mogelijk niet bij de vindplaats hoort.
Positie boringen: op de locatie is direct ten zuidwesten van de bestaande ligboxenstal de bouw
van een circa 30 x18 m grote ligboxenstal gepland (zie grijze vlak op figuur 3). Hier zijn zes
boringen gezet in een 10 x 10 m grid (zie boornummers 38 t/m 42 en 64 op figuur 3). Op het
overige deel van de locatie zijn 21 boringen verricht in vier boorraaien (boorinterval 25 of 50
m). In totaal zijn dus 27 boringen gezet. Er is minimaal tot 1 m -Mv en maximaal tot 3 m -Mv
geboord (meestal tot 2 of 2,5 m -Mv).
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
16
��
��
��
��
��
����
��
�
��
�
��
��
��
�
��
�����
��
�
��
����
�
��
�
�
�
�
��
�����
�����������
�������
�
��
������
��
������������ ������ �����
��
�
��
�������
�
��
������ ������
����������������������������
��������������������
��������������������
�����������������
� ������� !!��
������
������������������������� �� !!�����
������������������������� �� !!�����
������������������������
���������!�����������������
�������
�����
� ����� !!��
!��������������������� ������"���������#����$%�����&�'(�!��������&�
!��������������������� ������"������� ���
!��������������������� ������)�� ���*�&�
����
���
�+����
� ��
!
#���,����*-'��& �������
Figuur 3. Resultaten onderzoek locatie 2, geprojecteerd op het AHN.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
17
Resultaten veldonderzoek: de laagopeenvolging op de locatie wordt hieronder van onder naar
boven beschreven (zie figuren 3 en 4 en bijlage 2). De basis van de laagopeenvolging bestaat
uit een pakket getijdenafzettingen (in het algemeen lichtgrijze tot grijze, soms lichtblauwgrijze,
lichtbruingrijze of bruingrijze, matig siltige tot sterk zandige, matig slappe tot matig stevige klei,
vaak met zand- en/of kleilaagjes). Tijdens het veldonderzoek zijn op de locatie twee archeolo-
gische vindplaatsen aangetroffen (figuur 3). Op beide vindplaatsen bevindt zich op het pakket
getijdenafzettingen een archeologische laag. Beide vindplaatsen worden hieronder apart
beschreven. De westelijke vindplaats is catalogusnummer 14 genoemd en aan de oostelijke
vindplaats is een nieuw catalogusnummer toegekend, namelijk 280 (zie Veenstra, 2007). Op de
archeologische laag, en waar die afwezig zijn op het pakket getijdenafzettingen, ligt een 0,12
m tot 0,55 m dikke bouwvoor/verstoorde laag (lichtbruingrijze tot grijsbruine, sterk siltige, soms
zwak zandige, zwak tot sterk humeuze, matig stevige, soms stevige klei).
Catalogusnummer 280
Centrumcoördinaten: 167.795/568.135;
ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 414653)
Resultaten veldonderzoek: catalogusnummer 280 is opnieuw begrensd op basis van de resulta-
ten van het onderhavige onderzoek. Catalogusnummer 280 bevindt zich ter hoogte van de hui-
dige boerderij met erf en grenst aan de westzijde direct aan catalogusnummer 14 (zie resultaten
catalogusnummer 14 en de figuren 3 en 4). Catalogusnummer 280 lijkt catalogusnummer 14 voor
een klein deel te overlappen (zie Omvang en diepteligging). In de boringen 38 t/m 43, 55, 56 en
62 t/m 64 is een archeologische laag gevonden (lichtbruingrijze tot donkerbruingrijze, sterk sil-
tige, zwak tot sterk humeuze, matig stevige klei met houtskool, baksteenpuin en fosfaat; tabel 3).
De boringen met intacte resten van catalogusnummer 280 zijn met een groen en blauw gekleurde
boorpunt aangegeven en de globale begrenzing van de vindplaats met een groen en blauw
gekleurde lijn. De resten uit de Nieuwe tijd zullen voornamelijk voorkomen binnen de begrenzing
van de verhoogde woonplaats (zie blauw gekaderde witte lijn op figuur 3). In de boringen 38, 41,
42, 55 en 64 is een relatief ‘schone’ ophogingslaag herkend. Onder de archeologische laag zijn
in enkele boringen veen- en mestlagen aangetroffen die zijn geïnterpreteerd als archeologische
sporen. In boring 56 is in de top van de natuurlijke afzettingen fosfaat herkend. Dit is als gevolg
van uitspoeling uit de archeologische laag hierin terecht gekomen.
Type vindplaats: Catalogusnummer 280 betreft de restanten van een nederzetting/terp. De terp is
waarschijnlijk in de Middeleeuwen (zie Datering) aangelegd op een pakket kleilagen (getijden-
afzettingen). De bewoning heeft zich na de Middeleeuwen als verhoogde woonplaats voortgezet
in de Nieuwe tijd
Omvang en diepteligging: op grond van het booronderzoek, in combinatie met hoogtegegevens
(AHN) en historische gegevens, heeft de vindplaats een doorsnede van circa 120 m en een omvang
van circa 1,48 ha (fi guur 3). De centrumcoördinaten van de vindplaats zijn: 167.795/568.135. Het is
niet mogelijk om de omvang van de vindplaats exact te bepalen. Daarvoor zouden meer boringen
moeten worden gezet, vooral langs de rand van de vindplaats.
De archeologische laag bevindt zich direct onder een 0,12 m tot 0,55 m dikke bouwvoor/verstoorde
laag (lichtbruingrijze tot grijsbruine, sterk siltige tot zwak zandige, zwak tot matig humeuze, matig
stevige tot stevige klei met houtskool, bouwpuin en fosfaat; zie fi guur 4). De dikte en diepteligging
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
18
Figuur 4. Catalogusnummers 14 en 280: boorraai A-A’.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
19
van de archeologische laag en de daarin aangetroffen archeologische indicatoren staan opge-
somd in tabel 3. De verzamelde vondsten staan vermeld in bijlage 1. In de boringen is de top
van de intacte archeologische laag vastgesteld in boring 55: 0,27 m +NAP (0,3 m -Mv). De
feitelijke top van de archeologische laag zal zich bevinden tussen de boringen 39 en 55, ter
hoogte van de huidige bebouwing. De dikte van de archeologische laag varieert van 0,13 m in
boring 43 tot 0,8 m in boring 55. Onder de archeologische laag zijn in de boringen 38, 39 en 64
veen- en mestlagen (bruin tot donkerbruin, mineraalarm tot zwak zandig veen of mest met klei-
brokken) aangetroffen, die zijn geïnterpreteerd als archeologische sporen (zie figuur 4). Hier-
bij is te denken aan kuil-, greppel- en slootvullingen. De basis van deze sporen ligt tussen 1,24
m en 1,58 m -NAP. Dergelijke sporen kunnen op de hele vindplaats voorkomen. In boring 43 is
onder de archeologische laag die behoort tot catalogusnummer 280 tussen 0,4 en 0,9 m -Mv
(0,32 en 0,82 m -NAP) een tweede archeologische laag aangetroffen. Deze tweede laag maakt
deel uit van catalogusnummer 14 (zie hieronder). Op basis van deze boring lijkt catalogusnum-
mer 280 catalogusnummer 14 voor een klein deel te overlappen.
Kwaliteit (gaafheid en conservering): op de huidige topografische kaart (zie figuur 3) is te zien
dat enkele sloten de vindplaats doorsnijden. Tijdens het booronderzoek zijn geen aanwijzingen
aangetroffen voor diepe, recente verstoringen. Op de gehele vindplaats ligt de archeologische
laag direct onder de bouwvoor/verstoorde laag. In de bouwvoor/verstoorde laag komen dezelfde
archeologische indicatoren voor als in de archeologische laag eronder, namelijk houtskool, bak-
steenpuin en fosfaat. Dit geeft aan dat de top van de archeologische laag is aangetast en opge-
nomen in de bouwvoor. Het is op basis van het booronderzoek niet vast te stellen of en zo ja, in
hoeverre de vindplaats is afgegraven.
Het in boring 64 aangetroffen fragment onverbrand bot (niet verzameld) en in de boringen 38, 39
en 64 aangetroffen mest- en veenlagen maken duidelijk dat de conserverings omstandig heden
voor alle vondstcategorieën, inclusief onverbrande plantaardige en dierlijke resten, gunstig zijn.
Dit is ook de verwachting op grond van de kleilagen waarin de vondsten zich bevinden. Op basis
van deze aspecten heeft de vindplaats een hoge kwaliteit.
Vondstmateriaal: in 11 boringen is een archeologische laag met archeologische indicatoren aan-
getroffen (tabel 3). Alleen de kogelpotscherven uit de boringen 56 en 64 zijn verzameld (zie
vondstnummers 1 en 2 in bijlage 1).
Datering: in de boringen 56 en 64 is een scherf kogelpotaardewerk uit de Middeleeuwen aange-
troffen. In boring 39 is een klein fragment roodbakkend, geglazuurd aardewerk uit de Nieuwe
tijd gevonden. Ook zijn in alle boringen op de vindplaats fragmenten (rood- en geelbakkend)
baksteenpuin herkend die uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd stammen. Alleen in
boring 43, op de overgang van catalogusnummer 280 naar catalogusnummer 14, zijn onder
de archeologische laag uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe tijd aanwijzingen voor oudere
archeologische resten gevonden (zie onderzoeksresultaten catalogusnummer 14). Op basis
van deze vondsten kan de vindplaats worden gedateerd in de periode 450 na Chr. tot heden.
Conclusie: catalogusnummer 280 betreft een nederzetting/terp uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe
tijd. Deze nederzetting is aangelegd op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen). De archeolo-
gische laag bevindt zich op de gehele vindplaats direct onder de bouwvoor/verstoorde laag. In de
boringen is de top van de intacte archeologische laag vastgesteld in boring 55: 0,27 m +NAP (0,3 m
-Mv). De feitelijke top van de archeologische laag zal zich bevinden tussen de boringen 39 en 55,
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
20
ter hoogte van de huidige bebouwing. De dikte van de archeologische laag varieert van 0,13
m tot 0,8 m. Resten uit de Nieuwe tijd kunnen met name in de vorm van ingegraven sporen en
vondsten in de bouwvoor worden verwacht, en wel vooral binnen de aangegeven begrenzing
van de verhoogde woonplaats. Gezien de hoge kwaliteit (gaafheid en conservering) van de
vindplaats en de directe nabijheid van catalogusnummer 14 wordt deze archeologisch waarde-
vol en daarmee behoudenswaardig geacht.
boring indicator diepte (in m -Mv) opmerkingen
38
geel en rood baksteenpuin, fosfaat; bewonings(afval)- en
ophogingslaag0,52 - 0,95
veen/mest met kleibrokken; archeologisch spoor 0,95 - 1,50
39
roodbakkend, geglazuurd aardewerk (niet verzameld), geel en rood
baksteenpuin; bewonings(afval)laag0,60 - 1,10
veen/mest met kleibrokken; archeologisch spoor 1,10 - 1,75
40 houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)laag 0,45 - 0,62
41houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)- en
ophogingslaag0,53 - 0,93
42houtskool, geel en rood baksteenpuin, fosfaat; bewonings(afval)- en
ophogingslaag0,52 - 1,12
43
houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)laag 0,27 - 0,40archeologische laag
catalogusnr. 280
terpaardewerk (vondstnr. 3), onverbrand bot, houtskool, verbrande
klei, fosfaat; bewonings(afval)- en ophogingslaag0,40 - 0,90
archeologische laag
catalogusnr. 14
55 geel en rood baksteenpuin; ophogingslaag 0,30 - 1,10
56
kogelpotaardewerk (vondstnr. 1), houtskool, geel en rood baksteen-
puin; bewonings(afval)laag0,12 - 0,60
fosfaat in natuurlijke laag, uitgespoeld uit bovenliggende archeologi-
sche laag0,60 - 1,30
62 houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)laag 0,18 - 0,77mogelijk verrom-
meld
63 houtskool, geel en rood baksteenpuin; bewonings(afval)laag 0,25 - 0,60
64
kogelpotaardewerk (vondstnr. 2), onverbrand bot, houtskool, geel en
rood baksteenpuin, fosfaat; bewonings(afval)- en ophogingslaag0,55 - 1,25
veen/mest met kleibrokken; archeologisch spoor 1,25 - 1,60
Aanbevelingen: aanbevolen wordt om catalogusnummer 280 als archeologisch waardevol terrein
op te nemen in het bestemmingsplan. Er dienen geen bodemverstoringen plaats te vinden. Ook
ondiepe bodemingrepen dienen te worden vermeden, aangezien de archeologische laag zich direct
onder de bouwvoor bevindt. Aanbevolen wordt om de geplande uitbreiding van de ligboxenstal niet
uit te laten voeren op deze locatie, omdat dit gepaard zal gaan met diepe bodemingrepen. Waar-
devolle archeologische informatie zal op deze wijze verloren gaan. Wellicht is verplaatsing van de
geplande stal mogelijk. Ter hoogte van de boringen 50 en 51 is bijvoorbeeld geen antropogene laag
herkend. Indien verplaatsing in deze richting een optie is, dient hier extra booronderzoek plaats
te vinden. Dit onderzoek is noodzakelijk om te kunnen bepalen of hier daadwerkelijk geen intacte
archeologische resten voorkomen. Indien verplaatsing geen optie is, wordt vervolgonderzoek in de
vorm van proefsleuven aanbevolen. Een proefsleuvenonderzoek dient conform de KNA uitgevoerd
Tabel 3. Boringen met archeologische indicatoren en/of archeologische lagen behorend bij catalogusnummer 280.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
21
te worden op basis van een door de provinciaal archeoloog goedgekeurd Programma van Eisen
met een gedetailleerd onderzoeksplan. Indien een meer exacte begrenzing van de vindplaats is
gewenst, moet extra booronderzoek plaatsvinden.
Catalogusnummer 14
Centrumcoördinaten: 167.655/568.145
ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 414654)
Resultaten veldonderzoek: catalogusnummer 14 is opnieuw begrensd op basis van de resultaten
van het onderhavige onderzoek. De vindplaats bevindt zich in de zuidwestelijke helft van loca-
tie 2, ter hoogte van de op de kaart van Eekhoff aangegeven terp (zie figuren 3 en 4). De vind-
plaats grenst aan de oostzijde direct aan Catalogusnummer 280 en lijkt er voor een klein deel
onder te liggen (zie Omvang en diepteligging). In de boringen 43 t/m 47, 49, 52 t/m 54 en 59 is
een archeologische laag gevonden (grijze tot bruingrijze, sterk siltige, zwak tot matig humeuze,
matig stevige klei met houtskool, verbrande klei en fosfaat, regelmatig aardewerk en soms
onverbrand bot). De archeologische laag ligt op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen). Op
figuur 3 zijn de boringen met intacte resten van catalogusnummer 14 met een rode boorpunt
aangegeven en de globale begrenzing ervan met een rode lijn. In de boringen 43, 47 en 52 is
een lichtgrijze tot grijze, humusarme tot zwak humeuze kleilaag met archeologische indicatoren
aangetroffen, die mogelijk kan worden geïnterpreteerd als ophogingslaag. In boring 45 is een
archeologische spoor herkend. In de boringen 53 en 54 is in de top van de natuurlijke afzettin-
gen fosfaat gevonden. Dit is als gevolg van uitspoeling uit de archeologische laag hierin terecht
gekomen. In de boringen 59 en 61 is een verlande geul aangetroffen.
Type vindplaats: catalogusnummer 14 betreft de restanten van een nederzetting/terp. De terp
is ontstaan in de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd met een mogelijke voortzetting in de
(Vroege) Middeleeuwen (zie Datering). Hoewel de archeologische laag op een pakket kleila-
gen (getijdenafzettingen) ligt, is het niet uitgesloten dat de terp oorspronkelijk is aangelegd
op een veenlaag. Ter hoogte van de terp kan het veen zijn opgenomen in de archeologische
laag en rondom de terp kan het veen zijn weggespoeld. Er zijn geen veenresten in of onder de
terp aangetroffen. In spoorvullingen van catalogusnummer 280, direct ten oosten van catalo-
gusnummer 14, is wel venig materiaal gevonden. Er zijn geen aanwijzingen voor overslibbing
van de archeologische laag aangetroffen. Direct langs de noordoostzijde van de vindplaats ligt
een (verlande) geul die mogelijk al vóór en zeker tijdens de bewoning bestond (zie Omvang en
diepteligging). Waarschijnlijk is de terp direct naast deze geul aangelegd.
Omvang en diepteligging: op grond van het booronderzoek, in combinatie met hoogtegege-
vens (AHN) en historische gegevens, heeft de vindplaats een doorsnede van maximaal 200
m en een omvang van circa 2,88 ha (figuur 3). De centrumcoördinaten van de vindplaats zijn:
167.655/568.145. Het is niet mogelijk om de omvang van de vindplaats exact te bepalen. Daar-
voor zouden meer boringen moeten worden gezet, vooral langs de rand van de vindplaats. Ter
hoogte van de boringen 59 en 61 is aan de oppervlakte archeologisch vondstmateriaal aange-
troffen dat afkomstig is van de vindplaats (zie geel gearceerd gebied met vondstnummer 7 op
figuur 3). Aangezien het gaat om mechanisch (egalisatie, verploeging) verplaatst terpmateriaal,
is bepaald dat deze zone, voor zover er geen intacte archeologische laag onder ligt, niet bij de
(intacte) vindplaats hoort.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
22
De archeologische laag bevindt zich direct onder een 0,15 m tot 0,3 m dikke bouwvoor/verstoorde
laag (bruingrijze tot grijsbruine, sterk siltige, meestal matig humeuze, matig stevige klei; fi guur
4)). De dikte en diepteligging van de archeologische laag en de daarin aangetroffen archeologi-
sche indicatoren staan opgesomd in tabel 4. De verzamelde vondsten staan vermeld in bijlage 1.
De top van de intacte archeologische laag bevindt zich op 0,22 m -NAP (0,23 m -Mv; boring 49).
Hierbij moet worden opgemerkt dat de archeologische laag hier mogelijk is verrommeld. In het pro-
fi el van boorraai A-A’ is te zien dat de top van de archeologische laag langs de rand van de vind-
plaats hoger ligt dan in het centrum (fi guur 4). Oorspronkelijk zal de top van de archeologische
laag in het centrum juist hoger hebben gelegen. De terp is dus gedeeltelijk afgegraven. De dikte
van de archeologische laag varieert van 0,12 m in boring 54 tot 0,75 m in boring 47. De basis van
de archeologische laag, en daarmee de top van de natuurlijke kleiafzettingen, ligt tussen 0,74
(boring 53) en 1,13 m -NAP (boring 46). Aangezien in boring 45 de basis van de archeologische
laag op 1,82 m -NAP ligt, is hier in een archeologisch spoor geboord. Hierbij is te denken aan een
kuil-, greppel- of slootvulling. De spoorvulling bestaat uit donkerbruingrijze klei (sterk siltige, matig
humeuze, matig stevige klei met aardewerk, onverbrand bot, houtskool, verbrande klei en kleibrok-
ken). Dergelijke sporen kunnen op de hele vindplaats voorkomen. In boring 43 bevindt zich tussen
0,4 en 0,9 m -Mv (0,32 en 0,82 m -NAP) een archeologische laag die deel uit maakt van catalogus-
nummer 14. Hierop is een tweede archeologische laag aangetroffen die behoort tot catalogusnum-
mer 280 (zie resultaten catalogusnummer 280). Op basis van deze boring lijkt catalogusnummer 14
voor een klein deel te worden overlapt door catalogusnummer 280.
In boring 59 ligt onder een 0,3 m dikke bouwvoor een 0,7 m dikke archeologische laag. Hieron-
der bevindt zich een 0,85 m dikke kleilaag zonder archeologische indicatoren (donkergrijsbruin,
sterk siltig, sterk humeus, matig slap, met kleibrokken). Het betreft een geulvulling. In boring 61
is deze geulvulling ook aangetroffen tussen 1,0 en 2,0 m -Mv (einde boring) onder een onver-
stoorde kleilaag. Aangezien de archeologische laag deels over de geulvulling heen ligt, bestond
de geul waarschijnlijk al vóór en in ieder geval tijdens de bewoning.
Kwaliteit (gaafheid en conservering): de resultaten van het booronderzoek wijzen uit dat de terp
in het verleden deels is afgegraven. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor diepe, recente
verstoringen. Op de huidige topografi sche kaart (fi guur 3) is te zien dat enkele sloten de vindplaats
doorsnijden. Op de gehele vindplaats ligt de archeologische laag direct onder de bouwvoor/ver-
stoorde laag. In de bouwvoor/verstoorde laag komen dezelfde archeologische indicatoren voor als
in de archeologische laag eronder, namelijk houtskool en verbrande klei. Dit geeft aan dat de top
van de nog aanwezige archeologische laag is aangetast en opgenomen in de bouwvoor. De ter
hoogte van de boringen 59 en 61 aan de oppervlakte gevonden scherven aardewerk uit de Midden
tot Late IJzertijd/Romeinse tijd bevestigen dit (zie Datering en geel gearceerd gebied met vondst-
nummer 7 op fi guur 3). Het is op basis van het uitgevoerde booronderzoek niet vast te stellen in
hoeverre de vindplaats is afgegraven.
De in de boringen 43, 45 en 46 aangetroffen fragmenten onverbrand bot (niet verzameld)
maken duidelijk dat de conserverings omstandig heden voor alle vondstcategorieën, inclusief
onverbrande plantaardige en dierlijke resten, gunstig zijn. Dit is ook de verwachting op grond
van de kleilagen waarin de vondsten zich bevinden. Op basis van deze aspecten heeft de vind-
plaats een matige kwaliteit.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
23
Vondstmateriaal: in 10 boringen is een archeologische laag met archeologische indicatoren aan-
getroffen (tabel 4). Alleen het aardewerk is verzameld (zie bijlage 1). Daarnaast zijn op de vind-
plaats langs twee slootkanten en op een akker ter hoogte van de boringen 59 en 61 scherven
aardewerk verzameld (zie bijlage 1 en de geel gearceerde vlakken met de vondstnummers 7, 8
en 9 op figuur 3).
Datering: in de boringen 43, 45 en 53 is in de archeologische laag alleen inheems aardewerk uit
de Midden of Late IJzertijd/Romeinse tijd (‘terpaardewerk’) gevonden. De oppervlaktevondsten
bestaan uit scherven inheems aardewerk uit de Midden of Late IJzertijd/Romeinse tijd, streep-
bandaardewerk uit de periode 200/150 vóór – 50 na Chr., één scherf mogelijk vroeg-middeleeuws
(Karolingisch?) kogelpotaardewerk, middeleeuws kogelpotaardewerk en laat-middeleeuws kogel-
potaardewerk. Ook zijn in alle boringen op de vindplaats in de bouwvoor fragmenten (rood- en
geelbakkend) baksteenpuin herkend die uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd stammen.
Mogelijk is middeleeuws en jonger vondstmateriaal van catalogusnummer 280 vermengd geraakt
met vondstmateriaal van catalogusnummer 14 in de bouwvoor. Het is echter ook mogelijk dat de
bewoning op catalogusnummer 14 zich na de Romeinse tijd heeft voortgezet in de Middeleeu-
wen. De archeologische laag uit deze latere periode zou dan zijn afgegraven en resten ervan zijn
vervolgens in de bouwvoor terechtgekomen.
Alleen in boring 43, op de overgang van catalogusnummer 14 naar catalogusnummer 280, zijn op
de archeologische laag uit de Midden of Late IJzertijd/Romeinse tijd archeologische resten uit de
periode Middeleeuwen-Nieuwe tijd gevonden (zie onderzoeksresultaten catalogusnummer 280).
catalogusnummer 14 kan hiermee worden gedateerd in de periode 250 voor Chr. – 450 na Chr.
met een mogelijke voortzetting in de (Vroege) Middeleeuwen. Van deze laatste periode kunnen
alleen dieper ingegraven sporen en vondsten in de bouwvoor worden verwacht.
Conclusie: catalogusnummer 14 betreft een nederzetting/terp uit de Midden of Late IJzertijd/
Romeinse tijd met een mogelijke voortzetting in de (Vroege) Middeleeuwen. De vindplaats ligt
op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen), direct ten zuidwesten van een geul. De archeo-
logische laag bevindt zich op de gehele vindplaats direct onder de bouwvoor/verstoorde laag.
De top van de archeologische laag bevindt zich op 0,22 m -NAP (0,23 m -Mv; boring 49). Er
zijn geen aanwijzingen voor overslibbing van de archeologische laag aangetroffen. De terp is
gedeeltelijk afgegraven, waarbij een mogelijk aanwezige, middeleeuwse archeologische laag
is verdwenen. De dikte van de nog aanwezige archeologische laag varieert van 0,12 m tot 0,75
m. Deze laag stamt uitsluitend uit de Midden of Late IJzertijd/Romeinse tijd. Van eventuele jon-
gere perioden kunnen alleen dieper ingegraven sporen en vondsten in de bouwvoor worden
verwacht.
Gezien de mogelijke aanwezigheid van vroeg-middeleeuwse resten, de goede conservering van
de archeologische laag en de directe nabijheid van catalogusnummer 280 wordt de vindplaats
archeologisch waardevol en daarmee behoudenswaardig geacht.
Aanbevelingen: aanbevolen wordt om catalogusnummer 14 conform de nieuwe begrenzing als
archeologisch waardevol terrein op te nemen in het bestemmingsplan. Er dienen geen bodem-
verstoringen plaats te vinden. Ook ondiepe bodemingrepen dienen te worden vermeden, aan-
gezien de archeologische laag zich direct onder de bouwvoor bevindt. Indien een meer exacte
begrenzing van de vindplaats is gewenst, moet extra booronderzoek plaatsvinden.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
24
boring indicator diepte (in m -Mv) opmerkingen
43
houtskool, geel en rood baksteenpuin;
bewonings(afval)laag0,27 - 0,40
archeologische laag
catalogusnummer 280
terpaardewerk (vondstnr. 3), onverbrand bot, houts-
kool, verbrande klei, fosfaat; bewonings(afval)- en
ophogingslaag
0,40 - 0,90archeologische laag
catalogusnummer 14
44 houtskool, verbrande klei; bewonings(afval)laag 0,25 - 0,90
45
terpaardewerk (vondstnr. 4), onverbrand bot, houts-
kool, verbrande klei, fosfaat, kleibrokken; archeolo-
gisch spoor
0,25 - 1,45
46onverbrand bot, houtskool, verbrande klei, fosfaat;
bewonings(afval)laag0,15 - 0,50
47
terpaardewerk (zeer kleine fragmentjes, niet verza-
meld), houtskool, verbrande klei, fosfaat, zandbrok-
ken; bewonings(afval)- en ophogingslaag
0,22 - 0,97
49 houtskool, verbrande klei; bewonings(afval)laag 0,23 - 0,78
52terpaardewerk (vondstnr. 5), houtskool, verbrande klei, fosfaat;
bewonings(afval)- en ophogingslaag0,20 - 0,70
53
terpaardewerk (vondstnr. 6), houtskool, verbrande
klei, fosfaat; bewonings(afval)laag0,20 - 0,45
fosfaat in natuurlijke laag, uitgespoeld uit bovenlig-
gende archeologische laag0,45 - 1,15
54
houtskool, verbrande klei, fosfaat; bewonings(afval)
laag0,20 - 0,32
fosfaat in natuurlijke laag, uitgespoeld uit bovenlig-
gende archeologische laag0,32 - 0,70
59houtskool, verbrande klei, fosfaat; bewonings(afval)
laag0,30 - 1,00
archeologische laag
op geulvulling
3.3 Locatie 3
Catalogusnummer: tussen catalogusnummers 1 en 2
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 36491
ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 414692
Centrumcoördinaten: 164.948/569.285
Plaats, toponiem: Waaksens, Buorren
Bekende archeologische gegevens: in ARCHIS staat direct ten zuiden van locatie 3 vondstmel-
dingsnummer 405198 aangegeven. Het betreft een archeologische begeleiding van een slootver-
breding uit 2007 (Hielkema, 2007), waarbij terplagen en grondsporen uit de Late IJzertijd/Romeinse
tijd en terplagen uit de Late Middeleeuwen zijn aangetroffen (fi guur 5). In 2009 is op de dorpsterp,
circa 70 m ten oosten van de locatie, kogelpotaardewerk uit de Late Middeleeuwen en onverbrand
bot gevonden tijdens een archeologische begeleiding (vondstmeldingsnummer 413918). Circa 110
m ten oosten van de locatie ligt een terrein van zeer hoge archeologische waarde: de dorpsterp
van Waaksens uit de periode Midden IJzertijd-Nieuwe tijd (monumentnummer 9955 en CAA/waar-
nemingsnummer 39569). In het verleden zijn hier circa 500 aardewerkpotten, botten en een deel
van een zwaard gevonden. Ongeveer 65 m ten westen van locatie 3, aan het einde van de toe-
Tabel 4. Boringen met archeologische indicatoren en/of archeologische lagen behorend bij catalogusnummer 14.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
25
gangsweg naar Buorren 15, ligt een terrein van hoge archeologische waarde: de terp Tornwerd
(monumentnummer 9956). Het betreft een bebouwd terprestant uit de periode Midden IJzertijd-
Nieuwe tijd. De naam Tornwerd komt op de huidige topografische kaarten niet meer voor. Op de
kaart van Schotanus uit 1718 (http://www2.tresoar.nl/kaarten/atlassen.php) staan bij de naam
Waaxens een parochiekerk, drie stemdragende huizen en één ‘minder’ huis aangegeven. Bij de
naam Tornwert staan twee stemdragende huizen. Locatie 3 zelf lijkt onbebouwd te zijn. Ook op
de kadastrale minuut uit 1821-1822 (http://watwaswaar.nl) en op de kaart van Eekhoff uit 1851
(http://www2.tresoar.nl/kaarten/atlassen.php) is de locatie als weiland aangeduid. Opvallend is
dat op de kaart van Eekhoff direct ten zuiden van de twee huizen van Tornwerd een terp is aan-
gegeven. Op de bodemkaart van ‘Het ruilverkavelingsgebied Wommels’ (Stiboka, 1974) ligt de
locatie tussen Waaksens en Tornwerd, die respectievelijk zijn aangegeven als ‘terp (meestal
afgegraven)’ en ‘afgegraven (afgeticheld) terrein’. Ook op de kaarten in Veenstra (2007) hoort
de locatie niet bij een archeologische vindplaats.
Positie boringen: op locatie 3 en in de directe nabijheid zijn 20 boringen gezet in een 20 x 25 m
grid en twee boringen op indicatie (zie boornummers 95 t/m 116 op figuur 5). Er is tot 1,5 m -Mv
of 2,5 m -Mv geboord (en één keer tot 2,5 m -Mv).
Resultaten veldonderzoek: de laagopeenvolging op de locatie wordt hieronder van onder naar
boven beschreven (zie figuur 5 en bijlage 2). De basis van de laagopeenvolging bestaat uit een
pakket getijdenafzettingen (in het algemeen lichtgrijze tot donkergrijze, soms lichtblauwgrijze
tot donkerblauwgrijze, matig siltige tot sterk zandige, matig slappe tot matig stevige klei met
zand- en/of kleilaagjes en ijzervlekken). In boring 110 is tussen 0,8 en 1,25 m -Mv een bruin-
grijze, matig slappe kleilaag (matig siltig, matig humeus, met plantenresten) aangetroffen, wat
duidt op een geulafzetting. Op het AHN bevindt zich langs de noordwestzijde van de locatie een
depressie, waarin in de huidige situatie een sloot voorkomt (figuur 5). Waarschijnlijk lag hier in
het verleden een geul.
De bovenste lagen van het getijdenpakket zijn meestal lichtbruingrijs en zwak humeus en bevat-
ten vaak schelpengruis. Zand- en/of kleilaagjes komen hierin slechts zelden voor. Waarschijnlijk
is dit pakket afgezet tijdens de Laat Romeinse en vroeg-middeleeuwse Middelzee-inbraken (Vos,
2007). In de boringen 98, 100 t/m 103, 106 en waarschijnlijk ook 116 (zie fi guur 5, tabel 5 en bijlage
2) bevindt zich in deze bovenste lagen, tussen 1,15 en 0,16 m -NAP (1,12 en 0,45 m -Mv), een 0,03
tot 0,3 m dikke laag met verspoelde archeologische vondsten. Het betreft inheems aardewerk uit de
Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd (‘terpaardewerk’), onverbrand bot, houtskool en verbrande
klei. Deze vondsten zijn van de nabijgelegen terp (of terpen) afgespoeld en hier terechtgekomen.
Er zijn in de boringen geen archeologische laag en/of archeologische grondsporen aangetroffen en
er kan daarom geen directe relatie worden gelegd met één van de omliggende archeologische vind-
plaatsen. Daarom wordt deze zone met verspoelde archeologische resten niet als archeologische
vindplaats gezien. In het gehele onderzochte gebied kunnen echter wel archeologische grondspo-
ren zoals sloten en afwateringsgreppels voorkomen, die in het verleden rondom de nabijgelegen
terpen zijn gegraven. De in 2007 in het sloottalud aangetroffen grondsporen, direct ten zuiden van
de onderzochte locatie, wijzen hier ook op (Hielkema, 2007).
De laagopeenvolging wordt afgesloten door een 0,2 m tot 0,58 m dikke bouwvoor/verstoorde laag
(bruingrijze tot donkerbruingrijze, sterk siltige, matig humeuze, stevige klei met zandbrokken).
In een aantal boringen zijn onder de bouwvoor kleine fragmentjes bouwpuin en verbrande klei
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
26
Figuur 5. Resultaten onderzoek locatie 3, geprojecteerd op het AHN.
���
���
���
���
��
��
��
�����
��
���
��
���
��
���
���
���
���
��
���
���
�
����
����
����������
������
���������� ����� �����
�����������
����
������
��
���������� ����� �����
���
��
��������
��
����������������
��������������� ��
����� ����������������!�"����
������#��$! ���$���
������ ������#��$! ���$���!�"����
������
��� �����"����
���� ���"��� �"����
������������%&� ������
�����$�
����
���
�'���
� �
�
(�#��)����*+,���-"�������
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
27
herkend. Deze zijn hier als gevolg van bioturbatie terechtgekomen en maken dus geen deel uit
van een archeologische laag.
Vondstmateriaal: in zeven boringen zijn archeologische indicatoren gevonden, waarvan op grond
van de lithologie van de lagen waarin ze zijn gevonden, is geconcludeerd dat ze zijn verspoeld
(zie tabel 5 en bijlage 1). Het betreft in totaal acht verspoelde fragmenten inheems aardewerk
uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd (vondstnummers 10, 11 en 12), onverbrand bot,
houtskool en verbrande klei.
Conclusie en aanbevelingen: op en in de directe nabijheid van locatie 3 is in de boringen 98, 100
t/m 103, 106 en waarschijnlijk ook 116 in de bovenste lagen van het pakket getijdenafzettingen
een 0,03 tot 0,3 m dikke laag met verspoelde archeologische vondsten aangetroffen. Het betreft
inheems aardewerk uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd, onverbrand bot, houtskool
en verbrande klei. Deze vondsten zijn van de nabijgelegen terp (of terpen) afgespoeld en hier
terechtgekomen. Deze zone met verspoelde archeologische resten wordt niet als archeologische
vindplaats gezien. In het gehele onderzochte gebied kunnen echter wel archeologische grond-
sporen zoals sloten en afwateringsgreppels voorkomen, die in het verleden rondom de nabijge-
legen terpen zijn gegraven. In overweging wordt gegeven om bij geplande bodemingrepen op de
onderzochte locatie amateurarcheologen de gelegenheid te geven waarnemingen te doen.
boring indicator diepte (in m -Mv) opmerkingen
98 1 verspoeld fragment terpaardewerk (vondstnr. 10) 0,50 – 0,62
100 onverbrand bot, houtskool 1,12 – 1,15 niet verzameld
101 onverbrand bot 0,63 – 0,66 niet verzameld
102 verbrande klei 0,60 – 0,65 niet verzameld
1036 verspoelde fragmenten terpaardewerk (vondstnr.
11), verbrande klei, onverbrand bot0,77 – 0,90
verbrande klei en
onverbrand bot niet
verzameld
106 verbrande klei 0,60 – 0,63 niet verzameld
1161 verspoeld fragment terpaardewerk (vondstnr.
12), 1 verspoeld fragment verbrande klei0,45 – 0,75
3.4 Locatie 5
Catalogusnummer: 68
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 36606
ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 414655
Centrumcoördinaten: 170.480/572.120
Plaats, toponiem: Spannum, (Laekwerterwei 5, 7 en 9)
Bekende archeologische gegevens: in ARCHIS staat in het oostelijke deel van locatie 5 en deels
ten noordoosten ervan een AMK-terrein monumentnummer 10078 aangegeven (figuur 6). Het
betreft een terrein van hoge archeologische waarde: een terp uit de periode Midden IJzertijd-
Late Middeleeuwen, een klooster(complex) uit de Late Middeleeuwen. Het grootste deel van de
westelijke, noordelijke en oostelijke binnen- en buitengracht en singel en de westelijke, hoger
gelegen helft van het binnenterrein van Doniastate bevindt zich binnen de begrenzing van het
Tabel 5. Boringen met verspoelde archeologische indicatoren behorend bij locatie 3.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
28
Figuur 6. Resultaten onderzoek locatie 5, geprojecteerd op het AHN.
���
���
���
���
���
���
���
���
���
���
��
���
���
���
�
�
���
���
��
���
��
���
���
��
����
���
����
������
������
������
�����
������
�����
������
������
��
���������������������
�����������
����
�����
�������
�����������������
����
�� !"#$%&�
���������������
���
����
��
���
������
���
�����������������������
�����
��
���������
�
�������������������'��������
(����$)�����*�+!
�
��������*�
���������
�
�������������������'�����������
���������
�
�������������������,������-�*�
�
��
����������� '.&�������
!"#$%&�
�����������
�����������
�
�����������
�
�������
���
�������
�
��
���
����
���
�/����
��� �
����������
����
�����
���
������
�
�����
����
�
�������
�����
(���
0�
��-1+
��*��������
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
29
AMK-terrein. In ARCHIS staat verder nog vermeld dat het een verhoogd terrein is, omgeven
door een gracht. Noomen (2009) geeft aan dat in het zuidoostelijke deel van het latere state-
terrein al een stins voorkwam (zie ook http://hisgis.nl/fryslan_hisgis). De mogelijkheid bestaat
dat de binnengracht van het stateterrein al in de stinsfase is gegraven en de basisvorm van het
terrein dus toen al is ontstaan.
Vondstmeldingsnummer 405262 staat in het oostelijke deel van de locatie vermeld. Het betreft
een archeologisch booronderzoek uit 2007, naar aanleiding van de geplande bouw van een
rijhal bij een zorgboerderij (Bakker, 2007). Tijdens dit onderzoek is de randzone van een terp
aangetroffen (figuur 6). De laagopbouw bestaat uit een bouwvoor op een verstoorde terplaag
op een ‘schone’ kleilaag op een intacte terplaag op getijdenafzettingen. Op basis van de aan-
wezigheid van bouwpuin in de terplaag is de terp gedateerd in de Late Middeleeuwen.
In de ANWB Topografische Atlas Friesland 1:25.000 (ANWB, 2004) staat de locatie aangeduid als
Doniastate. Deze naam is ontstaan uit de naam Duinterp: terp van de familie Donia (Gildemacher,
2007). Met deze naam zijn twee dicht bij elkaar gelegen boerderijen op de flanken van dezelfde
terp bedoeld. Zuidelijk ligt Klein Duinterp, wat tegenwoordig Doniastate heet. Noordelijk ligt Groot
Duinterp. In 1453 komt deze naam voor het eerst voor als Doyngtherp. In 1455 wordt het Donterp
genoemd, in 1473 Doynterp, in 1514 Donyaterp, in 1524 Doijen terp en in 1543 Oenterp(stera
guydt) en Doenterp. Noomen (2009) meldt hierover het volgende:
[Doniaterp (Spannum FC5). Doniaterp was oorspronkelijk het huis van de gelijknamige familie. In
1455 waren Gala Donterp en zijn broer Rypper getuige bij het testament van Feddrick Hummama te
Dronrijp. In 1468 wordt Gale als één van de dorpshoofdelingen van Tzum genoemd; niet zo vreemd
als we bedenken dat de kerk van Spannum een dochter van die van het naburige Tzum was. Gale
Doniaterp was ook grietman van Hennaarderadeel. In de late 15de eeuw verlegde de familie haar
woonplaats naar Leeuwarden, waar de Doniaterps in het stadsbestuur kwamen. In verschillende
oudfriese oorkonden komen transacties tussen en naburige eigendomsrechten van de erven Doni-
aterp en de familie Roorda voor. Aan het begin van de 16de eeuw waren de laatsten eigenaars van
Doniaterp. Sybrandt van Roorda vermaakte in zijn testament van 1550 ‘t huys en ‘t goedt genoempt
Doenterp, gelegen to Spannum, waarop hij zelf woonde, aan zijn zoon George. Ook het roerende
goed, de plicht tot gastvrijheid voor verwanten en de functie van het huis als archiefbewaarplaats
voor de familie noemde hij daarin.]
Op de kaart van Schotanus uit 1718 (http://www2.tresoar.nl/kaarten/atlassen.php) wordt in het
oostelijke deel van de locatie de adelijke state Donia aangegeven en ten westen en noordwesten
daarvan drie ‘mindere’ huizen. Langs de zuidwestelijke rand van de locatie staat een molen. Op de
kadastrale minuut uit 1821-1822 (http://watwaswaar.nl) en op de kaart van Eekhoff uit 1851 (http://
www2.tresoar.nl/kaarten/atlassen.php) is het middelste ‘mindere’ huis verdwenen. Eekhoff geeft
een terp aan midden tussen de twee overgebleven boerenplaatsen (‘mindere’ huizen), Doniastate
en de molen. Het middelste huis stond waarschijnlijk op de terp en is mogelijk ten behoeve van een
terpafgraving afgebroken.
De vindplaats (terp) is vermeld in de inventarisaties van Boeles (nummer 53A), Halbertsma
(genaamd Donia State), Wiersma (nummer 283) en Volkers (nummer 179) met een datering
in de periode Midden IJzertijd – Late Middeleeuwen (zie Veenstra, 2007). De vindplaats staat
aangegeven op de bodemkaart van ‘Het ruilverkavelingsgebied Wommels’ (Stiboka, 1974) als
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
30
(waarschijnlijk afgegraven) terp. De begrenzing van de vindplaats met catalogusnummer 68 in
Veenstra (2007), en daarmee locatie 5, is gebaseerd op deze bodemkaartgegevens.
Positie boringen: op locatie 5 en in de directe nabijheid zijn 23 boringen op indicatie gezet (zie
boornummers 117 t/m 130 en 145 t/m 153 op figuur 6). Er is minimaal tot 1,5 m -Mv en maxi-
maal tot 3 m -Mv geboord.
Resultaten veldonderzoek: de laagopeenvolging op de locatie wordt hieronder van onder naar
boven beschreven (zie figuur 6 en bijlage 2). De basis van de laagopeenvolging bestaat uit een
pakket getijdenafzettingen (in het algemeen lichtgrijze tot blauwgrijze, soms lichtbruingrijze,
matig siltige tot sterk zandige, matig slappe tot matig stevige klei met zand- en/of kleilaagjes en
soms schelpengruis). In de boringen 124 en 125 is tussen respectievelijk 1,55 en 1,7 m -Mv en
0,92 en >3,0 m -Mv een lichtbruingrijze tot bruingrijze, matig slappe kleilaag (matig siltig, zwak
humeus, met veenbrokken/detritus, plantenresten en mangaanvlekken) aangetroffen, wat duidt
op een geulafzetting. Waarschijnlijk lag ter hoogte van deze boringen in het verleden een geul.
De bovenste lagen van het getijdenpakket zijn meestal lichtbruingrijs en zwak humeus en
bevatten soms schelpengruis. Zand- en/of kleilaagjes komen hierin niet voor. Waarschijnlijk is
dit pakket afgezet tijdens de Laat Romeinse en vroeg-middeleeuwse Middelzee-inbraken (Vos,
2007). De laagopeenvolging wordt afgesloten door een 0,12 m tot 0,75 m dikke bouwvoor/ver-
stoorde laag (lichtbruingrijze tot donkerbruingrijze, sterk siltige tot zwak zandige, soms sterk
zandige, zwak tot matig humeuze, matig stevige, soms stevige klei).
Op locatie 5 komen een terp uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd, een terp uit de Mid-
deleeuwen, twee verhoogde woonplaatsen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd en een
stateterrein uit de Nieuwe tijd (met een stins en volgens ARCHIS ook een klooster als voor-
ganger) voor. Aangezien het booronderzoek ontoereikend is geweest om deze vindplaatsen te
waarderen, worden ze als één cluster (catalogusnummer 68) aangeduid met een gezamenlijke,
globale begrenzing. Alleen de beide verhoogde woonplaatsen en het stateterrein worden (op
basis van voornamelijk historische gegevens) binnen het catalogusnummer afzonderlijk aange-
geven. De vijf vindplaatsen worden wel apart besproken.
Catalogusnummer 68
Centrumcoördinaten: 170.445/572.118)
Resultaten veldwerk: catalogusnummer 68 is opnieuw begrensd op basis van de resultaten van het
onderhavige onderzoek. Het betreft een cluster van vijf archeologische vindplaatsen en behelst
met elkaar het grootste deel van locatie 5, inclusief enkele aansluitende gebiedsdelen (figuur 6).
Op grond van het booronderzoek, in combinatie met hoogtegegevens (AHN) en historische gege-
vens, heeft de cluster een geschatte doorsnede van maximaal 375 m en een omvang van circa
6,18 ha (figuur 6). De centrumcoördinaten van de cluster zijn: 170.445/572.118. De dikte en diep-
teligging van de aangetroffen archeologische lagen en de daarin aangetroffen archeologische
indicatoren staan opgesomd in tabel 6. De verzamelde vondsten staan vermeld in bijlage 1.
Terp uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd
In het zuidwestelijke deel van catalogusnummer 68 zijn in de boringen 127, 130, 152 en 153 (zie
rode boorpunten op figuur 6) resten van een terp uit de Midden tot Late IJzertijd/Romeinse tijd
gevonden. In deze boringen is tussen 0,46 en 1,57 m -NAP een 0,17 tot 1,0 m dikke archeologische
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
31
laag herkend (lichtbruingrijze tot bruingrijze, sterk siltige, zwak tot matig humeuze, matig stevige
tot stevige klei met houtskool, verbrande klei en fosfaat, regelmatig aardewerk en soms verbrand
bot). De archeologische laag ligt op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen). Het bovenste deel
van de archeologische laag is verstoord en de top van dit verstoorde deel is de huidige bouwvoor.
De terp lijkt daarom deels te zijn afgegraven. Dit wordt bevestigd door de huidige bewoner van de
zuidelijke verhoogde woonplaats (Laekwerterwei 9), die vertelt dat zijn vader nog terpgrond afgroef.
De terp is waarschijnlijk niet overslibd (geweest). In boring 130 bevindt zich onder de archeologische
laag een 0,35 m dikke, sterk humeuze kleilaag (grijsbruin, sterk siltig, matig slap, met plantenresten)
wat is geïnterpreteerd als een archeologisch spoor. De vindplaats heeft waarschijnlijk een matige
kwaliteit op basis van een naar verwachting matige gaafheid en een goede conservering (onver-
brand bot in boring 127). Het in de archeologische laag aangetroffen aardewerk stamt uit de Midden
tot Late IJzertijd/Romeinse tijd (vondstnummers 14 en 16) en ook het tijdens een oppervlaktekarte-
ring in slootkanten gevonden aardewerk (vondstnummer 17) dateert voornamelijk uit deze periode
(zie tabel 6 en bijlage 1). In de archeologische laag zijn geen archeologische indicatoren gevonden
die in een andere periode kunnen worden gedateerd. De vindplaats dateert daarom waarschijnlijk
uitsluitend uit de periode 250 voor Chr. - 450 na Chr.
Terp uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe tijd
In de boringen 124 en 126 (zie groen en blauw gekleurde boorpunten op figuur 6) zijn resten van
een terp aangetroffen die waarschijnlijk uit de periode (Late) Middeleeuwen-Nieuwe tijd stamt. Het
betreft waarschijnlijk de terp die Eekhoff heeft aangegeven (zie boven). In de genoemde borin-
gen is tussen 0,56 m +NAP en 0,54 m -NAP een circa 0,62 m dikke archeologische laag herkend
(lichtbruingrijze tot bruingrijze, sterk siltige, zwak tot matig humeuze, matig stevige klei met bak-
steenpuin, houtskool, verbrande klei, fosfaat en soms onverbrand bot). De archeologische laag
ligt op een pakket kleilagen (getijdenafzettingen). Het bovenste deel van de archeologische laag is
opgenomen in de huidige bouwvoor. Op het AHN is te zien dat alleen de boerderijerven nog hoger
liggen dan de omgeving. De terp lijkt daarom deels te zijn afgegraven. De vindplaats heeft waar-
schijnlijk een matige kwaliteit op basis van een naar verwachting matige gaafheid en een goede
conservering (onverbrand bot in boring 124). In de boringen is baksteenpuin herkend dat uit de
Late Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd dateert. In boring 148, die direct ten noorden van de N359
is gezet, is in de bouwvoor een fragment kogelpotaardewerk uit de Middeleeuwen aangetroffen
(zie vondstnummer 15 in tabel 6 en bijlage 1). Tijdens de oppervlaktekartering op de besproken
IJzertijdterp zijn drie scherven kogelpotaardewerk uit de Middeleeuwen verzameld (zie vondstnum-
mer 17 in tabel 6 en bijlage 1). Waarschijnlijk zijn deze vondsten oorspronkelijk afkomstig van de
middeleeuwse terp die (onder andere) voorkomt ter hoogte van de boringen 124 en 126. De vind-
plaats dateert daarom waarschijnlijk uit de periode 450 na Chr. tot heden. Van deze laatste periode
worden vooral dieper ingegraven sporen en vondsten in de bouwvoor verwacht.
Twee verhoogde woonplaatsen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd
In het noordwesten en in het zuiden van catalogusnummer 68 is met een blauw gekaderde witte lijn
een verhoogde woonplaats uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd aangegeven. Deze begrenzin-
gen zijn gebaseerd op eerder uitgevoerd bureauonderzoek (zie Veenstra, 2007). Op het AHN is te zien
dat de huidige boerderijerven hoger liggen dan de omgeving, wat wijst op opzettelijke ophoging.
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
32
De boringen 146 en 149 zijn op de noordwestelijke verhoogde woonplaats gezet. In boring 149, die
het meest centraal op de woonplaats staat, bevindt de top van de getijdenafzettingen zich op 2,6 m
-Mv (2,26 m -NAP). Tussen 1,68 en 2,6 m -Mv (1,34 en 2,26 m -NAP) ligt een blauwgrijze tot grijs-
bruine kleilaag (matig siltig, matig slap tot stevig, zwak tot matig humeus, met plantenresten), wat
is geïnterpreteerd als de natuurlijke vulling van een sloot of geul. Dit wordt ondersteund door de
kaart van Schotanus en Eekhoff, waar ongeveer ter hoogte van deze boring een sloot staat aan-
gegeven. Het is niet uitgesloten dat deze sloot uit de (Late) Middeleeuwen stamt. Tussen 0,8 en
1,68 m -Mv ligt een lichtgrijze kleilaag (sterk siltig, stevig). Het betreft waarschijnlijk een ‘schone’
dempings- of ophogingslaag die waarschijnlijk dateert na 1851. Tussen 0,4 en 0,8 m -Mv (0,06 en
0,46 m -NAP) ligt een lichtbruingrijze kleilaag (sterk siltig, zwak humeus, stevig) met baksteen-
puin en houtskool. Dit is een archeologische laag die eveneens waarschijnlijk na 1851 dateert. Het
betreft waarschijnlijk gedempt bewonings- en/of afbraakmateriaal van een vorige fase van de boer-
derij. Deze laag wordt afgedekt door een 0,4 m dikke bouwvoor (bruingrijze, sterk siltige, matig
humeuze, matig stevige klei). Het boorpunt is op figuur 6 groen en blauw gekleurd. In boring 146,
die langs de westgrens van de noordwestelijke woonplaats is gezet, bevindt de top van de getij-
denafzettingen zich op 0,48 m -Mv (0,39 m -NAP). Tussen 0,22 en 0,48 m -Mv (0,13 en 0,39 m
-NAP) ligt een lichtbruingrijze kleilaag (sterk siltig, zwak humeus, matig stevig) met baksteenpuin
en houtskool. Dit is ofwel een archeologische laag of een oude bouwvoor. Deze laag wordt afge-
dekt door een 0,22 m dikke bouwvoor (bruingrijze, sterk siltige, matig humeuze, matig stevige klei).
Aangezien in de boringen 145 en 147 een soortgelijke kleilaag voorkomt onder de huidige bouw-
voor (echter zonder archeologische indicatoren), betreft het waarschijnlijk een oude bouwvoor. De
boringen 146 en 149 hebben dus alleen secundaire aanwijzingen voor een verhoogde woonplaats
opgeleverd. Aangezien op de woonplaats geen aardewerkscherven zijn gevonden, kan deze alleen
op basis van het aangetroffen baksteenpuin en de slootvulling globaal in de Late Middeleeuwen
en/of Nieuwe tijd worden gedateerd.
Boring 128 is op het hoogste deel van de zuidelijke verhoogde woonplaats gezet. In deze boring
bevindt de top van de getijdenafzettingen zich op 0,53 m -Mv (0,04 m +NAP). Tussen 0,15 en 0,53 m
-Mv (0,42 en 0,04 m +NAP) ligt een bruingrijze kleilaag (sterk siltig, matig humeus, stevig) met bak-
steenpuin en houtskool, die is geïnterpreteerd als een archeologische laag. Het betreft een bewonings
– en ophogingslaag. De bovenste 0,15 m van de archeologische laag is verstoord, het betreft de hui-
dige bouwvoor (grijsbruine, sterk siltige, matig humeuze, matig stevige klei met baksteenpuin en houts-
kool). Boring 128 heeft dus aanwijzingen voor een verhoogde woonplaats opgeleverd. De vindplaats
heeft waarschijnlijk een matige kwaliteit op basis van een naar verwachting matige gaafheid en een
goede conservering. Aangezien op de woonplaats geen aardewerkscherven zijn gevonden, kan deze
alleen op basis van het aangetroffen baksteenpuin globaal in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd
worden gedateerd. Het boorpunt heeft daarom op fi guur 6 een groene en blauwe kleur.
Stateterrein uit de Nieuwe tijd
In het oosten van catalogusnummer 68 is met een gele omlijning en arcering een 15e eeuws state-
terrein aangegeven. De begrenzing is voornamelijk gebaseerd op de huidige topografie en de
kadastrale minuut uit 1821-1822. Ook de AMK-begrenzing, eerder uitgevoerd bureauonderzoek
(zie Veenstra, 2007), het AHN en het onderhavige booronderzoek zijn gebruikt bij het bepalen van
-
RAAP-RAPPORT 1967
Archeologisch onderzoek op acht locaties in de gemeente Littenseradiel
Een inventariserend veldonderzoek ten behoeve van de verdiepingsslag FAMKE.
33
de begrenzing. Aan de west-, noord- en oostzijde van het stateterrein zijn de binnengracht, de singel
en de buitengracht nog steeds aanwezig. Aan de zuidzijde ontbreekt de singel en de buitengracht.
Het is onduidelijk of de huidige sloot langs de zuidzijde relatief recent is of een opvolger van de voor-
malige binnengracht en of de singel hier oorspronkelijk heeft doorgelopen. De basis van de poort, de
oprijlaan en mogelijk een deel van het stategebouw zijn bewaard gebleven, het later gebouwde boer-
derijgedeelte is recentelijk gesloopt. Op het AHN is te zien dat het huidige boerderijerf in de weste-
lijke helft van het stateterrein hoger ligt dan de omgeving, wat wijst op opzettelijke ophoging. Op dit
deel hebben de gebouwen gestaan, die deel uit maakten van de state. De oostelijke helft ligt even
hoog als de omgeving. Waarschijnlijk is dit de tuin of boomgaard geweest. Beide helften worden
gescheiden door een vrijwel geheel gedempte en/of verlande sloot. Op de kadastrale minuut uit
1821-1822 bestaat de huidige sloot niet, maar wordt circa 14 m ten oosten ervan wel een sloot aan-
gegeven. Mogelijk was de statetuin dus 14 m smaller dan het nu lijkt.
De boringen 117 t/m 122 zijn op het stateterrein gezet. In de boringen 119 en 121, die op het hoogste
gedeelte van de westelijke helft zijn gezet, is op een pakket kleiafzettingen (getijdenafzettingen) een
archeologische laag aangetroffen. Deze 0,97 tot 1,4 m dikke laag bevindt zich tussen 0,25 en 1,72
m -Mv (0,86 m +NAP en 0,92 m -NAP) en bestaat uit grijsbruine tot lichtbruingrijze klei (sterk siltig,
matig stevig tot stevig). In boring 121 is in de archeologische laag baksteenpuin, houtskool, ver-
brande klei en fosfaat gevonden. Het betreft een bewonings – en ophogingslaag en de onderste 0,32
m van de archeologische laag is waarschijnlijk de vulling van een archeologisch spoor. In boring 119
is de archeologische laag veel ‘schoner’ (niet humeus en geen verbrande klei en fosfaat), waardoor
deze wordt geïnterpreteerd als een ophogingslaag. De bovenste 0,25 tot 0,75 m van de archeologi-
sche laag is verstoord, het betreft de huidige bouwvoor/verstoorde toplaag (bruingrijze, sterk siltige,
matig humeuze, matig stevige klei met baksteenpuin en houtskool). Aangezien geen aardewerk-
scherven zijn gevonden, kan de archeologische laag slechts globaal worden gedateerd in de Late
Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd. Daarom zijn de boringen 119 en 121 op figuur 6 met een groen
en blauw gekleurde boorpunt aangegeven. Aangenomen mag worden dat de westelijke, hoger gele-
gen helft van het stateterrein een verhoogde woonplaats is.
In de boringen 117, 118 en 120 is op de getijdenafzettingen tussen 0,35 en 1,82 m -Mv (0,02 en
1,49 m -NAP) een pakket met lichtgrijze tot bruingrijze kleilagen (matig tot sterk siltig, vaak zwak
humeus, matig slap tot stevig) met verbrande klei, baksteenpuin, houtskool en soms onverbrand
bot of fosfaat aangetroffen. Het pakket wordt afgedekt door een 0,35 tot 0,63 m dikke bouwvoor/
verstoorde toplaag (lichtbruingrijze tot bruingrijze, sterk siltige, zwak tot matig humeuze, matig
stevige klei, soms met baksteenpuin). Aangezien geen aardewerkscherven zijn gevonden, kan dit
pakket slechts globaal worden gedateerd in de Late Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd. Het gaat
hier waarschijnlijk om vergraven grond en om dempingen van archeologische sporen met deels
‘schone’ en deels ‘vuile’ grond. Te denken is aan activiteiten die te maken hebben met de aanleg
van de gracht of andere sloten, de demping van sloten, de bouw en afbraak van gebouwen (stins?)
en de aanleg van het stateterrein. Overal binnen de omgrachting kunnen daarom archeologische