Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische...

118
Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse beleidscontext Auteurs: Theo Geerken, An Vercalsteren, Veronique Van Hoof, Dirk Cleymans, Thibault d’Ursel Studie uitgevoerd in opdracht van Vlaamse Overheid LNE: Besteknummer LNE/MNE/BVE/JVL/BVE200800095 Maart 2011

Transcript of Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische...

Page 1: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse beleidscontext

Auteurs: Theo Geerken, An Vercalsteren, Veronique Van Hoof, Dirk Cleymans, Thibault d’Ursel

Studie uitgevoerd in opdracht van Vlaamse Overheid LNE: Besteknummer LNE/MNE/BVE/JVL/BVE200800095

Maart 2011

Page 2: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het
Page 3: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

Inhoud

I

INHOUD

INLEIDING ..................................................................................................................................................... 1

HOOFDSTUK 1. INLEIDING: CONCEPT ECOLOGISCHE VOETAFDRUK, BIOCAPACITEIT, LANDTYPES, EQUIVALENTIE-

EN OPBRENGSTFACTOREN,… ..................................................................................................................................... 2

1.1. INLEIDING FASE 1 .................................................................................................................................... 2 1.2. CONTEXT -WAT IS HET CONCEPT VAN DE EV? ................................................................................................ 3

1.2.1. Algemeen Concept van de ecologische voetafdruk ....................................................................... 3 1.2.2. Landgebruiktypes .......................................................................................................................... 4 1.2.3. Structuur berekening ecologische voetafdruk (EV) en biocapaciteit (BC) ...................................... 6 1.2.4. Waarom de Ecologisch Voetafdruk?.............................................................................................. 7 1.2.5. Wat is de berekeningsmethode van de EV? ................................................................................... 8

→ De compound methode .................................................................................................................................. 9 → De component methode ................................................................................................................................. 9

1.2.6. Relatie met andere voetafdruk-concepten .................................................................................. 10 → Watervoetafdruk ........................................................................................................................................... 10 → CO2 voetafdruk .............................................................................................................................................. 11 → Eco-Indicator 99 ............................................................................................................................................ 12

1.2.7. Wat zijn de huidige kritieken rond het concept en berekening methode van de EV ................... 13 1.2.8. Hoe werd de EV gebruikt bij andere regio’s ................................................................................. 13

→ UK – Wales: Ecological Footprint - Scenarios to 2020 ................................................................................... 13 → South Australia .............................................................................................................................................. 15 → Zwitserland .................................................................................................................................................... 15

1.2.9. De bruikbaarheid van de EV voor beleid ...................................................................................... 16 1.2.10. De toepasbaarheid van de voetafdruk op regionaal en gemeentelijk niveau ............................. 17

1.3. SWOT ANALYSE .................................................................................................................................... 19 1.3.1. Sterktes ........................................................................................................................................ 20 1.3.2. Zwakheden .................................................................................................................................. 22 1.3.3. Opportuniteiten ........................................................................................................................... 27 1.3.4. Bedreigingen ................................................................................................................................ 28

1.4. GEBRUIKSMOGELIJKHEDEN VAN DE ECOLOGISCH VOETAFDRUK (EV) ................................................................ 29 1.5. ECOLOGISCHE VOETAFDRUK: PRO EN CONTRA VOOR REGIONAAL (VLAAMS) MILIEU BELEID ................................... 30 1.6. CONCLUSIE VAN FASE 1 ........................................................................................................................... 31

HOOFDSTUK 2. LINK MET HUIDIG EN TOEKOMSTIG BELEID ................................................................................. 32

2.1. INLEIDING ............................................................................................................................................ 32 2.2. IDENTIFICEREN VAN SIGNIFICANT BIJDRAGENDE PRODUCTGROEPEN/CONSUMPTIEACTIVITEITEN AAN DE VLAAMSE

ECOLOGISCHE VOETAFDRUK EN DE LINK MET BELEIDSMAATREGELEN ..................................................................................... 34 2.2.1. Meest bijdragende productgroepen/consumptieactiviteiten ...................................................... 34 2.2.2. Relatie tussen (milieu)beleid en het concept van ecologische voetafdruk en biocapaciteit ........ 42 2.2.3. Sturende factoren per landgebruikstype (Bruers, S., 2010): ........................................................ 49

2.3. VERKENNEN VAN HET REDUCTIEPOTENTIEEL VOOR DE ECOLOGISCHE VOETAFDRUK (REKENING HOUDEND MET SOCIO-

ECONOMISCHE VOORUITZICHTEN VOOR VLAANDEREN) VAN HET HUIDIGE EN GEPLANDE BELEID. ................................................ 50 2.3.1. Bespreking resultaten aanpassing CO2-emissies in de EV-tool .................................................... 51 2.3.2. Opsplitsing naar CO2 bijdragen per MIRA deelsector .................................................................. 54

2.4. WAT KAN VLAANDEREN DOEN OM DE ECOLOGISCHE VOETAFDRUK VERDER TE VERLAGEN? ................................... 58 2.4.1. Reductiemaatregelen vanuit GFN methode ................................................................................ 59 2.4.2. Maatregelen vanuit consumptieperspectief met behulp van IO model ...................................... 61 2.4.3. Conclusies doorrekening maatregelen ........................................................................................ 73

HOOFDSTUK 3. BELEIDSAANBEVELINGEN ............................................................................................................ 74

3.1. VERANDERENDE METHODIEK .................................................................................................................... 74 3.2. BEPERKINGEN VAN DE NFA-METHODE M.B.T. HET TOEKENNEN VAN EV ENERGIELAND AAN IMPORT EN EXPORT

(HANDEL) .......................................................................................................................................................... 76

Page 4: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

Inhoud

II

3.3. DE NFA-METHODE HOUDT, VOOR BEREKENING VAN EV, BIJ AKKERLAND, VISLAND, GRAASLAND GEEN REKENING MET

REGIOSPECIFIEKE FACTOREN MAAR WERKT MET WERELDGEMIDDELDE OPBRENGSTFACTOREN. ................................................... 77 3.4. STAND VAN ZAKEN OP FEDERAAL EN EUROPEES NIVEAU MBT MILIEU-INDICATOREN VOOR HET BELEID ..................... 77

3.4.1. Federaal ....................................................................................................................................... 77 3.4.2. Europese Commissie .................................................................................................................... 77 3.4.3. EEA ............................................................................................................................................... 79 3.4.4. Nederland .................................................................................................................................... 79

3.5. EINDCONCLUSIES VOOR VLAAMS MILIEUBELEID............................................................................................ 79 3.5.1. Ecologische voetafdruk als indicator voor duurzame economische ontwikkeling in Vlaanderen ?

..................................................................................................................................................... 79 3.5.2. Gebruik voetafdruk in milieubeleidscyclus (MINA-MIRA): beleidsvoorbereiding en –bepaling,

rapportage, evaluatie. .................................................................................................................................. 80 3.5.3. Beleidsdoelstellingen :tijdsperspectief en kritische factoren ....................................................... 81 3.5.4. Voetafdruk als kader voor bestaande beleidsdoelstellingen (vb. inzake energiegebruik,

afvalproductie, …) ......................................................................................................................................... 81

HOOFDSTUK 4. LITERATUURLIJST ......................................................................................................................... 83

HOOFDSTUK 5. BIJLAGEN ..................................................................................................................................... 87

Page 5: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

Lijst van tabellen

III

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1 : Ecologische voetafdruk van Vlaanderen per capita, opgesplitst per landgebruiktype (Bron: Bruers, S., 2010) ____________________________________________________________________________________ 34

Tabel 2: Simulaties hogere yield appels (+200 tp = 200 ton productie appels meer per jaar, + 200t export) 45

Tabel 3: Simulaties hogere import appels (+200 t imp = 200 ton meer import) _________________________ 45

Tabel 4: Simulatie 300.000 hectare minder akkerland en 300.000 hectare meer voor infrastructuur ______ 47

Tabel 5: Simulatie 300.000 hectare minder bosland en 300.000 hectare meer akkerland ________________ 47

Tabel 6: Simulatie 300.000 hectare minder bosland en 300.000 hectare meer infrastructuur ____________ 48

Tabel 7: Evolutie van de bevolking van Vlaanderen tussen 2006 en 2030 (Kernset milieudata MIRA-S 2009) ____________________________________________________________________________________________ 51

Tabel 8: Berekening van de totale Productie gerelateerde EV voor Vlaanderen (in gha) rekening houdend

met CO2gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning 2030 ____ 52

Tabel 9: Berekening van de Productie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon)

rekening houdend met CO2gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning 2030 ____________________________________________________________________ 52

Tabel 10: Berekening van de totale Consumptie gerelateerde EV voor Vlaanderen (in gha) rekening houdend met CO2gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning

2030 _______________________________________________________________________________________ 53

Tabel 11: Berekening van de Consumptie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon)

rekening houdend met CO2gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning 2030 ____________________________________________________________________ 53

We bouwen hier voort op de resultaten van de studie naar berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen met behulp van het IO model (Van der Linden, 2010). We vertrekken van de resultaten

weergegeven in Bijlage 16 - Tabel 14. __________________________________________________________ 61

In onderstaande grafiek is aangegeven hoeveel de verschillende consumptiedomeinen bijdragen aan de EV

per 1000 Euro uitgave (i.e. de hoogte van de kolommen). De breedte van de kolommen geeft de besteding (in euro) per consumptiecategorie aan. De oppervlakte van de kolommen geeft bijgevolg de totale EV per consumptiedomein weer. Voeding, huisvesting en transport zijn de domeinen die veel bijdragen aan de EV, maar het zijn vooral voeding, verzorging en transport die bovengemiddeld bijdragen aan de EV per Euro uitgave. Dit betekent meteen ook dat, (gemiddeld gezien!), het

verschuiven van gemiddelde uitgaven aan voeding, verzorging en transport naar de andere consumptiedomeinen de EV (ook na correctie voor het rebound effect) verlaagt, omdat die andere

domeinen gemiddeld lager scoren. Het is wel belangrijk te realiseren dat dit gemiddelde uitspraken zijn en dat het belangrijk is om te weten welke activiteiten omvat worden binnen de consumptiedomeinen

(voor een gedetailleerde oplijsting van de activiteiten zie Bijlage 16 - Tabel 14). Voor toerisme zal bv. een deel van het transport (eigen vervoer) niet inbegrepen zijn , maar toegekend zijn aan transport. _ 61

Tabel 12: Ecologische voetafdruk Menu 1 (Bron: Van Dam, T., 2010) _________________________________ 64

Tabel 13: Ecologische voetafdruk Menu 2 (Bron: Van Dam, T., 2010) _________________________________ 65

Bijlage 16 - Tabel 14: Bestedingen en ecologische voetafdruk van finale consumptie door huishoudens (directe + indirecte impact), verdeeld over consumptiedomeinen, activiteiten en productgroepen m.b.v.

input-outputanalyse (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) ______________________________________ 109

Page 6: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

Lijst van figuren

IV

LIJST VAN FIGUREN

Figuur 1: Vereenvoudigde structuur van de voetafdruk- en biocapaciteitberekeningen. Secundaire productie en nucleaire energie zijn niet opgenomen (Bron: ADSEI, Jansen , L., 2008) _________________ 6

Figuur 2: Samenhang van de scenarioberekeningen in de Milieuverkenning 2030 (Bron:Van Steertegem M., 2009) _______________________________________________________________________________________ 33

Figuur 3: Verdeling van ecologische voetafdruk per landgebruiktype (Bron Bruers, S., 2010) ____________ 35

Figuur 4: Historische ontwikkeling van de ecologische voetafdruk berekend volgens de GFN methodologie van 2006 (Bron: GFN, 2009). __________________________________________________________________ 37

Figuur 5: Overzicht EV en biocapaciteitscores van 1961 tot 2006 (GFN, 2010) _________________________ 38

Figuur 6: Verdeling van ecologische voetafdruk van voeding over de verschillende landtypes (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010)________________________________________________________________________ 39

Figuur 7: Verdeling van de ecologische voetafdruk van voeding over de verschillende

consumptieactiviteiten (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) ____________________________________ 40

Figuur 8: Verdeling van de ecologische voetafdruk van huisvesting over de verschillende landtypes (Bron:

Van der Linden, A. et al., 2010) ________________________________________________________________ 40

Figuur 9: Verdeling van ecologische voetafdruk van huisvesting over de verschillende

consumptieactiviteiten (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) ____________________________________ 41

Figuur 10: Verdeling van ecologische voetafdruk van personenvervoer over de verschillende landtypes

(Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) __________________________________________________________ 42

Figuur 11: Verdeling van de ecologische voetafdruk van personenvervoer over de verschillende consumptiecategorieën (Bron: Van der Linden, A. et al., 2010) ____________________________________ 42

Figuur 12: Relaties tussen beleidsterreinen uit Milieuverkenning 2030 en EV concept (eigen schema obv

Van Steertegem M., 2009 (linkerdeel) en Janssen, L., 2008 (rechterdeel)) __________________________ 43

Figuur 13: Resultaten voor zowel EV als biocapaciteit voor België + Luxemburg over de periode 1961-2003

(Bron: Janssen, L., 2008) ______________________________________________________________________ 44

Figuur 14: Evolutie van de Consumptie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend met alleen CO2 -gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA

Toekomstverkenning 2030 ____________________________________________________________________ 54

Figuur 15: Totale EV per consumptiedomein (Bron: op basis van Van der Linden, A. et al., 2010) _________ 62

Figuur 16: Aandeel van de verschillende ingrediënten uit menu 1 in de totale voedselecologische voetafdruk voor het menu (Bron: Van Dam, T., 2010) ____________________________________________ 65

Figuur 17: Aandeel van de verschillende ingrediënten uit menu 2 in de totale voedselecologische voetafdruk voor het menu (Bron: Van Dam, T., 2010) ____________________________________________ 65

Figuur 18: Vergelijking van de ecologische voetafdruk tussen menu 1 en menu 2 (Bron: Van Dam, T., 2010) ____________________________________________________________________________________________ 66

Page 7: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

Lijst van afkortingen

V

LIJST VAN AFKORTINGEN

BC Biocapaciteit

CCS Carbon Capture and Storage technologie CFK Chloorfluorkoolstofverbindingen

EAA Evenredig Aarde Aandeel EuP Energy using Product EV Ecologische voetafdruk

FSC Forest Stewardship Council gha globale hectare MIRA Milieurapport Vlaanderen MSC Marine Stewardship Council

Page 8: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

0 Inleiding

1

INLEIDING

De Ecologische Voetafdruk (EV) beschrijft de biologisch productieve oppervlakte van land en water die een

welomschreven bevolking nodig heeft om de noodzakelijke grondstoffen te leveren en het geproduceerde afval op te nemen. Hij geeft aldus een beeld van het regenererende vermogen van de biosfeer die nodig is om het gebruik van hulpbronnen door een bepaalde bevolking te compenseren.

Tot in 2006 werd de EV voor België en het Groot-Hertogdom Luxemburg samen berekend. Nadien werd er

een EV voor België afzonderlijk berekend. Voor Vlaanderen op zich werd zeer recent (juni 2010) de volledige EV berekend in opdracht van MIRA.

Dankzij zijn relatief eenvoudig concept is de EV een geschikt instrument voor onderwijs, bewustmaking en

communicatie. Hij komt ook steeds meer in aanmerking als indicator voor de (niet-duurzame) consumptie van een organisatie, regio of land. EV berekeningen worden in eerste plaats gebruikt op nationaal niveau,

mits kleine aanpassingen kan deze indicator eveneens gebruikt worden op kleinere schaal. Beleidsmatig groeit de aandacht voor de EV, zowel op regionaal, nationaal en Europees niveau. Doordat er doorgaans geen concrete beleidsdoelstellingen voor de EV bestaan, stellen we vast dat de EV

zelden in de praktijk gebruikt wordt om het beleid bij te sturen met het oog op het verduurzamen van bestaande consumptie- en productiepatronen. Vaak blijft het gebruik ervan beperkt tot de vergelijking met

andere landen/regio's. Indirect worden landen/regio’s door deze vergelijking wel gestimuleerd om de score op het vlak van EV internationaal gezien te verbeteren, door inzicht op te bouwen in de belangrijkste

bestanddelen en mogelijkheden om deze score te verlagen. Deze opdracht betreft de analyse van de EV voor het regionale milieubeleid. De EV berekening waarop

deze studie zich focust, is gebaseerd op die van de Global Footprint Network (GFN) methode. GFN houdt zich bezig met het internationaal bevorderen van het gebruik van deze methode alsmede met verdere

ontwikkelingen

In fase 1 van dit project hebben de uitvoerders onderzocht wat de bestaande (wetenschappelijke) studies besluiten rond het al dan niet geschikt zijn van het concept van de EV voor het regionaal milieubeleid.

In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse

beleid en het concept van EV. Het is belangrijk te begrijpen welke milieubeleidsterreinen een duidelijke relatie hebben met het concept van de EV en welke niet.

In fase 3 werd een volledige oordeel uitgesproken over de haalbaarheid van EV in een Vlaamse

beleidscontext.

Page 9: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

2

HOOFDSTUK 1. INLEIDING: CONCEPT ECOLOGISCHE VOETAFDRUK, BIOCAPACITEIT, LANDTYPES, EQUIVALENTIE- EN OPBRENGSTFACTOREN,…

1.1. Inleiding Fase 1

“De EV is een geaggregeerde synthetische indicator die informatie bevat over de milieucomponent van economische ontwikkeling. De EV meet in aardoppervlak het verbruik van hernieuwbare hulpbronnen

(hout, vezels, vis,…) en van fossiele energie van een bevolking, en ook de ruimte die de infrastructuur inneemt. De vergelijking van de EV met de biocapaciteit van een land toont of een bevolking zich op haar eigen grondgebied in een situatie van ecologisch overschot of tekort bevindt.”1

De volgende literatuur vormt de basis voor de analyse binnen fase 1:

• WWF, Living Planet report 2009 + Belgium and France Ecological Footprint Report

• Global Footprint Network, Ecological Footprint Standards 2009, training deck, Frequently Asked

Questions

• Felix Müller, Ecological Indicators, Juli 2009

• Professor Joseph E. STIGLITZ, Chair, Columbia University, Professor Amartya SEN, Chair Adviser,

Harvard University, Professor Jean-Paul FITOUSSI, Coordinator of the Commission, IEP, Report by the

Commission on the measurement of economic performance and social progress (Juni 2,2009)

• Federaal Planbureau, 2009: Indicatoren, doelstellingen en visies van duurzame ontwikkeling

• Wales’ Ecological Footprint - Scenarios to 2020

• DG ENV Study: Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts from

natural resource use, Mei 2008

Daarnaast werd ook de wetenschappelijke literatuur geraadpleegd. De volgende publicaties werden daarbij

geconsulteerd:

• Nathan Fiala: Measuring sustainability: why the ecological footprint is bad economics and bad

environmental science, 2008

• Postma A.P: Ecologische voetafdruk Betekenis en bruikbaarheid, 2000

• Van Den Bergh J. en Verbruggen H. : Spatial sustainability, trade and indicators: an evaluation of the

“Ecological Footprint”, 1998

• Bert Vink: Balansgeld: Een vitale economie binnen ecologische grenzen, Manuscript De datum van

deze studie wordt niet vermeld)

• Thomas von Stokar, Myriam Steinemann,Bettina Rüegge , Jörg Schmill: Switzerland’s ecological

footprint, 2006

• Mark Huijbregts, Stefanie Hellweg, Rolf Frischknecht, Konrad Hungerbühler, Jan Hendricks:

Ecological footprint accounting in the life cycle assessment of products, 2008

1 FEDERAAL PLANBUREAU, Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling 2009, Rapport p. 49, 2009

Page 10: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

3

Hoofdstuk 2 van dit Fase 1 rapport is vooral gebaseerd op wat de literatuur rapporteert over de diverse aspecten van de EV methode conform GFN (volledigheid, nauwkeurigheid, bruikbaarheid voor beleid,

daadwerkelijk gebruik).

In Hoofdstuk 3 van Fase 1 begint de analyse op basis van de SWOT-analyse en deze steunt op de DG ENV Study van Mei 2008 getiteld “Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts

from natural resource use”. Als conclusie van dit onderzoek komen we in Hoofdstukken 4 en 5 van Fase 1 tot een voorlopig overzicht

van argumenten die voor of tegen het algemene concept pleiten, en specifieker de argumenten die voor of tegen de toepassing van EV op regionaal vlak pleiten.

1.2. Context -wat is het concept van de EV?

1.2.1. Algemeen Concept van de ecologische voetafdruk

Als introductie wordt een compact extract gegeven uit Bruers, S., 2010 ‘Berekening van de Ecologische

voetafdruk voor Vlaanderen’, in opdracht van VMM/MIRA. Hiermee worden een aantal standaardbegrippen en definities die binnen het concept van ecologische voetafdruk veel worden gebruikt

verduidelijkt.

“De ecologische voetafdruk (EV) meet de biologisch productieve grond- en wateroppervlakte die nodig is om hernieuwbare grondstoffen te leveren en afval (organisch afval en CO2) te verwerken volgens de

huidige technologieën (Wackernagel e.a., 2005). Het landgebruik (bv. infrastructuur), het gebruik van biomassa (bv. visbestanden) en de CO2-emissies door het gebruik van fossiele energie integreert men tot één getal dat wordt uitgedrukt in ‘globale hectaren’ (gha). Een globale hectare is een hectare land- of

zeeoppervlakte met een (wereld)gemiddelde biologische productiviteit (Bruers, S., 2010)”. “De ecologische voetafdruk is een geïntegreerde duurzaamheidsindicator die het gebruik van land voor infrastructuur en recreatievoorzieningen, het gebruik van biomassa (hout, gewassen, vissen, ...) en de CO2-emissies ten gevolge van het gebruik van fossiele brandstoffen integreert tot een kwantitatieve grootheid

die te vergelijken is met de beschikbare biocapaciteit (BC) op Aarde. De eenheid van de ecologische voetafdruk en de biocapaciteit is een globale hectare (gha) (Bruers, S., 2010)”.

“De voetafdruk bestaat uit zes landgebruiktypes (Bruers, S., 2010):

• akkerland (voor voeding en vezels)

• graasland (voor veeteeltproducten)

• visland

• bosland (voor houtproducten, inclusief brandhout, timmerhout, papier, …)

• bouwland (voor infrastructuur en recreatievoorzieningen)

• energieland (voor de opname van CO2 ten gevolge van verbranding van fossiele brandstoffen)”

Page 11: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

4

De voetafdruk van hernieuwbare materialen bestaat uit de landgebruiktypes akkerland, graasland, visland en bosland.

Met de ecologische voetafdruk van een land of regio bedoelt men meestal de consumptievoetafdruk. Deze wordt berekend als de voetafdruk van eigen productie plus de voetafdruk van import min de voetafdruk

van export.

EVconsumptie = EVproductie + EVimport – EVexport

Voor meer gedetailleerde informatie over de ecologische voetafdruk verwijzen we naar Bruers & Verbeeck (2010).

De EV wordt vergeleken met “biocapaciteit”. Dit is het totaal van de biologische productieve gronden en

wateroppervlakte op een gegeven grondgebied op een gegeven moment. De biocapaciteit geeft inlichtingen over bepaalde eigenschappen van een deel van de milieukapitaalvoorraad, namelijk de

opbrengst van de grond- en wateroppervlakte. Daarom kan ze beschouwd worden als een toestandindicator. De biocapaciteit vertegenwoordigt in zekere zin ook een milieugrens, waarvan de

berekening steunt op de bestaande technologieën en beheersmethoden, hoewel in theorie die capaciteit ook uitbreidbaar is. De EV en biocapaciteit worden uitgedrukt in globale hectaren biologisch productieve

oppervlakte. Een biologisch productieve oppervlakte is “een oppervlakte die zonlicht opvangt en gebruikt om via fotosynthese organisch materiaal te produceren” .

1.2.2. Landgebruiktypes

Zoals besproken in de inleiding, meet de ecologische voetafdruk het landgebruik. In de huidige voetafdrukmethodologie wordt een onderscheid gemaakt tussen de 6 volgende landgebruiktypes (Bruers,

S., 2010):

• “Akkerland: de oppervlakte nodig voor het telen van gewassen voor voeding (inclusief

voedergewassen voor de veeteelt), vezels (bv. katoen) en energiegewassen (bv. koolzaad voor biodiesel). Aan de hand van opbrengstcijfers (ton/ha) kan men de akkerlandvoetafdruk van een hoeveelheid product berekenen.

• Graasland (of weiland): de oppervlakte die veedieren begrazen. Het graasland wordt gebruikt voor de productie van dierlijke producten (vlees, zuivel, leder, wol,…). Vaak gaat het om minder

vruchtbare grond dan akkerland, en daarom werden in de voetafdrukmethode de landbouwgronden opgedeeld in akkerland en graasland.

• Visland: de oppervlakte van zeeën en binnenlandse rivieren en meren die gebruikt worden voor

visvangst (en een beperkte oppervlakte voor de oogst van zeewier). Om mariene gebieden te kunnen vergelijken met terrestrische gebieden, vergelijkt men de productie van dierlijke proteïnen van

veeteelt en visvangst. Proteïnen van vlees staan gelijk aan proteïnen van vis, en zo kan men via visvangstcijfers een oppervlakte visland vergelijken met een equivalente oppervlakte akker- en

graasland die nodig zouden geweest zijn voor de productie van evenveel proteïnen.

• Bosland (of houtland): de oppervlakte nodig voor de productie van houtproducten (brandhout, papier, karton,…). De biologische productiviteit van bosland kan vergeleken worden met die van

akkerland door de eigenschappen van klimaat en bodem te analyseren en daaruit af te leiden wat de opbrengst zou zijn van het meest productieve akkerbouwgewas dat op die plaats kan groeien en die

opbrengst te vergelijken met de opbrengst van bestaand akkerland (De opbrengstwaarden maken gebruik van het Global Agro-Ecological Zones model. Zie Wackernagel, 2005).

Page 12: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

5

• Energieland: de oppervlakte vruchtbare grond die nodig is om de antropogene CO2 -emissies (van

elektriciteits- en warmteproductie, transport, industrie, landbouw, bosbouw, visserij, handel, diensten en verwarming huishoudens) te capteren met de huidige beschikbare technologie. De CO2

die uitgestoten wordt bij de verbranding van energiegewassen (bv. bio-ethanol van suikerriet) en brandhout (evenals de CO2 die mensen uitademen ten gevolge van metabolisme), wordt terug

opgenomen door het akkerland en bosland. Die CO2-emissies tellen dus niet mee in het energieland. De overige CO2-emissies zijn grotendeels afkomstig van de verbranding van fossiele brandstoffen (en

in beperkte mate bij b.v. cementproductie). Momenteel is er nog geen Carbon Capture and Storage (CCS) technologie beschikbaar . Daarom dienen deze CO2-emissies opgenomen te worden door de

oceanen en door de ongebruikte bossen. Ongeveer een kwart kan opgenomen worden door de oceanen, maar die telt men niet mee in de voetafdruk aangezien het hier gaat over de biologisch

weinig productieve oceanen. De resterende ¾ van de emissies moeten opgenomen worden door bossen die niet voor andere doeleinden (zoals houtproductie) dienen2. Energieland heeft dus

dezelfde productiviteit als bosland, maar dient enkel voor het opvangen van fossiele CO2. Dit gegeven laat toe de voetafdruk van CO2-emissies te vergelijken met de voetafdruk van het gebruik van bosland.

• Bouwland: de oppervlakte die gebruikt wordt voor infrastructuur (wegen, bebouwing, havens, bedrijventerreinen) en recreatievoorzieningen (sportterreinen, parken). Aangezien men meestal

bouwt in de buurt van akkerland, veronderstelt men dat bouwland potentieel even vruchtbaar is als akkerland. Zo kan men dus bouwland vergelijken met akkerland en met de andere landgebruiktypes. De voetafdruk van bouwland telt niet het actuele gebruik van biomassa, maar wel de potentiële biomassa die men niet kan oogsten. Het gebruik van bouwland heeft dus een opportuniteitskost in

vergelijking met het gebruik van die gronden voor akkerbouw.” De eerste vier landgebruiktypes (akkerland, graasland, bosland en visland) produceren biomassa

(hernieuwbare materialen). De voetafdruk unificeert dus het gebruik van hernieuwbare materialen, fossiele brandstoffen en bebouwd land. Hoewel deze zes landgebruiktypes op het eerste zicht erg

verschillend zijn, laat de voetafdrukmethodologie toe om ze met elkaar te vergelijken: CO2-emissies worden gekoppeld aan het gebruik van energieland, wat kan vergeleken worden met het gebruik van

bosland. Bosland kan vergeleken worden met akkerland en bouwland. Akkerland kan vergeleken worden met graasland, en graasland met visland.

Samengevat kunnen we stellen dat de ecologische voetafdruk de milieu-impact meet van elke activiteit die gebruik maakt van biologisch productieve aarde. “Een aantal milieu-impacten kunnen bijgevolg niet in

rekening worden genomen (Bruers, S., 2010):

• Stoffen die niet door ecosystemen verwerkt kunnen worden. Persistente toxische stoffen (dioxines,…), chemisch afval, verzurende stoffen, zware metalen, radioactief afval, broeikasgassen

zoals stikstofoxiden, methaan en CFK’s,… kunnen niet door de natuur verwerkt worden. De impact van deze stoffen zit dus niet in het voetafdrukmodel. Wat de emissies van broeikasgassen zoals

methaan en stikstofoxiden betreft, kan de zogenaamde ‘koolstofvoetafdruk’ (carbon footprint) gebruikt worden.

• Watergebruik en –vervuiling. Enkel de CO2-emissies ten gevolge van het energiegebruik voor het

zuiveren van afvalwater en de productie van drinkwater worden in de voetafdruk opgenomen. Wat het totale watergebruik betreft kan de zogenaamde ‘watervoetafdruk’ gebruikt worden.

2 In de stuurgroep rees de vraag hoe die oceanen nu opgenomen zijn in EV berekeningen. Navraag bij Ecolife leverde

volgende verduidelijking De open oceanen zitten niet in de biocapaciteit (want die telt enkel het vruchtbare

aardoppervlak, en het deel van de zee dat gebruikt wordt voor visvangst). Die nemen momenteel nog wel een kwart

van de CO2 op (dat aandeel daalt wel snel, 50 jaar geleden was het nog ¾, maar de zee raakt stilaan verzadigd). Dus

dat kwart van de CO2-emissies wordt nog steeds verondersteld in die open oceanen te worden opgenomen.

Page 13: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

6

• Landdegradatie en uitputting van grondstoffen. De effecten van erosie en het uitputten van niet-

hernieuwbare energiebronnen zoals aardolie en aardgas worden niet meegenomen in de voetafdruk. Ook meet de ecologische voetafdruk geen verschil tussen bv. onduurzame houtkap

versus houtkap volgens FSC-normering, onduurzame visvangst versus MSC-visvangst,….” Bruers, S. (2010) stelt verder dat “hoewel deze drie factoren niet opgenomen worden in de

ecologische voetafdruk, ze wel een negatieve invloed kunnen hebben op de biocapaciteit. We kunnen ook verwachten dat een situatie van overshoot, waarbij de ecologische voetafdruk hoger ligt

dan de biocapaciteit, op termijn een negatieve invloed zal hebben op de biocapaciteit. Daar men niet precies weet hoe de biocapaciteit reageert in een situatie van overshoot, valt die reductie in

biocapaciteit nog niet te becijferen. Evenmin kan men berekenen wat de gevolgen op bv. biodiversiteit zijn in een situatie van overshoot. We kunnen enkel verwachten dat de biocapaciteit

en de biodiversiteit zullen dalen, maar we weten niet wanneer en hoe sterk.” Tussen 2005 en 2006 vertoont de mondiale biocapaciteit een lichte daling. Deze daling is gedeeltelijk te wijten aan de

gevolgen van de overshoot: klimaatverandering, overstromingen, ontbossing en verwoestijning (GFN, 2009c).

1.2.3. Structuur berekening ecologische voetafdruk (EV) en biocapaciteit (BC)

Een volledig overzicht en een uitgebreidere beschrijving van de berekeningsmethode is te vinden op www.globalfootprintnetwork.org. (GFN, 2008 (1) en (2)). Het GFN is de organisatie die zich wereldwijd inzet voor het eenduidige gebruik en de verdere ontwikkeling van de methode om ecologische voetafdrukken en biocapaciteiten te berekenen. Onderstaande figuur schetst de structuur van de berekening (Ecologische

voetafdruk aan de linkerzijde, Biocapaciteit aan de rechterzijde).

Figuur 1: Vereenvoudigde structuur van de voetafdruk- en biocapaciteitberekeningen. Secundaire productie en

nucleaire energie zijn niet opgenomen (Bron: ADSEI, Jansen , L., 2008)

Page 14: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

7

“De opbrengstfactor voor een specifiek landgebruiktype in een specifieke regio vertaalt een ‘fysieke’ (echte) hectare (ha) naar een wereldgemiddelde hectare (wha) van dat specifieke landgebruiktype. Zo is

bv. Belgisch akkerland ongeveer 2,3 keer zo productief als wereldgemiddeld akkerland. Een hectare Belgisch akkerland staat dus gelijk aan 2,3 wereldgemiddelde hectare (wha). De opbrengstfactor van

Belgisch akkerland bedraagt dus 2,3 wha/ha” (Bruers, S., 2010).

“De equivalentiefactor voor een specifiek landgebruiktype vertaalt een wereldgemiddelde hectare (wha) in een ‘globale’ hectare (gha). Deze globale hectare is een gemiddelde over de verschillende landgebruiktypes. Een wereldgemiddelde hectare akkerland is ongeveer 2,6 keer zo productief als een

wereldgemiddelde hectare van biologisch productieve grond, waarbij het gemiddelde genomen wordt over alle landgebruiktypes. In vergelijking met andere landgebruiktypes is akkerland dus erg productief. De

equivalentiefactor voor akkerland bedraagt dus 2,6 gha/wha” (Bruers, S., 2010). Samengevat (Bruers, S, 2010.): “de opbrengstfactor vertaalt een hectare van een landgebruiktype van een regio in een wereldgemiddelde hectare van een landgebruiktype, de equivalentiefactor vertaalt die

wereldgemiddelde hectare van dat landgebruiktype in een globale hectare van alle landgebruiktypes”.

“De opbrengstfactoren worden berekend aan de hand van de verhouding van regionale opbrengstcijfers en wereldgemiddelde opbrengstcijfers van gewassen, visvangst, … De berekening van equivalentiefactoren

is complexer, omdat men verschillende landgebruiktypes moet kunnen vergelijken. Die berekening wordt gedaan aan de hand van een productiviteitsindex van de Global Agro-Ecological Zones, en wordt

beschreven in Wackernagel e.a., 2005”. In tegenstelling tot de equivalentiefactoren verschillen opbrengstfactoren van regio tot regio (Bruers, S.).

1.2.4. Waarom de Ecologisch Voetafdruk?

De ecologische voetafdruk is geïntroduceerd in het begin van de jaren ‘90 onder andere als een communicatiemiddel om duidelijk te maken dat de totale menselijke consumptiepatronen de

draagcapaciteit van de aarde aan het overstijgen zijn en dat er duidelijke verschillen bestaan tussen de verschillende landen.

Volgens het netwerk van GFN EV gebruikers (Kitzes et al, 2007a) zijn de belangrijkste redenen waarom de nationale footprint rekeningen zijn gecreëerd en in stand worden gehouden, dat ze het volgende

verschaffen:

• Een wetenschappelijk robuuste berekening van de druk die verschillende landen veroorzaken op de

regenererende capaciteit van de biosfeer

• Basisinformatie over de bronnen van de druk die nuttig kan zijn voor het beleid om binnen de

biofysische grenzen te blijven

• Een consistente methode die internationale vergelijkingen toelaat tussen de landen

• Een basis dataset die kan gebruikt worden als basis voor subnationale EV analyses, zoals voor

provincies, staten, bedrijven of producten

Page 15: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

8

1.2.5. Wat is de berekeningsmethode van de EV?

Het eerder vernoemde Living Planet Report gaat uit van een berekeningsmethode die ontwikkeld is door

William Rees en Mathis Wackernagel. Deze twee wetenschappers van de Universiteit van British Columbia in Canada, ontwikkelden begin jaren ´90 een model dat bekend staat als de Ecologische Voetafdruk (EV).

De EV is inmiddels een wijdverbreid meetinstrument geworden. Hoewel hij ingewikkeld is in zijn uitvoering, is de basisgedachte van de EV bijzonder simpel. Rees en Wackernagel kozen voor de volgende fundamentele benadering3: als we de totale capaciteit van de aarde, van alles wat deze ons jaarlijks kan

geven aan voedsel, zuivere lucht, proper water en andere grondstoffen, kunnen vaststellen, en die totale capaciteit delen door het aantal leden van de wereldbevolking, dan kunnen we bepalen waar iedereen in

principe recht op heeft. Rees en Wackernagel slaagden erin om de capaciteit vast te stellen en bovendien hiervoor een eenheid te ontwikkelen. Zij brachten het beroep op de hulpbronnen van de aarde terug tot het ruimtebeslag die het inneemt. Ze berekenden dat de totale bruikbare oppervlakte van de aarde 13,4 miljard ha bedroeg. Gedeeld door ruim 6 miljard mensen levert dit een oppervlakte op die voor iedereen

op aarde in principe beschikbaar is om in zijn of haar behoeften te voorzien zonder de aarde te overvragen (Bert Vink 2006). Rees en Wackernagel noemden dit het “Eerlijke Aarde Aandeel” (EAA). Dit EAA werd

vastgesteld op 2,1 hectare per persoon. Later is het Eerlijke Aarde Aandeel, vanwege vermeend morele lading, omgedoopt tot “beschikbare biocapaciteit per wereldbewoner”. Om de afkorting te kunnen blijven

gebruiken, hanteren we ook in dit rapport de term “Evenredig Aarde Aandeel” (EAA). “De gemiddelde Nederlander gebruikt 4,4 ha.”4 In Nieuw Zeeland gebruikt men gemiddeld 7,7 ha en in Amerika en

Verenigde Arabische Emiraten spannen ze de kroon met 9,4. Daartegenover staat bijvoorbeeld Turkije met 2,7 ha, Peru met 1,6 en Malawi 0,5. Een volledig overzicht en een uitgebreide beschrijving van de berekeningsmethode is te vinden op www.globalfootprintnetwork.org. In theorie kunnen EV op meerdere schaalniveau’s worden toegepast, echter berekeningen op nationaal niveau worden beschouwd als de

meest complete. Recent zijn er ook webbased tools ontwikkeld die de EV van een individu kunnen bepalen maar ook die van bedrijven, steden, landen, producten, diensten en activiteiten. Niet alle webbased tools werken volgens dezelfde systematiek en het zijn vaak autonome ontwikkelingen die niet door GFN worden

gesteund of gecontroleerd op correctheid. De berekening van de EV en de biocapaciteit wordt uitgevoerd op basis van de volgende vergelijking:

Formule voor de berekening van de Ecologische Voetafdruk:

EV=P/YN.YF.EQF

Waarbij:

• EV= Ecologische Voetafdruk wordt geassocieerd met consumptie van producten of afval (uitgedrukt

in “global ha”)

• P (“Production”) = het aantal producten die werden geëxtraheerd of de hoeveelheid afval die werd

geproduceerd (uitgedrukt in t/yr)

• YN (Yield National)= nationaal gemiddeld rendement voor de extractie van het product of voor de

opname van de afval (uitgedrukt in t/nation ha . yr)

• YF (“Yield factor”)= rendementsfactor van een gegeven grondtype in een bepaald land (uitgedrukt in

world ha / nation ha)

• EQF (“Equivalence factor”)= de “equivalentiefactor” voor een gegeven grondtype (uitgedrukt in

global ha / world ha)

3 BERT VINK, Balansgeld- Een vitale economie binnen ecologische grenzen, Manuscript

4 BERT VINK, Balansgeld Een vitale economie binnen ecologische grenzen, Manuscript

Page 16: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

9

Formule voor de berekening van de biocapaciteit:

BC = A*YF*EQF

Waarbij:

• BC = Biocapaciteit van een gegeven grondtype (uitgedrukt in global ha)

• A = oppervlakte van een gegeven grondtype in een bepaald land (uitgedrukt in nation ha)

• YF = Rendementsfactor van een gegeven grondtype in een bepaald land (uitgedrukt in world ha /

nation ha)

EQF = de gelijkwaardigheidsfactor voor een gegeven grondtype (uitgedrukt in Global ha) Om tot de berekeningen te komen, bestaan er twee methodes, de “compound methode” en de

“component methode”.5

→ De compound methode

De compound methode wordt gebruikt bij het berekenen van de voetafdruk van een land. Dit is de

originele methode, ontwikkeld door Wackernagel & co, en gebruikt voor het Living Planet report (bv. LPR 2002, met betrekking tot de wereld anno 1999).

Deze top-down methode komt er op neer dat de hele productie van het land, plus de import, min de export wordt meegerekend en omgezet in voetafdruk;

• voor landbouwproducten, vis en hout: rekening houdende met de globale gemiddelde productiviteit

per product en per grondsoort, (lokale productie wordt via local yield- en equivalentiefactor omgezet

in een voetafdruk aan een globale gemiddelde productiviteit)

• voor energie:

- direct verbruik wordt in rekening gebracht via productie + import/export balans - indirecte energie vervat in materiële producten (zowel landbouw als industriële): rekening

houdende met de import/export balans omgezet in indirect energieverbruik via indirecte energie-

inhoud per producteenheid (bv. gebaseerd op “LevensCyclus Analyses”(LCA’s). Hierbij worden alle consumpties berekend aan “global yields” in plaats van “local yields”, en alle resultaten

omgezet in globale hectare van gemiddeld bioproductief land. Zo komt men tot een algemeen cijfer per land, dat gedeeld wordt door de bevolking en zo tot een cijfer per inwoner leidt.

De achillespees bij deze benadering is de betrouwbaarheid van de data (zowel qua materiële productie en

handel, als qua indirecte energie inhoud per product, enz…) en de consistentie van de data. De manier waarop de basisgegevens worden verkregen is niet eenvormig in de verschillende landen.

→ De component methode

Deze bottom-up benadering gaat uit van afzonderlijke producten en consumpties en tracht via LCA’s of input/output analyses de hele stroom aan grondstoffen en energieverbruik in kaart te brengen.

5 BIM & ECOLIFE VZW, technisch rapport

Page 17: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

10

Zo komt men tot de voetafdruk van een kilogram fruit, een kWh elektriciteit, een kilometer met de wagen, een hotelovernachting, enz… Op deze manier kan men de voetafdruk van een persoon gaan samenstellen

“van onderuit”. De individuele voetafdruk calculators werken op deze manier. GFN heeft deze nieuwe ontwikkelingen nog niet in de hand en zodanig nog niet opgenomen in hun methodologie.

Ideaal komt een berekening via de compound en de component methode voor de gemiddelde Belg op hetzelfde cijfer van 6,7 ha uit. In praktijk heeft de component methode, de compound methode nodig als

richtcijfer. Het is immers niet mogelijk om binnen de component methode:

• alle consumpties volledig en juist te meten, consistent met de cijfers gebruikt in de compound

methode

• alle producten volledig en juist te berekenen; zo zal men zelden een cijfer durven geven voor

bijvoorbeeld m² bouwoppervlakte aan voedingsindustrie per kg wortelen, …

• de “collectieve voetafdruk” per persoon te meten (ieders aandeel in de voetafdruk van het

staatsapparaat, het onderwijssysteem, …)

En anderzijds is de compound methode ook niet helemaal sluitend en consistent met de component methode, wegens soms verschillende databronnen.

Daardoor blijft er hoe dan ook een bufferzone tussen de twee methodes. Deze wordt in ref. 7 van het BIM technisch rapport de ‘restfactor’ genoemd (voor meer details verwijzen we naar het hoofdstuk 7 van het

technisch rapport van de ecologische voetafdruk van de bewoners van het Brussels hoofdstedelijk Gewest 2004).

1.2.6. Relatie met andere voetafdruk-concepten

Er bestaan meerdere “voetafdruk” concepten dan de EV. Sommige kunnen wellicht beschouwd worden als complementair en andere zijn deels ruimer of vollediger, of juist weer specifieker. Ze hebben elk de

bedoeling de complexiteit van de milieubelasting in een eenvoudig getal samen te brengen.

• De water voetafdruk

• De CO2 voetafdruk

• De eco-indicator 99

→ Watervoetafdruk6

De watervoetafdruk is gebaseerd op het concept van 'virtueel' water. Dat is de hoeveelheid water die verbruikt wordt om een product tot stand te brengen. Neem bijvoorbeeld een kopje koffie. Dat bevat 20 cl water, maar om die koffiebonen te telen, hadden de koffieplantjes veel water nodig: zo'n 140 liter voor één kopje koffie. Dit virtuele water is analoog aan de

indirecte energie-inhoud die gebruikt wordt bij de ecologische voetafdruk. Een kopje koffie bestaat dus niet enkel uit direct water (de 20 cl in het kopje), maar ook uit indirect, virtueel water (de 140 liter). De

watervoetafdruk van een persoon is niets anders dan de som van het directe en indirecte verbruikte water van alle geconsumeerde producten.

6 Tekst gebaseerd op http://www.ecolife.be/nieuwsbrief/2009-2/NB_2009_2.htm

Page 18: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

11

Bij het waterverbruik wordt er zowel naar vervuiling als verdamping gekeken. De hoeveelheid vervuild water (bv. door het gebruik van pesticiden op de koffieplantages of door het lozen van chemisch afval)

heet grijs water. Bij verdamping gaat het niet alleen om het waterverbruik in de koeltorens van elektriciteitscentrales, maar vooral over de verdamping bij de plantengroei. Vandaar dat akkers vaak

geïrrigeerd worden. De hoeveelheid irrigatiewater die planten verbruiken, heet blauw water. Verder wordt ook gekeken naar het water dat door neerslag rechtstreeks op de akkers valt: het zogenaamde groen

water. De som van grijs, blauw en groen water is de totale watervoetafdruk. De opsplitsing in groen en blauw water is niet zonder reden. Blauw water is afkomstig van rivieren, meren en grondwaterlagen, en is daardoor veel waardevoller voor de mens en voor zoetwaterecosystemen. Een

groot verbruik van blauw water kan ernstige ecologische gevolgen hebben. Denk maar aan het beruchte voorbeeld van het Aralmeer op de grens van Oezbekistan. Door het massale gebruik van irrigatiewater op

de katoen- en rijstplantages kromp de oppervlakte van dit meer in met meer dan de helft, met alle gevolgen van dien. Een ander schrijnend voorbeeld is het verhaal van de rivierdolfijn in India die met uitsterven bedreigd is omdat er veel rivierwater vervuild wordt of afgetapt wordt voor irrigatie. En dan wordt nog niet gepraat over de gevolgen voor de plaatselijke bevolking. Daar zoetwaterecosystemen dus

erg kwetsbaar zijn, is het belangrijk om onze ecologische impact op die systemen in kaart te brengen. Vandaar dat ondermeer WWF en Ecolife geïnteresseerd zijn in de watervoetafdruk. De focus ligt in eerste

instantie op landbouwproducten, daar die het meeste water verbruiken. Vergelijking van de watervoetafdruk met de EV leert dat waterverbruik ook is opgenomen in de berekening

van de EV, meerbepaald in termen van de energie-impact van het waterverbruik (niet het watertekort). Aangezien de EV water niet in zijn volledige beleidsrelevantie afdekt kan het een interessante mogelijkheid

zijn om de watervoetafdruk complementair aan de EV te gebruiken.

→ CO2 voetafdruk

Een CO2 voetafdruk analyseert alle directe en indirecte energie consumpties die te maken hebben met de verschillende activiteiten van een regio, organisatie of product en vertaalt die naar een “CO2 voetafdruk”

aan de hand van op wetenschappelijke basis bepaalde emissie factoren. Een “CO2 voetafdruk” (of “carbon footprint”) wordt meestal uitgedrukt in tonnen CO2 equivalenten, uitgestoten door een organisatie, regio of individu op jaarbasis, of door een product gedurende zijn levenscyclus. Er wordt rekening gehouden met de 6 belangrijkste broeikasgassen (CO2, CH4, N2O, HFK's, PFK's, SF6), zoals vastgesteld in het Kyoto-

protocol.

Het analyseren van een CO2 voetafdruk van een organisatie of regio gebeurt idealiter volgens internationale standaarden, zoals vastgelegd in het GHG-protocol of de ISO14064 standaard. Op basis

hiervan zijn verschillende methodieken afgeleid, zoals de Bilan Carbone®, die werd ontwikkeld door het Franse ADEME (“Agence de l'Environnement et de la Maîtrise de l'Energie”). Deze methodologie werd

ontwikkeld in een streven naar het technisch en cijfermatig onderbouwen van duurzame ontwikkeling. De tool is opgebouwd in lijn met ISO 14062 en het internationaal aanvaarde ‘Greenhouse Gas Protocol’.

Interessant om te vermelden is dat er in de Bilan Carbone® een module werd ontwikkeld (nl. ‘territoire’) die specifiek gericht is op het bepalen van de CO2 voetafdruk van een stad of gemeente, regio of land.

Voor het berekenen van een CO2 voetafdruk op product niveau bestaan diverse standaarden, gebaseerd op de ISO normen voor levenscyclus analyse van een product (ISO 14040/44). Voorbeelden van normen die specifiek focussen op CO2 voetafdruk zijn de PAS 2050 (UK) en de in ontwikkeling zijnde ISO 14067

standaard.

Page 19: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

12

In deze context is het belangrijk te vermelden dat de CO2-voetafdruk toelaat om op een precieze manier de directe en indirecte CO2-uitstoot van een bedrijf, organisatie, stad of streek, voor een bepaalde periode

(bijvoorbeeld het jaar 2008 of 2009) te kwantificeren. Dit maakt het mogelijk de uitstootreducties, gerealiseerd in de daaropvolgende jaren, te meten en op te volgen in vergelijking met de nulmeting.

In vergelijking met de EV, houdt de CO2 voetafdruk rekening met alle relevante broeikasgassen en drukt dit uit in CO2-equivalenten, terwijl de EV alleen rekening houdt met de CO2 emissies.

Beleidstoepasbaarheid :

CO2 voetafdruk is t.o.v. de EV enerzijds vollediger (door expliciet meenemen van andere broeikasgassen)

anderzijds beperkter (doordat EV vormen van landgebruik meeneemt die niet altijd gekoppeld zijn aan CO2). Er bestaat meer wetenschappelijke consensus over de modellering van carbon footprints dan over

die van EV. Ook zijn de uitkomsten van EV gedomineerd door CO2 emitterende activiteiten, dus de overlap is redelijk groot. Carbon footprints geven dus een beperkter maar wel minder omstreden eenvoudig beeld uitgedrukt in één enkele indicator.

→ Eco-Indicator 99

De Eco-Indicator 99 methodologie (EI-99) is een hele tijd geleden ontwikkeld in Nederland in het kader van

levenscyclusanalyse. De EI-99 methode vertaalt o.a. emissies en uitputting van grondstoffen naar milieu-impactcategorieën zoals broeikaseffect, verzuring, vermesting, landgebruik enz. en biedt de mogelijkheid om deze milieu-impactcategorieën op hun beurt te vertalen naar schade aan menselijke gezondheid, schade aan ecosystemen en uitputting van grondstofvoorraden. De 3 schadecategorieën kunnen

uiteindelijk gewogen worden ten opzichte van elkaar, wat leidt tot één cijfer, de eco-indicator, welke een maat is voor de milieu-impact van een product, proces of systeem. Deze methodologie wordt o.a. door

OVAM gebruikt om ontwerpers een tool aan te reiken waarmee ze de milieu-impact van producten die ze ontwerpen reeds in de ontwerpfase kunnen inschatten en verbeteren.

Ondertussen is de EI-99 methodologie vervangen door de ReCiPe methode. Deze laatste combineert de voordelen van de EI-99 methode en andere in LCA gebruikte impact assessment methodes (LCIA). Ze laat

dus nog steeds toe om de milieu-impact uit te drukken in één cijfer. Deze weging tot één cijfer wordt weliswaar niet ondersteund door bv. de ISO 14040/44 normen rond LCA, zeker niet bij publieke

vergelijkende uitspraken.

Het voordeel van de EI-99 en ReCiPe methode is dat ze de milieu-impact niet beperken tot CO2-emissies, maar de impact van alle emissies wordt mee genomen. Daarnaast wordt ook uitputting van zowel fossiele

als minerale grondstoffen in rekening gebracht en landgebruik. Ze omvat dus veel meer dan de EV. Deze methodes worden voornamelijk gebruikt om de milieu-impacten van producten of systemen in kaart te

brengen, omdat ze vooral binnen LCA zijn ontwikkeld. Ze worden minder toegepast op organisaties en regio’s.

Toepasbaarheid voor beleid:

In vergelijking met EV nemen de EI-99 en ReCiPe methode een breder pallet aan milieu-effecten mee, maar leggen geen referentie naar beschikbare capaciteit. Ook bevatten de methodes subjectieve

(wegings)oordelen en die worden expliciet aangegeven.

Page 20: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

13

1.2.7. Wat zijn de huidige kritieken rond het concept en berekening methode van de EV

Kritiek op de EV is gekomen van ondermeer Harmen Verbruggen en Jeroen van den Bergh van de Vrije

Universiteit Amsterdam en anderen. Zij bekritiseren de methode met volgende argumenten7:

• Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen duurzaam en onduurzaam landgebruik. Daardoor is de voetafdruk niet nuttig voor het voeren van milieubeleid en wordt onvoldoende recht gedaan aan het

belang van biodiversiteit.

• CO2-uitstoot door fossiele brandstoffen (de helft van de voetafdruk in Westerse landen) wordt enkel vertaald naar land waar bomen worden aangeplant. Dit is een heel inefficiënte manier van compenseren.

• Regionale interpretaties: de afdruk van bijvoorbeeld een stad is verwarrend, omdat er geen grens is

waarbij een stad een aanvaardbare voetafdruk zou kunnen hebben.

• Emissies van verzurende stoffen en microverontreinigingen, zoals dioxines of zware metalen zijn niet te vertalen naar een landoppervlak.

• De EV classificeert afval in 3 categorieën waaruit één van hen niet kan worden opgevolgd volgens de

methode. De drie afvalcategorieën zijn: biologisch afval, afval op stortplaatsen, giftige en vervuilende producten (vb. PCB’s en Toxines). Deze laatste heeft geen gedefinieerde EV. Maar, er is desondanks

mogelijkheid om hun EV te berekenen met verwijzing naar de Life Cycle Assessment van productie van PCB (Polychloorbifenyl) en gifstoffen .8

• Equivalentiefactoren (Vrij vertaald;“Equivalence Factor”): bijgewerkte en verfijnde aanpak voor het

berekenen van gelijkwaardige methodes worden voortdurend onderzocht. Wat ervoor zorgt dat we moeilijk gaan kunnen vergelijken.

Op basis van bovenstaande argumenten vinden de genoemde onderzoekers de EV verwarrend, arbitrair, incompleet, normatief en te geaggregeerd. De grootste tekortkoming is dat van vele consumpties maar een deel van de werkelijke milieu-impact in

voetafdruk kan gevat worden. Er kan geen rekening gehouden worden met de uitputting van eindige grondstoffen, met andere dan CO2- broeikasgassen, en met alle vervuiling die zich maar op termijn uit in

verminderde bioproductiviteit (erosie, grondwatervergiftig, zure regen, …)9.

1.2.8. Hoe werd de EV gebruikt bij andere regio’s

→ UK – Wales: Ecological Footprint - Scenarios to 2020

De ecologische voetafdruk is één van de vijf Welsh Assembly Government's kernindicatoren van duurzame ontwikkeling in Wales. Wales berekende hun ecologische voetafdruk met behulp van gegevens van 2003 in

een studie waarin diverse scenario’s worden berekend. Het rapport laat zien hoe de ecologische voetafdruk kan veranderen in de tijd.

Men baseerde zich hierbij voornamelijk op de huisvesting sector, de transportsector en de voedingssector om de ecologische voetafdruk te bepalen.

De opgestelde scenario’s geven de mogelijke evolutie van de voetafdruk van 2001 tot 2020.

7 JEROEN C.J.M. VAN DEN BERGH en HARMEN VERBRUGGEN, Spatial sustainability, trade and indicators: an

evaluation of the “Ecological Footprint”, Rapport, Amsterdam, 1998. 8 FELIX MÜLLER, Ecological indicators, ELSEVIER, 2009

9 Bim & Ecolife Vzw, De Ecologishe Voetafdruk Van De Bewoner Van Het Brusselshoofdstekelijk Gewest-

Samenvattend Rapport, 2004, p.61.

Page 21: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

14

Deze scenario's zijn bedoeld om de nadruk te leggen op potentiële vermindering van de voetafdruk in:

• Het beleid van vandaag

• Beleid gepland voor de nabije toekomst, en

• Verdere beleidsmaatregelen die kunnen worden ingevoerd op (Groot Brittannië) nationale schaal

De beleidsaanpassingen zijn nodig om de stijgende groei in de economische voetafdruk in Wales te stagneren en in de verre toekomst terug te doen dalen. Wanneer Wales de plannen die momenteel op tafel liggen (Wales One Programme) kan uitvoeren moeten ze in staat zijn tegen 2020 de groei van EV te stagneren.

De huisvestingssector neemt het grootste deel van de EV op zich in Wales, ongeveer 25%. Plannen worden

opgesteld om het energieverbruik in nieuwe en bestaande woningen te doen dalen. Deze plannen zijn voornamelijk opgesteld op basis van “Code for sustainable homes” en “HEES: Home energy efficiency

scheme”. Het doel bestaat erin om op lange termijn het energieverbruik in woningen te laten dalen met 10% bij minstens 40 % van de bevolking. Na de huisvestingssector is de transportsector een grote bijdragende sector aan de EV van Wales. De

transportsector neemt ongeveer een 18% in beslag. Ideeën om dit aandeel te reduceren kwam er van de ‘Wales Transport Strategy Draft Consultation’. Zij willen voornamelijk het duurzaam reizen promoten op

subnationaal niveau.

Met 20% neemt ook de voedingssector een groot deel van de EV in beslag. Vermindering van het energieverbruik binnen deze sector is enkel mogelijk in de hele keten van de voedingsindustrie en

bovendien moet het aankooppatroon van de consument aangepast worden. Wales wil de onnodige aankoop van voedingsmiddelen laten dalen, één zesde van de voedingsmiddelen worden in Wales verspild.

Belangrijke om te weten is dat Wales de EV nu al jaarlijks opvolgt als indicator in het beleid van duurzame

ontwikkeling. De laatste officiële rapporteringen omtrent indicatoren voor milieu (en duurzame ontwikkeling) dateren van 2009 en bevatten EV scores voor 2001, 2003, 2004 en 2006 :

http://www.statswales.wales.gov.uk/TableViewer/document.aspx?ReportId=10413

In de begeleidende tekst wordt vermeld dat de resultaten door een andere manier van berekenen en

methodologiewijziging onvergelijkbaar zijn voor 2003 vs 2001 en 2006 vs 2004. Toch achten ze de EV als een goede integrerende indicator om de wereldwijde impacts van consumptie in Wales in beeld te

brengen. Samengevat: Wales heeft EV eenmalig gebruikt als een integrerende kapstok om algemene vooruitgang te illustreren van verschillende bestaande sectorale beleidsscenario’s (van sectoren die significant bijdragen aan de EV). Men rapporteert over de EV van jaar tot jaar en meldt dat vergelijkingen door wijzigingen in

berekening en methodologie voor de jaren 2003 vs 2001 en 2006 vs 2004 onvergelijkbaar zijn. Men gaat nog niet zover om de EV zelf als kwantitatief beleidsdoel te formuleren.

Opmerkingen komende uit het rapport : ”Wales’ ecological footprint – scenarios to 2020”

In het rapport, heeft men het over een “ideal account system” dat de EV zou berekenen in een

vereenvoudigde economie en een grensvrij systeem. In deze mate kan men enkel wereldwijd de EV berekenen omdat de EV parameters bevat die alleen maar op wereldschaal te berekenen zijn. “Elk product

dat op de markt komt is een deel van een wereldwijde productieketen dat we “economie” noemen.” De tweede opmerking met betrekking tot het gebruik van de EV in bovenvermelde tekst gaat over de

voortdurende evolutie van de berekeningsmethode. Men spreekt weliswaar over vergelijkingen door de jaren heen maar men kan er niet van uitgaan dat de EV van 1990 op dezelfde basis berekend werd als die

van 2003.

Page 22: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

15

De opvolging van de EV van Wales met opsplitsing per sector gebeurt om de 4 à 5 jaar. De regering neemt dan contact op met de Universiteit van York en geeft hen de opdracht de EV te herberekenen en de

mogelijke scenario’s te evalueren en indien nodig aan te passen. Tot op de dag van vandaag blijft de EV een van de vijf belangrijkste indicatoren in het duurzaamheidsbeleid van Wales.

→ South Australia10

“Zuid-Australië heeft getracht de denkwijze van de 'ecologische voetafdruk’ te brengen tot de kern van hun

besluitvorming, de Ecologische Voetafdruk wordt geacht als een belangrijke indicator voor duurzaamheid in het Strategisch Plan van Zuid-Australië. Het plan stelt als streefwaarde de ecologische voetafdruk van

Zuid-Australiëte verminderen met 30% tegen 2050.”

Samengevat: Zuid-Australië heeft ervoor gekozen om een lange termijn kwantitatief doel voor de EV op te stellen, maar volgt de EV scores in de tussenliggende jaren nog niet actief op. De redenen zijn hiervoor niet

gekend.

→ Zwitserland

Op federaal niveau wilde men bepalen of de ecologische voetafdruk methode een geschikte aanvulling

vormt op andere indicatoren van duurzame ontwikkeling. In de eerste fase werd de internationale database, beheerd door Global Footprint Network en tevens de initiatiefnemer van de methode,

vergeleken met Zwitserse gegevens. Gebaseerd op onderzoek van deze databank, werd de Zwitserse ecologische voetafdruk berekend in de tweede fase.

Welke informatie kan door de ecologische voetafdruk niet worden beoordeeld11 volgens de Zwitserse studie?

• Niet-ecologische aspecten van duurzaamheid: De voetafdruk is geen volledige indicator van duurzaamheid. Het bevat alleen de ecologische aspecten van duurzaamheid en niet de sociale en

economische. Sociale en economische aspecten zouden ook moeten worden opgenomen om een correcte en uitgebreide verklaring over duurzaamheid te maken.

• De omvang van de ecologische voetafdruk zal meestal te klein worden geschat, aangezien het geen

rekening houdt met de kwalitatieve en slecht kwantificeerbare aspecten (bijvoorbeeld niet-biologisch afbreekbare materialen, de schade door afval, verlies van biodiversiteit, zoetwater

verbruik). Zie de toelichting in de afzonderlijke secties.

• Vermindering van niet-hernieuwbare hulpbronnen: Met uitzondering van fossiele brandstoffen, meet de voetafdruk het verbruik van niet-hernieuwbare hulpbronnen slechts indirect. Ondanks dat

de methode rekening houdt met de hoeveelheid hernieuwbare bronnen die nodig zijn om de niet-hernieuwbare bronnen beschikbaar te maken, geeft de voetafdruk de limieten van deze bronnen

niet weer.

• Essentiële niet-duurzame activiteiten: Activiteiten en evenementen die niet-fundamenteel houdbaar zijn, zoals milieuvervuiling veroorzaakt door zware metalen of persistente verontreinigende stoffen

10

http://www.sustainableliving.sa.gov.au/resources/Eco_Footprint_Brochure.pdf

11

Office fédéral de la statistique (OFS), Switzerland’s ecological footprint, 2006

Page 23: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

16

(PCB's, PVC, dioxines), zijn niet inbegrepen in de berekening van de ecologische voetafdruk. Omdat deze materialen traag afbreken, is het niet mogelijk om een gebied te bepalen dat nodig is om deze

af te breken.

• Milieuschade: Milieuschade zoals ontbossing, overbevissing en uitgeputte bodem is niet direct opgenomen in de berekening van de voetafdruk. De ecologische voetafdruk kan geen schatting

geven van toekomstige verliezen van de biocapaciteit als gevolg van de huidige overbelasting. Schade op lange termijn door overmatig gebruik van middelen wordt niet uitgedrukt, zolang de

opbrengsten ervan niet dalen. Biocapaciteit daalt niet tot dat milieuschade een vermindering van de biologische productiviteit veroorzaakt. Dus de mondiale voetafdruk van de visserij werd kleiner en

kleiner voor enige tijd, omdat meer en meer vis gevangen werd per oceaanoppervlak dankzij de moderne methoden. De voetafdruk is toegenomen sinds wereldwijde vangstvolumes zijn beginnen

te dalen als gevolg van overbevissing.

• Verlies van de biologische diversiteit: Het verlies van biodiversiteit door bijvoorbeeld, ontbossing of meer intensieve landbouw is niet opgenomen in de ecologische voetafdruk.

• Natuurlijk kapitaal: Bij de berekening van biocapaciteit worden geen land- of water gebieden

uitgesloten van gebruik, zoals het geval zou zijn met de natuurreservaten, bijvoorbeeld.

• Toerisme: Middelen die worden gebruikt door toeristen worden ten laste van het land dat toeristen

bezoeken, in plaats van naar hun eigen land. Uiteraard heeft dit geen invloed op de ecologische voetafdruk op mondiaal niveau.

1.2.9. De bruikbaarheid van de EV voor beleid duurzame ontwikkeling 12

“Wackernagel en Rees pleiten vanuit ontwikkelingsoogpunt om een beleid te voeren dat de voetafdruk van ontwikkelde landen verkleint. Ontwikkelingslanden hebben dan de ‘ruimte’ om hun eigen voetafdruk te

vergroten. Deze ruimte is echter nu ook al voorhanden. Een groot deel van de voetafdruk bevat immers indirect - en dus fictief - ruimtebeslag. Het feit dat ontwikkelingslanden een kleine voetafdruk hebben,

wordt niet veroorzaakt door de grote voetafdruk van ontwikkelde landen. Eventuele ruimteproblemen ontstaan eerder door productie met een lage productiviteit per hectare. De ruimte om te groeien bestaat

in veel gevallen wel degelijk, al gaat dat gepaard met ecologische risico’s. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat ontwikkelingslanden om deze reden zullen lijden onder een economische politiek die

hun voetafdruk zal vergroten. Andersom komt er ook geen ruimte ‘vrij’ als de ontwikkelde landen hun voetafdruk verkleinen.

Eveneens vernoemen we het begrip ecologisch tekort. Wackernagel en Rees zijn van mening dat iedere aardbewoner, ongeacht zijn woonplaats, recht heeft op een even groot stuk van de aarde, maar houden bij

de berekening van het ecologisch tekort wel rekening met de omvang van landen. Het is in principe interessant om te bekijken hoe het ruimtebeslag van een bepaald land zich verhoudt tot de oppervlakte

van dat land, maar als men rekening houdt met het ‘eerlijke’ aandeel van de aarde, heeft het nauwelijks beleidsrelevantie. Toch gebruiken Wackernagel en Rees het begrip ecologisch tekort om de ‘quasi-

parasitaire’ relatie tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden te illustreren. Een land als Canada, dat een grote voetafdruk heeft, is een netto-exporteur van ruimte, maar dat impliceert niet dat

de Canadees meer recht heeft op een grotere voetafdruk dan bijvoorbeeld een Belg.

Verder is het reduceren van de EV volgens Wackernagel en Rees noodzakelijk, maar hierbij blijken bij nadere analyse ongewenste neveneffecten op te treden. Bij de onderstaande bedenkingen wordt bekeken

of de reductie van de voetafdruk wel politiek haalbaar is.

12

A.P. POSTMA, EV- Betekenis en bruikbaarheid, Rapport voor het Rijksuniversiteit Groningen, p. 20, 2000

Page 24: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

17

Ten eerste kan de vermindering van de voetafdruk van ontwikkelde landen een negatieve invloed hebben op het inkomen van ontwikkelingslanden. Voor veel ontwikkelingslanden is export van primaire goederen

de voornaamste bron van inkomsten. Doordat deze goederen over grote afstanden vervoerd moeten worden, hebben zij een grote voetafdruk. Als consumenten in ontwikkelde landen om deze reden minder

export uit de Derde Wereld gaan kopen, kan dat dus een negatief effect op ontwikkeling hebben, in plaats van het positieve effect dat door Wackernagel en Rees voorspeld werd. Ook een daling van het inkomen

van ontwikkelde landen - als mogelijk gevolg van voetafdrukvermindering - kan ontwikkelingslanden mogelijk treffen. Ten tweede zijn de economische gevolgen groot voor landen die afhankelijk zijn van handel. België is hier een goed voorbeeld van. Als de mobiliteit afneemt en vooral lokale producten

geconsumeerd zullen worden, is dat een beweging in de richting van autarkie. België heeft echter een zeer beperkte ruimte, waardoor autarkie praktisch onmogelijk is. Overigens is het in theorie mogelijk dat juist

door handel de totale voetafdruk verkleind wordt13.” Samengevat: Bovenstaand citaat geeft kritiek op de vergelijking van EV met biocapaciteit op nationaal niveau en op de consequenties van een te strikte benadering van EV reductiedoelstelling in het kader van internationale duurzame ontwikkeling.

1.2.10. De toepasbaarheid van de voetafdruk op regionaal en gemeentelijk niveau14

“De EV kent zijn meest succesvolle toepassing op het nationale niveau in de vergelijking van landen onderling. Dat heeft te maken met het feit dat EV voor een groot deel gebruik maakt van openbare

statistieken (productie, import, export etc.) die op het nationale niveau beschikbaar zijn via o.a. FAO, een organisatie gekoppeld aan de VN. Naties /landen dient dan ook gezien te worden in de definities die de VN hanteert. Indien de statistieken ook in dezelfde mate van detail beschikbaar zijn op lagere schaalniveau’s (regio’s, gemeentes) kan de EV op dezelfde wijze op dat niveau worden toegepast.”

“Het nut van de toepassing van de EV op regionaal en gemeentelijk niveau is twijfelachtig te noemen. Dat

het ecologisch tekort van een dichtbevolkte regio groter is dan dat van een dunbevolkte regio hoeft geen verbazing op te wekken. Dichtbevolkte gebieden, zoals steden, rekenen per definitie op dunbevolkte

gebieden als het platteland voor hun voedselvoorziening. Het heeft dan ook weinig zin om de totale EV van dergelijke gebieden te gaan vergelijken met de aanwezige biocapaciteit.”

“De bewering van de schrijvers (wackernagel et al) dat de EV goed gebruikt kan worden voor duurzame

planning op lokaal niveau (Wackernagel et al., 1998, pag. 13) is eveneens dubieus. De productie van het grootste deel van de consumptie, en dus ook de bijbehorende vervuiling, van dichtbevolkte regio’s en

steden vindt buiten het eigen gebied plaats. Een verkleining van de EV van de gemiddelde bewoner hoeft dan ook niet bij te dragen aan de duurzaamheid van de eigen regio.”

“Verder zullen berekeningen van de EV van verschillende steden naar verwachting geen opzienbarende resultaten opleveren. De voetafdruk is namelijk een weergave van het gemiddelde consumptiepatroon van

de inwoners van een land en het is niet waarschijnlijk dat het consumptiepatroon van de gemiddelde Antwerpenaar bijvoorbeeld sterk afwijkt van dat van de gemiddelde Gentenaar.”

13

Afgeleid van de theorie van het comparatieve voordeel, zoals die in de negentiende eeuw door Ricardo opgesteld

werd. Als de productie van bepaalde goederen geconcentreerd wordt, ontstaat specialisatie. Doordat ieder land

verbouwt wat het relatief het meest efficiënt kan doen, wordt de wereldproductie efficiënter, hetgeen de extra

energie die nodig is voor de transport zou kunnen opheffen. Naast specialisatie kunnen door concentratie van

activiteit ook schaalvoordelen optreden die het effect nog versterken.

14

A.P. POSTMA, EV- Betekenis en bruikbaarheid, Rapport voor de Rijksuniversiteit Groningen, p. 20, 2000

Page 25: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

18

“Ten slotte is de EV op regionaal en lokaal niveau van weinig waarde als beleidsinstrument. Weliswaar kunnen gemeenten en provincies met behulp van de voetafdrukmethode hun inwoners laten zien dat hun

consumptiepatroon niet duurzaam is, maar de mogelijkheden om bij te sturen zijn zeer beperkt. Op nationaal niveau bestaan betere mogelijkheden om met het heffen van milieubelastingen en het verlenen

van subsidies de voetafdruk te verkleinen. Het concept van de EV komt op nationaal beleidsniveau dan ook beter tot zijn recht.”

“Op gemeentelijk niveau kan het berekenen van een ‘productievoetafdruk’ van meer waarde zijn. Gemeenten kunnen namelijk direct invloed uitoefenen op de productie binnen de gemeentegrenzen,

bijvoorbeeld door het beleid op het gebied van ruimtelijke ordening en het verstrekken van Hinderwetvergunningen. Ook is de vervuiling die veroorzaakt wordt door productie in de eigen omgeving

in veel gevallen meer voelbaar dan vervuiling veroorzaakt door consumptie.” “Toch is het ook in dit geval twijfelachtig of het berekenen van de voetafdruk belangrijke nieuwe inzichten oplevert. Kan het een gemeente aangerekend worden als een vervuilende industrie die van nationaal

belang is binnen de gemeentegrenzen huist? Vergelijkingen tussen gemeenten zijn dus moeilijk. Al bij al lijkt het niet gerechtvaardigd om veel heil te verwachten van voetafdrukberekeningen op regionaal of

lokaal niveau.”

Samengevat: Bovenstaand citaat toont dat vergelijkingen van EV met lokale biocapaciteit weinig zinvol zijn. Hoe lokaler we te werk gaan hoe minder zin de vergelijking krijgen. Daarnaast wordt de beleidsrelevantie

van de EV op gemeentelijk niveau zeer beperkt geacht.

Page 26: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

19

1.3. SWOT analyse15

De SWOT analyse is een methode die gebruikt wordt om de sterkten, zwaktes, kansen en bedreigingen te identificeren van het vermogen van een organisatie of programma om een bepaald verklaard doel te

bereiken. In deze studie werd de SWOT-analyse exclusief gebruikt voor het EV concept en niet voor de andere beoordelingsinstrumenten. Deze analyse heeft als doel om de argumenten op de tafel te leggen in

de discussie om te toetsen of de EV al dan niet gebruikt kan worden als indicator voor verdere beleidsdoeleinden op regionaal Vlaams niveau.

Onderstaande analyse is grotendeels afkomstig (en vrij vertaald) uit de EU-SWOT analyse van de Europese Commissie DG Environment.

Sterktes

- Gemakkelijk verstaanbaar

- Legt een verband tussen de natuurlijke

bronnen en het draagvermogen van een de

aard oppervlakte

- Vergelijkbaar tussen de landen onderling

- Toepasbaar op verschillende niveaus (op

voorwaarde van databeschikbaarheid)

- Groot netwerk ondersteunt de uitvoering

- De EV heeft een verband met

beleidsdoelstellingen

- Legt link naar wereldwijde consequenties van

lokale economische activiteiten

- De organisatiegraad van de

gegevensinzameling neemt toe en door

publieke discussies wordt de methode ook

verbeterd

Zwakheden

- Niet transparant genoeg

- De conversie van de verschillende factoren

en veronderstellingen zijn subjectief

- Oververeenvoudiging zou kunnen leiden tot

onduidelijkheid of foute keuzes door

beleidsmakers

- Het gebruik van globale hectares maakt het

moeilijk om de reële impact te identificeren

- Het berekenen van energieverbruik is

controversieel

- Het berekenen van nucleaire energie is

controversieel

- Gegevens kunnen van slechte kwaliteit zijn of

kunnen soms ontbreken

- Er is ook een tekort aan compatibiliteit met

bestaande databases

- Er is een tekort aan data over verhandelde

goederen

- Tekort aan data over toerisme

- Het is moeilijk om de opbrengsten van de

visserij te berekenen

- Moeilijkheden om de impact van het

akkerland te berekenen

Moeilijkheden om de verspillingstromen te

berekenen

Opportuniteiten

- Toepasselijk met EU beleid

- “Window of Opportunity”

- Het verbeteren van de kwaliteit van de

gegevens

- Onafhankelijk onderzoek

Bedreigingen

- Te weinig standaarden, transparantie van de

methode

- Te weinig onbevooroordeeld, gegevens van

hoge kwaliteit

- Het gebruik als enige indicator zou

onvoldoende zijn

15

Vrij vertaald uit : ECOLOGIC en SERI en BEST FOOT FORWARD, Potential of the Ecological Footprint for monitoring

environmental impacts from natural resource use), Mei 2008 (Rapport to the European Commission, DG

Environment). (P. 67- 76)

Page 27: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

20

De SWOT analyse van EV richting toepassing binnen een Vlaamse beleidscontext is in grote lijnen hetzelfde met de volgende kanttekeningen:

• Sterktes/Bedreigingen: Statistieken op Vlaams niveau kunnen beperkter zijn qua openbare beschikbaarheid

• Opportuniteiten: De relevantie van het meenemen van de EV indicator als graadmeter (met ook internationale dimensie) hangt natuurlijk ook af van de beleidsterreinen waarvoor het

EU/nationale/regionale niveau verantwoordelijk is. Na fase 2 in dit project zal dat wat duidelijker zijn voor het stuk mbt Vlaamse beleid.

1.3.1. Sterktes

• Gemakkelijk verstaanbaar. De EV (en de biocapaciteit) is een eenvoudig cijfer dat een op zich ingewikkelde relatie tussen consumptie- en productiepatronen en de beschikbare biocapaciteit op

wereldschaal weergeeft.

• Legt een verband tussen de natuurlijke bronnen en het draagvermogen van de aardoppervlakte.

De EV meet het gebruik van de natuurlijke bronnen in vergelijking met het draagvermogen van de

aarde. Het legt ook een verband tussen de bron en het eindverbruik waarbij, bijvoorbeeld de impact van de energie die nodig is om een verhandeld goed te produceren ten koste is van het land van de

consument en niet het land van de producent. (Lenzen en al., 2006b)16.

• Vergelijkbaar tussen de landen onderling. De EV is vergelijkbaar over de grenzen heen en meet het gebruik van natuurlijke bronnen op basis van wereldwijde tijdsreeks gegevens (Giljum et al., 2007).

Hoewel de EV resultaten onafhankelijk zijn van morele oordelen, is de EV bijzonder geschikt als indicator voor wereldwijde rechtvaardigheid (voorbeeld: men stelt, in een land, een relatie tussen

het gebruik van energetische bronnen en de eigen biocapaciteit van dat land, of een relatie tussen de EV per capita van een natie tegenover het gemiddelde wereldwijd EV per capita ).

• Toepasbaar op verschillende niveaus. Terwijl de Europese Commissie (DG Environment) rapport analyse zich voornamelijk richt op nationale voetafdruk cijfers en de indicatoren dat hiervan afgeleid kunnen worden, is het ook mogelijk om de EV te berekenen van de bronnen op regionaal en op

lokaal vlak, evenzeer als op product-, individueel of ondernemingsniveau. Deze berekeningswijzen zijn nog niet zo nauwkeurig als de nationale voetafdruk en zijn niet ideaal voor vergelijking met

lokale biocapaciteit.

• Groot netwerk ondersteunt de uitvoering. Er is een breed netwerk dat wordt geleid door “Global Footprint Network” dat meer dan 80 partners omvat met academische, Corporate en NGO partners

die als doel hebben om de kwaliteit van de gegevens te verbeteren en om de berekening van de EV bruikbaarder te maken voor beleidsmakers. Sinds 2008 wordt een gids ontwikkeld voor de EV berekening door middel van één procedure zodat de gebruikers van de methode vergelijkbare

resultaten kunnen verkrijgen. Eén van de sleutelactiviteiten van het “Global Footprint Network” is de “Ten in Ten Campaign”. Deze zoekt de uitvoering van de EV op nationaal vlak in 10 landen

wereldwijd tegen 2015. Reeds 5 landen zijn hierbij aangesloten : België, Japan, Equador, Zwitserland, en de Verenigde Arabische Emiraten.

16

Handelsgegevens die attribuut verhandelde goederen van zowel de consument landen als de producerende landen

zijn overgenomen in the EV methode dankzij COMTRADE data (Dige, 2006 and Wackernagel et al, 2005).

Page 28: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

21

• Verband met beleidsdoelstellingen. De EV heeft een verband met het doel van het milieubeleid om

de ecologische effecten van het gebruik van natuurlijke bronnen te verminderen. Het voornaamste

doel is het vergelijken van het menselijke gebruik van natuurlijke bronnen met de regeneratie van

deze bronnen. Gedetailleerde informatie van de nationale boekhouding zou nuttig kunnen zijn om

doelen te stellen voor ecologische duurzaamheid.

• Legt link naar wereldwijde consequenties van lokale economische activiteiten. Omdat de EV zich

concentreert op de consumptie en niet op de productie van een gedefinieerd geografisch gebied

(dat een land kan zijn, maar ook een regio of een stad) legt het een verband tussen de lokale

economische activiteiten en het onderliggende algemeen gebruik van de natuurlijke bronnen. Dit

maakt de EV bijzonder goed geschikt om de algemene wereldwijde gevolgen aan te kaarten van de

activiteiten van de industrie en van de consumenten. Het nastreven van reductiedoelstellingen op

het vlak van gebruik van natuurlijke bronnen met indicatoren gebaseerd op alleen de productie, zou

het daarentegen onterecht als positief beschouwen indien een sector met een intensief inputgebruik

zich zou verplaatsen naar een ander land.

• De organisatiegraad van de gegevensinzameling neemt toe en door publieke discussies wordt de

methode ook verbeterd. Er is een toenemende focus op de normalisatie van de gegevens en op de

methodologische verbetering voor de berekening van de EV. Een onderzoeksagenda om de nationale

voetafdrukcijfers te verbeteren roept een gevoeligheidsanalyse van de algemene data en een

onafhankelijke herziening van de statistieken van de EV op (Kitzes et al. 2007a). Het algemene

netwerk van partners is erop gericht om een indicator te ontwikkelen die gebruiksvriendelijker is,

terwijl het tegelijkertijd verzekert dat de relatie tussen consumptie en ecologische effecten

gebaseerd is op de beschikbare gegevens en op een wetenschappelijke theorie.

Page 29: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

22

1.3.2. Zwakheden

• Gebrek aan transparantie. Er is een niet te onderschatten inspanning geleverd om de EV

transparanter en gebruiksvriendelijker te maken, de National Footprint Accounts zijn openbaar

beschikbaar en in juni 2006, heeft het “Global Footprint Network” en zijn partners een “Footprint

Standard” aangenomen. Niettemin bevat de berekening in sommige gevallen te weinig

gedocumenteerde stappen gebaseerd op onderliggende veronderstellingen die ook niet altijd

voldoende gedocumenteerd zijn. Dus zijn de berekeningen soms niet reproduceerbaar. Dit zal het

moeilijk maken voor beleidsmakers om nauwkeurige kwantitatieve doelstellingen te ontwikkelen op

basis van de resultaten van de EV, door op zich terechte nieuwe methodologische ontwikkelingen

maar ook wanneer de resultaten kunnen veranderen afhankelijk van de bron van de gebruikte

gegevens.

• De conversie van de verschillende factoren en veronderstellingen is subjectief.

Om regeringen de EV als officiële maatstaf te doen gebruiken is het cruciaal dat de indicator

gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek en dat deze ook objectief blijft. De EV resultaten

worden sterk beïnvloed door de bron van de gegevens die gebruikt worden, de keuze van de input

van de verschillende variabelen en de methodologie om de omzettingsfactoren dat hen wordt

aangewezen te bepalen (in het bijzonder voor gelijkwaardige factoren). Dit zou een negatieve

invloed kunnen hebben op de objectiviteit van de resultaten. Hoewel de keuze van de databronnen

de resultaten van welke indicator dan ook aantoonbaar kan beïnvloeden, is het belangrijk dat deze

keuzes doorzichtig zijn en dat ze op een consequente wijze aangenomen worden. Verder zijn

sommige EV berekeningen weinig gedocumenteerd, in het bijzonder als men het heeft over

gelijkwaardigheidcoëfficiënten. Deze procedures hebben meer documentatie nodig en moeten ook

getest worden om zeker te zijn dat ze de validiteitcriteria bevatten van de officiële

overheidskantoren voor het opmeten van statistieken. Veronderstellingen moeten ook nauwkeurig

gedocumenteerd worden en in sommige gevallen worden nagezien zodat ze geschikt zijn voor een

toepassing in de publieke sector.

• Oververeenvoudiging zou kunnen leiden tot onduidelijkheid en foute keuzes door beleidsmakers.

Het positieve aspect van de EV als een eenvoudige, één cijferindicator is ook één van zijn

voornaamste zwakheden. De onderliggende berekeningswijze, inbegrepen de analyse van de

systeemgrenzen en de redenen waarom sommige aspecten van het systeem worden geanalyseerd

en andere niet, is veel minder gekend door het bredere publiek dan de gewone kernindicator, en dit

kan leiden tot verwarring over wat de indicator uiteindelijk berekent17. Een andere bezorgdheid is

ook dat tegengestelde tendensen in individuele variabelen elkaar kunnen neutraliseren tijdens de

uiteindelijke berekening van de EV. Dit wijst op een behoefte om gegevens over de geaggregeerde

EV goed te vermelden en te interpreteren. Het is ook mogelijk dat politieke conclusies zouden

afgeleid kunnen worden van de EV die uiteindelijk schadelijk zouden zijn voor het milieu (van den

Bergh, 1999). Het risico om slechte conclusies te trekken bij het gebruik van een bepaalde indicator

is niet echt specifiek voor de EV, maar komt ook voor bij andere indicatoren.

17 Bij voorbeeld, de term ‘ecologisch’ in de naam van de term ‘Ecologisch Voetafdruk’ sugereert dat ecosysteem en

biodiversiteit aspecten direct worden beoordeeld, terwijl deze impacten enkel indirect worden gemeten, of zelfs

helemaal niet worden gemeten.

Page 30: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

23

Bijvoorbeeld als men de economische prestatie meet met enkel het BBP, of de ecologische schade

berekent door enkel met de emissie van broeikasgassen rekening te houden. Hoe dan ook, het wijst

erop dat de indicator beschouwd moet worden als een gevolg van andere milieudrukindicatoren en

dat de details van de EV moeten worden geanalyseerd om de specifieke “drivers” achter de

geaggregeerde cijfers te begrijpen.

• Het gebruik van globale hectares maakt het moeilijk om de reële impact te identificeren. De EV

bevat geen informatie over de geografische implicaties van werkelijk landgebruik (Lenzen,2003). De

berekening is gebaseerd op een “Globale hectare” eenheid, die ontnomen wordt van het huidig

landgebruik om de aggregatie van de voetafdruk op meerdere schalen toe te staan. Niettemin,

maakt het gebruik van deze abstracte eenheid het moeilijk om de huidige ecologische gevolgen van

een activiteit te tonen. Doorgaans is het gebruik van deze “globale hectares” het meest betekenisvol

als men het gebruik van de bronnen beoordeelt op een grote geografische schaal, dan nemen

“globale hectares “ een minder abstracte vorm in.

• Het berekenen van energieverbruik is controversieel. Het energieverbruik (van fossiele

brandstoffen en nucleaire energie) wordt berekend vanuit de oppervlakte aan bosgebied die nodig

zou zijn om het energieverbruik te neutraliseren (minus het aantal CO2 dat wordt geabsorbeerd door

de oceanen). Dit maakt het grootste aandeel uit van de Ecologische Voetafdruk van de meeste

ontwikkelde landen. Deze berekening is controversieel om twee redenen:

1) er is nood aan een grondige verbetering om te bekijken in welke mate de omzettingsfactoren consequent zijn met de wetenschappelijke kennis over bosproductiviteit, en

2) op bos gebaseerde koolstof neutralisatie mag niet het middel bij voorkeur blijven voor het aanspreken van de belangrijke stijging van de CO2-uitstoot18. Bijkomende bezorgdheid is ook dat

andere broeikasgassen in de berekeningen niet worden meegenomen en dit door data en methodologische problemen.

• Het berekenen van nucleaire energie is controversieel. Bij gebrek aan methode en om te vermijden

een favoriet te kiezen tussen fossiele en nucleaire energie, bestond de oplossing eruit om de

voetafdruk van nucleaire energie te berekenen via de voetafdruk van fossiele energie. Kernenergie

produceert maar weinig broeikasgassen (voornamelijk in de mijnbouw en verwerking), maar heeft

andere belangrijkere lange en korte termijn risico’s. Er is een tekort aan duidelijke informatie over de

relatie tussen nucleaire energie en biocapaciteit die aangesproken moet worden. Omdat kernenergie

niet op een deftige manier beoordeeld kan worden vanuit een EV- methode, is er nu een

hernieuwde discussie met degene die werken aan de ontwikkeling van de voetafdrukmethodologie

om te zien of de factor kernenergie uit de berekening van de Ecologische Voetafdruk zou moeten of

niet. Het voornaamste argument is dat de EV de landoppervlakte als kwantitatief beoordeelt en het

niet vanuit een kwalitatieve ooghoek bekijkt, zoals bijvoorbeeld bij de interactie tussen de radio-

activiteit en de gezondheid. Hierdoor zouden de belangrijkste gevolgen van kernenergie uit de boot

vallen van de Ecologische voetafdruk en zouden deze een andere indicator vereisen.

18 EV berekeningen ondersteunen de conclusie dat CO2 opslag door bossen niet de beste strategie is om met CO2

emissies om te gaan; er is namelijk niet genoeg biocapaciteit in de bestaande bossen om zo’n strategie na te streven.

Page 31: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

24

• Gegevens kunnen van slechte kwaliteit zijn of kunnen soms ontbreken, er is ook een tekort aan

compatibiliteit met bestaande databases. Er zijn bekende zwakheden in de brongegevens van de EV

(Kitzes et al. 2007a). Ook al komt vandaag het grootste deel van de gegevens gebruikt in de “National

Footprint Accounts” uit de statistieken van de Verenigde Naties, toch zijn er nog steeds

onvolledigheden in gegevens die opgelost zouden moeten worden. Sommige van deze

onvolledigheden ontstaan door de verschillende manieren van het verzamelen van de gegevens over

de grenzen heen. Daarbij zijn de EV National Footprint Accounts nog niet compatibel gemaakt met

de bestaande nationale milieuberekeningen in Europa, zoals de European National Footprint

Accounting Matrix met de “Environmental Accounts” (NAMEA) (Scheafer et al., 2006). Dit beperkt de

mogelijkheid om resultaten te vergelijken en de “Footprint Accounts” te integreren in het systeem

voor het berekenen van statistieken van nationale overheidsbureaus en Eurostat. Ook al kan de EV

gecombineerd worden met andere duurzaamheidindicatoren, door het feit dat het niet compatibel is

met het “international system of accounts”, is het niet mogelijk om de EV componenten direct te

linken met het BBP en andere belangrijke economische indicatoren (Giljum et al., 2007). Hoe dan

ook, de vergelijkingen tussen landen tonen dat de algemene tendensen tussen de EV en het BBP wel

een oorzakelijk verband vertonen.

• Tekort aan data over verhandelde goederen. Tot voor kort was het niet mogelijk om de gevolgen

van energieverbruik in de uitvoerende landen te beschouwen. In plaats daarvan, werd dit in de

berekening enkel toegeschreven aan het invoerende land. Terwijl dit het principe volgt van de vraag

van het goed te linken met de finale consumptie, meet men niet met nauwkeurigheid de gevolgen

voor de biocapaciteit van de regio die de goederen produceert. Vandaag de dag, wordt de energie

die gebruikt wordt voor de productie van ingevoerde goederen, berekend in wereldgemiddelde

waarden, wat de specifieke productiecondities van de producerende landen niet meerekent (Giljum

et al.,2007, pp.29, 53). De voetafdruk van de producten dat een land invoert kan niet worden

aangerekend aan specifieke uitvoerende landen, dit betekent dat men de effecten van een nationale

ecologische voetafdruk op de ecosystemen van andere landen niet kan lokaliseren (Giljum et al.,

2007, pp. 52, 63). Daarom is het onmogelijk om de effecten van de EV van internationale handel te

analyseren tot dat de handelsstromen landspecifiek worden berekend. Dit is een uitvoerig besproken

fout geweest in de EV, maar is een moeilijk analytische uitdaging waarvoor ontwikkelaars van

internationale bronindicatoren staan, omdat er data beperkingen zijn en dat productieketens

complex zijn en vaak op een aantal landen betrekking hebben. Het “Global Footprint Network”

houdt zich met dit probleem bezig en nieuwe berekeningen zijn gebaseerd op COMTRADE

statistieken dat gegevens van ongeveer 600 in- en uitvoer categorieën (Dige, 2006 en Wackernagel

et al., 2005) bevat. Hierbij wordt het gebruik van de Input-Output analyse beschouwd als een manier

om handelsbalansen gevoeliger te maken voor de verschillen tussen de landen.

• Tekort aan data over toerisme. Er is een tekort aan data over toerisme waardoor het nodig is om de

impact van toerisme toe te schrijven aan het bezochte land in plaats van aan het thuisland van de

toerist. Dit wordt erkend als een methodologisch tekort door het Global Footprint Network.

• Het is moeilijk om de opbrengsten van de visserij te berekenen. De huidige EV toont geen goed

overzicht over de visserij. De visserij sector schenkt te weinig aandacht aan het verzamelen van

gegevens over het aantal vissoorten en de evolutie hiervan.

Page 32: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

25

• Op de dag van vandaag zijn deze gegevens moeilijk te vinden dus zijn de berekeningen gebaseerd op

schattingen van de FAO (kitzes et al.,2007 a). Het vraagt bijkomend onderzoek om de metingen

betreffende de visserij betrouwbaarder te maken.

• Moeilijkheden om de impact van het akkerland te berekenen. Akkerland is een door de mens

gemaakte landtype , waarvan de opbrengsten van de oogst gelijk is aan de opbrengsten van de groei,

dit betekent per definitie dat de overschrijding voor akkerland niet mogelijk is. Met ‘overschrijding’

wordt hier bedoeld: een grotere oogst dan gepland, dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij overmatig

gebruik van pesticiden, meststoffen, enz. Deze berekeningsmethode faalt bij het detecteren van

onduurzame landbouwpraktijken wat zou kunnen leiden naar hoge opbrengsten op korte termijn en

daarentegen op lange termijn vermindering van de vruchtbaarheid van de grond en de ecosystemen.

De methode om de voetafdruk te berekenen, houdt geen rekening met het feit dat er vaak

onduurzame gevolgen zijn van intensieve landbouw. Met deze bezwaren in het hoofd overlegt het

Global Footprint Network om bijkomende gevolgen toe te voegen (bv uitspoelen van nutriënten,

bederven van het grondwater en bodemerosie) (Kitzes et al.,2007 a). De methode die momenteel

gebruikt wordt bevat wel de omzetting van bos en grasland in agrarisch gebruik (een belangrijk

gevolg van het feit dat men landbouwactiviteiten uitbreidt).

• Moeilijkheden om de verspillingstromen te berekenen. De ecologische voetafdrukken van

tegenwoordig bevatten in hun berekeningen geen enkele van de vele verspillingstromen en dit is te

wijten aan te weinig data. In het geval waar de relaties onduidelijk zijn (vb SOx uitstoot van

elektriciteitscentrales die de oorzaak zijn van zure regen) of de gegevens zelfs niet bestaan, wordt de

verspillingstroom uitgesloten en hierbij wordt de ecologische voetafdruk onderschat in vergelijking

met de biocapaciteit (Dige, 2006). Dit is een opzettelijke conservatieve benadering om te voorkomen

dat de EV wordt overdreven. Hoewel zo’n conservatieve redenering gewoonlijk aanvaardbaar is in

een NGO applicatie voor de EV (vb. door WWF, waar het tegen het eigen belang van de organisatie

geacht wordt), wordt er in applicaties van de openbare sector een neutraliteit in statistische

gegevens verwacht, en dit probleem zou opgelost moeten worden indien de ecologische voetafdruk

in de publieke sfeer gebuikt wordt.

• Buiten het blikveld van de EV (indirect gemeten of helemaal niet gemeten)

Vele bronnen worden niet rechtstreeks meegeteld in de berekeningen. Onder meer volgende bronnen worden bedoeld:

- Niet-hernieuwbare bronnen (bijvoorbeeld: olie, aardgas, steenkool) worden niet op een rechtstreekse wijze gemeten. Het energieverbruik wordt enkel onrechtstreeks gemeten door het

berekenen van de oppervlakte van bos die nodig is om het CO2 equivalent te neutraliseren. Er zijn alternatieve manieren voorgesteld om de carbon footprint te berekenen (Kitzes et al., 2007 a),

maar de ecologische voetafdruk rekent andere aspecten van niet-hernieuwbare bronnen buiten de cijfers van de biocapaciteit van hun extractie niet mee (bv verwerking).

- Bronnen met vers water worden enkel indirect gemeten via de dalende bioproductiviteit, die meegerekend wordt in de berekening van de hoeveelheid beschikbare biocapaciteit. De

ecologische voetafdruk kan potentieel gelinkt worden aan de “UN SEEA water accounts” of zou meegerekend kunnen worden in de ecologische voetafdruk als de hoeveelheid landoppervlakte

nodig om een bepaalde hoeveelheid water te leveren (luck et al. 2007 en Kitzes et al. 2007a).

Page 33: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

26

Bovendien zou de “watervoetafdruk” kunnen gebruikt worden als nevenvorm voor de ecologische voetafdruk om specifiek het verbruik van water aan te duiden.

- Biodiversiteit: wordt niet expliciet aangesproken in de voetafdruk. Vele aspecten van het bronnengebruik worden niet meegerekend in de berekening. De Ecologische Voetafdruk is

uitgevonden om het menselijk verbruik van biologische bronnen met de aanvoer van deze natuurlijke bronnen te vergelijken; en het is niet de bedoeling om specifieke milieu-impacten te

berekenen. Er zijn onvermijdelijke assumpties gemaakt om de algemene ecologische voetafdruk van de mens te berekenen. De CO2 uitstoot bijvoorbeeld wordt berekend als de hoeveelheid bosoppervlakte die nodig is om een bepaald aantal CO2 uitstoot te neutraliseren, dit is zeker geen

meting die de impact van CO2 uitstoot weergeeft. De ecologische voetafdruk is bedoeld om een consumptie indicator te zijn en geen “impact indicator”. Maar, zoals elke indicator zou de

ecologische voetafdruk gebruikt moeten worden in combinatie met andere indicatoren om een duidelijke boodschap weer te geven voor beleidsmakers in relatie met de specifieke boodschap van bezorgdheid. De aspecten die helemaal niet worden aangesproken in de ecologische voetafdruk worden hieronder opgelijst:

- Niet productieve ecosystemen (vb. woestijnen en ijskappen) worden niet meegerekend omdat ze geen duidelijk gedefinieerde biocapaciteit hebben. De Ecologische Voetafdruk bevat 11,2 miljard

hectare van bioproductieve oppervlakten: 2,3 miljard hectares van zee- en binnenland visserijen en 8,8 miljard hectares land (bos, gewassen, weide, visserijen en bouwgrond) (Wackernagel et al.,

2005). - Kust land en overstromingsgebieden worden niet meegerekend in de Voetafdruk vooral omdat

men te weinig data heeft. Omdat ze zulk klein percentage vertegenwoordigen van de aarde, is hun bijdrage aan de algemene biocapaciteit niet als significant beoordeeld (Giljum et al.2007). Menselijke activiteit in deze kwetsbare ecosystemen kan belangrijke gevolgen hebben op het milieu.

- Giftige stoffen (bijvoorbeeld PCB’s en dioxine) zijn niet meegerekend in de berekeningen van de

Ecologische Voetafdruk omdat hun gevolgen niet onmiddellijk gelinkt kunnen worden aan een bepaald kwantificeerbare landoppervlakte en daarenboven is de berekening zinloos als men de

tijd die nodig is om deze chemicaliën op te nemen bekijkt. - Toekomstige biocapaciteit wordt niet meegerekend, maar de ecologische Voetafdruk legt de

nadruk op de tegenwoordige relatie tussen consumptie en productie, men maakt een vergelijking met de vorige Ecologische Voetafdruk om de algemene tendens weer te geven. Dus is de ecologische voetafdruk niet voorspellend, maar zal een verlies van biocapaciteit tonen in de toekomstige “metingen”.

- Sociale aspecten van duurzaamheid, zoals, gezondheid, sociale gelijkheid en levenskwaliteit worden niet besproken in de ecologische voetafdruk. De ecologische voetafdruk is niet bestemd

om een indicator te zijn van sociale, economische en politieke aspecten van duurzaamheid. Integendeel, het is ontworpen als een indicator om algemene consumptie van biologische

bronnen te meten en te vergelijken met het herstellend vermogen van de aarde. Niettemin kan de voetafdruk uitgezet worden en nadien vergeleken worden met de UN Human Development

Index (HDI), het BBP en andere indicatoren om een meer compleet overzicht te verkrijgen van onze algemene vooruitgang met betrekking tot duurzaamheid (Dige 2006). Het percentage van de biocapaciteit geconsumeerd door bepaalde bevolkingen, kan gebruikt worden om informatie te verkrijgen over sociale gelijkheid in relatie met de consumptie van onze natuurlijke bronnen.

Page 34: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

27

1.3.3. Opportuniteiten

• Relevantie voor EU beleid: Om meetbare targets in te zetten en deze te bereiken moeten er

indicatoren geïdentificeerd worden die vooruitgang meten. Volgens het “sixth environmental Action

programme” en de “Ressource Strategy”, zal de EU duurzame ontwikkelingsdoelen ontwikkelen om

overkoepelende doelen te bereiken van de “Sustainable development strategy“ en van de “UN

commission on sustainable developpement”. De kern van deze strategieën is een focus op

consumptie en productie, verwerkt in “EU incorporation of life cycle thinking” in hun Green Public

Procurement (GPP) initiatief en inspanning om alternatieve indicatoren te gebruiken. Dus is er een

mogelijkheid om de inspanningen van de Global Footprint Network te combineren met Eurostat en

de Sustainable Working Group om een EV indicator te ontwikkelen om EU beleid te informeren om

doelstellingen te stellen en toekomstige strategieën te begeleiden.

• “Window of opportunity”: Er is een opportuniteit om de EV de vorm te geven van een indicator die

nuttig zou zijn voor de Europese Unie. Zoals hierboven vermeld is er een actief netwerk in werking

gesteld om de EV te verbeteren, dit netwerk bestaat uit meer dan 80 partners en wordt

georganiseerd door de Global Footprint Network. Het “Network” heeft de “ten in ten” campagne

gelanceerd die toegewijd is aan de uitbreiding van de EV in 10 landen tegen 2015. Bovendien wordt

de ecologische voetafdruk beschouwd als een potentiële indicator in de “Sustainable Developments

Indicators” serie van de EU. Huidige indicatoren meten de ecologische, sociale en economische

gevolgen op het gebruik van natuurlijke bronnen niet op een gepaste manier. Zowel NGO’s als

overheidsinstellingen zetten zich dan ook in om de duurzaamheidindicatoren en de voornaamste

economische indicatoren op eenzelfde lijn te doen functioneren. Tegen deze achtergrond is er een

geweldige opportuniteit om de ecologische voetafdruk te verbeteren.

• Het verbeteren van de kwaliteit van de gegevens: De onderliggende gegevens voor de ecologische

voetafdruk komen vooral van de UN Food and Agriculture Organisation (FAO) en andere

internationale databases. Waar internationale gegevens niet bestaan, zijn de gaten gevuld met

overheid, NGO, academische of privé databronnen. Waar de gegevens niet bestaan of tegenstrijdig

zijn, sluit de EV het aspect van de algemene berekening uit en verzekert hierbij dat de vraag voor

natuurlijke bronnen niet overschat is (Wackernagel et al., 2005). Onderzoekers hebben aanbevolen

een gevoeligheidsanalyse en een vergelijking te verrichten tussen internationale en nationale

databases om betrouwbaarheidsinterval te verkrijgen aangaande de resultaten. Inspanningen om de

kwaliteit van de gegevens te kunnen verbeteren op het niveau van de Europese Unie zou ook

medewerking vereisen van GFN en Eurostat om de Integrated Product Policy (IPP) en de Waste en

Natural Resource databases mee te integreren in de voetafdruk (Schaefer, 2006). Hiernaast zouden

de links naar bestaande milieuberekeningssystemen verbeterd moeten worden (NAMEA National

Accounting Matrix including Enviromental Accounts) op UN niveau. De databases zouden openbaar

toegankelijk en gemakkelijk navigeerbaar moeten zijn (Giljum et al. 2007).

Een Belgische studie verricht door de FOD economie (Ref. Lies Janssen, http://statbel.fgov.be/nl/binaries/p009n021%5B1%5D_tcm325-34003.pdf ), heeft op dit vlak laten zien dat het gebruik van de juiste data als invoer gegevens fundamenteel is voor een juiste EV berekening (voetafdruk of biocapaciteit). De FOD resultaten voor de Belgische EV berekening liggen 35 % hoger

dan GFN 2008 en de biocapaciteit is daarbij tegelijkertijd met 75 % gestegen. FAOSTAT data is niet

Page 35: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

28

altijd de meest up to date informatie, hetgeen natuurlijk niet alleen de verantwoordelijkheid is van FAOSTAT maar ook die van de data aanleverende landen.

• Onafhankelijk onderzoek: Er is een mogelijkheid om de individuele voetafdrukken efficiënter te

maken en de algemene methodologie te laten herzien door onafhankelijke derden. Volgens Giljum

et al (2007) werd herziening door derden al gebruikt door de Ierse, de Finse en de Zwitserse

overheden om de gegevens te verbeteren en een methode te ontwikkelen die kan opgenomen

worden in de methodologie van de National Footprint Accounts.

1.3.4. Bedreigingen

• Te weinig standaarden en transparantie van de methode: Als een standaard, transparante methode

niet volledig uitgewerkt is of inconsistent gebruikt wordt, zou het een betekenisvolle gebruikswijze

van de EV hinderen. Terwijl er belangrijke inspanningen worden gedaan door GFN en hun partners

om een robuuste nationale methode te ontwikkelen, zou de betrokkenheid van de Europese

agentschappen voor statistieken in deze verwerking kunnen helpen om zeker te zijn dat de

veranderingen in de methode op een relevante wijze de zwakheden aanspreekt. Het Global

Footprint Network ontwikkelt een gids die de ongedocumenteerde aspecten van de berekening en

details van de specifieke gegevensbronnen mee verwerkt. Zoals gezegd door Kitzes et al. (2007a), zal

het belangrijk zijn om duidelijk de verschillen uit te leggen tussen de nieuwe en de oude ecologische

voetafdrukken. Dit zal helpen om zeker te zijn dat ecologische voetafdrukken vergelijkbaar of

interpreteerbaar zijn over de tijd heen. Subnationale en sectorale EV methodes worden ontwikkeld

en verfijnd, dit is een proces dat eigenlijk de geloofwaardigheid van de national footprint accounts

ondermijnt als het leidt naar inconsistente methodes of resultaten.

• Te weinig onbevooroordeeld en gegevens van hoge kwaliteit: Om nuttig te zijn voor de regering

moet de ecologische voetafdruk onbevooroordeeld zijn en gebaseerd zijn op de best beschikbare

data van hoge kwaliteit. Er zijn verschillende inspanningen gedaan door de Global Footprint Network

om duurzame samenwerking te krijgen tussen NGO’s en overheden om de onderliggende data

bronnen te verbeteren en om de methodologie voor specifiek brongebruik te verbeteren. Het is

belangrijk om op te merken dat er op een algemeen niveau verschillen bestaan in het verzamelen

van de gegevens in verschillende de landen. Eurostat kan helpen om te verzekeren dat soortgelijke

onderliggende data gebruikt worden voor landen in de Europese Unie.

• Het gebruik als enige indicator zou onvoldoende zijn19

: Ook al brengt de ecologische voetafdruk een

effectieve en simpele boodschap, is het belangrijk om de EV in een “mandje van indicatoren” te zien

om zeker te zijn dat het volle bereik van deze ecologische en sociale aspecten van bronnen

aangesproken wordt.

19

Vrij vertaald uit : Pagina 67 to 76: DG ENV Study: Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental

impacts from natural resource use, Mei 2008. Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental

impacts from natural resource use: Report to the European Commission, DG Environment

Page 36: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

29

1.4. Gebruiksmogelijkheden van de Ecologisch Voetafdruk (EV)

De EV is een doeltreffende indicator om door zijn eenvoudige communicatief appellerende werking gedrag

van overheden, producenten en consumenten te beïnvloeden. De EV heeft veel belangstelling van het onderwijs, politiek en media. "De synthetische indicatoren dienen niet enkel als handleiding voor complexe

politiek, zij hebben ook een rol in het bewustmakingsproces van de ernst van bepaalde risico's (alarm functie), de aandacht te trekken van het "grote publiek”, de burgers. Zij kunnen ook een rol spelen bij het

opstellen van nationale strategieën, om ervoor te zorgen dat in elk land, in 2050, de EV per persoon niet hoger is dan het duurzame mondiale gemiddelde, dat momenteel op 1,8 hectare per inwoner bedraagt. Zij

kunnen dan dienen als een wereldwijde strategie van "convergentie", in dit geval ecologisch, maar zeker ook in het sociale gebeuren. In dat geval ligt de nadruk op de EV als uitdrukking van de rechtvaardige

verdeling van de milieudruk en niet op de bekritiseerde vergelijking met nationale biocapaciteit, omdat dat gebonden is aan toevallige factoren zoals dichtbevolktheid van bv. stadstaten. De EV als vergelijkingsbasis tussen de landen is gebaseerd op het nationale niveau, nationaal in de zin van de Verenigde Naties, omdat volledige statistieken op dat niveau worden ontwikkeld. Indien dezelfde statistieken beschikbaar zijn op regionale niveaus is dezelfde berekening van de EV op die niveaus in principe even goed mogelijk.

De EV kan ook de voortgang op een aantal verschillende beleidsterreinen samenvatten en plaatsen in een internationale duurzaamheidscontext.

In de zoektocht naar ecologische integrerende indicatoren en duurzaamheidindicatoren in het algemeen is

de voetafdruk een interessant instrument omdat:

• Het tracht alle aspecten van de milieu-impact in één enkel cijfer uit te drukken. Zo krijgen we een geïntegreerde indicator, die toestaat om uiteenlopende zaken te vergelijken (zodat appelen en peren inderdaad kunnen vergeleken worden). Als “headline indicator” kan het een rol spelen, maar de onderliggende specifieke indicatoren dienen ook steeds beschikbaar te blijven.

• De methode een eenvoudige, begrijpelijk een aansprekende eenheid gebruikt: vierkante meter aarde.

• Een overheid zou best een kwantitatief beleidsdoel kunnen stellen voor EV score op lange termijn,

en zich daarbij niet baseren op de lokale biocapaciteit, maar eerder op die van een rechtvaardige wereldgemiddelde score per inwoner.

• Een overheid zou resultaten van beleid en te verwachten resultaten van toekomstig beleid kunnen

uitrekenen in EV met die kanttekening dat je niet de weerslag van alle beleidsopties/maatregelen zal zien inde uitkomst van de EV scenario’s! Onderliggende specifieke indicatoren dienen daarnaast

steeds beschikbaar te blijven.

• EV kan ook binnen een vereenvoudigde rekenmeetlat gebruikt worden om organisaties en burgers aan te moedigen om onderzoek en praktijkervaring op te doen met het verlagen van de

milieubelasting. In Wales bestaat hiervoor sinds 2009 een subsidieprogramma: http://www.footprintwales.org/en/content/cms/Latest_news/Footprint_Grant/Footprint_Grant.asp

Het is wel belangrijk dat de vereenvoudigde tool niet tot evident verkeerde oplossingsrichtingen zal leiden. Idealiter zou binnen de tool ook een oplossing moeten gevonden worden om de veelal optredende

“rebound effecten” mee in rekening te nemen. Reducties in consumptie van bepaalde productgroepen leidt tot lagere milieuscores maar leidt immers ook tot vrijkomende budgettaire ruimte die weer aan

andere productgroepen zal uitgegeven worden.

Page 37: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

30

1.5. Ecologische Voetafdruk: pro en contra voor regionaal (Vlaams) milieu beleid

Argumentatie “Pro” Voetafdruk

• De voordelen van het gebruik van EV op nationaal niveau (zie hoofdstuk 4- Gebruiksmogelijkheden van de Ecologisch Voetafdruk) zijn ook van toepassing op regionaal niveau. Een voorwaarde voor de toepasbaarheid is de beschikbaarheid van data op regionaal niveau. Een aandachtspunt is dat de EV

methode nog veel gebruik maakt van wereldgemiddelde factoren en weinig regionale verschillen integreert.

• De EV kan de link zichtbaar maken van regionaal milieubeleid naar internationaal duurzaamheidbeleid.

• De regionale overheid kan zo zichtbaar maken wat zijn bijdrage aan de reductie van de nationale GFN score kan zijn.

Argumentatie “Contra” Voetafdruk

• Het voeren van een voetafdrukbeleid is niet te onderschatten, verschillende elementen moeten

onderzocht worden, informatie is niet altijd even gemakkelijk te verkrijgen en moeten vaak geëxtrapoleerd worden naar een groter geheel.

• EV houdt geen rekening met hernieuwbare energiebronnen.

• De nauwkeurigheid van de data en de methode staan het niet toe om harde kwantitatieve beleidstargets op korte termijn te definiëren en op te volgen. Daarvoor is de methodiek en data-

inzameling nog teveel in beweging. Een lange termijn doel dat de ambitie uitspreekt om op lange termijn richting het evenredige aarde aandeel te bewegen is vanzelfsprekend minder kwetsbaar voor

methodologische wijzigingen.

• Beschikbaarheid statistieken op regionaal niveau, hoe hoger het aggregatie niveau hoe gemakkelijker de data beschikbaar zijn.

• Wijzigende/ontwikkelende EV methodologie maakt de opvolging over de jaren moeilijk indien er

kwantitatieve beleidsdoelen waren geformuleerd. Deze problematiek speelt veel minder bij fysische eenheden als indicator voor milieudoelstellingen. - Niet echt “contra” te noemen, maar zowel

vooruitgang als achteruitgang van regionale EV scores, zal ook veroorzaakt worden door nationale bevoegdheden en beleid, die niet altijd strikt te scheiden zijn van regionaal beleid. Het blijft dus

moeilijk om het verband te leggen tussen EV scores als gevolg van beleid, een issue dat natuurlijk op nationaal vlak ook speelt.

• De GFN methode heeft kenmerken van een commercieel product (copyright) hoewel het zich wel baseert op zoveel mogelijk openbare databronnen.

Page 38: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 1 Inleiding: concept Ecologische voetafdruk, biocapaciteit, landtypes,

equivalentie- en opbrengstfactoren,…

31

1.6. Conclusie van fase 1

De ecologisch voetafdruk is een erg krachtig instrument op nationaal niveau, en laat toe om in één

aanschouwelijk cijfer en concept het duurzaamheidvraagstuk aan te kaarten.

De rechtstreekse vergelijking van de EV score per capita met beschikbare biocapaciteit is relevant indien van toepassing op het wereldgemiddelde. Als indicator van milieudruk ten gevolge van consumptie is de

voetafdruk goed te gebruiken bij vergelijking met andere landen en regio’s.

De grootste tekortkoming is dat van vele consumpties maar een deel van de werkelijke milieu-impact in de voetafdruk gevat wordt. Er kan geen rekening gehouden worden met de uitputting van eindige

grondstoffen, met andere dan CO2- broeikasgassen, en met alle vervuiling die zich maar op termijn uit in verminderde bioproductiviteit (erosie, grondwatervergiftiging, zure regen, …). Om die reden concludeert de task force voor duurzame ontwikkeling op federaal niveau dat de geschiktheid van EV voor de besluitvorming nog onvoldoende is gevalideerd.

De EV kan niet gebruikt worden als enige (milieu-)indicator, maar vereist bijkomend het gebruik van andere indicatoren. In fase 2 wordt een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen

het Vlaamse beleid en het concept van EV. Het is belangrijk te begrijpen welke milieubeleidsterreinen een duidelijke relatie hebben met het concept van EV en welke niet. Pas na fase 2 kan een meer gegrond en

vollediger oordeel worden uitgesproken over de haalbaarheid en bruikbaarheid van EV in de Vlaamse beleidscontext.

Page 39: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

32

HOOFDSTUK 2. LINK MET HUIDIG EN TOEKOMSTIG BELEID

2.1. Inleiding

Voor het bepalen van mogelijke beleidstoepassingen is het essentieel om te begrijpen welke factoren de nauwkeurigheid van de ecologische voetafdruk beïnvloeden, welke zaken erin opgenomen zijn en welke

niet.

Werken aan een verbetering van de ecologische voetafdruk kan in principe gebeuren via twee strategieën: 1. reductie van de ecologische voetafdruk van menselijke activiteiten 2. vergroting van de biocapaciteit

In deze opdracht staat de eerste strategie centraal door in eerste instantie te begrijpen welke menselijke consumptieactiviteiten het meeste bijdragen tot de ecologische voetafdruk en in tweede instantie na te gaan hoe het bestaande en toekomstige beleid hierop zal inwerken. Gaandeweg het onderzoek is gebleken

dat, ondanks de historisch gezien relatief stabiele score voor de biocapaciteit, ook begrip voor de berekening van de biocapaciteit van belang is om het concept van EV in combinatie met biocapaciteit te

kunnen duiden. De kwantitatieve verkenning zal gericht zijn op de hoofdlijnen (d.w.z. op de meest aan EV bijdragende

consumptiedomeinen) en niet op de details temeer omdat beleidsdoelstellingen niet steeds geformuleerd zijn in de termen en eenheden die de ecologische voetafdruk als input parameters hanteert. De opdracht

bestaat erin om (milieu)beleidsmaatregelen te koppelen aan hun invloed op de ecologische voetafdruk. Het is hierbij belangrijk om de beleidsmaatregelen correct te vertalen naar een vermindering van bv. energiegebruik, CO2-emissies en andere parameters die op hun beurt als input in de ecologische voetafdruk berekening dienen.

Als de ecologische voetafdruk gebruikt wil worden als een concreet beleidsmiddel is het noodzakelijk dat

de voetafdruk van b.v. het jaar 2009 vergeleken kan worden met deze van de komende jaren. Beoogde resultaten van deze fase zijn:

• een focus op de componenten van de ecologische voetafdruk en de belangrijkste Vlaamse beleidsinstrumenten/maatregelen die hierop ingrijpen

• een verkenning van het reductiepotentieel voor de ecologische voetafdruk rekening houden met

socio-economische vooruitzichten voor Vlaanderen en het huidige en het geplande beleid

In Fase 1 is al een eerste verkenning gebeurd van de mogelijkheden en beperkingen van de ecologische voetafdruk in de Vlaamse beleidscontext op grond van literatuur en ervaringen elders. Er heeft toen echter

nog geen praktische verkenning plaatsgevonden op basis van Vlaamse data.

Inmiddels is de Vlaamse voetafdruk berekend op basis van Vlaamse data in de in juni 2010 afgeronde studie “De berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen” uitgevoerd door Ecolife (Bruers, S.,

2010) en “Berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel” (Van der Linden, A. et al., 2010) in opdracht van VMM in het kader van

MIRA. Beide rapporten zijn een belangrijk uitgangspunt voor deze studie omdat ze laten zien welke

consumptieactiviteiten de grootste bijdragen leverden aan de ecologische voetafdruk voor het jaar 2004.

Page 40: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

33

Een andere belangrijke input komt uit de MIRA Milieuverkenning 2030. Figuur 2 illustreert hoe de structuur van deze rapportering is opgebouwd en welke datastromen aan de

basis liggen. “De externe ontwikkelingen in de demografie, economie en de energieprijzen bepalen de activiteiten van de sectoren. De output van de scenario’s is een set van drukindicatoren. De totale

milieudruk van de sectoren stroomt vervolgens door naar de milieuthema’s. De figuur toont ook de doorstroming van de informatie naar de Natuurverkenning 2030” (Van Steertegem M. ,2009).

Figuur 2: Samenhang van de scenarioberekeningen in de Milieuverkenning 2030 (Bron:Van Steertegem M.,

2009)

“De Milieuverkenning 2030 verkent het leefmilieu van de toekomst aan de hand van drie beleidsscenario’s: het referentiescenario, het Europa-scenario en het visionaire scenario. Het ambitieniveau en de daarbij horende maatregelen en kosten verschillen sterk tussen de drie milieuscenario’s. Autonome

ontwikkelingen zoals demografische verschuivingen of economische conjunctuur bepalen mee de ontwikkeling van de milieudruk van de verschillende sectoren. Deze externe omgevingsfactoren zijn voor

alle beleidsscenario’s gelijk gehouden. De evolutie van omgevingsfactoren ligt in realiteit niet vooraf vast, maar gelijke uitgangspunten over hun evolutie biedt als voordeel dat het verschil in scenarioresultaten louter het effect van de verschillende maatregelenpakketten in beeld brengt. Dit maakt een eenduidige vergelijking mogelijk tussen de verschillende beleidsopties” (Van Steertegem M. ,2009).

De drie beleidsscenario’s zijn :

Page 41: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

34

• Het referentiescenario: schetst de ontwikkelingen van het huidige milieubeleid (stand 1 april 2008)

en kwantificeert de resulterende ontwikkelingen (bv. broeikasgasemissies) vertrekkende vanaf 2006 voor de sleuteljaren 2010, 2015, 2020, 2025 en 2030

• Het Europa scenario: schetst wat nodig kan zijn om de Europese ambities op vlak van klimaatverandering, luchtkwaliteit en waterkwaliteit op middellange termijn waar te maken en hoe de evolutie van b.v. broeikasgasemissies zal verlopen over de sleuteljaren

• Het visionaire scenario: kent het hoogste ambitieniveau door te onderzoeken hoe het milieu kan worden veiliggesteld voor huidige en toekomstige generaties

Ons streven is nu om de ecologische voetafdruk te kunnen berekenen voor de genoemde sleuteljaren

vertrekkende vanaf het jaar 2004 om zo de ontwikkeling op de ecologische voetafdruk te kunnen laten zien van de beschreven beleidsmaatregelen binnen de scenario’s.

In Fase 2 “Link met huidig en toekomstig beleid” zijn er twee samenhangende taken: 1. identificeren van

- de componenten (productgroepen/consumptiecategorieën) van de Vlaamse ecologische voetafdruk en

- de belangrijkste Vlaamse beleidsinstrumenten/maatregelen die hierop inwerken 2. verkennen van het reductiepotentieel voor de ecologische voetafdruk (rekening houdend met socio-

economische vooruitzichten voor Vlaanderen) van het huidige en geplande beleid.

Taak 1 is meer kwalitatief van aard en Taak 2 is kwantitatief, maar verkennend en gericht op de hoofdlijnen.

2.2. Identificeren van significant bijdragende productgroepen/consumptieactiviteiten aan de Vlaamse ecologische voetafdruk en de link met beleidsmaatregelen

In deze fase gaan we op zoek naar de relaties tussen productgroepen/consumptiecategorieën die het

meeste bijdragen aan de ecologische voetafdruk en de maatregelen gericht op die productgroepen/consumptiecategorieën die al onderdeel zijn van bestaand en gepland Vlaams, Federaal,

Europees beleid.

2.2.1. Meest bijdragende productgroepen/consumptieactiviteiten

���� Ecolife studie “De berekening van de ecologische voetafdruk voor Vlaanderen” (Bruers, S.,

2010) in opdracht van VMM in het kader van MIRA.

Uit de MIRA Ecolife studie (Bruers, S., 2010) blijkt dat de totale consumptievoetafdruk (berekend volgens

NFA methode) voor het jaar 2004 Vlaanderen 6,3 gha/capita bedraagt (4,6 gha/capita van productie en 1,7 gha/capita tgv netto-import). De Vlaamse biocapaciteit bedraagt slechts 1,3 gha/capita. Vlaanderen heeft

bijgevolg een ecologisch deficit (consumptievoetafdruk min biocapaciteit) van minstens 5 gha/cap.

Tabel 1 : Ecologische voetafdruk van Vlaanderen per capita, opgesplitst per landgebruiktype (Bron: Bruers, S., 2010)

Landgebruiktype EVProductie EVImport EVExport EVConsumptie Biocapaciteit

Page 42: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

[-] [gha/cap]

Akkerland 0,48Graasland 0,05

Bosland 0,05Visland 0,03Energieland 3,57

Bouwland 0,47TOTAAL 4,66

De verdeling over de 6 landgebruikstypes is onderstaand weergegeven in

Figuur 3: Verdeling van ecologische voetafdruk per landgebruiktype (Bron

Het energieland (gevolgen van CO2 door gebruik fossiele bronnen inclusief “embodied energy”) is veruit dominant , daarna volgt akkerland (voeding e.d.) en bosland (Hout, papier, pulp). 53% van de Vlaamse consumptievoetafdruk (3,3 gha/cap) bestaat uit energieland. De hernieuwbare materialen (van akkerland, bosland, graasland en visland) nemen 41% (2,6 gha/cap) voor hun rekening. 6%

is bouwland (0,4 gha/cap). De consumptievoetafdruk van Vlaanderen is dus voornamelijk energiegebonden.

De Vlaamse voetafdrukberekening wordt sterk bepaal

voetafdrukken van import en export zijn ongeveer 5 keer groter dan de voetafdrukken van productie en consumptie in Vlaanderen zelf.

Vlaanderen is een netto-exporteur van de ecologische voetafdruk van energie(voornamelijk polymeren, bewerkt staal en machines) en een netto

voetafdruk van hernieuwbare materialen.

Energieland

53%

Ecologische voetafdruk per landgebruiktype

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

[gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap]

0,48 3,50 2,10 1,88 0,05 0,33 0,20 0,18

0,05 1,90 1,49 0,46 0,03 0,08 0,06 0,05 3,57 19,69 19,98 3,28

0,47 - - 0,47 4,66 25,49 23,83 6,32

De verdeling over de 6 landgebruikstypes is onderstaand weergegeven in Figuur 3:

Verdeling van ecologische voetafdruk per landgebruiktype (Bron Bruers, S., 2010)

door gebruik fossiele bronnen inclusief “embodied energy”) is veruit dominant , daarna volgt akkerland (voeding e.d.) en bosland (Hout, papier, pulp).

53% van de Vlaamse consumptievoetafdruk (3,3 gha/cap) bestaat uit energieland. De hernieuwbare erialen (van akkerland, bosland, graasland en visland) nemen 41% (2,6 gha/cap) voor hun rekening. 6%

is bouwland (0,4 gha/cap). De consumptievoetafdruk van Vlaanderen is dus voornamelijk

De Vlaamse voetafdrukberekening wordt sterk bepaald door de handel met andere regio’s: de

voetafdrukken van import en export zijn ongeveer 5 keer groter dan de voetafdrukken van productie en

exporteur van de ecologische voetafdruk van energie-intensi(voornamelijk polymeren, bewerkt staal en machines) en een netto-importeur van de ecologische

voetafdruk van hernieuwbare materialen.

Akkerland

30%

Graasland

3%Bosland

7%

Visland

1%

Energieland

Bouwland

6%

Ecologische voetafdruk per landgebruiktype

Link met huidig en toekomstig beleid

35

[gha/cap] [gha/cap]

0,54 0,06

0,09 0,09

-

0,47 1,25

door gebruik fossiele bronnen inclusief “embodied energy”) is veruit

53% van de Vlaamse consumptievoetafdruk (3,3 gha/cap) bestaat uit energieland. De hernieuwbare erialen (van akkerland, bosland, graasland en visland) nemen 41% (2,6 gha/cap) voor hun rekening. 6%

is bouwland (0,4 gha/cap). De consumptievoetafdruk van Vlaanderen is dus voornamelijk

d door de handel met andere regio’s: de

voetafdrukken van import en export zijn ongeveer 5 keer groter dan de voetafdrukken van productie en

intensieve producten importeur van de ecologische

Page 43: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

36

De import van hernieuwbare materialen bestaat voornamelijk uit granen (tarwe, gerst), olierijke gewassen (palmolie, raapzaad/koolzaad), voedergewassen (soja) en secundaire houtproducten (papier, karton).

Als de belangrijkste bijdragende consumptieactiviteiten komen in deze studie naar voren :

Binnen energieland

• 1, 34 gha/cap wegverkeer

• 1,1 gha/cap directe emissies electriciteit

• 0,85 gha/cap industrie (waarvan 0,4 petrochemie)

• 0,63 gha/cap directe emissies huishoudens

• 0, 3 gha/cap dienstensector

• 0,15 gha/cap landbouwsector

Binnen akkerland:

• 0,45 gha/cap tarwe

• 0,23 gha/cap sojaproducten (netto-import)

Binnen bosland:

• 0,17 gha/cap papier en karton

• 0,14 gha/cap chemische houtpulp

Binnen bouwland:

• 0,17 gha/cap woongebied

• 0,12 gha/cap terreinen voor vervoer en telecommunicatie

• 0, 04 gha/cap nijverheidsgebouwen en terreinen

Dat energieland de grootste bijdrage levert is ook een vaststelling voor andere West-Europese landen. Voor Luxemburg blijkt in een recente studie de bijdrage van energieland zelfs 85 % te zijn (Hild, P. et al., 2010). Ook op wereldschaal blijkt het vooral energieland te zijn dat de groei in de voetafdruk van de laatste 50

jaar verklaart (Figuur 4) (GFN, 2009).

Page 44: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

37

Figuur 4: Historische ontwikkeling van de ecologische voetafdruk berekend volgens de GFN methodologie van 2006

(Bron: GFN, 2009).

Interessante vraag is ook in hoeverre de biocapaciteit op wereldschaal nu een ontwikkeling kent in de afgelopen 40 a 50 jaar. In Figuur 4 wordt de suggestie gewekt dat de biocapaciteit op wereldschaal door de jaren heen constant is, terwijl in de methodologie beschrijving er wel mogelijkheden tot vergroting van

de biocapaciteit bestaan. In een recente GFN publicatie (2010) over de ontwikkelingen in het Middellandse zeegebied wordt ook geschetst hoe de voetafdruk en de biocapaciteit van die landen geëvolueerd is de

afgelopen 45 jaar. De biocapaciteit is de onderste lijn van de roze “gebieden” en de bovenste van de grijze gebieden (Figuur 5) . De meeste West-Europese EU landen vertonen een relatief constante en stabiele

ontwikkeling voor biocapaciteit, terwijl de andere Middellandse Zee landen toch veeleer een sterkere daling van biocapaciteit vertonen. GFN schrijft dit o.a. toe aan hogere productiviteiten aan de noordelijke

kant van de Middellandse Zee en de lagere waterbeschikbaarheid aan de zuidelijke kant.

Page 45: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

38

Figuur 5: Overzicht EV en biocapaciteitscores van 1961 tot 2006 (GFN, 2010)

���� VITO studie “Berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in

Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel” (Van der Linden, A. et al., 2010) in

opdracht van VMM in het kader van MIRA.

Deze studie (december 2010) levert een aanvullend en meer gedetailleerd inzicht op over de verdeling van

de ecologische voetafdruk voor met name de finale consumptie door huishoudens, die het merendeel (67%, 4,25 van 6,3 gha20) uitmaakt van de totale Vlaamse voetafdruk.

De koppeling van de ecologische voetafdruk met het milieu input-outputmodel is gebeurd conform de methode ontwikkeld en beschreven door Wiedmann et al. (2006). Analyse met het milieu input-

outputmodel laat vervolgens toe om de ecologische voetafdruk van de verschillende consumptieactiviteiten van huishoudens in kaart te brengen. De resultaten van deze analyse worden

hieronder kort samengevat. “De ecologische voetafdruk veroorzaakt door finale consumptie van huishoudens bestaat voor 63% uit het

landgebruiktype energieland. Dit is de theoretische oppervlakte bos die nodig is om de CO2 die vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstoffen op te vangen. Ongeveer 27% van de voetafdruk bestaat uit het

landgebruiktype akkerland, de oppervlakte land die nodig is voor het telen van gewassen voor voeding (inclusief voedergewassen voor de veeteelt), vezels (bv. katoen) en energiegewassen (bv. koolzaad voor biodiesel). Samen vertegenwoordigen deze landgebruiktypes 90% van de ecologische voetafdruk van finale consumptie van huishoudens”.

“Bij de analyse van de ecologische voetafdruk veroorzaakt door de finale consumptie van huishoudens kan een onderscheid gemaakt worden tussen de directe en de indirecte voetafdruk. De directe ecologische

voetafdruk wordt door de huishoudens zelf veroorzaakt tijdens het gebruik van producten. De indirecte ecologische voetafdruk wordt veroorzaakt bij de productie en het transport van de door huishoudens

aangekochte goederen en diensten. Huishoudens zelf veroorzaken ongeveer 21% van de ecologische voetafdruk, 79% wordt in de voorketen van de geconsumeerde goederen en diensten veroorzaakt.”

20

Dit is de Totale finale vraag (zonder export), of de som van de finale consumptie door huishoudens, de finale

consumptie door de overheid, investeringen en voorraadvorming.

Page 46: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

39

“De consumptiecategorieën met de grootste ecologische voetafdruk zijn:

• voeding (44% van de totale voetafdruk van huishoudens)

• huisvesting21 (28%)

• personenvervoer (11%)”

Deze drie consumptiecategorieën vertegenwoordigen 83% van de totale voetafdruk veroorzaakt door

finale consumptie door huishoudens.

Wanneer we dieper ingaan op elk van deze consumptiecategorieën zien we dat de ecologische voetafdruk van voeding ongeveer gelijk verdeeld is over de landgebruiktypen akkerland en energieland.

Figuur 6: Verdeling van ecologische voetafdruk van voeding over de verschillende landtypes (Bron: Van der Linden, A.

et al., 2010)

84 % van de voetafdruk van voeding is gekoppeld aan de productie en distributie van voedingswaren. Aan

huis geleverde en buitenshuis gebruikte maaltijden zijn goed voor 11 %, de productie en het gebruik van toestellen en van kook- en eetgerei maakt slechts 5 % van de voetafdruk uit (Figuur 11)..

21

Opgemerkt wordt dat ‘huisvesting’ binnen het IO model enkel het gebruik (verwarming, onderhoud, …) omvat,

maar niet de investeringen

51%

5%

1%1%

40%

2%

Voeding

hernieuwbare materialen,

Akkerland

hernieuwbare materialen,

graasland

hernieuwbare materialen,

bosland

hernieuwbare materialen,

visland

energieland

bouwland

Page 47: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

40

Figuur 7: Verdeling van de ecologische voetafdruk van voeding over de verschillende consumptieactiviteiten (Bron: Van

der Linden, A. et al., 2010)

Bij de consumptiecategorie huisvesting bestaat 80% van de ecologische voetafdruk uit het landgebruiktype energieland.

Figuur 8: Verdeling van de ecologische voetafdruk van huisvesting over de verschillende landtypes (Bron: Van der

Linden, A. et al., 2010)

10%1%

5%0%

80%

4%

Huisvesting

hernieuwbare materialen,

Akkerland

hernieuwbare materialen,

graasland

hernieuwbare materialen,

bosland

hernieuwbare materialen,

visland

energieland

bouwland

Page 48: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

41

49 % van de voetafdruk van huisvesting wordt veroorzaakt door het gebruik van toestellen voor verwarming (Figuur 9). 78% van deze voetafdruk is directe impact die door de huishoudens zelf wordt

veroorzaakt door het gebruik van brandstoffen voor deze toestellen, 22 % is indirecte impact die wordt veroorzaakt tijdens de productie van brandstoffen en elektriciteit.

Figuur 9: Verdeling van ecologische voetafdruk van huisvesting over de verschillende consumptieactiviteiten (Bron:

Van der Linden, A. et al., 2010)

Bij de consumptiecategorie personenvervoer bestaat 94% van de voetafdruk uit het landgebruiktype energieland (Figuur 10).

3%

49%

3%8%

13%

5%

3%

10%

6%

Huisvesting

verlichting

verwarmng, gebruik

toestellen

SWW, gebruik toestellen

inrichting, woning andere

inrichting, tuin

onderhoud, producten

woningbouw, prod./mat.

woningbouw, diensten

overige

0%0%

2%

0%

94%

4%

Personenvervoer

hernieuwbare materialen,

Akkerland

hernieuwbare materialen,

graasland

hernieuwbare materialen,

bosland

hernieuwbare materialen,

visland

energieland

bouwland

Page 49: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

42

Figuur 10: Verdeling van ecologische voetafdruk van personenvervoer over de verschillende landtypes (Bron: Van der

Linden, A. et al., 2010)

74% van de ecologische voetafdruk van personenvervoer wordt veroorzaakt door ‘gebruik van de wagen –

aankoop brandstof’ (Figuur 11). 75 % van deze voetafdruk is directe impact die door de huishoudens zelf wordt veroorzaakt door het gebruik van de brandstoffen; 25 % is indirecte impact veroorzaakt door de

productie van de brandstoffen.

Figuur 11: Verdeling van de ecologische voetafdruk van personenvervoer over de verschillende consumptiecategorieën

(Bron: Van der Linden, A. et al., 2010)

Uit deze VITO studie komen binnen de finale vraag door huishoudens als grootste EV veroorzakers naar

voren : Voeding (), verwarming van de woningen en gebruik van de auto. .

2.2.2. Relatie tussen (milieu)beleid en het concept van ecologische voetafdruk en biocapaciteit

Er bestaan verschillende relaties tussen het milieubeleid en de twee componenten van het voetafdruk concept (voetafdruk resp. biocapaciteit), soms is de relatie zeer direct met inputgegevens van de EV (bv. CO2 emissies) , soms meer indirect en niet direct zichtbaar in de EV berekening. Dit laatste is bv. beleid dat

de kwaliteit van de leefomgeving wil beschermen en daarmee dus wel een mogelijke relatie heeft met de beschikbare biocapaciteit op termijn. Effecten daarvan zijn echter pas na verloop van jaren zichtbaar in de

score van de biocapaciteit.

4%

74%

11%

7%4%

Personenvervoer

over weg (indiv.), aankoop

wagen

over weg (indiv.), gebruik

wagen/brandstof

over weg (indiv.), onderhoud

diensten

per spoor

overige

Page 50: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

43

Er lijken in grote lijnen vier algemene relaties tussen (milieu)beleid en het ecologische voetafdruk concept te zijn :

1. Beleid dat erop gericht is om de consumptie in het algemeen terug te dringen (bv EPB regelgeving verlaagt de energiebehoefte voor verwarming). Indien dit qua EV hoog scorende

consumptiedomeinen zijn dan zal dit de EV score verlagen, die mogelijk wel gedeeltelijk teniet gedaan zullen worden door rebound effecten (door het vrijgekomen budget dat dan weer aan

andere consumptieve bestedingen kan worden uitgegeven). Er bestaat ook een “omgekeerd” positief rebound effect, indien b.v. de consumptie beleidsmatig wordt teruggedrongen door hogere prijzen dan zullen de meerkosten voor de consument deels ook andere consumptieve uitgaven

kunnen verminderen en op die wijze dus ook de EV score. 2. Beleid dat erop gericht is om niet zozeer de consumptie zelf, maar wel de CO2 emissies per

consumptie-eenheid te verlagen (bv EuP uitfasering van gloeilampen, reductie van industriële CO2 emissies). Dit verlaagt de EV voetafdruk omdat er dan minder fossiele brandstoffen nodig zijn voor onze maatschappelijke consumptie. Economische besparingen zullen echter ook weer tot rebound effecten leiden, waardoor maatschappelijk gezien de winst weer kleiner wordt.

3. Beleid dat erop gericht is om de kwaliteit van de milieucompartimenten te behouden/verbeteren (bv verzuringsbeleid, biodiversiteitsbeleid, bevordering biologische landbouw). Deze hebben in het

algemeen geen directe relatie met EV of zelfs een negatieve relatie met biocapaciteit (bevordering biologische landbouw leidt tot meer benodigde oppervlakte en dus daardoor mogelijks tot een

slechtere voetafdruk ). 4. Beleid dat erop gericht is om efficiënter met de beperkt beschikbare ruimte om te gaan (b.v.

intensieve landbouw of ruimtes voor meerdere doeleinden te gebruiken) . Dit wordt vooral zichtbaar aan de kant van de biocapaciteit en niet of nauwelijks aan de EV kant.

In onderstaand schema (Figuur 12) zijn een aantal relaties kwalitatief en indicatief weergegeven, vertrekkende vanuit de MIRA Milieuverkenningen 2030 met zijn DPSIR structuur en de EV modelstructuur

met voetafdrukzijde en biocapaciteitszijde.

Figuur 12: Relaties tussen beleidsterreinen uit Milieuverkenning 2030 en EV concept (eigen schema obv Van

Steertegem M., 2009 (linkerdeel) en Janssen, L., 2008 (rechterdeel))

1

2

3

4

Page 51: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

44

In het projectvoorstel was aangegeven dat we vooral de reductie van de ecologische voetafdruk van de Vlaamse consumptie gaan onderzoeken en niet de vergroting van de biocapaciteit. De biocapaciteit is een

nagenoeg constant gegeven gebleken en wellicht maar beperkt beïnvloedbaar. De historiek in de ontwikkeling van de ecologische voetafdruk en de biocapaciteit van België + Luxemburg laat dat zien :

Figuur 13: Resultaten voor zowel EV als biocapaciteit voor België + Luxemburg over de periode 1961-2003 (Bron:

Janssen, L., 2008)

Na onze eerste verkenning van de relaties tussen milieubeleid (zoals beschreven in de Milieuverkenning 2030) en de invloed op de Vlaamse voetafdruk zien we een duidelijke relatie tussen het CO2 beleid en

energieland uit de EV berekening. De gestandaardiseerde wijze van rapportering van de data komt perfect overeen met de input data voor energieland binnen EV. Daarmee beschikken we dus over kwantitatief

bruikbare MIRA toekomstscenario’s die betrekking hebben op 53 % van de EV score van het jaar 2004.

Voor akkerland, de tweede belangrijkste categorie na energieland, verantwoordelijk voor 30 % van de EV score van het jaar 2004 is het ons na tegenstrijdige beweringen in diverse rapportages gaandeweg dit

onderzoek duidelijk geworden hoe nu precies de Vlaamse/Belgische/GFN voetafdruk voor akkerland berekend wordt en wat de relatie met de milieubelasting in Vlaanderen is.

Het blijkt dat consumptie van voeding en gewassen binnen de categorieën akkerland, graasland, visland steeds tegen gemiddelde wereldopbrengsten (dus ongeacht productie in eigen land, import of export)

worden aangerekend. Dan heeft een Vlaams beleid om efficiënter te zijn qua benodigd landgebruik maar nauwelijks invloed op de EV score voor Vlaanderen (Vlaams aandeel in de wereldproductie zal kleiner zijn dan 1 % en dus ook maar navenant zichtbaar worden).

Dit kan worden geïllustreerd met de volgende simulatie :

Indien we in België door slimme landbouwkundige ideeën (b.v. bijenkorven plaatsen in boomgaard rekening houdend met de meestvoorkomende windrichting) de opbrengst van appels verder kunnen verhogen met 200.000 ton per jaar (van 325.000 ton per jaar naar 525.000 ton per jaar) met dezelfde hoeveelheid akkerland en we nemen voor de eenvoud aan dat er voor transport e.d. geen extra CO2 zal

ontstaan, dan stijgt de EV score van akkerland per inwoner van 1,441 naar 1,446 en de EV van bouwland stijgt van 0,375 naar 0,379 (Tabel 2).

Page 52: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

45

Het is op zich opmerkelijk dat de EV stijgt terwijl in de praktijk er niet meer milieubelasting is, maar nu we weten dat de EV standaard niet werkt met lokale yields (Belgische yield in de statistieken bedraagt 41 ton

appels/ha/jaar) maar wel met wereldgemiddelde yields (wereldyield bedraagt 13 ton appels/ha/jaar) is het wel verklaarbaar. De consumptie die wordt gelijkgesteld aan productie + import - export is immers

gestegen. Daarom hebben we in deze simulatie ook nog eens de export verhoogd met 200.000 ton (even gesteld zonder extra transport) om te simuleren dat die consumptie buiten België plaatsvindt. Dan blijkt de

akkerland score weer terug te zijn op het niveau van 1,441 maar de bouwland score blijft wel hoger staan op 0,379. Dit heeft er mee te maken dat bouwland per hectare dezelfde EV waardering krijgt als akkerland. Aan de biocapaciteitskant stijgt door de efficiency toename de akkerland score van 0.400 naar 0.404 maar

ook die van bouwland van 0,375 naar 0,379 (Tabel 2).

Tabel 2: Simulaties hogere yield appels (+200 tp = 200 ton productie appels meer per jaar, + 200t export)

Landgebruiktype EVConsumptieref EV+200 t p

EV+200 tp +

200 t export Biocapref Biocap+200tp

Biocap+200tp

+ 200t export

[-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap]

Akkerland 1,441 1,446 1,441 0,400 0,404 0,404

Graasland 0,177 0,177 0,177 0,122 0,122 0,122

Bosland 0,596 0,596 0,596 0,231 0,231 0,231

Visland 0,034 0,034 0,034 0,001 0,001 0,001

Energieland 2,509 2,509 2,509 0,000 0,000 0,000 Bouwland 0,375 0,379 0,379 0,375 0,379 0,379

TOTAAL 5,133 5,142 5,137 1,129 1,137 1,137

Tabel 3: Simulaties hogere import appels (+200 t imp = 200 ton meer import)

Landgebruiktype EVConsumptieref EV+200 t imp Biocapref

Biocap+200t

imp

[-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap]

Akkerland 1,441 1,446 0,400 0,400 Graasland 0,177 0,177 0,122 0,122

Bosland 0,596 0,596 0,231 0,231 Visland 0,034 0,034 0,001 0,001

Energieland 2,509 2,509 0,000 0,000 Bouwland 0,375 0,375 0,375 0,375

TOTAAL 5,133 5,138 1,129 1,129

Al met al betekent dit dus dat lokale efficiency verhogingen niet gehonoreerd worden aan de kant van EV (wel aan de kant van biocapaciteit) , maar dat het dus ook niet veel uitmaakt voor de EV score of de appels

lokaal geproduceerd worden (met veel minder landgebruik) of in het buitenland (met veel meer landgebruik).

We hebben deze berekeningen ook voorgelegd aan Ecolife en aan GFN en zij bevestigen dit beeld. Het principe van de EV is dat voor akkerland een Argentijn die een Argentijnse appel eet dezelfde EV score zou

moeten krijgen als een Belg die een Belgische appel eet. Dat is toch wel een zure appel, gezien de grote yieldverschillen.

Page 53: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

46

In bovenstaande tabellen zijn de import en export verschillen (van 200 ton per jaar) gesimuleerd door de inputparameters van “tradestat national” binnen de EV te variëren. In de EV berekeningen krijgen appels

daarnaast ook nog een EV score via het concept van “embodied energy “ met betrekking tot netto import dan wel export van de mand van ca. 600 producten. Daartoe hebben we ook nog eens de “COMTRADE”

statistieken met 200 ton meer export resp. import van appels laten variëren en dan blijkt dat in het geval van 200 ton extra export de biocapaciteit gelijk blijft en energieland daalt tot 2,507 en dus de totale EV tot

5,135. Een verhoging van de netto import met 200 ton appels ook binnen “COMTRADE” verhoogt de EV tot 2,511 en dus de totale EV tot 5,140. De overall conclusie blijft dus dat hogere lokale efficiëntie in het gebruik van land voor appelproductie niet beloond wordt binnen de EV.

De volledigheid gebiedt te zeggen dat de component van efficiencyverbeteringen in de landbouw die

gepaard gaan met minder fossiele brandstoffen om die voeding te produceren wel zichtbaar zullen zijn in het deel energieland. De manier om de EV van akkerland in Vlaanderen voor voeding en gewassen naar beneden te brengen is dus ofwel minder te eten, dan wel een verschuiving te bereiken tussen hoog scorende EV producten als vlees en melk naar lager scorende producten.

Op de Stuurgroep van 19 oktober is afgesproken dat we eerst wat meer duidelijkheid moeten krijgen over

welke factoren de EV maar ook de biocapaciteit daadwerkelijk beïnvloeden alvorens verder te onderzoeken binnen welke beleidsterreinen/consumptiedomeinen veel effect is te bereiken met

maatregelen die aanvullend zijn. De volgende vragen kwamen daarbij naar voren en worden beantwoord:

• Belangrijk is om na te gaan hoe de EV van Vlaanderen reageert op wijziging van een aantal

inputparameters, meer bepaald van relatief evidente cases van veranderingen in de maatschappij

waarvan je zou verwachten/hopen dat ze de Vlaamse EV volgens GFN beïnvloeden (een aantal

gevoeligheidsanalyses doen als het ware)

- Bv. Indien we het voedselafval verminderen met 10% over 5 jaar, wat is het effect op de EV?

�(voedsel)afval is niet expliciet zichtbaar in EV, er worden ook geen afvalstatistieken gebruikt.

Impliciet zitten zaken als transport van afval, CO2 verbrandingsemissies van afval, eventueel

nuttige energie of voedingswaarde via benutting als veevoer er natuurlijk wel in opgenomen,

maar dat is niet zomaar opsplitsbaar. Alleen maar voedselafval verminderen zal dus die indirecte

factoren wel beïnvloeden, maar de EV zal sterker dalen indien we hierdoor productie/import van

nieuw voedsel kunnen verminderen. Een algemene reductie van voedingsaankopen als gevolg

van voorkomen verspilling van voeding zal als één van de additionele maatregelen worden

doorgerekend.

- Hypothetisch: indien de bebouwing in Vlaanderen flink uitgebreid wordt ten koste van akkerland,

wat en hoe is hiervan de impact op zowel de biocapaciteit als de EV?

Page 54: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

47

�Simulaties leveren volgende antwoorden op :

Minder akkerland, meer infrastructuur:

Tabel 4: Simulatie 300.000 hectare minder akkerland en 300.000 hectare meer voor infrastructuur

Landgebruiktype EVConsumptieref

EV-300.000

ha akker +

300.000 ha

infrastr. Biocapref

Biocap

-300.000 ha

akker + 300.000

ha infrastr.

[-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap]

Akkerland 1,441 1,441 0,400 0,223

Graasland 0,177 0,177 0,122 0,122

Bosland 0,596 0,596 0,231 0,231

Visland 0,034 0,034 0,001 0,001

Energieland 2,509 2,509 0,000 0,000

Bouwland 0,375 0,552 0,375 0,552

TOTAAL 5,133 5,310 1,129 1,129

Hierbij worden de materialen en transport etc. voor het maken van de infrastructuur even buiten

beschouwing gelaten. Ook laten we de binnenlandse productiecijfers van akkerbouwproducten gelijk.

Biocapaciteit blijft dan gelijk omdat bouwland dezelfde waardering krijgt als akkerland. De EV stijgt echter

wel, dit is een gevolg van het feit dat binnen EV score van bouwland per definitie gelijk wordt gesteld aan

de bouwland biocapaciteit.

Deze uitkomst verklaart ook deels waarom de biocapaciteit de laatste jaren min of meer constant is

gebleven: landbouwyields zijn steeds verder gestegen, vrijkomend akkerland is steeds meer bebouwd

geraakt.

Minder bosland, meer akkerland:

Tabel 5: Simulatie 300.000 hectare minder bosland en 300.000 hectare meer akkerland

Landgebruiktype EVConsumptieref

EV-300.000

ha bos +

300.000 ha

akker Biocapref

Biocap

-300.000 ha bos

+ 300.000 ha

akker

[-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap]

Akkerland 1,441 1,441 0,400 0,576 Graasland 0,177 0,177 0,122 0,122

Bosland 0,596 0,596 0,231 0,118 Visland 0,034 0,034 0,001 0,001

Energieland 2,509 2,509 0,000 0,000

Bouwland 0,375 0,375 0,375 0,375

TOTAAL 5,133 5,133 1,129 1,192

Page 55: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

48

In deze oefening wordt gemakshalve verondersteld dat er niets met het hout gebeurt. Biocapaciteit stijgt

omdat in het EV concept akkerland een hogere score per hectare krijgt dan bosland. Dus dit wordt binnen

het EV concept als positief gezien, omdat de biocapaciteit stijgt.

Minder bosland, meer infrastructuur:

Tabel 6: Simulatie 300.000 hectare minder bosland en 300.000 hectare meer infrastructuur

Landgebruiktype EVConsumptieref

EV-300.000

ha bos +

300.000 ha

akker Biocapref

Biocap

-300.000 ha bos

+ 300.000 ha

akker

[-] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap] [gha/cap]

Akkerland 1,441 1,441 0,400 0,400 Graasland 0,177 0,177 0,122 0,122

Bosland 0,596 0,596 0,231 0,118

Visland 0,034 0,034 0,001 0,001

Energieland 2,509 2,509 0,000 0,000

Bouwland 0,375 0,552 0,375 0,552

TOTAAL 5,133 5,310 1,129 1,192

Maken van infrastructuur buiten beschouwing gelaten, dus allerlei benodigde materialen en transport niet

meegenomen.

Zowel de EV als de Biocapaciteit stijgen, toch neemt het verschil toe tussen EV en biocapaciteit.

• Zichtbaarheid binnen EV nagaan van:

- Nucleair: hoe zit dit in de MIRA scenario’s? Uitfasering? En wat is de impact op EV? Via

wereldgemiddelde factor voor CO2 elektriciteit/MJ?

�Antw. : de uitfasering van nucleaire energie is in de MIRA scenario’s meegenomen en zal dus de

CO2 prognoses en daarmee gepaard gaande EV beïnvloeden. Volgens antwoord van GFN is

nucleair sinds 2006 een EV neutrale technologie geworden.

- Hernieuwbare energie (minder fossiele brandstoffen nodig, dus minder directe CO2 emissies,

maar meer landgebruik (akkerland stijgt?)?

�GFN antwoord is dat hernieuwbare energie inderdaad niet expliciet zichtbaar is. De directe CO2

emissies en dus verlaging van EV van energie t.g.v. uitsparing van fossiele brandstoffen zullen dus

in de jaren na de bouw zichtbaar worden, de investeringen in b.v. windmolens zullen in het

bouwjaar zichtbaar worden als hogere EV score vanwege het energiegebruik voor de productie

van metalen, beton etc.

- Wereldevolutie biocapaciteit in historisch perspectief? Opzoeken of die analoog is aan de

rapportage van de EV 1961 - …. zijn gerapporteerd voor de diverse methodologische versies.

Antw. : Op wereldniveau zijn deze niet gerapporteerd, recent is die voor de Middellandse Zee

landen wel gerapporteerd.

Page 56: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

49

• Beleidsdoel kan bv. zijn om de kloof tussen EV en biocapaciteit te dichten

- Laatste standpunt inname op EU-beleidsvlak ten aanzien van EV (via recente ontwikkelingen

grondstoffen/materialenbeleid, beyond GDP indicatoren).

Antw. : opgenomen in hfst. 3.

2.2.3. Sturende factoren per landgebruikstype (Bruers, S., 2010):

Onderstaand geven we voor het goede begrip de observaties van de eerste berekening van de Vlaamse voetafdruk (Bruers, S., 2010) :

• “Akkerland en graasland. Vlaanderen kent een sterke stijging van de consumptie en productie van dierlijke producten (Federaal Planbureau, 2009). Bovendien wordt de veeteelt intensiever (meer

gebruik van akkerland en minder van graasland). Dit blijkt niet enkel uit de hoge productie en import van veevoeders (granen, soja, maïs,…) geteeld op akkerland, maar ook uit het feit dat een Vlaming

een graaslandvoetafdruk heeft die lager ligt dan het wereldgemiddelde (0,17 gha/cap tegenover 0,26), terwijl zijn akkerlandvoetafdruk meer dan 3 keer hoger ligt dan het wereldgemiddelde (1,9

gha/cap tegenover 0,6 gha/cap). Een andere opvallend gegeven is de hoge netto-import van olierijke gewassen zoals koolzaad/olie (0,15 gha/cap), palmolie en zonnebloemolie. Deze producten worden

gebruikt als agrobrandstof, maar ook voor verwerkte voedingsproducten, detergenten, cosmetica,…

• Bosland. Uit de voetafdrukberekening blijkt duidelijk de hoge consumptie van papier en karton.

• Visland. Productie en netto-import van visproducten bedragen resp. 0,03 en 0,02 gha/cap . In de Noordzee is de vangst van Atlantische kabeljauw en andere vissoorten met een hoge voetafdruk

(soorten die hoog in de voedselketen staan en lage opbrengstwaarden hebben) sterk gedaald (GFN, 2009a, NFA Belgium 1961-2006). Volgens het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek

vertonen in het Belgisch gedeelte van de Noordzee slechts twee van de zeven commerciële vissoorten (namelijk schol in en mindere mate haring) voorraden die zich binnen veilige

referentiewaarden bevinden (Federaal Planbureau, 2009).

• Bouwland. Zoals we reeds vermeldden, is Vlaanderen sterk bebouwd (vele relatief grote huizen met relatief weinig bewoners), en heeft Vlaanderen een dicht wegennet omwille van de geografische

ligging (logistieke draaischijf) en een verspreide bebouwing die personenvervoer aanmoedigt.

• Energieland. Zoals uit de berekening van de ecologische voetafdruk van Vlaanderen blijkt, zorgen de

energieproductie- en consumptie voor een aanzienlijk aandeel van de milieudruk in Vlaanderen. De globale milieudruk van ons energiegebruik bestaat uit de directe emissies ten gevolge van de consumptie van energie enerzijds en uit de directe en indirecte emissies ten gevolge van de

productie van elektriciteit en goederen anderzijds. Naast het energiegebruik voor industriële en huishoudelijke doeleinden, is ook de energiemix in Vlaanderen, d.i. het aandeel van de verschillende

energiedragers, bepalend voor de energievoetafdruk. Een belangrijk deel van onze energiebehoefte wordt immers bepaald door het gebruik van fossiele brandstoffen. De productie van hernieuwbare

energie blijft tot op heden beperkt”.

“De elektriciteitssector zorgt voor de grootste CO2-emissies (24 Mton CO2/jaar - Kernset Milieudata MIRA-T, 2004), gevolgd door de industrie met 19 Mton CO2 in 2004. Daarvan komt de helft op rekening van de

(petro)chemische industrie. Op de derde plaats komt het wegverkeer met 15 Mton CO2 in 2004. Vervolgens hebben we huishoudens, diensten en landbouw met resp. 14 Mton, 7 Mton en 3 Mton CO2. Vlaanderen

kent veel directe emissies van CO2 (77 Mton/jaar).

Page 57: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

50

Maar een deel van deze productievoetafdruk van energieland wordt geëxporteerd onder de vorm van energie-intensieve producten zoals polymeren, machines en bewerkte metalen (Bruers, S., 2010)”.

“We kunnen hier ook kijken naar de evolutie van de netto export van energieland voor België, van de

periode 1961 tot 2006 (GFN, 2009a, NFA Belgium 1961-2006). Het blijkt dat de Belgische netto export steeg tot midden jaren ’90, waarna een daling intrad. Dat wil zeggen dat België meer en meer hoog energie-

intensieve producten exporteerde tot midden jaren ’90, waarna de omgekeerde tendens plaatsvond (meer en meer hoog energie-intensieve producten importeren). Een mogelijke verklaring van deze tendens is de delokalisatie van zware industrie uit België (GFN, persoonlijke communicatie) (Bruers, S., 2010)”.

2.3. Verkennen van het reductiepotentieel voor de ecologische voetafdruk (rekening houdend met socio-economische vooruitzichten voor Vlaanderen) van het huidige en geplande beleid.

In een eerste oefening hebben we drie scenario’s uit de MIRA Milieuverkenning 2030 (cfr. inleiding),

doorgerekend op de hoofdlijnen – i.e. de geprojecteerde CO2-emissies (n.b. het belangrijkste deel van energieland, zonder rekening te houden met de embodied CO2 ):

• Het referentiescenario (REF)

• Het Europa scenario (EUR)

• Het visionaire scenario (VISI)

Het bestek vroeg om daarna aan te geven welke aanvullende maatregelen nodig zijn om bijvoorbeeld een 4 gha scenario te behalen in 2020. Reducties kunnen in principe voortvloeien door aanscherping van beleid

gericht op CO2 als ook binnen de overige significant bijdragende landgebruiktypes (zoals akkerland). Na afstemming met de leden van de stuurgroep is besloten om in te zoomen op specifieke terreinen. Het zal

hierbij wel gaan om ruwe inschattingen op hoofdlijnen omdat een volledig uitgewerkt scenario eigenlijk een algemeen evenwichtsmodel vereist om ook interacties en rebound effecten mee te nemen, en dat is

buiten de scope van dit project. Ook de EV modellen zelf zijn statisch en stellen eigenlijk achteraf vast hoe de toestand terugkijkend is geëvolueerd gebaseerd op statistische gegevens.

Het referentiescenario

In het referentiescenario (ref) wordt het huidige milieubeleid (per 1 april 2008) ongewijzigd verder gezet tot 2030, zonder bijkomende maatregelen. Dit scenario omvat alle wetgeving en regelgeving die al van

kracht is, de reeds gebudgetteerde planning, het halen van productnormen en de sectorspecifieke autonome ontwikkelingen. De doelstellingen vastgelegd in de wetgeving worden niet opgelegd in de

scenarioberekeningen. Maatregelen in de verschillende sectoren om de doelstellingen te bereiken, zijn wel opgenomen.

Het Europa-scenario

Het Europa-scenario (eur) omvat maatregelen en instrumenten die gericht zijn op volgende middellangetermijndoelen van het Europese milieubeleid:

• de 20-20-20 doelstellingen van het energie- en klimaatpakket

• de verscherpte emissieplafonds voor luchtpolluenten

• de doelstellingen geformuleerd in de Europese Kaderrichtlijn Water (krlw)

Het visionaire scenario

Het uitgangspunt voor het visionaire scenario (visi) is de nood aan drastische maatregelen met het oog op een duurzame toekomst. Dit scenario wordt ‘opgehangen’ aan de uitdaging van de klimaatverandering.

Page 58: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

51

Net als het Europa-scenario gaat dit scenario na in welke mate een gedefinieerd maatregelenpakket langetermijndoelstellingen haalt, zonder dat de druk wordt afgewenteld op andere milieuthema’s. De

langetermijndoelstelling werd als volgt gedefinieerd:

• 60 à 80 % emissiereductie van broeikasgassen tegen 2050, met een halvering van de emissies in 2030 ten opzichte van 1990. Deze reductie moet leiden tot een koolstofarme economie.

De evolutie naar een koolstofarme economie maakt deel uit van een ruimere transitie naar een duurzame samenleving. Deze transitie kan niet gerealiseerd worden met alleen product- en

procesoptimalisatie. Er zijn structurele veranderingen nodig in de systemen die maatschappelijke functies invullen, zoals het energie-, materiaal-, mobiliteits-, voedsel- en woonsysteem.

De eerste 3 scenario’s zijn al als een pakket maatregelen voor specifieke milieuthema’s en doelgroepen

door anderen beschreven (bv. MIRA-S), maar niet in termen van ecologische voetafdruk. Daarnaast zullen naar verwachting aanvullende beleidsmaatregelen nodig zijn om het indicatieve doel van 4 gha in 2020 te

behalen. Vooral bij het definiëren van potentieel nieuwe beleidsmaatregelen is kennis over de meest bijdragende menselijke activiteiten tot de ecologische voetafdruk belangrijk.

Uit deze praktische oefening zullen we enerzijds lessen leren over de mogelijkheden en beperkingen om geformuleerde beleidsdoelstellingen kwantitatief uit te drukken in input parameters om de ecologische

voetafdruk te kunnen berekenen. Anderzijds krijgen we zo een indruk hoe groot de reductie kan zijn van de beleidscenario’s en wat er eventueel nog meer nodig is om een ecologische voetafdruk van 4 gha te

behalen in 2020. Dat zou kunnen gaan om een aanscherping van doelstellingen in het bestaand en gepland beleid, maar ook eventueel nieuw beleid.

2.3.1. Bespreking resultaten aanpassing CO2-emissies in de EV-tool

Op basis van de verschillende scenario’s hebben we de informatie betreffende de CO2 emissies aangepast in de GFN/Ecolife- Vlaamse Ecologisch Voetafdruk tool.

Hierbij werd uitgegaan van de evolutie van de bevolking in Vlaanderen zoals opgenomen in de “Kernset milieudata MIRA-S 2009” (Tabel 7). Autonome ontwikkelingen zoals demografische verschuivingen of

economische conjunctuur bepalen mee de ontwikkeling van de milieudruk van de verschillende sectoren. Deze externe omgevingsfactoren zijn voor alle beleidsscenario’s gelijk gehouden (Van Steertegem, M.,

2009).

2006 6.078.600

2010 6.230.774

2015 6.426.844

2020 6.586.713

2025 6.705.741

2030 6.784.502

Tabel 7: Evolutie van de bevolking van Vlaanderen tussen 2006 en 2030 (Kernset milieudata MIRA-S 2009)

Dit geeft volgende resultaten voor de productie resp. consumptie gerelateerde ecologische voetafdruk, zowel uitgedrukt als totale voetafdruk (in gha) als per capita (in gha/persoon)

EVC= EVP+EVI-EVE

Page 59: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

52

EVC: consumptie gerelateerde Ecologische Voetafdruk EVP: productiegerelateerde Ecologische Voetafdruk

EVI: import gerelateerde EV EVE: export gerelateerde EV

Onderstaand geven Tabel 8 en Tabel 9 de EVP ontwikkeling ten gevolge van de CO2 maatregelen

beschreven in de MIRA scenario’s, terwijl Tabel 10 - Tabel 11 betrekking hebben op de consumptiegerelateerde EV ten gevolge van dezelfde maatregelen.

Scenario REF EUR VISI

EVProductie EVProductie EVProductie

[gha] [gha] [gha]

2006 27.533.091 27.533.091 27.533.091

2010 27.991.041 27.567.396 26.983.469

2015 29.860.689 28.397.102 27.342.830

2020 30.334.263 27.662.697 24.925.096

2025 33.506.688 25.556.750 19.677.651

2030 34.943.532 25.932.508 19.216.154

Tabel 8: Berekening van de totale Productie gerelateerde EV voor Vlaanderen (in gha) rekening houdend met

CO2gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning 2030

Scenario REF EUR VISI

EVProductie EVProductie EVProductie

[gha person-

1]

[gha person-

1]

[gha person-

1]

2006 4,53 4,53 4,53

2010 4,49 4,42 4,33

2015 4,65 4,42 4,25

2020 4,61 4,20 3,78

2025 5,00 3,81 2,93

2030 5,15 2,83 2,83

Tabel 9: Berekening van de Productie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend

met CO2gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning 2030

Page 60: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

53

Scenario REF EUR VISI

EVConsumptie EVConsumptie EVConsumptie

[gha] [gha] [gha]

2006 37.571.815 37.571.815 37.571.815

2010 38.029.766 37.606.120 37.022.193

2015 39.899.413 38.435.827 37.381.555

2020 40.372.987 37.701.421 34.963.821

2025 43.545.413 35.595.475 29.716.375

2030 44.982.256 35.971.232 29.254.878

Tabel 10: Berekening van de totale Consumptie gerelateerde EV voor Vlaanderen (in gha) rekening houdend met

CO2gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning 2030

Scenario Referentiescenario

Europa

scenario

Visionair

scenario

EVConsumptie EVConsumptie EVConsumptie

[gha person-1] [gha person-1] [gha person-1]

2006 6,18 6,18 6,18

2010 6,10 6,04 5,94

2015 6,21 5,98 5,82

2020 6,13 5,72 5,31

2025 6,49 5,31 4,43

2030 6,63 5,30 4,31

Tabel 11: Berekening van de Consumptie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening

houdend met CO2gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning 2030

Uit Tabel 11 blijkt dat het streefdoel van 4 gha per persoon in 2020 met alléén het pakket CO2-gerelateerde

maatregelen in géén van de 3 doorgerekende scenario’s gehaald zal worden. Enkel in het Visionair scenario komen we

in 2030 in de buurt van dit vooropgesteld doel. In

Figuur 14 wordt deze evolutie grafisch weergegeven.

Page 61: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

54

Figuur 14: Evolutie van de Consumptie gerelateerde EV per capita voor Vlaanderen (in gha/persoon) rekening houdend

met alleen CO2 -gerelateerde beleidsmaatregelen in de 3 scenario’s van MIRA Toekomstverkenning 2030

2.3.2. Opsplitsing naar CO2 bijdragen per MIRA deelsector

0,0

20.000,0

40.000,0

60.000,0

80.000,0

100.000,0

120.000,0

2006 2010 2015 2020 2025 2030

Mira-S 2009- Scenarios evolutie

CO2kton

Referentie scenario Europese Scenario Visionair Scenario

4,00

4,50

5,00

5,50

6,00

6,50

7,00

2006 2010 2015 2020 2025 2030

Referentiescenario

EVConsumptie [gha

person-1]

Europa scenario

EVConsumptie [gha

person-1]

Visionair scenario

EVConsumptie [gha

person-1]

Page 62: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

55

Hoofdlijnen van de MIRA studie met betrekking tot Energiegebruik en broeikasgassen22:

• De maatregelen in het visionaire scenario (visi) zorgen voor een daling van het energiegebruik in Vlaanderen met 20,6 % in 2020 in vergelijking met het referentiescenario (ref) dat vertrekt van ongewijzigd beleid. Enkel via het visi-scenario kan Vlaanderen aansluiting vinden bij de Europese

doelstelling om de energie-efficiëntie met 20 % te verhogen. De huishoudens en de energiesector kunnen het meeste besparen.

• Tegen 2020 is het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto eindgebruik van energie

respectievelijk 8,7 en 9,2 % voor het Europa- (eur) en het visi-scenario. België kreeg van Europa een doelstelling van 13 % opgelegd, maar de gewesten maakten nog geen verdere afspraken over de realisatie ervan.

• De sectoren die onder de Europese Richtlijn Emissiehandel vallen (grotendeels de sectoren industrie en energieproductie), kunnen bij de verwachte CO2-prijzen hun gezamenlijke broeikasgasuitstoot

niet onder het niveau van 2006 brengen. Dit komt omdat er onvoldoende kostenefficiënte binnenlandse maatregelen voorhanden zijn. Deze sectoren kunnen wel terugvallen op het verwerven

van emissierechten.

• De sectoren die niet onder de Richtlijn Emissiehandel vallen (huishoudens en het gros van handel &

diensten, landbouw en transportsector) kunnen de broeikasgasemissies met 23 % (eur-scenario) tot 32 % (visi-scenario) terugbrengen in 2020. Europa voorziet een reductiedoelstelling voor België van

15 % ten opzichte van 2005.

• Ondanks sterke groeicijfers van hernieuwbare energie blijven fossiele energiebronnen in alle scenario’s de energiemix domineren. Doorgedreven energiebesparingen zijn een belangrijke

hefboom om het aandeel van hernieuwbare energiebronnen op te krikken.

Voor het visionaire scenario en dus een duurzame toekomst zal Vlaanderen drastische maatregelen moeten nemen. De gekozen maatregelen beogen een uitstootvermindering met 60 à 80% voor

broeikasgassen tegen 2050. Met een halvering van de emissies in 2030.

22

Fre Maes, Johan Brouwers, MIRA-team, VMM, Milieuverkenning 2030 p190.

0,0

5.000,0

10.000,0

15.000,0

20.000,0

25.000,0

30.000,0

2006 2010 2015 2020 2025 2030

Mira-S 2009- Visionair scenario

CO2kton

1 Huishoudens 2 Industrie 3 Energie

4 Landbouw 5 Transport 6 Handel & diensten

Page 63: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

56

De in de scenario’s veronderstelde trends van bevolkingsgroei, gezinsverdunning en industriële groei stuwen het energiegebruik de hoogte in. Met een energiebesparingsbeleid kan Vlaanderen deze groei

grotendeels tegengaan. Het energiegebruik per capita van het visionair scenario ligt in 2020 22% en in 2030 39% lager dan dat van 2006.

Huishoudens:

- Het visionair scenario mikt op een structurele energieverbruik vermindering in 2020 en in 2030 omdat de energiekwaliteit van de bestaande woningen in Vlaanderen vrij laag is. Een verbetering van bijvoorbeeld de isolatie graad van daken en vensters kan zo al een relatief grote impact hebben.

Industrie:

- Als gevolg van de economische groeiverwachtingen voor de meeste deelsectoren stijgt het

energiegebruik ook als in dit visionair scenario veronderstelt wordt dat de stijgende brandstofprijzen

en CO2-prijzen het productieniveau kunnen beïnvloeden. De hogere CO2 prijzen remmen de

economische groei wat af, waardoor het industriële energiegebruik wat langer rond het niveau van

2006 blijft schommelen. In 2030 komt het energiegebruik slechts 7% hoger uit dan in 2006. De

industrie is de enige sector waar geen enkel van de onderzochte scenario’s het energiegebruik

structureel onder het niveau van 2006 kan terugdringen.

Energie Sector:

- Het energiegebruik van de energiesector hangt af van de vraag uit de andere sectoren, van de brandstofmix en de toegepaste technieken. Het energiegebruik van de energiesector vermindert met 84% ten opzichte van 2006. Deze daling is het gevolg van het efficiënter inzetten van klassieke elektriciteitscentrales en vooral het aanwenden van hernieuwbare energie bronnen waarvan de

transformatieverliezen niet beschouwd dienen te worden.

Landbouw:

- In het Visionair scenario ligt het energiegebruik tegen 2030 terug op het niveau van 2006. Deze

stabilisatie is volledig toe te schrijven aan de toenemende energie-intensieve activiteiten binnen de glastuinbouw.

Transport (exclusief internationale bunkers):

- In 2030 is het energiegebruik met 24% verminderd vergeleken met 2006 omdat er meer gebruik is van plug-in hybrides en efficiëntieverbeteringen gebeuren bij het vrachtvervoer.

Handel en diensten:

- Het visionair scenario streeft naar CO2 neutraliteit. Vermindering van 36% energieverbruik dankzij

onder meer versnelde afbraak van bestaande gebouwen, en de strengere en breder toegepaste

energie prestatienormen voor nieuwbouw.

Page 64: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

57

De in de scenario’s veronderstelde trends van bevolkingsgroei, gezinsverdunning en industriële groei stuwen het energiegebruik de hoogte in. Met een energiebesparingsbeleid kan Vlaanderen deze groei grotendeels tegengaan. Na een initiële daling rond 2010, is er echter een continue daling tot 2020. Hierna

stabiliseert het energiegebruik per persoon zich op 10% onder het niveau van 2006.

Het Europese scenario (met analyse per sector) geeft het volgende beeld:

Huishoudens: Een vermindering van het energiegebruik met 8,3% door een efficiënter gebruik ten opzichte van het verwachte niveau in 2020 bij een ongewijzigd beleid.

Energie: Stijging van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto eind-gebruik. In 2020

moet 9% van de energie van hernieuwbare energiebronnen komen.

Industrie: Als gevolg van de economische groeiverwachtingen voor de meeste deelsectoren stijgt het energiegebruik met 32% in 2030.

Landbouw: Daling van de uitstoot van broeikasgassen van de landbouw met ¼ (emissiedalingen en energiezuinige voertuigen).

Transport: Het energiegebruik kent initieel een stijging, maar in 2020 ligt het opnieuw op het niveau van 2006. Tegen 2030 daalt het energiegebruik met 9% ten opzichte van 2006. Naast de verstrengde eisen wat betreft nieuwe wagens speelt het verhoogde aandeel van hybride wagens de belangrijkste rol in deze

daling.

Handel en diensten: Vermindering van 21% energieverbruik dankzij onder meer versnelde afbraak van bestaande gebouwen, en de strengere en breder toegepaste energie prestatienormen voor nieuwbouw.

0,0

5.000,0

10.000,0

15.000,0

20.000,0

25.000,0

30.000,0

35.000,0

2006 2010 2015 2020 2025 2030

Mira-S 2009- Europese scenario

CO2kton

1 Huishoudens 2 Industrie 3 Energie

4 Landbouw 5 Transport 6 Handel & diensten

Page 65: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

58

Het referentie scenario zet het huidig milieubeleid (per 1april2008) ongewijzigd verder tot 2030.

2.4. Wat kan Vlaanderen doen om de ecologische voetafdruk verder te verlagen?

In het bestek was gevraagd om te laten zien of en hoe een EV score van 4gha in 2020 zou kunnen worden gehaald. De waarde van 4 gha was indicatief omdat op dat moment niet duidelijk was hoeveel het huidige en geplande beleid zou gaan opleveren. In overleg met de Stuurgroep is besloten dat doorrekening van

nieuwe scenario’s op basis van de diverse modellen die binnen MIRA-S gebruikt zijn vanzelfsprekend buiten de scope vallen van dit project. Wel is er behoefte om te zien hoeveel een aantal nieuwe aanvullende

maatregelen (dus nog bovenop het visionaire scenario) binnen de meest bijdragende consumptiedomeinen (transport, huisvesting en voeding) (liefst) kwantitatief zouden kunnen opleveren.

Men kan deze analyse doen vanuit twee perspectieven : 1. Vanuit de inputs en resultaten in landgebruiktypes van een EV berekening conform GFN (zoals sterk

bijdragende sectoren aan CO2 , consumptieniveaus van voeding en houtproducten etc.). De sectoren zijn huishoudens (verwarming), industrie, energie, landbouw, transport, handel& diensten.

2. Vanuit een finaal consumptieperspectief met behulp van input-output modellering. Daarin worden de productie-emissies in de voorketen toegekend aan de consumptiedomeinen. De indirecte

milieuwinst in de voorketen van maatregelen die de finale consumptie gaan beïnvloeden worden dan vanuit consumptieperspectief meegenomen.

0,0

5.000,0

10.000,0

15.000,0

20.000,0

25.000,0

30.000,0

35.000,0

40.000,0

45.000,0

50.000,0

2006 2010 2015 2020 2025 2030

Mira-S 2009- Referentie scenario

CO2kton

1 Huishoudens 2 Industrie 3 Energie

4 Landbouw 5 Transport 6 Handel & diensten

Page 66: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

59

2.4.1. Reductiemaatregelen vanuit GFN methode

Onderstaande zijn eerst vermeld twee citaten uit de MIRA Ecolife studie rond Vlaamse voetafdruk (Bruers,

S., 2010) met betrekking tot algemene maatregelen en nogmaals per landgebruiktype. Deze bevindingen vertrekken vanuit de inputs die een EV berekening vereist en de resultaten qua landgebruiktype, en zijn

kwalitatief geformuleerd.

Algemene maatregelen:

“Enkele maatregelen om de voetafdruk van Vlaanderen te verlagen zijn: hernieuwbare energie, energiebesparing, energie-efficiëntie, stimuleren van openbaar vervoer, stimuleren van cohousing,

stadsinbreiding, renovatie/herbruik van oude gebouwen en industrieterreinen, vermindering van consumptie van vlees en zuivel, vermindering intensieve (akkerlandgebonden) veeteelt, vermindering van consumptie van vissoorten met een hoge positie in de voedselketen, beperking van het gebruik van oliegewassen voor agrobrandstoffen, stimuleren van lokale en seizoensgebonden voeding, beperken van

overbodige verpakking, stimuleren van recyclage van papier, duurzaam materialenbeheer,…”

In feite zullen alle maatregelen die leiden tot lager energiegebruik en tot lagere consumptieniveau’s in het algemeen de voetafdruk reduceren. Binnen duurzaam materialenbeheer geldt dit dus voor de

maatregelen die ertoe leiden dat we minder materialen nodig hebben in de maatschappij.

Maatregelen per landgebruiktype: “De ecologische voetafdruk van Vlaanderen toont aan dat de ecologische draagkracht van de aarde op dit moment ruim overschreden wordt. Ook in Vlaanderen is de voetafdruk een veelvoud van de aanwezige biocapaciteit. Een structurele koerswijziging is nodig, gericht op meer duurzame productie- en

consumptiepatronen gekenmerkt door drastische emissiereducties. Bovenvermelde sturende factoren kunnen inzichten bieden in welke beleidskeuzes mogelijk en nodig zijn om de ecologische voetafdruk van Vlaanderen te verlagen. We geven hier enkele opties, waarbij we opnieuw de verschillende

landgebruiktypes overlopen (Bruers, S., 2010):

• Akkerland en graasland. Een eerste vanzelfsprekende maatregel om de akkerlandvoetafdruk te

reduceren, is het voorkomen van voedselverspilling. De mogelijkheid van zulke besparing werd geanalyseerd in een rapport over de voetafdruk van Wales (Dawkins, 2008). Dit zou resulteren in een

globale daling van geconsumeerde landbouwproducten. Naast een daling in consumptie is ook een verschuiving van consumptiepatronen een optie. De belangrijkste verschuiving is die van dierlijke

naar plantaardige eiwitbronnen. Zoals blijkt uit verschillende studies (Reijnders, 2003, Aiking, 2006; Blonk, 2008; Steinfeld, 2006; GFN 2008a op basis van gegevens van o.a. de FAO), hebben dierlijke eiwitproducten (vlees, vis en zuivel) een hogere CO2-emissie, gebruik van landbouwgrond en

ecologische voetafdruk, dan plantaardige alternatieven zoals sojaproducten (tofu, tempeh, sojamelk,…), vleesvervangers (seitan,…), peulvruchten en noten. Zo heeft rundvlees een

wereldgemiddelde akkerlandvoetafdruk van 4,1 gha/ton en een graaslandvoetafdruk van 5,5 gha/ton (GFN, 2008a), terwijl sojabonen een akkerlandvoetafdruk van slechts 1,1 gha/ton hebben (en geen graaslandvoetafdruk). Dit geeft het belang aan van vleesmatiging. Maar niet enkel eten we te veel vlees en kunnen we ons consumptiepatroon verschuiven, ook de productie van dierlijke

producten kan beïnvloed worden met beleidsmaatregelen. Uit de Vlaamse voetafdrukberekening valt op dat we voornamelijk producten eten van erg intensieve (akkerlandgebonden) veeteelt.

Daardoor offeren we als het ware kostbaar akkerland op voor veevoeders. De opportuniteitskost van het gebruik van akkerland ligt hoger dan van graasland, omdat graasland moeilijker bewerkt kan

worden (graasland is minder geschikt voor directe menselijke consumptie). Vandaar dat een daling van akkerlandgebonden veeteelt een voorkeur heeft.

Vlaanderen kent ook een grote productie en netto-import van olierijke gewassen (koolzaad, …).

Page 67: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

60

Deze doen vaak dienst als agrobrandstof. Welnu, biodiesel op basis van koolzaad heeft een ecologische voetafdruk van 0,19 gha/GJ, terwijl diesel een voetafdruk heeft van 0,023 gha/GJ

(Ecolife, ongepubliceerde berekeningen op basis van gegevens verzameld door ADSEI). Eerste generatie agrobrandstoffen zoals koolzaadolie hebben dus een relatief hoge ecologische voetafdruk.

• Visland: De consumptievoetafdruk van visland kan men verlagen door een lagere visconsumptie, en

dan voornamelijk een lagere consumptie van vissoorten met een hoge voetafdruk (soorten die hoog in de voedselketen staan), zoals koolvis, tonijn, kabeljauw, zalm en heilbot. Het gebruik van algen,

zowel voor brandstof als voor voedsel, biedt nieuwe perspectieven (Cazaux, 2010). Zeewier en algen hebben een zeer lage vislandvoetafdruk van 0,013 gha/ton (GFN, 2008a), omdat ze onderaan de

voedselketen zitten. Ter vergelijking: de vislandvoetafdruk van zeedieren kan variëren van 0,17 gha/ton voor mosselen tot 42 gha/ton voor koolvis.

• Bosland: Daar printpapier en karton een hogere boslandvoetafdruk hebben dan houten producten (2,3 gha/ton voor printpapier, tegenover 0,9 gha/ton voor houten platen), en daar de boslandvoetafdruk van Vlaanderen voornamelijk afkomstig is van de consumptie van papier en

karton, spreekt het voor zich dat men bosland best kan reduceren door een reductie van papier- en kartongebruik. Dit kan o.a. door reductie (minder printen, vermijden van overbodige verpakking,…),

hergebruik en recyclage

• Bouwland. De voetafdruk van bouwland kan men beperken door geconcentreerdere bebouwing (stadsinbreiding, green city planning,…), renovatie/hergebruik van oude gebouwen en industrieparken, aanmoedigen van samenwonen (cohousing), stimuleren van openbaar vervoer (om wegen te ontlasten), ruimtelijke ordening die rekening houdt met toegankelijkheid van openbaar

vervoer, hogere parkeertarieven,… Zie bv. de transitiearena Duurzaam Wonen en Bouwen (DUWOBO).

• Energieland. Tot slot bespreken we de belangrijkste factor in de Vlaamse voetafdruk: energieland.

Deze factor heeft dan ook een groot reductiepotentieel. Conform de trias energetica staat daarbij het terugdringen van onnodig en overmatig energieverbruik, het zoveel mogelijk gebruik maken van

hernieuwbare energie, en ten slotte zuinig en efficiënt gebruik maken van fossiele bronnen centraal. Dit vertaalt zich naar een beleid gericht op een alternatieve elektriciteitsproductie (bv. zon, wind,…), efficiëntieverbeteringen van productie en producten (bv. zuinigere toestellen en verlichting), een strengere energieprestatiewetgeving van gebouwen (passiefhuizen, isolatie), een vergroening van

het wagenpark (zuinigere wagens), een modal shift (meer fiets en openbaar vervoer), het aanmoedigen van autodelen (carpoolen), een slimme kilometerheffing, snelheidsbeheersing, meer

gebruik van binnenvaart en spoorweg in plaats van wegtransport, … Deze maatregelen kunnen de directe CO2-emissies van huishoudens, landbouw, transport, energie en industrie terugdringen. Maar

ook de indirecte CO2-emissies ten gevolge van de consumptie van producten dient men in rekening te brengen. Duurzaam materialenbeheer is hierbij van belang (zie bv. Plan C – Vlaams

Transitienetwerk Duurzaam Materialenbeheer). Op het vlak van energieland bij voeding denken we opnieuw aan vleesmatiging als maatregel om CO2-emissies van onze voedselconsumptie te

reduceren (Blonk, 2008), evenals het stimuleren van lokale voedselproductie en meer seizoensgebonden voedselconsumptie (minder diepvries en verwarmde kas). Ook verpakking speelt een belangrijke rol (denk aan de plasticproductie van de chemische industrie). Zo heeft flessenwater

een veel hogere voetafdruk (CO2-emissies bij productie) dan kraantjeswater. Voor uitgebreide achtergrondinformatie over de aangewezen transitie naar een duurzame

koolstofarme economie in Vlaanderen verwijzen we naar “Milieuverkenning 2030. Hfdst. 14. Vlaanderen in transitie?” (MIRA, 2009). Het is in dit stadium nog onmogelijk te zeggen hoeveel

globale hectare voetafdruk Vlaanderen met bovenvermelde voorstellen zou kunnen uitsparen en wat de economische kosten daarvan zullen zijn. Een verdere analyse (bv. met behulp van het Vlaamse IO-model) zal hiervoor nodig zijn.

Page 68: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

61

Het IO-model zal dan ook toelaten om de analyse te maken per consumptieactiviteit en per economische sector, eerder dan per landgebruikstype. Een vergelijkbare studie voor Wales werd

uitgevoerd door het Stockholm Environment Institute (Dawkins, 2008).”

2.4.2. Maatregelen vanuit consumptieperspectief met behulp van IO model

We bouwen hier voort op de resultaten van de studie naar berekening van de ecologische voetafdruk voor

Vlaanderen met behulp van het IO model (Van der Linden, 2010). We vertrekken van de resultaten weergegeven in Bijlage 16 - Tabel 12.

Maatregelen die puur gericht zijn op minder consumptie van welk product dan ook (bij gelijkblijvend

prijsniveau) zullen weliswaar de ecologische voetafdruk verlagen maar ook de consumptieuitgaven. Indien deze budgetten worden gespaard leidt dit tot (ongewenste) economische krimp. Dit fenomeen hebben we

de afgelopen jaren met de crisis gezien. Indien de besparingen toch weer worden uitgegeven aan andere producten dan treden er zgn. rebound effecten op. De nieuwe uitgaven brengen ook weer nieuwe

milieubelasting mee. Een maatregel gericht op meer carpoolen, zal geld besparen voor de consument die desnoods aan een extra citytrip kan worden uitgegeven De vraag is natuurlijk waaraan de consument dit

vrijgekomen budget gaat besteden: aan vliegreizen, aan een keer extra uit eten, aan de aanschaf van een extra wagen of juist een nieuwe zuinigere wagen, aan theaterbezoek, aan meer comfort in huis etc. De voorspelbaarheid hiervan is beperkt en daarom stellen we voor om als eerste orde benadering ervan uit te

gaan dat de extra uitgaven zullen gaan naar het gemiddelde van alle consumptiedomeinen, het besparende domein inbegrepen. In onderstaande grafiek is aangegeven hoeveel de verschillende consumptiedomeinen bijdragen aan de EV

per 1000 Euro uitgave (i.e. de hoogte van de kolommen). De breedte van de kolommen geeft de besteding (in euro) per consumptiecategorie aan. De oppervlakte van de kolommen geeft bijgevolg de totale EV per

consumptiedomein weer. Voeding, huisvesting en transport zijn de domeinen die veel bijdragen aan de EV, maar het zijn vooral voeding, verzorging en transport die bovengemiddeld bijdragen aan de EV per Euro

uitgave. Dit betekent meteen ook dat, (gemiddeld gezien!), het verschuiven van gemiddelde uitgaven aan voeding, verzorging en transport naar de andere consumptiedomeinen de EV (ook na correctie voor het

rebound effect) verlaagt, omdat die andere domeinen gemiddeld lager scoren. Het is wel belangrijk te realiseren dat dit gemiddelde uitspraken zijn en dat het belangrijk is om te weten welke activiteiten omvat

worden binnen de consumptiedomeinen (voor een gedetailleerde oplijsting van de activiteiten zie Bijlage 16 - Tabel 13). Voor toerisme zal bv. een deel van het transport (eigen vervoer) niet inbegrepen zijn , maar

toegekend zijn aan transport.

Page 69: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

Figuur 15: Totale EV per consumptiedomein (Bron: op basis van Van der Linden, A. et al., 2010)

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

: Totale EV per consumptiedomein (Bron: op basis van Van der Linden, A. et al., 2010)

Link met huidig en toekomstig beleid

62

Page 70: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

63

Onderstaand worden een aantal maatregelen doorgerekend die betrekking hebben op de belangrijkste aan de EV bijdragende consumptiedomeinen (voeding, transport, wonen) en in feite ook complementair zijn

aan het MIRA visionaire scenario om hopelijk een additionele besparing te betekenen. Bij de keuze van de maatregelen heeft ook meegespeeld om minstens één maatregel in de meest aan EV bijdragende

landgebruikstypes (energieland, akkerland en bosland) door te rekenen. Ook zijn alleen die maatregelen berekend die naar verwachting een reductie zullen opleveren binnen EV berekeningen, omdat ze in het

rekenmodel zijn opgenomen. Ingewikkelde scenarioberekeningen met inbegrepen socio-economische berekeningen zoals groei in BNP

en bevolking vallen niet binnen de scope van deze studie. We gaan vooral kijken hoeveel de aanvullende acties (die dus niet in de MIRA scenario’s zijn opgenomen) opleveren qua EV reductie per capita. Dit om te

zien welke acties potentieel veel kunnen opleveren om de Vlaamse gha/cap te reduceren. We becijferen die reducties alsof die in het heden al bereikt worden tegen typische hedendaagse emissiefactoren. Dit zal een overschatting zijn van de later te bereiken totale reducties, gezien door technologische vooruitgang de toekomstige emissiefactoren zullen dalen. Daarenboven levert de som van een combinatie van

beleidsmaatregelen meestal minder effect op dan de optelsom van de individuele maatregelen. In onderstaande eenvoudige becijfering van besparingspotentieel qua EV van een aantal beleidsmaatregelen

kunnen we echter deze combinatie-effecten niet in rekening brengen.

Maatregel 1: Voorkomen van voedingsafval leidend tot lagere aankoop van voeding.

De studie over de Ecologische voetafdruk scenario’s voor Wales (Dawkins, 2008) gaat ervan uit dat door minder verspilling er 1/6 minder uitgaven aan voeding mogelijk zouden zijn en dat daarmee de voetafdruk van voeding met 7,2 % zou kunnen verlagen. Het rebound effect wordt in die studie wel eenmaal genoemd als een complicerende factor voor berekening van besparingen door gedragsveranderingen, maar hiermee

wordt verder geen rekening gehouden.

Volgens de Dolceta website (Dolceta , 2010) verspillen we in België jaarlijks 1,4 miljard Euro door al dan niet bereid voedsel weg te gooien. De website geeft ook een aantal tips voor gedragswijziging. Dit betekent

dus 130 Euro per capita. Indien we door sensibiliseringscampagnes erin zouden slagen deze verspilling te voorkomen zou dit leiden tot 130 Euro minder aankoop (en deels bereiding) van voeding. We gaan voor de berekening er van uit dat dit bedrag ook van toepassing is op de gemiddelde Vlaming. De gemiddelde Vlaming geeft jaarlijks gemiddeld 2152 Euro per capita uit aan voeding (inclusief bereiding, bewaring etc.

zie bijlage A23). Hier zou ca. 6 % op bespaard kunnen worden en de voetafdruk van het voedings- consumptiedomein zou dalen met ca. 0,11 gha per capita24. Het vrijgekomen budget van 130 Euro zou nog

wel een gemiddeld rebound effect krijgen van 0,062 gha per capita (0,13 maal 0,48 gha/1000 euro). In deze globale berekening zijn een aantal zaken nog niet meegenomen: minder transport van zowel nieuw voedsel

als van minder voedingsafval, minder voedingsafval beschikbaar voor (lokale) compostering of productie van groene energie. Dat zal een balans zijn met plussen en minnen.

Reductie EV in gha per capita Reductie EV na correctie voor

gemiddeld rebound effect

Geen voedselverspilling leidend

tot minder voedselaankopen

0,11 0,05

23

Dit is de som van de totale uitgaven (in mio euro) van de consumptiedomeinen ‘voedingswaren’, ‘opslag en

bereiding voeding toestellen’, ‘opslag en bereiding voeding andere’, ‘opslag en bereiding voeding, diensten’, ‘

afwassen, kook- en eetgerei, toestellen’ en ‘afwassen, kook- en eetgerei, andere’, gedeeld door het aantal Vlamingen. 24

Dit komt overeen met 6% van de genormaliseerde EV score voor voeding, i.e. 1,85 gha/capita (Bron: Van der

Linden, A. et al., 2010)

Page 71: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

64

Maatregel 2. Verschuiving naar meer vegetarisch menu (1*/week)

Onderstaande becijferingen zijn afkomstig uit de Bachelorproef van Tim Van Dam (2010) getiteld ‘Veggie voor één dag, de voedselecologische voetafdruk van eiwitbronnen varkensvlees en soja’. “Zoals bekend maakt voedsel een groot deel uit van deze Voetafdruk, langs de andere zijde vormt voedsel dan ook een mogelijk aanzienlijke besparingspost. Eiwitten vormen een zeer belangrijk onderdeel van deze

afdruk. De voornaamste eiwitbronnen zijn vlees en sinds enige tijd ook vleesvervangers, veelal op basis

van soja. Uit onderzoek blijkt dat wanneer we onze afdruk willen verkleinen we niet enkel meer moeten eten volgens de Richtlijnen Goede Voeding (Hoge Gezondheidsraad, 2006) maar ook een meer doordachte

keuze te maken tussen dierlijke en plantaardige eiwitbronnen.” In de bachelorproef van Van Dam Tim werd met behulp van de Ecolife Maaltijdencalculator de

Voedselecologische Voetafdruk berekend voor twee veel gebruikte eiwitbronnen aan de hand van een eenvoudige Westerse maaltijd: “Varkensvlees, omdat we nu eenmaal traditioneel veel varkens kweken in Vlaanderen, en soja, in de vorm van tofu, wegens de populariteit van de vervanger. Bovendien zijn ze beiden goed vergelijkbaar wegens een afdoend aminozuurprofiel”25.

Wanneer we als Vlamingen (6 161 600 personen, NIS, 2009) allen samen één maal per week ons stukje varkensvlees zouden vervangen door een tofuburger zouden we tot een besparing komen van 151 230 ha

per jaar (allen samen) of 0,02 ha per persoon.

Van Dam maakt in zijn bachelorproef een vergelijking tussen de Ecologische Voetafdruk van twee eenvoudige maaltijden, met de nadruk op de eiwitcomponent. Menu 1 betreft een maaltijd met als

eiwitcomponent vlees, Menu 2 betreft een vegetarisch alternatief als eiwitcomponent. Er werd gekozen voor een typische Vlaamse maaltijd met producten uit de gangbare en niet biologische landbouw. Ook om de stap naar de vervanging van het vlees zo klein mogelijk te maken werd gekozen voor een veel gebruikte vleesvervanger.

Menu 1 bestaat uit een portie gekookte licht gezouten aardappelen (lokaal, niet bio, 350 g), gestoofde wortelen (lokaal, niet bio, 350 g) met ui (lokaal, niet bio, 25 g) en suiker (lokaal, niet bio, 10 g) en als

eiwitcomponent een portie varkensvlees (lokaal, niet bio, 120 g) gekruid met peper en zout gebakken in boter (lokaal, niet bio, 5 g).

Tabel 14: Ecologische voetafdruk Menu 1 (Bron: Van Dam, T., 2010)

Ecologische voetafdruk Menu 1 EV in m² Zetmeelproduct Aardappelen 0,13 Eiwitproduct Varkensvlees 6,36 Groenten Wortelen 1,09 Ui 0,08 Vetstof Boter 0,63 Kruiden Zwarte peper 0,22 Zout 0,01 Overige levensmiddelen Suiker 0,09 Totaal 8,61

25

Hoewel sojabonen (tofu) en vlees een zeer verschillende hoeveelheid eiwitten per 100gram bevatten

(respectievelijk 37 vs. 20-25 gr eiwitten/100 gram) hebben ze een gelijkaardige PDCAAS score. PDCAAS (waarde

tussen 0 en 1) staat voor Protein Digestibility Corrected Amino Acid Score, is eenvoudig gezegd een maat die aangeeft

in hoeverre de eiwitsamenstelling van een voedingsmiddel overeenkomt met wat het lichaam nodig heeft. De

PDCAAS houdt daartoe rekening met het meest kritieke aminozuur en met de verteerbaarheid van het eiwit in het

desbetreffende voedingsmiddel (Van Zundert, 2005). Zo hebben volgens Fig. 7. in Van Dam, T. (2010)(gebaseerd op

Van Zundert, 2005) sojabonen een PDCAAS van 0,91, terwijl de score van vlees 0,92 bedraagt.

Page 72: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

65

Tabel 14 toont de totale Ecologische Voetafdruk van Menu 1. Deze bedraagt 8,61 m². De afdruk van het varkensvlees bedraagd 6,36 m², deze van de boter 0,63 m². Figuur 16 geeft het aandeel per ingrediënt in de

totale afduk van Menu 1.

Figuur 16: Aandeel van de verschillende ingrediënten uit menu 1 in de totale voedselecologische voetafdruk voor het

menu (Bron: Van Dam, T., 2010)

Menu 2 bestaat uit een portie gekookte licht gezouten aardappelen (lokaal, niet bio, 350 g), gestoofde wortelen (lokaal, niet bio, 350 g) met ui (lokaal, niet bio, 25 g) en suiker (lokaal, niet bio, 10 g) en als eiwitcomponent een portie tofublokjes (niet-EU afkomst, niet bio, 120 g) gekruid met peper en zout

gebakken in olijfolie (EU-afkomst, niet bio, 5 g).

Tabel 15: Ecologische voetafdruk Menu 2 (Bron: Van Dam, T., 2010)

Ecologische voetafdruk Menu 2 EV in m² Zetmeelproduct Aardappelen 0,13

Eiwitproduct Tofu 1,85

Groenten Wortelen 1,09

Ui 0,08

Vetstof Olijfolie 0,41

Kruiden Zwarte peper 0,22

Zout 0,01

Overige levensmiddelen Suiker 0,09

Totaal 3,89

Figuur 17: Aandeel van de verschillende ingrediënten uit menu 2 in de totale voedselecologische voetafdruk voor het

menu (Bron: Van Dam, T., 2010)

Page 73: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

66

Figuur 18: Vergelijking van de ecologische voetafdruk tussen menu 1 en menu 2 (Bron: Van Dam, T., 2010)

“Zoals blijkt uit de resultaten is de Voedselecologische Voetafdruk van Menu 2, het vegetarische menu, een

stuk lager dan Menu 1, het dierlijke menu. Waar de afdruk van het volledige dierlijke menu 8,61 m² per dag per persoon bedraagt, is deze van het plantaardige menu slechts 3,89 m². (Zie Tabel 14 en Tabel 15)”.

“In beide menu’s heeft het eiwitrijke product het grootste aandeel in de afdruk en dus ook de grootste impact op het milieu. Het relatieve aandeel van het varkensvlees in Menu 1 bedraagt 74 %, dit van de

tofublokjes in Menu 2 slechts 48 %. (Zie Figuur 16 en Figuur 17). Kijken we naar de gebruikte vetstoffen ligt de afdruk van het plantaardige alternatief weer lager dan het dierlijke. Ook al werd de boter lokaal geproduceerd, bedraagt haar afdruk 0,63 m² met een relatief aandeel in het menu van 7 %.

Page 74: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

67

De afdruk van de olijfolie uit Menu 2 bedraagt 0,41 m², met een relatief aandeel van 11 %. (Zie Figuur 16 en Figuur 17 en Tabel 14 en Tabel 15).”

In absolute cijfers is de Voedselecologische Voetafdruk van Menu 1 (8,61 m²) 4,72 m² groter dan deze van Menu 2 (3,89 m²). Wanneer we kijken naar de eiwitrijke producten is de afdruk van het varkensvlees

(6,63m²) 4, 51 m² groter dan deze van de tofu (1,85 m²). (Zie Tabel 14 en Tabel 15)

Blonk et al. (2008) toonde echter aan dat het zeer sterk afhangt welke bronnen met elkaar vergeleken worden. Rundsvlees heeft een veel zwaardere impact dan kip, maar ook een vleesvervangend product op basis van melk, zoals de Valless producten heeft een veel grotere impact dan deze op basis van soja (Blonk

et al., 2008 in Van Dam, T., 2010).

Wat zijn nu de gevolgen als we allemaal zouden switchen voor één dag?

Volgens de meeste recente bevolkingscijfers (NIS, 2010) bedraagt het inwonersaantal van Vlaanderen 6.251.983 Vlamingen. Indien alle Vlamingen het vegetarische menu zouden eten in plaats van het traditionele menu met varkensvlees zouden we samen op 1 dag 29.509.360 m² of 29,51 km² of 2951 ha

besparen. Wanneer we 1 dag in de week de vervanging van een traditionele door een vegetarische maaltijd zouden

doorvoeren zouden we gezamenlijk (29.509.360 m² * 52 =) 1.534.486.708 m² of 1.534 km² of 153.449 ha

per jaar besparen.

Per persoon levert deze maatregel (1 maal per week de varkensvleesmaaltijd door een tofu variant vervangen) dus een besparing op van 0,025 gha/jaar.

Stel dat we met alle Vlamingen het hele jaar rond vegetarisch zouden eten, dan kunnen we, volgens voorgaande cijfers, tot een besparing komen van 365 * 2.951 ha = 1.077.115 ha. Analoog als bij de becijfering van de potentiële besparing op EV van andere beleidsmaatregelen, zal ook in dit geval voor het berekenen van de rebound effecten van de benadering uitgegaan worden dat de extra

uitgaven zullen gaan naar het gemiddelde van alle consumptiedomeinen, het besparende domein inbegrepen. We gaan uit van een gemiddelde prijs voor varkensvlees (mignonette) van 11,73 euro/kg en

voor tofu van 5,56 euro/kg (Bron: Colruyt Collect&Go geraadpleegd op 31/1/2011). Dit betekent dat jaarlijks 38,5 euro per persoon bespaard kan worden indien men 1 maal/week zijn portie (van 120g)

varkensvlees vervangt door een portie (van 120g) tofu. Dit vrijgekomen budget van 38,5 Euro zou nog wel een gemiddeld rebound effect kunnen krijgen van 0,01848 gha per capita (0,0385 maal 0,48 gha/1000 euro).

Reductie EV in gha per capita Reductie EV na correctie voor

gemiddeld rebound effect

Verschuiving naar meer

vegetarisch menu (1*/week)

0,025 0,0065

Trend naar minder vleesconsumptie

Cijfers in De Morgen van 4 februari 2011 “Voltijds vegetariër worden is niet nodig! Dit is wat één veggiedag al kan doen” bevestigen de grootte-orde van onze uitkomst. In dat artikel wordt nagegaan wat de gevolgen

voor het milieu zijn als we al slechts één dag per week iets anders zouden eten dan vlees. Een Belgische veggiedag op jaarbasis zou een besparing van 170 kg CO2 per persoon opleveren.

Volgens GFN bedraagt de ‘footprint intensity of carbon’ 0,28 gha/ton CO2.jaar. Bovenstaande CO2 besparing komt dus overeen met een EV besparing van 0,0476 gha.

Page 75: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

68

De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling heeft recent een advies over dierlijke en plantaardige eiwitten gepubliceerd26. Eén aspect van het advies is om de consumptie van dierlijke eiwitten te

verschuiven naar meer duurzaam geproduceerde dierlijke eiwitten en naar eveneens duurzaam

geproduceerde plantaardige eiwitten.

Voorts wordt gesteld dat voor de westerse wereld we vaak een gemiddelde overconsumptie van dierlijke eiwitten binnen het voedingpatroon merken, in ons land ook ten opzichte van de aanbevelingen van de

Hoge Gezondheidsraad voor een evenwichtige voeding.

Daarom kan hier nog als indicatieve bijkomende maatregel (of eerder als een verderzetting van een reeds

bestaande trend27) becijferd worden wat het resultaat is qua EV besparing indien we gemiddeld 10%

minder (varkens)vlees zouden eten.

De berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-outputmodel is recent een eerste keer gebeurd (Van der Linden, A. et al., 2010). De resultaten zijn momenteel echter niet in die mate van detail beschikbaar dat een uitsplitsing per vleessoort

mogelijk is. Daarom zal in onderstaande de doorrekening van de trend om jaarlijks iets minder vlees te eten gebaseerd worden op de eerder gerapporteerde cijfers van varkensvlees28 in de bachelorproef van

Van Dam, T. (2010).

Uitgaande van een gemiddelde consumptie van 40 kg varkensvlees per inwoner in 2009, betekent een 10% reductie, 4 kg varkensvlees per capita minder per jaar. Uit van Dam, T. (2010) weten we dat 120 gram

varkensvlees een EV van 6,36 m² heeft. Daarmee wordt dus de jaarlijkse reductie per inwoner 212 m² of 0,0212 gha/capita.

Analoog als bij de becijfering van de potentiële besparing op EV van andere beleidsmaatregelen, zal ook in dit geval voor het berekenen van de rebound effecten van de benadering uitgegaan worden dat de extra

uitgaven zullen gaan naar het gemiddelde van alle consumptiedomeinen, het besparende domein inbegrepen. We gaan uit van een gemiddelde prijs voor varkensvlees (mignonette) van 11,73 euro/kg

(Bron: Colruyt Collect&Go geraadpleegd op 31/1/2011). Dit betekent dat jaarlijks 46,92 euro per persoon bespaard kan worden indien men 10% minder varkensvlees consumeert. Dit vrijgekomen budget van 46,92

Euro zou nog wel een gemiddeld rebound effect kunnen krijgen van 0,022 gha per capita (0,0385 maal 0,48 gha/1000 euro).

26

FRDO - Advies over dierlijke en plantaardige eiwitten. Op vraag van de minister van Klimaat en Energie, de heer

Magnette, in een brief van 28 oktober 2008

27 De gemiddelde Belg at 6 kilogram minder vlees in 2009 dan in 2004. Dat blijkt uit cijfers van de federale

overheidsdienst Economie. Het onderzoek werd uitgevoerd over de periode van 2004 tot en met 2009. In die

tijdspanne daalde de vleesconsumptie van de gemiddelde Belg met ruim 6 kilogram. Zo aten we in 2009 nog ongeveer

90 kilogram vlees per persoon. In vergelijking met 2004 verorberden we in 2009 een vijfde minder varkensvlees.

Naast varkensvlees verloren ook runds-, schapen- en geitenvlees terrein. Wel lag er meer kip, konijn en wild op de

borden dan vijf jaar eerder (Bron artikel in Knack online 14 februari 2011 op basis van de Bron: Belgisch Staatsblad).

28 Opgemerkt wordt dat volgens het artikel in Knack (dd 14/02/2011) varkensvlees de onbetwiste nummer één van de

vleesconsumptie in België blijft, met in 2009 nog ruim 40 kilogram per inwoner. Kip sprong met 20,45 kilogram over

rundvlees (18,09 kilogram) naar de tweede plaats.

Page 76: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

69

Reductie EV in gha per capita Reductie EV na correctie voor

gemiddeld rebound effect

Verschuiving/trend 10% minder

(varkens)vlees consumptie

0,0212 -0,0008

Maatregel 3: Besparing op papier door kantoorgebruikers29

Geschat wordt dat een (kantoor)werknemer gemiddeld 10.000-20.000 bladzijden kantoorpapier per jaar verbruikt (FaCSIA, 2007 in Preton, 2010) en kunnen zelfs oplopen tot 40.000 in de banksector (Leumi Bank, 2006 in Preton, 2010).

Rekenen we met een gemiddelde van 15.000 bladzijden per werknemer, en wetende dat er 500 bladzijden in een ‘riem’ zitten, verbruikt een gemiddelde werknemer dus 30 riemen per jaar. Eén ton papier bevat 400

riemen (1 riem weegt dus 2,5 kg). Een gemiddelde werknemer verbruikt dus 75 kg kantoorpapier per jaar. Indien hierop een besparing van 1/3de kan behaald worden, betekent dit gemiddeld 25 kg kantoorpapier

per werknemer, per jaar. Uit cijfers van RSZ (die bewerkt werden door het departement WSE, Werk en Sociale Economie) blijkt dat in het eerste kwartaal van 2010 er in de tertiaire sector in het Vlaams gewest in

totaal 909.256 werknemers tewerkgesteld waren. Dit betekent dus een potentiële besparing van 22.731,4 ton papier/jaar.

Volgens Bruers, S., 2010 vertegenwoordigt één ton printpapier een EV van 2,3 gha. De potentiële besparing levert dus 52.282,2 gha.

Volgens de meeste recente bevolkingscijfers (NIS, 2010) bedraagt het inwonersaantal van Vlaanderen 6.251.983 Vlamingen. Dit betekent dus een besparing van 0,0084 gha/capita.

29 Preton Ltd, 2010. White paper: Environmental issues associated with toner and ink usage

Australian Department of Families, Community services and Indigenous affairs (FaCSIA), Sustainability

Report 2006-2007.

http://www.fahcsia.gov.au/about/publicationsarticles/corp/sustainability/Documents/2007/docs/facs

ia_06_sustainreport_06-07.pdf

Leumi Bank. (2006) Corporate Social Responsibility Report. http://english.leumi.co.il/static-

files/Media%20Server/BLITA%20English/PDF%20files/Social_Responsibility_Report_[Eng].pdf

Page 77: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

70

Maatregel 4 : Hogere bezettingsgraad auto’s

Historisch gezien daalt de bezettingsgraad van personenauto’s permanent in de westerse wereld. De studie over de Ecologische voetafdruk scenario’s voor Wales (Dawkins, 2008) berekent de opbrengst

van een ambitieus target: het verhogen van de gemiddelde bezettingsgraad van personenwagens van 1,6 naar 2,0 in de periode 2001 tot 2020. Dat zou de EV in Wales per capita verlagen met 0,08 gha/capita. Er

wordt niet gerekend met rebound effecten. In Vlaanderen ligt de bezettingsgraad al lager nl. op 1,25 in 2007.

Het REF scenario gaat uit van een daling tot 1,21 in 2030, en het volume stijgt van 67,12 miljard pkm in 2007 naar 85,06 miljard pkm in 2030 ( en het aantal vkm van personenwagens stijgt van 46,55 miljard naar

58,28 miljard ). Het EUR scenario gaat uit van een kleinere daling van 1,25 in 2007 tot 1,23 in 2030 en het volume stijgt minder nl. van 67,12 miljard pkm tot 82,10 miljard pkm in 2030. (het aantal vkm stijgt van 46,55 naar 55,73). In het visonair scenario wordt er vanuit gegaan dat de stijging van het volume zich zal beperken tot 76,08

miljard pkm in 2030, maar nog steeds hoger dan in 2007. Het aantal pkm daalt ten opzichte van het REF scenario vanwege rekeningrijden (3 %) en verschuiving naar fiets (voor kortere afstanden) en trein samen

met 11 %. Men laat in het midden hoe die daling van het rekeningrijden wordt bereikt: door kortere routes te nemen, of een route te nemen buiten de Vlaamse ruit, door meer te carpoolen, of het openbaar vervoer

te gebruiken. Er zit dus al een aanname in van een kleine bijdrage van carpoolen (een fractie van 3 %) in het MIRA Visionair scenario.

Indien we hetzelfde procentuele ambitieniveau aanhouden van 25 % hogere bezettingsgraad zoals in Wales (maar dan in periode 2007-2030) dan betekent dat dus wel een behoorlijke additionele maatregel bovenop het MIRA visionair scenario en resulteert dit uiteindelijk in een bezettingsgraad van 1,56 en een aantal vkm van 48,76 miljard. Bij een bezettingsgraad van 1,23 zou het aantal vkm anders 61,85 miljard vkm zijn geworden in 2030. De besparing op vkm bedraagt 13,09 miljard vkm, dat gaat om een forse reductie van

21 %.

De technologie van het wagenpark voor 2030 in het Europa en visionaire scenario is nagenoeg gelijk en een gemiddelde personenwagen zal in het Europa scenario ongeveer 48,5 gr CO2 per km uitstoten (Ref scenario

in 2030 scoort 119 gr CO2 per km). De CO2 besparing ervan bedraagt dus 635 kton CO2 in het jaar 2030. Dit betekent een EV vermindering van 177800 gha voor Vlaanderen (1 t CO2 per jaar is equivalent met een EV van 0,28 gha) . Per capita, anno

2030, bedraagt de winst dan dus 0,026 gha per capita. Deze score ligt veel lager dan die van Wales, vermoedelijk omdat daar met hogere emissiefactoren is gewerkt. Indien we de maatregel in Vlaanderen nu

momentaan zouden kunnen invoeren besparen we tegen gemiddelde emissiefactoren à 166 gr CO2 per km vanzelfsprekend ook veel meer: 0,089 gha per capita.

De vraag is nu hoe groot het rebound effect zal zijn: mensen gaan meer carpoolen, verlagen ze hiermee

alleen de kilometers en dus de variabele kosten, of kopen ze ook minder wagens en hebben dus ook minder vaste kosten? Voor de eenvoud rekenen we alleen met een variabele km prijs van 0,10 Euro. De financiële besparing bedraagt dan voor Vlaanderen als geheel (reductie aantal vkm maal 0,10 Euro) 1,309 miljard Euro. Per capita anno 2010 , is dat dan 210 Euro. Het gemiddeld rebound effect bedraagt 0,48 gha per 1000 Euro , dus daarmee wordt het rebound effect 0,10 gha per capita, zelfs groter dan de EV

besparing van de maatregel.

Page 78: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

71

Reductie EV in gha per capita Reductie EV na correctie voor

gemiddeld rebound effect

Hogere bezettingsgraad auto’s

van 1,25 naar 1,56

0,089 0,01130

Conclusie : Indien de hogere bezettingsgraad leidt tot besparingen van 10 cent de km wordt de EV reductie

eigenlijk teniet gedaan door het gemiddeld rebound effect.

30

Dit is 0,089 – 0,1 gha/capita. Bij deze aannames is het rebound effect dus zelfs groter dan de EV besparing van de

beleidsmaatregel.

Page 79: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

72

Maatregel 5 “green deal” zoals in UK voor versnelde (publiek/private) investeringen in energiebesparing

in bestaande woningen31

Dit idee dat binnenkort in UK grootschalig wordt ingevoerd poogt hindernissen weg te nemen om te

investeren in energiebesparende maatregelen, omdat men bijvoorbeeld zelf geen investeringsbudget heeft, men als huurder niet wil investeren in de woning van de eigenaar, de terugverdientijd de horizon

van de consument overstijgt, de zorgen omtrent het regelen van de werkzaamheden de consument weerhouden etc. Het wil dus het aantal renovaties t.b.v. energie fors opvoeren. De investeringen worden gedaan door een derde partij en de afbetaling vindt plaats via de besparingen op de energiekosten in de

loop der jaren. Voor meer informatie zie http://www.decc.gov.uk/en/content/cms/what_we_do/consumers/green_deal/green_deal.aspx

Een echte becijfering over hoeveel dit naar verwachting in de UK gaat opleveren is er niet, het is een

mechanisme dat meehelpt om energiebesparingen in huishoudens (en bedrijven) al vroeger te bereiken. Er is binnen de “green deal” wel sprake van een regel die per definitie tot rebound effect zal leiden:

“golden rule” = alleen investeringen die meer besparen dan dat ze kosten worden voorgesteld en meegenomen.

Nu is de vraag of dit additioneel is aan de MIRA scenario’s.

Het MIRA scenario omvat zowel de nieuwbouw van woningen tegen de nieuwste energieprestatie-eisen, als van een volledige invoering van het Energierenovatieprogramma 2020. Renovatie is belangrijk omdat

nieuwbouw van woningen per jaar slechts ca. 1 % van het woningbestand bedraagt. Voor bestaande gebouwen zijn op particuliere gebouwen de volgende beleidsinstrumenten van

toepassing (voor energierenovatie):

• Informerende en sensibiliserende instrumenten: energieadviesprocedure (EAP)

• energieprestatiecertificatie (EPC) voor verhuur/verkoop

• Financiële instrumenten: premies van diverse overheden, fiscale aftrek, energierenovatiekrediet

Voor bestaande overheidsgebouwen in Vlaanderen gelden de volgende instrumenten:

• Informerende en sensibiliserende instrumenten: energieprestatiecertificaten

In hoofdstuk 6 “Een eerste aanzet naar beleid toe” (MIRA, sectorrapport huishoudens en handel &

diensten, 2010) wordt onder wegwerken van split incentives wel melding gemaakt van het idee van “derde investeerder” op de huurmarkt. Het is echter onduidelijk hoeveel dit idee kwantitatief bijdraagt aan de

geprojecteerde besparingen. Het green deal idee gaat in ieder geval verder dan alleen de huurmarkt, dus qua maatregel is het zeker additioneel.

In de sector huishoudens worden zowel in het Europa scenario als in het visionaire scenario al forse

reducties verwacht. Het SAVER-LEAP model dat gebruikt wordt gaat uit van een set technische maatregelen en gedragswijzigingen. Het effect van beleidsinstrumenten (zoals energietaksen of

informatiecampagnes) op dergelijke maatregelen is niet in wiskundige formules te vatten, en valt daardoor buiten het bereik van SAVER-LEAP. Deze vertaling is door de experts betrokken bij dit sectorrapport gemaakt. De eventuele mix van beleidsinstrumenten die kunnen leiden tot het

implementeren van de vereiste technische maatregelen om de doelstellingen te realiseren wordt louter kwalitatief beschreven.

SAVER-LEAP houdt wel uitdrukkelijk rekening met het zogenaamde “rebound effect”.

31 MIRA, 2010, Toekomstverkenning MIRA 2009, Wetenschappelijk rapport Sectoren huishoudens en

Handel & diensten.

Page 80: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 2 Link met huidig en toekomstig beleid

73

Een verbetering van de energie-efficiëntie betekent dat er minder energie nodig is om eenzelfde energiedienst te leveren, bijvoorbeeld het verwarmen van de woning. Hierdoor wordt het verwarmen van

de woning goedkoper en zullen de bewoners (onbewust) meer thermisch comfort (bijvoorbeeld minder deelstoken en/of een hogere insteltemperatuur van de thermostaat) verlangen waardoor ze een deel van

de theoretisch mogelijke energiebesparing teniet doen.

2.4.3. Conclusies doorrekening maatregelen

Het blijkt dat het gemiddelde rebound effect van maatregelen gericht op reductie/verschuiving van de

consumptie veel van de winst van de maatregelen weer teniet kan doen. Indien deze maatregelen gebruik maken van heffingen dan helpt het rebound effect de goede kant op, er dient daarvoor dan wel politieke

haalbaarheid te bestaan. Ook blijkt het niet eenvoudig om de voetafdruk significant te reduceren met op zich al heel ingrijpende maatregelen als fors hogere bezettingsgraad van de auto’s, veel minder

papierverbruik. Dit wijst erop dat er vele maatregelen nodig zijn.

Page 81: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

74

HOOFDSTUK 3. BELEIDSAANBEVELINGEN

Onderstaand geven we een aantal observaties uit deze studie die mede richting kunnen geven aan het

mogelijk gebruik van het EV concept in een Vlaamse milieubeleidscontext.

3.1. Veranderende methodiek

De GFN-methodiek verandert regelmatig, dat maakt het lastig om EV kwantitatief als doelstelling in het beleid op te nemen.

In 2006 werden de eerste Ecological Footprint Standards gepubliceerd, de referentie voor de National

Footprint Accounts (NFA). De NFA van een land of regio bevat een excel-document met gegevens rond productie, import, export, conversiefactoren, opbrengstwaarden, landgebruik, … Om de twee jaar worden de methodologie van de NFA en de Ecological Footprint Standards verfijnd en verbeterd. Zo zijn er NFA-edities 2006, 2008, …

Onderstaande driefiguren laten bijv. zien hoe in de loop der jaren de verhoudingen tussen bv. visland en graasland behoorlijk kunnen veranderen door nieuwe methodologie, ook de bijdrage van CO2 land aan de

EV is aan verandering onderhevig geweest, leert vergelijking van de scores voor het jaar 1961 in de loop der jaren :

Figuur19: EV verdeling over landgebruiktypes volgens GFN 1997 methodologie. (Living Planet report 2000)

Page 82: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

75

Figuur20: EV verdeling over landgebruiktypes volgens GFN 2003 methodologie. (Living planet report 2006)

Figuur21: EV verdeling over landgebruiktypes volgens GFN 2009 methodologie.

In Bruers, S. (2010) wordt de consumptievoetafdruk (gha/cap) volgens verschillende studies vergeleken

(voor Vlaanderen, resp. België, en voor verschillende recente jaren) en worden de voornaamste verschillen per landgebruiktype toegelicht.

• “Mbt akkerland en graasland: … omwille van de andere methodologie: de nieuwe NFA-editie rekent

een braaklandtax door van 22% in plaats van 11%. Verder zijn er kleine veranderingen in opbrengstwaarden en andere productie-, import- en exportdata. …”

• “Mbt visland:

- Het Centrum voor duurzame ontwikkeling (CDO) heeft voor 2002 een hogere waarde dan GFN 2003, omwille van hogere bijvangstcijfers en andere productie- en handelscijfers. Voor de

productie van visland werd een andere methodologie gebruikt dan GFN om de bijvangst in rekening te brengen (CDO hanteerde de specifieke bijvangstgegevens voor Belgische visvangst,

volgens het Departement Zeevisserij van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek, UGent).

Page 83: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

76

Daardoor is de productievoetafdruk voor visland volgens CDO 5 keer hoger dan in GFN 2003 (0,30 gha/cap ipv 0,06 gha/cap).”

- “GFN 2005 en Ecolife 2004 hebben lagere waarden dan GFN 2003 en CDO 2002, omwille van veel hogere opbrengstwaarden (de nieuwe NFA-editie 2008 heeft opbrengstwaarden die 4,7 keer

hoger zijn dan de vorige NFA-editie) en meer gedetailleerde opsplitsing in productgroepen (GFN 2003 werkte met 8 categorieën van vis en zeevruchten, terwijl de onderverdeling volgens de

nieuwe NFA editie 2008 veel fijner is). In GFN 2003 was het tonnage import ook dubbel zo groot als in GFN 2005, terwijl het tonnage export ongeveer hetzelfde bleef.”

• “Mbt bosland: GFN 2005 en Ecolife 2004 hebben hogere waarden dan GFN 2003 en CD0 2002,

omwille van andere opbrengstwaarden, met als gevolg dat de importvoetafdruk steeg en de exportvoetafdruk daalde”

3.2. Beperkingen van de NFA-methode m.b.t. het toekennen van EV energieland aan import en export (handel)

In Bruers, S. (2010) en Wiedmann, T. (2009) worden enkele beperkingen opgesomd en onderzocht met betrekking tot het berekenen van de EV energieland voor import en export.

• Import en export van elektriciteit wordt niet meegenomen bij berekening van EV energieland. Dit komt erop neer dat de CO2-emissies gekoppeld aan elektriciteitsproductie in Vlaanderen volledig aan

Vlaanderen worden toegekend. Omgekeerd wordt de elektriciteitsproductie in het buitenland, die wij in Vlaanderen importeren, ook niet toegekend aan Vlaanderen. Dit kadert in de redenering dat

met wereldwijde CO2-intensiteitscijfers voor elektriciteitsproductie wordt gerekend binnen de NFA-methode. In realiteit zijn er echter grote verschillen tussen landen en kan dit mogelijk leiden tot een

verkeerde conclusie bij het berekenen van voetafdrukken .

• De NFA-methode houdt geen rekening met handel in diensten en de impact hiervan op de EV. Diensten zijn onvermijdelijk gebaseerd op andere toeleveringsprocessen die wel natuurlijke

grondstoffen vereisen. De diensten die in een bepaalde regio, bv. Vlaanderen, worden ‘geproduceerd’, worden wel verrekend in de EV. Maar het aandeel hiervan dat geëxporteerd wordt,

wordt ook toegekend aan die regio, bv. Vlaanderen. Omgekeerd is ook de “indirecte energie-inhoud” voor de tertiaire sector niet beschikbaar en wordt deze dus niet in rekening gebracht voor import.

Dit is vooral nadelig voor regio’s die globaal beschouwd diensten exporteren. De EV van deze regio’s gaat hoger ingeschat worden.

• De NFA-methode baseert zich op een lijst met indirecte energie-inhouden (MJ/ton) voor een 625-tal

productgroepen, voor wat betreft de berekening van de EV gekoppeld aan import en export van producten. Er zijn een aantal tekortkomingen in dit verband:

- Er bestaan slechts 89 unieke waarden voor deze indirecte energie-inhouden, welke gekoppeld worden aan 625 producten;

- Deze unieke waarden zijn gebaseerd op LCA-studies, die niet allemaal binnen eenzelfde kader zijn gebeurd. Deze gegevens zijn afkomstig van een verscheidenheid aan databronnen met verschillende methodologische achtergrond en verschillende systeemgrenzen. Hierdoor is er een groot risico op dubbeltellingen. Anderzijds zijn deze indirecte energie-inhouden gebaseerd op verouderde data, die in veel gevallen specifiek betrekking hadden op een bepaalde regio.

Gegevens zoals energiegebruik en andere, die gebruikt zijn in deze LCA’s, kunnen heel erg variëren tussen regio’s/landen en mogen zeker niet als wereldgemiddelde worden beschouwd.

Dat is wel het geval binnen de NFA-methode.

Page 84: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

77

• Om, op basis van de indirecte energie-inhoud (in MJ/ton), de CO2-emissies die hieraan gekoppeld zijn

te berekenen, maakt de NFA-methode gebruik van de CO2-intensiteit van de wereldgemiddelde elektriciteitsproductie. Hierbij zijn 2 zaken belangrijk: i) niet alle energie is afkomstig van elektriciteit

(bv. aardgas, aardolie, hernieuwbare) en ii) elektriciteitsproductie verschilt erg tussen landen onderling, het is gevaarlijk om daarvoor een wereldgemiddelde te gebruiken voor alle regio’s.

Bovenstaande aandachtspunten moeten in het achterhoofd genomen worden bij het leggen van de relatie

tussen het beleid en de uiteindelijke EV score conform NFA/GFN. Ze kunnen immers aanleiding geven tot vreemde evoluties van de EV voor Vlaanderen (omwille van het niet meenemen van specifiek Vlaamse

factoren in de berekeningen).

3.3. De NFA-methode houdt, voor berekening van EV, bij akkerland, visland, graasland geen rekening met regiospecifieke factoren maar werkt met wereldgemiddelde opbrengstfactoren.

Wanneer alleen EV beschouwd wordt, en niet biocapaciteit, houdt de methode weinig/geen rekening met

regiospecifieke factoren zoals bv. opbrengstcijfers landbouw (ton/ha), maar werkt het met wereldgemiddelde yields. De inspanningen van Vlaanderen om efficiënt met land om te gaan, dragen

slechts marginaal bij aan het wereldgemiddelde en zullen zo nauwelijkszichtbaar zijn in de EV evolutie voor Vlaanderen.

3.4. Stand van zaken op federaal en Europees niveau mbt milieu-indicatoren voor het beleid

3.4.1. Federaal

De grootste tekortkoming is dat van vele consumpties maar een deel van de werkelijke milieu-impact in de voetafdruk gevat wordt. Er kan geen rekening gehouden worden met de uitputting van eindige

grondstoffen, met andere dan CO2- broeikasgassen, en met alle vervuiling die zich maar op termijn uit in verminderde bioproductiviteit (erosie, grondwatervergiftiging, zure regen, …). Om die reden concludeert

de task force voor duurzame ontwikkeling op federaal niveau dat de geschiktheid van EV voor de besluitvorming nog onvoldoende is gevalideerd (Federaal planbureau, 2009).

3.4.2. Europese Commissie

In de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement “ Het BBP en verder. Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld” (EC, 2009 COM(2009) 433 definitief) wordt gesteld dat

men indicatoren wenst te ontwikkelen die het BBP aanvullen en vollediger informatie ter ondersteuning van beleidsbeslissingen moeten opleveren.

Page 85: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

78

Er is momenteel geen algehele milieu-indicator die in beleidsdiscussies naast het BBP kan worden gebruikt. Eén maat voor het milieu zou bijdragen tot een evenwichtigere publieke discussie over maatschappelijke

doelstellingen en vorderingen. De ecologische en de koolstofvoetafdruk zijn goede kandidaten, maar hebben allebei een beperkte reikwijdte32.

Aangezien de methodologieën voor samengestelde indexen en gegevens nu voldoende uitontwikkeld zijn33, willen de diensten van de Commissie in 2010 een experimentele versie van een index voor de

milieudruk introduceren. Begin 2011 was er nog geen concrete invulling van dit concept beschikbaar. Ook lijkt het erop dat de EU zich met deze index wil beperken tot het eigen grondgebied.

Deze index zal een maat zijn voor de verontreiniging en andere milieuschade binnen het grondgebied van de EU om de resultaten van milieubeschermingsactiviteiten te bepalen. Een daling van de index geeft aan

dat er vorderingen op het gebied van milieubescherming worden geboekt. De belangrijkste onderdelen van het milieubeleid zullen erin worden opgenomen:

• klimaatverandering en energiegebruik

• natuur en biodiversiteit

• luchtverontreiniging en gezondheidseffecten

• watergebruik en -verontreiniging

• afvalproductie en gebruik van grondstoffen De index zal aanvankelijk elk jaar voor de EU en de lidstaten en op langere termijn – als het een succes

wordt – parallel aan het BBP worden gepubliceerd. Ook aanvullende informatie over subthema's en verwante op nationaal en EU-niveau geformuleerde milieudoelstellingen zal worden gepubliceerd om een

correcte interpretatie van de index mogelijk te maken. Aan de hand van de index naast het BBP en sociale indicatoren kunnen de burgers beoordelen of het nationale en EU-beleid – samen met de activiteiten van

burgers en bedrijfsleven – het milieubeschermingsniveau oplevert dat ze verwachten en of er op een evenwichtige manier vorderingen worden geboekt op weg naar sociale, economische en milieudoelstellingen. Naast deze algehele index voor schade aan of druk op het milieu kan er worden gewerkt aan de

ontwikkeling van een algehele indicator voor milieukwaliteit, waaruit bijvoorbeeld kan blijken hoeveel Europese burgers in een gezond milieu leven. Het onderzoek op dit gebied zal worden geïntensiveerd.

De Commissie zal ook blijven werken aan indicatoren om de milieueffecten buiten het grondgebied van de EU vast te leggen (bijvoorbeeld indicatoren om de Thematische Strategie inzake het duurzame gebruik van

de natuurlijke hulpbronnen te volgen) en zij zal een verdere verfijning van de ecologische voetafdruk blijven steunen.

Eind 2010 heeft de Europese Commissie in het kader van het evalueren van het EU Biodiversiteit Actieplan

in een begeleidend Commissie Staf document (EC, 2010), de ontwikkeling van de EV en de Biocapaciteit geschetst, gebaseerd op GFN informatie.

32

In de koolstofvoetafdruk is alleen de emissie van broeikasgassen opgenomen. De ecologische voetafdruk sluit

bepaalde effecten, bijvoorbeeld op water, uit. De Commissie test deze echter momenteel tegelijk met andere

indicatoren om de uitvoering van de Thematische Strategie inzake het duurzame gebruik van de natuurlijke

hulpbronnen en het Actieplan voor biodiversiteit te volgen. 33

OESO, Europese Commissie, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Handbook on Constructing Composite

Indicators: Methodology and User Guide, 2008.

Page 86: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

79

3.4.3. EEA

EEA heeft in 2007 voorgesteld (EEA 2007) om de EV als één van de headline indicators te gebruiken in het

kader van monitoring van het terugdringen van verlies aan biodiversiteit.

Het Europese Milieuagentschap heeft in haar recente publicatie eind 2010 (EEA, 2010) een figuur opgenomen als illustratie van de historische ontwikkeling van de ecologische voetafdruk, naast een groot aantal andere indicatoren.

3.4.4. Nederland

De VROM raad in Nederland heeft in 1999 afgeraden de EV te gebruiken als indicator om het milieubeleid

te sturen. Volgende argumenten (naast subjectiviteit o.a. keuze voor CO2 captatie door uitsluitend bossen, gebrek aan relatie tussen milieukwaliteit en productiviteit van grond) kwamen daarbij naar voren :

• De EV geeft vanwege het hoge aggregatieniveau niet of nauwelijks inzicht in de achterliggende

factoren en mechanismen en is daardoor als zodanig weinig bruikbaar voor het beleid

• De EV stuurt niet naar een optimale situering en ruimtelijke configuratie van de verschillende grondgebonden functies, hetgeen op lokaal niveau zeker gewenst is

3.5. Eindconclusies voor Vlaams milieubeleid

De vragen uit het bestek van deze studie waren : 1. Hoe evalueren we het gebruik van de voetafdruk als indicator voor duurzame economische

ontwikkeling in Vlaanderen? 2. Kan de voetafdruk gebruikt worden (en zo ja, hoe) als indicator bij één of meerdere fasen van de

milieubeleidscyclus (MINA-MIRA): beleidsvoorbereiding en –bepaling, rapportage, evaluatie? 3. Kunnen er voor de voetafdruk realiseerbare en opvolgbare beleidsdoelstellingen geformuleerd

worden ? Zo ja, in welk tijdsperspectief worden deze doelstellingen dan best geplaatst? Wat zijn dan de kritische factoren bij het opstellen van dergelijke doelstellingen?

4. Kan de voetafdruk het kader vormen voor de formulering van nieuwe of de herformulering van

bestaande beleidsdoelstellingen (vb. inzake energiegebruik, afvalproductie, …) ? Wat zijn kritische factoren hierbij?

Onderstaand geven we de antwoorden (als standpunt) van de onderzoekers van deze studie :

3.5.1. Ecologische voetafdruk als indicator voor duurzame economische ontwikkeling in Vlaanderen ?

Het EV concept biedt door zijn unieke link naar een harde limiet (de eindige aarde, middels concept van biocapaciteit) communicatieve voordelen naar het grote publiek met betrekking tot de globale duurzaamheid van (vooral) onze eigen consumptiepatronen. Ook het meenemen van de consequenties van onze consumptiepatronen elders in de wereld (via import en export) is belangrijk omdat duurzame

ontwikkeling een internationale dimensie heeft. Het EV concept is overzichtelijk als concrete illustratie van het milieuprobleem in globale context en kan ook goed de historische trends schetsen.

Page 87: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

80

Dat is belangrijk voor sensibiliserende werking. De internationale vergelijkingen tussen landen en regio’s onderling door WWF/GFN creëren vanzelfsprekend een uitdaging om beter te gaan scoren.

De niet volledige dekking van alle milieueffecten (b.v. effecten van verzuring, vermesting, toxiciteit, deel

van broeikaseffect door focus op CO2 etc.) en ook het veelvuldig gebruik van wereldgemiddelde opbrengst- en emissiefactoren (b.v. bij “embodied footprint” van geïmporteerde en geëxporteerde producten,

landbouwopbrengsten) maken de EV score enerzijds niet representatief voor de Vlaamse (productie)situatie en anderzijds staat het ook niet toe om de EV te zien als een overall milieu-indicator, een standpunt dat gedeeld wordt op Federaal en Europees beleidsniveau tot nu toe. De Vlaamse EV

weerspiegelt vooral de (gemiddeld berekende) consequenties van het Vlaamse consumptieniveau.

De niet volledige dekking van alle milieueffecten geldt evenzeer voor de CO2 voetafdruk en Water voetafdruk, maar de watervoetafdruk zou complementair gebruikt kunnen worden. In deze studie is de watervoetafdruk niet in detail bestudeerd zoals de EV. De CO2 voetafdruk is t.o.v. de EV enerzijds vollediger (door expliciet meenemen van andere

broeikasgassen) anderzijds beperkter (doordat EV vormen van landgebruik meeneemt die niet altijd gekoppeld zijn aan CO2). Er bestaat meer wetenschappelijke consensus over de modellering van carbon

footprints dan over die van EV. Ook zijn de uitkomsten van EV gedomineerd door CO2 emitterende activiteiten, dus de overlap is redelijk groot. Carbon footprints geven dus een beperkter maar wel minder

omstreden eenvoudig beeld uitgedrukt in één enkele indicator. Binnen de EV op wereldschaal is de bijdrage van het pure CO2 emissiedeel al meer dan 50 %.

3.5.2. Gebruik voetafdruk in milieubeleidscyclus (MINA-MIRA): beleidsvoorbereiding en –bepaling, rapportage, evaluatie.

De methodiek is op diverse vlakken nog in ontwikkeling, getuige ook de onderzoeksagenda die GFN zelf

heeft beschreven (Kitzes et al., 2007). Daarnaast worden de onderliggende factoren en meegenomen invloeden regelmatig aangepast, zodat het EV concept niet geschikt is voor het opstellen en halen van

kwantitatieve doelstellingen in een regionale beleidscontext. De spelregels worden daarmee tijdens het spel regelmatig veranderd en dat tast de geloofwaardigheid en steun voor kwantitatieve doelstellingen

aan. Voor internationale vergelijkingen zijn frequente wijzigingen aan de methodiek minder storend gezien ze voor ieder land gelijk zijn. De EV kan gebruikt worden in de rapportage fase: als een additionele illustrerende indicator (zoals bv.

Wales en EEA het doen). Het drukt dan vooral de vooruitgang uit die geboekt wordt richting de koolstofarme economie en de mate van anders consumeren of “consuminderen”. Er is weliswaar beperkte

toegevoegde waarde van de EV indicator t.o.v. de bestaande indicatoren voor klimaatbeleid (CO2 bepaalt de komende jaren vooral de EV !). Er is echter wel toegevoegde waarde naar het weergeven van

ontwikkelingen op het vlak van consumptie en de verbreding van de blik buiten Vlaanderen middels meenemen van import en export Na rapportage en evaluatie kan het binnen de beleidsvoorbereiding acties voor nieuw beleid op het vlak van consumptie stimuleren. Concrete kwantitatieve beleidsdoelstellingen in termen van EV zijn daarbij niet

aangewezen, het is beter om daarvoor specifieke indicatoren te nemen, wegens het hoge aggregatieniveau van de EV en de beperkte zichtbaarheid van de individuele beleidsterreinen. Middels de ontwikkeling van

het Vlaamse input-output model met milieu-extensie en de ontwikkeling van IO modellen op wereldschaal ontstaan er ook nieuwe mogelijkheden om de invloed van eigen consumptie, import en export mee te

nemen, waarbij de Vlaamse productiesituatie nauwkeuriger en vollediger qua milieu-impacts kan worden meegenomen.

Page 88: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

81

3.5.3. Beleidsdoelstellingen :tijdsperspectief en kritische factoren

Zoals onder aangegeven kunnen er best geen kwantitatieve doelstellingen geformuleerd worden. Wat wel

zou kunnen, indien de politieke ambitie er is, is dat Vlaanderen ernaar streeft om zijn voetafdruk op lange termijn (2030/2050) naar een wereldgemiddelde score per capita (solidariteitsgedachte van duurzame

ontwikkeling) te brengen of naar de beschikbare biocapaciteit per capita (duurzaamheidsgedachte vanuit de eindige aarde).

Meest recente gepubliceerde scores (GFN/WWF, 2010) bedragen voor wereldgemiddelde EV = 2,7 gha/capita en 1,8 gha beschikbare biocapaciteit per capita34. Zoals vermeld wordt het beleidsdoel beter

niet kwantitatief geformuleerd, maar wel het principe. Een streefdoel om het zgn. “ecologisch deficit” als zijnde het verschil tussen EV en biocapaciteit in Vlaanderen naar nul te reduceren is zeker geen te rechtvaardigen beleidsdoel omdat Vlaanderen nu eenmaal een dichtbevolkt gebied is. De vergelijking van de EV met de lokale biocapaciteit benadeelt nu eenmaal stadstaten en dichtbevolkte gebieden. Die

hebben immers minder oppervlakte beschikbaar om CO2 vast te leggen.

Een kritische factor bij het opstellen van dergelijke doelstellingen is de realiteitszin ervan. De geschiedenis leert dat veel van de milieumaatregelen die efficiënties verbeteren ook leiden tot kostendalingen en

daarmee weer tot uitgaven in andere consumptiedomeinen (“rebound effect”). Maatregelen gericht op consumptieniveaus die ook gepaard gaan met kostenbesparingen voor de consument (b.v. minder

consumptie van …) zullen ofwel leiden tot (ongewenste) economische krimp (door uitgestelde consumptie) ofwel tot nieuwe bijdragen aan de ecologische voetafdruk door besteding van vrijgekomen budget. Het rebound effect verkleint de winst van deze maatregelen. Voeding en transport zijn grote consumptiedomeinen met ook een bovengemiddelde EV per Euro, dus maatregelen gericht op minder

consumptie en dus uitgaven op die domeinen hebben naar verwachting minder last van rebound effecten. Indien de vermindering van consumptie wordt bereikt door hogere prijzen middels b.v. milieuheffingen dan kan het rebound effect ook positief werken : het zal b.v. deels de consumptie verlagen van het duurder

geworden product maar ook zal de evt. nog resulterende beperking in budgettaire ruimte andere consumptieve uitgaven en hun milieubelasting verminderen.

3.5.4. Voetafdruk als kader voor bestaande beleidsdoelstellingen (vb. inzake energiegebruik, afvalproductie, …)

De EV dekt niet op directe wijze alle huidige beleidsterreinen zoals de verbetering van de milieukwaliteiten

van de diverse compartimenten (water, lucht en bodem), uitputting van grondstoffen.

De link van EV naar energie en klimaat (via CO2 ) is wel zeer direct en dominant, maar EV als indicator voegt daar niet veel aan toe, behalve dan de boodschap dat het energiegebruik nog niet duurzaam is, dat het lange termijn streefdoel nog steeds niet bereikt is en er dus meer acties nodig zijn (aanscherping/versnelling van huidig en gepland beleid, aanvullend consumptiegericht beleid).

34

De “beschikbare biocapaciteit per wereldbewoner” wordt in de literatuur ook wel “Evenredig Aarde Aandeel” (EAA)

genoemd.

Page 89: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 3 Beleidsaanbevelingen

82

De link van EV (conform NFA) naar (reductie van) afvalproductie is weinig expliciet (indirecte niet zichtbare verbanden, zoals transportemissies van afvalinzameling, energierecuperatie via afvalverbranding,….. alleen

CO2 is een expliciete zichtbare afvalstroom). Het afval (preventie) beleid zal de EV score beïnvloeden middels vermindering van de consumptie, nuttig hergebruik leidend tot lagere fossiele brandstoffen

consumptie, maar anderzijds capteert de EV niet de schadelijke emissies door afval en hun invloed op de milieukwaliteit van de compartimenten. Op termijn zullen deze schadelijke emissies wel deels zichtbaar

worden in verlaging van de biocapaciteit.

Daardoor kunnen de EV berekeningen conform NFA van weinig specifieke betekenis zijn voor het opvolgen

van het afvalbeleid. Indien men dit echter wenst, zou men meer detailgegevens van afvalinzameling en - verwerking wel kunnen inbrengen in EV berekeningen. We dienen ons daarbij wel te realiseren dat EV

vooral een CO2-gerelateerde indicator is, die bv. geen rekening houdt met toxiciteit, eindigheid van grondstoffen. De link naar materialenbeleid is net als voor afvalbeleid weinig expliciet en loopt vooral via de CO2. Lagere

productie en consumptieniveaus van materialen zullen de EV score verlagen, maar de eindigheid van de grondstoffen is bijvoorbeeld niet zichtbaar in de EV.

De link naar consumptiebeleid is wel expliciet en de EV functioneert als ruwe indicator van de

consequenties van diverse consumptieactiviteiten in de maatschappij: het integreert via de eenheid van “gha” de consumptie van fossiele brandstoffen, landbouw en voedingsproducten, en ca. 600 overige

producten (zoals staal, machines ) via de wereldgemiddelde “embodied energy approach”). De weging, die hiervoor binnen de EV methodiek wordt gemaakt is niet altijd transparant en ook niet altijd representatief voor de Vlaamse productie situatie. Om die reden is het beter om daarvoor geen kwantitatieve beleidsdoelstellingen in termen van EV te formuleren maar bijvoorbeeld het eindresultaat als illustratie van historische ontwikkelingen te laten zien en vergelijkingen met andere vergelijkbare landen te

kunnen maken.

Page 90: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 4 Literatuurlijst

83

HOOFDSTUK 4. LITERATUURLIJST

BIM & ECOLIFE VZW (2004) De Ecologisch voetafdruk van de bewoner van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest- Samenvattend rapport.

BIM & ECOLIFE VZW (2004), De Ecologisch voetafdruk van de bewoner van het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest- Technisch rapport.

DAWKINS, E., PAUL A., BARRET, J., MINX, J. & SCOTT, K. (2008) “Wales’s Ecological Footprint: Scenarios to

2020” Report to the Welsh Assembly by the Stockholm Environment Institute.

ECOLOGIC, SERI & BEST FOOT FORWARD, Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts from natural resource use), Rapport to the European Commission, DG Environment

(p. 67- 76).

FEDERAAL PLANBUREAU (2009) Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling 2009, Rapport p. 49. FELIX M. (2009) Ecological indicators, ELSEVIER.

Jia, J., Zhao, J., Deng, H. & Duan J. (Maart 2010) Ecological footprint simulation and prediction by ARIMA model. A

case study in Henan Province of China, Ecological Indicators, Volume 10, Uitgave2, Paginas 538-544

Kitzes, J., & Wackernagel, M. (2009) Answers to common questions in Ecological Footprint accounting. Ecological

Indicators, Volume 9, Uitgave4, Paginas 812-817POSTMA, A.P. (2000) EV- Betekenis en bruikbaarheid, Rapport voor het Rijksuniversiteit Groningen, p. 20.

Siche, R., Agostinho, F., Ortega, E. (Maart 2010) Energy Net Primary Production (ENPP) as basis for calculation of

Ecological Footprint, Ecological Indicators, Volume 10, Uitgave2, Maart 2010, Paginas 475-483

Stiglitz, J., Sen, A., & Fitoussi, JP. (2009). Report by the Commission on the Measurement of Economic

Performance and Social Progress

VAN DEN BERGH, C.J.M., & VERBRUGGEN, H. (1998) Spatial sustainability, trade and indicators: an

evaluation of the “Ecological Footprint”, Rapport, Amsterdam.

VINK, B. (2008) Balansgeld - Een vitale economie binnen economische grenzen, Manuscript. WWF en ECOLIFE (2008) Ecologisch Voetafdruk België en Frankrijk 2008 (Bijlage bij het Living Planet Report

2008), Brussel

Kitzes, J., A. Galli, S.M. Rizk, A. Reed and M. Wackernagel, 2008, Guidebook to the national footprints

accounts 2008 (summary calculation methodology), Global Footprint Network

Page 91: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 4 Literatuurlijst

84

WWF, SEI, (2009), A research agenda for improving national Ecological Footprint accounts, Ecological Economics 68.

Het rapport “De ecologische voetafdruk van België” van het Federaal Planbureau (Lies Janssen)

Dige, G. 2006. Europe and the global environment. How the planet and the world’s largest economy

interact. European Environment Agency (EEA) in co-operation with Global Footprint Network (GFN), Stockholm Environment Institute (SEI) and New Economics Foundation (NEF). Unpublished draft, Augustus 2006.

Giljum, S. M. Hammer, A. Stocker, M. Lackner, A. Best, D. Blobel, W. Ingwersen, S.Naumann, A. Neubauer,

C. Simmons, K. Lewis and S. Shmelev. 2007. Scientific assessment and evaluation of the indicator “Ecological Footprint“. Final report, Project Z 6 – FKZ: 363 01 135, commissioned by the German Federal Environmental Agency (UBA). Sustainable Europe Research Institute (SERI) / Ecologic / Best Foot Forward. Vienna, 24.1.2007.

Lenzen, M., J. Murray, F. Sack and T. Wiedmann. 2006b. Shared producer and consumer responsibility –

theory and practice. ISA Research Paper. No. 01-06. University of Sydney.

Wackernagel, M. and W.E. Rees. 1996. Our Ecological Footprint: Reducing Human Impact on the Earth. New Society Publishers, Gabriola Island, British Columbia, Canada.

Lenzen, M., J. Murray, F. Sack and T. Wiedmann. 2006b. Shared producer and consumer responsibility – theory and practice. ISA Research Paper. No. 01-06. University of Sydney. Wackernagel, M. and W.E. Rees. 1996. Our Ecological Footprint: Reducing Human Impact on the Earth.

New Society Publishers, Gabriola Island, British Columbia, Canada.

Wackernagel, M., C. Monfreda, D. Moran, P. Wermer, S. Goldfinger, D. Deumling and M.Murray. 2005. National Footprint and Biocapacity Accounts 2005: The underlying calculation method.

http://www.footprintnetwork.org/download.php?id=5 Kitzes, J., A. Galli, M. Bagliani, J. Barrett, G. Dige, S. Ede, K. Erb, S. Giljum, H. Haberl, C.Hails, S. Jungwirth, M. Lenzen, K. Lewis, J. Loh, N. Marchettini, H. Messinger, K.Milne, R. Moles, C. Monfreda, D. Moran, K.

Nakano, A. Pyhälä, W. Rees, C.Simmons, M. Wackernagel, Y. Wada, C. Walsh and T. Wiedmann 2007. A Research Agenda for Improving National Ecological Footprint Accounts. Paper Presented at the

International Ecological Footprint Conference – Stepping up the Pace: New Developments in Ecological Footprint Methodology, Policy & Practice, 8-10 Mei, Cardiff, Wales, United Kingdom, 2007.

Kitzes, J., A. Galli, M. Wackernagel, S. Goldfinger, S. Bastianoni. 2007. A "Constant Global Hectare" Method

for Representing Ecological Footprint Time Trends. Paper submitted to the International Ecological Footprint Conference - Stepping up the Pace: New Developments in Ecological Footprint Methodology, Policy & Practice, 8-10 Mei, Cardiff, 2007. Kitzes, J., A. Galli, M. Wackernagel, S. Goldfinger, S. Bastianoni. 2007. A "Constant Global Hectare" Method

for Representing Ecological Footprint Time Trends. Paper submitted to the International Ecological Footprint Conference - Stepping up the Pace: New Developments in Ecological Footprint Methodology,

Policy & Practice, 8-10 Mei, Cardiff, 2007.

Schaefer, F., U. Luksch, N. Steinbach, J. Cabeça and J. Hanauer. 2006. Ecological Footprint and Biocapacity: The world’s ability to regenerate resources and absorb waste in a limited time period. Eurostat.

Page 92: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 4 Literatuurlijst

85

Luck, M.A., G.D. Jenerette, J. Wu and N.B. Grimm. The Urban Funny Model and the Spatially Heterogeneous

Ecological Footprint. Ecosystems 4, 782-796.

Breurs S. & Verbeeck B., 2010. De berekening van de ecologische voetafdruk van Vlaanderen, Ecolife.

Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA. MIRA rapport MIRA/2010/1

Dawkins, E., Paul, A., Barret, J., Minx, J. and Scott, K. (2008) “Wales’s Ecological Footprint: Scenarios to

2020” Report to the Welsh Assembly by the Stockholm Environment Institute.

Dolceta (2010) website : http://www.dolceta.eu/belgie/Mod8/spip.php?rubrique47

EC, 2009. COM(2009) 433 definitief. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Het BBP en verder. Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld EC, 2010. Update of SEBI 2010 Biodiversity Indicators, Commission staff working document , SEC (2010)

1165 final.

EEA, 2007. Halting the loss of biodiversity by 2010: Proposal for a first set of indicators to monitor progress in Europe. EEA Technical report No 11/2007.

EEA, 2010. The European environment — state and outlook 2010: synthesis. European Environment

Agency, Copenhagen Federaal Planbureau (2009). Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling 2009, Rapport p. 49. GFN 2008 (1). Guidebook to the National Footprint Accounts

GFN 2008 (2). Calculation methodology for the National Footprint Accounts, 2008 edition.

GFN, 2009. Ecological footprint atlas 2009.

GFN, 2010. Tracking the Ecological trends Shaping the Future of the Mediterranean Region. GFN/WWF, 2010, Living planet report 2010

Hild P., Schmitt B., Decoville A., Mey M., Welfring J., 2010. The Ecological Foortprint of Luxembourg:

Technical Report (Version 4.0- extended Scoping Study Report), CRTE.

Janssen, L., 2008. De ecologische voetafdruk van België (2008), ADSEI, FOD Economie.

Kitzes, J., A. Galli, M. Bagliani, J. Barrett, G. Dige, S. Ede, K. Erb, S. Giljum, H. Haberl, C.Hails, S. Jungwirth, M. Lenzen, K. Lewis, J. Loh, N. Marchettini, H. Messinger, K.Milne, R. Moles, C. Monfreda, D. Moran, K. Nakano, A. Pyhälä, W. Rees, C.Simmons, M. Wackernagel, Y. Wada, C. Walsh and T. Wiedmann, 2007. A Research Agenda for Improving National Ecological Footprint Accounts. Paper Presented at the International Ecological Footprint Conference – Stepping up the Pace: New Developments in Ecological

Footprint Methodology, Policy & Practice, 8-10 Mei, Cardiff, Wales, United Kingdom, 2007.

Van Dam, T., 2010. Veggie voor één dag, de voedselecologische voetafdruk van eiwitbronnen varkensvlees en soja. Bachelorproef voor het behalen van het diploma bachelor agro- en biotechnologie, academiejaar

2009-2010.

Page 93: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 4 Literatuurlijst

86

Van der Linden A., Vercalsteren A., en Dils E., (2010) Berekening van de ecologische voetafdruk van consumptieactiviteiten in Vlaanderen met behulp van het Vlaams input-output model. MIRA,

MIRA/2010/08, VITO. Van Steertegem M. (eindred.), 2009. Milieuverkenning 2030. Milieurapport Vlaanderen, VMM.

VROMraad 1999, Advies 016 : Mondiale duurzaamheid en de ecologische voetafdruk

Wiedmann, T., Minx, J., Barrett, J., Wackernagel, M., 2006. Allocating ecological footprints to final

consumption categories with input-output analysis. Ecological economies 56 (2006) 28-48.

Fre Maes, Johan Brouwers, MIRA-team, VMM, Milieuverkenning 2030 p190. INTERNETBRONNEN:

• ECOLIFE VZW NIEUWSBRIEF: http://www.ecolife.be/nieuwsbrief/2009-2/NB_2009_2.htm

• EUROPEAN ENVIRONMENT AGENCY: http://www.eea.europa.eu/themes/waste

• EUROPEAN TOPIC CENTRE ON SUSTAINABLE CONSUMPTION AND PRODUCTION:

http://waste.eionet.europa.eu/

• EUROSTAT : http://ec.europa.eu/eurostat

• JEAN CADRAY Blog: http://alternatives-economiques.fr/blogs/gadrey/2009/04/03/pour-

l%e2%80%99empreinte-ecologique/#more-68

• www.globalfootprintnetwork.org

• http://www.statswales.wales.gov.uk/TableViewer/document.aspx?ReportId=10413

• http://www.isa.org.usyd.edu.au/publications/documents/Ecological_Footprint_Issues_and_Trends.p

df

Page 94: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

87

HOOFDSTUK 5. BIJLAGEN

Page 95: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

88

BIJLAGE 1- KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: “WWF, LIVING THE PLANET REPORT 2009 +

BELGIUM AND FRANCE ECOLOGICAL FOOTPRINT REPORT”

publicatie

Titel “WWF, Living the Planet report 2009 + Belgium and France Ecological Footprint Report”

auteurs WWF, Global Footprint Network, Zoological Society of London, Twente Water Centre

instituut/bedrijf

De Bijlage bij het Living Planet Report 2008 werd geschreven met de samenwerking van het WWF,de GLOBAL FOOTPRINT NETWORK en de ZOOLOGICAL SOCIETY OF LONDON.

sponsor WWF, Ecolife

publicatie jaar

2009

aantal blz. 44

Korte beschrijving inhoud

Het eerste hoofdstuk van de studie bevat een vergelijking van de Ecologische Voetafdruk tussen verschillende Europese landen en ook door de tijd heen. Deze voetafdruk wordt vervolgens vergeleken met de biocapaciteit van het land waar hij berekend werd. De studie van het WWF bestudeert hierna het verband tussen de ecologische voetafdruk en de voornaamste economische indicator, met name het BBP. Uiteindelijk gaat men de voetafdruk van bepaalde geografische begrenzingen en nauwkeurig gekozen sectoren bestuderen. Dit wordt dan gevolgd met het laatste hoofdstuk dat een kritische benadering van de indicator door de tijd heen geeft en ons vertelt wat er nog moet gebeuren om deze gebruiksvriendelijk te maken. De studie bestaat voornamelijk uit grafische vergelijkingen van de EV. De evaluatiemethode is opgericht door het GLOBAL FOOTPRINT NETWORK, dat ook verantwoordelijk is voor de berekeningsmethode van de ecologische voetafdruk.

onderwerp

regio/land Belgie en Frankrijk

jaar mbt data

2009

Doel Het doel van dit rapport is het sensibiliseren van de Europese bevolking voor onduurzaam gebruik van onze natuurlijke bronnen. Hiermee bestudeert het de EV als duurzaamheidsindicator.

conclusies

Als conclusie van dit rapport kan men zeggen dat de ecologische voetafdruk van de westerse landen veel hoger ligt dan hun biocapaciteit. Maar de westerse levenswijze kan niet veralgemeend worden over de hele wereld. De ecologische voetafdruk als indicator wordt kort geanalyseerd en hieruit blijkt dat hij nog niet perfect is, ook al geeft hij een goed algemeen overzicht. Zo houdt hij geen rekening met vb. de impact van toxiciteit. Er wordt gesuggereerd dat de nationale instituten voor statistiek de indicator moeten verbeteren zodat hij kan gebruikt worden als indicator voor een nationaal beleid. Een indicator als de EV kan even goed gebruikt worden als de algemene economische indicator, het BBP. Maar de EV heeft nood aan vernieuwing. Europa is momenteel op zoek naar nieuwe indicatoren die verder gaan dan het BBP. Barosso heeft in een conferentie in 2007 gesproken over de ontwikkeling van zo’n indicator om het beleid te verbeteren.

Page 96: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

89

BIJLAGE 2- KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: “FELIX MÜLLER, ECOLOGICAL INDICATORS”, JULI

2009

De navolgende naslagwerken over ecologische indicatoren van Felix Müller worden geanalyseerd.

• Emergy Net Primary Production (ENPP) as basis for calculation of Ecological Footprint, Ecological

Indicators, Volume 10, Uitgave 2, Maart 2010, Paginas 475-483, Raul Siche, Feni Agostinho,

Enrique Ortega

• Ecological footprint simulation and prediction by ARIMA model—A case study in Henan Province

of China, Ecological Indicators, Volume 10, Uitgave 2, Maart 2010, Paginas 538-544, Jun-song Jia,

Jing-zhu Zhao, Hong-bing Deng, Jing Duan

• Answers to common questions in Ecological Footprint accounting

Ecological Indicators, Volume 9, Uitgave 4, Juli 2009, Paginas 812-817, Justin Kitzes, Mathis

Wackernagel

Publicatie

Titel Answers to common questions in Ecological Footprint accounting

auteurs Justin Kitzes, Mathis Wackernagel

instituut/bedrijf Ecological Indicators, Volume 9, Uitgave 4, Juli 2009, Paginas 812-817

Sponsor

tijdschrift/boek Ecological Indicators, Volume 9, Uitgave 4, Juli 2009, Paginas 812-817

publicatie jaar

aantal blz. 5

Korte beschrijving inhoud

De voortdurende discontinue heen-en-weer dialoog over het begrip van de EV heeft al veel verwarring doen ontstaan bij zowel het gewone publiek als de praktijkmensen in het veld. De afgelopen jaren werden slechts enkele pogingen ondernomen om systematisch de fundamenten van de EV-boekhoudprincipes in een kader te gieten dat begrijpbaar is voor het grote publiek. Dit artikel beoogt deze discussies omtrent een EV-boekhoudkundige methode te verhelderen door het verstrekken van beknopte antwoorden op 16 veelgestelde vragen.

Onderwerp

regio/land

jaar mbt data 2008

Doel Dit artikel dient ter verduidelijking van de discussie rond de EV-boekhoudkundige methode door het verstrekken van beknopte antwoorden op 16 veelgestelde vragen.

Conclusies

In een snel groeiende onderzoeksveld zoals de EV-analyse, is het onvermijdelijk dat veel verwarring over de grondbeginselen van definities ontstaat. Met de toenemende duidelijkheid, zal toekomstig onderzoek sneller nuttige en omvangrijke boekhoudkundige bronnen kunnen produceren welke dan kunnen dienen ter ondersteuning van de besluitvorming.

Publicatie

Titel Ecological footprint simulation and prediction by ARIMA model— A case study in Henan Province of China

auteurs Jun-song Jia, Jing-zhu Zhao, Hong-bing Deng, Jing Dua

instituut/bedrijf Ecological Indicators, Volume 10, Uitgave 2, Maart 2010, Paginas 538-544

Page 97: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

90

sponsor

tijdschrift/boek/ proceedings Ecological Indicators, Volume 10, Uitgave 2, Maart 2010, Paginas 538-544

publicatie jaar 2009

aantal blz. 4

Korte beschrijving inhoud

De EV, als een van de indicatoren voor duurzame ontwikkeling, kreeg reeds veel aandacht, maar werd meestal gebruikt als een statische indicator. Een zeldzame keer wordt aandacht besteed aan een nauwkeurige kwantitatieve analyse in het licht van ontwikkeling. Zo werd het ARIMA-model geïntroduceerd om de prognosecapaciteit van de EV-indicator te verbeteren. Met de Henan provincie van China als studiegebied, werden de EV en de ecologische draagkracht (EG) van 1949 tot 2006 voor het eerst berekend. Op basis van de berekende resultaten, werden de simulatie van het ARIMA-model en de montage en voorspelling van de resultaten toegelicht in detail. De definitieve resultaten hebben aangetoond dat het ARIMA-model op effectieve wijze kan worden toegepast voor de simulatie en de voorspelling van de EV. Deze voorspelde EV kan dan een hulp zijn voor de beleidsmakers om een pakket maatregelen voor te stellen met een beter regionaal ecologisch evenwicht met het oog op een duurzame toekomst.

Onderwerp

regio/land Henan (Chinese provincie)

jaar mbt data 2009

Doel

De EV geeft het antwoord op een specifieke onderzoeksvraag: hoeveel van het biologisch regeneratieve vermogen van de planeet wordt binnen een bepaalde tijdspanne aangesproken door een bepaalde menselijke activiteit; dit kan het verbruik van hulpbronnen, de productie van goederen of de levering van een dienst zijn. De EV is een statische indicator wat betekent dat hij een andere specifieke vraag niet kan beantwoorden: hoe nauwkeurig kan de EV-berekening van het verleden een indicator zijn voor de ontwikkeling van de EV in de toekomst voor een bepaalde plaats en een bepaalde tijdspanne (Yue et al.., 2006) en hoe biedt de huidige berekening een redelijke basis voor beleidsaanbevelingen voor regionale duurzame ontwikkeling in de toekomst. Deze studie tracht deze specifieke vraag te beantwoorden door het zoeken, selecteren, vergelijken en testen van een aantal tijdssimulaties en de voorspellingsmethoden.

conclusies

Het ARIMA model kan effectief worden gebruikt in de simulatie en voorspelling van de EV. Hoewel de voorspelde EF fouten vertoonde die het gevolg waren van een aantal mogelijke oorzaken, zou deze nog steeds gebruikt kunnen worden als referentie voor de beleidsmakers om een pakket maatregelen voor te stellen met een beter regionaal ecologisch evenwicht met het oog op een duurzame toekomst..

Page 98: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

91

publicatie

Titel Emergy Net Primary Production (ENPP) as basis for calculation of Ecological Footprint

Auteurs Raul Siche, Feni Agostinho, Enrique Ortega

instituut/bedrijf Ecological Indicators, Volume 10, Uitgave 2, Maart 2010, Paginas 475-483

Sponsor

tijdschrift/boek/ Ecological Indicators, Volume 10, Uitgave 2, Maart 2010, PaginasPaginas 475-483

publicatie jaar 2009

aantal blz. 5 blz

Korte beschrijving inhoud

De EF berekent de biocapaciteit van de beschikbaarheid in bioproductief landoppervlak en de voetafdruk van het verbruik van het geëvalueerde systeem, beide in globale hectares. Details van de berekeningen staan in Monfreda et al. (2004). Zoals bij het merendeel van de bestaande methodes voor de evaluatie van de duurzaamheid van systemen en processen, werd ook de EV-GAEZ-methode (zo genoemd omdat de methode gebruik maakt van het globale model van de agro-ecologische zones van de FAO) uitvoerig bekritiseerd.

onderwerp

regio/land case studied : Peru

jaar mbt data 2005- 2006

Doel Het analyseren van de verschillende ecologische indicatoren met hun sterktes en zwakheden.

Conclusies

Kritiek op de EV: - De EV-methode bekijkt koolstofemissie in omvang van bosgebied nodig om CO2 te absorberen, maar sommige koolstofemissie gebeurt ook in landbouwgebied en gebieden met grasland, oceanen, e.d. (Venetoulis en Talberth, 2008). Hoewel de absorptie in deze gebieden veel beperkter is, dient ze ook te worden verantwoord. Niet-productieve gebieden of gebieden met een lage productiviteit (bergen, woestijnen, toendra's, en gebieden met ijs bedekt) worden niet opgenomen in de EV-GAEZ methode (Venetoulis en Talberth, 2008), maar ze produceren dienstverlening op milieugebied die moet meegerekend worden in de hoeveelheid beschikbare biocapaciteit. Niettemin maakt de EV-GAEZ methode voorzichtige schattingen wanneer er niet voldoende gegevens beschikbaar zijn. - De EV-GAEZ methode telt iedere oppervlakte slechts eenmaal, hoewel hetzelfde gebied twee of meer ecologische diensten kan leveren. Enkel bosgebieden worden twee keer geteld: één keer als bioproductief gebied van bosproducten en één keer als beschikbare oppervlakte voor de absorptie van CO2-uitstoot (Monfreda et al., 2004). Maar zelfs dan leveren de bossen ook andere ecologische diensten die niet worden verantwoord, zoals het onderhoud van de hydrologische cyclus, bodemvorming en bodeminstandhouding, en de filtering van vaste, vloeibare en gasvormige verontreinigingen en andere.

Page 99: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

92

BIJLAGE 3- KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: PROFESSOR JOSEPH E. STIGLITZ, CHAIR, COLUMBIA UNIVERSITY, PROFESSOR AMARTYA SEN, CHAIR ADVISER, HARVARD UNIVERSITY, PROFESSOR JEAN-PAUL FITOUSSI, COORDINATOR OF THE COMMISSION, IEP, COMMISSION ON THE

MEASUREMENT OF ECONOMIC PERFORMANCE AND SOCIAL PROGRESS (JUNI2, 2009)

publicatie

Titel Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress

Auteurs Professor Joseph E. STIGLITZ, Chair, Columbia University Professor Amartya SEN, Chair Adviser, Harvard University Professor Jean-Paul FITOUSSI, Coordinator of the Commission, IEP

instituut/bedrijf INSEE

Sponsor

In februari 2008 heeft de president van de Franse Republiek, Nicolas Sarkozy, ontevreden over de huidige stand van de statistische informatie over de economie en de samenleving, gevraagd aan Joseph Stiglitz (voorzitter van de Commissie), Amartya Sen (adviseur) en Jean Paul Fitoussi (coördinator) een speciale Commissie op te richten, welke nadien de naam kreeg: “The Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress” (CMEPSP). De Commissie gaat na wat de grenzen zijn van het BBP als indicator van economische prestaties en sociale vooruitgang, met inbegrip van de problemen van de meting ervan. Ze gaat na welke aanvullende informatie er nodig is voor de ontwikkeling van meer relevante indicatoren betreffende de sociale vooruitgang; ze onderzoekt de haalbaarheid van alternatieve methodes en bespreekt hoe men de statistische informatie op een passende manier kan presenteren.

tijdschrift/boek

publicatie jaar 2009

aantal blz. 92 (78 tot 81 beschreven)

Korte beschrijving inhoud

Dit rapport is een concrete beschrijving van indicatoren zoals bijvoorbeeld het BBP en de EV. Zo bekijken ze de mogelijkheden en de grenzen van deze indicatoren.

onderwerp

regio/land Frankrijk

jaar mbt data 2009

Doel Conclusies

In de beschrijving van de EV in dit rapport zegt men dat het niet goed is om de Voetafdruk te gebruiken voor vergelijkingen tussen de landen, maar wel voor vergelijkingen op een grotere schaal (met andere woorden, op wereldschaal). De uiteindelijke conclusie is dat het berekenen van duurzaamheid met de hulp van een enkele indicator buiten bereik is van de huidige berekeningsmethoden. Maar de bedoeling is om het te doen met een minimum aantal van indicatoren, gespecialiseerd in duurzaamheid, die elk één aspect van duurzaamheid berekenen.

Page 100: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

93

BIJLAGE 4- KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: FEDERAAL PLANBUREAU: INDICATOREN, DOELSTELLINGEN EN VISIES VAN DUURZAME ONTWIKKELING

publicatie

Titel Indicatoren, doelstellingen en visies van duurzame ontwikkeling

auteurs Task Force Duurzame Ontwikkeling

instituut/bedrijf Federaal Planbureau

sponsor België

tijdschrift/boek

publicatie jaar sep/09

aantal blz. 224, totale rapport

Korte beschrijving inhoud

Dit rapport wil laten zien hoe de vooruitgang van de samenleving op het vlak van duurzame ontwikkeling gemeten kan worden en hoe de ontwikkelingen in de tijd van een brede set aan duurzaamheidsindicatoren zijn. De ecologische voetafdruk is één van de indicatoren die op zijn mogelijkheden en beperkingen is bestudeerd.

Onderwerp

regio/land België

jaar mbt data 2008 is geciteerd als laatste

Doel Voortgang illustreren op het vlak van duurzame ontwikkeling en beleidsmakers wijzen op de mogelijkheden en beperkingen van mogelijke nieuwe indicatoren "beyond gdp"

herkomst data voor geciteerde EV scores van 2008 vnl FAO

Conclusies

Hoewel EV relaties heeft met twee belangrijke overkoepelende internationale doelstellingen mbt duurzame ontwikkeling (zoals het wijzigen van niet duurzame consumptie en productiepatronen en de bescherming en het beheer van natuurlijke hulpbronnen) is de geschiktheid van EV voor de besluitvorming nog onvoldoende gevalideerd, onder andere omdat niet alle vormen van vervuiling noch biodiversiteit worden meegenomen en het opleggen van een eventuele reductiedoelstelling zou kunnen leiden tot ongewenste optimalisaties (promotie van intensieve landbouw boven organische landbouw, promotie van monoculturen van bossen boven natuurlijke bossen) met verlies aan biodiversiteit als gevolg.

Page 101: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

94

BIJLAGE 5- KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: WALES’ ECOLOGICAL FOOTPRINT - SCENARIOS

TO 2020

Publicatie

Titel Wales’ Ecological Footprint - Scenarios to 2020

Auteurs E. Dawkins, A. Paul, J. Barrett, J. Minx and K. Scott

instituut/bedrijf Stockholm Environment Institute (SEI); SEI is een onafhankelijk, internationaal onderzoeksinstituut gespecialiseerd in duurzame ontwikkeling

Sponsor Dit is een rapport opgesteld voor de “Welsh assembly Government”

tijdschrift/boek

publicatie jaar 2008

aantal blz. 79

Korte beschrijving inhoud

In dit rapport vergelijkt men de ecologische voetafdruk met gegevens uit het verleden en met de mogelijkheden voor de toekomst. Wales is een van de weinige regio’s die zo'n breed paneel van indicatoren bezit.

Onderwerp

regio/land Wales- UK

jaar mbt data 2003

Doel

Het doel van dit rapport is de algemene vergelijking van de Ecologische Voetafdruk van Wales door de jaren heen. Wales is een van de enige landen dat over ecologische gegevens beschikt sinds de jaren ’90. Het bestudeert ook de voetafdruk van de verschillende economische sectoren in Wales. Het doel is enkele plannen voor te leggen om de groei in EV in Wales te stagneren op korte termijn en op lange termijn te reduceren.

herkomst data

Men is uitgegaan van de drie sectoren die de grootste invloed hebben op de EV van Wales, de huisvestingssector, de transportsector en de voedingssector. Van deze sectoren heeft men een analyse gemaakt en mogelijke scenario’s opgesteld mbt de invloed van deze sectoren op lange termijn op de EV.

conclusies

Wales is in de goede richting aan het werken om zijn EV op LT te kunnen laten dalen tegen 2020. Toch moet met enkele vereisten rekening gehouden worden om effectief te slagen in de doelstelling: - Volledige medewerking van de nationale en regionale politiek - Ondersteuning van de ‘Welsh supply chain business’ - Infrastructuurwijzigingen - Medewerking van de inwoners van Wales. Zij dienen te beseffen dat ze hun gedrag moeten aanpassen om de EV te laten dalen. Zwakheden mbt de EV komende uit het rapport :”Wales’ ecological footprint – scenarios to 2020” • In het rapport heeft men het over een “ideal account system” dat de EV zou berekenen in een vereenvoudigde economie en een grensvrij systeem. In deze mate kan men enkel wereldwijd de EV berekenen omdat deze laatste parameters bevat die alleen maar op wereldschaal te berekenen zijn. “Elk product dat op de markt komt, is een deel van een wereldwijde productieketen die we “economie” noemen.” • Als tweede negatief aspect van de EV vermeldt men de voortdurende evolutie van de berekeningsmethode. Men spreekt weliswaar over vergelijkingen door de jaren heen maar men kan er dus niet van uitgaan dat de EV van 1990 op dezelfde basis berekend werd als die van 2003.

Page 102: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

95

BIJLAGE 6- KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: DG ENV STUDY : POTENTIAL OF THE

ECOLOGICAL FOOTPRINT FOR MONITORING ENVIRONMENTAL IMPACTS FROM NATURAL RESOURCE USE, MEI 2008

Publicatie

Titel DG ENV Study : Potential of the Ecological Footprint for monitoring environmental impacts from natural resource use, Mei 2008

auteurs Aaron Best, Daniel Blobel, Sandra Cavalieri, Stefan Giljum, Mark Hammer, Stephan Lutter, Craig Simmons, Kevin Lewis, Cathy Maguire

instituut/bedrijf

• Ecologic (Aaron Best, Daniel Blobel, Sandra Cavalieri) • SERI Sustainable Europe Research institute (Stefan Giljum, Mark Hammer, Stephan Lutter) • Best food forward (Craig Simmons, Kevin Lewis) • EnviroCentre (Cathy Maguire)

sponsor European Commission, DG Environment

tijdschrift/boek/

publicatie jaar 2008

aantal blz. 304

Korte beschrijving inhoud

De studie kadert binnen de EU Thematische strategie voor duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en evalueert een aantal geaggregeerde milieu indicatoren om daarmee te kunnen bepalen of er sprake is van ontkoppeling. In het ideale geval zou dit er één zijn net als GDP. EV wordt erkend als uniek in verband met zijn link naar draagkracht van de aarde, Datakwaliteit, methodologie en aannames van de EV vereisen nog wel meer inspanningen. Daarnaast raden de onderzoekers aan om EV te complementeren met andere indicatoren.

Onderwerp

regio/land Europa

jaar mbt data 2007

Doel

Het voornaamste doel van deze studie is het begeleiden van de ontwikkelingsindicatoren zoals gevraagd in de “EU’s Themathic Strategy on the Sustainable Use of Natural Resources (meestal afgekort als “Resource Strategy”). Men heeft het hier in het bijzonder over “resource-specific” Indicatoren om de milieugevolgen van het intensief gebruik van onze voorraad van natuurlijke stoffen in te schatten. De studie zou een beeld moeten geven om verder te werken aan deze indicatoren (door de “Data Centre on Resources hosted by Eurostat” , in samenwerking met het Joint Research Centre (JRC) en in het bijzonder het European Platform on Life Cycle Assessment , en de European Enviroment Agency (EEA) en het Topic Centre on Sustainable Consumption and Production) Deze studie is een evaluatie van de ecologische voetafdruk indicator, en bevat de specifieke (voor EU beleid) voordelen en de tekorten van de EV. De studie toont ook hoe de EV het best gecombineerd kan worden met het andere middelen om de EU doeleinden te bereiken. De evaluatie bevat 3 belangrijke luiken: 1. Een evaluatie van de potentiële ecologische voetafdruk als een geaggregeerde indicator om “resource specific impacts” te meten zoals gezegd in de “Resource Strategy” 2. Een evaluatie van hoe andere indicators de EV kunnen vervolledigen om aan de eisen van het beleid van de EU te voldoen (vb door de ontwikkeling van een panel van geaggregeerde indicatoren dat toezicht kan houden op de milieu-impacten van het gebruik van natuurlijke bronnen. 3. Identificatie van essentiële verbeteringen op korte termijn die nodig zijn voor de ecologische voetafdruk in het panel van indicatoren (voor de volgende 5 jaar)

Page 103: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

96

Conclusies

Belangrijkste bevindingen: ecologische voetafdruk (enkel “National Footprint Accounts”) De Ecologische Voetafdruk zou een effectieve indicator kunnen zijn om vooruitgang te evalueren en te communiceren van de “EU resource Strategy”aan de beleidsmakers van EU. Nationale data kunnen geënt worden op EU-schaal en gebruikt worden om essentiële “issues” te begrijpen. Zo kan op lange termijn bekeken worden hoe het gebruik van bronnen zich verhoudt tot de capaciteit. De EU zou dit onderzoek nu kunnen te baat nemen als”window opportunity” door deel te nemen aan de inspanningen om de indicator betrouwbaar en robuuster te maken, door een onafhankelijke herziening door een derde partij, verbetering van de methode, en de ontwikkeling van een collectieve database van het bronnenverbruik, en door bevordering van de inspanning die gedaan wordt voor een European Reference Life Cycle Data System. Belangrijke aanvullende beoordelingen betreffende de ecologische voetafdruk zijn: • De ecologische voetafdruk is een nuttige indicator om de vooruitgang van EU Resource Strategy Beleid te meten en onderscheidt zich tussen de bestudeerde indicatoren omdat hij het verbruik en het draagvermogen van de aarde kan vergelijken. • De ecologische voetafdruk is een intuïtief aantrekkelijke indicator (gemakkelijk communiceerbaar en verstaanbaar met een sterke communicatieve boodschap). De indicator is zeer effectief, betekenisvol en robuust op geaggregeerde niveaus (nationaal maar ook erboven). • Voor verdere verbetering in de kwaliteit van de gegevens zijn methodes en veronderstellingen nodig. Hier blijft er een tekort aan transparantie betreffende bepaalde aspecten. • Er is een sterk netwerk van stakeholders ontstaan rond de indicator en er bestaan mogelijkheden voor de publieke sector om de methode te ontwikkelen en te verfijnen • Deze studie identificeert een programma voor onderzoek op kort/middellange termijn voor de ecologische voetafdruk (National Footprint Accounts methode).

Page 104: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

97

BIJLAGE 7- KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: DE ECOLOGISCHE VOETAFDRUK VAN DE

BEWONERS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST, TECHNISCH RAPPORT 2004.

Publicatie

Titel De Ecologische voetafdruk van de bewoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Technisch rapport 2004.

Auteurs

Het studie- en schrijfwerk is uitgevoerd door Robrecht Cardyn. De eindredactie gebeurde door Steven Vromman. Tijdens het onderzoek konden we beroep doen op de deskundige ondersteuning van het BIM team: Juliette de Villers (BIM), Marianne Squilbin (BIM), Thierry Vanschoenwinkel (BIM), Joelle Van Bambeke (BIM) en Marie Christine Berrewaerts (BIM).

instituut/bedrijf Ecolife vzw

Sponsor Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM).

tijdschrift/boek/procee-dings

BIM & ECOLIFE VZW, De Ecologisch voetafdruk van de bewoner van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest- Technisch rapport p.76, 2004.

publicatie jaar 2004

aantal blz. 78

Korte beschrijving inhoud

Het rapport bevat de technische toelichting van de voetafdrukberekening: algemene methodiek en concrete methodiek voor de digitale “voetafdrukcalculator” voor het Brusselse Gewest.

Onderwerp

regio/land Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

jaar mbt data 1999 & 2001

Doel

Dit rapport maakt deel uit van een ruimer Voetafdrukproject van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het rapport bevat de technische toelichting van de voetafdrukberekening: algemene methodiek en concrete methodiek voor de digitale “voetafdrukcalculator” voor het Brusselse Gewest. Basis is de “Regionale Voetafdrukcalculator”; een Excel programma waarmee de Ecologische Voetafdruk van een “gemiddelde inwoner” van het Brussels gewest werd berekend, in vergelijking met de Belgische. Daarnaast laat deze calculator toe de voetafdruk jaarlijks te herberekenen, en zo de evolutie ervan te volgen (onder voorbehoud van de beschikbaarheid van bijgewerkte gegevens). Bovendien is het mogelijk om “scenario’s” te simuleren om de voetafdrukimpact op de Ecologische Voetafdruk van deze of gene maatschappelijke evolutie te onderzoeken. Voor een vlot inzicht en overzicht in het concept van de ecologische voetafdruk en de Brusselse “score” is eerder het samenvattend rapport aangewezen. Het technische rapport moet toestaan om het Voetafdruk-concept in al haar facetten (sterktes en zwaktes, mogelijkheden en beperkingen) te begrijpen én van de calculator oordeelkundig te kunnen gebruiken. Naar nood en smaak kan men kiezen bepaalde hoofdstukken volledig te doorworstelen, of over te slaan.

Page 105: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

98

Conclusies

Rekening houdende met specifieke sterktes en zwaktes van het voetafdrukmodel en de calculators, denken BIM en ECOLIFE dat de voetafdruk best gebruikt wordt als instrument naar het publiek toe. Dit omdat de voetafdruk bij uitstek geschikt is om vanuit zijn metaforische kracht -het beeld van de voetafdruk & de eindige aarde- de consument te doen “aanvoelen” dat hij/zij een eigen (meetbare) verantwoordelijkheid draagt voor zijn/haar milieu-impact, én dat hij/zij daar ook actief (en meetbaar!) kan op ingrijpen. Zo kan de voetafdruk een instrument zijn in publieksgerichte campagnes die aanzetten tot persoonlijke gedragsverandering. En zo kan de politiek het voetafdrukmodel ook gebruiken om haar milieubeleid te vertalen, te communiceren naar het publiek toe. Het eigenlijke milieubeleid mag niet (enkel) gestoeld zijn op voetafdrukberekeningen, maar moet daartoe nog andere concreet relevantere meetinstrumenten gebruiken. Om zo bijvoorbeeld wél gegrond de keuze te kunnen maken tussen benzine en diesel, auto en openbaar vervoer, wegwerp- en wasbare luiers, enzovoort. De regionale calculator kan daarbij goed gebruikt worden om bepaalde beleidskeuzes via simulaties van de effecten daarvan, te communiceren naar het publiek. Maar daarvoor moet dus wel grondig gecheckt worden of het resultaat niet vertekend is door de in dit rapport vermelde beperkingen.

Page 106: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

99

BIJLAGE 8 - KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: MEASURING SUSTAINABILITY: WHY THE

ECOLOGICAL FOOTPRINT IS BAD ECONOMICS AND BAD ENVIRONMENTAL SCIENCE

Publicatie

Titel Measuring sustainability: why the ecological footprint is bad economics and bad environmental science

Auteurs Nathan Fiala

instituut/bedrijf Department of economics, University of California , USA

Sponsor

tijdschrift/boek/procee-dings

Ecological economics, 2008, 519-525

publicatie jaar 2008

aantal blz. 7

Korte beschrijving inhoud

Toepassing van het EV concept stuit op tal van bezwaren en zou zelfs kunnen leiden tot verkeerde na te streven doelen als steeds intensievere landbouw methodes omdat EV onduurzaam landgebruik niet meeneemt.

Onderwerp

regio/land nvt, betreft algemeen concept

jaar mbt data

Doel kritiek op EV verder illustreren

Conclusies

* Vergelijkingen tussen landen onderling en met biocapaciteit zijn weinigzeggend door de willekeur van de getrokken nationale grenzen * het is nogal evident dat een stad een hoge EV heeft, terwijl we weten dat de efficiëntie van steden hoger is dan dievan rurale gebieden * uitspraken als dat we 5 wereldbollen nodig hebben indien iedereen op aarde de levensstijl van de Amerikanen overneemt hebben weinig voorspellende waarde : indien een dergelijke groei zou optreden zal er ook veel technologische vooruitgang plaatsvinden * landen kunnen beter gaan scoren op EV door over te gaan naar intensievere maar onduurzame vormen van landgebruik * is het niet beter om belangrijke duurzaamheidissues als landgebruik direct via bodemerosie en klimaat via CO2 eq. te benaderen.

Page 107: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

100

BIJLAGE 9 - KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: ECOLOGISCHE VOETAFDRUK BETEKENIS EN

BRUIKBAARHEID

Publicatie

Titel Ecologische voetafdruk Betekenis en bruikbaarheid

Auteurs A.P. POSTMA

instituut/bedrijf Rapport voor het Rijksuniversiteit Groningen

Sponsor Rijksuniversiteit Groningen

tijdschrift/boek/procee-dings

publicatie jaar 2000

aantal blz. 54

Korte beschrijving inhoud

De bruikbaarheid van de EV voor beleid

Onderwerp regio/land Nederland

jaar mbt data

Doel Betekenis en bruikbaarheid van de EV

herkomst data

Page 108: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

101

Conclusies

* De bruikbaarheid van de EV voor beleid. Wackernagel en Rees pleiten vanuit ontwikkelingsoogpunt om een beleid te voeren dat de voetafdruk van ontwikkelde landen verkleint. Ontwikkelingslanden hebben dan de ‘ruimte’ om hun eigen voetafdruk te vergroten. Deze ruimte is echter nu ook al voorhanden. Een groot deel van de voetafdruk bevat immers indirect - en dus fictief - ruimtebeslag. Het feit dat ontwikkelingslanden een kleine voetafdruk hebben wordt niet veroorzaakt door de grote voetafdruk van ontwikkelde landen. Eventuele ruimteproblemen ontstaan eerder door productie met een lage productiviteit per hectare. De ruimte om te groeien bestaat in veel gevallen wel degelijk, al gaat dat gepaard met ecologische risico’s (Wackernagel en Rees, blz. 149). Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat ontwikkelingslanden om deze reden zullen lijden van een economische politiek die hun voetafdruk zal vergroten. Andersom komt er ook geen ruimte ‘vrij’ als de ontwikkelde landen hun voetafdruk verkleinen. Ten tweede valt het begrip ecologisch tekort te noemen. Wackernagel en Rees zijn van mening dat iedere aardbewoner, ongeacht zijn woonplaats, recht heeft op een even groot stuk van de aarde, maar houden bij de berekening van het ecologisch tekort wel rekening met de omvang van landen. Het is in principe interessant om te bekijken hoe het ruimtebeslag van een bepaald land zich verhoudt tot de oppervlakte van dat land, maar als men rekening houdt met het ‘eerlijke’ aandeel van de aarde, heeft het nauwelijks beleidsrelevantie. Toch gebruiken Wackernagel en Rees het begrip ecologisch tekort om de ‘quasi-parasitaire’ relatie tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden te illustreren. Een land als Canada, dat een grote voetafdruk heeft, is een netto-exporteur van ruimte, maar dat impliceert niet dat de Canadees meer recht heeft op een grotere voetafdruk dan bijvoorbeeld een Belg. Verder is het reduceren van de voetafdruk volgens Wackernagel en Rees noodzakelijk, maar hierbij blijken bij nadere analyse ongewenste neveneffecten op te treden. Bij de onderstaande bedenkingen wordt nagezien of de reductie van de voetafdruk wel politiek haalbaar is. Ten eerste kan de vermindering van de voetafdruk van ontwikkelde landen een negatieve invloed hebben op het inkomen van ontwikkelingslanden. Voor veel ontwikkelingslanden is export van primaire goederen de voornaamste bron van inkomsten. Doordat deze goederen over grote afstanden vervoerd moeten worden, hebben zij een grote voetafdruk. Als consumenten in ontwikkelde landen om deze reden minder export uit de Derde Wereld gaan kopen, kan dat dus een negatief effect op ontwikkeling hebben, in plaats van het positieve effect dat door Wackernagel en Rees voorspeld werd. Ook een daling van het inkomen van ontwikkelde landen - als mogelijk gevolg van voetafdrukvermindering - kan ontwikkelingslanden mogelijk treffen. Ten tweede zijn de economische gevolgen groot voor landen die afhankelijk zijn van handel. België is hier een goed voorbeeld van. Als de mobiliteit afneemt en vooral lokale producten geconsumeerd zullen worden, is dat een beweging in de richting van autarkie. België heeft echter een zeer beperkte ruimte, waardoor autarkie praktisch onmogelijk is. Overigens is het in theorie mogelijk dat juist door handel de totale voetafdruk verkleind wordt.

Page 109: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

102

BIJLAGE 10 - KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: SPATIAL SUSTAINABILITY, TRADE AND

INDICATORS: AN EVALUATION OF THE “ECOLOGICAL FOOTPRINT”

Publicatie

Titel Spatial sustainability, trade and indicators: an evaluation of the “Ecological Footprint”

Auteurs JEROEN C.J.M. VAN DEN BERGH en HARMEN VERBRUGGEN

instituut/bedrijf Department of Spatial Economics Vrije Universiteit Amsterdam

Sponsor Department of Spatial Economics Vrije Universiteit Amsterdam

tijdschrift/boek

publicatie jaar 1998

aantal blz. 26

Korte beschrijving inhoud

Het zoeken naar een kader en indicatoren voor duurzame ontwikkeling heeft een prominente plaats in dit tijdschrift. Er zijn echter enkele specifieke punten die weinig of geen aandacht kregen, in het bijzonder de ruimtelijke dimensie en de rol van de internationale handel voor de ontwikkeling van indicatoren. Bovendien omvatten veel indicatoren voor duurzame ontwikkeling impliciete waarderingen, wegingsregelingen en beleidsdoelstellingen, die onvoldoende als zodanig worden erkend. Deze bijdrage probeert deze problemen door middel van een recensie van een recent voorgestelde indicator voor de ecologisch-economische analyse aan te spreken, namelijk de ecologische voetafdruk, zoals die ontwikkeld werd door Wackernagel en Rees. Het concept en de berekeningswijze krijgen op een aantal punten kritiek, en er wordt geconcludeerd dat de ecologische voetafdruk niet de alomvattende en transparante planningtool is als werd aangenomen of verondersteld. We verklaren onze zienswijze door in te gaan op de begrippen van ruimtelijke of regionale duurzaamheid en duurzame ontwikkeling, en betogen dat ze een essentieel element zijn in deze context, maar dat ze tot nu toe nog niet echt werden besproken, noch in de literatuur over handel en milieu, noch in die over duurzame ontwikkeling, noch in de literatuur over de Ecologische Voetafdruk. We verdedigen het standpunt dat, zoals het momenteel is, handel zowel goed als slecht is voor het milieu, maar dat op de lange termijn de handel de enige manier is om economische welvaart en mondiale duurzaamheid te combineren.

Onderwerp

regio/land Nederland, Amsterdam

jaar mbt data

doel

herkomst data

Conclusies

Kritiek op de EV is gekomen van Harmen Verbruggen en Jeroen van den Bergh van de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij bekritiseren de methode met volgende argumenten: - Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen duurzaam en onduurzaam landgebruik. Daardoor is de voetafdruk niet nuttig voor het voeren van milieubeleid en wordt onvoldoende recht gedaan aan het belang van biodiversiteit; - CO2-uitstoot door fossiele brandstoffen (de helft van de voetafdruk in Westerse landen) alleen worden vertaald naar land waar bomen worden geplant. Dit is een hele inefficiënte manier van compenseren; - Regionale interpretaties, de afdruk van een stad is bijvoorbeeld verwarrend omdat er geen grens is waarbij een stad een aanvaardbare voetafdruk zou kunnen hebben; - De baten van (internationale) handel (efficiëntie) worden genegeerd; - De hypothetische afdruk groter kan zijn dan de daadwerkelijke oppervlakte van het landoppervlak op aarde; - Emissies van verzurende stoffen en microverontreinigingen, zoals dioxines of zware metalen niet zijn te vertalen naar een landoppervlak. Op basis daarvan vinden de onderzoekers de EV verwarrend, arbitrair, incompleet, normatief en te geaggregeerd.

Page 110: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

103

BIJLAGE 11 - KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: BALANSGELD: EEN VITALE ECONOMIE BINNEN

ECOLOGISCHE GRENZEN, MANUSCRIPT

Publicatie

Titel Balansgeld: Een vitale economie binnen ecologische grenzen, Manuscript

Auteurs Bert Vink

instituut/bedrijf

Sponsor

tijdschrift/boek/proceedings

publicatie jaar

aantal blz. 32

Korte beschrijving inhoud

In dit boekje wordt een voorstel gelanceerd dat de wereld kan doen veranderen. Met instrumenten als marktwerking, ondernemerschap en concurrentie, en met respect voor de individuele vrijheid van een ieder, wordt een economie gecreëerd die zich blijvend binnen de ecologische grenzen organiseert en bovendien een wereldwijde herverdeling van kapitaal bewerkstelligt.

Onderwerp

regio/land

jaar mbt data

Doel

herkomst data

Page 111: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

104

Conclusies

Het Living Planet Report gaat uit van een berekeningsmethode die ontwikkeld is door William Rees en Mathis Wackernagel. De EV is inmiddels een gerespecteerd meetinstrument geworden dat door de Verenigde Naties, de Europese Unie en talloze bedrijven en overheden gebruikt wordt om beleid te formuleren. Hoewel hij enorm ingewikkeld is in zijn uitvoering, is de basisgedachte van de EV bijzonder simpel. Rees en Wackernagel kozen voor de volgende hele fundamentele benadering : als we de totale capaciteit van de aarde, van alles wat deze ons jaarlijks kan geven aan voedsel, frisse lucht, proper water en andere grondstoffen, kunnen vaststellen, en die totale capaciteit delen door het aantal leden van de wereldbevolking, dan kunnen we bepalen waar iedereen in principe recht op heeft. Rees en Wackernagel slaagden erin om de capaciteit vast te stellen en bovendien hiervoor een eenheid te ontwikkelen. Zij brachten alle beroep op de hulpbronnen van de aarde terug tot het ruimtebeslag dat het inneemt. Ze berekenden de totale bruikbare oppervlakte op een 13,4 miljard ha. Gedeeld door ruim 6 miljard mensen levert dit een oppervlakte op die voor iedereen op aarde in principe beschikbaar is om in zijn of haar behoeften te voorzien zonder de aarde te overvragen. Rees en Wackernagel noemden dit het Eerlijke Aarde Aandeel. Dit EAA werd vastgesteld op 2,1 hectare per persoon. Later is het Eerlijke Aarde Aandeel, vanwege vermeend morele lading, omgedoopt tot ‘beschikbare biocapaciteit per wereldbewoner’. Als het dan toch anders moet dan spreken we liever van Evenredig Aarde Aandeel (EAA), zodat we de afkorting gewoon kunnen blijven gebruiken. De gemiddelde Nederlander gebruikt 4,4 ha . In Nieuw Zeeland verbruiken ze gemiddeld 7,7 ha en in Amerika en Verenigde Arabische Emiraten spannen ze de kroon met 9,4. Daartegen over staat bijvoorbeeld Turkije met 2,7 ha, Peru met 1,6 en Malawi 0,5. Een totaal overzicht en een uitgebreide beschrijving van de berekeningsmethode kunt u vinden op de website globalfootprintnetwork.org. Het mooie van deze methode is dat niet alleen de EV van een individu kan worden bepaald maar ook van bedrijven, steden, landen, producten, diensten en activiteiten. Hierdoor wordt het heel gemakkelijk om vergelijkingen te maken.

Page 112: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

105

BIJLAGE 12 - KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: SWITZERLAND’S ECOLOGICAL FOOTPRINT

Publicatie

titel Switzerland’s ecological footprint

auteurs Thomas von Stokar, Myriam Steinemann, Bettina Rüegge (INFRAS) Jörg Schmill (Locher, Schmill, Van Wezemael & Partner AG)

instituut/bedrijf

Federal Office for Spatial Development (ARE) Agency for Development and Cooperation (SDC) Federal Office for the Environment (FOEN) Federal Statistical Office (FSO)

sponsor Office fédéral de la statistique (OFS)

tijdschrift/boek/procee-dings

publicatie jaar 2006

aantal blz. 51

Korte beschrijving inhoud

De uitgevers wilden bepalen of de ecologische voetafdrukmethode een aanvulling vormt op andere geschikte indicatoren voor duurzame ontwikkeling. In de eerste fase, werd de internationale database welke beheerd wordt door het Global Footprint Network, de initiator van de methode, vergeleken met de Zwitserse gegevens. Gebaseerd op onderzoek van deze database, werd in een tweede fase de ecologische voetafdruk van Zwitserland berekend.

Onderwerp

regio/land Neuchâtel/ CHF

jaar mbt data

doel A contribution to the sustainability debate

conclusies

Welke punten zijn in de EV-methode onvoldoende vertegenwoordigd? • Aangezien de schade aan het milieu door afval en verontreinigende stoffen, zoals zwaveldioxide, geproduceerd door de verbranding van fossiele brandstoffen, (nog) niet kan worden gekwantificeerd, wordt deze momenteel niet meegenomen in de berekening van de EV. • Zoetwaterverbruik is indirect uitgedrukt, omdat er geen globaal vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn. De methode geeft alleen een verandering weer indien een gebrek aan zoetwater voor irrigatie een daling in de biologische productiviteit van akkerland tot gevolg heeft. • De EV-methode is gebaseerd op wereldwijde gemiddelden. Men berekent de wereldwijde gemiddelde hoeveelheid oppervlakte die nodig is om te kunnen blijven consumeren. In sommige gevallen kan dit aanleiding geven tot kleine onnauwkeurigheden. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met een volgende situatie: Wat gebeurt er wanneer bijvoorbeeld Zwitserland producten importeert uit landen waarvan de productiviteit hoger is dan het wereldwijde gemiddelde. Informatie over lokale biocapaciteit en voetafdrukken is echter wel algemeen beschikbaar.

Page 113: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

106

BIJLAGE 13- KORTE SAMENVATTING VAN DE LITERATUUR: ECOLOGICAL FOOTPRINT ACCOUNTING IN THE

LIFE CYCLE ASSESSMENT OF PRODUCTS

Publicatie

Titel Ecological footprint accounting in the life cycle assessment of products

Auteurs Mark Huijbregts, Stefanie Hellweg, Rolf Frischknecht, Konrad Hungerbühler, Jan Hendriks

instituut/bedrijf Milieuwetenschappen, Universiteit Nijmegen, ETH Zurich, Eco-invent centrum EMPA, Zwitserland,

Sponsor

tijdschrift/boek/procee-dings

Ecological Economics 64 (2008) 798-807

publicatie jaar 2008

aantal blz. 10

Korte beschrijving inhoud Voor 2630 producten (goederen) en processen (incl. diensten) zijn er EV's berekend gebruik makend van Eco-invent LCA database en zijn de verschillen qua ranking met andere methodes zoals eco-indicator verklaard.

Onderwerp

regio/land Europa

jaar mbt data niet gespecificeerd, maar zal betrekking hebben op laatste 10 jaar

Doel Niet opnieuw de methode als zodanig ter discussie stellen maar vooral laten zien waardoor de verschillen met andere methodes als cumulatieve energie behoefte en eco-indicator door ontstaan zijn

herkomst data eco-invent lca database

Conclusies

* Biogebaseerde productgroepen (energie uit biomassa en water, papier en karton, landbouw) worden gedomineerd door direct landgebruik, alle andere (behalve nucleair) door CO2 emissies. *EV geeft een completer beeld dan cumulatieve energie behoefte * De verhouding tussen EV en Eco-indicator 99 beweegt zich als gemiddelde rond 30 m

2 jr/ ecopunt. De meeste productgroepen passen binnen een spreiding

op de EV/EI verhouding van een factor 5 ( uitzondering hierop bij nucleaire energie nl. factor 50). * oorzaken voor grote afwijkingen zijn oa niet meenemen van specifieke metaal en stofemissies in EV.

Page 114: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

107

BIJLAGE 14- GUIDEBOOK TO THE NATIONAL FOOTPRINTS ACCOUNTS 2008 (SUMMARY

CALCULATION METHODOLOGY)

Publicatie

Titel Guidebook to the national footprints accounts 2008 (summary calculation methodology)

Auteurs Kitzes, J., A. Galli, S.M. Rizk, A. Reed and M. Wackernagel

instituut/bedrijf Global Footprint Network

Sponsor -

tijdschrift/boek/procee-dings

-

publicatie jaar 2008

aantal blz. 100

Korte beschrijving inhoud

Dit handboek beschrijft de berekeningen in de Excel-bladen voor het berekenen van de nationale EV. Het moet ook in die zin gelezen worden, in combinatie met de Excel-bladen bv. voor België. Dit handboek gaat er van uit dat de lezer al begrip heeft van de EV methode. Per nationale Excel zijn er 70 worksheets, welke opgebouwd zijn in een hiërarchische structuur van 5 niveaus. Niveau 1 is afhankelijk van berekeningen in niveau 2 worksheets, die op hun beurt afhangen van berekeningen in niveau 3 enz. Het rapport geeft een volledige beschrijving van elke worksheet, inclusief de formules, databronnen, input en output, variabelen en constanten. Naast de indeling volgens niveau, worden de worksheets ook ingedeeld volgens het type land dat zij vertegenwoordigen (6 types).

Onderwerp

regio/land Nvt

jaar mbt data Nvt

Doel De gedetailleerde berekeningen achter de nationale EV verduidelijken, incl. databronnen, formules enz.

herkomst data Nvt

Conclusies De gedetailleerde berekeningen achter de nationale EV verduidelijken, incl. databronnen, formules enz.

Page 115: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

108

BIJLAGE 15- A RESEARCH AGENDA FOR IMPROVING NATIONAL ECOLOGICAL FOOTPRINT ACCOUNTS

Publicatie

Titel A research agenda for improving national Ecological Footprint accounts

Auteurs J. Kitzes et al.

instituut/bedrijf GFN, WWF, SEI etc.

Sponsor GFN Network? Er wordt niet vermeld of dit een betaalde studie is geweest.

tijdschrift/boek/procee-dings

Ecological Economics 68 , 1991-2007

publicatie jaar 2009

aantal blz. 17

Korte beschrijving inhoud Een brede groep van EV gebruikers geeft aan welk onderzoek nodig is om de EV qua methode, data en gebruik verder te verbeteren.

Onderwerp

regio/land Nvt

jaar mbt data

Doel overzicht geven van huidige discussiepunten en eventuele mogelijke oplossingsrichtingen

herkomst data

Conclusies

De belangrijkste issues zijn 1. Databronnen (vertaling van nationale bronnen naar internationale classificaties leidt tot fouten en vervormingen. Voorgestelde remedie : wetenschappelijke reviews. 2. Global hectare accounting : standaard wordt er genormaliseerd naar globale hectares (world average biological productivity), daar waar lokale hectares meer de plaatselijke werkelijkheid beschrijven. Remedie: weet goed welke vraag je wilt beantwoorden. 3. Verbeteringen binnen landtypes : Niet alle milieueffecten optredend op gewasgronden worden meegenomen (uitwassing nutriënten, vervuiling grondwater, erosie) : Remedie : aanvullende satelliet accounts. 4. Handel en internationale toewijzing : nog geen consensus over toerisme en toewijzing van extractie aan land van extractie of aan land van consumptie van de producten. 5. Energie en koolstof : alleen CO2 wordt meegenomen, nucleaire invulling is discutabel, Opties : GWG equivalentie factoren gebruiken, nucleaire bijdrage er weer uithalen ? 6. Andere ecosysteem impacten : water, persistente vervuiling en biodiversiteit worden maar beperkt meegenomen. remedie: Satelliet accounts. EV is vooral een historisch accounting systeem dat geen menselijke activiteiten in beeld brengt die in de toekomst de voetafdruk verhogen of de biocapaciteit doen afnemen, uiteindelijk komen onduurzame praktijken na verloop van jaren wel in beeld als afnemende biocapaciteit.

Page 116: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

109

BIJLAGE 16 - TABEL 16: BESTEDINGEN EN ECOLOGISCHE VOETAFDRUK VAN FINALE CONSUMPTIE DOOR

HUISHOUDENS (DIRECTE + INDIRECTE IMPACT), VERDEELD OVER CONSUMPTIEDOMEINEN, ACTIVITEITEN

EN PRODUCTGROEPEN M.B.V. INPUT-OUTPUTANALYSE (BRON: VAN DER LINDEN, A. ET AL., 2010)

Akkerland (gha/cap)

Graasland (gha/cap)

Bosland (gha/cap)

Visland (gha/cap)

Energieland (gha/cap)

Bouwland

(gha/cap)

Totaal

(gha/cap)

Totale

uitgaven (mio euro)

Totale EV per

besteding

(gha/cap/mio

Euro) (x 1E6)

VO

ED

ING

Voedingswaren * 1,1940 0,1110 0,0208 0,0252 0,7533 0,0055 2,1098 8712,196 242,161

opslag en

bereiding voeding

toestellen

0,0002 0,0000 0,0002 0,0000 0,0814 0,0002 0,0821 287,183 285,747

opslag en bereiding voeding

andere **

0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,000

Opslag en

bereiding voeding

diensten

0,1095 0,0102 0,0127 0,0075 0,1413 0,0032 0,2844 3828,622 74,274

afwassen,kook- en

eetgerei

toestellen

0,0000 0,0000 0,0001 0,0000 0,0133 0,0000 0,0135 65,335 206,025

afwassen,kook-en

eetgerei

andere

0,0002 0,0000 0,0004 0,0000 0,0127 0,0001 0,0134 114,230 117,578

HU

ISV

ES

TIN

G

verlichting

0,0001 0,0000 0,0002 0,0000 0,0391 0,0007 0,0400 171,837 233,037

verwarming

aankoop

toestellen

0,0000 0,0000 0,0008 0,0000 0,0035 0,0001 0,0044 28,397 154,934

verwarming

gebruik toestellen 0,0005 0,0000 0,0113 0,0000 0,7678 0,0020 0,7817 523,284 1493,781

SWW

aankoop toestellen

0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,000

SWW

gebruik toestellen 0,0000 0,0000 0,0001 0,0000 0,0533 0,0003 0,0537 80,710 665,867

inrichting

woning verf 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0012 0,0002 0,0014 51,050 28,044

inrichting

woning andere 0,0022 0,0002 0,0221 0,0000 0,0940 0,0040 0,1224 1043,879 117,283

inrichting

tuin 0,1460 0,0136 0,0079 0,0000 0,0425 0,0011 0,2111 303,634 695,329

onderhoud producten

0,0005 0,0000 0,0005 0,0000 0,0723 0,0008 0,0742 216,652 342,430

onderhoud elektr. toestellen

0,0001 0,0000 0,0001 0,0000 0,0018 0,0001 0,0020 26,576 74,297

onderhoud nt-elektr.

toestellen

0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0008 0,0001 0,0009 13,884 66,588

onderhoud

diensten 0,0002 0,0000 0,0014 0,0000 0,0134 0,0019 0,0169 536,541 31,534

andere elektr.toestellen

0,0003 0,0000 0,0004 0,0000 0,0135 0,0006 0,0147 146,627 100,531

andere dieren

0,0151 0,0014 0,0004 0,0000 0,0186 0,0009 0,0365 245,779 148,421

andere

overige 0,0004 0,0000 0,0053 0,0000 0,0109 0,0007 0,0173 164,158 105,510

woningbouw

prod./mat. 0,0005 0,0001 0,0097 0,0000 0,0362 0,0010 0,0475 221,312 214,716

woningbouw

diensten 0,0024 0,0002 0,0185 0,0001 0,0974 0,0456 0,1642 12995,865 12,636

Page 117: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

110

SP

OR

T &

ON

TS

PA

NN

ING

TV 0,0004 0,0000 0,0004 0,0000 0,0206 0,0006 0,0220 159,452 137,845

communicatie

& multimedia 0,0015 0,0001 0,0018 0,0000 0,0850 0,0073 0,0958 1304,085 73,490

andere 0,0066 0,0006 0,0185 0,0001 0,0974 0,0183 0,1415 2233,600 63,360

KLE

DIN

G

kledij 0,0047 0,0004 0,0043 0,0001 0,0961 0,0080 0,1136 2103,331 50,858

accessoires 0,0001 0,0000 0,0001 0,0000 0,0020 0,0002 0,0023 39,389 56,325

maken &

onderhoud

kleding

elektr.toestellen

0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,000 0,000

maken &

onderhoud kleding

andere

0,0001 0,0000 0,0001 0,0000 0,0016 0,0003 0,0022 64,807 30,166

wassen kleding

elektr.toestellen 0,0001 0,0000 0,0001 0,0000 0,0357 0,0006 0,0365 150,767 238,897

wassen kleding

andere 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,000 0,000

VE

RZ

OR

GIN

G

persoonlijke hygiëne

0,0016 0,0001 0,0035 0,0000 0,1521 0,0042 0,1616 1130,725 139,735

toilet 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0008 0,0002 0,0010 44,275 19,671

GE

ZO

ND

HE

ID

producten 0,0017 0,0002 0,0017 0,0000 0,0414 0,0030 0,0480 781,912 58,186

diensten 0,0070 0,0007 0,0018 0,0001 0,0600 0,0089 0,0785 2508,811 28,152

PE

RS

ON

EN

VE

RV

OE

R

over weg (indiv.)

aankoop wagen 0,0005 0,0000 0,0019 0,0000 0,0214 0,0037 0,0275 958,326 25,565

over weg (indiv.)

aankoop moto 0,0001 0,0000 0,0001 0,0000 0,0026 0,0002 0,0029 48,983 56,855

over weg (indiv.) aankoop fiets

0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0015 0,0001 0,0016 27,414 56,850

over weg (indiv.) aankoop

aanhangwagen

0,0000 0,0000 0,0004 0,0000 0,0018 0,0002 0,0024 47,823 47,948

over weg (indiv.)

gebruik

wagen/brandstof

0,0013 0,0001 0,0011 0,0000 0,4807 0,0019 0,4850 382,338 315,250

over weg (indiv.)

onderhoud:

producten

0,0001 0,0000 0,0001 0,0000 0,0035 0,0003 0,0041 69,973 54,998

over weg (indiv.) onderhoud:

diensten

0,0012 0,0001 0,0055 0,0000 0,0550 0,0102 0,0720 2585,645 24,690

per bus 0,0000 0,0000 0,0001 0,0000 0,0046 0,0007 0,0055 89,385 58,124

per spoor 0,0002 0,0000 0,0007 0,0000 0,0348 0,0055 0,0412 671,220 58,166

over water 0,0000 0,0000 0,0000 0,0000 0,0004 0,0000 0,0005 5,161 91,285

door lucht 0,0000 0,0000 0,0001 0,0000 0,0015 0,0004 0,0020 46,017 39,762

andere 0,0001 0,0000 0,0004 0,0000 0,0057 0,0022 0,0084 425,378 16,674

ON

DE

RW

IJS

producten 0,0002 0,0000 0,0006 0,0000 0,0058 0,0004 0,0071 109,179 61,694

diensten 0,0009 0,0001 0,0004 0,0000 0,0155 0,0017 0,0186 392,458 44,275

TOERISME 0,0139 0,0013 0,0021 0,0008 0,0433 0,0108 0,0721 2228,515 29,221

Page 118: Analyse van het concept voetafdruk in een Vlaamse ...€¦ · In fase 2 werd een praktische oefening uitgevoerd om te bekijken wat de relaties zijn tussen het Vlaamse beleid en het

HOOFDSTUK 5 Bijlagen

111

ROOKWAREN 0,0034 0,0003 0,0012 0,0000 0,0155 0,0013 0,0218 356,855 57,863

SOCIALE VOORZIENINGEN 0,0305 0,0028 0,0012 0,0005 0,0359 0,0068 0,0778 1948,112 36,758

ANDERE 0,0021 0,0002 0,0024 0,0000 0,0396 0,0098 0,0541 2367,410 19,721