Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen,...

22
Antwoorden 2/3 havo Grammatica woordsoorten

Transcript of Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen,...

Page 1: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

Antwoorden 2/3 havo

Grammatica woordsoorten

Page 2: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

2

Deel 1

H.1 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

Alpen - zn

binnenkort - bw

blijven - ww

de - blw

door - vz

etentje - zn

gedurende - vz

gezellige - bn

hier - bw

koperen - bn

Stijn - zn

naar - vz

vliegen - ww / zn (meerv)

wie - vr.vnw

zulke - aanw.vnw

Opdracht 2

1 De - blw

Donau - zn

stroomt - ww

het - blw

mooie - bn

Boedapest - zn

Hongarije - zn

2 Het - blw

IJzeren - bn

Gordijn - zn

deelde - ww

Europa - zn

Een - olw

rijk - bn

arm - bn

deel - zn

3 plastic - bn

jas - zn

liepen - ww

verregende - bn

de - blw

stad - zn

4 Zou - ww

Italiaanse - bn

vulkaan - zn

Etna - zn

actief - bn

worden - ww

5 een - olw

glazen - bn

woont - ww

Page 3: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

3

moet - ww

stenen - zn

gooien - ww

Opdracht 3

1 Het - lidwoord

een - geen lidwoord

2 het - geen lidwoord

een - geen lidwoord

3 Het - lidwoord

het - geen lidwoord

4 het - geen lidwoord

het - lidwoord

het - geen lidwoord

5 Het - geen lidwoord

een - geen lidwoord

Opdracht 4

1 Wat - vr.vnw

zulke - aanw.vnw

eigenlijk - bw

aan - vz

die - aanw.vnw

2 Tijdens - vz

zo’n - aanw.vnw

nauwelijks - bw

3 Welke - vr.vnw

wie - vr.vnw

dat - aanw.vnw

van - vz

4 Over - vz

dergelijk - aanw.vnw

helaas - bw

5 Deze - aanw.vnw

zojuist - bw

wat voor - vr.vnw

dit - aanw.vnw

Opdracht 5

1 schijnt - zww

2 Heeft - hww

genomen - zww

3 bouwt - zww

4 kan - hww

wegen - zww

5 Zou - hww

willen - hww

uitleggen - zww

6 mag - hww

schijnen - zww

7 hebben - hww

bezocht - zww

8 Wil - hww

laten - hww

repareren - zww

9 heb - hww

Page 4: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

4

kunnen - hww

aanraden - zww

10 zou - hww

kunnen - hww

schijnen - zww

Opdracht 6

1 Wie - vr.vnw

wat - vr.vnw

3 Dit - aanw.vnw

inderdaad - bw

sinds - vz

5 christelijke - bn

6 Bijbel - zn

begint - zww

die - aanw.vnw

op - vz

Italiaans - zn

7 genoemd - zww

8 de - blw

vergelijk - zww

het - blw

9 beschouwd - zww

10 immers - bw

11 duidelijk - bw

genoemd - zww

naar - vz

belangrijk - bn

12 andere - bn

dat - aanw.vnw

13 Franse - bn

uit - vz

van - vz

H.2 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

Een hond en een gans uit China zijn beste vrienden geworden, toen de hond de vogel

had gered na een botsing met een auto. De eigenaar van de hond zag (1) hem de gans

weg dragen. ‘Ik dacht dat (2) hij de gans zou opeten of zo, maar (3) hij droeg de

gewonde vogel naar de boerderij, legde (4) hem neer en begon (5) zijn wonden te

likken. Sindsdien zijn (6) ze onafscheidelijk,’ zegt de eigenaar. ‘De gans eet nu uit de

kom van de hond en (7) hij slaapt zelfs in (8) zijn hok.’

Opdracht 2

Bijvoorbeeld (er zijn meer mogelijkheden):

1 Hé Bob, waar heeft je / jouw (pers.vnw) zus haar (bez.vnw) kappersopleiding

gevolgd?

2 Omdat zijn (bez.vnw) huis al erg oud is, moet Tarik het (pers.vnw) laten

restaureren.

3 Als je / u (pers.vnw) lijdt aan Urbach-Wiethe, voelen je / uw (bez.vnw) hersens

geen angst.

4 Een hond likt zijn (bez.vnw) baas, omdat hij (pers.vnw) zo zijn (bez.vnw)

onderdanigheid toont.

Page 5: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

5

5 Mijn / Jouw / Zijn / Haar / Onze / Jullie / Hun (bez.vnw) oude guldens zijn

omgesmolten en daarna zijn ze (pers.vnw) verkocht.

6 Een kunstenaar wordt met zijn (bez.vnw) werk nooit zo rijk als zijn (bez.vnw)

klanten.

Opdracht 3

1 Jij - pers.vnw

jouw - bez.vnw

hem - pers.vnw

2 ik - pers.vnw

uw - bez.vnw

ze - pers.vnw

mijn - bez.vnw

3 Onze - bez.vnw

we - pers.vnw

4 zijn - bez.vnw

hij - pers.vnw

het - pers.vnw

5 zij - pers.vnw

hen - pers.vnw

we - pers.vnw

6 u - pers.vnw

me - pers.vnw

ik - pers.vnw

Opdracht 4

1 je - pers.vnw

hun - pers.vnw

hun - bez.vnw

2 Jullie - pers.vnw

jullie - pers.vnw

3 Je - pers.vnw

je - bez.vnw

hun - bez.vnw

4 ik - pers.vnw

haar - pers.vnw

haar - bez.vnw

5 je - pers.vnw

ons - pers.vnw

ons - bez.vnw

6 jullie - pers.vnw

je - bez.vnw

haar - pers.vnw

7 Ons - bez.vnw

ons - pers.vnw

8 jullie - bez.vnw

ons - pers.vnw

ons - bez.vnw

Opdracht 5

1 is - hww

vermoedelijk - bw

afgeleid - zww

2 Dat - aanw.vnw

zie - zww

Page 6: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

6

3 menigeen - onbep.vnw (zie hoofdstuk 5)

4 Dit - aanw.vnw

aan - vz

5 hun - bez.vnw

naar - vz

6 de - blw

7 vormen - zn

kun - hww

jij - pers.vnw

Romeinse - bn

Mars - zn

herkennen - zww

8 het - blw

hij - pers.vnw

9 die - aanw.vnw

is - kww

iets - onbepaald voornaamwoord (zie hoofdstuk 5)

herkenbaar - bn

10 Een - olw

bijzondere - bn

is - kww

carnaval - zn

11 wordt - hww

gevierd - zww

met - vz

verklede - bn

H.3 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

1 a uitgevonden - zww

b worden - kww

c bedreigd - zww

d zijn - kww

e rijden - zww

f steken - zww

g blijven - kww

h geproduceerd - zww

2 A hulpwerkwoord

Opdracht 2

1 kunnen - hww

geleiden - zww

2 moet - hww

bevatten - zww

3 Wil - hww

gaan - hww

studeren - zww

4 heeft - hww

kunnen - hww

verwerken - zww

5 nestelt - zww

6 ligt - hww

lezen - zww

Page 7: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

7

7 zou - hww

kunnen - hww

uitroeien - zww

8 kunnen - hww

vaststellen - zww

9 promoveerde - zww

Opdracht 3

1 moeten - hww

worden - kww

2 schijnen - hww

blijven - kww

3 blijkt - hww

zijn - kww

4 zal - hww

blijven - kww

5 is - kww

6 zou - hww

blijken - kww

7 schijnt - hww

zijn - kww

8 moet - hww

zijn - kww

9 lijkt - kww

Opdracht 4

1 kunnen - hww

verleiden - zww

2 woonden - zww

3 blijken - hww

hebben - zww

4 zouden - hww

mogen - hww

worden - kww

5 markeren - zww

6 waren - hww

verkopen - zww

7 wordt - hww

vertaald - zww

8 zou - hww

gemaakt - zww

hebben - hww

9 bleek - hww

zijn - kww

Opdracht 5

1 Die - aanw.vnw

ons - pers.vnw

zijn - bez.vnw

jou - pers.vnw

2 Wie - vr.vnw

hen - pers.vnw

dit - aanw.vnw

3 Het - pers.vnw

hem - pers.vnw

zijn - bez.vnw

Page 8: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

8

zulke - aanw.vnw

4 Dergelijke - aanw.vnw

we - pers.vnw

ons - bez.vnw

5 je - pers.vnw

haar - pers.vnw

haar - bez.vnw

6 ze - pers.vnw

zo’n - aanw.vnw

7 U - pers.vnw

wat - vr.vnw

uw - bez.vnw

8 Ik - pers.vnw

deze - aanw.vnw

jullie - bez.vnw

9 Wij - pers.vnw

jouw - bez.vnw

dat - aanw.vnw

je - pers.vnw

Opdracht 6

1 zondag - zn

2 Dat - aanw.vnw

zie - zww

het - blw

Duitse - bn

3 Frans - zn

herken - zww

snelle - bn

4 bij - vz

zijn - bez.vnw

deze - aanw.vnw

5 ons - bez.vnw

is - hww

afgeleid - zww

6 kan - hww

nog - bw

herkennen - zww

7 Hij - pers.vnw

was - kww

8 zaten - zww

9 Die - aanw.vnw

overdag - bw

over - vz

10 Daar - bw

gingen - hww

verzamelen - zww

11 ze - pers.vnw

12 tegen - vz

heug - zn

ontleend - zww

Page 9: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

9

H.4 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

1 de twaalf woorden uit de tekst die een hoeveelheid (jaren, keren, meters, mensen)

aangeven: vet

2 de vijf woorden uit de tekst die een volgorde, een plaats in een rij/reeks, aangeven:

onderstreept

Franz Krienbühl (1929-2002) was een Zwitserse schaatser. Hij deed negen keer mee

aan het EK Allround en zeven keer aan de WK. Meestal eindigde hij op een van de

laatste plaatsen, maar hij kwalificeerde zich toch enkele keren voor de vierde afstand,

de 10.000 meter. Eén keer eindigde hij zelfs als achtste. In 1984 pakte hij zijn

veertiende Zwitserse titel. Hij was toen 55 jaar.

Krienbühl was de eerste schaatser die in een strak, aerodynamisch schaatspak reed.

Aanvankelijk moesten maar weinig schaatsers daar iets van hebben, maar twee jaar

later droeg vrijwel iedereen het pak. Franz Krienbühl had veel fans onder het

Nederlandse publiek.

Opdracht 2

1 enkele - onbep.hoofdtelw

eerste - bep.rangtelw

2 hoeveelste - onbep.rangtelw

3 één - bep.hoofdtelw

middelste - onbep.rangtelw

4 zoveelste - onbep.rangtelw

laatste - onbep.rangtelw

5 wat - onbep.hoofdtelw

twee - bep.hoofdtelw

Opdracht 3

achtduizend - bep.hoofdtelw

vijftig - bep.hoofdtelw

eerste - bep.rangtelw

1859 - bep.hoofdtelw

enkele - onbep.hoofdtelw

twee - bep.hoofdtelw

vier - bep.hoofdtelw

Veel - onbep.hoofdtelw

1880 - bep.hoofdtelw

zoveelste - onbep.rangtelw

Enige - onbep.hoofdtelw

tientallen - onbep.hoofdtelw

1910 - bep.hoofdtelw

zevenhonderd - bep.hoofdtelw

laatste - onbep.rangtelw

drie - bep.hoofdtelw

1943 - bep.hoofdtelw

één - bep.hoofdtelw

Opdracht 4

Bijvoorbeeld (er zijn meer mogelijkheden):

1 In 2010 (bep.hoofdtelw) kwamen er maar weinig (onbep.hoofdtelw) mensen

naar dit evenement.

2 Zou Sven Kramer volgend jaar de vijf (bep.hoofdtelw) kilometer winnen?

Page 10: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

10

3 Langs de vele (onbep.hoofdtelw) kraampjes liepen enkele (onbep.hoofdtelw)

toeristen.

4 Hoeveel (onbep.hoofdtelw) geld verdienden jullie in het eerste (bep.rangtelw) /

laatste (onbep.rangtelw) jaar bij AH?

5 Jet kon met drie (bep.hoofdtelw) jaar al enige (bep.hoofdtelw) letters van het

alfabet opzeggen.

Opdracht 5

Bijvoorbeeld (er zijn vele mogelijkheden):

1 vz – bep.hoofdtelw – hww – aanw.vnw – bep.hoofdtelw – zn – zww – vz – zn – vz –

blw – zn.

In 2001 werden deze twee schaatsers uitgeroepen tot sporter van het jaar.

2 hww – bez.vnw – bn – zn – bw – bez.vnw – bep.rangtelw – zn – zww? (vraagzin)

Heeft jouw oudste zus gisteren haar eerste kindje gekregen?

3 zn – vz – bw – kww – bw – bep.hoofdtelw – zn – bn – vz – zn.

Jan van hiernaast is al drie jaar smoorverliefd op Jo-Anne.

4 bez.vnw – bw – bn – zn – hww – pers.vnw – bw – bw – onbep.hoofdtelw – zn – zww.

Ons goed verzorgde werkstuk zal ons waarschijnlijk wel veel studiepunten opleveren.

5 aanw.vnw – zn – zww – bw – onbep.hoofdtelw – zn – vz – bez.vnw – bn – zn.

Die studenten hebben helaas weinig geld voor hun dagelijkse boodschappen.

Opdracht 6

1 Word - kww

2 hebben - hww

bemest - zww

3 schijnen - hww

gedood - zww

worden - hww

4 gebeuren - zww

5 blijken - hww

hebben - zww

6 is - kww

7 wordt - hww

gerecycled - zww

Opdracht 7

1 vierde - bep.rangtelw

hebben - hww

we - pers.vnw

voor - vz

2 De - blw

nog - bw

4 Noorse - bn

5 Deze - aanw.vnw

Engels - zn

6 Wat voor - vr.vnw

was - kww

7 sterk - bn

8 bleek - kww

opvoedbaar - bn

9 Daarom - bw

werd - hww

grootgebracht - zww

twee - bep.hoofdtelw

10 Hij - pers.vnw

veel - onbep.hoofdtelw

Page 11: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

11

enkele - onbep.hoofdtelw

11 Een - bep.hoofdtelw

Mjöllnir - zn

magische - bn

door - vz

12 zijn - bez.vnw

zo’n - aanw.vnw

13 Die - aanw.vnw

was - kww

het - blw

14 Het - pers.vnw

15 van - vz

afkomstig - bn

H.5 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

1 Bijwoorden geven antwoord op vragen als waar?, wanneer?, hoe?, waarom?,

waardoor?, waarheen?, waarlangs?, waarover?

2 a Waarom, telkens

b Hier, binnenkort

c ooit

d zeker

e Vaak

3 b bijzonder

d enorm

e zeer

Opdracht 2

1 Morgen, buiten

2 chic, onmogelijk

3 enthousiast, kort

4 ontzettend, vrijwel

5 bijzonder, spannend

6 Wanneer, fraai

7 warrig, volstrekt

8 Laatst, zeer

9 te, laat

10 gisteren, zeker

Opdracht 3

1 (een) zekere

2 wat

3 het, iedereen

4 Menigeen, niets

5 het, je, alles

6 men

7 het, iets

Opdracht 4

1 welke - vr.vnw

die - aanw.vnw

jullie - pers.vnw

iets - onbep. vnw

Page 12: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

12

2 iemand - onbep.vnw

me - pers.vnw

wat - onbep.vnw

Ik - pers.vnw

alles - onbep.vnw

deze - aanw.vnw

3 Dat - aanw.vnw

niets - onbep.vnw

mijn - bez.vnw

zo’n - aanw.vnw

je - pers.vnw

4 Wat - vr.vnw

je - onbep.vnw

je - bez.vnw

het - onbep.vnw

5 Het - pers.vnw

iedereen - onbep.vnw

zijn - bez.vnw

onze - bez.vnw

Opdracht 5

1 De - blw

Scandinavische - bn

2 is - kww

bijzonder - bw

3 Men - onbep.vnw

ze - pers.vnw

4 kan - hww

iedereen - onbep.vnw

herkennen - zww

5 zeer - bw

haar - bez.vnw

twee - bep.hoofdtelw

6 Die - aanw.vnw

magie - zn

7 ene - bep.hoofdtelw

zwart - bn

8 iets - onbep.vnw

je - onbep.vnw / (pers.vnw)

aan - vz

9 ook - bw

heel - bw

serieuze - bn

namelijk - bw

10 Freya - zn

11 is - kww

voor - vz

12 ons - bez.vnw

vrijen - zww

dat - aanw.vnw

deze - aanw.vnw

Page 13: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

13

H.6 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

1 Ik - pers.vnw

uw - bez.vnw

haar - pers.vnw

ze - pers.vnw

u - pers.vnw

mijn - bez.vnw

2 We - pers.vnw

ons - bez.vnw

het - pers.vnw

3 jij - pers.vnw

je - pers.vnw

je - bez.vnw

haar - bez.vnw

4 je - pers.vnw

me - pers.vnw

jullie - bez.vnw

5 zijn - bez.vnw

hij - pers.vnw

hem - pers.vnw

6 Onze - bez.vnw

ze - pers.vnw

hun - bez.vnw

7 Het - pers.vnw

jullie - pers.vnw

mij - pers.vnw

Opdracht 2

1 Met rekenen vergis ik me eigenlijk nooit.

2 Hoe lang kennen jullie elkaar eigenlijk al?

3 Op zijn vijfde heeft Remco zichzelf schaatsen geleerd.

4 Wij vragen ons al jaren af, wie de dader is.

5 Zo’n luxe bootreis sta ik mezelf absoluut niet toe.

6 Schamen jullie je niet voor je onfatsoenlijke gedrag?

7 Herinnert u zich die aanslag op Koninginnedag nog?

8 Het faillissement van ons familiebedrijf hebben we ons erg aangetrokken.

9 Zij gunnen elkaar het licht in de ogen niet.

10 Ik wil mezelf niet voor de gek houden door te geloven dat het met mijn vriendin nog

weer goed komt.

Opdracht 3

1 je - pers.vnw

haar - pers.vnw

je - pers.vnw

je - wed.vnw

je - bez.vnw

2 ons - bez.vnw

wij - pers.vnw

ons - wed.vnw

3 me - wed.vnw

me - pers.vnw

4 haar - bez.vnw

haar - pers.vnw

Page 14: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

14

haar - bez.vnw

5 jullie - pers.vnw

jullie - bez.vnw

jullie - pers.vnw

jullie - bez.vnw

6 hun - bez.vnw

hun - pers.vnw

7 Je - pers.vnw

je - wed.vnw

je - bez.vnw

ons - pers.vnw

8 jullie - bez.vnw

we - pers.vnw

ons - wed.vnw

9 ons - bez.vnw

je - pers.vnw

je - wed.vnw

je - bez.vnw

10 me - pers.vnw

ik - pers.vnw

me - wed.vnw

Opdracht 4

Mystery

Is goed in de zin ‘Deze schrijver schrijft erg goed’

een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord?

1. In het Engels kun je de zin vertalen met This author writes

very well en well is een bijwoord, want het bijvoeglijk

naamwoord is good.

2. Van het woord goed kun je een vergrotende trap maken

(beter), net zoals bij andere bijvoeglijke naamwoorden.

3. Het woord goed kun je uitbreiden met een versterkend

voorvoegsel als super- (supergoed).

4. In plaats van het woord goed kun je veel andere woorden

invullen die allemaal als bijvoeglijk naamwoord in het

woordenboek staan (mooi, slecht, spannend).

5. Goed geeft een eigenschap aan.

6. Erg is een bijwoord dat vaak voor een bijvoeglijk

naamwoord staat: erg ziek, erg moeilijk, erg ver.

7. Het woord goed zegt iets over deze schrijver, dus het is

bijvoeglijk.

8. De zin zou naar het Frans vertaald kunnen worden met Cet

écrivain écrit très bien en niet met … très bon. Op die plaats

hoort dus een bijwoord.

9. Goed is een antwoord op een van de vragen Wanneer,

waar, waarom, hoe.

10. Van het woord goed kun je een overtreffende trap maken,

het best. Dat kan alleen maar bij een bijvoeglijk

naamwoord.

Page 15: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

15

11. Het woord goed is subjectief: het is alleen maar een

mening; iedereen heeft er een ander beeld bij.

12. Het woord goed kan in deze zin niet verbogen worden tot

goede, dus het is geen bijvoeglijk naamwoord.

13. Je kunt in deze zin erg goed weglaten. Dat kan alleen met

bijwoordelijke bepalingen.

14. Uit het bestaan van het woord goedheid blijkt dat goed een

bijvoeglijk naamwoord is: alleen bijvoeglijke naamwoorden

kunnen aangevuld worden met -heid (aardigheid, boosheid,

schoonheid, vriendelijkheid)

15. Het woord goed kun je ook gebruiken vóór een zelfstandig

naamwoord (een goed boek).

16. Goed is een kort woord, net als veel andere bijwoorden:

heel, nogal, te, zeer.

17. In plaats van goed kun je hier ook invullen graag of vaak.

En graag en vaak kunnen alleen maar bijwoord zijn.

18. Het woord goed zegt hier iets van het werkwoord schrijft;

daarom is het hier bijwoordelijk gebruikt.

19. In plaats van erg goed kun je ook bijwoorden invullen als

altijd, dagelijks, vaak.

20. Goed geeft een graad aan, net als de bijwoorden erg, nogal,

ontzettend, te, zeer.

21. Dit is een zin uit de spreektaal, en dus is de benoeming

lastig.

Het gaat erom dat je inziet dat voor de beide keuzes iets te zeggen valt.

• Bewering 1 wijst op bijwoord.

• Bewering 2 wijst op bijvoeglijk naamwoord.

• Een versterking kun je makkelijker maken bij een echt bijvoeglijk naamwoord (een

supermooi (bn) meisje (zn); een supergezellig (bn) feest (zn); de jongen (zn) was

superblij (bn) met zijn cadeau) dan bij een echt bijwoord (*superimmers,

*supergisteren, *supertoch). Bewering 3 wijst dus op bijvoeglijk naamwoord.

• Dat geldt ook voor bewering 4 en 5 (De steen is hard (bn)). Hoewel, een eigenschap

kan ook bij een werkwoord horen: Hij rijdt (ww) altijd hard.

• Ook bewering 6 wijst op bijvoeglijk naamwoord.

• Bewering 7 klopt misschien niet. Zegt ‘goed’ iets over ‘deze schrijver’ of over het

werkwoord ‘schrijven’?

• Bewering 8 lijkt op bewering 1. In het Engels en het Frans kun je vaak aan de vorm

van een woord zien of het bijvoeglijk naamwoord is of bijwoord. In het Nederlands

zie je dat niet.

• Bewering 9 wijst erop dat ‘goed’ en bijwoord is, …

• bewering 10 echter wijst weer op bijvoeglijk naamwoord.

• Bewering 11 zegt op het eerste gezicht niet zoveel, maar wel als je bedenkt dat

mensen vaak van mening verschillen over bijvoeglijke naamwoorden. Wat de een

‘mooi’ vindt, kan de ander wel ‘lelijk’ vinden.

• Bewering 12 is geen goed argument. Ook als een woord overduidelijk bijvoeglijk

naamwoord is, kun je het lang niet altijd verbuigen door er een -e achter te plaatsen.

Kijk maar:

− Ik heb een goed (bn) rapport.

− Ik heb een (*) goede rapport. (Kan niet).

− Jezus was goed (bn) voor zijn medemensen.

Page 16: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

16

− Jezus was (*) goede voor zijn medemensen. (Kan niet)

• Bewering 13 wijst er weer op dat ‘(erg) goed’ een bijwoord is, maar …

• bewering 14 wijst weer op bijvoeglijk naamwoord. Bij echte bijwoorden kun je geen -

heid toevoegen: *immersheid, *namelijkheid.

• Bewering 15 pleit voor bijvoeglijk naamwoord.

• Bewering 16 zegt niets: er zijn genoeg korte bijvoeglijke naamwoorden (blij, dom,

gek, kort, lang, mooi, rijk) en er zijn ook lange bijwoorden (overmorgen, tamelijk,

ontiegelijk, waarschijnlijk).

• Bewering 17 pleit weer voor bijwoord.

• Dat geldt ook voor bewering 18, die aansluit bij bewering 1 en 8.

• Bewering 19 lijkt op bewering 17. Ook deze bewering wijst richting bijwoord …

• evenals bewering 20.

• Bewering 21 is onzin. Ook zinnen uit de spreektaal kun je gewoon ontleden; die zijn

niet principieel anders dan geschreven zinnen.

Wat is nu het goede antwoord? Eigenlijk is niet er slechts één antwoord goed. We

hebben afgesproken dat we ‘goed’ in ‘Deze schrijver schrijft erg goed’ een bijwoord

noemen, omdat ‘goed’ hier bij een werkwoord (schrijft) hoort. In het Engels en het Frans

zie je dat nog aan de vorm, in het Nederlands niet.

Als ‘goed’ bij een zelfstandig naamwoord had gehoord, hadden we het als bijvoeglijk

naamwoord benoemd.

Dat verschil komt bij meer woorden voor. Kijk maar:

- De ramp (zn) was vreselijk (bn) voor de slachtoffers.

- Ik vind Harry Potter een vreselijk (bw) eigenwijs (bn) mannetje.

In de eerste zijn is ‘vreselijk’ een bijvoeglijk naamwoord, omdat het iets zegt over een

zelfstandig naamwoord (ramp), in de tweede zin is ‘vreselijk’ een versterking bij een

bijvoeglijk naamwoord (en obwb) en daarom benomen we het daar als bijwoord.

Opdracht 5

1 Welke - vr.vnw

vroeger - bw

laatste - onbep.rangtelw

3 volgt - zww

4 het - blw

je - onbep.vnw / (pers.vnw)

dat - aanw.vnw

5 Vergelijk - zww

6 Zuid-Europese - bn

de - blw

7 volgens - vz

zevende - bep.rangtelw

8 Saturnus - zn

9 kun - hww

je - wed.vnw

10 verwijst - zww

een - olw

traagste - bn

11 Hij - pers.vnw

tien - bep.hoofdtelw

12 Men - onbep.vnw

ondermaanse - zn

13 onder - vz

14 Die - aanw.vnw

zouden - hww

melancholisch - bn

Page 17: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

17

zijn - kww

15 ze - pers.vnw

zich - wed.vnw

erg - bw

hun - bez.vnw

meestal - bw

16 wordt - hww

vaak - bw

zijn - bez.vnw

Deel 2 H.1 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

1 Eileen heeft haar kleine zusje beloofd dat ze straks een ijsje krijgt.

2 Kunnen jullie je indenken dat zo’n topkeeper zomaar zijn baan opzegt?

3 Schamen die jongens zich niet voor hun onfatsoenlijke gedrag?

4 Ik mag van mijn ouders niet roken, omdat het ongezond is.

5 Die twee hartsvriendinnen willen per se bij elkaar in de klas zitten.

Opdracht 2

1 zich - wed.vnw

hij - pers.vnw

2 wij - pers.vnw

elkaar - wedig.vnw

u - pers.vnw

mij - pers.vnw

uw - bez.vnw

3 jouw - bez.vnw

zijn - bez.vnw

mijn - bez.vnw

ik - pers.vnw

4 We - pers.vnw

jij - pers.vnw

jezelf - wed.vnw

5 jou - pers.vnw

z’n - bez.vnw

d’r - bez.vnw

Opdracht 3

1 je - pers.vnw

je - wed.vnw

je - bez.vnw

zijn - bez.vnw

2 we - pers.vnw

haar - pers.vnw

haar - bez.vnw

ze - pers.vnw

ons - pers.vnw

3 hen - pers.vnw

jullie - bez.vnw

4 Wij - pers.vnw

Page 18: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

18

ons - wed.vnw

ons - bez.vnw

5 Je - bez.vnw

het - pers.vnw

jullie - pers.vnw

elkaar - wedig.vnw

hun - bez.vnw

Opdracht 4

1 mijn - bez.vnw

ik - pers.vnw

het - pers.vnw

2 je - pers.vnw

je - bez.vnw

je - pers.vnw

jezelf - wed.vnw

het - pers.vnw

3 We - pers.vnw

ons - wed.vnw

jullie - pers.vnw

ons - bez.vnw

4 Jullie - bez.vnw

me - pers.vnw

ik - pers.vnw

me - wed.vnw

m’n - bez.vnw

5 Hun - bez.vnw

het - pers.vnw

het - pers.vnw

Opdracht 5

1 iedere - onbep.vnw

2 ons - pers.vnw

zijn - bez.vnw

uiterlijke - bn

3 Denk - zww

dat - aanw.vnw

4 veel - onbep.hoofdtelw

5 afkomstig - bn

uit - vz

6 gebruikt - zww

men - onbep.vnw

het - blw

7 heel - bw

bekende - bn

zijn - kww

8 Over - vz

het - onbep.vnw

deze - aanw.vnw

laatste - onbep.rangtelw

Page 19: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

19

H.2 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

1 Omdat, Daar, Aangezien

2 want

3 totdat, voordat, toen

4 Zodra, Toen, Als, Wanneer, Nadat

5 Of, dat

6 Hoewel, Ofschoon

Opdracht 2

1 dat , tenzij

2 maar

3 Toen, dat

4 of, als

5 en, dus

6 Zodra, of, want

Opdracht 3

1 welke - vr.vnw

wanneer - vgw

2 waarom - bw

waar - bw

3 Doordat - vgw

wat - (betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (datgene wat); dat

wordt in hoofdstuk 4 besproken)

4 over - vz

voordat - vgw

5 of - vgw

wie - vr.vnw

6 Zodra - vgw

dat - vgw

Opdracht 4

1 Het - blw

is - kww

2 logisch - bn

want - vgw

je - onbep.vnw

om - vz

een - bep.hoofdtelw

3 voorspelt - zww

lang - bn

5 Als - vgw

dit - aanw.vnw

dat - aanw.vnw

6 brengt - zww

echter - bw

7 Vervolgens - bw

het - pers.vnw

je - bez.vnw

8 Waarom - bw

9 we - pers.vnw

tiende-eeuwse - bn

(10) Hij - pers.vnw

Page 20: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

20

was - kww

10 (11) zekere - onbep.vnw

hem - pers.vnw

en - vgw

zijn - bez.vnw

11 (12) Dunstan - zn

wie - vr.vnw

zich - wed.vnw

een - bep.hoofdtelw

dat - vgw

een - olw

zou - hww

waar - bw

aanwezig - bn

H.3 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

1 lijken – hww, lijden – zww

2 blijkt – hww, zijn – kww

3 is – kww

4 is – hww, gezegd – zww

5 draagt (bij) – zww

Opdracht 2

1 is – hww, geworden – kww, heeft – hww, opgevolgd – zww

2 had – zww, kon – hww, horen – zww

3 Heeft – hww, gevraagd – zww, knabbelde – zww

4 vroeg – zww, wilde – hww, passen – zww

5 Is – kww, weet – zww, heet – kww

Opdracht 3

1 willen – hww, krijgen – zww, moeten – hww, bespreken – zww, moet – hww, hebben –

zww

2 komt – hww, trainen – zww , moet – hww, verwachten – zww, staat – zww

3 zijn – kww, vertrekken – zww, moeten – hww, halen – zww

4 gebruikt – zww, kan – hww, worden – kww

5 was – kww, beloofde – zww, zou – hww, helpen – zww

6 uitkomt – zww, zouden – hww, bespreken – zww, behoort – zww

7 gaat – hww, aanpakken – zww, blijft – kww, gepubliceerd – zww, heeft – hww

8 veroorzaakt – zww, mag – hww, opleggen – zww, rijdt – zww

9 instortte – zww, staat – zww

10 wordt – kww, moet – hww , blijven – kww, bent – kww

Opdracht 4

1 Onder - vz

hun - bez.vnw

2 is - kww

zodat - vgw

deze - aanw.vnw

kunt - hww

aantreffen - zww

3 een - olw

4 buurt - zn

Page 21: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

21

wordt - hww

aangegeven - zww

dat - vgw

kwebbelende - bn

5 werd - hww

gezien - zww

6 Als - vgw

haar - bez.vnw

gaat - hww

voeden - zww

tegen - vz

opdat - vgw

zal - hww

uitbraken - zww

ze - pers.vnw

7 echter - bw

hen - pers.vnw

8 Daardoor - bw

9 –

10 Meestal - bw

die - aanw.vnw

11 zich - wed.vnw

12 sommige - onbep.hoofdtelw

13 zijn - bez.vnw

is - kww

niets - onbep.vnw

terwijl - vgw

kunt - hww

gaan - hww

jagen - zww

14 dat - vgw

veel - onbep.hoofdtelw

H.4 Grammatica woordsoorten

Opdracht 1

1 die → Onze hut

2 wie → De jongen

3 waarover → het boek

4 dat → het boekenpakket

5 wat → Alles

Opdracht 2

Let op: in de eerste druk wordt om veertien antwoorden gevraagd; dit moet dertien

zijn.

1 die → de vulpen

2 wie → uw roeipartner

3 wat → het spectaculairste

4 die → de opdracht

wat → de opdracht te maken die de lerares hun had gegeven

5 Wat → betr.vnw. m.i.a.

6 Wie → betr.vnw. m.i.a.

dat → een gezegde

7 dat → het middel

Page 22: Antwoorden - Broksmanna Nederlands...Opdracht 3 1 (een) zekere 2 wat 3 het, iedereen 4 Menigeen, niets 5 het, je, alles 6 men 7 het, iets Opdracht 4 1 welke - vr.vnw die - aanw.vnw

22

wat → betr.vnw. m.i.a.

8 die → de agent

9 wat → Alles

10 dat → het meisje

Opdracht 3

1 iemand - onbep.vnw

die - betr.vnw → de film

2 Men - onbep.vnw

wie - betr.vnw. m.i.a.

het - onbep.vnw

deze - aanw.vnw

3 Menigeen - onbep.vnw

iets - onbep.vnw

4 Ene - onbep.vnw

wat - betr.vnw → ons te betrekken bij drugssmokkel

zo’n - aanw.vnw

5 Wat - vr.vnw

zulke - aanw.vnw

iets - onbep.vnw

6 die - betr.vnw → de weg

7 (een) zekere - onbep.vnw

wat - vr.vnw

die - aanw.vnw

8 Wat - betr.vnw. m.i.a.

(je - onbep.vnw; ‘je’ kan hier beter als pers.vnw gezien worden)

dat - betr.vnw → ‘Wat (je zegt)’

(je - onbep.vnw; ‘je’ kan hier beter als pers.vnw gezien worden)

(zelf - aanw.vnw)

dat - betr.vnw → het jongetje uit klas 1

9 Dergelijke - aanw.vnw

niemand - onbep.vnw

10 die - aanw.vnw

wie - betr.vnw → de man