Antenne - deMens.nuOver de wisselwerking tussen geest, wil en lichaam is het laatste ... name...

40
ISSN 0772-6627 • Afgiftekantoor Brussel X Verantwoordelijke uitgever: Sonja Eggerickx Verschijnt driemaandelijks 2010 - 28 ste jaargang nr. 1 Antenne Het lijf als spreekstoel

Transcript of Antenne - deMens.nuOver de wisselwerking tussen geest, wil en lichaam is het laatste ... name...

ISSN

077

2-66

27 •

Afg

iftek

anto

or B

russ

el X

Vera

ntw

oord

elijk

e ui

tgev

er: S

onja

Egg

eric

kx

Vers

chijn

t dr

iem

aand

elijk

s

2010

- 2

8ste

jaar

gang

nr.

1A

nten

ne

Het lijf als spreekstoel

KernredactieFranky Bussche

Sonny Van de SteeneMarina Van Haeren

CoördinatorSonny Van de Steene

Lay-outGrafiekGroep

DE STANDPUNTEN WEERGEGEVEN IN DE BIJDRAGEN,VERTOLKEN ENKEL DE MENING VAN DE AUTEUR

EN ZIJN NIET NOODZAKELIJK DE VISIE VAN UVV.

AbonnementenAntenne wordt gratis verspreid

binnen de Vrijzinnige Gemeenschap

UNIE VRIJZINNIGE VERENIGINGEN vzw

Federaal Secretariaat

Brand Whitlocklaan 87

1200 Sint-Lambrechts-Woluwe

Tel. 02 / 735 81 92

Fax 02 / 735 81 66

E-mail: [email protected]

www.unievrijzinnigeverenigingen.be

Aan alle geadresseerden van dit tijdschrift vragen wij of de naam en het adres,

zoals afgedrukt op het etiket van de voorpagina, correct zijn.

Is dit niet zo, gelieve dan het Federaal Secretariaat schriftelijk of tele fonisch te verwittigen.

Reacties op dit nummer kan u steeds doormailen naar [email protected], deze worden,

na overleg en goedkeuring door de kernredactie, geplaatst op de website

bij de rubriek ‘Reacties’ van de desbetreffende Antenne.

Lid van de Unievan de Uitgevers van

de Periodieke Pers

CONFORM DE WET TOT BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER TEN

OPZICHTE VAN DE VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS (8 DECEMBER 1992)DELEN WIJ U MEE DAT EEN AANTAL VAN UW PERSOONSGEGEVENS OPGENOMEN WOR-DEN IN ONS ADRESSENBESTAND.UVV ZAL, ALS HOUDER VAN DIT BESTAND, UW GEGEVENS VERWERKEN IN HET KADER

VAN VOLGEND DOELEIND: VERSPREIDEN VAN PUBLICATIES EN INTERNE COMMUNICATIE.

OP SCHRIFTELIJK VERZOEK, GERICHT AAN MEVROUW MARINA VAN HAEREN, SECRE-TARIS-GENERAAL, BRAND WHITLOCKLAAN 87 TE 1200 SINT-LAM BRECHTS -WOLUWE, KAN U EEN OVERZICHT KRIJGEN VAN DE DOOR UVV OVER U OPGESLAGEN

PERSOONSGEGEVENS. ONJUISTE GEGEVENS VERBETEREN WIJ OP UW VERZOEK.

coverfoto: © Tania Joris

“Why should a man’s mind have been thrown

into such close, sad, sensational, inexplicable relations

with such a precarious object as his body?”

THOMAS HARDY

Wat is het lichaam?In de eerste plaats een woord. Soma in het Grieks, ‘vat’, ‘behui-zing’; of ‘physis’, wat is gegroeid, iets organisch.

De termen lichaam, lijf en lichamelijkheid verwijzen naar het fysi-sche aspect van het menselijk leven, dat door zijn eindigheid wordtgekenmerkt. De onvermijdelijke ervaring van het lichaam als eengeboren, levend, groeiend, binnen een context ontwikkelend, afta-kelend en stervend bestaan, maakt het tot een gevarieerde more-le problematiek. Doorheen de geschiedenis van de mensheid is hetlichaam en de lichamelijkheid vereerd, verheerlijkt en veracht.Eeuwenlang heerste het idee dat lichamelijkheid, genot en zinne-lijkheid louter problemen met zich meebrachten. De traditionelemonotheïstisch godsdiensten beschouwden het lichaam al van inoorsprong als besmet en belast, dat moet gereinigd en gegeseldworden. De klemtoon lag op de activiteit van ‘de ziel’ en debegrensdheid van het lichaam. Het lichaam als graf die de vrijevlucht van de geest stuit. Deze traditionele miskenning van hetlichaam kende een orgelpunt in het credo van Descartes: ‘Cogitoergo sum’ (‘Ik denk, dus ik ben’). Hiermee riep hij het abstractedenken uit als enig bestaanscriterium. Het bewustzijn staat enbestaat los van het lichaam. Heel langzaam verwordt het lichaamtot een voorwerp van zorg en beheersing om vervolgens als erva-ringsgegeven beschreven te worden. Momenteel wordt hetlichaam als een wetenschappelijk en technisch (re)produceerbaarobject beschouwd.

Nooit in de geschiedenis werd er zoveel aandacht besteed aan hetlichaam en lichamelijkheid als nu. De laatste decennia zijn er meer-dere bibliotheken vol geschreven over deze thema’s. In de huidigewesterse samenleving is de overduidelijke tendens om het presta-tiegerichte en productieve lichaam, dat fitheid, succes, flexibiliteiten vlotheid moet uitstralen, voorop te stellen en na te streven. Hethedonisme, eigen aan deze maatschappij, komt tot uiting in de sti-lering van het lichamelijke bestaan. Lustbeleving, (seksuele) aan-trekkelijkheid en het steeds overschrijden van nieuwe grenzenworden als dé norm beschouwd. Men kan spreken over een warelichaamcultus die gewijd is aan een lichaamsideaal; dat zelf vangeestelijke aard is. Een van de gevaren hiervan schuilt in de para-dox die het oproept. Wanneer het feitelijke lichamelijke bestaanafwijkt van dit overheersende ideaal, brengen dergelijke lichaams-idealen lichaamsvijandigheden met zich mee. Dus… opnieuw hetlichaam als vijand?

Over de wisselwerking tussen geest, wil en lichaam is het laatstewoord nog lang niet geschreven. In deze bruisende en immer ver-anderende tijden staat deze Antenne even stil bij een aantal aspec-ten van deze wisselwerking, om ze onder de loep te nemen.

Het razendsnelle tempo waarmee de exacte wetenschappen, en meerbepaald de neurowetenschappen, zich ontpoppen, heeft verregaanderepercussies op de wijze waarop het lichaam gepercipieerd wordt.Lichamelijke beperkingen, die tot voor kort, onoverkomelijk waren,blijken nu ‘remedieerbaar’ te zijn. Kortom het zijn hoogdagen voor detranshumanisten. In Lijf, lief en leed neemt Anne-Flor Vanmeenen,moreel consulent, het transhumanisme onder de loep. . . . . . . . . . p. 5

Dieter Vandebroeck, socioloog aan de VUB, gaat dieper in op debevindingen van recent gevoerd sociologische onderzoek, waaraanhij twee jaar als copromotor heeft gewerkt. Via een vergelijkendeanalyse van de lichaamspraktijken binnen verschillende socialegroepen wordt getracht de ongeschreven regels bloot te leggen diede verhouding van deze groepen tot hun lichaam vormgeeft.Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de wijze waarophet lichaam wordt ingeschakeld in processen van sociale onder-scheiding en de bijdrage die het daarbij levert aan het naturalise-ren, en bijgevolg legitimeren, van sociale ongelijkheden.Zwaarlijvigheid: een ‘welvaartsziekte’? . . . . . . . . . . . . . . . . p. 11

Maaike Everaert, moreel consulent, tekende de aangrijpendegetuigenis op van een vrouw die reeds jaren met Boulimie kampt.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . p. 16

Om het concept pijn beter te begrijpen, analyseert prof. dr. HubertDethier voor ons enkele verschillende wetenschappelijke concep-tualiseringen van dit begrip. In Enkele reflecties over lichaam enpijn verduidelijkt hij de biologische, psychologische en filosofischefuncties van pijn om vervolgens een gefundeerd pleidooi te voerenvoor een geïntegreerde aanpak.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . p. 20

Aeneas De Baets, educatief medewerker bij De Maakbare mensvzw, licht op een nuchtere wijze plastische chirurgie toe. Wat is dateigenlijk, Plastische chirurgie? Wat zijn de huidige mogelijkhe-den? En wat zijn de risico’s? Waarop moet gelet worden indien eeningreep overwogen wordt? Hoe zichzelf behoeden tegen onaange-name verrassingen en welke beschermingsmaatregelen heeft deoverheid genomen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . p. 29

Naar aanleiding van de publicatie van haar boek Kleine filosofievan het vrijen zocht moreel consulent Jan Van den Brande deauteur Ann Van Sevenant op. In dit interview wordt stilgestaan bijde ervaring van het vrijen. Wat gebeurt er als we vrijen? Is hetmogelijk om die ervaring in woorden vast te leggen? En wat metde seksuele relatie? Wat speelt zich af tussen geliefden die zich aanelkaar geven? Vragen als deze geven te kennen dat het denken enhet spreken over seksualiteit op zich reeds aangetast zijn door watwe van de seksuele relatie verwachten of verlangen. In deze filo-sofie vertrekken we van een aantal (fenomenologische) beschrij-vingen en gaan we na hoe we daar tegenover staan. . . . . . . p. 33

Op zoek naar bruikbare raadgevingen om als moreel consulent hetbelang van lichamelijkheid binnen de cliëntenwerking niet uit hetoog te verliezen, zocht Maaike Everaert Toos Bartlema op. Vanuithaar praktijkervaring gaat Toos Bartlema dieper in op de wisselwer-king tussen Lichaam en emotie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . p. 37

maart 2010 3

van deRedactie

Maaike EveraertCMD Zottegem

Sigrid PonjaertPCMD Brussel

Nino SaracinoCMD Jette

K.

CZA

RN

ECK

A(C

ZAR

NEC

KA.A

RTS

@G

MA

IL.C

OM

) 'I

DO

N'T

WA

NT

THIS

PLA

STIC

BO

DY'

Ant

enneLijf,

lief en leed

Het lichaam heeft er op zijn minst een bewogengeschiedenis op zitten in onze contreien. Het bewoogen beweegt zich al eeuwen tussen bron van afkeer

en bron van genot, tussen middel om de kost mee te ver-dienen en middel om de kost aan te verdienen, tussen vei-lige thuishaven en grond van discriminatie, tussen onwrik-bare noodzaak en beloftevolle startpositie. Toch waren dezewisselvallige opvattingen vaak slechts ‘secundair’, visies inde marge van bepalende grote filosofieën over mens, maat-schappij en wereld. Onze mensbeelden zijn namelijk overwe-gend lichaamloos gebleven. Onze fysieke omkadering moe(s)taan aandacht en belang inboeten ten opzichte van ons bij-zonder (zelf)bewustzijn en onze geniale geest, het lichaamis een ‘noodzakelijk kwaad’, een ‘quantité négligeable’ enals het dan toch echt moet: een ‘randfenomeen’. Liefst een-tje dat modelleerbaar is, een beetje speelruimte is welkomvoor dat logge ding!

Net deze laatste wens zorgt echter meer en meer voor eenherwaardering van onze materiële bouwstenen. We kwa-men op het spoor van de biotechnologie en genetica, plas-tische chirurgie, bionica, verregaande farmaceutica en der-gelijke. De mogelijkheden hielden niet op bij negatie, stil-zwijgende verzoening, of af en toe je kapsel eens verande-ren. Het lichaam is heel maakbaar en hoe meer we ervan teweten komen, hoe breder de waaier aan opties wordt. Hetis niet langer een niet te onderhandelen gegeven, maar eenbeginpunt van waaruit we meerdere kanten uitkunnen. Uvoelt het al, de slinger neigt weer de andere kant op, alleenwordt negeren nu vervangen door modificeren. Gevoeddoor een ongekende wetenschapstechnologische vooruit-gang en een kennisexplosie, heeft ons lichaam er de laatstedecennia een nieuwe, scherpzinnige aartsvijand bij gekre-gen: het transhumanisme. Klinkt hip en hoogdravend, maarwat moet een mens zich bij dit zoveelste ‘-isme’ voorstel-len? Mag ik u uitnodigen de radicale wateren van deze filo-sofische cluster even te doorwaden…

Wie een hamer heeft, ziet overal spijkers, en zo kun je ookvoor het transhumanisme overal voorlopers aanduiden alsje maar genoeg je best doet. Het transhumanisme kwamechter als term voor het eerst duidelijk op de proppen bij debioloog Julian Huxley in 1927. Daar verwees het naar “demens -als soort- die zichzelf overstijgt, die nieuwe mogelijk-heden verwezenlijkt van en voor zijn menselijke natuur.”Het gedachtegoed werd echter pas serieus uitgebouwd in

“WE HAVE PLACED YOU AT THE WORLD'S CENTER SO THAT YOU

MAY SURVEY EVERYTHING ELSE IN THE WORLD. WE HAVE MADE

YOU NEITHER OF HEAVENLY NOR OF EARTHLY STUFF, NEITHER MOR-

TAL NOR IMMORTAL, SO THAT WITH FREE CHOICE AND DIGNITY,

YOU MAY FASHION YOURSELF INTO WHATEVER FORM YOU CHOOSE.

TO YOU IS GRANTED THE POWER OF DEGRADING YOURSELF INTO

THE LOWER FORMS OF LIFE, THE BEASTS, AND TO YOU IS GRANTED

THE POWER, CONTAINED IN YOUR INTELLECT AND JUDGMENT, TO BE

REBORN INTO THE HIGHER FORMS, THE DIVINE.”

GIOVANNI PICO DELLA MIRANDOLA

“DE MENSEN HERINNEREN ZICH ZELFS NIET MEER DAN HUN

LICHAAM DE DREMPEL IS, HET PORTAAL, VAN WAARUIT ZIJ HET

UNIVERSUM CONSTRUEREN.”

LUCE IRIGARAY.

Anne-Flor Vanmeenen

moreel consulent CMD Roeselare

maart 2010 5

ANNE-FLOR VANMEENEN

Ant

enne

6 maart 2010

hoeft niet per se uit te monden in een trans- of posthuma-ne levensvorm, maar als dat het gevolg is, waarom is dateigenlijk zo erg? Waarom primeert een onbestendig ‘mens-zijn’ boven mooier, slimmer, gelukkiger, sneller, efficiënter,machtiger en krachtiger zijn? Als wij in staat zijn om onzeopvolgers te kiezen en te modelleren, waarom zouden weze niet beter maken? Is het eigenlijk wel ethisch te verant-woorden om iemand dommer of zwakker te laten als je hetkunt verhelpen? Het klinkt als een hypermodernistische roesvan vervreemde wetenschappers en verknipte futuristen,maar de vragen zijn heus niet zo eenvoudig te beantwoor-den en de verleiding om in deze retoriek mee te trappen isverdraaid groot.

Of we kunnen nóg verder gaan in de voetsporen vanMoravecs idee en maar gewoon schoon schip maken metonze evolutionaire ballast, het lichaam afschaffen enopnieuw beginnen als een geüploade persoonlijkheid incyberspace of een robotlichaam. “We need a clean break”,dixit bovenstaande, een veel betere garantie op vrijheid enonsterfelijkheid dan eender welke aanpassing aan onze vle-selijke vesting! Bovendien zijn we dan ook gewapend tegende volgens Kurzweil nakende ‘singulariteit’, het punt waarkunstmatige intelligentie zo’n buitengewone sprong zalmaken dat wij met ons schamele breintje alleen nog hetnakijken hebben en er niets meer van snappen… En voorwie zich zorgen maakt dat hij die periode niet meer haalt:cryogene suspensie biedt de oplossing. Niet dat we nu almensen probleemloos kunnen ‘ontdooien’, maar eens de(nano)technologie verder staat, komt dat wel voor elkaar entot die tijd blijven we veilig in ons stikstofbadje.

Menig mens gaat fronsen van dergelijke demiurgische pro-jecten waar de fantasie de limiet lijkt. Is dit geen seculiereversie van eeuwenoude religieuze aspiraties, een soort‘techno-Gilgamesh’-verhaal in plaats van een rationeeldoorgedreven filosofie? Het transhumanisme wordt dan ookvaak aan bepaalde religieuze stromingen gekoppeld en kentook prominente aanhangers vanuit godsdienstige en sekta-rische hoek.(1) Niettemin zijn de meeste transhumanistenovertuigd atheïst en de vraag is of sommige kwesties nietgewoon oermenselijk in plaats van oerreligieus zijn.Droombeelden en vermetel verzet zijn van alle tijden.Religie is dan ook meer een antwoord op de ‘conditionhumaine’ dan dat ze zelf die vraag heeft uitgevonden. In dieoptiek mag het in elk geval geen verrassing heten dat erzoveel ‘voorlopers’ te citeren zijn.

‘Sciencefiction’ lijkt zich echter steeds meer te vertalen naar‘sciencefaction’. Natuurlijk zijn veel van de voorgesteldetechnologieën op hun best toekomstmuziek maar heel veelmogelijkheden zijn al onder ons: virtuele realiteiten (vanVR-therapie, overSecond Life-verslavingen tot cyberseks), genetische scree-ning en engineering, ingrijpende psychofarmaca, vernuftigeprotheses en nauw verweven mens-machine-interfaces (de

de jaren (zeventig en vooral) tachtig, onder de leiding vanF.M. Esfandiary (later veranderende hij zijn naam naar FM-2030). Hij doceerde op verschillende plaatsen in Amerika,schreef een reeks boeken met als sluitstuk Are you a trans-human? en verzamelde een groep enthousiaste gelijkden-kenden rond zich. In 1988 verschijnt het Extropy Magazinedankzij Max More en Tom Morrow (opnieuw aangepastenamen!) en in 1992 wordt het Extropy Institute opgerichtom transhumanistische ideeën te verspreiden. In 1998 komtde World Transhumanist Association van de grond, in eenpoging om orde in de versnippering en chaos te scheppen,en met een duidelijke, onderbouwde filosofie naar buiten tetreden. Vanaf dan staat de visie definitief op de rails enbegint ze haar veroveringstocht door het wetenschappelijkeen wijsgerige landschap.

De basiswaarden van het transhumanisme wortelen in hetvertrouwen in de kracht van de menselijke inventiviteit enredelijkheid om ons lot te verbeteren. De wereld wordtbeschouwd als een toevallig, dynamisch en ervaarbaargegeven zonder goddelijke structuur of transcendentedimensie. Grenzen zijn niet heilig of natuurlijk-en-dus-goed,en kunnen met de hulp van wetenschap en techniek ver-schoven worden. Ook de mens neemt geen speciale plaatsin en vormt slechts een evolutionair product dat er evengoed niet had kunnen zijn of anders kon geweest zijn.Noties als zelfontplooiing, ontvoogding, autonomie en voor-uitgang staat hoog in het vaandel. Het is een uitdaging enmogelijk zelfs een plicht om onze wereld te onderzoeken,beperkingen te boven te komen en te sleutelen aan eenbeter bestaan voor iedereen.

Klinkt herkenbaar? Inderdaad! Het transhumanisme noemtzichzelf dan ook een soort ‘humanisme plus’ en buigt terugop dezelfde historische ontwikkelingen in de renaissance ende verlichting als het klassieke humanisme. Ze delen eentechnisch-wetenschappelijke rationaliteit, een stimulerendvooruitgangsdenken en een optimistisch geloof in het men-selijke kunnen. Waarom roept een gerenommeerde figuurals Fukuyama het transhumanisme dan uit tot wereldvijandnummer één? Op zich niet zo opzienbarend, want de Pausdeed dat ook al.

Het transhumanisme wil de bekende inzichten veel radica-ler doordenken en doordrijven dan het klassieke humanis-me. Álle grenzen zijn vatbaar voor verschuiving, ook demenselijke. Je kunt niet de hele wereld veranderen maar jeeigen bestaan buiten beschouwing laten, dat is naïef en/ofinconsequent. Het lichaam is uiteindelijk vrij kwetsbaar enzelfs in zijn beste doen is het nog niet echt om hoog van detoren te blazen. Waarom zouden we onze bekisting dan nietoptimaliseren? Waarom geen ingebouwde chips om onzehersenkracht te vergroten, geen bijkomende zintuigen,geen directe aansluiting op een netwerk, geen grootschali-ge prestatie verhogende of emotie verbeterende ingrepen,geen doorgedreven genetische selectie en/of fabricage? Dit

maart 2010 7

verlamde persoon met spraakcomputer, hersengestuurdekunstarmen, kunstmatige hippocampus…). Het is bovendienbekend dat ‘geneeskundige’ of ‘compenserende’ uitvindin-gen vaak na een tijdje de grens met ‘verbetering’ overste-ken en ook voor andere doeleinden aangewend worden,denk bijvoorbeeld aan de evolutie van medicatie tot ‘lifestyle-drugs’. We komen er met een medelevende grijns dus nietzomaar van af; er staat hoe dan ook veel te gebeuren, ookmet ons eigen nietige lijfje.

Eigenlijk hoeven we daar misschien niet zo panisch over tedoen maar de publieke opinie neigt toch in die richting. Erbestaan massa’s literatuur, strips, animatie en films over‘menselijke verbetering’ in al zijn facetten.(2) Meestal zijn dieeen bewerking van oudere thema’s (Frankenstein, Golem,tovenaarsleerling…) en nemen die het op voor de ‘klassie-ke mens’. Er komt een hoop ellende van de zogenaamdeverbetering en nogal vaak wordt het ‘robotische tekort’ (iklaat dit nu even figureren voor het ‘tekort’ van alle anderepost-/niet-menselijke vormen) uitgesmeerd en gecontras-teerd met de menselijke natuur die per slot van rekeningtoch heel bijzonder en waardevol is. Menig cyborg en kloonofferen zich zelfs op om de mens te redden. Ontroerend!…Maar ook veelzeggend. Ik laat de vraag in het midden of dit nu representatief danwel angstinducerend werkt, maar tot op zekere hoogte

getuigt dit ook van een verkeerd begrip van de menselijkeaard, een denkfout die Andy Clark zeer prikkelend ondervuur neemt met zijn ‘natural born cyborg’-these.

Volgens hem wordt de mens getypeerd door zijn grensver-leggend gedrag. Wat ons onderscheidt, is de capaciteit omonze circuits bij te stellen door het hertekenen van ons webaan culturele, opvoedkundige, technische en technologischehulpbronnen. Onze intelligentie en eigen aard zijn geen

gefixeerde, welomlijnde kern van waaruit we werken, maarbestaat uit een aanpasbare, cognitieve lus met de omge-ving. Onze geschiedenis wordt bepaald door het vinden vannieuwe mogelijkheden om onze vermogens te verbeteren,door gebruik van hoofd en handen konden we uit de scha-duw van andere soorten treden en ondanks onze fragiele,weinig spectaculaire bouw raakten we aan het hoofd van devoedselketen. ‘Cognitieve hybridisatie’ is dan ook eigen aanonze soort, we versmelten ons voortdurend met werktuigenen technieken om succesvoller te zijn. De gevolgen van uit-vindingen als het vuur, het wiel, het schrift, de boekdruk-pers, het cijfer 0, het buskruit, de microscoop, de telefoon…zijn dan ook bepaald ingrijpend en invloedrijk te noemenvoor onze wijze van denken en samenleven. Alleen liggendeze evoluties achter ons en valt het minder op -hoewel ertoen vaak ook moord en brand geschreeuwd werd! Wie we

KRISTIN ASHLEY GALLEGO-TRUJÍLLO 'MODIFICATIONS' (MEILLEURERE S)

Ant

enne

8 maart 2010

zouden geweest zijn zonder deze ontwikkelingen is ondui-delijk, maar wellicht een tikje tot helemaal anders.

We hebben ons dus in elk geval allerhande hulpmiddelen enextensies reeds eigen gemaakt zonder grootse rampen enonherstelbare breuken met onze veronderstelde aard. En waarligt dan het precieze onderscheid tussen een rekensom makenmet pen en papier, met een rekenmachine en met een inge-bouwde rekenchip; tussen een luisterhoorn en een cochleairimplantaat? Misschien is de huidbarrière toch maar arbitrair -wordt hetzelfde anders naarmate het binnen of buiten diegrens zit dan? Er bestaat eigenlijk ook niet zoiets als een onge-schonden, natuurlijk lichaam, de grenzen worden voortdurendopengebroken en opgerekt, er worden voortdurend zakentoegeëigend en afgestoten. “We zijn de fase van vlees enbloed eigenlijk al lang ontgroeid”, stelt Jenny Slatman, deongerepte mens is een fictie. Hou er daarbij ook rekening meedat definities van de menselijke aard een sociale constructiezijn en vaak ook het dominante machtsdiscours moetenondersteunen (Foucault) en het terrein ligt braak voor vernieu-wende, gewaagde invullingen zoals ook die van het transhu-manisme. Vrank en vrij op naar de toekomst!

Pech gehad, hier komt het fameuze addertje van onder hetgras. Misschien is het transhumanisme immers niet zo ver-frissend als wel een uitbraak van de aanzwellende techno-cratische tendensen binnen onze cultuur. Het probleem ismisschien niet de technische uitbreidingen van ons wezenop zich, maar daarmee is nog niets gezegd over welkeselectie van uitbreidingen we toelaatbaar of zinvol vinden.De moeilijkheid met techniek is namelijk dat we ze eenbeetje te gemakkelijk als neutraal beschouwen. Ze levertons zogezegd mogelijkheden en hulpstukken aan waarvanwij dan beoordelen hoe, wanneer en waartoe we ze gebrui-ken. Zo gaat het verhaal echter niet... De structuur van tech-nologie bepaalt al deels hoe we de zaken gebruiken, zevoegt nieuwe woorden toe en herdefinieert oude concep-ten. Ze schept een interpretatiekader, ze kleurt de perceptievan problemen en het soort oplossingen die we zoeken. Zebepaalt onze levensvormen, onze ervaring van ons lichaam,onze verlangens en onze mogelijkheden. Een aantal instru-mentele, kwantitatieve stappen kunnen plots een heelandere werkelijkheid opleveren en kunnen grote mentali-teitswijzigingen oproepen.(3) Het is dus niet alleen zo dat devraag het aanbod creëert, maar ook omgekeerd en daarmoeten we ons terdege van bewust zijn!

Als we onderzoeken welke opvattingen en concepten ver-duisterd zijn geraakt door het transhumanistische ‘techno-vertoog’, komen we een andere werkelijkheid op het spoor.Daar zien we het lichaam niet figureren als inert materieelobject, instrument, ornament of evolutionair schroot, maarals zin- en richtinggevende bron van bestaan. Het is nietalleen een middel tot perceptie, maar het percipieert ookzelf, het is een significante drager van sensaties. Wij hebbengeen objectieve, onafhankelijke vormen van cognitie die

uitsluitend berusten op manipuleren van symbolische repre-sentaties van de buitenwereld, onze lichamelijke veranke-ring speelt een invloedrijke rol in de manier waarop wefunctioneren en de dingen interpreteren. Een ‘view fromnowhere’ zoals Nagel dat noemt, is dus onmogelijk, dezelf-de kennis is niet zomaar universeel toegankelijk, de identi-teit van de kenner maakt effectief een verschil. Sheets-Johnstone heeft uitgebreid uit de doeken gedaan hoe sterkde ontwikkeling van onze mentale capaciteiten, evolutionairgezien, steunt op denken naar analogie met lichamelijkeervaringen, vooral die van tactiel-kinetische aard. Lakoff enJohnson hebben hetzelfde betoogd over onze huidige rede-neervermogens. Abstract denken en complexe rationelegedachten berusten meer dan regelmatig op het gebruikvan metaforen die verwijzen naar onze fysieke positie in deruimte of de interactie met objecten in de omgeving. Eengreep uit het aanbod: van gedachten wisselen, iets onder deknie hebben, een conclusie bereiken, iemand kunnen vol-gen, dat gaat mij te boven, dat is mij te min… Hun onder-zoeken hebben aangetoond dat het om veel meer gaat dan‘een wijze van spreken’, het is een bepaalde mentale struc-tuur om ervaringen te kunnen ordenen en plaatsen die wesystematisch aanwenden. De manier waarop wij fysisch inde wereld staan, speelt een grote rol in hoe we onze kennisen ervaringen structureren en eigenlijk lijkt dat ook maarlogisch. Het bewustzijn is geëvolueerd vanuit steedsgeavanceerdere en verfijndere lichamen, dat is niet ineens,losgekoppeld van alles, uit de hemel gevallen. Dat er eenzeer sterke connectie is, is niet verbazend.

Ter versterking kun je ook wijzen op de ontdekking van de‘spiegelneuronen’ of de onderzoeken van Gallese in verbandmet objectherkenning. Beweging zien en begrijpen activeertdezelfde zones als het uitvoeren van die beweging, objectenherkennen activeert dezelfde zones als zou je het object han-teren en manipuleren. Handelingssimulatie en -mogelijkhe-den helpen dus om voorwerpen te identificeren en te klas-seren, om de wereld te begrijpen, dat is niet zomaar eenabstracte denkarbeid. Hiermee komen we een beetje in devaarwateren van de fenomenologie terecht, meer bepaald indie van Merleau-Ponty. Hij werkte de husserliaanse notie vanintentionaliteit (gericht zijn op) verder uit. We zijn altijdgericht op dingen, we verhouden ons tot de wereld en gaandaarin voortdurend relaties aan; we zijn ons niet zomaarbewust, we zijn ons bewust van iets. In eerste instantie is dekenbare werkelijkheid ook geen rationele structuur, maareen structuur bepaald door behoeften en handelingen.Intuïtieve kennis en vaardigheden maken een enorm grootdeel van ons repertoire uit. De wereld heeft met anderewoorden subjectieve structuur, het is niet alleen een exter-ne, onafhankelijke, betekenisloze ruimte waarin ons bewust-zijn dingen ‘ontdekt’. We begrijpen situaties intuïtief en ver-tonen een handelingspatroon dat bijna automatisch vanuitde situatie gegenereerd wordt, we interageren zonder dat erveel reflexief denken aan te pas komt. Ons gedrag, onzeintelligentie zijn grotendeels door ons lichaam, zijn ont-

staansgeschiedenis en specificiteit gevormd.(4) Het Fransdrukt dit subtiel uit in de expressie ‘être au monde’. De ‘au’wijst op een plaatsbepaling, een richting en een bezitsrela-tie. We zijn dus enerzijds ding tussen de dingen, lichaam tus-sen de voorwerpen en dat maakt ons dus ook zeer vatbaarvoor verandering, aanpassing, inwisseling, verbetering.Anderzijds hebben we niet alleen ons lichaam, we zijn hetook. Het feit dat we een lichaam hebben en het specifiekesoort lichaam heeft consequenties voor ons, onze relaties,onze ervaring, onze denkwijzen, onze manier van in dewereld staan en leven. Je kunt dit deel van ons wezen dusniet zomaar wegdenken of vervangen.

Let wel, dit is geen verantwoordingsgrond voor een soort ‘pro-toplasmachauvinisme’. Andere vormen van intelligentie enzelfs van (zelf)bewustzijn zullen zeker mogelijk zijn, en komenmisschien in de nabije toekomst ook tot ontwikkeling. Het ismaar al te eng om te denken dat alleen wij dat niveau van‘begeestering’ kunnen bereiken, afgezien van eventueelPinoccio en de computer ‘als hij weer eens zijn eigen wil door-drijft en niet doet wat hij zou moeten doen’. Vliegtuigen lijkentenslotte ook niet op een vogel en kunnen toch behoorlijk goedvliegen. De zaak is alleen dat je ze niet met elkaar mag ver-warren omdat ze hetzelfde presteren. En zo ook voor mensen.

Het lichaam is een biologische machine, maar het is tegelijkveel meer dan dat. Het is nogal kort door de bocht om het alslouter ‘evolutionaire ballast’ te benoemen, een struikelblokop weg naar een betere wereld. Dit lichaam is misschien weltoeval, maar het betékent iets en deze stelling is niet auto-matisch herleidbaar tot ‘bioconservatisme’, ‘romantischnatuuridealisme’, ‘luddisme’ of iets soortgelijks. Er zijn kun-stenaars die heel boeiende experimenten uitvoeren en degrenzen en betekenis van ons lichaam doodringend in vraagstellen. Zo heb je Orlan, de vrouwelijke artieste die ‘CarnalArt’ in het leven blies en zich tijdens performances (reëleesthetische operaties) liet sculpteren naar het beeld vanbekende kunsticonen om klassieke schoonheidsidealen invraag te stellen en “de strijd aan te gaan met de natuur enhet DNA.”(5) Een andere opmerkelijke figuur is Stelarc, diespeelt met de grenzen van zijn lichaam door het bijvoorbeelduit te breiden met een derde arm, door een kunstmatig oorte kweken uit zijn lichaamscellen of door anderen controleover zijn bewegingen te geven via een elektronisch systeem.

Dit is verbluffend, bevreemdend, maar ook heel interessant.Je zou hetzelfde kunnen zeggen over bepaalde transhumanis-tische stellingen. Het zijn boeiende gedachte-experimentendie ons alert houden met het oog op de toekomst en eensoort onbeargumenteerd ‘biologisch fundamentalisme’ metrecht in twijfel trekken. Het transhumanisme betekent meerdan alleen het anomisch nihilisme, het narcistisch strevennaar transcendentie, de patriarchale controle gerichte gadget-manie of een toegift aan de commodificatie van het lichaamwaarvoor het soms versleten wordt. Dat is een hele mond volmoois waarvan niet alles berust op onderbouwd weerwerk.

Zoals gezegd zijn er echter andere vragen te stellen. Als wede laatste taboes en hubris-argumenten laten varen, moetenwe misschien wel toegeven dat de integriteit van het lichaamniet vanzelfsprekend verkozen moet worden boven mogelij-ke vormen van ‘verbetering’; maar dan moeten we wel eersthelder hebben hoe we het lichaam zien, welke rol het speelt,welk mensbeeld we koesteren enz.Wat is de relevantie enwaarde van eten, fysieke arbeid, seksueel contact, slapen,bewegen? Welk soort begrip en evaluatie van de wereld zul-len we hebben zonder dit lichaam of zonder lichaam toutcourt? Het kan misschien ook de moeite zijn om zo door hetleven gaan, dat is niet zomaar te bepalen, maar het zal in elkgeval grondig verschillen van wat we nu kennen.

Eerst even op pauze drukken en nadenken dus, voor we hetnakende technotijdperk dronken van nieuwe mogelijkhedenbinnen stormen… We moeten niet hysterisch conservatiefdoen, maar een stevige bezinning over de grondslagen vande mens is geen overbodige luxe.

WE HAVE DEVELOPED SPEED, BUT WE HAVE SHUT OURSELVES IN.

MACHINERY THAT GIVES ABUNDANCE HAS LEFT US IN WANT.

OUR KNOWLEDGE HAS MADE US CYNICAL, OUR CLEVERNESS HARD AND UNKIND.

WE THINK TOO MUCH AND FEEL TOO LITTLE. MORE THAN MACHINERY

WE NEED HUMANITY. MORE THAN CLEVERNESS WE NEED KINDNESS AND GENTLENESS. CHARLIE CHAPLIN

Voetnoten1) Zie ook deel drie van Technocalyps van Frank Theys dat deze connecties verkent.2) Denk daarbij bijvoorbeeld aan enkele films vertoond tijdens het Darwinjaar

2009 zoals Gattaca en Bladerunner3) Denk bijvoorbeeld aan het concept ‘kinderen krijgen’ als geschenk van de

natuur en als geluk versus ‘kinderen nemen’ en ‘recht hebben op kinderen’door de omwentelingen in de vruchtbaarheidstechnologie. Of de invloed vanruimtevaart en de mogelijkheid om de aarde van buitenaf te bekijken op onzeecologische denkkaders.

4) Voor aanvullende visies lees er bijvoorbeeld de boeken van Damasio op na; hetneuronaal darwinisme en de betekenisvolle biologie van Edelman; Maturanaen Varela… Er bestaat werkelijk veel literatuur over, deze lijn van denken isgeen ‘dandyistisch buitenbeentje’.

5) Voor de geïnteresseerden van de schuifpuzzel: ze nam de kin van Botticelli’sVenus, de neus van Gérômes Psyche, de lippen van Bouchers Europa, de ogenvan Diana uit de school van Fontainebleu en het voorhoofd van de Mona Lisa.Later liet ze kaakimplantaten op haar slapen monteren.

Bronnen• Clark A. Natural born cyborgs. Oxford University Press. 2004.• Den Boer J. Neurofilosofie. Amsterdam: Boom. 2004.• De Mul J. Filosofie in cyberspace. Kampen: Klement. 2002.• Engström & Selinger. ‘On naturally embodied cyborgs’. Janushead. nr 9. 2007.• Harraway, D. Cyborg Manifest. Amsterdam: De Balie. 1994.• Kurzweil R. The Age of the spiritual Machines. London: Orion books. 1999. • Slatman, J. Vreemd lichaam: over medisch ingrijpen en persoonlijke identiteit.

Amsterdam: Ambo. 2008.• van den Ende, T. In levende lijven. Leende : Damon, 1999.• van Baak J. (red.) Lichaam en geest. Budel: Damon. 2007.

Meer weten?¬ www.transhumanism.org¬ www.transhumanist.biz¬ future.iftf.org¬ extropy.org¬ www.nickbostrom.com¬ www.transcedo.org¬ www.transhumanisme.nl

maart 2010 9

Ant

enneZwaarlijvigheid:

een ‘welvaartsziekte’?

Een nieuwe ‘epidemie’?De tijd dat overtollige kilo’s voornamelijk het doelwitvormden van diëtisten, fitnesscentra en vrouwenbladenlijkt lang voorbij. De oorlog tegen de uitdeinende heup -omtrek breidt zich over alsmaar meer fronten uit. Terwijlverzekeringsagenten al langer hogere premies aanreke-nen voor klanten met overgewicht, beginnen nu ookluchtvaartmaatschappijen te experimenteren met toesla-gen voor zwaarlijvige passagiers en vinden voorstellenom een controversiële ‘vet-tax’ op calorierijke voedings-middelen in te voeren alsmaar meer gehoor. Ondertussenzwelt het aantal wetenschappelijke publicaties over hetfenomeen gestaag en beginnen ook overheden zichsteeds meer in de strijd tegen overgewicht te werpen.Bezorgd over de bijkomende druk die zwaarlijvigheid opeen reeds overspannen gezondheidszorg zal uitoefenen,krijgen gespecialiseerde beleidscellen de opdracht om depotentiële kosten van overgewicht te becijferen en cam-pagnes te ontwikkelen voor een gezondere en meeractieve levensstijl. De groeiende onrust over lichaamsge-wicht is niet geheel zonder reden. Het aantal personendat met ‘overgewicht’ en ‘zwaarlijvigheid’ (of ‘obesitas’)kampt, is de laatste decennia gevoelig gestegen.(1) In lan-den als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk ishet aantal gevallen van zwaarlijvigheid op minder dandertig jaar verdubbeld en bestrijkt er nu respectievelijkéén derde en één vierde van de bevolking. De Wereld -gezondheidsorganisatie spreekt zelfs van een heuse ‘obe-sitasepidemie’ en schat dat wereldwijd 1,6 miljard men-sen met overgewicht kampen, waaronder vierhonderdmiljoen als ‘obees’ geklasseerd worden. De impact diedeze ‘epidemie’ op de globale gezondheid heeft is danook niet gering. Zwaarlijvigheid blijkt één van de belang-rijkste oorzaken voor de toename in chronische aandoe-ningen als hart- en vaatziekten, diabetes, gewrichtspro-blemen, leverproblemen en bepaalde vormen van kanker.Pessimistische studies speculeren zelfs dat de toename inchronische aandoeningen die samengaan met zwaarlijvig-heid, wel eens ernstig genoeg zou kunnen zijn om de glo-bale stijging in levensverwachting een definitieve halt toete roepen.

Hoewel de risico’s die verbonden zijn met deze drastischetoename in lichaamsgewicht reëel zijn, wordt in de huidigedebatten omtrent zwaarlijvigheid al te gemakkelijk demaatschappelijke en morele dimensie van het fenomeen

IN DE HUIDIGE DEBATTEN OMTRENT DE GEVOLGEN DIE DE

DRASTISCHE TOENAME IN OVERGEWICHT HEEFT VOOR ZOWEL DE

INDIVIDUELE GEZONDHEID ALS DE COLLECTIEVE ZORG, WORDT

AL TE GEMAKKELIJK VOORBIJGEGAAN AAN DE MAATSCHAPPELIJ-

KE EN MORELE DIMENSIE VAN HET FENOMEEN. ZO TREFT

ZWAARLIJVIGHEID DISPROPORTIONEEL DE ZWAKSTE GROEPEN IN

DE SAMENLEVING, DIE DAARDOOR NIET ENKEL MET STIJGENDE

GEZONDHEIDSPROBLEMEN WORDEN GECONFRONTEERD, MAAR

TEVENS STEEDS MEER MET MAATSCHAPPELIJKE VOOROORDELEN

MOETEN AFREKENEN. DOOR DE SOCIALE OORZAKEN VAN OVER-

GEWICHT UIT HET OOG TE VERLIEZEN, DRAAGT DE HUIDIGE

STRIJD TEGEN ZWAARLIJVIGHEID DAN OOK IN NIET ONBELANG-

RIJKE MATE BIJ AAN DE STIGMATISERING VAN KANSARMOEDE.

Dieter Vandebroeck

socioloog Vrije Universiteit Brussel en University of Manchester

Hij bereidt momenteel een doctoraal proefschrift voor over de relatie tussen

sociale klasse en lichaamsbeleving.

maart 2010 11

DIETER VANDEBROECK

Ant

enne

12 maart 2010

uit het oog verloren. De regelmaat waarmee media enbeleid het woord ‘epidemie’ in de mond nemen als hetover overgewicht of zwaarlijvigheid gaat (in een klimaatwaarin onrust over besmettelijke ziekten als de‘Mexicaanse griep’ groter is dan ooit), doet namelijk al tegemakkelijk vergeten dat niet iedereen in dezelfde mategeconfronteerd wordt met deze ‘epidemische’ toename ingewicht. Onderzoek naar de verspreiding en evolutie vanovergewicht onthult immers aanzienlijke sociale verschillenin het risico op zwaarlijvigheid. Terwijl obesitas nog steedsrelatief zeldzaam is onder diegenen die bovenaan de maat-schappelijke ladder staan, zijn het vooral die groepen die inde meest precaire sociale omstandigheden moeten(over)leven, die de grootste kans hebben om in de catego-rieën ‘overgewicht’ en vooral ‘zwaarlijvig’ terecht tekomen. Dit sterke verband tussen sociale positie engewicht werd ondertussen in de meeste Europese landenvastgesteld en België vormt in dit opzicht verre van een uit-zondering. Zo leren gegevens uit de laatste NationaleGezondheidsenqûete van 2004 dat gemiddeld 39 procentvan de Belgische mannen en 25 procent van Belgischevrouwen in de categorie ‘overgewicht’ vallen en dat ietsmeer dan één op tien (13%) mannen én vrouwen als‘zwaarlijvig’ geklasseerd worden. Wanneer we echter naarde maatschappelijke realiteit achter zulke globale gemid-delden kijken, duiken aanzienlijke sociale contrasten op:terwijl respectievelijk één op twaalf (8%) en één op twin-tig (5%) van de mannen en vrouwen met een universitairdiploma met zwaarlijvigheid kampen, stijgt dit tot bijnaéén op vijf voor mannen (17%) en vrouwen (19%) die hunmiddelbare studies niet beëindigden. Gelijkaardige resulta-ten duiken op als we naar beroep kijken: terwijl meer danéén op zes werkloze vrouwen (15%) en mannen (16%) alszwaarlijvig geklasseerd worden, daalt dit percentage totrespectievelijk 8% en 2% voor mannelijke en vrouwelijkemanagers en kaderpersoneel. Studies die deze socialeongelijkheden in lichaamsgewicht doorheen de tijd bestu-deren, geven bovendien goede indicatie dat deze verschil-len alsmaar groter worden. Terwijl het gemiddelde gewichtvan diegenen die bovenaan de sociale ladder staan vaakopvallend stabiel is gebleven over de laatste decennia, ishet vooral onder kansarme groepen dat de meest dramati-sche stijgingen in lichaamsgewicht wordt waargenomen.De kloof tussen arm en rijk dreigt dan ook steeds meer eenkloof tussen dik en dun te worden.

Een ‘ziekte van de wil’?Het is echter niet enkel de maatschappelijke dimensie diein de huidige debatten over zwaarlijvigheid nogal snel uithet oog wordt verloren. De enge focus op de fysiekegevolgen van overgewicht gaat tevens nogal snel voorbijaan het (groeiende) morele stigma dat aan ‘dik-zijn’kleeft. De dominante perceptie van zwaarlijvigheid isimmers niet dat van een simpel gezondheidsprobleem,maar van een diepgaand gebrek in karakter en persoon-

lijkheid. Eerder dan als ‘ongezond’ of ‘ziek’ beschouwd teworden, krijgen zwaarlijvige personen vaker af te rekenenmet stereotypen die hun hele persoon en levensstijl vise-ren zoals ‘lui’, ‘dom’, ‘ambitieloos’, ‘ongemotiveerd’ en‘ongedisciplineerd’. Terwijl de precieze grens tussen een‘gezond’ en ‘ongezond’ gewicht bovendien nog aanzienlij-ke discussie uitlokt binnen de medische gemeenschap (zozijn standaarden als de BMI de laatste decennia herhaalde-lijk bijgesteld), blijken de maatschappelijke normen over

het ‘gepaste’ lichaamsgewicht vaak veel eenduidiger en inveel gevallen zelfs strenger dan de medische criteria.Diegenen die afwijken van deze normen worden dan ookonthaald op een bijzonder negatieve maatschappelijkebeoordeling. Decennialang onderzoek naar de stigmatise-ring van zwaarlijvigheid toont aan hoe mensen met over-gewicht in de meest uiteenlopende sociale situatiesgeconfronteerd worden met vooroordelen en discriminatieop basis van hun uiterlijk. Stereotypen over gewicht latenzich reeds voelen op de schoolbanken, waar zwaarlijvig-heid één van de voornaamste aanleidingen vormt van ver-baal én fysiek pestgedrag onder kinderen (stigmatiseringop basis van gewicht werd al vastgesteld onder peutersvan drie jaar!). Zulke vooroordelen zetten zich verder op dewerkvloer waar dikkere sollicitanten niet enkel vaker afge-wezen worden dan slankere kandidaten (ondanks identie-ke cv’s), maar waar dikkere werknemers tevens minderkans maken op promotie of loonsverhoging.

Daarbovenop worden zwaarlijvige mensen minder snel enminder vriendelijk bediend in winkels en restaurants, enmoeten ze zelfs in hun contacten met medisch personeel(dokters, verplegers, ambulanciers...) afrekenen metdiepgewortelde vooroordelen ten aanzien van hun uiter-lijk. Zulke vormen van open of verdoken discriminatielaten dan ook een diepe impact na op het psychologischeen sociale welzijn van zwaarlijvige individuen. Dikkeremensen blijken niet enkel minder sociale contacten te

hebben, meer tijd binnenshuis te spenderen en vakeralleenstaand te zijn, maar lijden bovendien vaker aanchronische stress en depressies, hebben vaker last vaneen negatief zelfbeeld en hebben, ernstiger nog, een ver-hoogd risico op zelfmoordneigingen. Gegeven het domi-nante beeld dat van overgewicht wordt opgehangen, ishet echter niet geheel verwonderlijk dat zwaarlijvigen zogemakkelijk de stereotypen over hun eigen lichaam inter-naliseren. Wat de stigmatisering van zwaarlijvigheidimmers onderscheidt van andere vormen van discrimina-tie op basis van lichamelijke kenmerken -huidskleur,geslacht, leeftijd of lichamelijke handicaps bijvoorbeeld-is de mate waarin dikkere mensen zélf verantwoordelijkworden geacht voor hun eigen situatie. Niet genetica ofbrute pech, maar een simpel gebrek aan wilskracht enzelfdiscipline wordt als de oorzaak van hun ‘afwijkende’vormen beschouwd. Als zwaarlijvigen al aan een ziektezouden lijden dan is het vooral wat de Canadese sociolo-

ge Valverde omschreef als een ‘ziekte van de wil’. Het isdeze idee die aan de basis ligt van de stereotypen diezwaarlijvigheid gelijkschakelt met een gebrek aan intelli-gentie, motivatie en zelfdiscipline. Dat er weinig waarheidin zulke vooroordelen zit, neemt niet weg dat ze deson-danks reële gevolgen hebben voor diegenen die er meegeconfronteerd worden.

Wat de stigmatisering van zwaarlijvigheid echter des teschrijnender maakt, is dat opnieuw de zwakste sectorenvan de samenleving er het sterkst door getroffen worden.In de eerste plaats omdat, zoals reeds vermeld, diegenendie onder aan de sociale ladder staan de grootste kanshebben om in de categorieën ‘overgewicht’ en vooral‘zwaarlijvig’ terecht te komen. Daarbij zijn het in bijzon-der kansarme vrouwen die het vaakst geconfronteerdworden met vooroordelen over hun eigen lichaam. Ditniet enkel omdat uiterlijk nog steeds sterker doorweegt inde sociale beoordeling (en veroordeling) van vrouwen,maar tevens omdat vrouwen -in hun hoedanigheid alsmoeders- zich nog steeds meer dan mannen moeten ver-antwoorden voor de opvoeding van hun kinderen. Op diemanier moeten kansarme vrouwen niet enkel afrekenenmet het verwijt dat ze hun eigen lichaam verwaarlozen,maar tevens onverantwoordelijk omspringen met degezondheid van hun eigen kinderen.

De tweede reden waarom kansarmen sterker geviseerdworden door de discriminatie van overgewicht, hangtsamen met de mate waarin individuen zich tegen maat-schappelijke vooroordelen kunnen verweren. Hoewelzwaarlijvigheid zeker niet beperkt blijft tot de maatschap-pelijk zwaksten, zijn diegenen die hoger op de sociale lad-der staan vaak wél beter geplaatst om met de stereoty-pen over hun eigen lichaam om te gaan. De sociale psy-chologie leert immers dat de mate waarin individuen metgestigmatiseerde kenmerken zich kunnen wapenen tegenmaatschappelijke vooroordelen, sterk samenhangt met desociale status waarop ze zich kunnen beroepen. Zo blijkthet gezag en zelfvertrouwen dat voortvloeit uit diploma’sen beroepsprestige vaak een effectief middel -wat de lite-ratuur ook wel een ‘statusschild’ noemt- om met de voor-oordelen over het eigen lichaam om te gaan. Het chroni-sche gebrek aan maatschappelijke slaagkansen ontzegt‘kans-armen’ echter juist de toegang tot zulke bronnenvan status en lijkt op die manier juist de vooroordelenover zwaarlijvigen als zijnde ‘lui’ en ‘dom’ te rechtvaardi-gen.

Dit brengt ons bij de laatste en misschien wel belangrijk-ste reden waarom kansarmen het sterkst gebukt onder destigmatisering van overgewicht. De stereotiepe kenmer-ken die toegeschreven worden aan zwaarlijvige personenzijn immers, niet geheel toevallig, ook juist die eigen-schappen die systematisch opduiken in de stigmatiseringvan kansarmen. De idee dat het kansarmen simpelweg

maart 2010 13

Ant

enne

14 maart 2010

ontbreekt aan de nodige ambitie, intelligentie en zelfcon-trole om maatschappelijk te slagen, loopt als een rodedraad doorheen al die sociale commentaren die de verkla-ring voor armoede zoeken in de vermeende morele kwali-teiten van armen zelf. Het is dan ook in de uitdeinende vor-men van diegenen die onderaan de maatschappelijke lad-der staan, dat dergelijke vormen van sociaal racisme hetvleesgeworden bewijs zien, dat niet achterstelling en ont-bering, maar een gebrek aan wilskracht en zelfdiscipline

verantwoordelijk is voor de precaire positie van kansarmen.Zulke vooroordelen halen daarbij veel van hun slagkrachtuit de paradox die maakt dat maatschappelijke achterstel-ling zich -hoe langer, hoe meer- weerspiegelt in eenlichaam dat ogenschijnlijk gebukt gaat onder overvloed.

Een kwestie van gewoonteDe idee dat gewicht en vooral gewichtsverlies een sim-pel product van persoonlijke wilskracht en zelfdisciplineis, kan echter op weinig wetenschappelijke steun reke-nen. Integendeel, klinische studies die het succes vandiëten onder de loep nemen, produceren resultaten dievaak haaks staan op het beeld wat door de media en dedieetindustrie wordt opgehangen. Zo blijkt een dieet inhet merendeel van de bestudeerde gevallen niet enkelweinig effectief om duurzaam gewichtsverlies te berei-

ken, maar daalt de kans op gewichtsverlies bovendienaanzienlijk naarmate het startgewicht vóór het dieet gro-ter wordt. Het is dus juist voor diegenen die met dezwaarste vormen van overgewicht kampen, dat diëten deminst duurzame oplossing blijkt te bieden. Sommigeonderzoekers concluderen daaruit dat zwaarlijvigheidgrotendeels genetisch bepaald is en op die manier wei-nig vatbaar is voor pogingen tot bewust gewichtsverlies.Genetische verklaringen kunnen echter maar moeilijk om

met de reeds vermelde sociale verschillen in lichaams-gewicht. Deze dwingen ons om de oorzaken van de hui-dige toename in zwaarlijvigheid niet in individuelegenetica te zoeken, maar in de leefomstandigheden vandiegenen die er het meest mee geconfronteerd worden,namelijk kansarmen. Verre van aangeboren, blijkt hetgrote risico op overgewicht onder kansarmen dan ookvaak te herleiden tot de brute noodzaak waarin zenoodgedwongen moeten overleven. Deze noodzaakdwingt niet enkel tot voedingskeuzes waarbij goedko-pe, maar calorierijke voedingsmiddelen vaak primerenop de gezondere, maar duurdere alternatieven. Ze ligttevens aan de basis van de vaak instrumentele houdingten aanzien van eten, die voeding niet enkel herleidt totvulling, maar het tevens als een bron van primair genoten troost gaat beschouwen (het welbekende ‘emotione-le eten’). Daarbovenop leidt het gebrek aan een actief

sociaal leven (en de middelen die dit vergt) op zijnbeurt tot een levensstijl die zich grotendeels binnens-huis en voor de televisie afspeelt. Langdurige werkloos-heid of slechtbetaalde jobs geven bovendien weinigprofessionele stimulans om in het uiterlijk te investeren.Problematische of gebroken gezinsrelaties leiden ophun beurt dan weer tot een verwatering van vastemaaltijden in een onregelmatig eetpatroon waarinsnacks en kant-en-klaar primeren. De relatie tussenkansarmoede en zwaarlijvigheid laat zich op die manierniet reduceren tot één specifieke oorzaak, maar vloeitjuist voort uit een heel patroon van gebruiken engewoonten die samen overgewicht in de hand werkenen duurzaam gewichtsverlies belemmeren. In ditopzicht zit er veel waarheid in de etymologische oor-sprong van het begrip ‘dieet’ dat afstamt van hetGriekse woord diaita wat ‘levensstijl’ of ‘levenswijze’betekent. Het dominante beeld dat door de media en dedieet- en fitnessindustrie wordt gecreëerd, geeft danook een dubbele vertekening van de daadwerkelijkecontrole die individuen over hun eigen gewicht hebben.Door gewichtsverlies voor te stellen als een simpeleverandering in voedingsgewoonten of lichaamsbewe-ging, gaat de huidige dieetcultus immers volledig voor-bij aan het feit dat zulke veranderingen pas duurzameresultaten kunnen opleveren, als ze ondersteund wor-den door meer omvangrijke wijzigingen (lees: verbete-ringen) in levensstijl. Door de ‘ideale maten’ bovendienaf te doen als iets wat binnen het bereik van iedereenligt (vaak simpelweg door de juiste pil te slikken),maakt de dieethype bovendien abstractie van de aan-zienlijke investering in tijd en middelen (en de overeen-komstige levensstandaard) die het behalen en behou-den van een slank figuur vereist. Het beste bewijs datniet individuele wilskracht of voorgeprogrammeerdegenetica, maar sociale omstandigheden een doorslag-gevende rol spelen in het bepalen van lichaamsgewicht,wordt geleverd door studies die naar de BMI van sociaalmobiele personen kijken. Deze concluderen dat indivi-duen die stijgen op de maatschappelijke ladder syste-matisch minder wegen dan diegenen in hun klasse vanoorsprong, maar dat ze wel nog steeds boven hetgemiddelde lichaamsgewicht van hun nieuwe socialepositie blijven. Dergelijke resultaten tonen dus datduurzaam gewichtsverlies mogelijk is als de levensstan-daard van individuen verbetert, maar dat zelfs in datgeval het bijzonder moeilijk is voor personen om hunprimaire achterstand weg te werken. Het is door volle-dig abstractie te maken van deze sociale voorwaarden,dat de huidige dieetcultus bijdraagt aan de verdere stig-matisering van zwaarlijvigheid. Als de mogelijkhedentot gewichtsverlies inderdaad zo universeel toegankelijkzijn als zo vaak wordt beweerd, dan kan ‘dik-zijn’ nietsanders betekenen dan een aangeboren gebrek aan wils-kracht en motivatie. In dit opzicht dragen de huidigegezondheidscampagnes die louter gericht zijn op de

fysieke gevolgen van zwaarlijvigheid nog verder bij aandeze stigmatisering. Naarmate de kennis over de nega-tieve gezondheidsimpact van obesitas meer verspreidgeraakt, worden zwaarlijvigen, bovenop de bestaandestereotypen over hun lichaam, immers steeds meergeconfronteerd met het verwijt dat ze niet enkel onver-antwoord omspringen met hun eigen gezondheid, maartevens onrechtmatig beslag leggen op de collectievezorg.

ConclusieUit het voorgaande wordt duidelijk dat de relatie tussenkansarmoede en zwaarlijvigheid zich niet laat herleiden toteen simpel schema van oorzaak en gevolg, maar steedsvaker de vorm van een vicieuze cirkel aanneemt. Terwijlprecaire leefomstandigheden alsmaar meer het risico opzwaarlijvigheid in de hand werken, zorgt de stigmatiseringvan zwaarlijvigheid -via open en verdoken vormen van dis-criminatie- er op zijn beurt voor dat de reële kansen op soci-ale verbetering van kansarmen met overgewicht beperktblijven. Door het product van maatschappelijke omstandig-heden voor te stellen als een kwestie van individuele ver-antwoordelijkheid en persoonlijk karakter, levert de stigma-tisering van zwaarlijvigheid dan ook een cruciale bijdrageaan de rechtvaardiging van sociale ongelijkheden. Doordatdeze ongelijkheden zich steeds meer inschrijven in de fysie-ke contouren van het lichaam, krijgen ze immers alle schijnmee van natuurlijk en dus rechtvaardig te zijn.

Noot

1) Zowel ‘overgewicht’ als ‘zwaarlijvigheid’ worden doorgaans gedefinieerd aan

de hand van de Body Mass Index of BMI (gewicht in kilogram gedeeld door het

kwadraat van de lengte in meter). Een BMI tussen 25 en 30 wordt als ‘overge-

wicht’ gedefinieerd, terwijl ‘zwaarlijvigheid’ doorgaans als een BMI van 30 of

hoger wordt beschouwd.

maart 2010 15

WWW.FLICKR.COM/PHOTOS/ROSINO/230842373

Ant

enne

Toen ik een kleuter was, herkauwde ik mijn eten. Ikweet nog hoe ik samen met mijn twee zussen enmijn broer aan tafel zat te eten met de wetenschap

dat ik er straks, in de beslotenheid van mijn kamertje, nogeens van zou kunnen genieten. Die gedachte gaf me com-fort. Het was niet zo dat ik tekort kreeg en met honger vantafel ging, integendeel. Daar ging het niet om. Het was eer-der… Het eten smaakte me zo. Opnieuw genieten van desmaak gaf me warmte, ik voelde me gelukkig op diemomenten. Mijn ouders gingen te sterk op in hun eigenbezigheden om ons echt op te merken. Ik heb niet veel lief-de gekregen. Dus creëerde ik mijn eigen nest van warmte.Ik zag er geen graten in. Herkauwen was voor mij nietmeer dan een plezierige bezigheid. Het was mijn geheim-pje, niemand wist ervan.

Ik herinner me een keer dat iemand van mijn klas riep uit:“Bah, wat stinkt het hier!”Ik wist dat die stank uit mijn mond kwam, van het rumine-ren. Het was toen pas dat ik me realiseerde dat mijn gedragmisschien niet normaal was, dat ik anders was dan de rest.Tot dan toe was ik me daar niet van bewust. Ik vond hetnormaal wat ik deed.

Toen braken mijn puberjaren aan. Ik weet niet of ik nog her-kauwde, dat herinner ik me niet. Ik weet alleen nog dat ikme bewust werd van mijn lichaam en dat mijn moeder mijte dik vond. Haar opmerkingen maakten me onzeker. Zevond dat ik op dieet moest, maar ik kocht stiekem tochsnoep. Wat was ze kwaad toen ze daar achter kwam!Natuurlijk begon ik me uiteindelijk ook echt dik te voelen.Toen kwam ik op het idee om mijn eten uit te braken. Eengrote stap vond ik dat niet, ik was tenslotte vertrouwd metherkauwen.Zo kon ik lekker blijven eten wat ik wou én slank blijven.

Ik was niet de enige in het gezin met een ietwat afwijken-de eetgewoonte. Mijn moeder -hoewel slank- vond zichzelfte dik en at heel weinig. Aan tafel schoof ze nooit bij, zebleef wat verder in haar hoekje in de keuken zitten, apartvan ons. Het was alsof ze er niet echt wou zijn, niet echtdeel wou uitmaken van het eetmoment. En daarmee -bedoeld of onbedoeld- evenmin deelnam aan haar gezin.Ze schommelde aan de uiterste rand ervan, alsof ze op hetpunt stond om weg te spurten en voorgoed te verdwijnen.Met die schimmige aanwezigheid van mijn moeder en de

Boulimie

DIT IS EEN ANONIEME GETUIGENIS VAN EEN 75-JARIGE

VROUW DIE AL JAREN LEEFT MET BOULIMIE. ALLE

NAMEN IN DIT ARTIKEL ZIJN FICTIEF.

16 maart 2010

Maaike Everaert

moreel consulent CMD Zottegem.

stille onderworpenheid van mijn vader groeide ik op meteen diepe stilte in mij: mijn geheim.

Ik was me niet bewust van mijn eenzaamheid, mijn verlan-gen naar knuffels en genegenheid. Ik wist niet beter, ikdacht dat ouders gewoon zo waren.Eten was mijn vriend. Eten warmde me binnenin, daar waarik me eigenlijk koud en alleen voelde. Maar het braken wasook iets waar ik mij voor schaamde. Dat wat mij liefde gaf,bracht ook schaamte.

Nu terugblikkend zie ik dat mijn gedrag abnormaal was, maartoen besefte ik dat niet. Ik zorgde er wel voor dat ik nietteveel braakte. Ik wilde gezond blijven. Maar ik vond hetgemakkelijk. Ik kon eten wat ik wou en toch mager zijn. Luxe!Het ging toen al lang niet meer om mijn moeder gerust testellen, ook al had zij het aangewakkerd. Ik voelde me diken lelijk en had heel wat complexen over mezelf.Als kind deed ik het om nog een tweede keer van de lekke-re smaak van mijn eten te genieten, als puber ging het omslank blijven. Ik herkauwde toen ook niet meer. Ik kotstemijn eten er gewoon uit.

Wat niet veranderde, was het geheim dat ik om mijn brakenweefde. Nog steeds nam ik niemand in vertrouwen.Niemand mocht het weten ,want het is iets vies. Mensenzouden vies van me zijn als ze het wisten. Dus met mijngeheimhouding beschermde ik mezelf.

Rond mijn twintigste ontmoette ik mijn echtgenoot, Roel. Ikbleef periodiek mijn eten uitbraken. Roel wist van niets. Iknam hem niet in vertrouwen. Omdat het braken geen dagelijks gebeuren was -er warenzelfs perioden waarin ik het helemaal niet deed- zag ik nogsteeds geen graten in mijn gedrag. Braken was iets wat ikaf en toe deed. Een kleine zonde misschien, maar zekergeen probleem.

Toch zijn er periodes geweest waarin ik bewust koos om metbraken te stoppen. Dat was zo tijdens zowel de zwangerschapvan mijn dochter Marie als die van mijn zoon Tom. Ik had ergeen enkel probleem mee om het braken op te geven, ikwilde gezond zijn voor het kind dat in mijn buik groeide.Toen kon ik dat. Ik weet niet of ik dat nu nog zou kunnen.Het was ook anders toen. Er waren momenten dat ik teveelat en dan kotste ik omdat ik niet dik wou worden.

Nu heb ik echt oncontroleerbare vreetbuien.Ik herinner me een keer kort na de geboorte van Tom. Ik attoen twaalf volkoren boterhammen met aardbeien. Ik konniet ophouden. Ik kotste het er weer allemaal uit.Ik had geen rem meer. Misschien had ik nooit van die vreet-buien gekregen als ik niet wist dat ik kon braken. Het maak-te namelijk niet uit. Want ach, wat als ik zin had om meeren meer en nóg meer te eten? Dat gaf niet. Ik braakte heter toch weer uit. Zo liet ik me gaan en daalde ik zonder hette beseffen langzaam maar zeker af in de onderwereld vanboulimie.

Toen mijn zoon twee en mijn dochter vier jaar waren, gingik weg bij Roel. Ik hield niet van hem, had nooit echt vanhem gehouden. Ik was jong, wist niet goed wat liefde wasen wilde graag weg bij mijn ouders. Dus trouwde ik. Roelwas mijn eerste vriend. Ik wist niet beter.

Ik herinner me een keer dat Roel en ik gingen wandelen. Ikwas in een verliefde, aanhankelijke bui en ging dicht tegenhem aan lopen. Hij duwde me weg. Toen dacht ik: “Dus hierkan ik ook geen liefde krijgen.” Ik voelde me kwaad engekwetst, maar liet dat niet aan Roel zien. Ik trok me terugen heb nooit meer om affectie gevraagd. Ik had er met hemover kunnen praten, maar dat deed ik niet. Het was voor mijdirect een afgesloten hoofdstuk.

Het geheim in mij creëerde een zo grote stilte dat die alseen dikke mantel mijn emoties omhulde. Ik voelde weinig.Ik gleed schijnbaar moeiteloos door het leven, wist niet datonder mijn stilte een storm aan emoties woedde. Ik voeldeniet dat ik niet hield van mijn man. Ik voelde niet dat ik een-zaam was. Ik voelde niet hoe ik hunkerde naar liefde.

De stilte had mij in haar greep en zonder dat ik het besefte,stevende ik recht op mijn eerste depressie af. Het onder-drukken van mijn emoties vrat aan mijn energie en vroegsteeds meer van mijn krachten, maar ik besefte het niet.Het was pas toen een schaduw over mijn hart gleed en hetblijvend verduisterde, dat ik besefte dat het niet goed metme ging.

Dat was vlak nadat een kortstondige relatie afknapte. Ik waser kapot van. De wereld om mij heen werd grauw, een killeweerspiegeling van wat zich binnenin mij afspeelde. Ikzakte -bijna letterlijk- ineen. Gedurende een jaar was ik niet

maart 2010 17

Ant

enne

18 maart 2010

meer in staat om te werken. Ik sliep veel, mediteerde,sleepte me met mijn laatste restjes wilskracht af en toe naarbuiten, om te zwemmen of te wandelen, en… kreeg eenopstoot aan vreetbuien.

Tot dan zette ik nooit vraagtekens bij mijn eetpatroon. Maarop dat moment begon me te dagen dat mijn eetgedrag echtniet normaal was. Doordat mijn depressie als een vulkaan almijn emoties opstuwde, begon ik mij bewust te worden vanmezelf. Ik was de dertig ruim gepasseerd, maar toen paswerd ik gewaar dat ik vol emoties en gevoelens zat. Dat lietmijn depressie mij zien. Die klopte zo hard op mijn deur datzelfs ik -tot dan emotioneel potdoof- het hoorde. Al mijnemoties tuimelden naar buiten. Ik wist niet wat ik zag, wistniet wat ik met al die emoties aan moest. Ik raakte er let-terlijk onder bedolven.

Ik voelde me gefrustreerd en ongelukkig. De enige manierom daarmee om te gaan, was eten, eten, eten. Dan voeldeik mij voldaan.

In die periode erkende ik ook voor het eerst dat er een linktussen mijn vreten en mijn emotie was. Ik vrat omdat ikongelukkig was. Wanneer ik vrat voelde ik mij eventjes,kortstondig, voldaan en gelukkig. Dat voldane gevoel ver-dween natuurlijk snel weer, waardoor ik in een steeds snel-lere mallemolen van vreten en kotsen belandde. Daarvoorleek het allemaal zo simpel en onschuldig, gewoon eenhandige manier om zoveel te eten als ik wou én slank teblijven.

Deze periode was een keerpunt. Ervoor was de cyclus vre-ten-braken iets wat zich slechts af en toe liet gelden, maarvanaf toen werd het een dagelijks gebeuren. Tot op de dagvan vandaag.

Op sommige dagen heb ik mijn vreetbuien wat meer ondercontrole en kan ik mij bedwingen. Maar meestal hebben devreetbuien controle over mij.

Ik realiseerde me dat mijn vreten samenhing met mijn emo-ties en probeerde lange tijd om me tegen mijn vreetbuiente verzetten. In plaats van te vreten, mediteerde ik met debedoeling dichter bij mijn emoties te komen, ze ruimte tegeven om naar buiten te komen en ze tot slot los te laten.Maar zodra mijn meditatie gedaan was, had ik dan toch die

vreetbui. Het mediteren hielp gewoon niet, en ik wist nietwat ik nog anders kon doen. Hoewel ik wist dat er een linkwas tussen mijn vreten en mijn emoties, voelde ik dat vaakniet. Ik voelde een drang naar vreten, meer niet. Ik wist datdaaronder emoties schuilden, maar in plaats van ze te ver-kennen, bedolf ik ze. Ze onder ogen zien, ik had het nooitgedaan. Ik heb altijd de deur naar mijn emoties geslotengehouden. Zomaar het vreten stoppen en kijken naar dat wat ik alssinds mijn prille kinderjaren had onderdrukt, was een teextreme confrontatie. Dus hoewel de wil er was, veranderde er niets. Ik bleef vre-ten. Alleen mijn kijk op het vreten was veranderd. Ik erken-de nu -in tegenstelling tot vroeger- een probleem te heb-ben. En al keek ik niet naar de emoties eronder, ik keek welnaar mijn boulimie. Hoe klein ook, er had zich een verschui-ving in mij plaatsgevonden. Mijn depressie had mijn inner-lijke deur opengetrapt en hoewel ik zelf de deur terug dichtduwde, viel die niet meer in het slot. De deur bleef op eenkiertje staan.

Omdat ik er in mijn eentje niet uitraakte, ging ik op zoeknaar hulp. Dat was nieuw voor me. Ik durfde het eindelijkaan om mijn geheim met iemand anders te delen. Ik wasbereid erover te praten.

Ik begon aan een opleiding ‘Total Acceptance’. Dit is eenweg van bewustwording waarin je alle lagen van je zijnaanspreekt, ook de schaduwzijden, met de bedoeling om jevalkuilen te transformeren in je krachten, om vanuit deemoties te evolueren naar voelen, vanuit de oordelen teevolueren naar acceptatie. Ik leerde daar omgaan met mijnemoties, voor mezelf op te komen. Ik heb toen voor de eer-ste keer over mijn boulimie gepraat ten aanzien van eenganse groep. In die periode vertelde ik het ook aan mijntwee kinderen, die toen tieners waren. Dat was een grotestap voor me. Toch bleef boulimie een even grote en domi-nante rol in mijn leven spelen. Hoe graag ik er ook naar ver-langde, ook met deze therapie werd ik mijn boulimie niet debaas. Behalve tijdens de opleidingsweekends zelf. Toen hadik geen last van vreetbuien. Best vreemd als je bedenkt datdie weekends gericht zijn op het naar boven halen en her-beleven van emoties. Je zou denken dat ik daar net méérlast zou hebben van vreetbuien! Maar nee. Thuis kan ikgeen weg met mijn emoties en tijdens die weekends kon ikdat wel. Daar was ik niet alleen. Ik werd geholpen.

Nu staat mijn innerlijke deur weer een stukje meer open.Ik zie meer van mezelf. Ik zie dat ik geen weg kan met hef-tige emoties, evenmin met geluk als met verdriet. Dan grijpik naar eten. Het lijkt alsof er niets veranderd is. Ik heb nogsteeds dagelijkse vreetbuien, gevolgd door braken. Maarnu praat ik erover met andere mensen. Ik laat me zien. Enik zie nu ook de emoties die mij in de armen van boulimieduwen.

Heftige emoties brengen onrust bij me teweeg en dan vreetik mezelf terug tot rust. Zoals ik al zei, of het nu positieve ofnegatieve emoties zijn dat maakt niet uit. Zodra hetextreem is, grijp ik naar eten. Als ik niets om handen heb,grijp ik ook makkelijk naar eten. Ik doe het dus ook vaak uitverveling. Overdag probeer ik me in te houden, meestal metsucces. Maar ik heb wel elke avond een vreetbui.

Tot nu toe heb ik geen gezondheidsproblemen. Ik loop hetrisico om een slokdarmontsteking te krijgen, maar tot nu toeheb ik geluk gehad. Ik ben wel veel van mijn tanden kwijt,die zijn aangetast door het zuur in mijn braaksel.

Lange tijd kon ik voor mezelf niet doorgronden wat nujuist de kern is van mijn boulimie. aarom blijft het eenmetgezel in mijn leven? Waarom raak ik er niet vanaf? Totik ergens de bewering las dat boulimie een smeekbede isom liefde, om te mogen leven, te mogen zijn. In voedselvind ik dat gevoel. Als ik eet, heb ik het gevoel dat ik ietskrijg: liefde. Dat inzicht was een breekpunt voor me. Ikbegréép mijn boulimie. Ik mis liefde. Zo simpel is het. Ikwas en ben zo gewend aan afwijzing, aan de overtuiging‘de liefde die ik wens, krijg ik toch niet’, dat ik direct demogelijkheid van liefde zelf afwijs. Ik bescherm mezelfdaarmee tegen teleurstelling. Als ik de vraag (heb mijlief) niet stel, hoef ik het antwoord dat ik vrees (nee) niette krijgen…

Soms voel ik liefde voor mezelf. Ik sta nu veel positievertegenover mezelf dan vroeger. Toch blijft het spel om liefdebestaan. Met mijn boulimie neem ik meer voedsel (liefde)in dan ik kan verteren en kots het dan weer uit (wijs het af).Maar in tegenstelling tot vroeger ken ik nu de drijfveer vanmijn boulimie. Ik ken de waarde ervan. Hoe vreemd het ookklinkt, boulimie is mijn vorm van zelfzorg, het is mijn manierom mezelf comfort te geven. Ik ken geen andere. Dezemanier is diep ingesleten.

Ik kan mijn boulimie zien als een probleem, maar ook alseen kracht. Tenslotte was ik als kind al zelfvoorzienend: watik miste aan liefde en warmte van mijn ouders gaf ik mezelfdoor middel van rumineren. Ik creëerde mijn eigen nest vanwarmte. Boulimie eenzijdig bekijken als een probleem datdient opgelost te worden, gaat voorbij aan de essentieervan.

Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik niet genoeg waard wasom hier te mogen zijn op aarde. Daar wil ik verandering inbrengen: ik ben het wél waard. Ik ben liefde waard. En daarwil ik me op richten nu: op het voelen en ontvangen vanliefde.

Boulimie is mijn manier om mij liefde te geven. Ik hoef nietste veranderen of los te laten. Wanneer ik dit bewust doe,kan ik de liefde innemen, die de drijfveer, de essentie is vanmijn vreetbuien. Als ik bewust de liefde inneem, laat deboulimie mij misschien wel vanzelf los. Maar misschien ookniet. Tenslotte is boulimie al lang in mijn leven en ik hebgeen idee of ik er ooit van los kom. Dat mag, het geeft nietals het niet lukt. Een probleem is pas een probleem als ik ereen van maak. En voor mij is mijn boulimie in eerste instan-tie een metgezel waaraan ik steun en warmte ontleen. Alsik me die steun en warmte op een andere manier leergeven: prima. Indien niet: ook prima.

maart 2010 19

Ant

enne

Ik dacht dat ik wist wat pijn was, totdat me gevraagd werdte zeggen wat het woord ‘pijn’ betekent. Toen besefte ikweer mijn onwetendheid. Maar ik geloof niet dat het een

geïsoleerde ervaring is of een ervaring die beperkt is tot defilosofie. Het is een algemeen menselijke ervaring. Dit geldtvoor vele alledaagse woorden en een persoon die probeertom zulke alledaagse woorden te definiëren, ervaart meest-al op matige wijze zijn grond van menselijke onwetendheid.Het is moeilijk om alledaagse woorden zoals pijn te definiëren,ondanks het feit dat de ervaring die door dit woord aange-duid wordt zo intiem verweven is met ons leven. En zoals inhet geval van pijnervaring kan dit een erg ingrijpende erva-ring vertegenwoordigen. In de woorden van Petrie (1967:1)“Er is niets in de menselijke ervaring dat centraler staat danonze capaciteit om te voelen, en geen enkel aspect daarvanis zo erg belangrijk als onze capaciteit om te lijden, mis-schien meer in het bijzonder om te lijden onder de extre-men van de fysieke pijn.” En ook al zou u andere capacitei-ten als deze centraal stellen in de menselijke ervaring, danzouden toevoegingen hier geen afbreuk doen aan de ingrij-pende aard van het lijden in het leven van de mens.

In de filosofische benadering van pijn kan men verschillen-de benaderingswijzen onderscheiden. Men kan bijvoorbeeldaandacht schenken aan de verschillende pijntheorieën het-zij de neurologische, de psychologische of de filosofische enop basis van zo’n onderzoek een eigen theorie opstellen; ofmen kan een model construeren dat licht werpt zowel op depijnervaring als op de verschillende pijntheorieën; ofwelkan men aantonen dat er aan de grondslag van die pijn-theorieën een hypothetische opvatting van de mens ligt.Men kan het probleem van pijn onderzoeken in termen vanlichaam-bewustzijnverhouding, bijvoorbeeld in termen vandichotomie, interactie en identiteit tussen lichaam enbewustzijn. Ofwel kan men aandacht schenken aan de dis-cussies over pijn in analytische kringen waarin problemenzoals de privacy van sensaties en de kennis van een anderbewustzijn besproken worden. Of nog: men kan een bespre-king geven van de existentialistische benadering van pijn intermen van lijden als uitdrukking van een menselijk tekort.De betekenis van de term ‘pijn’ kan nog etymologischonderzocht worden en men kan nadenken over het feit datpijn afgeleid is van poena (Latijn) dat straf betekent. Demorele benadering van pijn kan ook gezien worden als eennoodzakelijke voorwaarde voor het beoordelen van de per-soonlijkheidsontwikkeling. Men kan ook aandacht schenken

Enkele reflecties overlichaam en pijnIn de marge van Johan Degenaars Filosofische bezinning over pijn

“IK HEB DEZE MASKERS OPGEZET

OM MIJN GELAAT TE KUNNEN TONEN.”

MAURICE ENGLISH

prof. dr. em. Hubert Dethier

HUBERT DETHIER © JOHAN SWINNEN, 2007

20 maart 2010

aan problemen rondom de theodicee, bijvoorbeeld hetlogisch verband tussen concepten als pijn, kwaad en zonde,en de verdediging van een goede God ten aanzien van hetkwaad in de schepping; of de verschillende wijzen vergelij-ken waarop de wereldgodsdiensten de problemen van pijnen lijden behandeld hebben. Ik wijs hier op de grote ver-scheidenheid in benadering van het probleem van de pijn,niet om de indruk te wekken dat ik in staat ben om ze allente volgen, maar om de aandacht te vestigen op alles watkan ondergebracht worden onder het opschrift ‘filosofischebezinning over pijn’

Een pluraliteit van beschrijvingenEen van de eerste zaken die opvallen in de navorsing overpijn is het feit dat verschillende groepen mensen verschil-lende termen in verschillende contexten gebruiken.Neurologen hebben het over zenuwimpulsen, psychologenover emotionele kwaliteiten, filosofen over sensaties,gevoel, lijden en betekenis of zingeving, en theologen spre-ken in termen van schuld en straf. Het zou foutief zijn alséén van deze groepen zou denken dat het gebruik van ditwoord in hun welbepaalde context, hun taalspel, de enigegeldige spreekwijze is. We hebben hier te doen met eenbelangrijk filosofisch punt, namelijk dat woorden juist nietgebruikt worden om naar zaken te verwijzen in een één-tot-ééncorrespondentie, maar dat mensen dikwijls met woor-den opereren en dat men bijgevolg aandacht moet schen-ken aan de verschillende contexten waarin die woorden zichgedragen volgens contextuele regels. Dit is het wat bedoeldwordt met het taalspel waarbinnen een woord optreedt. Deconceptualisering van stellingen om de betekenis van eenwoord te wegen moet geenszins gezien worden als eeninkrimping van ons begrip. Integendeel, het is juist een ver-ruimende activiteit. En ik hoop dit in mijn analyse van hetconcept pijn te illustreren. Immers, hoe meer geldigebeschrijvingen van pijn men kan accommoderen, hoe betermen het concept pijn verstaat.

Indien we als uitgangspunt een mens nemen die in pijn ver-keert, dan moet men ons tenminste drie soorten beschrijvin-gen toelaten. Deze drie soorten beschrijvingen zijn geba-seerd op het traditionele onderscheid tussen lichaam,bewustzijn en persoon. Ik stel voor dat we de mens beschou-wen als een werkelijkheid ten opzichte van dewelke hetmogelijk is beschrijvingen te geven in termen van lichaams-

taal, bewustzijnstaal en persoonstaal. Met het woord ’li-chaam’ bedoel ik de fysieke en fysiologische dimensie vande mens. Het woord ‘bewustzijn’ wijst op de ervarings- enbewustzijnsdimensie, terwijl het woord ‘persoon’ de beteke-nisgevende en sociale dimensie aanduidt. Menige beschrij-vingen zijn mogelijk binnen elke dimensie, maar ik kies devolgende drie methodes als vertegenwoordigend voor elkvan de drie soorten beschrijvingen, namelijk: neurologie,psychologie en filosofie. Volgens mij kan men drie gelijkebasisbeschrijvingen geven van de mens in de neurologische,psychologische of filosofische taal. Beantwoordend aan degenoemde taalspelen toegepast op de mens zijn er drieobjectiveringen van de mens mogelijk, namelijk het feno-meen van het lichaam, het fenomeen van het bewustzijn enhet fenomeen van de persoon. Deze drie objectiveringen vande mens die drie soorten navorsing over dezelfde werkelijk-heid als doel hebben, kunnen ook gezien worden als abstrac-ties, dat wil zeggen als structuren geabstraheerd uit de con-crete werkelijkheid van de dagelijkse ervaring met het oogop navorsing en inzicht (Merleau-Ponty, 1962).

Deze opmerkingen over de mens kunnen ook toegepastworden op pijn in de mens. Pijn kan ook benaderd wordenop drie verschillende wijzen, afhankelijk van het feit of eenmens pijn beschrijft in termen van lichaam, bewustzijn enpersoon. De mens kan beschreven worden in neurologische,psychologische of filosofische taal. Teneinde meer inhoud tegeven aan deze theorie van de drievoudige beschrijving vande mens in pijn, bespreek ik kort de neurologische, de psy-chologische en de filosofische taalspelen, in zoverre die lichtwerpen op de werkelijkheid van de pijn.

De biologische functie van pijnIn neurologisch verband wordt er gezegd dat pijn veroor-zaakt wordt door een sterke stimulus die de vezels dreigt tevernietigen. Het is typisch voor de pijnstimuli dat ze sterkmoeten zijn om hun boodschap over te dragen. Hick (1968:33) stelt dit als volgt: “Er werd reeds lang geobserveerd dathet pijnreceptorsysteem duidelijk minder ontvankelijk is dande sensorische systemen, met het gevolg dat pijn enkel ver-oorzaakt wordt door prikkels die sterk genoeg zijn om hetlichaam te verwoesten, of om het met schade te bedrei-gen.” “Pijn”, zegt J. H. Hardy, “vloeit voort uit schadelijke sti-mulatie die wijst op het begin van het verwoesten van heteinde van de pijnvezel.”

maart 2010 21

Ant

enne

22 maart 2010

Vanuit deze gezichtshoek kunnen we zeggen dat pijn de bio-logische functie van een waarschuwingssignaal bezit. Het isomwille van deze belangrijke functie dat pijn beschrevenwordt als ‘de weldoener van alle levende wezens’. Balmenoemt de volgende drie beschermende functies:

a) de waarschuwing dat er een letsel of ziekte is;b) het voorkomen van nadelige ervaringen;c) en dit bevordert het immobiliseren van het geaffec-

teerde lichaamsdeel (Hick, 1968: 334).

Er zijn echter andere vorsers die niet akkoord gaan met deopvatting dat pijn een weldoener is. Leriche praat van “dezevalse opvatting betreffende weldoende pijn” (Hick, 1968:335). Er wordt hier aangetoond dat de kwaliteit van pijn nietaltijd proportioneel is met de belangrijkheid van het gevaarwaartegen het waarschuwt. Een tweede argument is geba-seerd op het feit dat pijn die veroorzaakt wordt door onge-neeslijke ziekten, bijvoorbeeld kanker, te laat op het toneelverschijnt. Volgens een derde argument heeft deze waar-schuwing geen zin als het niet mogelijk is om voordeel tetrekken uit de waarschuwing (buiten de beschikbaarheidvan de moderne medische wetenschap).

Dit argument is echter niet voldoende om het standpunt datpijn een weldadige functie heeft als waarschuwingstekenongeldig te verklaren. Er bestaat geen twijfel aan dat dit demens helpt om hem aan te passen aan zijn omgeving en omde signalen van hevige symptomatische pijn als waarschu-wing te interpreteren. Wanneer we echter met chronischepijn te maken hebben, dan is de interpretatie van pijn in ter-men van biologische waarde onvoldoende. De opvatting vande biologische functie van pijn moet plaats maken voor hetprobleem van pijn als menselijk lijden in termen van psy-chologische en filosofische betekenis.

De psychologische functie van pijnIn het geval van de biologische benadering wordt pijn geïn-terpreteerd als een signaal dat het organisme waarschuwtomtrent een somatische disharmonie. Binnen de contextvan het psychologisch taalspel kan pijn gezien worden alseen symbool dat de persoon waarschuwt omtrent een psy-chische disharmonie.

In tegenstelling tot pijn als een signaal dat somatische dis-harmonie openbaart, verbergt pijn als symbool een psychi-sche disharmonie en is het de taak van de psycholoog omdit achter de pijn te ontdekken. Deze pijn heeft de kwaliteitvan een masker dat op een indirecte manier moet geïnter-preteerd worden.

Buytendijk (1962) bespreekt voorbeelden van pijnervarin-gen die als maskers optreden voor ervaringen van angst,onvervulde verlangens, uitdoving van de zin van een indivi-du voor rechtvaardigheid, schuldgevoel… Hij interpreteertdeze pijnervaring in termen van de ontdekking van de mens

die in deze situatie op zichzelf is aangewezen. Als die menszichzelf niet uit een moeilijke situatie redt, overweldigt hemeen gevoel van onmacht en dit gevoel omhult hem in pijn.In deze gevallen is pijn duidelijk een uitdrukking van de toe-stand van onmacht veroorzaakt door de genoemde erva-ring. Dit is echter duidelijk voor de psychiater, maar nietvoor de patiënt. De taak van de psychiater bestaat er juist inom de patiënt er bewust van te maken dat de psychischedisharmonie de oorzaak van die pijn is. Het is soms moeilijkde patiënt hiervan te overtuigen daar hij deze psychischedisharmonie kan identificeren met de pijnvolle rol die voorhem het enige antwoord op het probleem van zijn leven isgeworden. Spiro (1976: 829) spreekt over “een pijnvolle roldie het enige antwoord is op een leven dat te pijnvol is ineen andere toestand!” Men kan het ook stellen dat depatiënt juist uit dit leven wegvlucht in de pijn.

In zijn bespreking van deze symbolische betekenis van depijn wijst Szasz (1957) op de problemen waarmee de psy-chiater te maken heeft wanneer hij het symbool moetonderzoeken om informatie te verkrijgen omtrent de psy-chische toestand van de patiënt. In vele gevallen symboli-seert dezelfde soort pijn verschillende soorten disharmoni-sche toestanden. Hij geeft voorbeelden van psychische dis-harmonieën die ook een sociale dimensie impliceren. Depijn van een meisje wordt geïnterpreteerd als een teken vanhaar ervaring van eenzaamheid na de dood van haar oudersen van haar gevoel van verwerping door haar familieledenwat dan deze vermomde kreet als gevolg heeft. De pijn vaneen man wordt weer een teken van zijn onvermogen omeen situatie van overgang van vlootdienst naar burgerlijkleven te beheersen. Zijn frustratie en agressiviteit tenopzichte van de autoriteiten die hem in de steek zoudengelaten hebben, worden dan geprojecteerd in de pijn.

Szasz (1957: 100) stelt dit als volgt: “De functionele waardevan het symptoom was voor de patiënt reeds duidelijk.Inderdaad, het scheen alsof alle veelbetekenende proble-men in zijn leven om zo te zeggen vertaald werden in detaal van de pijn en dan op zo’n manier uitgedrukt dat nochde patiënt noch diegenen tot wie hij zich richtte, werkelijkwisten waar hij het over had.”

De manier waarop Szasz deze gevallen beschreef, stelt onsin staat te beweren dat de pijn zelf een symbolische taal isdie door de dokter moet ontcijferd worden.

Het tweede voorbeeld volgens hetwelk de patiënt niet instaat is om de overgang van de vlootdienst naar het burger-lijk leven te verwerken, wordt door Szasz (1957: 102 - 103)als volgt ontcijferd: “De symbolische transformaties die hetconcept ‘pijn’ in dit geval heeft ondergaan kunnen als volgtsamengevat worden

i. De pijnervaring is de uitdrukking van een behoefteaan hulp (dus ook een intrapsychische verdedigingtegen angst).

ii. De communicatie van pijn is een vraag om hulp.iii. Als deze vraag teleurgesteld wordt, wordt het voort-

duren van de pijn een symbool van verworpen te zijn“Het doet nog pijn…”.

iv. De herhaalde klacht van pijn is ook een vermomdevorm van agressie (vergelding) tegen de frustreren-de, verwerpende autoriteit (arts, marine, ouder,enz.…).”

In de analyse van de biologische functie van pijn heb ik ditbeschreven als een signaal dat de patiënt waarschuwttegen een bedreiging van het lichaam. In deze analyse vande symbolische betekenis van pijn wordt pijn gezien als eentaal waarin een persoon op symbolische wijze een paar fei-ten openbaart, namelijk zijn verzoek om hulp, zijn bezwarenomtrent onrechtvaardige behandeling, zijn aanval op deautoriteit, zijn frustraties, zijn angsten, zijn onvervulde ver-langens… In deze zin heeft pijn een communicatief aspect.Het is in deze context dat we pijn kunnen zien als een mas-ker dat op symbolische wijze de mens-in-pijn aan ons ont-hult. Dit inzicht werpt licht op het motto van deze verhan-deling. “Ik heb deze maskers opgezet om u mijn gelaat tetonen.” Indien we in gebreke blijven om deze maskers teinterpreteren, zullen we niet in staat zijn om de persoon diehier om hulp vraagt te verstaan en te helpen.

De filosofische functie van pijnIn de biologische context wordt pijn gezien als een tekenvan disharmonie in het lichaam. In de psychologische con-text functioneert hij als een symbool van disharmonie inhet bewustzijn. In de filosofische context kan hij geïnter-preteerd worden als een aanwijzing van waarschuwing dater een disharmonie is in de morele orde, die de persoonoproept tot een intentionele handeling van persoonlijke

betrokkenheid. Deze disharmonie kan uitgedrukt wordenin termen van disharmonieën in de persoonlijke integri-teit, in tussen-persoonlijke verhoudingen en in socialestructuren. In sommige gevallen wordt pijn de gelegen-heid voor wat de ‘ultieme betrokkenheid’ genoemd wordt,een bezorgdheid om vragen betreffende de finale zin vanhet leven. In deze vier gevallen krijgt de bevrijdende han-deling van de persoonlijke betrokkenheid een beslissendebetekenis. Men kan in zekere zin zeggen dat de filosofi-sche functie van pijn de uitdaging is die gericht wordt aaneen persoon om zelf betrokken te raken bij wat aan hetgebeuren is met hem en om daarop op creatieve wijze tereageren door zingevende handeling. Soms kan de pijner-varing gezien worden als de spitservaring betreffende zelf -identiteit. Het is in zulke situaties dat mensen hulp nodighebben in het proces van zingeving aan hun leven. De

maart 2010 23

Ant

enne

24 maart 2010

patiënt heeft de moeilijke taak om zijn leven te herstruc-tureren in termen van nieuwe ervaringen en nieuwe infor-matie. Het is inderdaad niet gemakkelijk uit zo’n pijnsitua-tie te geraken.

Bakan (1968) introduceert een interessant model tenein-de de verantwoordelijkheid van het individu ten opzichtevan pijn te illustreren. Hij stelt voor dat we ons bewustego zien als het belangrijkste teleologische centrum vanhet menselijk organisme. Het woord telies (in het Zuid-Afrikaans) is afgeleid van telos wat doel betekent. Hetmenselijk organisme wordt gezien als een organischgeheel met een hiërarchie van teleologische centra onderleiding van het bewuste ego als het leidende teleologi-sche centrum. In de context van dit model wordt pijn danbeschreven als ‘een manifestatie van teleologischedecentralisatie’ waarin een lagere telos aanspraak maaktop een grotere belangrijkheid als waarop dit gerechtigdis, en bijgevolg wordt de balans verstoord. Pijn wordt dandoor hem beschreven als “de vraag aan het bewuste egoom ervoor te zorgen dat het gedecentraliseerd deelteruggebracht wordt tot de éénheid van het organisme.Pijn is het bevelen aan het ego om de verantwoordelijk-heid van de teleologische centralisatie op zich tenemen…” (Bakan, 1968: 72). Bakan gebruikt hier eentypisch model, maar dit is een waardevol model in zover-re dit de creatieve rol van het bewuste ego beklemtoont.Het is juist de persoonlijkheid van die persoon ten opzich-te van zijn pijn dat het thema is van de volgende vieronderdelen.

a) Disharmonie in persoonlijke integriteitPijn kan een belangrijke filosofische rol spelen als oproeptot een persoon om betrokken te raken bij de morele kwa-liteit van zijn leven door verantwoordelijkheid te dragenvoor zijn (verdiende) pijn en door zijn leven moedig te aan-vaarden in gevallen van onverdiende pijn.

Illich (1975: 92) beschrijft pijn in positieve termen door hetbeklemtonen van de belangrijke morele rol die deze kanspelen. Hij praat over de helende macht van pijn en over demorele kwaliteit van het geduld bij lijden. Hij kan dit doenomdat hij pijn ziet als een uitnodiging aan de lijdende per-soon om vragen beginnen te stellen over de kwaliteit vanzijn leven. Volgens hem probeert de medische civilisatie depijn om te keren tot een technisch probleem en zo het lij-den te beroven van zijn inherente persoonlijke betekenis.“De mensen leren af het lijden te aanvaarden als een onver-mijdelijk deel van hun bewuste confrontatie met de realiteiten komen er toe iedere pijn te interpreteren als een aanwij-zing van hun behoefte aan een toegepaste wetenschap.”(Illich, 1975: 93). Lijden wordt gedefinieerd als ‘een autono-me akte onder impact van pijn’. De term ‘autonoom optre-den’ verwijst naar de verantwoordelijke houding van eenpersoon tot zijn pijn en zijn bereidheid om de uitdaging vande pijn te aanvaarden.

Teneinde die uitdaging te aanvaarden heeft de patiënt eencultuur, een context van waarden nodig om hem te helpenin zijn interpretatie van pijn. Illich formuleert dit als volgt:pijn lijden om een vraag te stellen - ik zou zelfs zeggen: hetpijn lijden wordt tot vraag gesteld - en die context vangedeelde waarden helpt het individu om zijn pijn op eenzinvolle wijze uit te drukken. In zijn eigen woorden: “Hetoptreden van lijden wordt door de cultuur omgevormd toteen vraag die kan gesteld worden en gedeeld.” (Illich,1975: 101). Het losstaan van gedeelde waarden leidt toteen ‘toestand van verloren zijn en van slachtoffer wordenvan zijn pijn.

Boeyink (1974: 90) staat ook positief tegenover de pijn enpraat zelfs van ‘verlossende pijn’ in zoverre deze de more-le waarde van het leven aan de orde stelt en moreledeugden knecht, zoals moed, vrijheid en de vervullingvan morele verplichting tegenover onze medemensen. Ingevallen van verdiende pijn kan een mens verantwoorde-lijkheid ontwikkelen voor die pijn en bijgevolg zijn levens-stijl dienovereenkomstig wijzigen. In zijn eigen woorden:“De zin voor rechtvaardigheid vereist de erkenning van deverantwoordelijkheid voor pijn die we voortbrengen. Zulk‘n pijn is de aanbeveling tot trouw aan onszelf en fysiekwelzijn, ons oproepend om ons leven anders in te richten”(Boeyink, 1974 92). In deze context kunnen pijnstillendeverdovingsmiddelen, anesthesie en antizuurtabletten eennegatief effect hebben, omdat de patiënt overtuigd is dathet nog niet nodig is om zijn ongezonde of onaangepastelevenswijze te veranderen. In het geval van moedige aan-vaarding van onverdiende pijn kan lijden ook een verlos-sende functie hebben, vooral inzoverre dit anderenbetreft. De moedige akte van aanvaarding verrijkt de per-soon zelf en stelt een voorbeeld aan anderen. Dit illus-treert goed dat men de controle over zijn leven kanbehouden. Dit kan ook lijden tot een gemeenschapsge-voel tussen de lijdende patiënten in de context van eenhospitaal. Aanvaarding van onverdiende pijn kan verderook lijden verminderen omdat deze de plaats inneemtvan schuld, droefheid of zwaarmoedigheid die ieder opzichzelf weer lijden veroorzaken (Boeyink, 1974: 91).

b) Disharmonie in tussen-persoonlijke verhoudingenIn de bespreking van de psychologische functie van pijnheb ik verwezen naar het voorbeeld dat Szasz (1957: 53 -58) aangehaald heeft van het meisje wiens pijn veroor-zaakt wordt door haar ervaring van eenzaamheid na dedood van haar ouders en door haar verstoorde tussen-per-soonlijke verhoudingen. Indien we aanvaarden dat hetmenselijk leven een rationele structuur heeft, kan mengemakkelijk begrijpen hoe een verstoring in verhoudingeneen ingrijpende aangelegenheid is in het leven van eenindividu. Hij is niet volledig mens in de isolatie en staat danook nog in verhouding tot anderen, daar het menszijnstructureel bepaald wordt door medemenselijkheid.Verstoring in inter-persoonlijke verhoudingen is zo ingrij-

pend dat het onbegrijpelijk zou zijn als het lichaam daarniet zou op reageren. Pijn kan in sommige gevallen inder-daad beschouwd worden als een symptoom van verstoor-de dialoog. Metz (1964: 1975) heeft belangrijke navorsinggedaan waarin hij duidelijk aangetoond heeft hoe pijn zichvoordoet in een intersubjectieve wereld en hoe men aan-dacht moet schenken aan de rol van verstoorde dialoog inonze opvatting over pijn.

De dialoog met de dokter en psychiater kan behulpzaam zijnom de dialoog met de wereld rondom de patiënt te herstel-len door hem de situatie te leren verstaan waarvan hijonvermijdelijk deel uitmaakt. Deze dialoog met de psychia-ter beklemtoont het belang van de dialoog in het algemeenen dit wijst op het feit dat de mens geen directe toegangheeft tot zichzelf, maar slechts via de wereld en vooral doorde ogen en reacties van andere mensen. In zekere zin is demens een geschenk aan zichzelf door de handelingen vanandere personen. De mens wordt mens doordat hij als zoda-nig herkend wordt.

Metz (1975: 57 - 59) bespreekt het studiegeval van eenpatiënt die aan een extreme vorm van trigeminusneuralgie(drielinggezichtspijn) lijdt. Dit was zijn tweede ernstige aan-val. De eerste aanval van pijn wordt beëindigd door debetrokken zenuw door te snijden. De pijn was zo intens detweede keer dat hij niet kon praten. De neurochirurg heeftbesloten om weer te opereren, maar vóór dit kon gebeuren,kreeg Metz de gelegenheid om de patiënt te behandelen.De behandeling heeft duidelijk aangetoond dat het pas toen

de geschiedenis van de patiënt geconceptualiseerd werd inde geschiedenis van de patiënt, de oorzaak van de pijn ont-dekt werd. De patiënt heeft zichzelf om verschillende rede-nen sociaal afgezonderd. Zijn verhouding tot zijn vrouw wasgereduceerd tot zwijgen. Toen Metz besefte dat de aanval-len van neuralgie plaatsvonden in periodes van sociale iso-latie, besloot hij dat de oorzaak van pijn de verstoorde dia-loog was. De patiënt en zijn vrouw werden met beidegeconfronteerd met deze interpretatie. Ze stemden ermeein de therapeutische sessies bij te wonen. De patiënt wasbereid te communiceren door vragen en antwoorden op eenlei te schrijven. Geleidelijk aan zijn de man en de vrouw metelkaar beginnen te praten, en zo is de pijn geleidelijk aanverdwenen. In het eerste geval wordt de patiënt geholpendoor chirurgie; in het tweede geval door het doorbreken vanzijn sociale isolatie en het herstellen van zijn verstoorde dia-loog. Het is niet de dokter, maar de vrouw als hoofdspelerin de dialoog die de beslissende rol heeft gespeeld in hetherstel van de patiënt, een feit dat duidelijk illustreert hoeeen disharmonie in een tussen-persoonlijke verhouding pijnkan veroorzaken en hoe een herstelde dialoog ertoe kan lei-den dat de pijn zal verdwijnen.

c) Disharmonie in de sociale structuurWe hebben gezien dat pijn geen abstractie is buiten de per-soon. Maar zo ook is de persoon geen abstractie buitenmenselijke verhoudingen en sociale structuren. Dit werptlicht op het feit dat er in onze bespreking van het psycholo-gisch taalspel persoonlijke voorbeelden genoemd wordenwaarin tussen-persoonlijke verhoudingen en sociale structu-ren reeds voorkwamen. Szasz (1957: 99 - 103) bespreekthet geval van een man die lange tijd werd behandeld voormaagpijn zonder dat er enige verbetering intrad.Psychiatrisch onderzoek toonde aan dat die pijn in verbandmoet gebracht worden met het feit dat het einde van devlootdienst aangebroken was. De overgang tot het burger-lijk leven impliceerde een verandering in zijn hele levens-wijze. Hij vond een werk dat geleek op dat wat hij in devloot had en in geen enkel stadium was hij er zich vanbewust dat hij bij een probleem betrokken was. Maar inwerkelijkheid had hij een probleem en heeft hij inderdaadbegeleiding gezocht. Bij gebrek aan hulp heeft hij een ver-werping van autoriteit ervaren, die in zijn geval, zo meendehij, de organisatie betrof die hem verworpen had na zoveeljaren dienst. In dit geval werd pijn een teken van zijn onver-mogen om de overgang van vlootdienst naar burgerlijkleven te verwerken. Zijn frustratie en zijn agressie tenopzichte van de autoriteit die hem in de steek zou gelatenhebben, werd onbewust geprojecteerd in zijn pijn. Dit gevalzou eenvoudig kunnen geïnterpreteerd worden als eenvoorbeeld van een persoon wiens pijn zijn onvermogenweerspiegelt om zich aan te passen aan een nieuwe situa-tie. Ik denk echter dat er ook een sociale dimensie bevat isin dit probleem, namelijk de verhouding van een mens totzijn werk hetgeen een betrokkenheid impliceert bij eenorganisatorische en sociale structuur.

maart 2010 25

Ant

enne

26 maart 2010

De moderne sociale filosofie geeft prioriteit aan het feit datde mens een sociaal wezen is en dat sociale structuren hetmenselijk gedrag beslissend kwalificeren. Hierin wordt deopvatting van Marx gevolgd dat de mens een netwerk vansociale verhoudingen is die medebepaald worden door soci-ale structuren. Deze structuren beïnvloeden ook de wijzewaarop de mens zichzelf ziet, evenals wat er met hemgebeurt. Als deze structuren niet bevorderlijk zijn voorgezonde levensomstandigheden en als ze niet voorzien in

de menselijke basisbehoeften van alle burgers en voor deontwikkeling van hun mogelijkheden, en als deze structureneen autoriteitskarakter dragen dat de menselijke verhoudin-gen inperkt en verschillende vormen van vervreemding ver-oorzaakt, dan zal het individu zichzelf als negatief ervarenen zich ook als dusdanig omschrijven. In zulke gevallen zalde ervaring van pijn en lijden onvermijdelijk de negatievesociale structuren weerspiegelen.

Manganyi, een zwarte psycholoog, beschrijft de manierwaarop de sociale structuren in Zuid-Afrika weerspiegeldworden in het lichaamsbeeld van de zwarte. Het lichaams-beeld is de geïnternaliseerde opvatting die een individuover zijn lichaam heeft en omwille van de negatieve socia-le structuren die op kleurendiscriminatie berusten, heeft dezwarte een negatieve opvatting over zijn zwart lichaam. Ditleidt tot de psychologische pijn die de zwarte voelt als hemonrecht wordt aangedaan en die ook zijn ziekte kwalificeert.Dit negatief lichaamsbeeld moet overwonnen worden. Endit kan alleen gebeuren als de zwarte zich bevrijdt van deopvatting van de blanken over het zwarte lichaam, zoals diein de sociale structuren geïnstitutionaliseerd werd en door

de zwarte onvermijdelijk geïnterioriseerd. In zijn eigenwoorden: “We moeten het negatieve sociologische schemavan het zwarte lichaam zoals dat door de blanken werdvoorgeschreven, uitroeien!” (Manganyi, 1973: 52).

d) Het probleem van de ‘ultieme betrokkenheid’In al de gevallen die besproken worden, is het ook mogelijkdat de pijnsituatie het kader wordt waarin men de vraagstelt naar de finale levenszin. Dit gebeurt gewoonlijk in

gevallen van terminale ziekte. Een goed voorbeeld van ditsoort bezinning wordt gevonden in Tolstoys korte verhaal Dedood van Ivan Ilyitsch, waarin het besef van de onvermijde-lijkheid van de eigen dood een fundamentele vraagstellingomtrent de kwaliteit van het leven van de stervende in gangzet. Indien de mens zou toegeven dat pijn een herinneringis aan het feit dat de dood eventueel kan intreden, en datpijn dus aanleiding kan geven tot de vraag of dit betekentdat ik zal doodgaan, dan kunnen we ons vele pijnsituatiesvoorstellen waarin pijn de context wordt van fundamentelebezinning. In de woorden van Bakan (1968: 80): “Pijn wordtde toetssteen van de ultieme betrokkenheid.”

Indien we de finale levenszin met de werkelijkheid van deliefde verbinden, heeft dit niet alleen implicaties voor hetleven van de patiënt, maar werpt dit ook licht op de kwali-teit van de zorg en diensten verleend aan mensen in eenvriendelijke omgeving. De patiënt moet geholpen wordenom zijn eenzaamheid te overwinnen, om zich niet afgesne-den te voelen van menselijke omgang en om te ervaren datlijden niet enkel een individueel probleem is dat isoleert -en dit is inderdaad een onstellende werkelijkheid -, maar

ook een menselijk probleem dat liefde oproept. Sternbach(1968: 146) beklemtoont een feit waarvan men de belang-rijkheid niet moet onderschatten. Hij beweert het volgende:“De voorstelling van pijn wordt op typische wijze geassoci-eerd met comfort, liefde en uitingen van hartelijkheid, enmet de reductie van angsten die in verband staan met deintrekking van liefde. Dit verschil tussen angst als afwezig-heid van liefde en bekommernis als aanwezigheid van lief-de kan geïllustreerd worden aan de hand van de wijzewaarop Ingmar Bergman de vraag naar hel en hemel beant-woord heeft. Hij heeft dit gedaan door middel van eenhandgebaar: hel is een gesloten hand die door een krampniet open kan gaan om te geven, om te ontvangen en tedienen. Hemel is een open hand die kan geven, ontvangenen dienen. De finale levenszin ligt in een open hand alssymbool van de liefde.”

Het is in de context van het probleem van de finale levens-zin dat het de moeite waard is om naar de verscheidenheidvan antwoorden te kijken die de wereldgodsdiensten en dediverse filosofieën geven op de vragen rondom pijn en lij-den (Bowker, 1970) en in het geval van theologen om hetprobleem van de theodicee (Hick, 1968) aan te durvenwaarin geprobeerd wordt om een goede God te rechtvaar-digen in tegenwoordigheid van zoveel kwaad in Zijn schep-ping.

De noodzakelijkheid van een geïntegreerde therapieIk zou willen besluiten met het wijzen op het belang vaneen geïntegreerde benadering in de therapie van personendie pijn lijden. Indien integratie ons sleutelbegrip is, dan ishet de taak van de therapie, niet om de werkelijkheid vanpijn te beperken tot de context van het lichaam en die vanhet bewustzijn, maar om die te plaatsen in de passendecontext van het menselijk bestaan. Anders gesteld: de pijnmoet geplaatst worden in het lichaam en in het bewustzijn,terwijl het lichaam en het bewustzijn geïntegreerd moetenworden in de wereld van personen wiens leven bedreigdwordt en die hulp nodig hebben. Therapie moet daaromgeïntegreerd worden in de houding van zorg voor personen.En het doel van deze zorg is in de eerste plaats niet in dienstte staan van het preserveren van het lichaam, maar eerderin die van de bestemming van het menselijk leven. Het is inhet kader van dit filosofisch taalspel dat beseft wordt datpijn meer is dan louter iets waarvan een mens ontslagenmoet raken. Want de mensen zijn meer dan patiënten diemoeten behandeld worden. Ze zijn personen die bedreigdworden in hun bestaan en ze roepen om hulp. Daarombeschouwt de filosofie van de pijn de therapie van de pijnals een zorg voor de persoon in termen van bestemmingvan het menselijk leven. En indien men de woorden vanCamus in aanmerking neemt dat “er een bestemming moetzijn die niet hoeft te wachten op de dood”, dan kunnen webeweren dat deze vraag naar menselijke bestemming de

finale uitdaging voor de patiënt en dokter blijft. Als eenpatiënt erin slaagt zijn pijn te zien in termen van zingeving,en als zijn dokter en vrienden er werkelijk in slagen om voorhem te zorgen, dan kunnen we zeggen dat de pijnervaringde betekenis van het Latijnse woord poena, namelijk straf,transcendeert tot de betekenis van de Sanskrietwortel pu,namelijk purificatie.

Noten• Prof. Hubert Dethier verwijst naar het boek Filosofische bezinning over Pijn

van prof. J.J. Degenaar, dat werd uitgegeven door de Universiteit vanStellenbosch in 1993. Prof. J.J. Degenaar was verbonden aan het DepartementStaatsfilosofie van deze universiteit. Hubert Dethier verbleef in de jaren 1993-1997lange tijd als gastdocent in Zuid-Afrika, hoofdzakelijk aan de Universiteit vanPretoria en die van Stellenbosch. Het is aan die laatste universiteit dat HubertDethier intens samenwerkte met Prof. J.J. Degenaar, die kan beschouwd wor-den als een van Zuid-Afrika’s belangrijkste filosofen. Het artikel dat hier wordtgepubliceerd is een sterk ingekorte versie van een tekst die Hubert Dethierschreef voor deze Antenne. Het volledige artikel kan u raadplegen opwww.unievrijzinnigeverenigingen.be.

• Korte biografie Hubert Dethier (1933- )Hubert Dethier was van 1963 tot 1969 achtereenvolgens navorsingsaspirant enaangesteld navorser aan het nationaal Fonds voor Wetenschappelijk OnderzoekBelgië. Hij promoveerde in 1967 onder leiding van Prof. L. Flam op een proef-schrift over Pietro Pomponazzi. De Vrije Geest van de Dubbele Waarheid. Sinds1969 was hij hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel voor de cursussenFilosofie van de Oudheid en de Middeleeuwen, Geschiedenis derGodsdiensten, Filosofie en Kritiek van de Religie, Teksttheorie, Semiotiek.Inleiding tot de Communicatiesystemen: kunst, en aan de Universiteit vanAmsterdam hoofddocent, (Instituut voor Esthetica onder leiding van Prof. JanAler) voor de cursussen Marxistische Esthetica, Structuralisme, Cultuurfilosofieen Contemporaine Franse Filosofie. Hij heeft talrijke publicaties op zijn naamstaan, zoals De beet van de adder ( 4 delen, VUBPRESS, 1993-2002), Hetgezicht en het raadsel (VUBPress, 1995) en De geschiedenis van het atheïsme(Hadewijch-Houtekiet, 1994). In 1997 kreeg hij de prijs van het VrijzinnigHumanisme.

Bibliografie¬ Bakan, D. 1968. Disease, pain and sacrifice. Toward a psychology of suffering.

Chicago: The University of Chicago Press.¬ Balme, H. 1939. The relief of pain: A handbook of modern analgesia, London:

Churchill.¬ Boeyink, D.E., 1974. “Pain and suffering”. Journal of religious ethics, vol. 2, p.

85-98.¬ Bowker, J. 1970. Problems of suffering in religions of the world. Cambridge

University Press.¬ Buytendijk, F.J.J., 1962. Pain: Its modes and functions. Chicago: University of

Chicago Press.¬ Hardy, J.D., Wolff, H.G. & Goodell, H. 1952. Pain, sensations and reactions,

Baltimore, Williams & Wilkins.¬ Hick, J., 1968. Evil and the God of love. London: Collins.¬ Illich, I. 1975. Medica1 nemesis. The expropriation of health. London: Calder

and Boyars.¬ Leriche, R. 1939. The surgery of pain. London: Baillière, Tindall and Cox.¬ Manganyi, N.C. 1973. Being-black-in-the-world. Johannesburg: Ravan.¬ Merleau-Ponty, M. 1962. Phenomenology of perception. London: Kegan Paul.¬ Metz, W. 1964. Methode en mensbeeld der geneeskunde. Het verschijnsel pijn.

Haarlem: De Erven F. Bohn.¬ Metz W. 1973. “Over lichamelijke pijn.” Tijdschrift voor pastorale psychologie,

5e jg., n° 3, p. 65-80.¬ Metz, W. 1975, Pijn, een teer punt. Een fundamenteel geneeskundig onder-

zoek. Nijkerk: Callenbach.¬ Petrie, A. 1967. Individuality in pain and suffering. Chicago: University of

Chicago Press.¬ Spiro, H.M. 1976. “Pain and perfectionism - the physician and the ‘pain

patient’”. Medical intelligence, vol. 294, n° 15, p. 829-830.¬ Sternbacht, R.A. 1974. Pain patients: traits and treatment. New York: Academic

Press.¬ Szasz, T.S. 1957. Pain and pleasure. A study of bodily feelings. London:

Tavistock.

maart 2010 27

Ant

ennePlastische chirurgie

Dat er zoveel mensen beroep doen op plastische chi-rurgie is te wijten aan de verbeterende mogelijkhe-den, de grotere veiligheid en het feit dat er meer en

meer begrip bestaat voor dit soort ingrepen. Men begrijptsteeds beter dat plastische ingrepen ook daadwerkelijkmensen kunnen helpen. Plastische chirurgie hoeft geen uit-spatting te zijn, maar kan een oplossing zijn om mensen teverlossen van een zware last. Een lelijke wonde, storendelittekens of uiterlijke kenmerken kunnen zwaar doorwegenop het zelfbeeld.

Toch bestaan er nog steeds heel wat misvattingen en voor-oordelen over dit onderwerp. Ook maken sommige mediazich schuldig aan het creëren van valse verwachtingen enhet verspreiden van misleidende informatie. We kunnenhierbij denken aan sensationele programma’s als ExtremeMakeover. Het ontbreken van aanspreek- en informatiepun-ten over dit thema in ons land maakt het nog lastiger omjuiste informatie te vinden.

Daarom zetten wij in dit artikel voor jou graag alles eens opeen rijtje. Wat is dat eigenlijk, plastische chirurgie? Wat zijnde huidige mogelijkheden? En wat zijn de risico’s? Waaropmoet ik letten als ik een ingreep overweeg? Hoe kan ik mij-zelf behoeden tegen onaangename verrassingen en watdoet de overheid om mij te beschermen?

Hoe het begonDe oorsprong van de plastische chirurgie gaat terug tot in hetIndia van de 7de eeuw voor Christus. Toen werden er neuscor-recties uitgevoerd bij mensen wiens neus was afgezet als straf.Door een stuk huid van het voorhoofd te nemen en dat temodelleren naar wens, verkreeg men een nieuwe neus. Eentechniek die later in de 19de eeuw nog terug opgang maaktedankzij de herintroductie door de chirurg Joseph ConstantineCarpue. In de middeleeuwen werden ook bij ons plastischeingrepen toegepast, zoals het reconstrueren van hazenlippenen gespleten gehemelten. In een aantal manuscripten, zoalsde ‘Cyrurgie’ uit 1310 van de Vlaming Jan Yperman, staat mooibeschreven hoe men te werk moest gaan. Na de uitvindingvan de boekdrukkunst rond 1450 volgden meer werken overuiteenlopende onderwerpen als lip- en oorcorrecties.

Door het feit dat tot in de 19de eeuw nog geen verdovingmogelijk was bij chirurgische ingrepen, kwamen de plasti-

VOLGENS EEN RECENTE ENQUÊTE VAN TEST GEZONDHEID

HEEFT 16% VAN DE VROUWEN EN 8% VAN DE MANNEN

IN ONS LAND EEN PLASTISCHE INGREEP ONDERGAAN. DE

KANS IS DAARMEE GROOT DAT IEMAND UIT JE NAASTE

OMGEVING DAAR BIJ IS OF DAT JE ZELF ONDER HET MES

BENT GEGAAN. OOK KWAM UIT HET ONDERZOEK NAAR

VOOR DAT TWEE DERDE VAN DE BELGEN VINDT DAT IN

BEPAALDE SITUATIES PLASTISCHE CHIRURGIE MOET KUN-

NEN. PLASTISCHE CHIRURGIE LIJKT DAARMEE LANGZAAM-

AAN UIT DE TABOESFEER TE KOMEN.

Aeneas De Baets

educatief medewerker bij De Maakbare mens vzw

maart 2010 29

AENEAS DE BAETS

Ant

enne

30 maart 2010

sche operaties niet vaak voor en waren ze meestal van eenbeperkte omvang. Dat veranderde halfweg de 19de eeuw,met de intrede van de anesthesie, het gebruik van desinfec-terende middelen en steriele instrumenten.

De Eerste Wereldoorlog zorgde voor een nieuwe boost vande reconstructieve chirurgie. Reconstructieve ingrepen warennodig om de duizenden verminkte soldaten een nieuw levente geven. Tegen het begin van de Tweede Wereldoorlogwaren degelijke behandelingsmethoden op punt gesteld omzware brandwonden in onder meer het gelaat op te lappen.Een combinatie van baden, het transplanteren van huid eneen resocialisatieplan moest helpen de toegetakelde solda-ten te reïntegreren in de samenleving.

De volgende jaren, en in het bijzonder de laatste drie decen-nia, kwam de esthetische chirurgie meer in zwang en werdook het gebruik ervan voor puur esthetische doeleindenmeer en meer aanvaardbaar. De snel voortschrijdendemedische technologie maakte het mogelijk operaties min-der risicovol en onaangenaam te maken, waardoor men zeook kon gebruiken voor schoonheidsoperaties. Ook werd hettoegankelijker voor iedereen, dankzij lagere prijzen enmogelijkheden tot terugbetaling.

Verschillende woordenVooraleer een overzicht te geven van de courante mogelijk-heden, is het belangrijk om het onderscheid te maken tus-sen plastische, esthetische en reconstructieve chirurgie. Determ ‘plastische chirurgie’ is de verzamelnaam voor alleingrepen, esthetische en reconstructieve, op het uiterlijk. Dereconstructieve chirurgie is, zoals het woord zelf zegt, denaam voor ingrepen die er op gericht zijn het uiterlijk te her-stellen na een letsel. Bijvoorbeeld het repareren van eenbrandwondenletsel met behulp van huidtransplantaties. Bijesthetische chirurgie daarentegen, ook wel cosmetischegenoemd, gaat het niet om herstellen, maar om het ‘mooi-er’ maken van het lichaam. Denk maar aan facelifts of borst-vergrotingen.

MogelijkhedenTegenwoordig bestaan er heel wat mogelijkheden omaanpassingen aan je uiterlijk door te voeren. Er bestaanzowel chirurgische als niet-chirurgische behandelingen.De meest voorkomende ingrepen bij vrouwen zijn laser-behandelingen, liposucties, ooglidcorrecties, borstver-grotingen en -verkleiningen. Bij mannen zijn dat neus-en kincorrecties, en behandeling van uitstaande oren. Uitde statistieken over plastische chirurgie kan men aflei-den dat mannen minder bezig zijn met slankerelichaamsvormen en jonger uitzien, en vooral bij eenplastisch chirurg gaan om een aantal opvallende ken-merken aan het gezicht aan te passen. Zoals een te groteneus of flaporen.

Bij borstcorrecties kunnen we denken aan het liften, verklei-nen en vergroten van de borsten bij de vrouw. In tegenstel-ling tot wat veel mensen denken, komen de borstverklei-ningen (10% van alle plastische ingrepen bij vrouwen)vaker voor dan vergrotingen (8%). Bij borstvergrotingengaat men met siliconenimplantaten de borsten vergroten. Inde praktijk meestal niet om een uitzinnig grote boezem tekrijgen, zoals sommige sensationeletv-programma’s doen vermoeden, maar meestal simpelwegom een normale maat te verkrijgen. Bij verkleiningen gaatmen overtollig klierweefsel in de borst verwijderen, metaandacht voor het behouden van de doorbloeding naar detepel, en de huid aanspannen.

Bij mensen van middelbare leeftijd zijn vooral faceliftspopulair. Wie een jaartje ouder wordt, merkt dat zijn of haargezicht een slappere huid met rimpels krijgt. Daar kan menmet chirurgie iets aan doen door de huid strakker te maken.Dit kan bescheiden zijn met een ‘minilift’, waarbij met een aantal kleine incisies, onderplaatselijke verdoving, de huid van het gezicht wordt aan-gespannen. Of dat kan meer ingrijpend zijn, waarbij menonder algemene verdoving ook de halshuid aanspant enhuid- en vetweefsel verwijderd, met aanvullende ingrepenzoals een wenkbrauwlift. Na een facelift kunnen de meestepatiënten nog de dag zelf terug naar huis.

Liposuctie is een ingreep die ook vaak bij mannen wordt uit-gevoerd. Het is het weghalen van onderhuids vetweefsel. Erwordt een holle buis onder de huid gebracht, waarna meteen pomp het overtollige vet in een reservoir wordt gezogen.

Niet alle schoonheidsingrepen zijn operaties. Om rimpels enandere ouderdomsverschijnselen tegen te gaan bestaan eenaantal niet-chirurgische technieken. Er zijn bijvoorbeeld delaserbehandelingen, die er vooral toe dienen rimpels weg tewerken. De botox injecties, waarmee bepaalde gezichtsspie-ren tijdelijk worden lamgelegd om ouderdomsverschijnselentegen te gaan. Of peelings, een techniek waarbij een productop de huid wordt aangebracht om de bovenste (oudere) huid-lagen te verwijderen. Het feit dat dit geen operaties zijn, wilniet zeggen dat deze helemaal zonder risico zijn. Dergelijkebehandelingen vragen om kennis en voorzichtigheid, en kun-nen als ze niet goed zijn uitgevoerd complicaties met zichmeebrengen, zoals brandwonden.

Wat is er geregeld in België?Hoe is plastische chirurgie in België geregeld? Er bestaan bijons een aantal wettelijke bepalingen die helpen de patiëntte beschermen.

Eerst en vooral is een plastisch chirurg een erkend beroep engeniet hij of zij bijzonder statuut met een eigen Riziv-nummer.‘Plastisch chirurg’ is een erkende titel die men enkel kanbemachtigen na een studie van twee jaar algemene chirurgie

en vier jaar specialisatie in plastische chirurgie aansluitend opde studie geneeskunde. Wie zichzelf een ‘esthetisch’ of ‘cos-metisch’ chirurg noemt, is meestal geen erkend plastisch chi-rurg die de gespecialiseerde opleidingen niet heeft gevolgd endus geen aanspraak mag maken op de titel ‘plastisch chirurg’.

Wie een plastisch-chirurgische ingreep wenst, kan daarvoorin België ook terecht in private klinieken. Deze kunnen vaneven goede kwaliteit zijn als de reguliere klinieken als zijzich aan een aantal kwaliteitsvereisten houden. In de privé-klinieken kunnen erkende plastische chirurgen aan het werkzijn met een lange staat van dienst.

Bepaalde plastische ingrepen worden in België terugbetaald.Het principe dat wordt gehanteerd is dat reconstructieve ingre-pen volledig of gedeeltelijk wordt terugbetaald en esthetischeingrepen niet. Zo worden bijvoorbeeld het herstel van uit-staande oren en het herstellen van een geamputeerde borstna borstkanker terugbetaald. Voor een aantal reconstructieveingrepen moet de adviserend geneesheer van het ziekenfondseerst goedkeuring voor terugbetaling geven. Hij stelt vast of eral dan niet sprake is van een functionele last, bijvoorbeeld bijborstverkleining of buikwandcorrectie na drastisch gewichts-verlies. Ingrepen zoals een facelift worden nooit terugbetaald.

En wat moet er nog geregeld worden in België?Ondanks deze regelingen bestaan er ook nog een aantal werk-punten/hiaten aan onze wetgeving en de uitvoering ervan.

Eerst en vooral zijn er in ons land te veel niet erkende plasti-sche chirurgen aan het werk die plastische ingrepen uitvoeren.Er zijn 450 à 600 artsen bezig met plastische chirurgie, terwijler slechts een 200-tal erkende plastisch chirurgen zijn. De wetop de patiëntenrechten vraagt dat een patiënt zelf zijn of haararts kan kiezen. Maar kan hij of zij wel juist kiezen wanneer erzoveel niet-erkende plastische chirurgen aan het werk zijn diebeweren even kundig te zijn? Een erkende plastische chirurgbiedt nog altijd meer veiligheid, want deze beschikt over demeeste expertise en ervaring.

Schoonheidsinstituten zouden zich moeten beperken tot niet-medische handelingen. Een aantal medische behandelingen,zoals lasertherapie om rimpels weg te werken, worden vaakin schoonheidsinstituten uitgevoerd door mensen zonder eenmedisch diploma. Dat kan de veiligheid en de kwaliteit vande behandeling in het gedrang brengen. Het is geen goedezaak dat niet-medisch personeel deze behandelingen, diegeen onbelangrijke risico’s met zich meedragen, uitvoeren.

Er bestaat in België een verbod op het voeren van reclamevoor chirurgische ingrepen en zelfs een specifiek verbod opreclame voor borstimplantaten. Plastische chirurgie is eenmedische ingreep met risico’s en mag daarom niet gezienworden als een eenvoudig consumentenproduct. Ook niet

als het gaat om een puur esthetische ingreep zonder medi-sche noodzakelijkheid. Het is vooral aan de arts om op basisvan de wensen van de patiënt uit te maken welke ingreepmet welke implantaat het meest geschikt is. De nalevingvan zowel het verbod op reclame voor borstvergroting alsop plastische ingrepen in het algemeen laat vaak te wensenover. Zo gebeurt het nog dat een tijdschrift een wedstrijduitschrijft waarbij een borstvergroting te winnen valt. Of dateen kliniek een bepaalde ingreep in de aanbieding zet.

Verder worden er momenteel te veel vermageringsopera-ties uitgevoerd. Het betreffen complexe en risicovolle ingre-pen waarbij de maag wordt verkleind of de darm wordt ver-kort, met de bedoeling mensen te helpen bij het afvallen.Voor mensen met obesitas kan dit een zinvolle ingreep zijn,maar voor heel wat anderen die mildere problemen heb-ben, bestaan er betere alternatieven en moet het risico vanzo’n operatie worden afgewogen.

Onze tipsJe overweegt een ingreep? Daarom willen we je graagenkele tips geven wanneer je een ingreep overweegt.

In de eerste plaats is het belangrijk om rustig de tijd tenemen vooraleer te beslissen. Bespreek je wensen en zor-gen uitvoerig met je huisarts. Hij of zij kan je situatieinschatten en je realistische ideeën aanreiken. Je arts kan jeook doorverwijzen naar de juiste specialisten. Neem ookvoldoende bedenktijd, want vele ingrepen zijn voor hetleven. En stel ook realistische verwachtingen. Verwachtgeen mirakels zoals die op televisie in sommige program-ma’s worden getoond.

Spreek erover met je familie en vrienden. Het is ook geenslecht idee meerdere mensen uit je omgeving om raad tevragen. Misschien zitten daar mensen tussen die ervaringhebben met plastische chirurgie.

maart 2010 31

Ant

enne

32 maart 2010

Raadpleeg verschillende specialisten ter zake voor meerinformatie; beperk je informatievraag nooit tot één plastischchirurg. En ga steeds naar een erkend plastisch chirurg wiensRiziv-nummer eindigt op 210. Deze hebben een gespeciali-seerde en uitgebreide meerjarige opleiding achter de rug,en bieden daarom meer veiligheid. Praat met twee of meerplastische chirurgen gedurende minstens 25 minuten. Het isbelangrijk dat de chirurg je voldoende tijd geeft om vragente stellen en alles te bespreken.

Doe niet aan medisch toerisme. Plastische chirurgie kangoedkoper en sneller in tropische omstandigheden in hetbuitenland worden gedaan. Maar deze voordelen wegen zel-den op tegen de mogelijke complicaties die er op volgen. Jeweet niet altijd wie er jou gaat opereren en hoeveel exper-tise en ervaring die persoon heeft. Wanneer zich problemenzouden voordoen, is het niet evident terug te keren naar hetland waar de operatie is uitgevoerd. Nazorg door een arts ineigen land wordt soms bemoeilijkt doordat hij of zij niet pre-cies weet hoe de ingreep is verlopen, welke procedure enproducten men heeft gebruikt. Het genezingsproces magvoor bepaalde ingrepen zeker niet worden onderschat.Voor niet-chirurgische schoonheidsbehandelingen radenwe aan om ook bij medisch geschoolde experten langs tegaan. Laserbehandelingen bijvoorbeeld brengen eveneensrisico’s met zich mee. Voor dergelijke behandelingen ga jedaarom beter niet naar een schoonheidsinstituut, maarnaar een erkend dermatoloog. Hun Riziv-nummer eindigtsteeds op 550.

Wees ook alert bij privéklinieken. Sta kritisch tegenover hunreclame en aanbiedingen. Hou in je achterhoofd dat hetgaat om een medische ingreep en niet om de aankoop vaneen of ander product. Voorkom dat je de chirurg pas voor deeerste keer ziet op de dag van de operatie zelf. Vraag steedsom een voorbereidend gesprek. Peil ook naar de veilig-heidsvoorschriften en, in geval van algemene anesthesie,naar de degelijkheid van de postoperatieve opvang.

Ondanks al deze waarschuwingen willen we er toch even opwijzen dat plastische chirurgie wel degelijk baat kan hebbenvoor veel mensen. Voor heel wat operaties, zoals ooglidcor-rectie of borstchirurgie, zijn de risico’s beperkt en kunnen zede levenskwaliteit van patiënt aanzienlijk verbeteren. Maarmen moet daarbij ook de juiste verwachtingen koesteren.Verwacht van plastische chirurgie geen mirakels, zoals inprogramma’s als Extreme Makeover wordt gesuggereerd.Wees ook kritisch tegenover mode- en mannenbladen,waarin modellen worden ‘gefotoshopt’ en dus geen realis-tisch beeld weergeven.

ConclusiePlastische chirurgie staat niet stil, de mogelijkheden wordensteeds talrijker. De veiligheid neemt toe, dankzij nieuwetechnieken, medicijnen, normen en technologieën. Ook

wordt het toegankelijker voor iedereen en hoef je niet lan-ger over een riant inkomen te beschikken om onder hetmes te kunnen. Hierdoor wordt meer tegemoet gekomenaan de noden en de wensen van talloze vrouwen en man-nen. Niet alleen om littekens en handicaps te herstellen,maar ook door mensen ‘mooier’ te maken naar hun eigenschoonheidsbeeld.

Helaas vertoont onze Belgische wetgeving inzake plastischechirurgie nog een aantal tekortkomingen. De bevoegdhedenen statuten van de artsen zijn voor velen onduidelijk, hetverbod op reclame wordt niet altijd nageleefd, schoonheids-instituten beperken zich niet altijd tot niet-medische behan-delingen en maagoperaties om mensen te helpen vermage-ren worden te veel aangewend.

Als patiënt draag je ook een verantwoordelijkheid. Wanneerje een plastische ingreep overweegt, ga je er beter niet telichtvoetig over. Ga nooit haastig te werk, neem de tijd omte bezinnen en durf erover te spreken met je naaste omge-ving. Ga op bezoek bij verschillende specialisten om ver-schillende professionele meningen te horen. Laat je nietverleiden door goedkope aanbiedingen in het buitenland;deze zijn niet altijd even betrouwbaar en de nazorg kan nietworden gegarandeerd. En tot slot: stel realistische eisen.Plastische chirurgie kan geen mirakels verrichten, wat som-mige media graag laten uitschijnen.

Bronnen• De website: www.demaakbaremens.org, waar je ook een brochure over plas-

tische chirurgie kan bekijken.• Hubert Tytgat, Van Top tot Teen, Alles over Plastische Chirurgie, Antwerpen:

Standaard Uitgeverij, 2004.• Ton Vingerhoets, Plastische Chirurgie, Zutphen: Alpha, 1997.• Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, Geschiedenis van de

Plastische Chirurgie, www.nvpc.nl/geschiedenis.php, 16/09/2009.

De Maakbare Mens vzw is een beweging die het bredepubliek kritisch en correct wil informeren over de medische enbiotechnologische ontwikkelingen en de ethische vragen diezich daarbij stellen.

De Maakbare Mens vzw volgt de algemene medische en bio-technologische ontwikkelingen aandachtig en heeft in het ver-leden volgende campagnes gevoerd: genetisch testen (2005),orgaan donatie (2006), medicalisering van de samenleving(2007), sport en ethiek (2008) en verlenging van de levens-duur (2009). Om zoveel mogelijk in te spelen op de actualiteitorganiseren we ook projecten rond thema's zoals 'maakbareschoonheid' en 'maakbaar brein'.

De Maakbare Mens vzw informeert en sensibiliseert op ver-schillende manieren gaande van happenings, lezingen, debat-ten, educatieve folders en publicaties tot ondersteuning vanradio- en televisie programma's. Er is een gespecialiseerd documentatiecentrum en ook via dewebsite www.demaakbaremens.org en een elektronischenieuwsbrief houden we Vlaanderen op de hoogte.

Ant

enneKleine filosofie

van het vrijenEen gesprek met Ann Van Sevenant

Hoe bent u ertoe gekomen om Kleine filosofie van hetvrijen te schrijven?Een van de eerste beweegredenen voor het schrijven van ditboek was het loskomen van de dualistische opvatting vanlichamelijke seks en spirituele liefde. De tegenstelling tus-sen lichaam en ziel is zo versleten en opgebruikt, dat wevolgens mij nood hebben aan een nieuw denkkader. Omdatde tijdsdimensie voorop staat tijdens het vrijen, doe ikberoep op termen als ‘onmiddellijkheid’ en ‘middellijkheid’.Het verschil tussen seks hebben en de liefde bedrijventreedt zo beter op de voorgrond. Seks is direct, hevig enkrachtig. Seksuele liefde heeft meer armslag nodig of vraagtnaar een breder draagvlak.

Ik vermoed dat het ‘vrijen’ het midden houdt tussen dietwee?Het vrijen houdt het midden tussen seks en liefde, zou ik zozeggen, of beter nog, omvat beide. Opwinding en intimiteitspelen in de slaapkamer een even belangrijke rol als opwin-ding en acrobatie. Beide zijn even seksueel, maar toch heelverschillend. Vooral als we ze benaderen vanuit de tijdsdi-mensie komen we tot wat verduidelijkende conclusies.Laten we vertrekken van het onderscheid tussen anoniemeseks en duurzame liefde. In een geslaagde, opwindende,anonieme seksuele relatie kan de context worden beperkttot een minimum. Partners die weinig of niets van elkaarafweten, slagen erin om de seksuele contacten maximalecontouren te geven. Juist omdat niets hun verbeelding in deweg staat, kunnen ze haar de vrije loop laten. Onmiddellijkeseks komt als bevredigend over omdat er vooral ingespeeldwordt op wat zich in de directheid aan ons opdringt. In diezin komt de kortstondige, anonieme seksrelatie de opwin-ding alleen maar ten goede. Juist omdat we als seksvriend-jes elkaar niet kennen en ons contact herleiden tot eenafspraak, ondervinden we weinig belemmeringen, tenzijmisschien de direct fysieke ongemakken die ons eigen zijn.De anonieme seksuele relatie is zo opwindend omdat zeontdaan is van het bredere relatieveld dat de duurzamerelatie inhoudt.

U lijkt een pleidooi te houden voor duurzame relaties…Waar het mij om gaat is de verplaatsing van ‘wat’ naar ‘wie’.Zodra we al te veel trekjes van elkaar leren kennen, kondigtde uitputting van het ‘wat’ in zekere zin al het einde van derelatie aan. In die zin kan het einde op voorhand wordenvoorspeld. Soms is dat juist de beweegreden om geen vaste

Jan Van den Brande

moreel consulent PCMD Brussel

maart 2010 33

ANN VAN SEVENANT

ER WERDEN REEDS BIBLIOTHEKEN VOL GESCHREVEN

OVER LIEFDE EN SEKSUALITEIT. OOK AAN FILOSOFIEËN

VAN DE LIEFDE ONTBREEKT HET ONS NIET. MISSCHIEN IS

DE GROTE VERDIENSTE VAN DE FILOSOFE ANN VAN

SEVENANT DAT ZIJ MET HAAR BOEK KLEINE FILOSOFIE

VAN HET VRIJEN ER ALS EERSTE IN SLAAGT EEN FILOSOFIE

VAN HET VRIJEN TE ONTWIKKELEN. HIERDOOR WEET ZIJ

ONS NIET ALLEEN TE BEVRIJDEN VAN DE TRADITIONELE

EN TOT OP HEDEN VEEL VERKONDIGDE DUALISTISCHE

OPVATTING, VOLGENS DEWELKE HET SEKSUELE VERWIJST

NAAR HET LICHAMELIJKE EN DE LIEFDE NAAR HET GEES-

TELIJKE, MAAR REIKT ZIJ ONS OOK EEN BEGRIPPEN -

KADER AAN DAT ONS IN STAAT STELT DE SEKSUELE LIEFDE

ANDERS TE DENKEN EN TE BELEVEN.

NAAR AANLEIDING VAN DEZE PUBLICATIE HADDEN WE

EEN GESPREK MET DE AUTEUR.

Ant

enne

34 maart 2010

relatie aan te gaan, om bij voorbaat te kiezen voor vrijblij-vendheid. We weten wat duurzaamheid inhoudt en om diereden biedt het ons ontzeggen ervan een belangrijk houvast.

Kan u daar iets meer over zeggen?In de duurzame relatie, bijvoorbeeld bij paren die al decen-nialang samenwonen, heeft de seksuele relatie, negatiefgesteld, haar oorspronkelijke opwinding verloren. Partnersdie elkaar al langer kennen en samen een leven hebbenopgebouwd, bekennen dat het niet gemakkelijk is om devele ingrediënten van het dagelijkse leven niet mee tenemen naar bed. In het ene geval slagen we er moeilijk inom ons te laten gaan en tot een reële ontmoeting tekomen, in het andere geval vatten we de seksuele beleve-nis als een manier om even de dagelijkse sleur te ontvluch-ten. Het is niet uitgesloten dat routine het plezier komtbederven en dat we de liefde bedrijven omwille van eenbehoefte, net zoals we eten en drinken. Maar de duurzamerelatie is, positief uitgedrukt, ook rijk aan andersoortige ele-menten. Menselijke relaties met een breed relatieveldbevatten zowel aangename als onaangename kanten. Ookonenigheden en conflicten maken er deel van uit. Dat deonaangename kanten van het samenzijn binnensluipen inde seksuele relatie kan niet worden voorkomen. Het trageliefdesspel dat gericht is op de persoon omhelst zoveelmeer dan op het eerste gezicht lijkt en het vergt van beidepartners vooral een openheid voor afstand.

Ik heb begrepen dat u de romantische opvatting van een-wording onder de loep neemt. Als alternatief gebruikt ude uitdrukking ‘samen apart’.In sociale relaties voelen we ons tot elkaar aangetrokken,maar gaan we elkaar ook uit de weg. Hoezeer de aantrek-kingskracht tussen mensen zich ook doet gevoelen, tegelijkblijft er noodzakelijk ook een afstand bestaan. En dat geldtook voor seksuele relaties. Meestal komt die afstand – somsis de idee alleen al angstwekkend - over als een nefast enbijgevolg te overwinnen element. Maar een zekere afstandkan onvoorspelbaarheid ten goede komen en is zelfs demogelijkheidsvoorwaarde voor toenadering tot elkaar. Een‘cultuur van het vrijen’ komt tot stand wanneer we vriend-schapsliefde als uitvalsbasis nemen voor de vaste relatie.Vriendschapsliefde stelt partners in staat om elkaar niet tezien als wederhelft, maar als iemand met wie we het levendelen en van wie we afscheid moeten nemen. Samen apart.

Een aantal hoofdstukken in je boek zijn gewijd aan hetverouderingsproces. Je spreekt van ‘minnepauze’ en van‘liggend scrotum’.Liever dan van veroudering spreek ik van ‘verrijping’. Het rij-pere lichaam vraagt naar vertraging, waardoor als vanzelfmeer tijd vrijkomt voor de meer indirecte, middellijke ofonrechtstreekse aspecten van de seksuele relatie. De direct-heid en vanzelfsprekendheid van het jeugdige lichaammaakt plaats voor een meer bedachtzame instelling. Dat wilzeggen dat de kortstondige bevrediging minder aanspreekt

(of minder makkelijk haalbaar is), dat de onmiddellijkheidof frequentie van de genotspieken zich wijzigt en, als heteen langdurige relatie betreft, dat er als vanzelf meer tijdkomt voor elkaar. Als vanzelf verplaatst zich de aandachtgaandeweg van ‘wat’ naar ‘wie’.De verrijping of het rijper worden van de seksuele relatie(uiteraard geldt dit niet wanneer relaties verzieken) wordtgekenmerkt door een grotere gevoeligheid voor innigheid,die ik wens te onderscheiden van intimiteit. Deze gevoelig-heid is niet minder seksueel dan in jeugdige seks, maar zekrijgt een ruimer toepassingsveld, vooral in het trage liefdes-spel. Het volstaat te bedenken dat de seksuele belevenis nietalleen plaatsvindt in de geslachtsorganen, maar dat ze in endoorheen het hele lichaam wordt gevoeld. De ervaring vanhet vrijen wekt de indruk dat ons hele lichaam één groteerogene zone is geworden. Hoewel ons lichaam weinig ver-andert, lijkt het alsof het een uiterst grote omvang krijgt eneen kosmische gestalte krijgt. De hevige doorbloeding vande geslachtsorganen, met de aangenaam gezwollen toe-stand ervan als gevolg, doet de lichamen op elkaar afge-stemd zijn, vooral als ze goed en veerkrachtig in elkaar pas-sen. Dat maakt dat niet alleen de geslachtsorganen seksueelgenot verschaffen, maar dat dit genot kan worden uitgebreidtot in de verste hoekjes van het lichaam. Bovendien kunnenwe spreken van zoiets als mentale uitbreiding, waarbij weons mentaal verplaatsen naar de plekken van genot.

En het hoogste genot gaat met afscheid gepaard?Afscheid nemen van het vrijen, tijdens het vrijen, metiemand die openstaat voor het niet vanzelfsprekendesamenzijn, brengt geliefden tot een intersubjectief vlak datze misschien niet voor mogelijk houden, maar dat hen welte beurt valt. Als ze krampachtig aan elkaar vastzitten, en hetingebeelde afscheid bestellen of als een ramp ervaren, mis-sen ze de symbolische kracht die uitgaat van de verbredingvan de strikte en nauwe context van het vrijen. De relatieblijft hangen in de psychologische sfeer van emoties en vanwat kan of moet worden beleefd, en mist de filosofische uit-breiding tot wat werkelijk plaatsvindt. Durven kijken naarwat er effectief plaatsvindt, in plaats van zich te laten ver-blinden door wat er zou moeten plaatsvinden of door waan-beelden die ons onze seksuele handelingen dicteren, is wel-licht een verdienste van het verouderingsproces. Hoe mindertijd ons rest, hoe meer onze schroom afneemt en we daad-werkelijk gevolg geven aan de existentiële roep in ons. Bij de rijpere relatie is in het beste geval het existentiëleafscheid in het vrijen ingeschreven. Oudere koppels besef-fen als geen ander dat wat hen bindt en samenhoudt veelmeer vergt dan hun wederzijds akkoord. Misschien is derelatie ontstaan op basis van wederzijdse toestemming, enis ze op die basis verder blijven evolueren en hebben departners een verstandhouding ontwikkeld. Maar de existen-tiële dimensie kan pas tot uiting komen wanneer we allebeihebben begrepen wat het betekent om alles uit handen tegeven en ons over te leveren aan wat ons te boven gaat. Indie zin speelt de vervoering en uitzinnigheid die seksuele

lust teweegbrengt, een niet te onderschatten rol in onsbestaan. Wie weet is de overgave aan de ‘kleine dood’ eenvoorproefje van de grote dood.

We zijn dus eindige seksuele wezens…‘Seksueel’ staat voor seksueel contact (‘secare’ verwijst let-terlijk naar de scheiding van de geslachten, naar hetgeslachtsverschil) en verwijst dus naar de coïtus of geslachts-daad. Uiteraard moeten we die betekenis uitbreiden tot de

homoseksuele contacten die verwijzen naar niet-coïtale seks,maar even seksueel zijn. Coïtale seks is inderdaad niet denorm voor geslachtelijk verkeer. Orale en anale seks behoreneveneens tot de categorie seksueel verkeer, want degeslachtsorganen zijn erin betrokken, maar ook contactenmet andere lichaamsdelen kunnen als seksueel wordengeduid. Door de loskoppeling van seks van de biologischebenadering van de geslachtsorganen, krijgt het woord ‘sek-sueel’ inderdaad een meer uitgebreide betekenis. Dankzijons inlevingsvermogen, en de mentale uitbreiding die daar-mee gepaard gaat, kunnen zowat alle lichaamsdelen betrok-ken raken in de seksuele omhelzing. Zonder dat mentaleinlevingsvermogen kon een streling met een voet, of eenaanraking met romp, dij of enkel, nauwelijks een seksueleondertoon krijgen. We spreken van seksuele intimiteit wan-neer partners zich tijdens aanrakingen mentaal verplaatstennaar een gedeelde of aparte seksuele wereld. Het is overi-gens die mentale verplaatsing die seks op afstand (telefoon-seks, internetseks) mogelijk maakt en teleseksuele handelin-gen ook als seksueel te bestempelen.

Intimiteit is voor u iets anders dan innigheid.Intimiteit kun je onderscheiden van innigheid op basis van

het feit dat de eerste vooral gericht is op het ‘wat’. Intiem zijnwe met elkaar als we diepe of innerlijk beleefde zaken aanelkaar meedelen of met elkaar delen (ook op afstand).Intieme momenten laten ons toe om aan de oppervlakte tebrengen wat in de verborgenheid leeft en niet zomaar kanworden prijsgegeven. Seksuele intimiteit veronderstelt ener-zijds een soort van exhibitionisme, wanneer het ‘wat’ over-heerst en anderzijds vergt ze een vorm van vertrouwelijkheid,vooral wanneer het ‘wie’ meer ruimte gaat innemen.

Beide termen, intimiteit en innigheid, verwijzen naar eensuperlatief, naar ‘binnenst’, naar het ‘diepste’ of ‘binnenste’,dat wordt blootgesteld of blootgegeven. Verwijst intimiteitvooral naar de intieme of allerintiemste ruimte tussen tweemensen, dan komt zich bij innigheid iets vervoegen. Tijdenseen innige omhelzing treedt ons binnenste bij wijze van spre-ken naar buiten en zijn we gericht op deze buitenwaartsebeweging, maar vooral ook op die van de partner. Een innigekus is mogelijk als beide partners ruimte laten voor wat vanbinnenuit naar buiten treedt en als ze zich aan beide zijdeninlaten met die buitenwaartse beweging. Het contactopper-vlak van de kus kan uiterst minimaal klein zijn, maar dankzijde mentale uitbreiding staat dat het openstaan voor elkaarsbinnen- en buitenwereld niet in de weg. Dankzij de verruim-telijking van de innige tussenwereld tussen partners kan hetmeest minimale, lijfelijke contact worden uitgebreid tot eenmaximaal aangewezen zijn op elkaar.Dankzij innigheid, die niet noodzakelijk seksueel is (hoewel zetussen seksuele wezens plaatsvindt), zijn we in staat om ruim-te te geven aan het ‘wie’, aan de gevoelswereld die tot uitingkomt in de verruimtelijkte, lijfelijke interactie. Een innige kusmondt niet noodzakelijk uit in seksuele intimiteit, en kan deuiting zijn van een innerlijke beleefde tederheid of vurigheid.

maart 2010 35

Ant

enne

36 maart 2010

Innigheid moet het hebben van verrijping, van een tijdsver-loop, van zoveel gedeelde momenten, terwijl intimiteit eenafgezonderde ruimte vergt en twee bereidwillige (zelfs ano-nieme) kandidaten. Seksuele intimiteit is mogelijk zelfs algeven partners niets van zichzelf aan elkaar te kennen.

Het verband tussen leeftijd en seksualiteit voert toch welde boventoon in dit boek.Uiteindelijk is gebleken dat de verplaatsing van ‘wat’ naar‘wie’ niet rechtstreeks, maar wel onrechtstreeks verbandhoudt met leeftijd. Het eerste zou betekenen dat een hoge-re leeftijd per definitie relaties oplevert waarin het ‘wie’vooropstaat. Wie een hogere leeftijd verbindt met verstan-digheid, louter op basis van de leeftijd, loopt iets te snel vanstapel, evenzeer als wie jeugdigheid eenzijdig vereenzelvigtmet kracht. Het leggen van rechtstreekse verbanden tussenleeftijd en seksualiteit getuigt op zich van een aandacht voorhet ‘wat’. Maar dat wil dus niet zeggen dat er geen onrecht-streekse verbanden te ontdekken zijn. Of dat wie die verban-den legt, op zich al van een aandacht voor het ‘wie’ getuigt.Vraag is dus of we op alle leeftijden onze aandacht kunnenverscherpen voor de persoon die we ontmoeten, eerder danvoor wat het object uitmaakt van onze relaties. De rijpererelatie scoort in dat opzicht beter, omwille van de verander-de context en die heeft alles te maken met de eindigheidvan ons bestaan. Jeugdige zelfstandigheid maakt steedsmeer plaats voor effectieve aangewezenheid op de ander,en dat kan op zich al een stimulans zijn om de indirecte, exis-tentiële kant van het bestaan onder ogen te komen.

En daarvoor zijn we duidelijk aangewezen op filosofie.In de filosofie staan zelfkennis en zelfzorg hoog aangeschre-ven, samen met de zorg en ontvankelijkheid voor de ander, envooral ook voor de vaststelling dat de relaties met andereneen toenemend broos karakter krijgen (hoewel ook ziekejonge mensen al op vroege leeftijd weet hebben van de struc-turele broosheid van het bestaan). De broosheid van onzerelaties verwijst niet naar mislukking of tekortkoming, maar iséén van de wezenlijke trekken van de menselijke interactie.Hoe teleurstellend of pijnlijk deze broosheid die zich opdringtook is, het ontdekken ervan is in zekere zin een voorrecht. Weverlaten de wereld van de vanzelfsprekendheden en tredenbinnen in die van de existentiële eindigheid en innigheid.

Vandaar dus dat u met spijt toekijkt naar de talrijke vor-men van ‘coïtuscide’ of het doden van het geslachtsver-keer, terwijl juist het verlengen en vertragen van de sek-suele ontmoeting ons in contact brengt met elkaar en methet bestaan.Beseffen dat we eindig zijn, is niet zo bedoeld dat we onzeeindigheid zelf in handen nemen (zoals in het actuele eutha-nasiedebat), maar eerder dat we proberen er het hoofd aan tebieden. Volgens Plato is ons leven een voorbereiding op dedood (niet op zomaar eender welke dood, maar op een goededood), althans als we voldoende filosoof zijn om de wereldvan schijn te plaatsen tegenover het ware zijn. Afgezien van

deze onhoudbare tweedeling, wordt ons tijdens de seksueleontmoeting de mogelijkheid geboden om ons te verplaatsennaar een werkelijkheid die ons niet toelaat ons te verbergen.In tegenstelling tot de dagelijkse leefwereld, waar we beroepkunnen doen op voorwendsels en leugentjes, bevinden weons tijdens het vrijen oog in oog met de naaktheid van onsbestaan, blootgesteld als we zijn aan wat we niet in de handhebben. We worden ontrukt aan onszelf, in de seksuele ein-digheid van de geslachtsdaad, in de oneindige eindigheid vanhet orgasme. Wonderlijk is het dat het seksuele genot ons toe-laat om met zoveel gemak kortstondig afscheid te nemen vandeze wereld. In het orgasme treden we in een innig contactmet de keerzijde van het bestaan en in die zin bevat de sek-suele wellust een belangrijke existentiële component. Zonderde orgastische ervaring, zonder het overleven ervan, haddenwe nagenoeg geen weet van de overzijde, van het overleven,van het komen dat niet losstaat van het gaan. Zonder die erva-ring zouden we nagenoeg geen afscheid kunnen nemen vanhet bestaan. Seksuele hoogtepunten laten ons in die zin korteen blik werpen op wie we niet zijn.

We hoeven ons dus geen zorgen te maken om de aftake-ling van het lichaam?Soms laat de rijpheid van iemand zich aflezen van zijn of haarvermogen tot afscheid nemen. In deze context interpreterenwe het afscheid nemen van het vrijen niet al te letterlijk alseen te volbrengen opdracht (hoewel ons dat onvermijdelijkzal overkomen), maar als een existentiële component die wein het vrijen kunnen inschrijven. We nemen afscheid van hetvrijen tijdens het vrijen, want de seksuele ontmoeting is allesbehalve vanzelfsprekend. We vrijen alsof het de laatste keeris, telkens weer de laatste keer, in een innig afscheid dat wetelkens weer samen beleven, niet als laatste keer, want datis onberekenbaar, maar met de waardigheid van de laatstekeer. Op de een of andere manier moeten we het afscheidwaard zijn, dat wil zeggen, dat we ons ook lang te grabbelkunnen gooien aan angsten, gretig en bevreesd dat ons alleszal ontnomen worden. Afscheid nemen van het leven doenwe niet op het allerlaatste ogenblik, maar het hele leven langen vooral op die momenten dat we oog hebben voor de wijzewaarop we hebben geleefd.

Kleine filosofie van het vrijenAnn Van SevenantAntwerpen, Garant, 2009, 263 blz.ISBN 978 90 441 2505 4

Noot• Ann Van Sevenant, doctor in de Wijsbegeerte en voormalig docent Filosofie aan de

Hogeschool Antwerpen. Ze publiceerde in meerdere talen en is de auteur van ondermeer La decostruzione e Derrida (Palermo, Aestetica, 1992), Ecrire à la lumière. Lephilosophe et l'ordinateur (Paris, Galilée, 1999), Philosophie de la sollicitude (Paris,Vrin, 2001), Sexual Outercourse. Philosophy of Lovemaking (Leuven, Peeters, 2005),Wat zou de wereld zijn zonder filosofie? (samen met Samuel IJsseling, Kampen,Klement, 2007), Levenswerk. Filosofie en aanvaarding (Antwerpen, Garant, 2009),Kleine filosofie van het vrijen (Antwerpen, Garant, 2009).

Ant

enneLichaam

en emotieEen gesprek met Toos Bartlema

Wat is de relatie tussen hoe iemand zich voelt en deinvloed daarvan op het lichaam? Als iemand spierpijn heeft in zijn been dan is dat eenbelemmering. Hij kan niet zo hard meer lopen en dat is ver-velend. In mijn begeleiding kijk ik naar een ander aspect.Wat gebeurt er als hij gedwongen wordt om trager te lopen?Want misschien heeft hij het wel nodig om te vertragen. Dusals hij ijkt naar wat spierpijn met hem doet, dan blijkt dathet naast een last ook een functie voor hem heeft. Dat iseen hele mooie verbinding tussen zijn lichaam en wie hij alsmens is.

Wat doe je als er een cliënt bij jou komt met klachten, metproblemen?Ik ga er van uit dat heel het systeem, inclusief het lichaamen het denken, altijd op zoek gaat naar een oplossing vanhet onevenwicht. Wie veel buikpijn heeft, gaat bijvoorbeeldkrom lopen om de pijn draaglijker te maken. Dus als eencliënt een lichamelijk probleem heeft, daar last van heeft,dan ga ik kijken naar wat hij daarmee doet. Want het is eensignaal. Ik denk dat als mensen problemen hebben ze vaakeen beetje blind zijn voor hun eigen krachten en dat ze zicheenzijdig belasten, waardoor het brede scala van hun talen-ten niet meer aanwezig is.

Wat bedoel je met eenzijdig belasten? Een workaholic kan verschrikkelijk goed werken, maarvergeet dat hij ook nog een gezin heeft en nood heeft aanontspanning. Dat is eenzijdig belasten. Als zo iemand bijmij komt met de klacht dat hij moe is, dan zou ik zo methem te werk gaan dat hij zich ervan bewust wordt dat hijte weinig tijd spendeert aan de andere aspecten in zijnleven en dat hij dus beter een nieuwe balans kan zoeken.Voor hem betekent dat in eerste instantie dat hij zijn ‘hei-lige’ werk op een andere manier moet gaan bekijken. Endat kan lastig zijn. Dus anders leren leven is niet altijdmakkelijk.

Dus een probleem is een teveel van een bepaalde kwali-teit waardoor er een onevenwicht ontstaat?Ja, ik denk het wel. Neem bijvoorbeeld een cliënte die boosis op haar partner omdat hij iets doet waar zij een hekelaan heeft. Boosheid wordt vaak gezien als iets wat kapotmaakt, afwijst en afstand creëert. En dat kan inderdaad zozijn. Maar het is ook een kracht. Het is een kracht in haarwaarmee zij “nee” zegt tegen het vervelende gedrag van

IN DE LOOP DER JAREN HEEFT DE HULPVERLENING GROTE SPRONGEN

GEMAAKT. NIET ALLEEN IS HET TEGENWOORDIG ‘IN’ OM IN THERAPIE

TE GAAN, ER ZIJN OOK HEEL VEEL MOGELIJKHEDEN. HET LIJKT WEL OP

EEN SUPERMARKT GEVULD MET EEN GROTE VERSCHEIDENHEID AAN

HEERLIJKE GERECHTEN.

IN DE REKKEN VIND JE ALLANG VEEL MEER DAN ALLEEN DE KLASSIEKE

GESPREKSTHERAPIE. EEN VAN DIE GERECHTEN HEEFT ALS HOOFDINGRE-

DIËNT DE VERBONDENHEID TUSSEN HET LICHAAM EN DE PSYCHE.

TOOS BARTLEMA IS EEN VAN DIE MENSEN DIE GELOOFT DAT HET

LICHAAM EN DE PSYCHE OP ZO’N MANIER MET ELKAAR VERBONDEN ZIJN

DAT ZE ELKAAR TOT STEUN KUNNEN ZIJN IN HET PROCES VAN GROEI EN

VERWERKING. THERAPIE EN BEGELEIDING, SUPERVISIE EN COACHING,

OVERDRACHT EN DOCEREN ZIJN HAAR WERK EN INSPIRATIE. ZE SUPER-

VISEERT O.A. DE MOREEL CONSULENTEN IN OOST-VLAANDEREN.

ZE BEGELEIDT GROEIPROCESSEN, ZIET BLOKKADES ALS EEN UITNODI-

GING, PROBLEMEN ALS GROEISTAPPEN EN PIJNLIJKE THEMA’S ALS DE

RODE DRAAD VAN ONONTWIKKELDE KWALITEITEN.

LAAT HET JE SMAKEN!

Maaike Everaert

moreel consulent CMD Zottegem

maart 2010 37

TOOS BARTLEMA

Ant

enne

38 maart 2010

haar partner. En het is een kracht in haar “nee” die eigen-lijk “ja” zegt aan haar eigen verlangen. Die partner doetiets heel gemeens naar het gevoel van mijn cliënt waar-door zij zich gaat opwinden en ergeren. Ze krijgt de neigingom haar partner te willen veranderen. Maar als ze gebruikmaakt van de kracht van haar boosheid, is ze sterker dan zezich realiseert. Dan hoeft ze niet in de onmacht tegenoverhaar partner te staan en kan ze genieten van haar eigenkracht.

Dus ik luister naar haar hulpvraag. Daarna ga ik vragen inwelke mate ze last heeft van haar boosheid en of ze dat inhaar lijf voelt. Misschien geeft het spanning in haar lichaamen kan ze er niet van slapen. Ik kijk ook naar haar. Hoe zitze? Hoe ademt ze? Hoe kijkt ze naar mij? Wat doet ze methaar handen en met haar benen? Als ze heel gespannen zit,kan ik haar even uit haar verhaal halen en uitnodigen om tebewegen zodat ze haar spanning kan voelen. Ik kan haarvragen om haar spanning te vergroten door haar schoudersop te trekken en haar adem in te houden. Zo wil ik haarlaten meekijken naar wat ze doet, want ze zit te vertellenen is zich niet bewust van haar spanning. Door haar uit haarverhaal te halen en uit te nodigen om in de fysieke span-ning te gaan en die bewust te ervaren, maak ik haar attentop haar lijf en wat ze ermee kan doen. Zodra ze zich bewustis van wat ze doet, kan ze een andere keuze maken. Dat isniet echt therapie. Het is meer coachen, begeleiding ensupervisie, en leunt daarbij ook aan bij jullie morele bij-stand. Het is wel therapeutisch gericht, maar meer als eenondersteuning van hoe iemand zichzelf begeleidt.

Dus ook al ervaren we onze emoties als een last, toch zijnze in wezen een kracht?Om daarop een antwoord te geven, wil ik beginnen bijFreud. Volgens hem zijn neuroses toe te schrijven aan wat

er vroeger in het gezin is gebeurd. Zijn student Reich kwamerachter dat bij neurotische mensen in het lichaam eensoort verdedigingspantsers ontstaan. Een peuter reikt uitnaar zijn mama en vraagt om een koekje. Zijn mama zegtnee, ze wijst hem af. Als dat vaak gebeurt, dan stopt depeuter met uitreiken en vragen. Lowen borduurde daar opvoort en beweerde dat men door iets wat vroeger isgebeurd in een bepaalde houding is gegaan, waardoor devrije houding en beweging niet meer mogelijk zijn. Hij zietdat als een beperking, als iets dat verhindert om levendig tezijn. Daarin verschil ik van mening. Ik zie het als eenbescherming van het organisme. Het kind dat door herhaal-delijke afwijzing stopt om een koekje te vragen, voorkomtdaarmee een nieuwe afwijzing. Dat zie ik niet als eenonvermogen, maar als een fantastische oplossing voor hetprobleem. Want als hij het niet meer vraagt, dan wordt hijniet meer teleurgesteld. Dus hij zorgt voor zichzelf. Dat vindik een kracht. Dat vind ik niet zielig. Dus als iemandgekwetst wordt, zie ik dat niet als een emotionele kwetsuur,maar als een emotionele tegenkracht. Een kind krijgt nee envoelt zich gebotst. Er is een verschil tussen het kind en debuitenwereld en dat ervaart het kind als heel pijnlijk

Wat is precies het verschil tussen een kwetsuur en eentegenkracht?Het afgewezen kind ontwikkelt nieuwe kwaliteiten. Uitreikenkan niet want het wordt niet beantwoord, dus het kind gaatiets anders verzinnen. Misschien leert hij hoe hij zelf eenkoekje kan pakken. Of hij vraagt het aan iemand anders danzijn moeder. We kunnen dit vergelijken met een rivier diestroomt. Als er een steen in wordt geworpen, treedt de rivieruit haar oevers. Of als de steen te groot is, en het water erniet langsheen of overheen kan, dan wordt het teruggestuwden zoekt het een andere weg. Dus er ontstaat een anderekwaliteit als alternatief. Neem een kind dat geen liefde krijgten als gevolg daarvan stopt met ernaar te vragen. Het kindwordt volwassen en wil graag een relatie. Hij krijgt een rela-tie, maar dan blijkt dat hij toch geen liefde durft of kan toela-ten. Hij ziet dit niet van zichzelf en verwijt de buitenwerelddat die naar hem tekortschiet. Dat is een fantastische oplos-sing om te voorkomen dat hij het moet vragen. Het maakthem wel ongelukkig want hij krijgt niet wat hij wil, maar hetdoet hem niet meer zoveel pijn. Hij roept gewoon: ‘Gemenebuitenwereld! Ik moet een goeie buitenwereld zoeken!’

Wat doe je als er zo’n cliënt bij je over de vloer komt?Eerst en vooral zeg ik wat een goeie oplossing het van hemis om te denken dat de buitenwereld iets verkeerd doet.Daarna ga ik kijken naar de behoefte die onder de klacht ligten die moeilijk wordt uitgesproken. Want dan kan hij her-ontdekken wat zijn vraag was, de vraag die hij als kind nietmeer wou uitspreken omdat hij als antwoord afwijzingkreeg. Nu kan hij zijn vraag alsnog uitspreken: ‘Ik heb jenodig, ik wil je liefde’. Dat roept pijn op en de belevingdaarvan geeft ontlading, een opening van gevoel. Alleenmaar de vraag herontdekken en uitspreken kan al veel

betekenen. Want die vraag is bedekt geworden met: ‘Jijbent stom, vervelend, slecht’. Dat vertaalt zich in het lijf.Kinderen die liefde vragen doen dat ook fysiek. Dus ik zouiemand die een knuffel wil, kunnen uitnodigen om die bijmij te komen halen. Ik denk dat dit voor zo iemand nietgemakkelijk is om te doen. Daarom moet je kleine stapjesinbouwen en dat kan door het fysiek te maken. Sommigenvinden het zielig als iemand die iets niet krijgt, stopt meterom te vragen. Ik vind dat je niet zonder kan. Je kan nietleven zonder te leren omgaan met beperkingen. Als ik gro-ter word dan kan ik die broek niet meer aan. Dat vind ik ver-velend maar ja, ik word groter dus die broek past niet meer.Dan moet ik die broek loslaten en voor een nieuwe zorgen.Daar kan ik voor in therapie, maar dat hoort bij het leven.

Hoe kunnen wij als moreel consulenten aan de slag metde verbinding tussen de psyche en het lichaam?Al in een eerste telefonisch contact hoor je naast de inhoudook de klank van de stem, intonatie, snelheid, woordge-bruik, hoe iemand je benadert, hoe iemand je hulp vraagt.Dat heeft al te maken met het lijf. Je krijgt al een indruk vaniemand. Of dat klopt of niet maakt niet uit, dat beeld krijgje al. Je hoort de emotie, de nood van iemand, maar je hoortook de stem. Een harde, zachte of barse stem. Dat geeft alheel veel informatie. Dan volgt een eerste contact. Op datmoment stel je jezelf voor. Dat betekent dat je handcontactmaakt met de cliënt. Wat doet de cliënt hiermee? Geeft hijeen strakke, losse of kleffe hand? Is het een hand die grijptof een hand die afstand neemt? Dan kan je het lijf ontzet-tend ontmoeten en voelen hoe iemand zich geeft. Hoe steltde cliënt zich voor? Hoe gaat hij staan, hoe dichtbij of hoever van jou? Dat is een stukje letterlijke lichaamstaal. Dan gaje samen naar de gespreksruimte. Hoe loopt je cliënt? Loopthij ver vooruit of wacht hij tot hij jou kan volgen? Dat zijnallemaal signalen die te maken hebben met lijf, met emo-ties. Stelt iemand zich beneden jou? Of boven jou? Dat hoorje, dat zie je en dat voel je.Dan gaan jullie zitten en begint het gesprek. Waar neemtiemand plaats? Kiest hij zelf of wacht hij tot jij hem een plekaanwijst? Hoe gaat hij zitten? Languit weggezakt, stevigrechtop, op het puntje van zijn stoel?Is hij veel of weinig aan het woord? Eist hij van jou dat jeluistert? Zo kun je op veel manieren merken of hij jou naarzich toetrekt of zich van je afduwt. Al die zaken bepalenheel erg hoe je met je cliënt omgaat. Hoor je aan de manierwaarop je cliënt vertelt hoe hij in zijn lijf zit? Heeft zijn ver-haal te maken met fysieke dingen zoals ziekte, sterven,geweld, pijn? Of is het een mentaal probleem zoals last heb-ben van stemmen, van een zus die erg ziek is? Dus zonderdat cliënten iets letterlijk gezegd hoeven te hebben, hebbenze al veel verteld met hun lijf, signalen, stem, handdruk,keuze van zitplaats…Daardoor word ik al snel geappelleerd op indrukken engevoelens. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat ik metmijn indrukken zomaar conclusies ga trekken. Maar ik krijghiermee heel wat materiaal waarmee ik met de cliënt aan

de slag kan. Wat ik zie en ervaar, gebruik ik als een hulpmid-del voor mijn vragen. Ik vind het lijf fantastisch. En danbedoel ik niet alleen de anatomie, maar ook wat het voor jedoet. Voeten dragen je en brengen je ergens heen. Met jehanden kook je en raak je de mensen aan van wie je houdt.Het geeft zoveel rijkdom als iemand dat mag voelen. Dus alsconsulent kun je jouw cliënt wijzen op een aspect dat van-zelfsprekend lijkt, maar dat eigenlijk heel bijzonder is.

Hoe gaan we om met de problemen en vragen waar cliën-ten mee komen?De valkuil is vaak dat een cliënt komt met een probleem envan ons verwacht dat we daar een oplossing voor vinden.Maar als we naar oplossingen zoeken, veroordelen we hetprobleem. En ik vind het probleem iets moois. Dat isnieuwsgierigheid. Hier ligt iets, dit heeft iets te betekenen.Wat is de uitdaging, de uitnodiging? Dus bewustzijn is jedoel en niet verandering. Je hoeft niets op te lossen. Je maggewoon kijken naar wat er is. Dat kijken kun je op alle lagendoen: de emotionele, fysieke, mentale en bewuste laag.Vaak merk je dat, als je de vraag van de cliënt heel minus-cuul onder de loep neemt, het probleem al voor de helftopgelost is. Hoe kijk jij ernaar? Hoe zou je het omschrijven?Wat denk je ervan? Hoe voelt het als je er nu over vertelt?Wat vind je er belangrijk aan? Wat zou er gebeuren als heter niet was? Ken je dit van vroeger? Als je er zo over vertelt,wat vind je dan belangrijk om nu met mij aan te pakken? Jeblijft dus bij de vraag en gaat die verkennen. Dan heb je geen oplossing voor een vraag gegeven, maarwel een ontzettende brede bedding waardoor het nijpendeer al een beetje af is. Het vinden zit namelijk in het samennieuwsgierig zijn en samen op onderzoek gaan, niet in hetoplossen. De meeste mensen die komen, voelen zich alleen.En alleen al gehoord te worden op alle lagen maakt datiemand zichzelf hoort en ervaart.

We hebben het nu over zorg voor de cliënt. Hoe zit hetmet zorg voor onszelf binnen ons werk?Allereerst zorg je dat je gespreksruimte jouw plek is. Eenplek waar jij welkom bent. Neem een stoel waarin jij lekkerzit. Omring je met dingen waar jij blij van wordt. Draag kle-ren waarin jij je prettig voelt. Al die dingen vormen een ach-tergrond die belangrijk is voor een goede verbinding met deander. Jij nodigt de cliënt uit in jouw ruimte. Letterlijk.De zorg die wij aan onze cliënt bieden, bieden we ook aanonszelf. Er gebeurt namelijk heel wat bij ons: we hebben decliënt wel of niet graag, we ergeren ons, we voelen herken-ning… Zelfexploratie is even belangrijk als exploratie van decliënt. Dat geldt ook voor zelfzorg. Als een cliënt na het gesprekin je huid blijft zitten, beweeg dan even, zucht eens diep, schudje los, ga buiten uitwaaien… Als je een zware dag hebt, helpthet ook om verbinding te maken met wat er nog meer komt.Bijvoorbeeld een leuk weekend in het vooruitzicht of een eten-tje met een vriend na het werk. Dan maak je een overbruggingvan het nu, dat zwaar is, naar iets leuks in de toekomst. Zo kunje telkens weer fris een nieuw gesprek ingaan.

maart 2010 39

BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWESTPCMD BrusselStalingradlaan 18-20 - 1000 BrusselT 02 242 36 02 - F 02 242 56 [email protected]

PROVINCIE OOST-VLAANDERENPCMD GentSint-Antoniuskaai 2 - 9000 GentT 09 233 52 26 - F 09 233 74 [email protected]

Provinciale Centra Morele DienstverleningPROVINCIE ANTWERPEN

PCMD AntwerpenJan Van Rijswijcklaan 96 - 2018 AntwerpenT 03 259 10 80 - F 03 259 10 [email protected]

PROVINCIE VLAAMS-BRABANTPCMD LeuvenTiensevest 40 - 3000 LeuvenT 016 23 56 35 - F 016 20 75 [email protected]

PROVINCIE LIMBURGPCMD Hasselt A. Rodenbachstraat 18 - 3500 HasseltT 011 21 06 54 - F 011 23 55 [email protected]

PROVINCIE WEST-VLAANDERENPCMD BruggeJeruzalemstraat 51 - 8000 BruggeT 050 33 59 75 - F 050 34 51 [email protected]

PROVINCIE ANTWERPENAMD LierAntwerpsestraat 148 (1ste verdieping)2500 LierT 03 488 03 33 - F 03 488 03 [email protected]

AMD MolLaar 2 bus 3a2400 MolT 014 31 34 24 - F 014 31 34 [email protected]

PROVINCIE LIMBURGAMD BilzenKlokkestraat 4 bus 13740 BilzenT 089 30 95 60 - F 089 56 57 [email protected]

AMD LeopoldsburgKoningstraat 49/gelijkvloers3970 LeopoldsburgT 011 51 62 00 - F 011 51 62 [email protected]

Centra Morele Dienstverlening

Antennes Morele Dienstverlening

UNIE VRIJZINNIGE VERENIGINGEN v.z.w.

PROVINCIE ANTWERPENCMD AntwerpenBreughelstraat 60 - 2018 AntwerpenT 03 227 47 [email protected]

CMD HerentalsLantaarnpad 20 - 2200 HerentalsT 014 85 92 90 - F 014 85 44 [email protected]

CMD Mechelen O.-L.-Vrouwestraat 29 - 2800 MechelenT 015 45 02 25 - F 015 43 55 [email protected]

CMD Turnhout Begijnenstraat 53 - 2300 TurnhoutT 014 42 75 31 - F 014 42 54 [email protected]

PROVINCIE VLAAMS-BRABANTCMD HalleMolenborre 28/02 - 1500 HalleT 02 383 10 50 - F 02 383 10 [email protected]

CMD TienenBeauduinstraat 423300 TienenT 016 81 86 70 - F 016 82 40 [email protected]

CMD VilvoordeFrans Geldersstraat 25 - 1800 VilvoordeT 02 253 78 54 - F 02 253 57 [email protected]

PROVINCIE LIMBURGCMD GenkBochtlaan 16 bus 6 - 3600 GenkT 089 51 80 40 - F 089 51 80 [email protected]

CMD LommelHertog Jan Plein 24 - 3920 LommelT 011 34 05 [email protected]

CMD Maasland Pauwengraaf 63 - 3630 MaasmechelenT 089 77 74 21 - F 089 77 74 [email protected]

CMD TongerenVlasmarkt 11 - 3700 TongerenT 012 45 91 30 - F 012 45 91 [email protected]

PROVINCIE WEST-VLAANDERENCMD DiksmuideEsenweg 30 - 8600 DiksmuideT 051 55 01 60 - F 051 55 01 [email protected]

CMD IeperKorte Torhoutstraat 4 - 8900 IeperT 057 23 06 30 - F 057 23 06 [email protected]

CMD KortrijkOverleiestraat 15A - 8500 KortrijkT 056 25 27 51 - F 056 25 27 [email protected]

CMD RoeselareGodshuislaan 94 - 8800 RoeselareT 051 26 28 20 - F 051 26 28 26 [email protected]

AMD Sint-TruidenKazernestraat 10/0013800 Sint-TruidenT 011 88 41 17 - F 011 31 26 [email protected]

FEDERAAL SECRETARIAATBrand Whitlocklaan 87 1200 Sint-Lambrechts-WoluweT 02 |735 81 92 - F 02 |735 81 [email protected]

BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWESTCMD JetteJetse laan 362 - 1090 JetteT 02 513 16 33 - F 02 420 42 [email protected]

PROVINCIE OOST-VLAANDERENCMD Aalst Koolstraat 80-82 - 9300 AalstT 053 77 54 44 - F 053 77 97 [email protected]

CMD EekloBoelare 131 - 9900 EekloT 09 218 73 50 - F 09 218 73 [email protected]

CMD RonseZuidstraat 13 - 9600 RonseT 055 21 49 69 - F 055 21 66 [email protected]

CMD Sint-NiklaasAnkerstraat 96 - 9100 Sint-NiklaasT 03 777 20 87 - F 03 777 31 [email protected]

CMD ZottegemKastanjelaan 73 - 9620 ZottegemT 09 326 85 70 - F 09 326 85 [email protected]