Alterra Rapport 850

31
1 Interactief plannen met ecologische netwerken. Kansen voor duurzame ecologische netwerken in het reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht-Oost Eveliene Steingröver, Sabine van Rooij en Paul Opdam 12 November 2003

Transcript of Alterra Rapport 850

Page 1: Alterra Rapport 850

1

Interactief plannen met ecologische netwerken.

Kansen voor duurzame ecologische netwerken in het reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht-Oost

Eveliene Steingröver, Sabine van Rooij en Paul Opdam

12 November 2003

Page 2: Alterra Rapport 850

2

© 2003 Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Postbus 47, NL-6700 AA Wageningen.

Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: [email protected]

Alterra rapport nr 850

Page 3: Alterra Rapport 850

3

Inhoud

1 INLEIDING 4

2 OVER DE METHODE 4

3 WERKWIJZE 6

3.1 Stap D: Bepaling ambitieniveau in ha 7

3.2 Stap E: Vaststellen (doel)ecoprofielen 7

3.3 Stap F & G: Begrenzen en beoordelen huidige netwerken 10

3.4 Stap H: Oplossingsrichtingen ontwerpen voor duurzame netwerken 11

3.5 Stap I & J: Integratie van ecosysteemtypes: prioritering van netwerken 16

4 EINDBEELD: VERSTERKING RUIMTELIJKE SAMENHANG 22

4.1 Wat laat het eindbeeld zien? 22

4.2 Drie strategische principes 24

4.3 Beschrijving van de ecologische structuur van de Gelderse Vallei 25 4.3.1 Netwerken van droge, plaatselijk vochtige bossen. 25 4.3.2 Netwerken van natte heide 26 4.3.3 Netwerken van beken en beekdalen. 26 4.3.4 Netwerken van kwelafhankelijke natuur. 27

4.4 Conclusies netwerken ecosystemen 27 4.4.1 Relatie met geplande verbindingszones 28 4.4.2 Mogelijkheden van agrarisch medegebruik. 29

BEGRIPPENLIJST 30

REFERENTIES 31

Page 4: Alterra Rapport 850

4

1 Inleiding

In het gebied de Gelderse Vallei / Utrecht-Oost loopt een reconstructieproces. In het kader daarvan moeten nog ruim 5000 hectare nieuwe natuur worden aangelegd en maatregelen worden genomen om de milieucondities in het gebied aanzienlijk te verbeteren. De vraag is welke delen van het gebied de meest kansen bieden voor de ontwikkeling van de natuur tot ecologische duurzame netwerken van ecosystemen waarin planten- en diersoorten op de lange termijn kunnen overleven.

In een aantal workshops is interactief met gebiedsdeskundigen een analyse gemaakt van de belangrijke ecosystemen in de huidige situatie. Verkend is, met de huidige kennis van zaken, waar en op welke wijze hectares nieuwe natuur het meeste rendement op leveren voor ecologisch duurzame netwerken van de geselecteerde ecosystemen. De ecosystemen die in beschouwing zijn genomen zijn kwelafhankelijke schraallanden, natte heides, beken en beekdalen, en droge en vochtige bossen.

2 Over de methode

In een versnipperd land als Nederland is het bereiken van de gewenste natuurkwaliteit alleen mogelijk met behulp van ecologische netwerken. Dit zijn stelsels van ecosystemen van hetzelfde type, die door ruimtelijke ecologische processen onderling samenhangen. Deze ruimtelijke samenhang heeft als resultaat dat op zichzelf te kleine deelgebieden samen een robuuster geheel kunnen vormen, met als resultaat een hogere natuurkwaliteit. Lokale risico’s worden gespreid over en opgevangen door het gehele netwerk. Anders gezegd: hoewel de afzonderlijke gebieden te klein zijn om de planten- en diersoorten duurzaam te herbergen die er op grond van de milieu-omstandigheden kunnen voorkomen, vinden deze soorten in het ecologisch netwerk wel duurzame omstandigheden (Opdam et al. 2003b).

De ruimtelijke samenhang (Opdam et al. 2003b) is daarom een graadmeter voor ecologische duurzaamheid van een landschap. Voor hoeveel soorten ecologische duurzaamheid kan worden bereikt, hangt af van de mate van samenhang die in de ecologische netwerken van dat landschap wordt bereikt. Bij een bepaalde gewenste natuurkwaliteit hoort dus een bepaalde ruimtelijke samenhang. Dit principe is het uitgangspunt van de EHS (ecologische hoofdstruktuur), maar wordt daarbuiten nog weinig toegepast. Dit betekent ondermeer dat het toekomstige landschap niet in evenwicht is met het nagestreefde natuurdoel, en dus ecologisch niet duurzaam is. Daarnaast zien we vaak dat er oplossingen (bijv. een verbindingszone) worden gekozen, zonder eerst het probleem te analyseren, en zonder zich af te vragen of de gekozen oplossing wel de beste oplossing op de juiste plaats is.

Er ligt dus een opgave voor het ontwikkelen van een werkwijze met de daarbij horende ecologische kennis die regionale actoren in staat stelt besluiten te nemen over doelen en de daarbij passende ruimtelijke structuren voor natuur. De methodiek moet hen ook in staat stellen hun gebiedskennis in te brengen, zodat keuzes die leiden tot een ecologisch duurzaam landschap tevens aansluiten bij de regionale context en maximaal gebruik maken van de kansen en potenties in het gebied.

Page 5: Alterra Rapport 850

5

Waarom zijn juist ecologische netwerken als ruimtelijk concept voor natuur hiervoor zo geschikt? Ecologische netwerken zorgen voor ruimtelijke samenhang op grotere schaal. Bovendien overbruggen ze de kloof tussen bescherming en ontwikkeling, omdat het ruimtelijk patroon van ecologische netwerken kan veranderenen zonder dat ze hun potentie als duurzaam netwerk hoeven te verliezen. Ook blijken ze een uitstekend hulpmiddel om besluitvorming over natuur in interactieve planvorming te sturen (Opdam et al. 2004).

Alterra heeft in 2002 een methode ontwikkeld om interactieve planvorming met stakeholders op basis van ecologische netwerken te faciliteren. De methode is gebaseerd op kennis ontwikkeld op Alterra en op kennis uit veel internationale literatuur. De methode is daarna met succes in Cheshire (UK) (Van Rooij et al. 2003a) en Bologna (Van Rooij et al. 2003b) toegepast in een planproces met regionale deskundigen en stakeholders. Door gebiedsdeskundigen aangeleverd materiaal werd vertaald in keuzes die door betrokkenen als logisch en inzichtelijk worden ervaren, waardoor de besluitvorming over doelen en ruimtelijke oplossingen wordt bespoedigd en gestroomlijnd.

Deze methode is toegepast in het reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht-Oost met Alterra in de rol van proces-facilitator. Figuur 1 Verschillende vormen van stakeholderparticipatie

Kennisoverdracht: verschillende vormen

Alterra

- diagnose + ontwerp

- diagnose

- proces

- niets

Stakeholders

- check + besluiten

- ontwerp + besluiten

- diagnose, ontwerp + besluiten

- alles

Toename stakeholderinvolvement

Page 6: Alterra Rapport 850

6

3 Werkwijze

De generieke methode wordt beschreven in Steingröver et al. (in voorbereiding). In dit rapport vindt u de werkwijze zoals die is toegespitst op de context van de vraag in het reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht-Oost.

Het projectteam dat heeft meegewerkt bestaat uit medewerkers van het programmabureau Stichting Verbetering Gelderse Vallei en van Alterra (Tabel 1). Een overzicht van de stappen die in het proces zijn doorlopen is weergegeven in Tabel 2. De werkwijze bij en resultaten van de belangrijkste stappen worden hierna toegelicht.

Tabel 1 Samenstelling ontwerp team

Naam Organisatie Rol Inhoudelijke inbreng

Peter Smits Programmabureau SVGV Ecologie

Henk Boom Programmabureau SVGV / Provincie Utrecht Ecologie

Hans Hubers Programmabureau SVGV / Waterschap Vallei & Eem Waterbeheer

Landelijk gebied

Ton van Dortmont Programmabureau SVGV Projectleider reconstructie

Eveliene Steingröver Alterra Projectleider, procesfacilitator Ecologie

Gert Jan Noij Alterra Milieu Edo Gies Alterra Milieu Sabine van Rooij Alterra Procesuitvoering Ecologie

Paul Opdam Alterra Inhoudelijke ondersteuning Ecologie

Tabel 2 De stappen in het ontwerpproces

Stappen in het ontwerpproces

A Checken van en reflectie op beschikbaar kaartmateriaal B Indien nodig, actuele ecosysteemkaart maken C Inschattig huidige situatie D Bepaling ambitie niveau in ha (min. + max.) E Vaststellen (doel)ecoprofielen F Per ecoprofiel: begrenzen huidige netwerken G Per ecoprofiel: diagnose duurzaamheid netwerken H “Ruime scenario”: per ecoprofiel oplossingen ontwerpen m.b.v. beslisboom I “Ruime scenario”: Natuurscore – rangschikken en integreren J “Ruime scenario”: Milieu score – rangschikken H “EHS”: Consequenties voor oplossingen beslisboom I “EHS”: Welke opties vallen af? Volgorde? Welke opties kunnen toegevoegd? J “EHS”: Milieu score K Reflectie: - randvoorwaarden

- Milieu - Ambitieniveau - interactie met andere ecosystemen

1

2

Page 7: Alterra Rapport 850

7

3.1 Stap D: Bepaling ambitieniveau in ha

In Tabel 3 staan de gekozen ecosysteemtypen met bijbehorend ambitieniveau. Voor het ontwerpen zijn steeds per ecosysteemtype1 drie ecoprofielen2 geselecteerd met respectievelijk een kleine, een middelgrote en een grote oppervlakte behoefte. De ecosysteemtypes “uiterwaarden” en “veenweidegebieden” zijn niet in beschouwing genomen, omdat de zoekruimte min of meer vast lag. De ecosysteemtypen “droge graslanden en natuurgerichte akkers binnen agrarisch gebied” zijn niet in beschouwing genomen, omdat het doorgaans gaat om verspreid in het gebied liggende losse percelen en randen en omdat het minder prioritaire ecosystemen zijn voor het reconstructiegebied.

Tabel 3 Ecosysteemtypen met bijbehorend ambitieniveau en ecoprofielen

Doel ecosysteem Ambitieniveau in ha

Ecoprofielen (klein-mid-groot)

Kwelafhankelijke natuur • Vochtige

graslanden 900

• Trilvenen 210

Moerasparelvlinder Heikikker Ringslang/watersnip

Beken en beekdalen • Elsebroeksingels • Grasoevers met

poelen

150 km met oevers van 20 m breed = 600

Weidebeekjuffer Kamsalamander IJsvogel

Natte heide

• natte heide 175 Gentiaanblauwtje Heikikker Adder

Droge en vochtige bossen • RV 150

• Boscomplexen 200 (opp min 25, max 75)

Bosplanten Hazelworm Boommarter

Totaal 2235 ha 3.2 Stap E: Vaststellen (doel)ecoprofielen

Natuur wordt niet voor een enkele soort ontworpen, en anderzijds is ontwerpen voor veel soorten tegelijk te complex. Ecoprofielen zijn ontwikkeld om tussen die twee uitersten een tussenweg te vinden. Het werken met gegeneraliseerde soortprofielen sluit bovendien aan bij de inherente onzekerheid van het planproces. Het ecoprofielensysteem is in ontwikkeling en wordt steeds verder uitgebreid (Vos et al. 2001, Pouwels 2002).

1 Ecosysteemtype: groep van verwante natuurdoeltypen. Zie voor definitie: Broekmeyer & Steingröver 2001. 2 Ecoprofiel: groep van versnipperingsgevoelige soorten die karakteristiek zijn voor een ecosysteem en een vergelijkbaar dispersievermogen en oppervlaktebehoefte hebben.

Page 8: Alterra Rapport 850

8

In Cheshire (Van Rooij et al. 2003a) is voorafgaande aan de ontwerpfase een ruimtelijke analyse uitgevoerd met het model LARCH voor een reeks van ecoprofielen, waardoor duidelijk werd welke ecoprofielen en huidige netwerken al duurzaam waren, en voor welke ecoprofielen en netwerken er binnen het gekozen ambitieniveau niet mogelijk was duurzaamheid te realiseren. De resterende ecoprofielen werden vervolgens gebruikt als gids-soorten bij planning en ontwerp, en worden daarom doelecoprofielen genoemd. In de Gelderse vallei / Utrecht-Oost is de keuze voor doelecoprofielen in overleg met gebiedsdeskundigen gemaakt. Per ecosysteemtype zijn drie ecoprofielen gekozen, die bij verschillende schaalniveaus horen (Tabel 4).

Page 9: Alterra Rapport 850

9

Tabel 4 Ruimtelijke dimensies van de ecoprofielen passend bij de gekozen ecosysteemtypes en ambitieniveaus (grijs gearceerde ecoprofielen zijn om praktische redenen niet gebruikt tijdens het ontwerpproces)

Ecoprofiel Ecosysteem Dispersieafstand

(km)

Omvang sleutel Gebied

(SG)

Opp. Netwerk

met SG

Opp. Netwerk zonder

SG

Barriere (min aantal voertuigen

per dag) Opmerkingen

Weidebeekjuffer Beekdal 10 10 km 25 km 25 km - Beekgebonden Kamsalamander Beekdal 0.5 5 ha 15 ha 25 ha 3000 Hele beekdal Ijsvogel Beekdal 50 80 km 120 160 - Hele beekdal Gentiaanblauwtje Natte heide 0,5 5 12,5 12,5 10.000 Heikikker Natte heide 2 50 150 250 3000 Adder Natte heide 2 300 900 1500 3000 Moerasparelmoervlinder Kwelafh. natuur 1 50 125 125

Heikikker Kwelafh. natuur 2 50 150 250 3000

Ringslang/ Watersnip Kwelafh. natuur 10 300 900 1500 3000

Duurzaam bij aaneengesloten gebied van 450 ha

Bosplanten Droge en vochtige bossen 0,5 5 ? ? -

Hazelworm Droge en vochtige bossen 2 50 125 200 3000

Boommarter Droge en vochtige bossen

Gewerkt met min. opp. Leefgebied voor een reproductieve eenheid (vrouwtje) Uitgegaan van 150 ha loof en gemengd bos

Page 10: Alterra Rapport 850

10

3.3 Stap F & G: Begrenzen en beoordelen huidige netwerken

Het begrenzen en beoordelen van huidige netwerken gebeurt voor ieder ecoprofiel waarmee wordt ontworpen:

• Uitgangspunt is de kaart met ecosystemen

• Met de dispersie-afstand is bepaald welke locaties tot het zelfde netwerk behoren

• Vervolgens is per netwerk bekeken of een van de deelgebieden groot genoeg is voor een sleutelpopulatie, een robuuste deelpopulatie die relatief veel bijdraagt aan de stabiliteit van het netwerk

• Vervolgens is vastgesteld of het totale oppervlak van alle deelgebieden in het zelfde netwerk voldoende is voor een duurzaam voortbestaan

• Duurzaamheid is gedefinieerd als een kans op uitsterven binnen 100 jaar van maximaal 5% (de normen zijn berekend met simulatiemodellen, gebaseerd op empirische studies, Verboom et al. 2001)

• Vervolgens zijn de geselecteerde netwerken ruimtelijk gecombineerd

Page 11: Alterra Rapport 850

11

Figuur 2 is een illustratie van de habitatnetwerken voor soorten als de kamsalamander in de huidige situatieen. Duurzame netwerken zijn groen omrand, niet duurzame netwerken zijn rood omcirkeld. De oranje kleur markeert gebieden die nu al een sleutelpopulatie kunnen huisvesten. Gebieden die in potentie een habitatnetwerk kunnen bevatten zijn rood-onderbroken omcirkeld. De gebieden zijn genummerd ze in het verder ontwerpproces te kunnen benoemen (K1 t/m K11).

Zie de begrippenlijst achter in dit verslag voor een verklaring van de gebruikte begrippen. 3.4 Stap H: Oplossingsrichtingen ontwerpen voor duurzame netwerken

Voor netwerken die de duurzaamheidsnorm niet halen, wordt vervolgens gekeken met welke maatregelen deze norm kan worden bereikt. De keuze bestaat uit vier strategieën (Opdam et al. 2003a, Opdam et al. 2003b):

• vergroten van het netwerk (door uitbreiden van deelgebieden of verbinden met andere netwerken),

• verbeteren van de kwaliteit van (delen van) het netwerk,

• verdichten van het netwerk,

• verbindingen aanleggen tussen (delen van ) het netwerk.

Dit levert diverse opties op per netwerk. Deze opties kunnen verschillen in:

• de mogelijkheid en de kosten om de vereiste abiotische condities in te stellen,

• de mogelijkheid en de kosten nodig om de vereiste milieukwaliteit te ontwikkelen,

• de benodigde oppervlakte en dus de kosten voor grondverwerving,

• de kosten voor (herstel)beheer,

• het politiek of maatschappelijk draagvlak,

• de potentiële bijdrage aan andere functies, zoals recreatie.

Page 12: Alterra Rapport 850

12

Figuur 2 Het afgrenzen en beoordelen van de huidige netwerken van het ecoprofiel Kamsalamander voor het ecosysteemtype beken en beekdalen

Uitgaande van de diagnose van de huidige situatie en gebruik makend van een beslissingsboom (Figuur 3) worden potentiele oplossingsrichtingen ontworpen en gerangschikt naar ecologische duurzaamheid. In deze studie zijn de ecologische opties ook beoordeeld en gerangschikt op grond van twee criteria, te verwerven oppervlakte en te ontwikkelen vereiste milieukwaliteit (ammoniak emissie en fosfaatbelasting in grond- en oppervlaktewater).

De volgende stap is het in elkaar schuiven van de oplossingsrichtingen van de verschillende ecoprofielen tot een ruimtelijk beeld voor het hele ecosysteemtype (voorbeelden van tussenproducten in Figuur 4 en Figuur 5).

Page 13: Alterra Rapport 850

13

Figuur 3 Beslisboom voor het ontwerpen van duurzame netwerken

stronghold present?

Is a key area present?

key area close to stronghold? yes

no

Potential for creating habitat for viable population around key area?

yes

no

Create key area or smaller stepping stones between key area and stronghold

Create habitat for viable population around key area

yes

no

Potential for creating habitat for viable population around key area?

Create habitat for viable population around key area

Viable populations for species of target ecoprofile not possible

yes

no

Potential for creating habitat for viable population around key area?

Create key area or smaller stepping stones between key area and other habitat network

Create habitat for viable population around key area yes

no

yes

Potential for creating key area present?

yes no

Is potential for creating extra habitat up to viable network possible?

create extra habitat up to viable network

yes yes

Ecological profit

no

Page 14: Alterra Rapport 850

14

Figuur 4 Ontwerpen van oplossingsrichtingen voor het ecoprofiel kamsalamander voor het ecosysteemtype beken en beekdalen

Page 15: Alterra Rapport 850

15

Figuur 5 De geprioriteerde netwerken voor het ecosysteemtype beken en beekdalen(kaart)

Page 16: Alterra Rapport 850

16

3.5 Stap I & J: Integratie van ecosysteemtypes: prioritering van netwerken

In Tabel 5 t/m Tabel 8 zijn de resultaten voor de verschillende ecosystemen, zoals bijvoorbeeld zijn weergegeven in Figuur 4 en Figuur 5, overzichtelijk samengebracht. Ze geven een overzicht van de voor ieder ecosysteemtype geprioriteerde netwerken met bijbehorende maatregelen die hiervoor moeten worden uitgevoerd. De nummers corresponderen met de netwerken die opgenomen zijn in de integratiekaart van het studiegebied (Figuur ). De opties in de tabellen zijn gerangschikt op de prioriteit vanuit het criterium “natuur: opp. & ruimtelijke samenhang”. Na elke tabel worden enkele algemene maar ook specifieke opmerkingen gemaakt over de effecten van de milieukwaliteit op de natuurkwaliteit.

Deze resultaten zijn nog een keer besproken en gecontroleerd door het projecteam. Besloten werd of gebieden werden opgenomen in de uiteindelijke integratiekaart. De gebieden waar de vereiste milieukwaliteit niet haalbaar is binnen afzienbare tijd zijn hierbij afgevallen (alleeen gebied 2 van het ecosysteem beken en beekdalen (Tabel 5)). Oplossingen die voor een van de doelecop[rofielen een duurzaam leefgebied tot gevolg hebben zijn wel opgenomen in de integratiekaart. Ook zijn gebieden toegevoegd, die niet uit de analyses naar voren zijn gekomen vanuit het oogpunt 'ruimtelijke samenhang', maar die vanuit het oogpunt van 'ruimtelijke natuurkwaliteit' wel door het team wenselijk werden geacht te ontwikkelen. Dit om huidige bijzonde natuurkwaliteiten op deze plekken zo lang mogelijk te behouden. Alleen bij het ecosysteem 'Kwelafhankelijke natuur' is een gebied om deze reden toegevoegd (gebied 6, Tabel 6).

De motivatie om een gebied op te nemen in de integratiekaart is af te lezen in de onderstaande tabellen.

Uiteindelijk zijn de geselecteerde gebieden opgenomen in een integratiekaart. Het proces waarop dit gebeurde wordt beschreven in Figuur.

Page 17: Alterra Rapport 850

17

Tabel 5 Overzicht van de geprioriteerde netwerken voor het ecosysteemtype 'Beken en beekdalen' (ecoprofielen weidebeekjuffer en kamsalamder; ambitieniveau 150 km beek en 70 ha beekdal). Nummering gebieden als in Figuur . Rood: niet haalbare of niet duurzame oplossingsrichtingen voor beide ecoprofielen. X = kans, X = niet haalbaar

Nr. Inte-gra-tie-

kaart

Maatregel Toelichting

Ben

. opp

. / le

ngte

Nat

uur:

opp.

&

Rui

mte

lijke

sam

enha

ng

Milie

u

Nat

uur:

huid

ige

waa

rden

Opg

enom

en in

ui

tein

derli

jke

inte

grat

ieka

art?

1 Op kwaliteit brengen voor kamsalamder (poelen, dode armen)

0

X

X

2 Waterkwaliteit herstellen en vergroten tot 25 km

Waterkwaliteit herstellen niet haalbaar voor 2015

X

Xa

3

15 km natuurlijk beekdal en 3.8 ha extra erbij voor de kamsalamander Op kwaliteit brengen voor kamsalamder (poelen, dode armen)

Door aansluiten van nattegatsloot op oude lunterse beek mogelijk om waterkwaliteit te verbeteren

15 km

63.8 ha

X

X

5

10 km natuurlijk beekdal erbij. Op kwaliteit brengen voor kamsalamander (poelen, dode armen)

Duurzaam voor weidebeekjuffer, sleutelgebied voor kamsalamander

10 km

40 ha

X

X

4 17 km natuurlijk beekdal erbij Alleen sg voor kamsalamder haalbaar

17 km

68 ha

X

b X

a Het gebied ligt benedenstrooms in het stroomgebied van de Veluwse beken, die worden gekenmerkt door intensieve landbouw bovenstrooms. Locatiekeuze voor toepassing van maatregelen voor natuur afhankelijk stellen van de locatiekeuze voor herstel van één of meerdere deelstroomgebieden voor de waterkwaliteit

b Dit gebiedje bevat bovenstroomse Veluwse beken met ook landbouw. Huidige kwaliteit onvoldoende, maar verbetering kaliteit hier eerder haalbaar dan bij a

Milieukwaliteit in beken en beekdalen

De kwaliteit van de beken wordt vooral door fosfaat en stikstof bepaald. Voor het grootste deel is dat uit- en afspoeling vanaf landbouwgrond. Afname van de bemesting of uit productie nemen van landbouwgrond leidt tot een snelle afname van de stikstofuitspoeling, maar zonder aanvullende maatregelen nauwelijks tot afname van de fosfaatuitspoeling. Daarnaast zijn ook de puntbronnen van belang. In sommige deelstroomgebieden overtreffen grote puntbronnen (effluent RWZI) de diffuse belasting vanuit de landbouw. Behalve de nutrienten zijn ook contaminanten belangrijk. Vanuit de landbouw betreft het vooral diffuse piekbelastingen met bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn het vooral de puntbronnen.

Page 18: Alterra Rapport 850

18

Tabel 6 Overzicht van de geprioriteerde netwerken voor het ecosysteemtype 'Kwelafhankelijke natuur' (ecoprofielen heikikker en ringslang; ambitieniveau 600 ha). Nummering gebieden als in Figuur . Rood: niet haalbare of niet duurzame oplossingsrichtingen voor beide ecoprofielen. X = kans X = niet haalbaar.

Nr. Inte-gra-tie-

kaart

Maatregel Toelichting

Ben

. opp

. / le

ngte

Nat

uur:

opp.

&

Rui

mte

lijke

sam

enha

ng

Milie

u

Nat

uur:

huid

ige

waa

rden

Opg

enom

en in

ui

tein

derli

jke

inte

grat

ieka

art?

1

Vergroten van 3 geisoleerde netwerken, onderling verbinden via uiterwaard buiten studiegebied, opheffen barrieres

110 ha

X

X

2 Op kwaliteit brengen en inrichting met kleine waterelementen

0 X

c X

3

Opheffen van barrieres, verdichten van waterelementen en gebied uitbreiden naar het noorden

110 ha

X

c X

4 Uitbreiden en vernatten Min. 325 ha

X X

5 Opnemen in robuuste verbinding, stapstenen tussen gebied 1 en 3

X

X

6

Vergroten tot 3 sleutelgebieden Spaanse ruiter; deze onderling verbindingen

10 ha X

X

c Deelgebieden 2 en 3 vallen grotendeels samen met deelgebieden 1, 3 en 4 van beken en beekdalen. Ook kwelafhankelijke soorten hebben baat bij goede oppervlaktewaterkwaliteit. Maatregelen voor beken en beekdalen versterken dus ook kwelafhankelijke natuur. Omgekeerd geldt dat uitbreiding van kwelafhankelijke natuur een gunstig effect heeft op de waterkwaliteit van beken.

Milieukwaliteit in kwelafhankelijke natuur

De gewenste kwelflux (kwantiteit) wordt bepaald door de grondwaterpeilen in de hoger gelegen brongebieden. De kwaliteit van de kwel hangt eveneens af van de oorsprong van de stroombanen. Het kwaliteit van het water dat van grote diepte en van ver komt wordt daarbij niet door maatregelen beïnvloed, voor de zogenaamde korte kwel geldt dat wel. Als de kwel in het natuurgebied dus vooral gevoed wordt van dichtbij heeft het zin om rond het gebied maatrgelen te treffen gericht op verbetering van de kwaliteit van het grondwater. Om die reden is het dus ook gunstig als er natuur ligt in de brongebieden van de kwel. Een voorbeelden daarvan is deelgebieden natte hei 2 en bos 3 voor kwel 5.

Als er voldoende kwel is van voldoende kwaliteit, dan zal de natuur nauwelijks beperkt worden door stikstofdepositie vanuit de lucht, maar naarmate dat minder het geval is neemt het belang van afnemende depositie toe.

Page 19: Alterra Rapport 850

19

Tabel 7 Overzicht van de geprioriteerde netwerken voor het ecosysteemtype 'Natte heide' (ecoprofielen heikikker en gentiaanblauwtje; ambitieniveau 175 ha). Nummering gebieden als in Figuur . Rood: niet haalbare of niet duurzame oplossingsrichtingen voor beide ecoprofielen. X = kans X = niet haalbaar

Nr. Inte-gra-tie-

kaart

Maatregel Toelichting

Ben

. opp

. / le

ngte

Nat

uur:

opp.

&

Rui

mte

lijke

sa

men

hang

Mili

eu

Nat

uur:

huid

ige

waa

rden

Opg

enom

en in

ui

tein

derli

jke

inte

grat

ieka

art?

1 Vergroten tot sleutelgebied heikikker

Oplossing alleen duurzaam in combinatie met 2 en 3

50 ha (circa

eenderde kan door

omvorming)

X

d X

2 Vergroten tot sleutelgebied sleutelgebied heikikker

Oplossing alleen duurzaam in combinatie met 1 en 3

50 ha (circa

eenderde kan door

omvorming)

X

X

3 Verbinden van gebied 1 en 2 door aanleg ecoducten en stapstenen

Oplossing alleen duurzaam in combinatie met 1 en 2

10

X

X

4

Vergroten tot sleutelgebied gentiaanblauwtje en verbinden van gebied met gebied 1 door aanleg ecoduct

Nb deze oplossing alleen duurzaam indien in combinatie met 1, 2 en 3

10

X

X

5

Vergroten van twee geisoleerde habitatplekken tot twee sleutelgebieden en onderling verbinden

20

X

X

6

Vergroten van 2 geisoleerde habitatplekken tot 2 sleutelgebieden voor Gentiaanblauwtje

12

X

X

7 Vergroten van 1 geisoleerde habitatplek tot sleutelgebied van Gentiaanblauwtje

6

d zie c: deelgebieden 1 en 4 vallen grotendeels samen met kwel 2 en 3 en beek 1,3,4

Milieukwaliteit in natte heide

Algemeen: omdat natte hei geen kwel heeft, maar door regenwater gevoed wordt, worden de potenties vooral door stikstofdepositie bepaald.

Page 20: Alterra Rapport 850

20

Tabel 8 Overzicht van de geprioriteerde netwerken voor het ecosysteemtype 'Droge en vohtige bossen' (ecoprofielen hazelworm en boommarter (dit ecoprofiel is gebruikt om te streven naar individuele territoria, niet om te streven naar duurzame netwerken); ambitieniveau 400 ha, excl. de Robuuste Verbindingszone). Nummering gebieden als in Figuur . In rood: niet haalbare of niet duurzame oplossingsrichtingen voor beide ecoprofielen X = kans X = niet haalbaar

Nr. Inte-gra-tie-

kaart

Maatregel Toelichting

Ben

. opp

. / le

ngte

Nat

uur:

opp.

&

Rui

mte

lijke

sam

enha

ng

Mili

eu

Nat

uur:

huid

ige

waa

rden

Opg

enom

en in

ui

tein

derli

jke

inte

grat

ieka

art?

1 Niets doen, consolideren 0 X X

2 In westelijk deel habitatplekken vergroten en verbinden tot territorium 1 boommarter

60 ha X

X

3 Habitatplekken vergroten en verbinden tot territorium 1 boommarter

45 nieuw 35 ha omvormen van naald- naar loofbos

X

X

4

Verbinden van veluwe en utrechtste heuvelrug via gebied 1, 3 en 2 d.m.v. robuuste verbinding en ecopassages

Zie verkenning Robuuste verbindings-zone

X

X

5 Habitatplekken vergroten tot territorium 1 boommarter en verbinden met gebied 1

50 ha X

X

6 Habitatplekken vergroten tot territorium 1 boommarter

20 ha omvormen 50 ha nieuw X

X

7 Habitatplekken vergroten tot territorium 1 boommarter

20 ha omvormen 50 ha nieuw

X

X

8 Vergroten tot sleutelgebied hazelworm

Strategisch gelegen in potentiele verbindings-zone tussen Veluwe en gebied 2

10 ha omvormen 10 ha nieuw

X

X

9 Vergroten tot sleutelgebied hazelworm 30 ha nieuw

X X

10 Vergroten tot sleutelgebied hazelworm 30 ha nieuw

X X

Milieukwaliteit in droge en vochtige bossen Algemeen: omdat droge bossen geen kwel hebben, maar door regenwater gevoed worden, worden de potenties vooral door de stikstofdepositie bepaald

Page 21: Alterra Rapport 850

21

Figuur 6 Het integratieproces

Page 22: Alterra Rapport 850

22

4 Eindbeeld: versterking ruimtelijke samenhang 4.1 Wat laat het eindbeeld zien?

Het resultaat van dit plannings- en ontwerpproces is een kaart met de gebieden waar en hoe bestaande ecologische netwerken het beste versterkt kunnen worden, gegeven de gekozen natuurdoelen (Figuur ). De eindkaart laat dat zien voor vier typen ecologische netwerken: droge en vochtige bossen, natte heide, kwelafhankelijke natuur, en beken en beekdalen, ecosysteemtypen die volgens de gebiedsdeskundigen een hoge prioriteit verdienen, en waarvoor tevens nog zoveel speelruimte was om van deze exercitie meerwaarde te verwachten. Er is uitgegaan van bestaande netwerken, hetgeen de kaart een zeker conservatisme verleent. Anderzijds is de ontwikkeling van de natuurkwaliteit er bij gebaat dat wordt aangesloten bij nog bestaande populaties planten en dieren.

Page 23: Alterra Rapport 850

23

Figuur 7 De integratiekaart van het studiegebied Gelderse Vallei / Utrecht Oost

Page 24: Alterra Rapport 850

24

4.2 Drie strategische principes

Bij de keuzes die tot dit eindbeeld hebben geleid, hebben naast het doel om duurzame netwerken te realiseren voor de gekozen doelecoprofielen, drie strategische principes een rol gespeeld. Deze worden eerst besproken.

Ondersteuning vanuit de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug. Voor de bossen geldt dat de natuurkwaliteit profiteert van de nabijgelegen grote boscomplexen. Dit betekent dat soorten met een grote oppervlaktebehoefte in het reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht-Oost duurzaam kunnen voorkomen dankzij de nabijheid van stabiele sleutelpopulaties. Dit geldt bijvoorbeeld voor de boommarter, die zonder de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug in de vallei geen duurzame omstandigheden zou aantreffen. Dat betekent dat voor deze soorten (en bijvoorbeeld ook voor das en zwarte specht) lokale maatregelen die er op gericht zijn voldoende leefgebied voor een enkel paartje of leefgroep te creëren, effectief zijn. Voor soorten met kleinere oppervlaktebehoefte, maar tevens een geringere dispersiecapaciteit, is de rol van de boscomplexen in verhouding kleiner. Voor deze soorten kan duurzaam voorkomen alleen worden gerealiseerd met ecologische netwerken binnen het reconstructiegebied.

Steun vanuit de Gelderse Vallei voor de Veluwe en Utrechtse heuvelrug. Omgekeerd kan het reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht-Oost een rol spelen als sleutelgebied in een netwerk, dat de schaal van het reconstructiegebied zelf overstijgt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de beken en beekdalen, een ecosysteemtype dat binnen de Vallei veel meer voorkomt dan in de omgeving. Voor het ecoprofiel met de grootste schaal, de ijsvogel, overstijgt het netwerk de schaal van de Vallei. In dit geval kiezen we voor de strategie van het realiseren van voldoende samenhangend oppervlakte voor een sleutelpopulatie. Die vormt een robuuste kern in het netwerk dat zich uitstrekt naar de Veluwe en de noordelijke, zuidelijke en westelijke flanken van de Utrechtse heuvelrug. Het resultaat is dat het voorkomen in geschikt leefgebied daar in frequentie en dichtheid zal toenemen. Een tweede principe in deze categorie is het ontwikkelen van een robuuste verbinding op het niveau van ecosystemen tussen de beide zandplateaus (Opdam et al. 2003, Reijnen et al. 2003).

Risicobeperking. Voor netwerken geldt dat het lokaal voorkomen van populaties in delen van het netwerk afhankelijk is van de mate waarin lokale risico’s van uitsterven worden opgevangen op het niveau van het netwerk. Aan deze medaille zit een keerzijde: ook indien het gehele netwerk duurzaamheid biedt, is een soort in deelgebieden van het netwerk soms tijdelijk afwezig. Dit nadeel kan worden verkleind door ruim boven de minimumgrens te gaan zitten, dus door meer oppervlakte toe te voegen dan volgens de minimumnorm nodig is. Een dergelijke risicobeperking geldt ook op netwerkniveau. Naarmate netwerken kleiner worden, neemt de kans toe dat de soort uit het netwerk verdwijnt. Bovendien hanteren we in onze modellen een grens van 5% kans op uitsterven in 100 jaar (Verboom et al. 2001). Een strategie om deze nadelen te minimaliseren is het aan elkaar schakelen van netwerken. Tenslotte is de te verwachten klimaatsverandering een argument om deze strategie toe te passen. Deze strategie was met name een leidend principe bij de bossen, maar in andere ecosystemen niet altijd uitvoerbaar wegens te weinig netwerken of te grote onderlinge afstand.

Page 25: Alterra Rapport 850

25

4.3 Beschrijving van de ecologische structuur van de Gelderse Vallei

De Gelderse Vallei is een relatief nat, door veel waterlopen doorsneden gebied tussen twee droge zandplateaus. Dankzij de zandplateaus komt in de Vallei op tal van plaatsen grondwater van goede kwaliteit aan de oppervlakte. Terwijl de zandplateaus met droge bossen en veelal droge heide zijn bedekt, is de vallei een bonte mozaïek van gradiënten, van bos, (natte) hei, beekdalen en kwel-afhankelijke natuur. Door het midden van de Vallei loopt een zone met een noordoost/zuidwest oriëntatie waar een grote dichtheid van ecologische netwerken voorkomt die duurzaam gemaakt kunnen worden voor de gekozen ecoprofielen binnen het gekozen ambitieniveau. Deze zone wordt aan de westkant en aan de oostkant begrenst door zones die zich steeds verder aaneensluiten tot urbane landschappen: het gebied Leusden-Amersfoort-Nijkerk, en het gebied Ede-Lunteren-Barneveld. Het zuidelijke compartiment van de Vallei is afgesloten van de rest door de agglomeratie Ede-Veenendaal, plus de A12.

Hieronder beschrijven we de belangrijkste ruimtelijke aspecten van de vier gekozen ecosystemen, maar eerst belichten we enkele algemene uitgangspunten.

4.3.1 Netwerken van droge, plaatselijk vochtige bossen.

Door het midden van de Vallei loopt een band van drie netwerken waarvan er al een duurzaam is. De twee andere kunnen door uitbreiding met 100 ha duurzaam gemaakt worden voor de gekozen ecoprofielen. Deze beide netwerken verschillen niet wezenlijk in actuele milieukwaliteit, en evenmin in de omvang van de te nemen maatregelen.

Door de drie netwerken met elkaar en met de grote boscomplexen op de beide zandplateaus te verbinden, ontstaat voor de ecoprofielen een robuuste as van ecologische netwerken voor soorten van droge bossen. Tevens ontstaat een robuuste verbindingszone tussen de beide boscomplexen. Om effectief te zijn voor soorten met een zeer geringe dispersie zal de verbinding echter nog geïntensiveerd moeten worden.

Aan deze robuuste as kunnen enkele geïsoleerde gebieden worden gehaakt. Dat geldt voor de gebieden 5, 6, en 7, die voor soorten zoals de boommarter elk een investering vragen van 50 ha uitbreiding plus (met uitzondering van 5) omvorming van 20 ha bestaand naaldbos naar loof/gemengd bos. Met deze investering maken deze gebieden dus onderdeel uit van een duurzaam netwerk voor dit ecoprofiel.

De overige geïsoleerde bossen (8-10) zijn binnen het ambitieniveau dat in de Gelderse Vallei wordt aangehouden wel duurzaam te maken voor hazelworm, maar niet voor een soort als de boommarter, door een investering met totaal 70 ha uitbreiding plus 10 ha omvorming van bestaand bos.

Met de investeringen in de eerste 7 netwerken is 255 ha gemoeid, met die in 8-10 nog eens 70 ha. Dit is exclusief de robuuste verbindingszone. Belangrijk is te benadrukken dat bij deze oppervlaktes uitgegaan wordt van ecosystemen van hoge kwaliteit. Indien deze kwaliteit niet haalbaar is, kan dit worden gecompenseerd met grotere oppervlaktes. Voor het inzetten van de dan nog resterende hectares kan een keuze worden gemaakt uit 1) risicoverkleining van netwerken, bijvoorbeeld in (robuuste) verbindingszones, 2) investeren als heide en in de heidenetwerken inzetten, 3) bestemmen als natuur met recreatief medegebruik.

Page 26: Alterra Rapport 850

26

4.3.2 Netwerken van natte heide

Natte heide, veelal als complex met droge heide, bevindt zich vooral in het noordoostelijke deel van de Gelderse Vallei. Hier bevinden zich drie netwerken (1-3) die op zichzelf niet duurzaam te krijgen zijn, en alleen onderling geschakeld met behulp van verbindingszones voor soorten als het gentiaanblauwtje en heikikker duurzaamheid kunnen bieden. Voor soorten als de adder is duurzaamheid niet haalbaar binnen het ambitieniveau van 175 ha. Netwerk vier kan bij dit complex worden aangehaakt door middel van een verbinding (25 m breed, 2 km lang, stapstenen van 5 ha om de ?? m, inclusief passages in de infrastructuur). Netwerk 5 kan alleen duurzaam worden gemaakt voor soorten als het gentiaanblauwtje door vergroten van beide snippers natte heide tot sleutelgebied (minimaal 5 ha elk) en verbinden. We stellen hiervoor dat 20 ha natte heide moet worden ontwikkeld. De beide gebieden 6 en gebied 7 zijn sterk geïsoleerd, het best haalbare lijkt vergoten tot sleutelgebied voor het ecoprofiel gentiaanblauwtje. Gebied 7 kan worden opgenomen in een robuuste verbindingszone en geschakeld met netwerk 2. We verwijzen naar de verkenning robuuste verbindingen voor de haalbaarheid hiervan.

Hiermee is gemoeid een ontwikkeling van 158 ha natte heide, waarvan ca. 35 ha door omvorming kan worden gerealiseerd. Opnieuw moet worden benadrukt dat het hierbij gaat om kwalitatief hoogwaardige heide. We verwachten dat voor het ontwikkelen hiervan meer hectares nodig zijn, bijvoorbeeld als drogere buffer om de natte kern. We concluderen dat het ambitieniveau van 175 ha daartoe niet toereikend is, en gaan uit van een stelpost ter grootte van de dubbele oppervlakte van 316 ha, waarvan 70 ha door omvorming.

4.3.3 Netwerken van beken en beekdalen.

Beekdalen in de Gelderse Vallei zijn smal. De gebiedsdeskundigen kiezen voor een strook van 20 m aan weerszijden van de beek met beekbegeleidende vegetatie, bestaande uit vochtige graslanden, waterelementen (zoals poelen) en moerasjes, elzensingels. Er is gewerkt met een ecoprofiel (weidebeekjuffer) dat karakteristiek is voor de beek zelf, en met twee profielen (kamsalamander en ijsvogel) die staan voor het beekdal. In de gekozen trajecten wordt de waterkwaliteit op niveau gebracht, en het beekdal ingericht en beheerd zodat het aan de omschrijving voldoet. De doelstelling voor soorten als de ijsvogel (met een grote dispersieafstand) is beperkt tot het realiseren van voldoende lengte aan kwalitatief goed beekdalecosysteem voor een sleutelgebied in de Gelderse Vallei. Gebied 1 in het noordoosten is een samenhangend complex beken met overwegend goede actuele waarden en goede waterkwaliteit, dat door inrichting van de oeverzone met waterelementen, natte bosjes en elzensingels voor alle ecoprofielen duurzaamheid kan opleveren. In gebied 2 is de waterkwaliteit moeilijk op het vereiste niveau te krijgen, althans voor 2015. Voor gebied 3 is extra beeklengte met aangrenzende oeverzone en herstel van de waterkwaliteit noodzakelijk. Daar is ruim 60 ha mee gemoeid. De gebieden 4 en 5 zijn of voor soorten als de kamsalamander of weidebeekjuffer duurzaam te maken.

Voor soorten als de ijsvogel is ca. 160 km beekdal noodzakelijk voor een duurzaam netwerk, dan wel 120 km indien er een sleutelgebied in aanwezig is. Er zijn twee opties om die eis te halen. Gebied 1 en 4 samen leveren 45 km beek, zodat het samenvoegen van deze gebieden met 35 km goede beek extra een sleutelgebied kan opleveren. Door de ontwikkeling van de netwerken 3 en 5 elders in de vallei wordt de norm van

Page 27: Alterra Rapport 850

27

duurzaamheid gehaald. Het alternatief is 65 km goede beek te ontwikkelen boven op de voorgestelde netwerken 1-5.

Hiermee is van de ambitie van 150 km beek minimaal 70, maximaal 120 km ingezet (afhankelijk van de gekozen oplossing voor het ecoprofiel ijsvogel), terwijl de ambitie 70 ha door netwerk 3 alleen bijna wordt gevuld. Met netwerk 4 en 5 erbij gaan we over de 170 ha. Er is dus minder beeklengte en meer beekoever nodig dan volgens de ambitie.

4.3.4 Netwerken van kwelafhankelijke natuur.

Kwelafhankelijke natuur ligt vaak in een gradiënt aan de flanken van een van de stuwwallen. Aan de zuidflank van de Utrechtse heuvelrug liggen binnen het studiegebied twee uiterwaardzones die van elkaar gescheiden zijn door uiterwaard buiten het studiegebied. De verwachting is dat voor de ecoprofielen ringslang/watersnip en heikikker deze gebieden duurzaam kunnen worden gemaakt door toevoeging van 110 ha. die deze gebieden tot een ecologisch netwerk aaneensluit (netwerk 1). In het noordoosten van de Gelderse vallei ligt nu al een groot netwerk van dit ecosysteemtype, dat duurzaam kan worden gemaakt wanneer de graslanden op kwaliteit worden gebracht en wanneer waterelementen worden toegevoegd. Daarvoor is geen extra oppervlakte nodig. Gebied 3, aan de oostflank van de Utrechtse heuvelrug, kan door uitbreiding met 110 ha kwelafhankelijke natuur duurzaam worden. Daarvoor is nodig dat barrières doorlaatbaar worden en het reeds bestaande gebied wordt vergroot naar het noorden (zie ook bij beken) en op kwaliteit gebracht met waterelementen.

Gebied 4 ligt relatief geïsoleerd tussen infrastructuur en stedelijke kernen, en moet daarom grotendeels op eigen benen staan. We adviseren hier voor een aaneengesloten gebied dat groot genoeg is voor een zelfstandig duurzame populatie. Voor het ecoprofiel watersnip/ringslang betekent dit een oppervlakte van 450 ha. vochtige graslanden, dat is 325 ha meer dan nu. Gebied 5 bestaat uit 3 kleine snippers die op zich geen duurzaamheid kunnen realiseren, maar wellicht in de geplande robuuste verbinding kunnen worden opgenomen en aaneengeschakeld. Gebied 6 (Meeuwenkampje en Allemanskampje) bestaat eveneens uit twee kleine kernen, die echter zeer geïsoleerd liggen ten opzichte van elk ander netwerk. Deze gebieden leveren in combinatie alleen duurzaamheid voor soorten met een klein oppervlaktebeslag, zoals planten (die niet als doelecoprofiel zijn gekozen). Vanuit het oogpunt van risicospreiding is de beste strategie vergroten en verbinden van beide snippers.

Totaal omvat dit voorstel de ontwikkeling van 555 ha kwelafhankelijke natuur. Dat is ca. De helft van het ambitieniveau, maar dit omvat ook veenweidegebied. Het ligt voor de hand de resterende ha. in veenweidegebied in te zetten, dan wel indien nodig in de robuuste verbindingszone.

4.4 Conclusies netwerken ecosystemen

In het reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht-Oost kunnen de geformuleerde doelen voor natuurkwaliteit met de minste investeringen duurzaam worden gerealiseerd in de centrale zone die van noordoost naar zuidwest verloopt, tussen drie verstedelijkende agglomeraties. De nieuwe natuur kan goed worden ingebet als onderdeel van de geplande EHS. Het resultaat van dit ontwerpende onderzoek ondersteunt de keuze voor het concentreren van extensiveringsgebieden in deze centrale

Page 28: Alterra Rapport 850

28

zone. De hier geplande robuuste verbindingszone kan behalve het verbinden van Veluwe en Utrechtse Heuvelrug een toegevoegde waarde hebben doordat de meest profijtelijke ecologische netwerken binnen de Vallei onderling worden verbonden. Dit houdt in dat investeringen in netwerken buiten deze zone, bijvoorbeeld aan de oostkant van de lijn Barneveld-Lunteren, veel minder ecologisch rendement zullen opleveren, tenzij deze gebieden zeer groot zijn of worden. Dit belang van voldoende grootte vinden we bijvoorbeeld terug in de sterke oppervlakte-uitbreiding van het gebied met kwelafhankelijke natuur in het Binnenveld.

Uit onderstaande Tabel 9 blijkt dat ten opzichte van de oorspronkelijke er minder bos wordt voorgesteld en meer natte heide en beekoeverzone.

Tabel 9 Oorspronkelijke ambitie en aanbevolen inzet voor de beschouwde ecosystemen

Ecosysteem Oorspronkelijke ambitie

(ha) Aanbevolen

Droge en vochtige bossen 400 255-325 ha

(excl. robuuste verbinding)

Natte heide 175 246 ha

Kwelafhankelijke natuur 600 555 ha (excl.

veenweidegebied en robuuste verbinding)

Beken en beekdalen 70 ha oeverzone

+ 150 km beek

170 ha oeverzone,

70-120 km beek

Totaal 1245 ha

+ 150 km beek

1226-1296

+ 70-120 km beek

4.4.1 Relatie met geplande verbindingszones

In het kader van de ontwikkeling van de EHS, nog voor de herijking die in “Natuur voor mensen” is geformuleerd, zijn ecologische verbindingszones gepland in de Gelderse Vallei. Hoe dragen deze zones bij aan de hier geschetste ruimtelijke ecologische structuur? Wij hebben als uitgangspunt gehanteerd het voorontwerp Reconstructieplan “Van wet naar Werkelijkheid”, met als nadeel dat daaruit niet valt af te leiden welke motieven geleid hebben tot de keuze van de ecologische verbindingen.

De geplande droge verbindingen zijn geconcentreerd in de zuidoostelijke helft van de Gelderse Vallei. De zones langs de oude spoorlijn Amersfoort-Veenendaal en langs de A12 sluiten niet aan bij het hier ontwikkelde stelsel van duurzame netwerken: ze verbinden (ogenschijnlijk) geen onderdelen van netwerken of netwerken onderling. Dat geldt ook voor de noordwaartse aftakkingen hiervan ten noorden van Veenendaal en de

Page 29: Alterra Rapport 850

29

zuidelijke aftakking ten oosten van Veenendaal. Voor zover het de bedoeling is kwelafhankelijke natuur zoals het Meeuwenkampje in een groter geheel te schakelen, moet ervan worden uitgegaan dat (gezien de lengte van de verbinding) de dimensies van de verbindingszone overeen komen met de in het Handboek Robuuste Verbindingen aanbevolen maten. Het gaat dan om brede stroken schrale graslanden. De passage door de agglomeratie Ede-Veenendaal levert dan veel problemen op.

De locatie van de geplande robuuste zone in het noorden van de Vallei komt overeen met de voorkeurslocatie uit deze ontwerpstudie. Op de “grondplaat” in het rapport “Van Wet naar Werkelijkheid” is bovendien een aanzet te vinden voor een directe verbinding van de Veluwe naar het bosnetwerk nr. 2, tussen Lunteren en Barneveld door. Deze verbinding draagt bij aan de ruimtelijke samenhang van de voorgestelde ecologische structuur. Het ontwerp zou kunnen worden afgestemd op de hier gehanteerde ecoprofielen, dus voor boommarter en hazelworm.

De natte verbindingen zijn identiek met de aanwezige beken. Een deel van de voorgestelde verbindingen valt binnen de zoekgebieden voor ecologische netwerken in de voorgestelde ecologische structuur, maar veel valt er ook buiten. De hoofdrichting is veelal oost-west. De hier voorgestelde netwerken van beekdalen worden daarom meestal niet onderling verbonden. De effectiviteit van deze verbindingen zou nog een tegen het licht kunnen worden gehouden van de hier voorgestelde ecologische structuur.

4.4.2 Mogelijkheden van agrarisch medegebruik.

Beekdalen bestaan uit een mozaïek van elzensingels, natte graslanden, kleine bosjes en waterelementen, zoals poelen en zijgeulen. Het is mogelijk deze natuurtypen te koppelen met extensieve vormen van veeteelt. Dat geldt niet of veel minder voor de andere ecosystemen (Tabel 10). Wel kunnen extensieve agrarische beheersvormen worden ingezet in de randzone rondom deze natuurgebieden. De milieukwaliteit zal hierdoor stijgen. Indien deze vormen van agrarisch gebruik wordt gecombineerd met groenblauwe dooradering die qua type en ligging aansluit op de natuurelementen, wordt de potentie voor biodiversiteit voor zowel natuurelement als agrarische zone verhoogt.

Tabel 10 Mogelijkheden om vereiste natuurkwaliteit met agrarisch medegebruik

te bereiken of met een natuurbestemming

Type ecosysteem Natuurbestemming Agrarisch medegebruik

Bos X

Natte heide X

Beken-beekdalen X

Kwelafhankelijke natuur X

Page 30: Alterra Rapport 850

30

Begrippenlijst Dispersie afstand / Netwerk afstand Afstand die het merendeel (80 %) van de individuen van een soort bij de ongerichte beweging naar een (mogelijke) vestigingsplaats kan afleggen. Duurzaam netwerk Een samenhangend stelsel van habitatplekken waarbij de uitsterfkans van de netwerkpopulatie kleiner is dan 5% in 100 jaar. Ecoprofiel Groep van versnipperingsgevoelige soorten die karakteristiek zijn voor een ecosysteem met vergelijkbaar dispersievermogen en oppervlaktebehoefte. Homerange afstand De afstand die soorten kunnen overbruggen gedurende dagelijkse bewegingen in hun leefgebied. Hiermee worden lokale populaties afgegrensd. Lokale populatie Een ruimtelijk af te grenzen populatie waarbinnen 'random mating' plaatsvindt. Netwerk Verzameling habitatplekken waarbinnen één metapopulatie van een soort kan functioneren. Dat houdt in dat alle plekken voor individuen van de soort bereikbaar zijn, maar laat onverlet dat een deel in de praktijk onbezet kan zijn. Netwerkpopulatie / Metapopulatie Ruimtelijk gestructureerde populatie, verdeeld in lokale populaties die in verspreid liggende habitatplekken voorkomen, die met elkaar via dispersie een netwerk vormen. Sleutelpopulatie Lokale populatie van een zodanige omvang dat de kans op lokale extinctie relatief klein is, en er netto een dispersiestroom is in de richting van de overige delen van het habitatnetwerk.

Page 31: Alterra Rapport 850

31

Referenties

Noot: Er is niet gestreefd naar wetenschappelijke verantwoording, maar naar doorverwijzing naar bronnen waarin deze verantwoording te vinden is. Daarom worden alleen publicaties van de eigen onderzoekgroep vermeld. Broekmeyer, M.E.A. & E. G. Steingröver 2001. Handboek Robuuste Verbindingen; ecologische randvoorwaarden. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte.

Opdam, P.F.M., M.J.S.M. Reijnen & C.C. Vos 2003a. Robuuste verbindingen: nieuwe wegen naar natuurkwaliteit. Landschap 20: 31-37.

Opdam, P.F.M., J. Verboom & R. Pouwels 2003b. Landscape cohesion: an index for the conservation potential of landscapes for biodiversity. Landscape ecology 18: 113-126.

Opdam, P.F.M., E.G. Steingröver & S.A.M. van Rooij 2004. Ecological networks: a spatial concept for multi-actor planning of sustainable landscapes. Landscape and Urban Planning (submitted).

Pouwels, R., M.J.S.M. Reijnen, J.T.R. Kalkhoven & J. Dirksen 2002. Ecoprofielen voor soortanalyses van ruimtelijke samenhang met LARCH. Alterra rapport 493.

Reconstructieteam Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, 2002. Voorontwerpreconstructieplan / Milieueffectrapport 1, Gelderse Vallei – Utrecht Oost. Achtergronddocument bij VOP/MER.

Reijnen, M.J.S.M., C.C. Vos & P.F.M. Opdam 2003. Realisatie van robuuste verbindingen, van kennis naar praktijk. De Levende Natuur (in druk).

Rooij, S.A.M. van, E.G. Steingröver & P.F.M. Opdam 2003a. Networks for LIFE. Scenario development of an ecological network for Cheshire County. Alterra rapport 699.

Rooij, S.A.M. van, T. Van der Sluis & E.G. Steingröver 2003b. Networks for LIFE. Development of an ecological network for Persiceto (Emilia-Romagna, Italy). Alterra rapport 729.

Steingröver, E.G., S.A.M. van Rooij & P.F.M. Opdam 2003. A tool for interactive planning of ecological networks with stakeholders and regional experts (in preparation).

Verboom, J., R. Foppen, P. Chardon, P.F.M. Opdam & P. Luttikhuizen 2001. Introducing the key patch approach for habitat networks with persistent populations: an example for marshland bird. Biological Conservation 100: 89-101.

Vos, C.C., J. Verboom, P.F.M. Opdam & C.J.F. Ter Braak 2001. Towards ecologically scaled landscape indices. American Naturalist 157: 24-51.