Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

8
Alcoholslotprogramma: Annota- tie bij ECLI:NL:HR:2015:434 Door Mighel Molenkamp In de onderhavige zaak beantwoordt de Hoge Raad - kort gezegd - de vraag of het Openbaar Mi- nisterie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in hun vervolging, in het geval dat aan de ver- dachte reeds een alcoholslotprogramma is opgelegd door het CBR via het bestuursrecht. Het ging hier om drie verschillende zaken waarin een alcoholslotprogramma was opgelegd en waar de be- stuurder ook nog eens door het OM werd vervolgd. In alle gevallen moest worden beslist of sa- menloop tussen de bestuurs- en strafrechtelijke procedure mogelijk is of dient te mislukken door toedoen van het ne bis in idem (art. 68 Sr) of enig ander rechtsbeginsel. ' Van een wezenlijk ver- schil tussen de drie zaken bij de bespreking van het middel geen sprake: zowel bij wel als bij geen deelname aan het alcoholslotprogramma gaat het om de oplegging van die maatregel in verhou- ding tot de strafrechtelijke weg die vanwege het rijden onder invloed wordt bewandeld' 1 aldus de Advocaat-Generaal bij deze zaak, mr. A.E. Harteveld. De HR handelt in lijn met het Hof Den Haag en de conclusie van de A-G. door tot het oordeel te komen dat het OM niet-ontvankelijk is in hun vervolging van de verdachte. De consequentie van deze uitspraak is dat bij de huidige Nederland- se regelgeving de strafvervolging van een verdachte, waarbij in het geval van het rijden onder in- vloed een onherroepelijke verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, het OM niet-ontvankelijk is. In dit stuk zal ik mij buigen over de vraag of het vonnis van de HR ten aanzien van de centrale rechtsvraag de juiste is geweest. Zit het ne bis in idem-beginsel deze samenloop wel degelijk in de weg? Met behulp van de wetgevingsgeschiedenis, jurisprudentie en rechtswetenschappelijke lite- ratuur zal ik toetsen of de uitslag van de onderhavige zaak overeenkomt met de voorgenoemde bronnen. In de eerste plaats zal ik een blik werpen op de bedoeling van de wetgever met betrekking tot deze maatregel en of deze enige voorzieningen heeft getroffen wat betreft de samenloop van het be- stuursrecht en strafrecht en of dit conform het oordeel van de HR is. In de tweede plaats zal ik uiteenzetten wat de beslissingen waren van andere rechters in vergelijkbare casus en of de HR dezelfde lijn volgt of een baanbrekende uitspraak doet. In de derde plaats zal ik middels de juris- prudentie en rechtswetenschappelijke literatuur de kernbegrippen uit deze zaak uitlichten en be- oordelen of de HR deze wellicht anders had kunnen interpreteren. In de vierde plaats zal ik op basis van juridisch opiniërende stukken nagaan of de beslissing van de HR moreel adequaat is geweest. Tenslotte zal ik met behulp van de bovenstaande vergelijkingen een antwoord kunnen geven op de centrale vraag of de beslissing van de HR correct is geweest, daarbij geef ik een kor- te weergave van de essentie van de bijbehorende argumenten. Sinds het van kracht worden van de wetswijziging maakt het alcoholslotprogramma deel uit van de Wegenverkeerswet 1994. Dit alcoholslotprogramma is bedoeld voor bestuurders die betrapt wor- den op rijden onder invloed, en blijkens een blaastest een te grote hoeveelheid alcohol in hun bloed hebben conform art. 8 WVW 1994. Als dit daadwerkelijk het geval is, meldt de politie dit bij het CBR (art. 130 lid 1 WVW 1994) en sturen ze het proces-verbaal aan het OM. Vervolgens kijkt het CBR aan de hand van een limitatieve lijst (art. 17 Regeling maatregelen rijvaardigheid en ge- schiktheid 2011) of de bestuurder moet deelnemen aan het alcoholslotprogramma. Dit betekent ook dat er naar de privéomstandigheden van de bestuurder niet wordt gekeken. Gedurende de twee jaar dat de bestuurder deelneemt aan het alcoholslotprogramma kan alleen gereden worden 1 HR (conclusie A-G) 03-03-2015, ECLI:PHR:2015:8, § 3.3 [online]

description

In deze annotatie bespreekt Mighel Molenkamp of de beslissing van de Hoge Raad wat betreft de procedurele samenloop van het bestuursrecht en strafrecht met betrekking tot het alcoholslotprogramma adequaat is geweest.

Transcript of Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

Page 1: Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

Alcoholslotprogramma: Annota-tie bij ECLI:NL:HR:2015:434 Door Mighel Molenkamp In de onderhavige zaak beantwoordt de Hoge Raad - kort gezegd - de vraag of het Openbaar Mi-nisterie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in hun vervolging, in het geval dat aan de ver-dachte reeds een alcoholslotprogramma is opgelegd door het CBR via het bestuursrecht. Het ging hier om drie verschillende zaken waarin een alcoholslotprogramma was opgelegd en waar de be-stuurder ook nog eens door het OM werd vervolgd. In alle gevallen moest worden beslist of sa-menloop tussen de bestuurs- en strafrechtelijke procedure mogelijk is of dient te mislukken door toedoen van het ne bis in idem (art. 68 Sr) of enig ander rechtsbeginsel. ' Van een wezenlijk ver-schil tussen de drie zaken bij de bespreking van het middel geen sprake: zowel bij wel als bij geen deelname aan het alcoholslotprogramma gaat het om de oplegging van die maatregel in verhou-ding tot de strafrechtelijke weg die vanwege het rijden onder invloed wordt bewandeld'1 aldus de Advocaat-Generaal bij deze zaak, mr. A.E. Harteveld. De HR handelt in lijn met het Hof Den Haag en de conclusie van de A-G. door tot het oordeel te komen dat het OM niet-ontvankelijk is in hun vervolging van de verdachte. De consequentie van deze uitspraak is dat bij de huidige Nederland-se regelgeving de strafvervolging van een verdachte, waarbij in het geval van het rijden onder in-vloed een onherroepelijke verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, het OM niet-ontvankelijk is. In dit stuk zal ik mij buigen over de vraag of het vonnis van de HR ten aanzien van de centrale rechtsvraag de juiste is geweest. Zit het ne bis in idem-beginsel deze samenloop wel degelijk in de weg? Met behulp van de wetgevingsgeschiedenis, jurisprudentie en rechtswetenschappelijke lite-ratuur zal ik toetsen of de uitslag van de onderhavige zaak overeenkomt met de voorgenoemde bronnen. In de eerste plaats zal ik een blik werpen op de bedoeling van de wetgever met betrekking tot deze maatregel en of deze enige voorzieningen heeft getroffen wat betreft de samenloop van het be-stuursrecht en strafrecht en of dit conform het oordeel van de HR is. In de tweede plaats zal ik uiteenzetten wat de beslissingen waren van andere rechters in vergelijkbare casus en of de HR dezelfde lijn volgt of een baanbrekende uitspraak doet. In de derde plaats zal ik middels de juris-prudentie en rechtswetenschappelijke literatuur de kernbegrippen uit deze zaak uitlichten en be-oordelen of de HR deze wellicht anders had kunnen interpreteren. In de vierde plaats zal ik op basis van juridisch opiniërende stukken nagaan of de beslissing van de HR moreel adequaat is geweest. Tenslotte zal ik met behulp van de bovenstaande vergelijkingen een antwoord kunnen geven op de centrale vraag of de beslissing van de HR correct is geweest, daarbij geef ik een kor-te weergave van de essentie van de bijbehorende argumenten. Sinds het van kracht worden van de wetswijziging maakt het alcoholslotprogramma deel uit van de Wegenverkeerswet 1994. Dit alcoholslotprogramma is bedoeld voor bestuurders die betrapt wor-den op rijden onder invloed, en blijkens een blaastest een te grote hoeveelheid alcohol in hun bloed hebben conform art. 8 WVW 1994. Als dit daadwerkelijk het geval is, meldt de politie dit bij het CBR (art. 130 lid 1 WVW 1994) en sturen ze het proces-verbaal aan het OM. Vervolgens kijkt het CBR aan de hand van een limitatieve lijst (art. 17 Regeling maatregelen rijvaardigheid en ge-schiktheid 2011) of de bestuurder moet deelnemen aan het alcoholslotprogramma. Dit betekent ook dat er naar de privéomstandigheden van de bestuurder niet wordt gekeken. Gedurende de twee jaar dat de bestuurder deelneemt aan het alcoholslotprogramma kan alleen gereden worden

1 HR (conclusie A-G) 03-03-2015, ECLI:PHR:2015:8, § 3.3 [online]

Page 2: Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

in een auto waarin een alcoholslot geïnstalleerd is, die reageert op door de bestuurder ingeblazen adem. De kosten voor deelname zijn aanzienlijk te noemen: rond de €5000, die voor rekening van de automobilist zijn. Het alternatief voor het alcoholslotprogramma is het inleveren van het rijbewijs voor vijf jaar. Uit de memorie van toelichting is gebleken dat de wetgever eventuele samenloop van het be-stuurs- en strafrechtelijke procedures heeft voorzien. De wetgever geeft het volgende aan: 'Hoewel de vorderingsprocedure en de strafrechtelijke procedure naast elkaar kunnen bestaan, zal, zoals de Raad van State ook in zijn advies opmerkt, het toch onvermijdelijk zijn dat in een aantal geval-len sprake zal zijn van een samenloop.' Voorts meldt de wetgever dat beide procedures gelijktijdig kunnen lopen: 'Hiermee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat beide procedures naast el-kaar kunnen bestaan, omdat ze verschillende doelen dienen.2' De HR is het hier niet mee eens, zij zijn van mening dat beide procedures niet naast elkaar kunnen bestaan, omdat er dan geen sprake meer is van een eerlijke procesorde. Volgens de HR is art. 68 is in dit geval niet van toepassing, omdat het niet gaat om meerdere onherroepelijke beslissingen van de strafrechter. Niettemin is het ne bis in idem-beginsel in de onderhavige zaak wel overtre-den, nu de strekking van de aan betrokkene verweten gedraging en de beschermde rechtsgoe-deren in beide procedures volledig hetzelfde zijn. Ook komen de gevolgen van het opleggen van het alcoholslotprogramma erg overeen met de te verwachten strafrechtelijke sanctie. Bovendien is er voldoende samenhang waardoor de zaak als één beschouwd kan worden. Er is geen blijk meer van een eerlijke procesorde, wat in strijd is met het una via-beginsel (art. 243 Sv lid 2). De HR wijst de wetgever hier dan ook op: de wetgever heeft huns inziens geen goede regelingen getroffen wat betreft de samenhang van het alcoholslotprogramma en strafrechterlijke vervolging. De Nederlandse feitenrechters waren uiteenlopend over de vraag of het ne bis in idem-beginsel strafvervolging belet na oplegging van het alcoholslotprogramma. Wel kan geconcludeerd worden dat het overgrote deel niet tevreden is over de samenloop van de procedures. In veel gevallen werd het OM niet-ontvankelijk verklaard. Een frequente kwestie was of het alcoholslotprogramma te kwalificeren is als criminal charge (art. 6 EVRM). Casu quo, is het alcoholslotprogramma aan te merken als straf. Dit is van belang omdat het ne bis in idem-beginsel in de zin van art. 68 Sr dub-bele bestraffing beoogt te voorkomen. De verschillende uitspraken over het alcoholslotprogramma zijn grofweg in te delen in drie catego-rieën. Bij de eerste categorie valt op dat het alcoholslotprogramma op zichzelf niet als criminal charge wordt gezien. Zo oordeelde de Rechtbank ’s-Gravenhage dat de kosten van het alcohol-slotprogramma voor de bestuurder er niet aan bijdragen om de maatregel als criminal charge te kunnen kwalificeren, aangezien die kosten bedoeld zijn voor deelname aan het programma en geen boete behelzen. Desalniettemin werden de hoge kosten van deelname aan het alcoholslot-programma meegewogen in de op te leggen straf.3 Volgens deze groep strafrechters is er dus geen sprake van dubbele bestraffing waardoor het ne bis in idem-beginsel of het una via-beginsel de procedurele samenloop niet in de weg zitten. Bij de tweede categorie wordt bij beoordeling of het alcoholslotprogramma aan te merken is als criminal charge gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de bestuurder. Zo overweegt de Rechtbank ’s-Gravenhage in een andere zaak dat het alcoholslotprogramma een criminal char-ge is, in het geval dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van vijf jaren een gevolg is van een zwaarwegende onmogelijkheid om aan het alcoholslotprogramma deel te nemen.4 Na dit oordeel doet de Rechtbank Rotterdam een soortgelijke uitspraak. Alleen ligt het accent ditmaal op het fi-nancieel onvermogen van de bestuurder om deel te nemen, in een dergelijk geval zou er sprake zijn van een criminal charge. Toch beslist de Rechtbank Rotterdam dat het ne bis in idem-beginsel niet van toepassing is, omdat dit beginsel zich uitsluitend leent voor het strafrecht. Het feit dat er al een sanctie met bestuursrechtelijk karakter is opgelegd brengt niet met zich mee dat het OM niet-ontvankelijk is.5

2 Kamerstukken II 2008/2009, 31 896, nr. 3 (MvT), p. 31-32. 3 Rb. ’s-Gravenhage, 13-02-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7108 [online] 4 Rb. ’s-Gravenhage, 16-10-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14150 [online] 5 Rb. Rotterdam, 20-05-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:3969 [online]

Page 3: Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

In de laatste categorie wordt het alcoholslotprogramma, ongeacht de omstandigheden van de be-trokkene, ten alle tijde aangemerkt als criminal charge en daarmee in strijd met het ne bis in idem-beginsel. Het Hof ’s-Gravenhage lijkt als eerste tot dit oordeel te komen, via de zogenaamde En-gel-criteria6. Eerst wordt bepaald wat de classificatie van de maatregel is naar het nationaal recht. Deze valt onder het bestuursrecht. Vervolgens wordt gekeken naar de aard van het delict. Het rijden onder invloed is een gedraging die de veiligheid van anderen in gevaar brengt en telt daar-om als misdrijf. Daarna wordt afgewogen wat de aard en zwaarte is van de gedraging is, die met de overtreding wordt geriskeerd. Het hof utiliseerde hierbij de zaak Nilsson vs. Zweden (EHRM)7. In deze zaak werd bepaald dat inname van het rijbewijs voor een duur van achttien maanden al te beschouwen is als criminal charge. Het alternatief voor het alcoholslotprogramma is een inname van zestig maanden, dus ver boven die norm uit. Volgens het hof is een strafrechtelijke vervolging als in casu, voor hetzelfde feitencomplex als waarvoor reeds de maatregel van het alcoholslot is opgelegd in strijd met het wettelijk stelsel. Op grond van art. 68 Sr is het OM niet-ontvankelijk. In navolging van het hof verklaren meerdere gerechten hetzelfde.8 A-G. Harteveld is in zijn conclusie eveneens tot het oordeel gekomen dat het OM niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat het aan art. 68 Sr ten grondslag liggende beginsel van een goede procesorde samenloop belet.9 De HR lijkt zich het meest te vereenzelvigen met de laatste categorie. Wel komen ze net als de Rechtbank Rotterdam tot de conclusie dat art. 68 Sr in casu niet van toepassing is, aangezien er niet sprake is van meerdere onherroepelijke beslissingen van de strafrechter. Toch is het beginsel van ne bis in idem wel overtreden, de strekking is namelijk volledig hetzelfde: de aan de betrokke-ne verweten gedraging is immers identiek, te weten rijden onder invloed, terwijl de beschermde rechtsgoederen in hoge mate vergelijkbaar zijn, te weten de bevordering van de verkeersveilig-heid.10 Overigens merkt de HR ook op dat internationale bepalingen omtrent het ne bis in idem-beginsel niet van toepassing zijn, maar de strekking ervan en uitspraken van het EHRM (behan-deld door het Hof ’s-Gravenhage) in dit geval wel van belang zijn. Behalve Nilsson vs. Zweden vergelijkt de HR de zaak ook met Nykänen vs. Finland (EHRM)11. In die zaak wordt groot belang toegekend aan de vraag of we kunnen spreken over een ‘sufficiently close connection’. Indien er sprake is van een dergelijke samenhang, kan het gevolg daarvan zijn dat beide procedures moe-ten worden beschouwd als een samenhangende reactie op het strafbare feit en niet als twee ver-schillende procedures.12 Hieruit kan worden geconcludeerd dat de HR oplegging van het alcohol-slotprogramma als een criminal charge beschouwt. Criminal charge is een belangrijk begrip als het gaat om het onderscheid in bestuurlijke sancties. Bestuurlijke sancties worden doorgaans onderscheiden in reparatoire sancties en punitieve sanc-ties, respectievelijk herstelsancties en bestraffende sancties. Herstelsancties hebben als doel het beëindigen of ongedaan maken van de overtreding of de gevolgen daarvan, dan wel het voorko-men van herhaling. Terwijl bestraffende sancties gericht zijn op het bestraffen van de dader, ster-ker nog zij worden opgelegd met het oogmerk om de overtreder leed toe te voegen. Dit onder-scheid is van belang, want als er sprake is van een criminal charge dan gelden de waarborgen uit art. 6 lid 2 en 3 EVRM.13 Algemeen wordt aangenomen dat er bij een criminal charge ook voor gewaakt dient te worden dat iemand niet tweemaal wordt vervolgd of gestraft voor hetzelfde feit, het ne bis in idem-beginsel. Hoewel de Nederlandse wetgever zich aan dit beginsel lijkt te conformeren bestaat daartoe for-meel geen verplichting.14 Art. 4 van het Zevende Protocol van het EVRM, waarin dit beginsel is

6 EHRM (GC), 08-06-1976, 5370/72 (Engel and others v. The Netherlands), § 82 [online] 7 EHRM (GC), 07-06-2001, 73661/01 (Christoffer Nilsson v. Sweden) [online] 8 Rb. Gelderland, 12-12-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:8033, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-11-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8499, Hof Amsterdam, 20-11-2014, ECLI:NL:GHAMS:4807 9 9 HR (conclusie A-G) 03-03-2015, ECLI:PHR:2015:8, § 9.1 [online] 10 r.o. 4.3.2. 11 EHRM (GC), 20-05-2014, 11828/11 (Nykänen v. Finland) [online] 12 r.o. 4.3.3. 13 Wingens, Algemene wet bestuursrecht, in: Sdu Commentaar Migratierecht, 2012 [online] 14 Bos, Procedurele waarborgen uit materiële normen van het EVRM, 2008, p.10

Page 4: Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

neergelegd, is door Nederland niet geratificeerd. Net als de daarmee vergelijkbare bepaling art. 14 lid 7 IVBPR, deze is slechts onder voorbehoud dat geen verdergaande verplichtingen worden aan-vaard dan die welke uit art. 68 Sr voortvloeien: ‘The Kingdom of the Netherlands accepts this pro-vision only insofar as no obligations arise from it further to those set out in art. 68 Criminal Code of the Netherlands.’15 Uit het Özturk-arrest (EHRM) blijkt dat strafvervolging een autonome betekenis heeft: lidstaten kunnen niet het punitieve karakter van een overtreding onttrekken door er slechts een bestuursrechtelijk etiket eroverheen te plakken.16 Het beginsel ne bis in idem is neergelegd in art. 68 Sr, het geen twee keer terechtstaan voor het-zelfde feit.17 De strekking van het ne bis in idem-beginsel kan op verschillende manieren worden uitgewerkt. Indien iemand tot straf is veroordeeld, verspeelt de overheid daardoor het recht die persoon voor hetzelfde feit nogmaals een verwijt te maken. Wanneer iemand na een eerste onher-roepelijke uitspraak over het feit in strijd met art. 68 lid 1 Sr voor hetzelfde feit nogmaals wordt ver-volgd moet de OM niet-ontvankelijk in zijn tweede vervolging worden verklaard. Het ne bis in idem-beginsel is dus een vervolgingsuitsluitingsgrond, en deze reikt verder dan het enkel verbod van een dubbele bestraffing: zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat iemand tweemaal terecht moet staan voor hetzelfde feit.18 Ook de Hullu geeft het probleem criterium aan wanneer er frictie is als voor een dergelijke dubbele vervolging wordt gekozen: ‘Problematische externe samenloop kan zich vooral voordoen wanneer de reactie uit een ander stelsel vergelijkbaar is met een be-paalde strafrechtelijke sanctie, in het bijzonder wanneer die reacties punitief zijn bedoeld of kun-nen worden opgevat en op hetzelfde feit betrekking hebben en dan kunnen de doeleinden van de strafrechtelijke samenloop en ne bis in idem in gedrang komen.’19 De Hullu haalt ook het una via-beginsel aan als belangrijke afweging voor de keuze van een ma-nier van sanctionering: 'Soms is het mogelijk gelijktijdige toepassing van verschillende sanctiestel-sels uit te sluiten en één stelsel voorop te plaatsen. Men spreekt in dat verband wel over het una via-beginsel'20 Het una via-beginsel verbiedt dubbele vervolging en bestraffing binnen rechtsge-bieden.21 Internationaal wordt de strekking van het una via-beginsel ter sprake gebracht in het Zolotukhin-arrest (EHRM)22: ‘The actual penalty imposed is relevant to the determination but it cannot diminish the importance of what is actually at stake, […] the guarantee of the protection of human dignity and public order’. De heer Zolotukhin werd in deze zaak voor dezelfde feitelijke ge-draging eerst adminstratiefrechtelijk en vervolgens strafrechtelijk vervolgd. Los van het feit dat de HR formeel gezien geen verplichting heeft zich te conformeren aan de relevante internationale

bepalingen in de onderhavige zaak, lijkt de HR op een correcte manier – dat wil zeggen in lijn met

de rechtswetenschappelijke literatuur en jurisprudentie – invulling te geven aan de begrippen die

ter zake komen. De onderhavige uitspraak kan veel gevolgen hebben voor de relatie tussen het bestuur- en straf-recht. Van Russen Groen en Van der Wulp over die relatie: ‘Strafrecht wordt als een zwaar, tijdro-vend en kostbaar handhavingsinstrument gezien. Het strafrecht zou daarom ultimum remedium moeten zijn, dat pas moet worden ingezet als het bestuursrecht tekort schiet.’23

15 HR, 20-03-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7078 [online] 16 EHRM (GC), 21-02-1984, 8544/79 (Özturk v. Germany), § 49 [online] 17 Valkenburg, Ne bis in idem bij: Wetboek van Strafrecht, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2012 [online] 18 Franken, Over samenloop van strafbare feiten en het non bis in idem-beginsel, 1995, p. 9-12 19 De Hullu, Materieel strafrecht, 2012, p. 532-533 20 Ibid, p. 533 21 Van Oort, Commentaar op Algemene wet bestuursrecht, in: Sdu Commentaar Strafvordering, 2012 [online] 22 EHRM (GC), 10-02-2009, 14939/03 (Sergey Zolotukhin v. Russia), § 52-57 [online] 23 Van Russen Groen & Van der Wulp, Toedeling van handhaving, in: Liber amoricum Hans de Doelder, Onbegrensd strafrecht, 2013, p. 238

Page 5: Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

Toch moet er ruimte blijven voor proportionaliteit in het individuele geval, stellen Barkhuysen en

Van Emmerik: ‘Het past een fatsoenlijke overheid om een zodanig sanctiestelsel te ontwikkelen

dat leidt tot evenredige bestraffing in het individuele geval. Er moet ruimte blijven voor maatwerk: de wetgever kan niet van tevoren de sanctieoplegging volledig dichttimmeren en de op te leggen

straf voor alle gevallen vastleggen.’24

Het alcoholslotprogramma hoort volgens De Vries, Van Spanje en Kabel zelfs puur in het straf-

recht thuis: ‘De strafrechter kan rekening houden met alle omstandigheden van het geval en daar-

bij een belangenafweging maken tussen enerzijds het belang van de verkeersveiligheid en ander-

zijds de belangen van de betrokkene.’25

Door het bestuur de mogelijkheid te geven steeds meer sancties te laten opleggen, wordt de rech-ter op afstand of buitenspel gezet, meent Sackers.26 Die daarmee de vraag opwerpt of dit een wenselijke ontwikkeling is. Ook onderstreept hij het belang van duidelijkheid in het recht, die door de samenloop in het gedrang komt.27

Hier tegenover staat de potentiële overbelasting van het rechterlijk apparaat, het zogeheten flood-

gate-argument. Noorduyn kaart dit in haar stuk aan: ‘Wellicht is de Hoge Raad bang om met een

verruiming van het vervolgingsbegrip van art. 68 Sr een nieuwe stroom jurisprudentie vanuit het bestuursrecht en het tuchtrecht op gang te brengen. Die kans zou aanzienlijk zijn geweest. Het is evenwel bepaald niet uitgesloten dat dat met deze redenering niet gaat gebeuren. De Hoge Raad heeft in dit arrest immers een nieuwe ongeschreven rechtsgrond voor strijd met het ne bis in idem-

beginsel geconstrueerd.’28 Ter beantwoording van de vraag of de onderhavige uitspraak moreel

wenselijk is, dient kortom een afweging gemaakt te worden tussen enerzijds de beginselen van een goede procesorde en evenredige bestraffing in het individuele geval en anderzijds de mogelij-ke overbelasting van de rechtsmacht. Is dit vonnis van de HR, al het voorgaande in acht nemend, de juiste geweest? Gevolg van deze uitspraak is dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging van een bestuurder, nadat aan dit indi-vidu reeds een onherroepelijke deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd. De HR staat met deze beslissing lijnrecht tegenover de opvatting van de wetgever, die van mening is dat de administratief- en strafrechtelijke procedures naast elkaar kunnen bestaan. Dit vonnis werd gemo-tiveerd met de beginselen van de goede procesorde. Het ne bis in idem-beginsel uit art.68 Sr was in dit geval niet van toepassing omdat deze uitsluitend geldt voor strafrechtelijke procedures, maar de strekking van dit beginsel was wel van betekenis. De rechtspraak voorafgaand aan het arrest is erg diffuus te noemen, maar hadden allen een ding gemeen: procedurele samenloop werd uit den boze geacht. De HR sluit zich aan bij de recht-spraak die het alcoholslotprogramma, ongeacht persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, ten alle tijden beschouwt als een criminal charge. Ondanks dat er formeel geen verplichting toe is voor de HR om zich te conformeren aan de internationale invulling van het ne bis in idem-beginsel, werden de hiervoor van belang zijnde termen wel in overeenstemming met de rechtswetenschap-pelijke en (internationale) jurisprudentie geïnterpreteerd. De provisies over criminal charge, het ne bis in idem-beginsel en het una via-beginsel werden nagevolgd. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige uitspraak juridisch adequaat is geweest: hoewel de wetgever de procedurele samen-loop niet als probleem ervaart, doet het leeuwendeel van rechtswetenschappelijke literatuur en jurisprudentie dit wel.

24

Barkhuysen & Van Emmerik, Alcoholslot exit, NJB 2015/543, onder kopje Ten slotte [online] 25 De Vries, Van Spanje & Kabel, Straffen horen in het strafrecht thuis, NJB 2014/675, onder kopje 7. Aanbevelingen [online] 26 Sackers, ‘Fuzzy law’ rondom het alcoholslot, Trema 2014/6, p.197 [online] 27

Ibid. 28

Noorduyn, ‘Ne bis in idem’ nu ook een beginsel van ongeschreven strafrecht, NJB 2015/21, p.1425 [online]

Page 6: Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

Moreel gezien liggen de nuances anders. Om te bepalen of dit vonnis moreel de juiste is geweest, dient een afweging gemaakt te worden tussen aan de ene kant de beginselen van de goede pro-cesorde en maatwerk van de strafrechter, en aan de andere kant het strafrecht als ultimum reme-dium en de mogelijke overbelasting van het rechterlijk apparaat. Mijns inziens weegt het eerste zwaarder. De beginselen van de goede procesorde zijn van aanzienlijke significantie in het recht, het is dan ook niet zonder reden dat we het hier hebben over beginselen. Een persoon moet niet het idee hebben van twee kanten bejegend te worden, dit gebeurt dan misschien via twee verschil-lende rechtsgebieden, maar voor de betrokkene blijft het ‘de overheid’ die tegen hem handelt. Aangezien het alcoholslotprogramma, blijkens de jurisprudentie, zo een ingrijpende maatregel is, zie ik er wel iets in dit onder te brengen in het strafrecht - vooral gekeken naar het maatwerk-aspect: betrokkenen verschillen onderling te erg om ieder over een kam te scheren. Het floodgate-argument hoort uniformiteit binnen het recht niet in de weg te staan, bovendien is dat een gevolg dat nog niet vaststaat. Derhalve is het vonnis in mijn ogen moreel wenselijk te noemen. Rekening houdende met zowel de juridische als de morele aspecten van dit arrest kom ik tot de conclusie dat de uitspraak van de HR in het onderhavige geval de juiste is geweest. Zodoende steun ik de HR in hun beslissing om het OM niet-ontvankelijk te verklaren.

Page 7: Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

Literatuurlijst Barkhuysen, T. & Emmerik, M.L. van, Alcoholslot exit, Nederlands Juristenblad 2015/543 [online via Rechtsorde] Bos, A., Procedurele waarborgen uit materiële normen van het EVRM, Universiteit Leiden 2008 Franken, A.A., Over samenloop van strafbare feiten en het non bis in idem-beginsel, Nijmegen: Ars Aequi 1995 (2e dr.) Hullu, J. de, Materieel strafrecht over de algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijk-heid naar Nederlands strafrecht, Deventer: Kluwer 2012 (5e dr.) Kamerstukken II 2008/2009, 31 896, nr. 3 (Memorie van Toelichting) Noorduyn, C.W., ‘Ne bis in idem’ nu ook een beginsel van ongeschreven strafrecht, Nederlands Juristenblad 2015/21 p. 1424-1425 [online via Kluwer Navigator] Van Oort, C., Commentaar op Algemene wet bestuursrecht art. 5:44, in: Sdu Commentaar Straf-vordering, 2012 [online via Rechtsorde, bijgewerkt tot: 01-07-2012] Russen Groen, P.M. van, & Wulp, M.T. van der, Toedeling van handhaving, in: Liber amoricum Hans de Doelder, Onbegrensd strafrecht, Bleichrodt, E., Hartmann, A., Mevis, P., Lodewijk, R. & Salverda, R., Oisterwijk Wolf Legal Publishers 2013, p. 225-230 Sackers, H.J.B., ‘Fuzzy law’ rondom het alcoholslot, Trema 2014/6 [online via Kluwer Navigator] Valkenburg, W.E.C.A., Ne bis in idem bij: Wetboek van Strafrecht, in: Tekst & Commentaar Straf-recht, 2012 [online via Kluwer Navigator] Vries, N. de, Spanje, A. van, & Kabel, B., Straffen horen in het strafrecht thuis, Nederlands Juris-tenblad 2014/675 [online via Rechtsorde] Wingens, H.J.M., Algemene wet bestuursrecht, art. 5:2, in: Sdu Commentaar Migratierecht, 2012 [online via Rechtsorde]

Page 8: Alcoholslotprogramma: Annotatie bij ECLI:NL:HR:2015:434

Jurisprudentielijst EHRM (GC), 08-06-1976, 5370/72 (Engel and others v. The Netherlands) [online via HUDOC] EHRM (GC), 21-02-1984, 8544/79 (Özturk v. Germany) [online via HUDOC] EHRM (GC), 07-06-2001, 73661/01 (Christoffer Nilsson v. Sweden) [online via HUDOC] EHRM (GC), 10-02-2009, 14939/03 (Sergey Zolotukhin v. Russia) [online via HUDOC]

EHRM (GC), 20-05-2014, 11828/11 (Nykänen v. Finland) [online via HUDOC] Hoge Raad (strafkamer) 20-03-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7078 [online via Rechtsorde] Hoge Raad (conclusie Advocaat-Generaal) 03-03-2015, ECLI:PHR:2015:8 [online via Rechtsorde] Hoge Raad (strafkamer) 03-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:434 [online via Rechtsorde] Hof Arnhem-Leeuwarden (meervoudige strafkamer), 05-11-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8499 [online via Rechtsorde] Hof Amsterdam (meervoudige strafkamer), 20-11-2014, ECLI:NL:GHAMS:4807 [online via Rechtsorde] Rechtbank ’s-Gravenhage (pol. r.), 13-02-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7108 [online via Rechtsorde] Rechtbank ’s-Gravenhage (pol. r.), 16-10-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14150 [online via Rechts-orde] Rechtbank Rotterdam (pol. r.), 20-05-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:3969 [online via Rechtsorde] Rechtbank Gelderland (pol. r.), 12-12-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:8033 [online via Rechtsorde]