ALGEMEEN NEDERLANDS TîJDSCHRIFT EN PSYCHOLOGIE^,o«î€¦ · PKOI-. DR. r>. VliiKaKA i ^JE...

8
ALGEMEEN NEDERLANDS T îJDSCHRIFT VOOR WIJSBEGEERTE EN PSYCHOLOGIE^,o«î WAARIN OPGENOMEN j^p j 0^ ANNALEN VAN HET GENOOTSCFIAP ' ^ VOOR WETENSCHAPPEUJKE PHILOSOPHIE OPGERICHT DOOR DR. J. D. BIERENS DE r îAAN RrOACTIE: CO:.IS;I.<A:S VAN RtuAcit: tr.OF. n?.. E. '.V. BETH - PKOP. v.r,. u. n. r-AîïM!i:i'. - PROP. DK. K. ^CUVrïl^S (sECRETARiS) i<i'.).".cT:E: ùp.. r>. E .iP.TUNG - PROI». r;r,. A. r. IICURLJNC - PRor. DR. i;. V-'. BI;TH - I OOF. a?,, P. ;. j. BllyI•Ê^JDlJK - PROr. iùK. n. H. KAÏÏMI'^K - rAOÏ. DR. K. KU\;-ERS - PROP, VA. A. G. M. VAN MEliKN | - DR. G. NUCBcLMi'.N» - PiXOT. DR. CH. PIRELMAN - PROP. DR. lî. C. UÛMKk - PROP. JHR. l-'K. J. J. VON I SCHMÎD PROF. DR. J. B. UB3IN:; - PR&îi. DR. D. K. T:I. VOLLrNKOVt;! - PROF. DR. A. ClZ WAFiHÔNS - { PKOI-. DR. r>. VliiKaKA i ^JE jAAhCANG - Ai7.EV£KING I - O K T. I ;16 2 - - - ... ,

Transcript of ALGEMEEN NEDERLANDS TîJDSCHRIFT EN PSYCHOLOGIE^,o«î€¦ · PKOI-. DR. r>. VliiKaKA i ^JE...

  • ALGEMEEN NEDERLANDS T î JDSCHRIFT

    V O O R WIJSBEGEERTE

    EN PSYCHOLOGIE^,o«î

    W A A R I N O P G E N O M E N • j^p j 0^

    A N N A L E N VAN HET G E N O O T S C F I A P ' ^

    V O O R W E T E N S C H A P P E U J K E P H I L O S O P H I E

    O P G E R I C H T D O O R D R . J. D. B I E R E N S D E r î A A N

    RrOACTIE:

    CO:.IS;I.

  • Annale/î van het Gcnootschap

    voor wetenschappelijke philosophie X X X I V c Jaargang nul,-) n-ductie van Dr. D. Baiiliit.g [Doetincheni) l e 3 f l ever i i ;g

    De nieuwe retorica als fi/osofische théorie der argwrientatie door

    Cil. Pere lnian, Hoogleraar aan de Vrije Univers te i t van Brussel.

    De ontwikkel ing van de moderne logica sedert lict niiddeii v a n de 19e eeuw en de voor t schr i jdende formalisat ie , die de basis is gewi-est v a n h a a r onmiskenbaa r snrxes, hebben he t mogeli jk gemaak t een bev/iis-thcorie uit te werken, ma then ia t i s ch v a n allure en v a n ecn voordien ni rnmer bere ik te pcrfectie. De mogel i jkheden der logische caîculus zijn ui tgcbrcider dan ooit en he t is verleidclijk ofn, ten aanzicn van ieder decisie-probieem, onder Leibniz ' inspirat ie . .calcuîemus" voor te stel len, dooi v a n he t gebied der logica al wa t niet tô t de calculus herleidl)aar is uit te s lui ten. I nde rdaad , wanneer wij de onbe twis tbare en eens tcmmig e rkonde resuUaten van he t formele onderzoek stellen tegenover de einde-lozc en s teeds he rn icuwdc discussies der filosofen, is he t dan niet wenselijk de s lui ts teon van elk weten, de logica, h a a r ident i f icer rnd inet de formele logica, te verb inden me t de b c t r o u w b a r e kern, gcvonnd door di.' wiskvn-dige v a k k e n ? ^ H e t kan niet on tkcnd worden d;iC het mercndeei der heden-daagse logici voor deze vcrleidiiig is bezwckon. Om zicii Ir'ervan t e over -tiiigen hoef t men siechts een eicnientair of mcer uirgewerkt handboek der logica te randplegen. Gewoonlijk wordt siechts de demons t re rende rede-ner ing bchanrh^h), lerwijl nicn zelfs de bes tuder ing van de induc t ie of mins tens de aspectcni h ie rvan , die voor de calculus niet toegankel i jk bl i jken, terzi jde stel l .

    Zelfs als dcze workwijzc d ich ter bij he t formal isme van Leibniz d a n bij het in tu ï t ionismc van Descar tes s t aa t , ze b l i j f t wel degelijk in de li jn van he t klassiek ra t ional isme, o\"ereenkomstig de stelling welke Descar tes zo t r e f fcnd hcef t u i tged ruk t in zijn Regulae : „Chacpie fois que sur le m ê m e su j e t deux d ' e n t r e eux (des savants ) sont d ' u n avis différent , il est ce r ta in que l 'un des deux au moins se t r o m p e ; et même aucun d 'eux, semble-t- i l , ne possède la science; car si les raisons de l 'un é ta ient certaines et év iden-tes, il pour ra i t les exposer à l ' au t r e de telle manière qu' i l f inirai t p a r le convaincre à son t o u r " ^. Aangezien de eerste regel van de Car tes iaanse m é t h o d e i nhoud t s iechts d a t als w a a r te a anvaa rden wa t év iden t is en w a a r o m t r e n t aile me t rede begaa fde wezens noodzakeli jk met e lkaar over-eens temmcn , volgt hierui t d a t de onenigheid en vooral de onher le idbare onenigheid een teken is van ve rwar r ing en dwaling.

    Zo de m o d e r n e formal i s ten s inds de onthul l ing van de p a r a d o x e n de r

    1 Cf. Ch. Perelman, Logique formelle, logique juridique, in „Logique et Analyse", 1960, nr 11-12, pp. 226-227. ••' Cf. Descartes, Oeuvres, éd. de la Pléiade, Les régies pour la direction de l'e.sprit, p. 8.

  • logica nauwel i jks meer ver t rouwcn op de iatif)iîele evidcniie, ze oison n ie t t emin d a t een correcte redencring, d w.z. overeenkoinstig de aange-nomen deductie-regels , geen aanleiding m a g geven tôt onenigheid. Binnen een deductief sys teem zijn discussies, controversen, onderl ing a fwi jkende gez ich t spun ten on toe l aa tbaa r on, zo ze gerechtvaardigd zijn, kunnen ze slechts voo/ tvloeien uit een dubbelz innigheid of oiivolkomen-heid van h e t sys teem, die onverwij ld dient verholpen te woiden. Evena l s in he t perspectief van het -cartésianisme is ook hier de onenigheid, ten-mins te b innen he t systeem, een t eken van onvolkomenheid en dwaiing.

    De rcduc t ie van de gehelc logica tô t formele logica, d.w.z. t ô t bewijs-theorie, bre id t he t gcbied van hetgeen a a n de logica ontsnaj t t , d.w.z. d a t -gene wat ra t iona l i tc i t mist , bovenma t ig uit . W a n t , la ten wo hier de n a d r u k op leggen, de idée van de rede en de idée van de logica zijn tradit ioneel t en n a u w s t e ve rbonden en he t is onvermijdel i jk d a t onze conceptie van de rede solidair is m e t onze conceptie van de logica. Maar is er geen aanleiding o m de re fe ren t i e t e rm te veranderen en de logica o p te v a t t e n 011 een wijze die meer in ove reens temming is me t de idée die we hebbcn van wat ra t ioneel en redeli jk is? Welnu , wie twijfe l t er a a n he t fci t da t ons vcnnogen om ce overleggen en te overwegen, om t e toetsen en te rechtvaardigen , o m a r g u m e n t e n voor en tegen een bepaa lde stelling naa r vorcn te brengcn, niet een kenmerk u i t m a a k t van he t redelij ke wezen ?

    Indien Descar tes gelijk had, indien iedcre zich handliaA'onde tegen-str i jdigheid een teken was van dwaiing, zou m e n dan niet aile pol i t ieke deba t t en , aile filosofische en religieuze cont roversen , mocten veroordelen als r esu l t aa t van verwarr ing en gémis a a n ra t ioneel denken? Zou men niet a rgwanend moe ten bcschouwen aile soor ten v a n procès \\;!arbij de on-enigheid van de par t i jen , om zo te zeggen, georganiseerd is ru waarb i j he t gerechtel i jk bcslel eu pi"(jccdure ten dienstc s t a a n van licdeu die - iu p l aa t s van te over tu igen me t ontwi j fe lbare bewijzen, - duidelijk t rachtcn h.et gerecht te misleiden door hun tegengestelde aanspraker.? Alleen een ra t iona l i sme d a t zeker van zichzelf is, o m d a t h e t de scher))zinnigheicl v a n de mens p rob lemen voorlegt waa rvan God vooraf de oplossing kent , zou scherp omli jnd k u n n e n stellen de „act ions de la vie", de problemen die men omwillc v a n h u n urgent ie zo goed mogeli jk opiost door de mees t waarschi jnl i jke meningcn te volgen, m a a r die n ie t s gemeen hebben me t de waarhe id noch me t de wetenschap, tegenover het tlicoretisclie weten d a t gekenmerk t is door zijn evidentie , eenheid, en universal i te i t (Descartes -Discours de la Méthode, 3e ])artie). Maar een filosofie wier zel fver t rouwen niet gegarandeerd wordt door de goddeli jke rede die van aile eeuwigheid een volledig en geprecons t i tueerd weten bezit , hetwelk op aile gebieden t e rug te v inden de menseli jke rede a a n zichzelf verpl icht is, kan zulk een filosofie h e t gehele terrein v a n d a t wa t o n t s n a p t aan de rationele of zin-nelijke evident ie - d.w.z. h e t gebied v a n he t p rak t i sche handelen, van de moraa l en v a n he t recht en de polit iek, en ook he t gebied van de weten- . schappen v a n de mens, v a n de filosofie en v a n de religie - overlaten a a n he t i r rat ionele , a a n de ha r t s toch ten , de be langen en a a n het geweld?

    H e t is w a a r d a t eminei i te denkers , zozeer v a n elkaar verschil lend als Pascal en Leibniz, K a n t en Bergson, ge t r ach t hebben de onvolkomenheid van de rede te bemante len door h u n toev luch t t e zoeken bij het h a r t of de genade, b i j h e t geloof of de in tu ï t ie ; allen evenwel ze t t en de t r ad i t i e v a n

    39

  • Desc.irtes voort dooi de iode Kolijk te stcl!( ri met de „ esprit de géomét r ie" , die gekenmerk t is door de evit lentic van de ax ioma ' s en de noodzakel i jk-heid der deduct ies . i\raar he t b e t r c f t daa r ee.n misp laa ts te en volkonien ongerechtvaard igde bepcrk ing van he t gebied w a a r ons vermogen c m te overleggen en te a rgumen te ren , te toetsen en te rech tvaard igen in te r -venieer t . W a n t al vait het n ic t te loochonen d a t overleggen en a rgumen-teren, toetsen en rech tvaa rd igen act ivi te i ton ziju die een beroep doen o p de rede, ten aanzicn va.n hc tgeen évident is of noodzakeli jk kunnen ze n ie t ui tgeoefend wordcn .

    De evident ie is de k r a c h t w a a r a a n iedere normale geest sieclits kan toegeven en tegeli jk he t t eken van de waarhe id van hetgeen aïs év iden t zich doet gelden. Zij ve rb ind t he t psychische m e t he t logische en m a a k t de overgang mogeli jk v a n een kwal i te i t van de visie van he t subject n a a r de e rkcnn ing v a n een objec t ieve kv«aliteit, de waarl ieid van h a a r ob jec t . N a a r de toepassing die Pascal geeft van de Cartesiaanse théorie, is ieder bewijs een herleiding tô t de evident ie en he tgeen évident is lieeft geen bewijs van node^

    Maar wij we ten d a t de formal i s ten in navolging van Leibniz de ziens-wijze v a n Pasca l en de daa r in besloten begrenzing v a n de bewijs theor ie hebben afgewezen. Leibniz wilde inde rdaad „qu 'on démon t r â t ou d o n n â t le moyen de demons t r e r t ous les Axiomes qui ne sont point p r imi t i f s : sans dis t inguer l 'opinion que les h o m m e s en ont , et sans se soucier s'ils y d o n n e n t leur consen tement ou non"". Evenzo zou de verwerping v a n de opva t t i ng d a t aile bewijs herleiding is t ô t de evident ie , het mogelijk m a k e n een p laa ts te geven aan een théor ie der a r g n m e n t a t i e die zou tonen , hoe het denkon het handelen kan voor-l ichten, hoe m e n zich van de rede bedient orn meningen te toetsen, en î te l l ingsr .ame te r ech tvaa rd igen . De s tudie \ 'an de iol der a rgumen ta t i eve rede brengt ons er zo toc oni de actuele o jn ' a t t ing der lugica te ve rb reden en deze niet te beperken tô t de bewijstheorie der formele logica.

    Aldus doende, zal men een heden ten dage te zeer vergeien visie op de logica t e rug v indcn dio geen andere is dan die van Aristoteles en ziin op-volgers. W a n t , al is het w a a r d a t Aristoteles beschouwd v/ordt als de v a d e r der formele logica, als de eerste die door zijn s tudie van het syllo-gisme en de ana ly t i sche bewijzen een formele be'Aajstheorie heef t on twik-keld, men hee f t n ie t t emin een groot gedeelte van zijn wcrk, d a t gewijd is aan de dialect ische bewijzen, vr i jvi l l ig verwaar loosd en het ten onrech te beschouv. d als verval len en rcprescntat ief voor he t eerste s t ad ium van zijn denken . Deze s tudie die niet de noodzakel i jke bewijzen be t re f t m a a r de kuns t van he t redeneren u i t gaande van algemeen aanvaa rde meningen is vooral on twikke ld in de Topica en de Retor ica ^. Zij werkt op sys temat i -sche wijze een théor ie uit van de rat ionele discussie en kri t iek, een théor ie van h e t persuasieve be toog ; theorieën die, n a a r de opva t t i ng v a n Aris to-teles, essentieel' zi jn voor h e t overleg en de doordach te beslissing, en

    • Pascal, De l'esprit géométrique et de l'art de persuader, in Oeuvres, éd. de la Pléiade, p. 380. » Leibniz - Nouveaux essais sur l 'Entendement in Die philosophischen schriften, éd. C. J. Gerhardt, 5e dl. p. 67. ' Aristoteles, Top. 1,100a.

  • tc lkcns wanncer een ondev/co-.ik van de coisie ne i ï i n sdm v:in allé wc ten-schappen aan de orde is.

    Deze te rugkeer tô t Aris tote les zou het ni(;geîijk gemaak t h e b b e n o m de théor ie der argunicntaTie, vvaardoor wij de forinele logica willen com-p lemen te ren , te kwalificr.ren als dialekt iok. Maar om onvcrmijdeUjke ver -war r ing me t de zin v a n nef vvoord dia lckt iek, zoals hij zicli heeft ontv/ ik-keld onde r invloed van Hegel en Marx te vermiji ien, scheen he t de voor-keu r t e verdicnen om in de ti îeorie der a rgumen ta t i e een terugkeer t e zien tô t de re tor ica in AristoreUsche zin. L a t e n v.-e niet vergeten d a t voor Aris to te les de retor ica niets van doen heef t met de regels van de k u n s t de r l i te ra i re expressie; ze is de t echn iek die er op gericht is om door be toog te over reden ; vvelk be toog essentieel twee delen beva t , de proposit ie en he t bewijs 1. He t is dus niets bu i t engcwoons de s tudie van he t samens te l der regels die in s t aa t stellen om de ins temming van de geesten te wekken of t e verd iepen me t stellingen die m e n h u n ter toestemraii ig voorlegt , aïs re tor ica te kwalif iceren ̂ .

    Merken we in dit v e r b a n d nog op d a t dezelfde te rmen proposi t ie en bewijs een geheel andere be teken i s hebben en zich onder c-n verschiilaiid perspectief tonen , n a a r gelang m a n ze onderzoekt vanui t liet ^e7-ichtspuiit v a n he t s t r ik t e bewijs of v a n u i t he t gezichtspunt der arg'MMeiitatie. In de bevvijstheorie wordt iederc ware of onvvare u i tdn ;kk ing nis jiruptisiiie be-s c h o u w d ; he t bewijs immers is een opcrat ie die in s taa t steit u i t g a a n d e v a n de waarl ieid der jjremissen tô t de waarhe id van de concliisie te be-s lui ten. In de théorie der a r g u m e n t a t i e daaren tegen ve r s t aa t m e n onde r proposi t ie een willekeiuige steli ing onderworpcn aan de toes t emming van een gehoor en onder bewijzen ve r s t aa t mon de redenen ̂ n̂ arg ' . imenten welke ten guns te van de steli ing naa r vorcn gebraclit kiiniicn worden en die de in tens i te i t der in s t emming me t de steliing iri kwcslic kunnen ver-hogen.

    l e d e r s t r ik t bewijs dient zich a a n op een onpersoonlijke wi j /e in he t kade r v a n een deductief s y s t e e m : he t geleverde bewijs zal juis t of niet ju is t zijn, geldig of ongeldig naa r gelang he t wel of niet ovcrecnkomst ig de inferen-tieregels van he t sys teem is. l edc re a r g u m e n t a t i e richt zich tut een gehoor d a t ze t r a c h t te overreden of te over tu igen en de voor tgang van de a r g u m e n -t a t i e is func t ie van het gehoor , w a a r a a n zc zicii moet aanpassen o m v a n k r a c h t te zijn. De gebru ik tc a r g u m e n t e n zullen niet juis t zijn of on ju i s t , m a a r s terk of zwak, r e l evan t of i r re levant . Tervvijl het s t r ik t bewijs dv/ ingend en onweer legbaar is, is dit niet zo voor de a rgumen ta t i e , die a l t i jd een a r g u m e n t a t i e in tegengeste lde zin toelaat . Voorda t hi j een on-par t i jd ige beslissing neemt , zou de rechter de a rgumen ten vôôr en tegen de onderhavige stellingen m o e t e n k u n n e n horen.

    Bij een s t r i k t bewijs is he t bewijs van een propositie en v a n h a a r nega t ie s lechts mogeli jk b innen een incohérent en dus o n b r u i k b a a r sy s t eem; tegenover de w a a r h e i d v a n een proposit ie s tel t zich noodzakel i jk de onwaarhe id van haa r nega t i e en elk compromis tussen deze twee is

    1 Aristoteles, Rhet., III , 1414 a. ' Cf. Ch. Perelman et L. Olbrechts - Tyteca, Traité de l'argumentation, Paris Presses Universitaires de France, 195S, p, 5.

    4 1

  • hiniu'ii (TU hrwijstl icoiit ' o m l c M i k h n a r . In ccn argunionta t ic kan clk tlcr tcgcngi'stcMe stclliiigcu arguii icnfen te zijncr guns t e bezi t tcn, en de rech-tcr die nits])raak doot, kan zicli verkiarcn voor écn van dcze a rgumcnten , maar kan ook beslisscn da t siechts een comproni i s een billijke opiossing van het geschil b iedt . He t oordeel da t een gerechtel i jk déba t besluit k o m t nooit voort uit een calculas, waarb i j de persoon v a n de rechter niet tussen-beide heef t te komen ; integendeel , zijn persoon zal dik^\^jls bepalend zijn, en de weegschaal der gerecht igheid zal n ienigmaal afgesteld worden door de zin voor bil l i jkheid van degene die h a a r h a n t e e r t ^

    In de oudhe id is de re tor ica hef t ig becr i t i seerd door P la to in zijn Gorgias. Hi j ve rwee t h n n die de re tor ica geb ru ik t en h u n demagogische procédé's , die h e t meest cffcctief zijn voor een gehoor van onwetenden , m a a r onwaard ig a a n een door eerbied voor de waarhe id vervuld filosoof. Maar dezelfde P l a to d roomt in de Phaedros v a n een wijsgerige re tor ica wier a r g u m e n t e n het mogeli jk zoudcn maken de godcn zelf te over tuigen ̂ . W a n t de doe l t rc f fendhe id van een be toog h a n g t wel af v a n de aanpass ing aan het gehoor, m a a r zijn kwali te i t is a fhanke l i jk van de kwalitei t v a n h e t gehoor vviens i n s t emming he t betoog ve rmag te winnen.

    O m een wijsgerige théorie der a r g u m e n t a t i e in he t leven te roepen, die zich niet b e p e r k t tô t de behoef ten van de pubHcitei t en de p ropaganda m a a r die ons in s t aa t stelt o m tussen ecn ra t ionelc a rgumenta t i e en een niet ra t ionelc , tussen over tu igcnde bewijzen en bewijzen die siechts over-redend zijn ^ te onderscheiden, is he t v a n belang een théor ie der a r g u m e n t a t i e te ontvvikkclen die wijder van s t rekking is dan de oude retor ica . H e t is i nde rdaad niet voldocnde de proctkié's te onderzoeken die de menig te be ïnvloeden die op de m a r k t bi jecn is en niet in s t aa t té ge-compliceerdc of té kuns t ige rcdener ingcn te volgen; * men moet he t be-grip gehoor in zijn voile a lgcmeenheid beschouwcn.

    H e t gehoor van ccn sprekcr - met deze l aa t s t e wordt bedoeld degene die een a r g u m e n t a t i e voorlegt - wordt gevormd noch door aile die zijn woorden horen of zijn betoog lezcn noch zelfs door degenen tôt wie hij zich met i iame r ich t . De Engclse afgevaardigde die tô t de speaker van he t Lagerhuis spreekt r icht zich niet tôt de voorz i t te r alleen en ook niet nood-zakeli jkerwijs tô t al zijn collcga's van he t pa r l emen t : in feite zou hij de a fgevaard igden van zijn par t i j siechts als zijn werkeli jke gehoor k u n n e n beschouwcn, en daa rbovenu i t een f rac t ie van de nat ionale of in te rna t io -nale publ ieke opinie. W a n t he t gehoor word t gevormd door allen tô t wie de poging t ô t a r g u m e n t a t i e v a n de sprekcr zich richt , ongeacht of zijn be toog monde l ing dan wel schrif tel i jk of op elke andere wijze ook gepre-sen teerd word t .

    Of he t n u een groep onwetenden be t r e f t of een geleerd gezelschap, een enkele toehoorder of een klas s tuden ten , h e t delibererende sub jec t of de gehele redeli jke mensheid , een a r g u m e n t a t i e die niet langs de weg der au tor i te i t te werk gaa t , moet zich voegen n a a r he t gehoor da t zij voor de stell ingen van de spreker t r a c h t te winnen.

    ' Cf. Ch. Perelman, La spécificité de la preuve judiciaire. Journal des Tribunaux (Bruxelles) nr 4255 29 nov. 1959. a Phacdr, 273 c. ' Cf. Traité de l'argumentation, § 6 Persuader et convaincre. • \ « Aristoteles Rhet, 1,1357 a.

    42

  • Zich nanpasscn :v\\\ het gehoor is dan ook r,\> ih' i-cr 4 r pl.iats hot vour de u i teenze t t ing der a rg inuen ta t i e onmisljarc iiitcUt-cturlr contact h-ggen. Dit is niet a l t i jd een s impelc zaak. Dezr-lfdc rcgeiingcu ihe de verbrc i -ding v a n h u n idéologie t en zeerste op prijs stcUen, t racht i n vaak gcnoeg de vri jheid van spreken van hvm poht ieke tegens tanders te bcpcrken. In vele gevallen, in vele instel l ingen is het recht oin iiet woord te nonien b e p e r k t tô t bepaa lde personen en t ô t bepaalde voovwaarden van tijd en p laa t s . Een be toog d a t er op ger icht is te over tuigen is slechts ztlden u i t s l u i t e n d theore t i sch; he t heef t rneestal t en doel hetzi j t ô t onmiddclli jk h a n d e l e n a a n t e ze t ten , hetz i j tc i iminste een dispositie h ie r toe te creëren. De pro-b lemen welke he t e l fect ieve contact van de spreker m e t /ijn gehoor s te l t , zijn ta l r i jk en in té ressan t , m a a r raken veeleer h e t psyclio-sociologische, he t poli t ieke of econoraische onderzoek dan wijsgerige beschouwingen. L a t e n we veronders te l len d a t dit problecm is opgelost en het er op houden d a t de spreker de a a n d a c h t heef t van degenen tô t wie hi j spreekt.

    Opda t zijn a rgnn i en t a t i e invloed u i toefent moet zij sti unen op stel-lingen die het gehoor heef t aangenomen. He t is i nde rdaad niet vo ldoende da t de preniissen der a r g u m e n t a t i e gesteld v/orden bij wijze vi\n lij 'pnf hese, voor tkomen ui t een willekeurige beslissing van de spreker , of de u i l d r u k -king z i jn 'van zijn inner l i jke overtuiging. He t gehoor m o e t zijn i n s t e m m i n g geven met een in tens i te i t die voldoende is het gehcle ge".vicht der v o l g e n d c a rgumen ta t i e te schragen. Als de conclusie van et.'U a rgnn ien ta t i e tcgeiige-steld is aan bepaa lde over tuigingen van de hoordci^s, d;;.u kuuncn deze de premissen w a a r v a n de spreker zich in zijn a rgun ien ta t i e heeft bed iend , v a n de weeromstu i t in twijfel t rekken . De verwerping moe t zo moeil i jk ge-m a a k t worden als m a a r mogeli jk is. Welnu, een prémisse die de sp reker a ls w a a r beschouwt zal dan slechts een roi spelen als zijn gehoor deze over-tuiging deelt : een vergissing op dit p u n t kan fa taa l zijn voor de k r a c h t van een a rgumen ta t i e , die in di t geval zondigen kan door een petitio pr incipi i .

    Een pet i t io principii - tradit ioncel bcschouwd als een jogische fout -verdient deze kwal i f icat ie slechts dan wanneer m e n in de iogica d e théor ie der a r g u m e n t a t i e opneemt , zondcr haar te beperken t o i

  • Wni inoct er gcbcu.'i'ii w a n n c r r hct gciîoor v/aartoe inen zicli rkht noch gc.'-iiccialisecn! nvch bcyrvkt is, wanneet . men zich door ecn bctoog, nict ad lîoniinem Jîia;ir .ad h i imani ta teui , riclU iot de gehele redel i jke nicnsheid zoals he t gcval is ;nel filosofen? De filoGOof is er niet mee tevre-den - s t eunende op voorooideien en part iculière Lar t s tochten - deze of gene spccifieke aangosprokene voor zijn '.)pva,tliiigcn te winnen. Ue wijs-gcrige a r g u m e n t a t i e woidf gekenmerk t door de aa rd v a n het gehoor d a t zij t r ach t te over tu igen en welke haa r niet toes taa t ande re a r g u m e n t e n t e h u l p te roepen dan die v/elke a a n v a a r d zouden kunnen worden door een universeel gehoor. Ecn dergcHjke a rgumenta t i e , die men als ra t ioneel k a n kwalif iceren, zal zich r i ch ten naa r K a n t ' s categorischc imperatief ; ze m a g slechts toe la ten en aan de a n d e r voorleggen „intellectuele constrn.cties die t evens al t i jd k u n n e n gelden t e n opzichte van een universal i tei t v a n de gees ten" ^.

    H c t spreekt vanzelf d a t deze idée van redelijkl;eid gefundeerd op de idée die men zich v o r m t van hetgeen a a n v a a r d zou kunnen worden door een universeel gehoor, niet leidt tô t een visie van ecn onverander l i jke en eeu\\'ige rede, zoals die welke voorgcsteld vvordt door Descartes, die de „csprit de géométr ie" t ô t mode i neemt . Inde rdaad , he t univcrsele gehoor , t ô t welk ecn ra t ionele a r g u m e n t a t i e zich r i rh t , is een onin-erp v a n de spreker en ecn func t i e van deze l aa t s te - van hctgccn hij bcschouwt als door allen noodzakel i jk te a a n v a a r d e n , van zijn ••;oriCcptie van hc t wcr^-e-li jkc en hct ra t ionele , v a n objec t iv i te i t en van aile waa rden die universeel genoemd worden .

    H e t gehoor zo opgeva t is historisch en sociaal bepaa id -- dit m a a k t de sociologie van de kennis bcgri jpel i jk - het h a n g t af van he t cultuur-ni i l ieu van de spreker en var iccr t m e t zijn in format ie en opvoeding. Hicrui t volgt d a t de als rat ioneel beschouwde a rgumen ta t i e nict gedefiniecrd k a n wor-den door middel van onverander l i jke en zuivêr fornieK: criteria en d a t ieder t i jdvak , iedere beschav ing , iedcr milieu zijn eigcn concc]'!!»? zou k u n -nen ontwer j icn van h e t ra t ionele , van da t uni \ erseic a i idi tor iam w a a r de filosoof zich toe r icht en w a a r v a n hij de ins temming t r a c h l te verkr i jgen .

    Hoc uit de door het gehoor a a n v a a r d e stcllingen de re levante en i r re levante stcll ingen t e kiezen? Hoe ze te presentcrcn, welke zijn de t y p e n v a n a r g u m e n t e n die a a n v a a r d worden en w a a r v a n de k rach t ve rmoed kan worden o m d a t zij gelijk zijn a a n argumeri ten w a a r v a n de krach t c rkend is in redencringen van geli jkc aa rd? In welke ordcning zuUen de aangeboden a rgumen ten luît zwaars t wcgcn? Op al deze vragen en op onte lbare a n d e r e welke een filosofische théor ie van de a rgumen ta t i e opvverpt, te a n t w o o r d e n in hct bes tck van dit exposé is onmogelijk : onze , ,Traité de l ' A r g u m e n -t a t i o n " kon o n d a n k s zijn ui tgebrcidhcid, ze slechts even aanraken . Ik hoop alleen, d a t de hier voorgclegde bcknop te overwegingen het mogeli jk ge-m a a k t hcbben het wijsgerig be lang in te zien van een théorie der a rgu-m e n t a t i e die, de craditionele begrippen v a n de filosofie in een n ieuw perspectief p laa t send , moe t b i jd ragen tô t he t on twe rp v a n een h e r n i e u w d rationalisme^ ; di t is onze vur igs te wens.

    (Vertaald uit het Frans)

    1 Cf. Ch. Perelman, La quête du rationnel, in Rhétorique, et Pkiîosophie Paris, Presses Universitaires de France, 1952, pp. 119-120. * Cf. Traité de l'argumentation, pp. 675-6S2.

    44