AFGIFTE - · PDF fileTECHNISCHE VOORLICHTING TV 223 – maart 2002 Het, zelfs...

118
WTCB EEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF Maart 2002 TECHNISCHE VOORLICHTING 223 DRIEMAANDELIJKSE PUBLICATIE AFGIFTE : BRUSSEL X ISSN 0577-2028 – PRIJSKLASSE : A12 DRAAGVLOEREN IN NIET-INDUSTRIËLE GEBOUWEN

Transcript of AFGIFTE - · PDF fileTECHNISCHE VOORLICHTING TV 223 – maart 2002 Het, zelfs...

WTCBEEN UITGAVE VAN HET WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF

Maart 2002

TECHNISCHEVOORLICHTING 223

DRI

EMA

AN

DEL

IJKSE

PU

BLIC

ATI

E –

AFG

IFTE

: BR

USS

EL X

– I

SSN

057

7-20

28 –

PRI

JSKL

ASS

E : A

12

DRAAGVLOERENIN NIET-INDUSTRIËLE

GEBOUWEN

T E C H N I S C H EV O O R L I C H T I N GT E C H N I S C H EV O O R L I C H T I N G

� TV 223 – maart 2002

Het, zelfs gedeeltelijk, overnemen of vertalen van de tekst van deze Technische Voorlichting is slechtstoegelaten na schriftelijk akkoord van de verantwoordelijke uitgever.

Dit is een publicatie van technische aard. De bedoeling ervan is de resultaten van praktijkonderzoek voorde bouwsector te verspreiden.

WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJFWTCB, inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947

Maatschappelijke zetel : Poincarélaan 79 te 1060 Brussel

DRAAGVLOERENIN NIET-INDUSTRIËLE

GEBOUWEN

De tekst van de voorliggende Technische Voorlichting werd opgesteld door de werkgroep Draag-vloeren in niet-industriële gebouwen, opgericht in de schoot van het Technisch Comité Ruwbouwvan het WTCB, en werd goedgekeurd door het Technisch Comité Ruwbouw.

Samenstelling van het TC Ruwbouw

Voorzitter M. Le Begge (CFE)Leden F. Baudart (Société Wallone du Logement), R. Baus (Prof. ULg), C. Bleiman (OCCN),

G. Breyne (Adviesbureau Breyne), R. Debecker (CFE), P. Delrue (Nacebo), A. Dherte(Entreprise Dherte, CCW), J.-P. Dherte (EGTA Contractors N.V.), F. Donck (SECO),V. Favier (CCW), P. Ghyselinck (NAV), J.-M. Kyndt (Van Laere N.V.), J. Maertens(Prof. KUL), L. Maertens (Besix), J. Nouwynck (Regie der Gebouwen), A. Pelegrin(FABA), M. Stas, L. Taerwe (Prof. UG), J. Vander Linden (Eurodrill Belgium S.A.),J.-P. Van Nieuwenhove (Architect), J. Verstraete (Nacebo), B. Wallyn (VlaamseHuisvestingsmaatschappij), J. Willemen (Willemen N.V.).

Samenstelling van de werkgroep Draagvloeren in niet-industriële gebouwen

Animatoren S. Schaerlaekens en F. Dobbels (WTCB)Leden J. Apers (Febelcem), G. Breyne (Adviesbureau Breyne), A. Bruls (Prof. ULg),

G. Carpentier (WTCB), J.-F. Denoël (Febelcem), G. Goossens (Buildsoft), N. Robbens(FeBe c/o ECHO), P. Thomas (Prof. UG), T. Van den Bossche (S.E.C. Studiebureau),E. van Ertbruggen (SECO), J. Vyncke (WTCB), M. Wagneur (WTCB).

Hebben tevens hun medewerking verleend :M. Briot (Hairon Metal Profil) voor het hoofdstuk “Staalplaat-betonvloeren”C. Decaesstecker (WTCB) voor het hoofdstuk “Houten vloeren”G. Mertens (FeBe c/o Kerkstoel) voor het hoofdstuk “Breedplaatvloeren”.

Deze nota kwam nagenoeg integraal tot stand in het kader van de actie KMO Normen-Antenne“Eurocodes”, gesubsidieerd door het Ministerie van Economische Zaken.

2 TV 223 – maart 2002

INH

OU

DVOORWOORD ................................................................................................................................... 4

1 INLEIDING ................................................................................................................................ 5

2 TOEPASSINGSGEBIED EN TERMINOLOGIE ................................................................. 6

2.1 Terminologie ............................................................................ 62.2 Toepassingsgebied ................................................................... 62.3 Lijst van afkortingen ................................................................ 72.4 Lijst van equivalente benamingen ........................................... 7

3 TYPOLOGIE VAN DRAAGVLOEREN ............................................................................... 8

3.1 Indeling van draagvloeren ....................................................... 83.2 Ribbenvloeren .......................................................................... 93.3 Plaatvloeren .............................................................................. 15

4 PRESTATIE-EISEN VOOR DRAAGVLOEREN ................................................................. 18

4.1 Het Europese kader .................................................................. 184.2 Vergelijking met de Belgische situatie ................................... 184.3 Technische specificaties op het gebied van draagvloeren ...... 214.4 De fundamentele voorschriften ............................................... 21

5 TER PLAATSE GESTORTE BETONVLOEREN .................................................................. 25

5.1 Inleiding ................................................................................... 255.2 Bekisten van ter plaatse gestorte betonvloeren ....................... 255.3 Wapenen van ter plaatse gestorte betonvloeren ...................... 295.4 Betonneren van ter plaatse gestorte betonvloeren................... 365.5 Opleggingen ............................................................................. 385.6 Voorspannen van ter plaatse gestorte betonvloeren ................ 385.7 Afwerking van ter plaatse gestorte betonvloeren .................... 38

6 GEPREFABRICEERDE BETONVLOEREN – ALGEMENE VOORSCHRIFTEN .......... 40

6.1 Inleiding ................................................................................... 406.2 Het BENOR-merk voor geprefabriceerde vloerelementen ..... 406.3 Aanduiding van geprefabriceerde vloeren op plan ................. 406.4 Voorschriften voor de afgewerkte elementen ......................... 416.5 Tweede-fasebeton – gebruikt als voegvulling ......................... 436.6 Tweede-fasebeton – gebruikt als druklaag .............................. 436.7 Structurele integriteit ............................................................... 446.8 Detaillering van de oplegging – opleglengte .......................... 456.9 Afstempelen ............................................................................. 516.10 Afwerking bovenaan en onderaan ........................................... 51

7 HOLLE VLOERELEMENTEN OF WELFSELS ..................................................................... 52

7.1 Inleiding ................................................................................... 527.2 Aanduiding van de holle vloerelementen op plan .................. 537.3 Toleranties op de elementen en op de plaatsing ..................... 537.4 Voegvulling en vorm van de langse voegen ........................... 557.5 Druklagen en ruwheid van het bovenvlak............................... 567.6 Structurele integriteit ............................................................... 577.7 Detaillering .............................................................................. 58

3 TV 223 – maart 2002

7.8 Afwerking ................................................................................ 667.9 Speciale aandachtspunten bij holle vloerelementen ................ 66

8 GEPREFABRICEERDE RIBBENVLOEREN .......................................................................... 68

8.1 Inleiding ................................................................................... 688.2 Aanduiding van geprefabriceerde ribbenvloeren op plan ....... 698.3 Toleranties op de elementen en op de plaatsing ..................... 698.4 Voegvulling, vorm van de langse voegen, druklaag ............... 698.5 Structurele integriteit ............................................................... 718.6 Detaillering .............................................................................. 718.7 Afwerking van geprefabriceerde ribbenvloeren ...................... 74

9 BREEDPLAATVLOEREN OF PREDALLEN ........................................................................ 75

9.1 Inleiding ................................................................................... 759.2 Aanduiding van breedplaatvloeren op plan ............................. 759.3 Voorschriften voor de afgewerkte elementen ......................... 779.4 Detaillering van de langse voeg tussen twee elementen......... 799.5 Tweede-fasebeton .................................................................... 819.6 Structurele integriteit ............................................................... 819.7 Detaillering van de oplegzones ............................................... 819.8 Afwerking van breedplaatvloeren ........................................... 869.9 Speciale aandachtspunten bij breedplaatvloeren ..................... 86

10 VLOEREN BESTAANDE UIT BALKJES EN POTTEN ........................................... 87

10.1 Inleiding ................................................................................... 8710.2 Aanduiding van vloeren met balkjes en potten op plan ......... 8710.3 Toleranties op de elementen en op de plaatsing ..................... 9010.4 Tweede-fasebeton .................................................................... 9010.5 Structurele integriteit ............................................................... 9010.6 Detaillering .............................................................................. 9110.7 Afwerking van vloeren met balkjes en potten ........................ 9310.8 Speciale aandachtspunten bij vloeren met balkjes en potten .. 94

11 STAALPLAAT-BETONVLOEREN ................................................................................. 95

11.1 Inleiding ................................................................................... 9511.2 Materiaalkarakteristieken ......................................................... 9611.3 Aanduiding van staalplaat-betonvloeren op plan .................... 9811.4 Uitvoering van staalplaat-betonvloeren ................................... 9811.5 Detaillering .............................................................................. 10111.6 Afwerking van staalplaat-betonvloeren ................................... 10211.7 Speciale aandachtspunten bij staalplaat-betonvloeren :

brandveiligheid ........................................................................ 103

12 HOUTEN VLOEREN ....................................................................................................... 104

12.1 Inleiding ................................................................................... 10412.2 Keuze van constructiehout voor vloeren ................................. 10512.3 Voorschriften voor de afgewerkte elementen ......................... 10612.4 Uitvoering van houten vloeren ................................................ 10612.5 Detaillering van de oplegging en de opleglengte.................... 10712.6 Kettingwapening ...................................................................... 10912.7 Afwerking onderaan en bovenaan ........................................... 10912.8 Speciale aandachtspunten bij houten vloeren ......................... 109

LITERATUURLIJST ............................................................................................................................ 111

INH

OU

D

4 TV 223 – maart 2002

Draagvloeren krijgen in het huidige bouwproces vaak niet de aandacht die ze verdienen,rekening houdend met hun volume en hun aandeel in de kostprijs van de ruwbouw. Dezebouwelementen worden in een later stadium van de werken immers vaak “bedekt” (ofzelfs “weggemoffeld”) door een afwerking, en dit zowel aan de onder- als aan de boven-zijde. Dit gegeven wordt niet zelden aangegrepen om eventuele problemen door te schui-ven naar bouwberoepen die later in het bouwproces tussenkomen. Als er achteraf proble-men rijzen, is het daarom vaak bijzonder moeilijk om de correcte oorzaak ervan teachterhalen, wat in vele gevallen leidt tot discussies tussen de verschillende betrokkenpartijen.

Draagvloeren worden verondersteld de belastingen te dragen die erop aangrijpen. Daar-naast moet hun doorbuiging beperkt zijn, mogen de (betonnen) vloeren geen scheurtjesvertonen, moeten ze een zekere brandweerstand hebben, dienen ze akoestisch voldoeningte geven en geschikt te zijn voor de afwerking boven- en onderaan, … Verder bestaat ernog een indrukwekkende lijst met andere planmatige (bv. overspanning), bouwtechnische(bv. geen bouwkraan beschikbaar) en economische vereisten waaraan de vloer moetvoldoen.

Aannemers worden bovendien geconfronteerd met de actuele tendenzen : de draag-vloeren worden beter en goedkoper afgewerkt, en soms zelfs volledig demonteerbaaropgebouwd. Deze tendenzen zorgen ervoor dat de eisen aan het ontwerp en de uitvoeringvan draagvloeren vaak hoger zijn dan vroeger.

Verder speelt ook de continue evolutie naar een verkorting van de bouwtijden een be-langrijke rol. Deze leidt tot de ontwikkeling van nieuwe oplossingen voor draagvloeren,wat gevolgen heeft voor de interactie tussen de prestaties van de draagvloer en andereermee verbonden elementen.

Om al deze redenen is het belangrijk dat de draagvloeren correct ontworpen en uitge-voerd worden.

Onderhavige Technische Voorlichting is gericht op de uitvoering en is daarom eerderpraktisch opgevat. Ze bevat richtlijnen voor de uitvoering van de in ons land meestvoorkomende vloertypes.

VOORWOORD

G. Breyne,Lid van de werkgroepDraagvloeren in niet-industriëlegebouwen

M. Le Begge,Voorzitter van het Technisch ComitéRuwbouw

5 TV 223 – maart 2002

Het WTCB wordt dikwijls geconfronteerd met vra-gen en schadegevallen in verband met draagvloerenin woon- en andere niet-industriële gebouwen. En-kele steeds weerkerende vragen in dit kader zijn devolgende :� hoe kan men scheuren tussen naast elkaar lig-

gende geprefabriceerde vloerelementen vermij-den?

� moet er steeds een druklaag gestort worden opholle vloerelementen? Zo ja, in welke dikte, metwelke betonkwaliteit en met welke wapening?Hoe kan men een goede hechting tussen beidebetonfasen bekomen?

� hoeveel bedraagt de maximaal toegelaten door-buiging van een vloer, bv. indien scheidings-wanden uit metselwerk op de vloer rusten? Hoedient deze berekend te worden?

� dient men bij het ontwerp van de vloer rekeningte houden met de latere bedekking (soepel ofhard)?

� hoe moeten de voeg- en oplegzones gedetail-leerd worden bij ter plaatse gestorte beton-vloeren en bij vloeren uit geprefabriceerdevloerelementen?

� welke brandweerstand heeft een ter plaatse ge-storte vloer van een bepaalde dikte? Geldt dezebrandweerstand ook voor een vloer met gepre-fabriceerde vloerelementen van dezelfde dikte?Welke brandweerstand heeft een houten vloer?

� kunnen harde vloerbedekkingen geplaatst wor-den op een klassieke houten vloer?

Deze vragen en schadegevallen kunnen deels ver-klaard worden door de verschillende oplossings-mogelijkheden voor draagvloeren, evenals door detalrijke ontwerp- en uitvoeringsaspecten waarmeemen dient rekening te houden.

Het belang van de goede uitvoering van draag-vloeren in gebouwen mag niet onderschat wordenom de volgende redenen :� zij maken het grootste betonvolume uit in het

ontwerp. Dat kan afgeleid worden uit een Ne-derlandse analyse [102] van de verwerkte hoe-veelheden beton in de woning- en utiliteitsbouw,waarbij men tot de volgende resultaten kwam :– funderingen : ± 20 %– wanden en kolommen : ± 10 %– vloeren en daken : ± 60 %– diversen : ± 10 %.Omdat draagvloeren ongeveer 60 % van het be-tonvolume in een doorsneegebouw uitmaken,

1 INLEIDING

moet een groot deel van het ruwbouwbudget hier-aan besteed worden

� zij verzekeren het comfort van de bewoners inmeerdere opzichten. Bovendien blijven met dedraagvloer geassocieerde ongemakken of scha-defenomenen meestal niet lang verborgen enleiden rechtstreeks tot klachten. De meesteklachten hebben te maken met scheurvorming,gebrekkige akoestische prestaties en trillingen

� draagvloeren worden doorgaans zowel aan deonderzijde als aan de bovenzijde afgewerkt. Dedraagvloer is daarom ook een belangrijke on-dergrond voor verschillende andere beroeps-takken. Deze bouwprofessionelen (vloerders,plaatsers van vloerverwarming en sanitair,stukadoors, …) kunnen ook bepaalde eisen stel-len aan de vloer, voornamelijk met betrekkingtot zijn doorbuiging en eventuele scheur-vorming.

Deze overwegingen leiden ertoe dat men in debouwsector permanent streeft naar :� de grootst mogelijke gebruiksvriendelijkheid in

al zijn aspecten� de optimalisatie van de keuzemogelijkheden met

het oog op de financiële impact binnen hetbouwproject.

Het spreekt voor zich dat deze optimalisatie binnenbepaalde technisch verantwoorde grenzen moet ver-lopen. Wegens de grote verscheidenheid van voor-schriften is het echter moeilijk om met alle randvoor-waarden en technische eisen rekening te houden.

Binnen het Technisch Comité Ruwbouw van hetWTCB werd daarom, op initiatief van de HeerG. Breyne, begin 1997 gestart met de opstellingvan een Technische Voorlichting over dit onder-werp. Het referentiedocument werd uitgewerkt dooreen beperkte werkgroep Draagvloeren in niet-in-dustriële gebouwen, maar werd wegens de omvangvan de uiteindelijke tekst opgesplitst in twee de-len :� een eerder theoretisch gedeelte i.v.m. de stabi-

liteit, de doorbuigingen, de brandweerstand, …Deze tekst werd gebundeld in een WTCB-Rap-port dat op een latere datum zal verschijnen

� een eerder praktisch gedeelte met betrekkingtot de uitvoering en de detaillering van draag-vloeren, dat het onderwerp uitmaakt van onder-havige Technische Voorlichting.

6 TV 223 – maart 2002

2.1 TERMINO-LOGIE

2 TOEPASSINGSGEBIEDEN TERMINOLOGIE

Hierna geven we ter informa-tie een korte omschrijving vanenkele termen die in deze TV

veelvuldig gebruikt worden.

A. DRAAGVLOER

Draagvloeren zijn vlakke, horizontale of licht hel-lende bouwdelen, waarop circulatie van personenmogelijk is. Vloeren hebben naast een dragendefunctie ook een ruimte-scheidende functie.

De vloeropbouw bestaat doorgaans uit :� een draagvloer die de eigenlijke draagconstruc-

tie vormt en de vloerbelastingen naar het dra-gende geraamte van het gebouw overbrengt, ofdeze – bij vloeren op volle grond – over degrond verdeelt

� een afwerking van het bovenvlak van de draag-vloer. Deze afwerking kan op verschillendemanieren gebeuren :– met een vloerbedekking, mits tussenplaat-

sing van een of meerdere tussenlagen, zoalsbv. een dekvloer (chape of estriklaag), vloer-isolatie, scheidingslagen, …

– door vlinderen van het nog niet verhardebeton, al of niet met inwerken van een strooi-laag. Deze afwerking treft men vooral aanbij draagvloeren van ter plaatse gestort be-ton of bij toepassing van een voldoendedikke druklaag

– met een verhoogde vloer of een systeem-vloer in sommige speciale ruimten

� eventueel een bijkomende afwerking van hetondervlak van de draagvloer (plafond). Het pla-fond kan rechtstreeks tegen de draagvloer aan-gebracht worden, ofwel daarvan gescheidenworden door een spouw (verlaagd plafond).

B. NIET-INDUSTRIËLE GEBOUWEN

Onder de term “niet-industriële gebouwen” verstaatmen het geheel van residentiële gebouwen (indivi-duele woningen en wooncomplexen, zoals bv.appartementsgebouwen) en gebouwen die niet alsresidentieel en niet als industrieel kunnen gecatalo-giseerd worden. In het kader van deze TV zullen

we deze gebouwen aanduiden als “NRI”. De groepder NRI omvat alle administratieve, educatieve encaritatieve gebouwen evenals de gebouwen die be-stemd zijn voor de horeca en de cultus. Enkelevoorbeelden van niet-industriële gebouwen zijn :� kantoorgebouwen� ziekenhuizen en andere verzorgingsinstellingen� scholen, auditoria, laboratoria� sportzalen� tentoonstellingsruimten, concert-, theater- en

cinemazalen� winkelcentra, hotels, restaurants, cafés, …

C. INDUSTRIËLE GEBOUWEN

Industriële gebouwen zijn gebouwen die door hunopbouw en inrichting bestemd zijn voor de bedrijfs-matige bewerking of opslag van materialen of goe-deren, het bedrijfsmatig telen of opslaan van ge-wassen of het bedrijfsmatig houden van dieren. Inde praktijk ligt het onderscheid met de NRI-gebou-wen in het feit dat men bij industriële gebouwenrekening dient te houden met geconcentreerde be-lastingen en vaak ook met dynamische belastingen(o.a. van vorkheftrucks, tractoren, spoorheftrucks,machines, …).

2.2 TOEPAS-SINGSGEBIED

Het toepassingsgebiedvan deze TechnischeVoorlichting beperkt

zich tot draagvloeren in niet-industriële gebouwen(m.a.w. tot residentiële gebouwen en NRI). Vloe-ren op volle grond worden niet beschouwd. DezeTV behandelt dus enkel vloeren die gelegen zijntussen twee verdiepingen en vloeren boven kruip-ruimten. De besproken draagvloeren kunnen ooktoegepast worden als dakvloer, mits rekening wordtgehouden met de specifieke voorwaarden met be-trekking tot o.a. de belasting, de isolatie en de dicht-heid.

In dit document worden de vloertypes besprokendie in ons land het meest toegepast worden :� ter plaatse gestorte betonvloeren (hoofdstuk 5)� vloeren bestaande uit holle vloerelementen

(welfsels) (hoofdstuk 7)� geprefabriceerde ribbenvloeren (hoofdstuk 8)

7 TV 223 – maart 2002

� breedplaatvloeren (predallen) (hoofdstuk 9)� vloeren bestaande uit balkjes en potten (hoofd-

stuk 10)� staalplaat-betonvloeren (hoofdstuk 11)� houten vloeren (hoofdstuk 12).

De eerder “industriële vloeren” (stalen ribben- enroostervloeren) en de minder voorkomende vloer-types (glazen ribbenvloeren, vloeren met stalenliggers en vulelementen uit metselwerk, hout-beton-vloeren, holle welfsels uit gebakken aarde, …)worden kort beschreven in hoofdstuk 3. Voor meergedetailleerde informatie over deze vloeren dientmen echter andere documenten te raadplegen.

2.3 LIJST VANAFKORTINGEN

Hierna volgt een lijst van en-kele veel in deze TV gebruikteafkortingen :

� BGT : Bezwijkgrenstoestand� BIN : Belgisch Instituut voor Normalisatie� BPR : BouwProductenRichtlijn� CEN : Europees Comité voor Normalisatie� CUR : Civieltechnisch Centrum Uitvoering

Research en Regelgeving (Nederland)� ECISS : European Committee for Iron and Steel

Standardization� EN : Europese norm

� ENV : Europese voornorm� EOTA : European Organisation for Technical

Approvals� GGT : Gebruiksgrenstoestand� hEN : geharmoniseerde Europese productnorm� h.o.h. : “hart op hart” (van as tot as; bij de

aanduiding van de afstand tussen balken)� NBN : Belgische norm� prEN : Europese ontwerpnorm� PTV : Technische Voorschriften� TV : Technische Voorlichting (van het WTCB).

2.4 LIJST VANEQUIVALENTEBENAMINGEN

In de praktijk wordenvaak verschillendebenamingen gebruiktom identieke vloer-

types aan te duiden. In deze tekst is getracht waarmogelijk de “officiële” benaming te gebruiken,d.w.z. de benaming die men ook in de normen, dereferentieteksten voor de certificatie, … terugvindt.Hieronder volgt een lijst van equivalente benamin-gen :� holle vloerelementen : worden ook welfsels of

gewelven genoemd� breedplaten : worden ook predallen genoemd� balkjes en potten : worden ook balkjes en blok-

ken, vulblokken, vulstenen of vulelementengenoemd.

8 TV 223 – maart 2002

3.1 INDELINGVAN DRAAG-

VLOEREN

3 TYPOLOGIE VANDRAAGVLOEREN

De draagvloer vormt de eigen-lijke draagconstructie van devloer. Hij brengt de vloerbelas-tingen over naar het dragende

geraamte (wanden, balken, kolommen enz.) van hetgebouw. Daarnaast speelt de vloer ook een belang-rijke rol voor de algemene stabiliteit van het ge-bouw, doordat hij de horizontale belastingen over-draagt naar de verticale verstijvingselementen. Dedraagvloer kan bestaan uit diverse materialen, dieal dan niet ter plaatse opgebouwd worden en vol-gens verschillende structurele principes opgevatzijn. Men kan de draagvloeren indelen naar hunvorm of naar hun plaats van fabricage.

3.1.1 INDELING VAN DE DRAAG-VLOEREN NAAR DE VORM

Als men de draagvloeren indeelt naar hun vorm,kan men de volgende types onderscheiden :� ribbenvloeren� plaatvloeren.

Ribbenvloeren bestaan uit balkjes of ribben meteen overbrugging boven of tussen de balkjes. Deribben zijn van hout, staal of beton. De overbrug-ging bestaat uit een beplanking of dooscomponenten(bij ribben van hout), uit metselwerk of staalplaat(bij ribben van staal) of uit vulblokken van beton,gebakken klei of kunststof (bij ribben van beton).De ribben en de overbrugging kunnen ter plaatsegestort worden (eventueel met staalplaat). In datgeval kunnen in beide richtingen ribben voorzienworden en spreekt men van cassettevloeren (ookmogelijk in hout). De totale hoogte van ribben-vloeren is doorgaans vrij groot. De ruimten tussende ribben kunnen bij een aantal vloertypes wordengebruikt voor het plaatsen van leidingen en isola-tie. Aangezien het uitzicht van de onderzijde vanribbenvloeren niet vlak is, wordt vaak een verlaagdplafond aangebracht.

In tegenstelling tot ribbenvloeren hebben (vlakke)plaatvloeren een min of meer vlakke onderzijde,die rechtstreeks kan afgewerkt worden (bv. doorbepleistering). Plaatvloeren kunnen volledig terplaatse gestort worden op een bekisting. Ze kunnenook deels ter plaatse gestort worden, gebruik ma-

kend van een al dan niet meewerkende bekisting(zoals bv. bij breedplaatvloeren). In beide gevallenkan de plaat massief zijn, ofwel lichter gemaaktworden door uitsparingen. Volledig geprefabriceer-de plaatvloeren bestaan uit aansluitende plaat-componenten die op de bouwplaats samengesteldworden. De voeg tussen de platen wordt vervol-gens gevuld met mortel. Eventueel kan men eendruklaag van al dan niet gewapend beton op deelementen storten.

Deze indeling naar de vorm wordt ook in dit hoofd-stuk gehanteerd voor de beschrijving van de ver-schillende bestaande vloertypes.

In de overige hoofdstukken van deze TV wordenenkel de belangrijkste vloertypes (d.w.z. de vloer-types die meer dan 1 % van de gezamenlijke marktvan de residentiële en de NRI-gebouwen innemen)meer in detail behandeld.

3.1.2 INDELING VAN DE DRAAG-VLOEREN NAAR DE PLAATSVAN DE FABRICAGE

Als men de draagvloeren indeelt naar hun plaatsvan fabricage, kan men de volgende twee typesonderscheiden :� vloeren bestaande uit geprefabriceerde elemen-

ten� volledig ter plaatse gefabriceerde vloeren.

Deze indeling geldt echter voornamelijk in het ge-val van betonvloeren. Aangezien deze TV naastbetonnen vloeren ook houten vloeren en staalplaat-betonvloeren behandelt, is het daarom moeilijk ditaspect als uitgangspunt te nemen van een classifi-catie.

De plaats van de fabricage speelt dus vooral een rolbij betonvloeren. Naast een aantal technische ver-schillen tussen ter plaatse gestorte en geprefabri-ceerde betonvloeren (die vooral betrekking hebbenop de detaillering van de wapening, de voegen ende opleggingen), is er ook een verschil in kwali-teitsborging. Voor een beknopte bespreking van deBelgische en de Europese situatie terzake, verwij-zen we naar hoofdstuk 4.

9 TV 223 – maart 2002

3.1.3 KEUZE VAN HET DRAAGVLOER-TYPE

Bij de keuze van het optimale draagvloertype dientmen niet enkel de ruwe draagvloer te beschouwen,maar ook het volledige vloerontwerp (inclusief deafwerking onderaan en bovenaan). Bij deze beoor-deling kunnen o.a. de volgende aspecten een rolspelen :� de structurele kwaliteit (sterkte, stijfheid,

scheurvorming, …) van de vloer� de grootte van de overspanning die kan bereikt

worden zonder tussensteunen (deze kan even-tueel verhoogd worden mits het gebruik vanvoorspanning)

� de montagesnelheid (bij prefab-oplossingen) ende constructiesnelheid (bij in situ oplossingen)

� de kostprijs en de termijnen verbonden aan hetmaken van de bekistingen (bij in situ oplossin-gen)

� de ogenblikkelijke beschikbaarheid van eenveilig werkplatform

� de organisatie van de bouwplaats, inclusief deeventuele immobilisatie van kranen (maximumgewicht van de individuele elementen) en demogelijkheid om prefab-elementen vanaf devrachtwagen te plaatsen

� de flexibiliteit van het vloerontwerp, d.w.z. demogelijkheid tot het maken van grote sparingen,uitkragingen, hoeken en andere speciale vor-men

� de nodige termijnen voor het ontwerp en delevering

� het uitzicht van de “naakte” vloer onderaan enbovenaan (indien geen verdere afwerking voor-zien is)

� de mogelijkheid tot afwerking van de vloeronderaan en bovenaan (bv. valse plafonds)

� de mogelijkheid om technische leidingen in tewerken in de vloerhoogte (bv. bij ribbenvloeren)

� de brandweerstand van de vloer� de thermische en akoestische prestaties� de kostprijs van de vloer (om een correcte ver-

gelijking tussen verschillende vloersystemen temaken, dient het volledige ontwerp geëvalu-eerd te worden).

3.2 RIBBENVLOEREN

3.2.1 HOUTEN RIBBENVLOEREN

Bij dit vloertype (afbeelding 1) worden houten bal-ken of ribben op de draagconstructie geplaatst (bv.muren in metselwerk, houten stijlen bij houtskelet-bouw). De h.o.h.-afstand tussen deze elementenbedraagt meestal 40 tot 60 cm. De ribben wordenoverbrugd en met elkaar verbonden door het be-vestigen van een houten beplanking of beplating.

Ze worden bijkomend beschermd tegen zijdelingseknik (kip). Het aldus verkregen plafond is klaar,tenzij men bijkomende eisen stelt aan de akoesti-sche isolatie tussen de boven- en onderliggenderuimten. Dit is meestal het geval bij woning-scheidende vloeren. De bovenzijde is eveneensvoltooid, tenzij men de vloer verder wenst af tewerken met een soepele of harde vloerbedekkingdie moet worden uitgevoerd met behulp van eenzwevende dekvloer.

Naast massieve houten balken bestaan er ook “mo-derne” bouwelementen in hout, zoals gelijmd-gela-mineerde balken. Verder zijn er een aantal zoge-naamde “engineered wood”-houtproducten in dehandel gebracht, die met een minimum aan materiaaleen maximale prestatie kunnen leveren. Voorbeel-den hiervan zijn OSB-platen (oriented strand board),MDF-platen (medium density fibreboard), en LVL-balken (laminated veneer lumber) met rechthoekigeof I-vormige doorsnede (zie afbeelding 2).

3.2.2 STALEN RIBBEN- EN ROOSTER-VLOEREN

Deze vloeren bestaan uit stalen liggers waaropvlakke stalen platen of stalen vloerroosters wordenbevestigd (zie afbeelding 3). De vlakke stalen pla-ten hebben een dikte van 5 tot 12 mm en zijn zeerdun en licht. Deze vloeren worden vrij vaak toege-past in de industrie en in de scheepvaart. Stalenroostervloeren bestaan uit een rasterwerk van kleinemetalen staafjes. Het gebruik beperkt zich in hoofd-

Afb. 1Houtenribben-vloeren.

B. VOORBEELD VAN EEN HOUTEN RIBBENVLOER

A. SCHEMATISCHE VOORSTELLING

21

11

1

1. Bandstaal2. Nagel met

platte kop

10 TV 223 – maart 2002

A. VAKWERKLIGGERS

zaak tot industriële toepassingen, platformen enonderhoudsbruggen. In gebouwen worden deliggers soms bekleed met een multiplexplaat diemet behulp van zelfborende schroeven op de pro-fielen bevestigd wordt.

Afb. 2“Engineeredwood”-hout-

productenvoor draag-

vloeren.

B. I-LIGGERS MET LIJF VAN OSB EN FLENZEN VAN LVL

3.2.4 VLOEREN MET BETONBALKJESEN VULBLOKKEN

Dit systeem bestaat uit een combinatie van draag-balkjes van gewapend of voorgespannen beton envulblokken van diverse materialen (zie afbeel-ding 5). De draagbalkjes worden evenwijdig metelkaar geplaatst, meestal met een tussenafstand van0,4 tot 0,8 m. Deze tussenafstand wordt opgevuldd.m.v. de vulblokken (in gebakken klei, beton,metaal, polystyreen, ...). Vervolgens wordt hieropeen laag beton gestort om de vloer te solidariseren.

Dit vloertype is geschikt voor matige gebruiks-belastingen en wordt courant gebruikt in de wo-ningbouw en meer specifiek in individuele wonin-gen. Het systeem van balkjes en vulpotten is ergflexibel in het gebruik wegens het lage gewicht vanzijn samenstellende delen en leidt bijgevolg tot een

Afb. 4Glazenvloer.

3.2.3 GLAZEN RIBBENVLOEREN

Glazen vloeren (zie afbeelding 4) worden somstoegepast om bepaalde architectonische effecten tebekomen. Het zijn steeds ribbenvloeren, waarbij devlakke glazen platen rusten op ribben. De ribbenkunnen uit metalen profielen of uit glas bestaan. Indit laatste geval ontstaat een volledig glazen vloer.Het gebruik van glas in vloeren is op dit momentbeperkt tot enkele, voornamelijk prestigieuze toe-passingen in inkomhallen, gangen, passerelles, …

Afb. 3Stalen

ribben- enrooster-

vloeren.

B. STALEN ROOSTERVLOER

A. VLOER MET VLAKKE STALEN PLATEN

11 TV 223 – maart 2002

hun bijzondere uitzicht nog steeds uitgevoerd, endan vooral in gerestaureerde gebouwen.

Tegenwoordig bestaan er moderne vloeren met sta-len liggers, waarbij ook de vulelementen uit staalbestaan. Deze lichte vierkante, holle elementenworden gewoon tussen stalen liggers geplaatst, meteen hart-op-hart afstand van 600 mm. De elemen-ten uit geprofileerde staalplaat dienen in de eersteplaats als bekisting voor het ter plaatse gestortebeton. Verder bieden ze een bijzonder uitzicht vande onderzijde van de vloer.

3.2.6 HOUT-BETONVLOEREN

Hout-betonvloeren bestaan uit houten liggerswaarop een betonnen dek wordt gestort (zie afbeel-ding 7). Het systeem ontstond in de renovatiesectoren wordt ook nu nog voornamelijk hier toegepast.Bij de renovatie werd gezocht naar een methodeom – met een zo gering mogelijke ingreep – devloeren weer aan de hedendaagse eisen te latenvoldoen. Het aanbrengen van een betonnen dek opeen bestaande houten vloer bleek hierbij een inte-ressante optie. Bij dit vloertype is de goede verbin-ding (gelijmd of mechanisch) tussen de houten bal-ken en het opgestorte beton van zeer groot belang.Hiervoor bestaan echter verschillende oplossingen.De verbinding moet stijf genoeg zijn om ervoor tezorgen dat het hout op trek wordt belast en hetbeton op druk. De verbinding moet bovendien ookvoldoende ductiel zijn om bros bezwijken van hethout onder trek of van het beton onder druk te ver-mijden.

eenvoudige plaatsing. De balkjes en de vulpottenworden gesolidariseerd door het navullen met mor-tel of fijn beton. De druklaag wordt indien nodiggewapend.

Het leggen van de vloer is arbeidsintensief. Ditvloertype is vooral geschikt voor verbouwings-werken waar geen heftoestellen kunnen ingezetworden. Meestal moeten de balkjes geschoord wor-den bij hun plaatsing. Er bestaan echter ook syste-men waarmee men overspanningen tot 5 m kanbereiken, zonder te schoren.

De balkjes bestaan ofwel uit een metalen vakwerkdat onderaan door een betonnen “hiel” is versterktofwel uit omgekeerde T-profielen. Deze laatsteworden het meest gebruikt en zijn veelal voor-gespannen. Vulblokken in polystyreen worden vaakgebruikt op plaatsen waar een goede warmte-isola-tie vereist is (bv. bij vloeren boven kelders of kruip-ruimten of boven garages).

3.2.5 VLOEREN MET STALEN LIGGERSEN VULELEMENTEN

Vroeger maakte men vaak min of meer platte vloe-ren door stalen liggers te overbruggen met gewel-ven uit baksteen die bovenaan afgestreken werdenmet mortel en vlak afgewerkt werden met behulpvan zand en/of mortel (zie afbeelding 6). De tussen-afstand tussen de stalen profielen bedroeg maxi-mum 1 m en er werden overspanningen gereali-seerd van 4 tot 6 m. Deze vloeren worden wegens

Afb. 5Vloer met

betonbalkjesen vulblok-

ken.

1 2 3

1. Vloerbe-dekking

2. Dekvloer

3. Druklaag4. Betonbalkje5. Vulblok

5 4

(sectie ± 20 % gereduceerd t.o.v.zuivere houten ribbenvloeren)

betonplaat(40 tot 70 mm)

bekistings-plaat

Afb. 7 Hout-betonvloer.

eventuelePE-folie

houten balken

Afb. 6Vloeren met

stalen liggersen vulmetsel-

werk.

B. PLAFOND BIJ EEN VLOER METSTALEN LIGGERS

1. Vulling metmortel

2. Vulling metzand

3. Dekvloer4. Vulling met

gestabiliseerdzand

A. SCHEMATISCHE VOORSTELLING

600 tot 2000 mm (max. 2500 mm)

4

21 3

����������������������������������������������������

12 TV 223 – maart 2002

3.2.7 TER PLAATSE GESTORTERIBBENVLOEREN

De ter plaatse gestorte ribbenvloer (afbeelding 8)is ontstaan uit de behoefte om hoge vloeren temaken zonder overmatig eigengewicht. Door deonderwapening te concentreren in de ribben, kanhet getrokken beton ertussen weggelaten worden.De uitvoering van ter plaatse gestorte ribbenvloerenis vergelijkbaar met deze van cassettevloeren (zie§ 3.2.8). Ter plaatse gestorte ribbenvloeren zijnmeestal gewoon gewapend. Ze kunnen echter ooknagespannen worden, en zijn dan vergelijkbaar metvloeren die uit geprefabriceerde T- of TT-elemen-ten opgebouwd zijn. Aangezien de bekisting, deplaatsing van de onderwapening in de ribben en deontkisting met aanzienlijke kosten gepaard gaan,wordt dit vloertype niet vaak meer uitgevoerd.

3.2.8 CASSETTEVLOEREN (OF WAFEL-VLOEREN)

Dit vloertype is ontstaan door bij ribbenvloeren inbeide draagrichtingen ribben en onderwapeningente voorzien (zie afbeelding 9). Deze wapening wordtberekend in verhouding tot de belastingoverdrachtin beide richtingen. In de praktijk wordt de wafel-vloer uitgevoerd als een hoge vlakke plaatvloer,waarbij holle bolvormige of kubusvormige (al danniet verloren) sparingselementen onderaan debekisting worden vastgezet. Cassettevloeren blij-ven nagenoeg steeds onafgewerkt onderaan. Het isdus erg belangrijk dat de uitvoering van de bekis-ting, de plaatsing van de holten en het storten enverdichten van het beton zorgvuldig en nauwgezetgebeuren.

3.2.9 STAALPLAAT-BETONVLOEREN

Staalplaat-betonvloeren (zie afbeelding 10) bestaanuit een dunne, geprofileerde staalplaat, waarop be-ton wordt gestort. De staalplaat dient als werkvloer,als verloren bekisting, als dragend element tijdenshet betonstorten en in bepaalde gevallen als onder-wapening.

Afb. 9Casettevloer(of wafelvloer).

A. VLOERPLAAT

B. SPARINGSELEMENTEN

C. PLAFOND BIJ EEN CASSETTEVLOER VAN BETON

Men kan drie types onderscheiden, afhankelijk vanhet materiaal dat zorgt voor de mechanische sterktevan de vloer :� de staalplaat (afbeelding 10A)� de betonlaag (+ wapeningsstaven) (afbeel-

ding 10B)� het geheel staalplaat-beton (afbeelding 10C).

Vanuit een constructief oogpunt kan alleen dit laat-ste type een (samenwerkende of gemengde) staal-plaat-betonvloer genoemd worden. De eerste tweetypes zijn strikt genomen respectievelijk een terplaatse gegoten betonvloer (met een staalplaat alsverloren bekisting) en een staalplaatvloer (met eenbetonlaag als al dan niet zwevende dekvloer).

De staalplaat-betonvloer kan in een snel tempoworden gebouwd, omdat men geen bekisting en

Afb. 8 Ter plaatse gestorte ribbenvloer.

smin

L

bw

As2

d2 h2

d1 h1

As1

As,sec

smax

13 TV 223 – maart 2002

(meestal) geen stempels dient te voorzien. De vloervereist slechts een beperkt kraangebruik, omdat degeprofileerde staalplaat manueel kan worden uitge-legd. Men moet bijzondere aandacht besteden aande brandweerstand van staalplaat-betonvloeren.

In het geval van een ter plaatse gestorte betonvloermet geprofileerde staalplaat als verloren bekisting,dragen de staalplaten tijdens het storten van hetbeton zowel het eigengewicht van de staalplaat alsdat van het verse beton. Aangezien er geen indeu-kingen of andere voorzieningen gemaakt werdenvoor de goede hechting tussen het staal en het be-ton, kan men de geprofileerde staalplaat in het ver-harde stadium bezwaarlijk als wapening beschou-wen. Men moet daarom extra wapening aanbren-gen op de staalplaat onder de vorm van staven ofgelaste netten.

Men kan hierbij twee types onderscheiden :� trapeziumvormig geprofileerde staalplaten� zwaluwstaartplaten met een geringe hoogte.

Bij de trapeziumvormig geprofileerde staalplatenvarieert de hoogte van de platen van ± 35 tot± 150 mm (zie afbeelding 10). In dit geval kan destaalplaat vrij dun zijn (± 0,75 mm).

De zwaluwstaartplaten hebben een geringe hoogte(± 15 mm) (zie afbeelding 11). De plaatdikte be-draagt in dit geval ongeveer 0,5 mm. De maximaleoverspanningen bij de montage van dit vloertypezijn eerder beperkt. De zwaluwstaartplaat dientmaximaal om de 1,5 m ondersteund te worden.Constructief gezien kan dit vloertype dan ook op-gevat worden als een ribbenvloer met een dekvloer,ondersteund door een geprofileerde staalplaat. Deribben kunnen bestaan uit houten balken (afbeel-ding 11B) of uit staalprofielen (afbeelding 11A)met een hart-op-hart afstand van bijvoorbeeld 0,6 m.Het geheel van staalplaat en beton draagt in ditgeval niet over de volledige overspanning van devloer (van wand tot wand). Door de plaatsing vangeluidsisolerende stroken tussen de zwaluwstaart-plaat en de liggers, kan men de akoestische presta-ties van de houten vloer sterk verbeteren (principevan een zwevende dekvloer). Het gebruik van

zwaluwstaarten maakt het ook mogelijk harde vloer-bedekkingen toe te passen die anders moeilijk ophouten vloeren aan te brengen zijn (uiteraard dientde doorbuiging van de houten balken beperkt teworden). In bepaalde gevallen zijn echter bijzon-dere maatregelen nodig om trillingshinder te ver-mijden. De houten balken kunnen verbonden wor-den met de betonlaag, waardoor een samenwer-kende hout-betonvloer ontstaat (zie § 3.2.6.).

B. OP HOUTEN RIBBEN

Afb. 11Staalplaat-betonvloerenmet zwaluw-staartplaten.

A. OP STALEN RIBBEN

Bij de samenwerkende staalplaat-betonvloer wor-den de – in België doorgaans trapeziumvormig –geprofileerde staalplaten tijdens het walsen vanindeukingen voorzien (zie afbeelding 12). Dezezorgen voor een goede aanhechting met het beton,waardoor de staalplaat tevens als (trek)wapening

C. SAMENWERKENDE STAALPLAAT-BETONVLOER

Afb. 10Staalplaat-

betonvloeren.

A. TER PLAATSE GEGOTENBETONVLOER MET EEN STAALPLAAT

ALS VERLOREN BEKISTING

B. STAALPLAATVLOER MET EENBETONLAAG ALS (ZWEVENDE)

DEKVLOER

14 TV 223 – maart 2002

dienst doet. De samenwerking tussen de staalplaaten het beton ontstaat doordat de verbindingen deverschuivingen in het contactvlak geheel of gedeel-telijk verhinderen. Hierdoor vormt de buigstijvestaalplaat samen met het daarop gestorte beton (nor-maal beton of lichtgewicht beton) na de verhardingin constructief opzicht één geheel. Dit vloertypewordt meestal gebruikt in combinatie met een ge-raamte van stalen kolommen en balken (afbeel-ding 12). Het kan echter ook op andere ondercon-structies toegepast worden (beton, baksteen, hout).Een ondersteuning met stalen balken biedt de mo-gelijkheid om de betonlaag stijf te verbinden in devloer d.m.v. deuvels. Hierdoor ontstaat een samen-werkende staal-betonligger waarmee een belang-rijke besparing kan gerealiseerd worden op deprofieldoorsnede. In hoofdstuk 11 van deze TV gaanwe dieper in op de samenwerkende staalplaat-beton-constructie.

3.2.10 VLOEREN MET OMGEKEERDEU-ELEMENTEN, T-ELEMENTENEN TT-ELEMENTEN

Geprefabriceerde geribde vloerelementen in betonzijn in verschillende vormen beschikbaar (zie afbeel-ding 13). Op de Belgische markt treft men vooralomgekeerde U-elementen, T-elementen en TT-ele-menten aan. Deze elementen worden doorgaans toe-gepast in voorgespannen vloeren. De T- en TT-ele-menten zijn door hun grotere hoogte (300 tot 800 mmtegenover 150 tot 200 mm voor de omgekeerde U-elementen) uitstekend geschikt voor zware belastin-gen en grote overspanningen (tot 22 m).

Afb. 12Samenwerkende

staalplaat-betonvloer,

opgelegd opstalen liggers.

Afb. 13OmgekeerdeU-elementen,

T-elementen enTT-elementen.

T-ELEMENT OMGEKEERD U-ELEMENTTT-ELEMENT

3.2.11 KAMERBREDE GEPREFABRI-CEERDE RIBBENVLOERPLATEN

De kamerbrede geprefabriceerde ribbenvloerplaat-systemen die in de handel zijn, hebben allemaalgemeen dat de vloerplaten rechtstreeks rusten opkolommen en niet op tussenbalken (afbeelding 14).De platen maken in het algemeen deel uit van eentotaalsysteem. De verbindingen zijn meestal zo ont-worpen dat hun demontage eenvoudig is. Er wordtgebruik gemaakt van droge verbindingen of las-,schroef- of boutverbindingen waardoor “demonta-bel bouwen” mogelijk wordt.

Afb. 14 Kamerbrede geprefabriceerde ribbenvloerplaten.

B. MONTAGE VAN GEPREFABRICEERDE RIBBENVLOERPLATEN

A. SCHEMATISCHE VOORSTELLING

15 TV 223 – maart 2002

3.3 PLAATVLOEREN

3.3.1 GEPREFABRICEERDE HOLLEVLOERELEMENTEN (WELFSELS)

Holle welfsels zijn plaatvormige constructie-ele-menten die in de langsrichting voorzien zijn vandoorlopende holten om het eigengewicht van devloer te reduceren (afbeeldingen 15 en 16). De ele-menten worden vrij opgelegd op twee steunpuntenen zijn dragend in één richting. Aanvankelijk pro-duceerde men alleen kleine holle welfsels uit mal-len. In de jaren ’70 werd echter een opmerkelijkedoorbraak verwezenlijkt door de opkomst van deextrusie- en slipformtechnieken (glijbekistingstech-nieken).

Kleine (gewapende) welfsels worden reeds lang inde woningbouw toegepast. De grote (voorgespan-nen) holle vloerplaat, die in 1970 in de handel ver-scheen, is daarentegen vooral geschikt voor gebou-wen met grotere overspanningen en belastingen,zoals kantoren, ziekenhuizen, scholen, winkel-ruimtes, industriële gebouwen en dergelijke. Zewordt echter ook in de woningbouw (huizen enappartementen) gebruikt omwille van haar interes-sante kostprijs en snelle montagemogelijkheden.

De elementen worden naast elkaar gelegd en metelkaar verbonden. Dit gebeurt door het vullen vanspeciaal daarvoor ontworpen voegen met mortel ofmicrobeton. Op die manier worden de elementengesolidariseerd en wordt de uiteindelijke vloer ge-vormd. Deze vloer kan met een dekvloer afgewerktworden. De welfsels kunnen ook voorzien wordenvan een al dan niet gewapende meewerkende druk-laag. In dat geval kan het oppervlak van de welfselsruw afgewerkt worden om de hechting van beidebetonlagen te verbeteren.

Afb. 16Geprefa-briceerdeholle vloer-elementen –plaatsing.

3.3.2 HOLLE WELFSELS UIT GEBAKKENKLEI

Welfsels bestaande uit holle bakstenen, verbondenmet gewapende mortelvoegen, werden vroeger cou-rant gebruikt in de woningbouw. De overspanningbedroeg hierbij maximaal 7 meter. Welfsels uitgebakken klei zijn relatief licht en vertonen slechtskleine thermische en hygrische vervormingen.

Dit vloertype is tegenwoordig grotendeels van demarkt verdrongen door betonnen welfsels. Dit kanverklaard worden door het feit dat het gebruik vanholle welfsels uit gebakken klei tot problemen kanleiden door hun aanzienlijke doorbuigingen en doorde corrosie van hun wapening (die slechts eenmorteldekking bezit in plaats van een betondek-king).

3.3.3 MASSIEVE GEPREFABRICEERDEPLATEN

Plaatvloeren kunnen opgebouwd worden uit mas-sieve (volle) geprefabriceerde elementen (zie af-beelding 17) met een beperkte breedte. Deze ele-menten bestaan doorgaans niet uit normaal beton.Ze komen wel vaak voor in lichtgewicht beton, ofmeer nog in cellenbeton, omdat het eigengewichtvan deze materialen lager is en hun isolerende ei-genschappen beter zijn. Gewapende elementen uitcellenbeton worden vooral toegepast in daken. In-dien ze gebruikt worden in vloeren, moet men re-kening houden met de belangrijke kruip van de ele-menten en hun zwakke aanhechting aan het beton-staal. De langsstaven worden verankerd via eengelaste dwarswapening aan de uiteinden, diedaarom absoluut intact moeten blijven bij de plaat-sing. Achteraf op maat zagen is niet toegestaan.

1. Verbindingswapening2. Afdichtingsstop3. Kettingwapening

4. Opengewerkte kanalen (sleuven)5. Vulbeton6. Oplegging in neopreen

Afb. 15 Geprefabriceerde holle vloerelementen.

1 2

3

45

6

16 TV 223 – maart 2002

3.3.4 KAMERBREDE VLOERPLATEN

Plaatvloeren kunnen kant-en-klaar worden afge-werkt in de fabriek en dan als een geheel gemon-teerd worden (afbeelding 18). De meeste kamer-brede vloerplaatsystemen die in de handel zijn,hebben een breedte van 3 m. Deze kant-en-klarevloeren zijn traditioneel gewapend en vooral ge-schikt voor toepassing als verdiepings-, zolder- en/of dakvloer in de woningbouw. De vloeren wordengeleverd inclusief een trapgatsparing met rechte envlakke zijkanten. Pasplaten zijn eveneens beschik-baar vanaf een breedte van 300 mm. De vloerenkunnen voorzien worden van technische leidingen.De lengte van de vloerplaten kan variabel zijn.

Afb. 17Massievegeprefa-

briceerdeplaten.

Afb. 18Kamerbredevloerplaten.

3.3.5 VOLLEDIG TER PLAATSEGESTORTE VLOEREN

Volle, ter plaatse gestorte vloeren (afbeelding 19)waren de eerste betonoplossing ter vervanging vanhouten vloerconstructies of gemetselde gewelven(volledig overspannend of op metalen liggers). Devolle betonplaat heeft echter zijn beperkingen ennadelen : zijn eigengewicht is groot, wat de volleplaat ongeschikt maakt voor grotere overspannin-gen. Bij de neutrale doorsnede van de betonsectiekunnen eventueel lichte elementen worden inge-

bouwd. Dit neemt echter niet weg dat de uitvoeringvan ter plaatse gestorte vloeren veel tijd en bekis-tingsmateriaal vergt.

Volledig ter plaatse gestorte vloeren bieden demogelijkheid tot naspannen van de vloerplaten.Vooral moeilijke plaatvormen worden nog vaak terplaatse gestort.

Afb. 20Paddestoel-vloer.

3.3.6 PADDESTOELVLOEREN ENVLAKKE PLAATVLOEREN

Paddestoelvloeren komen voornamelijk voor bijzwaar belaste vloeren die puntsgewijs ondersteundworden (afbeelding 20). Dit vloertype evolueerdewellicht vanuit de romaanse en gothische gewel-ven (in de huidige kolomkopversterking kan devroegere aanzet van de gewelven nog gezien wor-den). Men kan verschillende kolomkopverster-kingen onderscheiden :� met geleidelijke overgang� met kegelvormige verbredingen� met rechthoekige kolomkoppen.

Afb. 19 Volledig ter plaatse gestorte vloer.b

As

d

smax

h

smin

17 TV 223 – maart 2002

Tussen de verschillende kolomkoppen kunneneventueel verdikte kolomstroken worden voorzien.

In de loop der jaren werd de zone rondom de kolom-koppen geoptimaliseerd. Zo kan men bijvoorbeeldmet behulp van een goed gedetailleerde (eventueelspeciaal geprefabriceerde) ponswapening de pons-weerstand van de plaat ter hoogte van de kolom-men verbeteren.

Uit deze paddestoelvloeren is wellicht de vlakkeplaatvloer ontstaan die op kolommen rust zonderverbreding bovenaan. Paddestoelvloeren wordenenkel nog bij zeer zware kolombelastingen gebruikt.

3.3.7 BREEDPLAATVLOEREN (VLOERENOPGEBOUWD UIT BREEDPLATENOF PREDALLEN)

Breedplaatvloeren zijn een combinatie van terplaatse gestort beton en geprefabriceerde breed-platen. Laatstgenoemde zijn dunne geprefabriceerdebekistingsplaten van gewapend of voorgespannenbeton, die reeds (een groot deel van) de hoofdwa-peningen van de definitieve draagvloer bevatten.Het zijn dus meewerkende bekistingsplaten. Op debouwplaats dient men doorgaans enkel nog deverbindingswapening tussen de voegen en de op-leggingen te plaatsen. Het is ten zeerste aanbe-volen breedplaten te kiezen met een BENOR-merk.

De breedplaten worden in de fabriek gemaakt uitgewapend of voorgespannen beton. De bovenzijdevan de breedplaten wordt opgeruwd bij de fabri-cage om een goede verbinding met het ter plaatsegestorte beton mogelijk te maken. Op die manierontstaat een monolithische plaat met een minimaledikte van 100 tot 300 mm. Door het feit dat deleidingen en elektrische koppeldozen eenvoudig in-gebouwd kunnen worden, verhoogt de flexibiliteitvan het gebouw waarvoor ze bestemd zijn. Debreedplaten kunnen zonder probleem geleverdworden met de nodige sparingen en grote openin-gen. De onderzijde van de platen is glad afgewerkt.

Breedplaten zijn doorgaans op regelmatige afstan-den voorzien van tralieliggers (verplicht bij gebe-noriseerde breedplaten). Deze tralieliggers bevor-deren de verbinding met het opgestorte beton. Daar-naast hebben ze een verstijvend effect, zodat detussenafstand van de stempels bij de plaatsing kan

vergroten en de platen volledig zelfdragend kun-nen uitgevoerd worden (zie afbeelding 21).

Tussen de tralieliggers van breedplaten kunneneventueel sparingen aangebracht worden om heteigengewicht van de vloer te reduceren (afbeel-ding 22). Een doorgedreven toepassing van dit con-cept is terug te vinden in de zogenaamde “bubble-deckvloer”. De dunne, meewerkende bekistingspla-ten kunnen ook voorkomen onder de vorm van“halve welfsels” die opgestort worden met tweede-fasebeton. Bij nog andere varianten worden detralieliggers vervangen door stalen of betonnen rib-ben (met gaten om leidingen weg te werken).

Afb. 22 Sparingen van kunststofschuim tussen de tralieliggers.

Afb. 21 Breedplaatvloer.

B. UITVOERING VAN EEN BREEDPLAATVLOER

A. SCHEMATISCHE VOORSTELLING

1

2

3

4

1. Geprefabriceerde breedplaat2. Ter plaatse gestort of tweede-fasebeton3. Tralieligger4. Verbindingswapening

18 TV 223 – maart 2002

4.1 HET EURO-PESE KADER

4 PRESTATIE-EISEN VOORDRAAGVLOEREN

Op 21 december 1989 keurdede Europese Unie de BouwPro-ductenRichtlijn (BPR) of Con-

struction Products Directive (CPD) goed. Dezerichtlijn vormt een algemeen logisch kader voor deEuropese normalisatie met betrekking tot de bouw-sector.

De BPR heeft de basis gelegd voor de eenheids-markt. Enerzijds werden enkele fundamentele voor-schriften voor bouwwerken ingevoerd, met namebetreffende :� mechanische sterkte en stabiliteit� brandveiligheid� hygiëne, gezondheid en milieu� gebruiksveiligheid� geluidsisolatie� energiebesparing en thermische isolatie.

Anderzijds werden de voorschriften voor bouwwer-ken via de zogenaamde Interpretatieve Documen-ten en de Technische Specificaties vertaald in voor-schriften voor bouwproducten. De technische spe-cificaties kunnen verschillende vormen aannemen.De meest gebruikelijke zijn echter de geharmoni-seerde Europese productnormen hEN (opgestelddoor het CEN, het ECISS, …) en de Europese tech-nische goedkeuringen (opgesteld door de EOTA).

De BouwProductenRichtlijn stelt dat bouwproduc-ten alleen dan in de handel gebracht mogen wordenals ze “zodanige eigenschappen bezitten dat debouwwerken, indien behoorlijk ontworpen en uit-gevoerd, kunnen voldoen aan de fundamentele voor-schriften voor bouwwerken” [78]. Deze regel geldtvoor alle landen van de Europese Unie. Bouwpro-ducten die hieraan voldoen, d.w.z. bouwproductendie in overeenstemming zijn met de Europese tech-nische specificaties, dragen het CE-merk en zijnvrij verhandelbaar in de ganse Europese Unie. § 4.3geeft een overzicht van de beschikbare Europesetechnische specificaties op het gebied van draag-vloeren. Tot dusver gaat het steeds om product-normen.

De Eurocodes (ontwerpnormen) zijn een onmis-bare schakel in deze keten. Zij tonen aan dat bouw-werken die volledig opgebouwd zijn met producten

die het CE-merk dragen, voldoen aan de funda-mentele voorschriften, vooral dan aan de eisenm.b.t. “mechanische sterkte en stabiliteit” (volle-dig) en “brandveiligheid” (voor het deelaspectbrandweerstand). Daarnaast worden de Eurocodesgebruikt als referentiedocumenten voor het opstel-len van de technische specificaties voor “dragende”bouwproducten zoals vloerelementen.

De fundamentele voorschriften die van belang zijnvoor draagvloeren zijn de volgende :� mechanische sterkte en stabiliteit� brandveiligheid� geluidsisolatie� energiebesparing en thermische isolatie.

Deze voorschriften worden in detail behandeld inhet WTCB-Rapport, dat op latere datum zal ver-schijnen.

In § 4.4 van deze TV worden ze kort samengevat.

4.2 VERGELIJ-KING MET DE

BELGISCHESITUATIE

Afbeelding 23 biedteen overzicht van degelijkenissen en deverschillen tussenBelgië en Europa op

het gebied van regelgeving, normalisatie en kwali-teitsborging van bouwproducten, bouwsystemen enbouwwerken. Het is niet evident om parallellen tetrekken tussen de situatie in Europa en in België.Het Europese systeem is immers duidelijk gerichtop het vrijmaken van de Europese markt en hetwegnemen van eventuele handelsbelemmeringen,terwijl de Belgische aanpak eerder gegroeid is uithet streven naar een zekere kwaliteitsborging.

Aan de hand van afbeelding 23 kan men een onder-scheid maken tussen 4 niveau’s :� het reglementaire niveau� het niveau van de technische specificaties� het niveau van de bouwproducten� het niveau van de bouwwerken.

Vooral op het reglementaire vlak bestaan er groteverschillen tussen de Belgische en de Europese si-tuatie. Op Europees niveau is het reglementaire veel

19 TV 223 – maart 2002

sterker uitgebouwd dan in België. Het hele systeemvertrekt er immers vanuit het wettelijke kader datgevormd wordt door de BouwProductenRichtlijn.Deze richtlijn voorziet dat de zes fundamentelevoorschriften (zie § 4.1) door de Lidstaten mogengereglementeerd worden. In België bestaat een der-gelijke reglementaire omkadering slechts voor debrandveiligheid en voor bepaalde aspecten m.b.t.gezondheid en milieu.

Indien men werkt volgens de Europese benadering(d.w.z. enkel met CE-gemarkeerde bouwproducten,die berekend werden volgens de Eurocodes, en uit-gevoerd werden volgens de regels van de goedepraktijk), beschikt men over de zekerheid dat hetbouwwerk volledig voldoet aan het fundamentelevoorschrift m.b.t. “mechanische sterkte en stabili-teit” en deels aan het fundamentele voorschrifti.v.m. “brandveiligheid”. Een dergelijke integralebenadering bestaat momenteel niet in België. Inons land gaat de meeste aandacht naar de kwaliteitvan de bouwproducten.

Het Europese CE-merk (zie afbeelding 24) voorbouwproducten is tot op zekere hoogte te vergelij-ken met het Belgische BENOR-keurmerk of methet certificaat dat hoort bij een Technische Goed-keuring (ATG) van de Belgische Unie voor techni-sche goedkeuring in de bouw (BUtgb). Deze keur-merken steunen immers op verschillende soortentechnische specificaties. Het CE-merk is gebaseerdop de voorschriften van de geharmoniseerde Euro-pese productnormen (hEN) en de Europese Tech-nische Goedkeuringen (ETA). De Belgische keur-merken BENOR en ATG steunen daarentegen res-pectievelijk op de NBN-normen en de PTV’s vanhet OCCN en van Probeton of op de teksten van deTechnische Goedkeuringen (ATG).

Afb. 24CE-keurmerk.

EUROPA

Europese Commissie

BouwProductenRichtlijnFundamentele voorschriften

MANDATEN

Afb. 23Regelgeving,normalisatieen kwaliteits-borging vanbouwproduc-ten, bouwsys-temen enbouwwerkenin België enEuropa.

REG

LEM

ENTA

IRN

IVEA

UTE

CH

NIS

CH

ESP

ECIF

ICA

TIES

BOU

W-

PRO

DU

CTE

NBO

UW

-W

ERKE

N

BELGIË

Geen algemeen,bouwtechnisch, wettelijk kader,behalve voor de brandveiligheid

NBN i.v.m. berekeningNBN i.v.m. uitvoering

PTV

CERTIFICERINGS-INSTELLINGEN

(bv. OCCN,Probeton, BCCA,

OCBS, ...)

BUtgb

NBN i.v.m.producten

PTV ATG ETA hEN

EurocodesEN i.v.m. uitvoering

+

20 TV 223 – maart 2002

In de praktijk is de situatie enigszins anders. DeEuropese technische specificaties zijn vaak uiterstelementair, gezien zij het resultaat zijn van eenmoeizaam compromis tussen de vertegenwoordi-gers van de Lidstaten. Zij beperken zich momen-teel dikwijls tot de zuiver reglementaire eisen (zo-als gestipuleerd in de mandaten van de EuropeseCommissie). In tegenstelling tot het BENOR-merkof het ATG-met-certificaat, houdt het CE-merk dusmeestal slechts een minimale kwaliteitsborging in.Belangrijk is ook te noteren dat het CE-merk ver-plicht is (producten zonder CE-merk zullen in detoekomst immers niet meer mogen verhandeldworden). De BENOR- en ATG-certificatie berustdaarentegen op een vrijwillige procedure. Hiernavolgt een korte beschrijving van de certificatie vandraagvloeren in België (zie groen kader).

CERTIFICATIE VAN DRAAGVLOEREN IN BELGIË

1. Via een systeem van interne kwaliteitsbewaking, bevestigd door externe controle, garandeert hetBENOR-merk aan de gebruiker van een bepaald product de overeenstemming (conformiteit) van datproduct met bepaalde specificaties. Het beheer van het BENOR-merk wordt door het Comité van hetMerk (orgaan dat het BENOR-merk beheert en fungeert binnen het Belgisch Instituut voorNormalisatie) toegekend aan v.z.w.’s die sectoraal de certificatie organiseren. De technische basisvan de certificatie wordt gevormd hetzij door de normen van het BIN, hetzij, bij gebrek daaraan, doorde Technische Voorschriften (PTV), uitgewerkt door de sectorale certificatie-organismen.

2. Het BENOR-merk is een vrijwillig keurmerk. Er is immers geen enkele wettelijke beschikking diehet gebruik van gebenoriseerde producten oplegt. De toepassing van producten met een BENOR-merk is daarentegen wel verplicht, indien het in de contractuele documenten (bv. bestek) wordtvoorgeschreven. Het is dus raadzaam steeds het gebruik van gebenoriseerde producten te eisen,omdat men op die manier een grotere zekerheid heeft over de kwaliteit van de geleverde producten.

3. In de sector van de geprefabriceerde betonproducten wordt de certificatie georganiseerd door Probeton,het “Beheersorganisme voor de Controle van de Betonproducten”. Aangezien er geen Belgische normenbestaan voor geprefabriceerde vloerelementen, heeft Probeton de volgende PTV’s opgesteld :� PTV 200 : Geprefabriceerde structuurelementen van gewapend beton en van voorgespannen

beton [95]� PTV 201 : Geprefabriceerde holle vloerelementen van gewapend beton en van voorgespannen

beton [96]� PTV 202 : Breedplaten van gewapend beton en van voorgespannen beton [97].De certificatie betreft de fabricagekenmerken (betonsamenstelling, betondekking, toelaatbare afwij-kingen, oppervlakkige tekortkomingen, …), de gebruikskenmerken (draagkracht, doorbuigingen,brandweerstand, …) en de ontwerpkenmerken (opleglengte, karakteristieken van het ter plaatse ge-storte beton, …) van de vloerelementen. Probeton heeft getracht in de nieuwste versies van de PTV’szoveel mogelijk toenadering te zoeken tot de Europese normalisatie, zodat de stap naar de definitieveEuropese productnormen voor deze producten wellicht niet zo groot zal zijn.

4. Voor stortklaar beton gebeurt de certificatie door de certificatie-afdeling van het OCCN (Onderzoeks-centrum voor de Cementnijverheid), op basis van de norm NBN B 15-001 [6]. (Afgewerkte) terplaatse gestorte vloeren als dusdanig vallen niet onder het BENOR-merk. Enkel het gebruikte betonkan onder het BENOR-merk geleverd worden. Voor meer informatie i.v.m. de voorschriften voorbeton verwijzen we naar § 5.4.1.

5. Bepaalde vloertypes waarvoor er momenteel nog geen BENOR-regeling bestaat (bv. staalplaat-betonvloeren en houten vloeren), kunnen beschikken over een Technische Goedkeuring. Deze biedtaan de opdrachtgever een vergelijkbare garantie als het BENOR-merk.

Omdat er nog geen enkele definitieve Europeseproductnorm bestaat, is de huidige situatie op hetgebied van de kwaliteitsborging bij vloeren nogsterk Belgisch getint. Het is echter wel te verwach-ten dat de overschakeling naar de Europese werk-wijze binnen 5 tot 10 jaar voltooid zal zijn. DeBouwProductenRichtlijn werd in België ondertus-sen omgezet in een Wet (25 maart 1996) en eenKoninklijk Besluit “betreffende de voor de bouwbestemde producten” (19 augustus 1998) [89]. Deimplementatie van het CE-merk zal eveneens lang-zaam maar zeker veralgemeend worden.

Wij verwachten evenwel dat de minimalistische,reglementaire CE-markering aanvankelijk zal wor-den aangevuld door kwaliteitsgerichte nationalekeurmerken zoals BENOR en ATG, en dit tot op

21 TV 223 – maart 2002

het moment dat de inhoud van de CE-markeringgestoffeerd zal worden met meer uitgebreide kwa-liteitscriteria.

4.3 TECHNISCHESPECIFICATIES OPHET GEBIED VANDRAAGVLOEREN

Tabel 1 bevat een overzicht vande productnormen met betrek-king tot de vloertypes die indeze TV in detail worden be-handeld (hoofdstukken 5 tot en

met 12). In twee kolommen worden de Belgischeen de Europese technische specificaties naast el-kaar gezet.

In de kolom met de Europese technische specifica-ties is de titel in het Nederlands weergegeven in-dien het een Europese voornorm (ENV) of eendefinitieve Europese norm (EN) betreft die werdgeregistreerd door het BIN, en in het Engels indienhet een Europese ontwerpnorm (prEN) betreft.Tussen haakjes wordt het nummer van het verant-woordelijke Technisch Comité (van het CEN ofhet ECISS) vermeld.

4.4 DE FUNDA-MENTELE VOOR-

SCHRIFTEN

Hierna wordt een beknopte be-spreking gegeven van de tweebelangrijkste fundamentelevoorschriften uit de BPR (“me-

chanische sterkte en stabiliteit” enerzijds, en“brandweerstand” anderzijds). In het WTCB-Rap-port, dat op een latere datum zal verschijnen, wordtdieper op deze voorschriften ingegaan.

Wat de akoestische en thermische isolatie betreft,verwijzen we naar de van kracht zijnde reglemen-teringen (voor de prestatie-eisen) en naar de Tech-nische Voorlichtingen 189 [107] en 193 [108] (voorde uitvoeringstechieken). De draagvloer speeltdoorgaans slechts een geringe rol in de akoestischeen thermische isolatie van de volledige vloer. Dethermische en akoestische kwaliteiten van de vloerworden immers voornamelijk bepaald door de la-gen die boven en onder de draagvloer aangebrachtworden en door de manier waarop dit gebeurt.

4.4.1 MECHANISCHE STERKTE ENSTABILITEIT

Mechanische sterkte en stabiliteit is ongetwijfeldde belangrijkste prestatie-eis voor draagvloeren. Ditis een samengestelde eis, waarbij men zowel eenaantal mogelijke bezwijksituaties (zogenaamdebezwijkgrenstoestanden) als een aantal mogelijkegebruikssituaties (zogenaamde gebruiksgrens-toestanden) dient na te kijken.

Wat de bezwijkgrenstoestanden betreft, dient devloer te voldoen aan de volgende eisen :� de vloer moet voldoende sterk zijn om de verti-

cale belastingen (zoals het eigengewicht, hetgewicht van de afwerkingen en de gebruiks-belastingen) te dragen gedurende de geplandelevensduur

� het horizontale evenwicht (of de stabiliteit) vande vloer moet voldoende groot zijn. De vloerdient immers de horizontale belastingen (voor-namelijk ten gevolge van de windbelasting) overte brengen naar de verschillende stabiliteits-elementen zoals bv. de liftschachten en detrappenkokers

� de vloer moet de stabiliteit (t.o.v. knikken) vanverticale gevels verzekeren

� de vloer dient een zekere weerstand te biedentegen voortschrijdende instorting ten gevolgevan accidentele belastingen.

De eisen die gesteld kunnen worden aan de ge-bruiksgrenstoestanden zijn de volgende :� de vloer moet voldoende stijf zijn en de door-

buigingen zodanig beperken dat de afwerkingen de scheidingswanden niet beschadigd wor-den

� betonnen vloeren moeten bestand zijn tegenscheurvorming

� de draagvloer mag niet te gevoelig zijn voortrillingen.

Voor een gedetailleerde beschrijving van alle eisendie verband houden met het fundamentele voor-schrift “mechanische sterkte en stabiliteit”, en voorde manier waarop de controles kunnen uitgevoerdworden, verwijzen we naar hoofdstuk 5 van hetWTCB-Rapport, dat op latere datum zal verschij-nen.

4.4.2 BRANDWEERSTAND

De meeste vloeren (tenzij bij balkons, parkeerruim-ten, duplexen, atria, …) maken deel uit van dewanden van een brandcompartiment. Compartimen-ten zijn delen van een gebouw, die begrensd wor-den door wanden (vloeren zijn horizontale wan-den), en de brandvoortplanting naar de aangren-zende compartimenten gedurende een bepaalde tijd(Rf, uitgedrukt in uur) dienen te beletten. Er wor-den dan ook bepaalde eisen gesteld aan de brand-weerstand van de vloer en de brandreactie van deafwerkingsmaterialen.

Vooral de brandweerstand van de vloer vraagt eenbijzondere studie. Onder de term brandweerstandverstaat men de tijd gedurende welke de stabiliteit,de vlamdichtheid en de thermische isolatie verze-

(de tekst vervolgt op p. 24)

22 TV 223 – maart 2002

Tabel 1 Overzicht van de Belgische en Europese technische specificaties m.b.t. de in deze TV beschouwde vloertypes.

PRODUCT BELGISCHE TECHNISCHE SPECIFICATIES EUROPESE TECHNISCHE SPECIFICATIES

Stortklaar be-ton

TER

PLA

ATS

E G

ESTO

RTE

BETO

NVL

OER

EN

NBN B 15-001 (+ addendum NBN B 15-001/A1 :2000) Beton – Prestaties, productie, verwerking enconformiteitscriteria

NBN EN 206-1 Beton – Deel 1 : Eisen, gedraging,vervaardiging en overeenkomstigheid(CEN TC 104)

Wapenings-staal

– NBN A 24-301 Staalprodukten – Betonstaal –Staven, draden en gelaste wapeningsnetten –Algemeenheden en gemeenschappelijke voorschriften

– NBN A 24-302 Staalprodukten – Betonstaal –Gladde en geribde staven – Gladde en geribdewalsdraad

– NBN A 24-303 (+ addendum NBN A 24-303/A1 :1990) Staalprodukten – Betonstaal – Gladde geribdekoudvervormde draad

– NBN A 24-304 (+ addendum NBN A 24-304/A1 :1988) Staalprodukten – Betonstaal – Gelastewapeningsnetten

– PTV 302 Gewapend betonstaal – Geribde warm-gewalste staven en draad (Technische VoorschriftenOCBS)

– PTV 303 Gewapend betonstaal – Geribde koud-vervormde draad (Technische Voorschriften OCBS)

– PTV 304 Gewapend betonstaal – Gelastewapeningsnetten (Technische Voorschriften OCBS)

NBN ENV 10080 Staal voor betonwapening – Lasbaargeribd betonstaal B 500 – Technische leverings-voorwaarden voor staven, rollen en gepuntlastewapeningsnetten(ECISS TC 19)

Voorspanstaal – NBN I 10-001 Voorspanstaal – Draad, strengen enstaven – Algemeenheden en gemeenschappelijkevoorschriften

– NBN I 10-002 Voorspanstaal – Koudgetrokkendraad

– NBN I 10-003 Voorspanstaal – Strengen– NBN I 10-004 Voorspanstaal – Staven (ontwerp)

prEN 10138-1/2/3/4. Prestressing steels(ECISS TC 19)– Part 1 : General requirements– Part 2 : Wire– Part 3 : Strand– Part 4 : Bars

GEP

REFA

BRIC

EERD

E BE

TON

VLO

EREN

Algemeneproducten

PTV 200 Geprefabriceerde structuurelementen vangewapend beton en van voorgespannen beton (Techni-sche voorschriften Probeton)

NBN EN 13369 Algemene regels voor vooraf vervaar-digde betonwaren(CEN TC 229)

Lineaireproducten

– prEN 13225 Linear precast concrete structural elements(CEN TC 229)

Holle vloer-elementen

PTV 201 Geprefabriceerde holle vloerelementen vangewapend beton en van voorgespannen beton +Addendum 1 (Technische voorschriften Probeton)

prEN 1168-1/2 Precast concrete products – Hollowcore slabs for floors (CEN TC 229)– Part 1 : Prestressed slabs– Part 2 : Reinforced slabs

Massieve pre-fab-elementenvan gewapendcellenbeton

NBN B 21-004 (+ addendum NBN B 21-004/A1 :1999) Elementen van gewapend geautoclaveerdcellenbeton

prEN 12602 Prefabricated reinforced components ofautoclaved aerated concrete

Ribben-elementen

– prEN 13224 Precast ribbed floor elements(CEN TC 229)

Breedplaten PTV 202 Breedplaten van gewapend beton en vanvoorgespannen beton (Technische voorschriften Pro-beton)

prEN 13747-1/2/3 Precast concrete products – Floorplates for floor systems (CEN TC 229)– Part 1 : Common requirements– Part 2 : Specific requirements for reinforced floor plates– Part 3 : Specific requirements for prestressed floor

plates

Balkjes enpotten

– prEN 229010-1/2 Precast concrete products(CEN TC 229)Beams for beam-and-block floor systemsBlocks for beam-and-block floor systems

vervolg op p. 23

23 TV 223 – maart 2002

Tabel 1 Overzicht van de Belgische en Europese technische specificaties m.b.t. de in deze TV beschouwde vloertypes (vervolg).

PRODUCT BELGISCHE TECHNISCHE SPECIFICATIES EUROPESE TECHNISCHE SPECIFICATIES

STA

ALP

LAA

T-BET

ON

VLO

EREN

Stalen plooi-plaat

– – NBN EN 10025 Warmgewalste produkten vanongelegeerd constructiestaal – Technische leverings-voorwaarden (ECISS TC 10)

– NBN EN 10113/1/2/3 Warmgewalste produktenvan lasbaar fijnkorrelig constructiestaal(ECISS TC 10)- Deel 1 : Algemene leveringsvoorwaarden- Deel 2 : Leveringsvoorwaarden voor normaal-

gegloeide/normaliserend gewalste staalsoorten- Deel 3 : Leveringsvoorwaarden voor thermo-

mechanisch gewalste staalsoorten– ISO 4997 Cold-reduced steel sheet of structural

quality (TC 17)

Gewalstestalen profie-len

– NBN EN 10025 Warmgewalste produkten vanongelegeerd constructiestaal – Technische leverings-voorwaarden (ECISS TC 10)

Verbindings-stukken

– Verbindingsstukken worden behandeld in verschillendeEuropese normen. Hiervoor verwijzen we naar deinformatie van de fabrikanten

HO

UTE

N V

LOER

EN

Massief engelamineerdhout voorbalken

STS 04 Hout en plaatmaterialen op basis van hout.Eengemaakte Technische Specificaties

NBN EN 338 Hout voor dragende toepassingen –Sterkteklassen(CEN TC 124)

Spaanplaten STS 04 Hout en plaatmaterialen op basis van hout.Eengemaakte Technische Specificaties

NBN EN 312-1/2/3/4/5/6/7 Spaanplaten – Voor-schriften (CEN TC 112)– Deel 1 : Algemene eisen voor alle plaattypen– Deel 2 : Eisen voor platen voor algemene toepassin-

gen voor gebruik in droge omstandigheden– Deel 3 : Eisen voor platen voor binneninrichtingen

(meubelen inbegrepen) voor gebruik in drogeomstandigheden

– Deel 4 : Eisen voor platen voor dragende toepassin-gen voor gebruik in droge omstandigheden

– Deel 5 : Eisen voor dragende platen in vochtigeomstandigheden

– Deel 6 : Eisen voor zwaarbelaste platen voordragende toepassingen voor gebruik in drogeomstandigheden

– Deel 7 : Eisen voor zwaar belaste platen in vochtigeomstandigheden

Vezelplaten STS 04 Hout en plaatmaterialen op basis van hout.Eengemaakte Technische Specificaties

NBN EN 622-1/2/3/4/5 Vezelplaten – Voorschriften(CEN TC 112)– Deel 1 : Algemene eisen– Deel 2 : Eisen voor harde platen– Deel 3 : Eisen voor middelharde platen– Deel 4 : Eisen voor zachte platen– Deel 5 : Eisen voor platen vervaardigd volgens de

droge werkwijze (MDF)

Multiplex STS 04 Hout en plaatmaterialen op basis van hout.Eengemaakte Technische Specificaties

NBN EN 636-1/2/3 Multiplex – Voorschriften(CEN TC 112)– Deel 1 : Eisen voor multiplex voor gebruik in droge

omstandigheden– Deel 2 : Eisen voor multiplex voor gebruik in

vochtige omstandigheden– Deel 3 : Eisen voor multiplex voor buitentoepassingen

vervolg op p. 24

24 TV 223 – maart 2002

Tabel 1 Overzicht van de Belgische en Europese technische specificaties m.b.t. de in deze TV beschouwde vloertypes (vervolg).

PRODUCT BELGISCHE TECHNISCHE SPECIFICATIES EUROPESE TECHNISCHE SPECIFICATIES

prEN13353 Solid wood panels - Requirements(CEN TC 112)H

OU

TEN V

LOER

EN OrientedStrand Board(OSB)

STS 04 Hout en plaatmaterialen op basis van hout.Eengemaakte Technische Specificaties

NBN EN 300 Platen met lange, smalle, gerichtespanen (OSB) – Begripsbepalingen, indeling en eisen(CEN TC 112)

Massievehouten platen

STS 04 Hout en plaatmaterialen op basis van hout.Eengemaakte Technische Specificaties

kerd zijn bij elementen die zowel een dragendefunctie hebben als een compartiment begrenzen (bv.een afgewerkte vloer).

Tabel 2 geeft een overzicht van de minimalebrandweerstandswaarden voor vloeren die geëistworden in de basisnormen (dit zijn de federale voor-schriften over de brandveiligheid van gebouwen).Men maakt een onderscheid tussen vloeren dieboven het evacuatieniveau liggen enerzijds enkeldervloeren en vloeren op het evacuatieniveauanderzijds.

Om de brandweerstand van bepaalde vloertypes te

controleren, kunnen brandproeven uitgevoerd wor-den volgens de norm NBN 713-020 [1]. Men scha-kelt echter meer en meer over naar berekenings-methoden op basis van de Eurocodes : de Europesenormen voor het ontwerpen van constructies inbeton, staal, staal-beton, hout, metselwerk, …

Voor een gedetailleerde beschrijving van de pro-blematiek van de brandveiligheid van draagvloeren,verwijzen we naar hoofdstuk 6 van het WTCB-Rapport, dat op latere datum zal verschijnen. Ditdocument geeft eveneens een overzicht van deberekeningsprincipes van de meest courante vloer-types volgens de Eurocodes.

Rf 1/2 h (dit is het dak)Rf 1 h (voor het dak geldt Rf 1/2 h)

Rf 1 h

Rf 2 h

Tabel 2Minimale

brand-weerstands-

waardenvoor vloeren.

SOORT GEBOUW KELDERVLOEREN EN VLOEREN OPHET LAAGSTE EVACUATIENIVEAU

VLOEREN VAN BOUWLAGENBOVEN HET EVACUATIENIVEAU

Lage gebouwen :– met 1 bouwlaag– met meer dan

1 bouwlaag

Middelhoge gebouwen

Hoge gebouwen

Rf 1 hRf 1 h

Rf 2 h

Rf 2 h

25 TV 223 – maart 2002

5 TER PLAATSE GESTORTEBETONVLOEREN

Afb. 25Ter plaatsegestortebetonvloer.

5.1 INLEIDING Door de opkomst van geprefa-briceerde vloerelementen past

men de ter plaatse gestorte betonnen vloeren steedsminder toe in België. Eind 2000 zag de marktsitua-tie op het gebied van betonnen vloeren in de wo-ningbouw er ongeveer als volgt uit (op basis vancijfers van ECHO N.V. en de FeBe) :� holle vloerelementen (vooral gewapend) : 65 %� breedplaatvloeren : 25 %� vloeren bestaande uit balkjes en potten : 8 %� ter plaatse gestorte betonnen vloeren : 2 %.

Voor de utiliteitsbouw is het aandeel van de hollevloerelementen beduidend kleiner en dit ten voor-dele van de breedplaatvloeren.

Hoewel ter plaatse gestorte betonnen vloeren (zieafbeelding 25) in België niet meer zo vaak voorko-men, worden ze toch nog toegepast in de volgendesituaties :� bij renovatie� voor het uitvoeren van speciale vloerconstructies

met moeilijke (schuine of ronde) vormen. Be-paalde fabrikanten van geprefabriceerde ele-menten bieden echter ook hiervoor reeds kant-en-klare oplossingen aan

� bij de uitvoering van kleine “passtukken”, zoalsde eindvelden in driehoekige vloeren, trap-bordessen, …

� voor vloeren waarbij de wapening zeer speci-fiek moet geplaatst worden (bv. radiale wape-ning bij ronde vloeren, …).

5.2 BEKISTEN VAN TERPLAATSE GESTORTEBETONVLOEREN

5.2.1 BEKISTINGSSYSTEMEN

Ter plaatse gestorte vloeren dienen uiteraard bekistte worden. Deze bekisting heeft een tweevoudigdoel :� ze vormt een stabiele en veilige werkvloer voor

de arbeiders die de wapening moeten plaatsenen het beton verwerken

� ze vormt een onvervormbare constructie tijdenshet storten van het beton.

Naast de horizontale bekisting, die uiteraard hetgrootste oppervlak beslaat, moeten ook verticale be-kistingen aangebracht worden. Deze dienen ter ver-steviging van de randen van de vloerplaat en om ope-ningen in de vloerplaat te maken. De randbekistingzorgt ervoor dat de vloerplaat niet tot aan het buiten-spouwblad doorloopt, zodat de wamte-isolatie nietkan doorbroken worden (afb. 30 en 31). Hierdoorvermijdt men de eventuele wegdrukking van degevelsteen. Voor kleine openingen voorziet menmeestal geen speciale randbekisting. Men bevestigtechter metalen, synthetische (polystyreen), houtenof kartonnen uitsparingen op de bekisting die ach-teraf eenvoudig kunnen verwijderd worden. Derge-lijke uitsparingen moeten goed vastgemaakt wordenom verschuiven of opdrijven tijdens het betonnerente voorkomen. Kleine cirkelvormige doorvoeringenvoor leidingen kunnen achteraf eventueel geboordworden. Men dient echter rekening te houden methet feit dat alle achteraf aangebrachte doorboringenhet wapeningsstaal kunnen beschadigen. Voor hunuitvoering dienen ze dus ter goedkeuring voorgelegdte worden aan de stabiliteitsingenieur.

Er bestaan verschillende bekistingssystemen voorde horizontale bekisting van vloerplaten. De meestvoorkomende zijn :� traditionele vloerbekistingen waarbij de contact-

bekisting van de vloerplaat wordt ondersteunddoor houten kinderbalken, die zelf worden ge-dragen door houten moerbalken en houten ofmetalen stempels. De contactbekisting kan (netzoals bij de volgende twee systemen) bestaanuit ongeschaafde of geschaafde planken, multi-plexplaten (gelakt of met bakeliet-coating) ofnog andere houten platen (zie afbeelding 26)

26 TV 223 – maart 2002

Afb. 27 Systeembekisting met een valkopsysteem.

1

4

2

3

1. Ligger2. Valkop

3. Stempel4. Bekistingsplaat

Afb. 28 Bekisting met breedplaten

1

2

3

4

1. Geprefabriceerde breedplaten2. Ter plaatse gestort tweede-fasebeton3. Tralieligger4. Verbindingswapening

Afb. 29Bekisting metgeprofileerdestaalplaten.

Afb. 30 Randbekistingmet bekistingsplaten.

1

4

3

2

1. Buitenspouwblad2. Binnenspouwblad3. Draagvloer4. Randbekisting

� systeembekistingen in metaal of in hout� systeembekistingen met een zogenaamd “val-

kopsysteem”, waardoor de bekistingspanelenkunnen verwijderd worden (eventueel reeds devolgende dag) zonder de stempels te moetenwegnemen (zie afbeelding 27)

� breedplaten die het gewicht van het verse betondragen en nadien een constructief deel uitma-ken van de vloer (zie ook hoofdstuk 9). Voorkleine overspanningen kunnen de breedplatenvolledig zelfdragend zijn. Voor grotere over-spanningen dienen schoren aangebracht te wor-den volgens de richtlijnen van de fabrikant (zieafbeelding 28)

� geprofileerde staalplaten, die net zoals breedpla-ten het gewicht van het verse beton dragen en na-dien (doorgaans) een constructief deel uitmakenvan de vloer (zie ook hoofdstuk 11). Voor kleine

overspanningen kunnen de staalplaten volledigzelfdragend zijn. Voor grotere overspanningendienen schoren aangebracht te worden volgensde richtlijnen van de fabrikant (afbeelding 29).

Voor de randbekisting zijn er eveneens verschil-lende oplossingen mogelijk. Zo kan men bijvoor-beeld :� gebruik maken van houten bekistingsplaten die

onderaan verankerd worden in het binnen-spouwblad (afbeelding 30). Bij massieve mu-ren kan men eventueel een strook isolatie tegende bekisting plaatsen

� gebruik maken van speciale L-vormige bekis-tingsblokken die vastgezet worden in eenmortellaag boven de wand (afbeelding 31)

� de bekisting “van binnenuit” in het verse betonverankeren (afbeelding 32).

Afb. 26Traditionele

vloerbekistingmet houten

liggers.

1. Houten stempel2. Schoor3. Moerbalk

4. Kinderbalk5. Contactbekisting

(deelhout)

2

34

5

1

3 4

Afb. 31 Randbekistingmet bekistingsblokjes.

12

1. Buitenspouwblad2. Binnenspouwblad3. Draagvloer4. L-vormige bekistingsblokken

��������������������

27 TV 223 – maart 2002

Afb. 33 Bekistingdie gevormd wordt

door de spouw-isolatie (af te raden).

12

3

41. Buitenspouwblad2. Binnenspouwblad3. Draagvloer4. Spouwisolatie

Afb. 34 Bekistingmet onderbroken

warmte-isolatie (metbekistingsplaten)

(af te raden).

12

3

41. Buitenspouwblad2. Binnenspouwblad3. Draagvloer4. Spouwisolatie

B. VLAKHEID VAN DE ONDERZIJDE

Afb. 35Vlakheid vande vloer.

A. VLAKHEID VAN DE BOVENZIJDE

L = 0,2 m

L = 0,2 m

∆ ∆

∆∆

L = 2,0 m

L = 2,0 m

Soms treft men andere oplossingen aan zoals dezedie voorgesteld wordt in afbeelding 33. In dit gevalwordt de randbekisting gevormd door de spouw-isolatie, die op haar beurt wordt tegengehouden doorhet buitenspouwblad (het niet gevulde deel van despouw wordt tijdelijk gevuld met wat extra isolatie-materiaal). Bij dit voorbeeld bestaat het risico datde druk van het verse beton het gevelmetselwerkdoet afbreken. Bij de oplossing uit afbeelding 34wordt de warmte-isolatie bovendien doorbroken,wat leidt tot warmteverliezen (koudebrug) en eenmogelijke scheurvorming door de differentiëlethermische uitzetting van de betonvloer en hetgevelmetselwerk. Deze beide oplossingen zijn dusallerminst aan te bevelen.

5.2.2 TOLERANTIES OP DE BEKISTING

De norm NBN ENV 13670-1 “Het vervaardigenvan betonconstructies – Deel 1 : Algemeen ge-deelte” [39] geeft een overzicht van de toelaatbareafwijkingen voor bekistingen. Deze door het BINgeregistreerde Europese norm definieert tweetolerantieklassen, maar vult enkel concrete getal-waarden in voor klasse 1. Klasse 2 is niet gespeci-ficeerd in de Europese norm om de verschillendeLidstaten de mogelijkheid te bieden een alterna-tieve reeks getalwaarden in te voeren. Dit is inBelgië niet gebeurd. De in §§ 5.2.2.1 en 5.2.2.2aangehaalde getalwaarden zijn dus deze van klas-se 1.

Voorts maken we een onderscheid tussen norma-tieve toleranties (N), die zich in de norm zelf be-vinden en van rechtstreeks belang zijn voor de sta-biliteit van de constructie, en informatieve toleran-ties (I), die zich in een informatieve bijlage bij de

norm bevinden en geen rechtstreekse invloed heb-ben op de stabiliteit van de constructie.

5.2.2.1 TOLERANTIES OP DE VLAKHEID ENRECHTHEID VAN DE BEKISTING

De stijfheid van de bekisting (contactbekisting énondersteuning) moet zodanig zijn dat ze niet teveeldoorbuigt onder het gewicht van de arbeiders, dewapening, eventueel gestockeerd materiaal (vóórhet storten) en het verse beton (tijdens het storten).Een overmatige doorbuiging van de bekisting kaneen negatieve invloed hebben op de vlakheid vande onderkant van de vloer.

Indien de projectgebonden contractuele documen-ten geen specifieke voorschriften bevatten m.b.t.de vlakheid van de vloer (en dus voor de vlakheidvan de bekisting), gelden de toelaatbare afwijkin-gen (I) uit de norm NBN ENV 13670-1 [39] (zieook afbeelding 35) :� globale vlakheid (oneffenheid onder de lat van

2 m) : ∆ = ± 9 mm� lokale vlakheid (oneffenheid onder de lat van

0,2 m) : ∆ = ± 4 mm.

Deze afwijkingen kunnen gemeten worden zoalsbeschreven in TV 204 [106].

Deze eisen zijn gebaseerd op het feit dat eventueleafwijkingen moeten kunnen weggewerkt wordenmet een dunne pleisterlaag. Bij een traditionelepleisterlaag zijn grotere afwijkingen mogelijk.

Afb. 32 Bekisting doorverankering in devloerplaat.

28 TV 223 – maart 2002

Afb. 36Rechtheid

van deranden

(planzicht).

Afb. 37Toelaatbareafwijking op dedoorsnede van terplaatse gestortebetonelementen.

L + ε

d + ε

Afb. 38Toelaatbareafwijking opsparingen enopeningen.l3 + ε3

l1 + ε1 l2 + ε2

l3 + ε3

l2 + ε2

Voor de toelaatbare afwijking (I) op de rechtheidvan de randen van betonvloeren (en dus op derechtheid van de randbekisting, zeker bij vrije ran-den) gelden de volgende regels (zie ook afbeel-ding 36) :� voor lengten kleiner dan of gelijk aan 1 m : ∆ =

± 9 mm� voor lengten groter dan 1 m : ∆ = ± 8 mm/m,

met een maximum van 20 mm.

Om aan deze eisen te voldoen, dient de bekistinggestut of onderstempeld te worden. Het aantal stem-pels kan bepaald worden uitgaande van de infor-matie van de fabrikant van het bekistingssysteem.De onderstempeling moet behouden blijven totdathet beton een voldoende sterkte heeft bereikt omde belastingen zelfstandig te dragen. In principebedraagt deze termijn 28 dagen. Men kan deonderstempeling eventueel vroeger verwijderen,indien de betrokken ingenieur geraadpleegd wordten men rekening houdt met de volgende aspecten :� de stabiliteit :

de sterkte, bereikt na bv. 14 of 21 dagen, moetvoldoende zijn om de belastingen die op datmoment optreden, te kunnen opnemen. De vol-ledige gebruiksbelasting mag slechts na 28 da-gen worden aangebracht

� de vervormingen :omdat de E-modulus zijn normale waarde nogniet bereikt heeft en de kruip sneller toeneemtindien men ontkist voor 28 dagen, is dit eenzeer belangrijk aandachtspunt. Dit geldt vooralwanneer men stijve scheidingswanden (en inmindere mate harde vloerbedekkingen) op devloer opricht.

De vloer dient in elk geval onderstempeld te blij-ven als hij dienst doet als steun voor de onder-stempeling van een hoger gelegen verdieping ofindien er veel materiaal op gestockeerd wordt.

Men moet er bovendien voor zorgen dat de zeegvan de bekisting zodanig beperkt blijft dat ook inhet centrum van de vloer een voldoende betondiktegegarandeerd blijft (rekening houdend met de tole-ranties uit § 5.2.2.2). Dit kan na het betonstorteneenvoudig vastgesteld worden door het controlerenvan de betondikte in het midden én aan de randenvan de vloerplaat.

5.2.2.2 TOLERANTIES OP DE PLAATSINGVAN DE BEKISTING

De definitieve positie en de afmetingen van de af-gewerkte vloer worden erg beïnvloed door debekisting. Daarom mag men de voorschriften (toe-laatbare afwijkingen) m.b.t. de positie en de afme-tingen van het gevormde betonelement rechtstreekstoepassen op de plaatsing van de bekisting.

Bij gebrek aan meer precieze (strengere) eisen inde aanbestedingsdocumenten, kunnen de volgendetoelaatbare afwijkingen worden gehanteerd (zieklasse 1 van de norm NBN ENV 13670-1 [39]) :� de toelaatbare afwijking (N) op de doorsnede

van ter plaatse gestorte betonelementen (diktevan de plaat, hoogte en breedte van ribben) be-draagt (zie ook afbeelding 37) :– indien d of L ≤ 150 mm : ε = ± 10 mm (en

bij voorkeur ± 5 mm zoals vermeld in denorm NBN B 15-002 [7])

– indien d of L = 400 mm : ε = ± 15 mm– indien d of L ≥ 2500 mm : ε = ± 30 mm– lineaire interpolatie is toegelaten tussen deze

waarden

� de toelaatbare afwijking (I) op sparingen en ope-ningen (in beide richtingen voor een rechthoe-kige opening) bedraagt (zie ook afbeelding 38) :– op het stellen van de opening : ε

1 = ± 25 mm

– op de grootte van de opening : ε2 = ± 25 mm

– op de positie van de opening t.o.v. de ran-den van het element : ε

3 = ± 25 mm

� de toelaatbare afwijking (I) op de afstand tus-sen twee opeenvolgende verdiepingsvloeren (ofbalken) bedraagt (zie ook afbeelding 39) : ε =± 15 mm

������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

29 TV 223 – maart 2002

Afb. 39Toelaatbare

afwijking op deafstand tussen twee

opeenvolgendeverdiepingsvloeren.

H + ε

Afb. 40Toelaatbare

afwijking op dehorizontaliteit van

de bekisting.L

ε

Afb. 41Toelaatbare afwij-

king op het absoluteniveau H van de

bekisting t.o.v. hetreferentieniveau.

H + ε

� de toelaatbare afwijking (I) op de horizontaliteitvan de bekisting (d.i. het toelaatbaar niveau-verschil tussen de uiteinden van een vloer (ofeen balk) van lengte L (in mm)) bedraagt (zieook afbeelding 40) : ε = ± (10 + L/500) mm

� de toelaatbare afwijking (I) op het absolute ni-veau H van de bekisting t.o.v. het referentie-niveau bedraagt (zie ook afbeelding 41) :– indien H ≤ 20 m : ε = ± 20 mm– indien 20 < H < 100 m : ε = ± 0,5

(H + 20) mm– indien H ≥ 100 m : ε = ± 0,2 (H + 200) mm.

Deze afwijkingen worden gemeten ten opzichte vande op de vloer uitgezette punten en lijnen, waar-voor eveneens bepaalde toelaatbare afwijkingen vantoepassing zijn. Deze laatste zijn afhankelijk vande technieken die gebruikt werden voor het uitzet-ten (bv. theodoliet, laserapparatuur, …). Voor meerinformatie over dit onderwerp verwijzen we naarde normen NBN ISO 4463-1 [52], NBN ISO 8322-1 [55] en NBN ISO 7976-1 [53].

5.3 WAPENEN VAN TERPLAATSE GESTORTEBETONVLOEREN

5.3.1 STAAL VOOR GEBRUIK INGEWAPEND BETON

Betonstaal is in verschillende soorten verkrijgbaar.Voor een gedetailleerd overzicht verwijzen we naarTV 217 [109], waarin onder meer de volgende as-

pecten behandeld worden :� de verschillende soorten betonstaal :

– gewalste rechte staven (Ø tot 40 mm)– walsdraad (Ø tot 16 mm)– koudvervormde draad (Ø tot 16 mm)– gelaste wapeningsnetten (uit draden met Ø

tot 16 mm)� de verschillende kwaliteiten betonstaal :

– met een karakteristieke elasticiteitsgrens van220 N/mm2 (i.e. staalkwaliteit 220)

– met een karakteristieke elasticiteitsgrens van400 N/mm2 (i.e. staalkwaliteit 400)

– met een karakteristieke elasticiteitsgrens van500 N/mm2 (i.e. staalkwaliteit 500)

� de oppervlaktetoestand :– glad– geribd (met verbeterde aanhechting)

� het BENOR-merk voor betonstaal.

Tegenwoordig wordt enkel nog geribd betonstaalvan staalkwaliteit 500 gebruikt, hetzij warmgewalst(BE 500 S, vooral voor grotere diameters), hetzijkoudvervormd (DE 500 BS, vooral voor kleinerediameters en in netten). Betonstaal wordt op dewapeningstekeningen en in de buigstaten aange-duid met een verkorte, conventionele notatie (bv.“geribde staaf volgens NBN A 24-302 BE 500 S

20”). Voor meer details hieromtrent verwijzenwe naar TV 217 [109]. Het gebruik van betonstaalzonder BENOR-merk wordt ten stelligste afgera-den.

Ter plaatse gestorte betonvloeren kunnen in prin-cipe gewapend worden met losse staven en draden.TV 217 [109] geeft aanbevelingen voor uniformevoorstellingswijzen van dergelijke wapening op dewapeningstekeningen. Tegenwoordig worden be-tonvloeren meestal gewapend met gelaste wape-ningsnetten.

5.3.2 GELASTE WAPENINGSNETTENVOOR GEWAPEND BETON

Een gelast wapeningsnet is een vlak raster metrechthoekige of vierkante mazen, dat per richtingbestaat uit draden van een zelfde staalsoort, eenzelfde staalkwaliteit en een zelfde diameter. Menspreekt van gestandaardiseerde wapeningsnettenindien de verbindingen uitgevoerd worden d.m.v.constructieve lassen (kan enkel in de fabriek).

Bij een standaardnet is de uitstekende staaflengtekleiner dan of gelijk aan een halve maas (in beiderichtingen). Bij een maatnet daarentegen kan deuitstekende staaflengte beduidend groter zijn daneen halve maas (zogenaamde overlapnetten), ofkunnen bepaalde staven worden opgeschort (zoge-naamde gereduceerde netten).

����������������������

��������������������

��������������������

30 TV 223 – maart 2002

Afb. 42 Aanduiding van een maatnet d.m.v. een tekening.

3250

12x250 = 3000

1350

8x15

0 =

1200

125 125

7575

B. NET GEBRUIKT ALS BOVENWAPENINGAfb. 43

Vereenvou-digde voor-stelling vanhet wape-

ningsnet uitafb. 42.

5ø 7- 150 ø

5- 2

50

3250

1350

5ø 7- 150

ø 5

- 250

3250

1350

A. NET GEBRUIKT ALS ONDERWAPENING

Gelaste wapeningsnetten worden op de wape-ningstekeningen en in de buigstaten ofwel aange-duid met een verkorte, conventionele notatie (en-kel voor standaardnetten – bv. “gelast wapeningsnetmet geribde draad DE 500 BS volgens NBN A 24-304 / 150 x 250 / 7 x 5 / 3400 x 1550”), ofwelmet een tekening (voor standaardnetten en voormaatnetten – zie afbeelding 42).

In de afbeeldingen 43A en B wordt het wapenings-net uit afbeelding 42 vereenvoudigd voorgesteld,respectievelijk voor gebruik als onderwapening envoor gebruik als bovenwapening.

Het verdient aanbeveling om gelaste wapenings-netten te gebruiken voor het wapenen van vloeren.Men maakt daarbij best gebruik van overlapnettenof netten met lange stekken. Dit zijn netten metuitstekende staafeinden die een voldoende overlap-ping van de netten mogelijk maken binnen de vlak-ken bepaald door de twee wapeningslagen van éénnet (in tegenstelling tot standaardnetten, waar in deoverlappingszones 3 of 4 wapeningslagen aanwe-zig zijn). Afbeelding 44 stelt een wapeningstekeningvoor waarbij gebruik gemaakt werd van overlap-netten.

Als men overlapnetten toepast, is het erg belangrijkdat de ontwerper aanduidt waar het eerste net te-recht moet komen en in welke volgorde de anderenetten op elkaar geplaatst dienen te worden. Deplaatsingsvolgorde bepaalt immers volledig de ver-ticale positie van de verschillende wapeningslagen.Bij het gebruik van standaardnetten moeten beidewapeningslagen op mekaar gelegd worden over devolledige overlappingslengte en kan het aantal

wapeningslagen veel groter zijn, zeker op plaatsenwaar meerdere netten met elkaar in contact komen.Zeker bij dunne elementen (zoals vloerplaten) ishet van zeer groot belang dat de staven zich in dejuiste wapeningslaag bevinden en dat het aantallagen beperkt blijft.

TV 217 [109] geeft gedetailleerde informatie overde wijze waarop wapeningstekeningen voor vloe-ren worden opgebouwd.

5.3.3 VOORSCHRIFTEN VOOR DEWAPENINGSDETAILLERING

De norm NBN B 15-002 [7] bevat verschillendevoorschriften voor de detaillering van de wapeningin ter plaatse gestorte betonvloeren. Hierbij dienteen onderscheid gemaakt te worden tussen vlakkeplaatvloeren en ribbenvloeren (voor de ribben gel-den de voorschriften voor liggers, voor de plaattussen de ribben gelden de voorschriften voorvlakke plaatvloeren). Hierna worden de detaille-ringsvoorschriften opgesplitst in verschillende ca-tegorieën :� voorschriften voor de geometrie van de wape-

ning (§ 5.3.3.1)� voorschriften voor de detaillering ter plaatse van

steunpunten en vrije randen (§ 5.3.3.2)� voorschriften voor de betondekking (§ 5.3.3.3).

Wat de voorschriften voor de dwarswapening be-treft, verwijzen we naar de norm NBN B 15-002[7]. Deze situatie komt echter slechts weinig voor.De vereiste verankerings- en overlappingslengtenworden besproken in TV 217 [109].

5.3.3.1 VOORSCHRIFTEN VOOR DEGEOMETRIE VAN DE WAPENING

De voorschriften voor de geometrie van de wape-ning (zoals de minimale en maximale hoeveelhe-den hoofdwapening en secundaire wapening, deminimale afmetingen van de betondoorsnede, deminimale tussenafstanden en de maximale hart-op-hart afstanden tussen staven) zijn samengevat intabel 3.

31 TV 223 – maart 2002

A

B

A

B

Afb. 44 Gebruik van overlapnetten (netten met lange stekken) in ter plaatse gestorte betonvloeren.

Z1

K1

12-100 ØØ5400 1

10-1

00

2800

Z2

K2

1600

300

900

6000

=280

0+42

00-2

x500

4400

5400

4200

1600

300

900

500

12-1

00

5400

10-1002500

450

Ø

Ø

Ø

Ø10

-100

4200

10-1002500

500 500 500 500

500

2 3 3 2

Z3

K3

1 Z4

K4

600

600

ONDERWAPENING

1600

300

750

6000=2500+2500+2500-3x500

4400

5400

4500

1600

300

750

+200

-400

300

300

DOORSNEDE

De hoofdwapening in platen is de wapening dienoodzakelijk is om het statische evenwicht te ver-zekeren. Bij platen die in twee richtingen dragen, isde wapening in beide richtingen als hoofdwapeningte beschouwen. Secundaire wapening (of dwars-wapening) komt m.a.w. enkel voor bij platen die inéén richting dragen.

5.3.3.2 VOORSCHRIFTEN VOOR DEDETAILLERING TER PLAATSE VANSTEUNPUNTEN EN VRIJE RANDEN

Voor de wapeningsdetaillering ter plaatse van steun-punten en vrije randen kan men de volgende voor-schriften formuleren (zie ook tabel 3) :

32 TV 223 – maart 2002

(*) Voor leff verwijzen we naar § 2.5.2.2.2 van de norm NBN B 15-002 [7].(**) Evenwijdige staven die elkaar overlappen mogen over de volledige overlappingslengte met elkaar in contact zijn.

Tabel 3 Voorschriften voor de detaillering ter plaatse van steunpunten en vrije randen.

VOORSCHRIFTENBETREFFENDE :

SOORT TER PLAATSE GESTORTE VLOER

VLAKKE PLAATVLOEREN (DRAGEND IN 1 RICHTING) RIBBENVLOEREN

De minimale plaatdikte h ≥ 50 mm h ≥ 50 mm

De minimale verhoudingvan de plaatdikte en deplaatbreedte tot deoverspanning leff (*)

b ≥ 4.hleff ≥ 4.h

b ≥ 4.h1leff ≥ 2.h1

De minimale doorsnedevan de hoofdwapening As(mm2/m)

As ≥ 0,0015.Ac (Ac = b.d)As ≥ 0,6.b.d/fyk

As2 ≥ 0,0015.bw.d2 As1 ≥ 0,0015.b.d1As2 ≥ 0,6.bw.d2/fyk As1 ≥ 0,6.b.d1/fyk

De maximale afstand smaxtussen de hoofdwape-ningsstaven

smax ≤ 1,5 hsmax ≤ 350 mm

smax ≤ 1,5 hsmax ≤ 350 mm

De minimale doorsnedevan de secundairewapening As,sec (mm2/m)

As,sec ≥ 0,2.As As,sec ≥ 0,2.As

De maximale afstandsmax,sec tussen de secun-daire wapeningsstaven

smax,sec ≤ 2,5 hsmax,sec ≤ 400 mm

smax,sec ≤ 2,5 hsmax,sec ≤ 400 mm

De minimale afstand smintussen geïsoleerde,evenwijdige wape-ningsstaven (**)

smin ≥ ∅max (∅max = grootste staafdiameter)smin ≥ 20 mmsmin ≥ dg + 5 mm indien dg ≥ 32 (dg is degrootste korreldiameter van de granulaten)

smin ≥ ∅max (∅max = grootste staafdiameter)smin ≥ 20 mmsmin ≥ dg + 5 mm indien dg ≥ 32 (dg is degrootste korreldiameter van de granulaten)

b

As

d

smax

h

smin

smin

b

bw

As2

d2 h2

d1 h1

As1As,sec

smax

As,sec

leffleff

� voor het bepalen van de lengte van de getrok-ken langswapeningen dient men, net zoals bijbalken, het diagram van de omhullende trek-kracht horizontaal te verplaatsten. De afstandwaarover het diagram verplaatst wordt, bedraagta

i ≥ 0,9 . d/2 bij balken en ribben en a

i ≥ d bij

plaatvloeren. Uitgaande van dit verplaatste dia-gram kan men bepalen vanwaar de staven nietmeer nuttig zijn. Vanaf dit punt voorziet mendan een verankeringslengte gelijk aan l

b,net (die

minstens gelijk is aan de nuttige hoogte)� bij platen moet minstens de helft van de in de

overspanning berekende onderwapening door-lopen naar de steunpunten en daar verankerdworden

� de bovenwapening ter plaatse van randen meteen gedeeltelijke inklemming, die niet in aan-merking genomen werd bij de berekening, moettoevallige inklemmingsmomenten kunnen op-nemen ter waarde van 25 % van het maximalebuigmoment in de aangrenzende overspanning.De lengte waarover men deze wapening moetvoorzien, wordt in § 5.4.3.2.2 van de norm NBNB 15-002 [7] vastgelegd op minstens 0,2 maalde aangrenzende overspanning (afstand tussende dagvlakken van de steunen), gerekend vanafde buitenrand van de steun en dient minstensgelijk te zijn aan de vereiste verankeringslengte

� bij eindsteunpunten dient de verankering vande onderwapening van de plaat te kunnen weer-

33 TV 223 – maart 2002

� bij ribben met dwarskrachtwapening (zie afbeel-ding 46) dient de kracht F

Sd berekend te worden

met de volgende formule :

,

waarbij :– V

Sd = de rekenwaarde van de dwarskracht

aan het eindsteunpunt– a

i = waarde die de positie van de resultante

VSd

bepaalt; ai bedraagt maximaal 0,5 t (t is

de breedte van het steunpunt, zie § 2.5.2.2.2van de norm NBN B 15-002 [7])

– d = de nuttige hoogte van de ligger ter plaatsevan het eindsteunpunt

– NSd

= de rekenwaarde van de eventuelenormaalkracht

Afb. 45 Verankering van de onderwapening bij steunpuntenvan plaatvloeren.

VSd

FSd lb,net

F Va

dNSd Sd

iSd= +

+. ,,

0 50 9

Afb. 46 Ribben met dwarskrachtwapening.

Momenten EV :

F d Vd

V d aSd Sd Sd i. , .,

. ,0 90 9

20 9( ) +

= +( )

VSd ai

leff

FSd

VSd

≥ 0,

9d d

NSd

Afb. 47 Plaat langsheen een vrije rand, voorzien van langs-en dwarswapening.

≥ 2h

1. Langswapening2. Speld3. Vrije rand

h 1

2

3

Afb. 48 Scheurenvan de vloer tengevolge van hetopwippen van deplaathoeken.

staan aan een trekkracht FSd

die gelijk is aan derekenwaarde van de reactiekracht V

Sd (zie af-

beelding 45)

� langsheen vrije randen (randen zonder steun)moeten de platen voorzien zijn van langs-wapeningen en dwarswapeningen, die meestalaangebracht worden zoals aangeduid in afbeel-ding 47. Het aantal langsstaven dat langs dehoogte van de vrije rand aangebracht moetworden, is afhankelijk van de dikte van de plaat.Als praktijkregel geldt dat de maximale afstandtussen de langsstaven niet meer dan 300 mmmag bedragen. Indien de dikte van de plaat gro-ter is dan 400 mm, brengt men een tussenstaaf(speld) aan op de halve hoogte van de plaat. Denorm NBN B 15-002 [7] geeft geen preciezevoorschriften voor de doorsnede en de tussen-afstand van deze spelden. Het lijkt ons echterlogisch te stellen dat de diameter en de tussen-

afstand van de speld gelijk moeten zijn aan dediameter en de tussenafstand van de dwars-wapening

� het gedrag van een plaat in de nabijheid vanhoeken vraagt bijzondere aandacht. Bij vier-zijdig opgelegde plaatvloeren van gewapendbeton ontstaan soms horizontale scheuren terplaatse van de hoeken van de vloer. Deze scheu-ren zijn het gevolg van het opwippen van deplaathoeken (zie afbeelding 48). De opwippendeplaathoeken doen zich enkel voor indien in dehoeken onvoldoende reactiekracht aanwezig isom de resultante van de elastisch opgewektewringmomenten langs de rand te compenseren.Bij ingeklemde platen (d.w.z. platen met eenvoldoende hoog bovengewicht ter plaatse vande randen) of bij platen met een verticalehoekverankering, wipt de plaat niet op. In datgeval dient men wel hoekwapening te voorzienom eventuele scheuren te beheersen. De ge-vormde scheuren staan loodrecht op de bis-sectrice van de hoek bovenaan en lopen vol-gens de bissectrice van de hoek onderaan

� rond uitsparingen dienen steeds bijlegwape-ningen gelegd te worden. Deze moeten bepaaldworden door de stabiliteitsingenieur.

5.3.3.3 BETONDEKKING

De betondekking van de onderwapening dient doorde ingenieur op het wapeningsplan te worden voor-geschreven. Hij moet hierbij zowel rekening hou-den met de brandweerstand, de duurzaamheid, deaanhechting met het beton als de maximaal toelaat-bare scheurwijdte.

In § 4.1.3.3 van de norm NBN B 15-002 [7] wor-den regels gegeven voor de bepaling van de beton-

34 TV 223 – maart 2002

3Vochtig milieu met sterke

blootstelling aan water + vorst+ dooizouten

3SVochtig milieu met matige

blootstelling aan water + vorst+ dooizouten

Tabel 5 Blootstellingsklassen overeenkomstig de norm NBN B 15-002 [7].

BLOOTSTELLINGSKLASSE VOORBEELDEN VAN OMGEVINGSVOORWAARDEN

– interieur van gebouwen voor normale bewoning of kantoren (oplettenindien deze elementen tijdens de constructie langdurig “zwaarder”worden blootgesteld)

– beton zonder risico op corrosie of aantasting

– interieur van gebouwen met hoge vochtigheid (bv. wasserijen)– buitenelementen– elementen in niet-agressieve grond en/of water

– buitenelementen, blootgesteld aan vorst– elementen in niet-agressieve grond en/of water, blootgesteld aan vorst– binnenelementen bij hoge vochtigheid, blootgesteld aan vorst

1Droog milieu

2Vochtig milieu

azondervorst

bmetvorst

– elementen, geheel of gedeeltelijk in zeewater ondergedompeld, of opeen plaats waar zij door dit water worden bespat

– elementen in met zout verzadigde lucht (kustgebieden)

– elementen, geheel of gedeeltelijk in zeewater ondergedompeld, of opeen plaats waar zij door dit water worden bespat, blootgesteld aanvorst

– elementen in met zout verzadigde lucht (kustgebieden), blootgesteld aanvorst

– niet-beschermde brugdekken en -pijlers– onderdelen van brug- of weguitrustingen (zijkanten, voetpaden,

veiligheidsomheiningen, …)

5Chemischagressief

milieu

– kunstwerken voor de wegenbouw in het algemeen– brugpijlers en -dek, beschermd door een afdichtingslaag– platen voor overdekte en niet-overdekte parkings

4Zeewatermilieu

azondervorst

bmetvorst

De volgende klassen komen alleen voor, of samen met de bovenstaande klassen

– zwak chemisch agressief milieu (gas, vloeistof of vaste stof)– industriële agressieve atmosfeer

– matig chemisch agressief milieu (gas, vloeistof of vaste stof)

– sterk chemisch agressief milieu (gas, vloeistof of vaste stof)

a

b

c

dekking. Deze is afhankelijk van de blootstellings-klasse (zie tabel 5), de diameter van de wapening,de korrelafmeting van het grootste granulaat en defunctie van het constructie-element (de betondek-king is kleiner voor vloerplaten).

Men kan de volgende algemene regels formule-ren :� de minimale betondekking c

min kan afgeleid

worden uit tabel 4� voor platen uit de blootstellingsklassen 2 t.e.m. 5

Tabel 4 Minimale betondekking cmin, afhankelijk van de blootstellingsklasse (volgens tabel 5) (in mm).

5c

40

50

MINIMALE BETONDEKKING cmin AFHANKELIJK VAN DE BLOOTSTELLINGSKLASSESTAALSOORT

1

15

25

2a

20

30

2b

25

35

3 en 3S

40

50

4a

40

50

4b

40

50

5a

25

35

5b

30

40

Gewapend betonstaal

Voorspanstaal

35 TV 223 – maart 2002

Afb. 49Stoelvormige

ondersteu-ningen. h

Afb. 50Tralieligger.

b

h

kan een vermindering van de betondekking van5 mm worden aangehouden

� cmin

mag nooit kleiner zijn dan de waarden diein tabel 4 voor klasse 1 vermeld worden

� cmin

mag niet kleiner zijn dan de diameter vande beschouwde staaf Ø (of Ø + 5 mm indien d

g,

i.e. de maximale waarde van de nominale korrel-grootte, groter is dan 32 mm)

� bij de minimale betondekking cmin

wordt eentolerantietoeslag ∆h opgeteld om de nominalebetondekking c

nom te bepalen. De nominale

betondekking moet op de wapeningstekeningenaangeduid worden. De tolerantietoeslag ∆h voorgeprefabriceerde elementen is 0 ≤ ∆h ≤ 5 mm.Voor ter plaatse gestort beton bedraagt hij5 ≤ ∆h ≤ 10 mm. De exacte keuze van detolerantietoeslag ∆h is afhankelijk van het typeen de afmetingen van het dragende element, vande bouwwijze, van het niveau van vakmanschap,van de afwerking en kwaliteitscontrole alsmedevan de wijze van detailleren

� om te voldoen aan de eisen m.b.t. de brand-veiligheid kunnen hogere betondekkingen danc

nom noodzakelijk worden.

Het is zéér belangrijk dat de betondekking wordtgerespecteerd tijdens de uitvoering van de vloer.Hiertoe kan men gebruik maken van verschillendesoorten afstandhouders. De betondekking dient ookgerespecteerd te worden ten opzichte van derandbekistingen. Voor meer informatie m.b.t.afstandhouders (vorm, materiaal, …) verwijzen wenaar TV 217 [109].

De betondekking van een bovenwapening isdoorgaans kleiner dan deze van een onderwape-ning. Het blijft echter belangrijk dat de boven-wapening op de voorziene plaats ligt. De wape-ning wordt meestal met behulp van wape-ningsafstandhouders (zie afbeeldingen 49 en 50)gepositioneerd ten opzichte van de onderwape-ning. De tussenafstand van deze ondersteunin-gen moet zodanig worden gekozen dat ze weer-stand kunnen bieden aan de belastingen die voor-komen tijdens de constructiefase (verplaatsenvan personen, het gewicht van het wapeningsnettijdens de verdere vlechtwerkzaamheden) en hetstorten van het beton.

Soms plaatst men de bovenwapening(snetten) doorze in het verse, juist afgestreken beton te duwen.Het spreekt echter voor zich dat deze werkwijzegeen enkele garantie biedt met betrekking tot deuiteindelijke positie van de wapening. Deze me-thode is bijgevolg niet toegelaten.

5.3.3.4 TOLERANTIES OP DE POSITIE VANDE WAPENING

De toelaatbare afwijking in min (ε-) op de theore-tische positie van de wapening bedraagt 10 mm,onafhankelijk van de dikte van de plaat (zie afbeel-ding 51). Deze toelaatbare afwijking in min is vooralvan belang voor het waarborgen van de minimalebetondekking c

min. Gezien de toelaatbare afwijking

voor ter plaatse gestorte betonplaten gelijk is aande courant gebruikte tolerantietoeslag ∆h op c

min

(om de nominale betondekking cnom

te bekomen), isde effectieve betondekking steeds groter dan ofgelijk aan c

min.

De toelaatbare afwijking in meer (ε+) is belangrijkvoor de sterkte en de stijfheid van de plaat (zieafbeelding 51). Ze is afhankelijk van de totale plaat-dikte h en bedraagt :� indien h ≤ 150 mm : ε+ = + 10 mm� indien h = 400 mm : ε+ = + 15 mm� indien h ≥ 2500 mm : ε+ = + 20 mm.

Tussen deze waarden is lineaire interpolatie toege-laten.

5.3.4 STRUCTURELE INTEGRITEIT

Indien in een gebouw onvoorziene lokale schadeoptreedt (bv. door een kleine explosie of een aan-

Afb. 51Toelaatbareafwijkingen inmin (ε-) en inmeer (ε+) op depositie van dewapening.

cmin

cnom

ε+

ε-

36 TV 223 – maart 2002

Afb. 52 Basisgegevens bij de bestelling van het beton.

EAB

B1 B2C D

rijding), dient men ervoor te zorgen dat de gevolg-schade aan het gebouw (door de zogenaamde voort-schrijdende instorting) proportioneel blijft met deoorspronkelijke schade of de oorspronkelijke oor-zaak. De constructie moet met andere woorden eenvoldoende “structurele integriteit” bezitten. Denorm NBN B 15-002 [7] formuleert dit principe alsvolgt : “Een bouwwerk moet ook zodanig wordenopgevat dat het door gebeurtenissen zoals ontplof-fingen, botsingen of die het gevolg zijn van mense-lijke fouten, niet wordt beschadigd in een mate diebuiten verhouding staat met de aanvankelijke oor-zaak”.

Men kan het risico op mogelijke beschadigingenbeperken of voorkomen door rekening te houdenmet de volgende aanbevelingen :� men dient de gevaren waaraan het bouwwerk

blootgesteld is zoveel mogelijk uit te schakelen� men moet voor het draagsysteem die vorm kie-

zen die de geringste kwetsbaarheid t.o.v. debeschouwde gevaren oplevert

� de gekozen vorm en de berekeningswijze vanhet draagsysteem moeten waarborgen dat hetbouwwerk niet bezwijkt indien een afzonder-lijk onderdeel ervan zou wegvallen

� men moet zorgen voor een goede samenhangvan het bouwwerk.

Het zorgen voor een goede samenhang van hetbouwwerk is de meest praktische oplossing. Dezesamenhang dient gerealiseerd te worden metductiliteitswapeningen of kettingwapeningen. Menmaakt een onderscheid tussen omtrekskettingen,interne kettingen en kolom- of wandkettingen. Voorter plaatse gestorte vloeren moeten geen specialekettingen voorzien worden. De constructieve schik-kingen uit § 5.3.3 voldoen ruimschoots. De normNBN B 15-003 [8] stelt immers dat het toegelatenis om “wapeningen, welke voor andere doeleindenvoorzien zijn, te aanzien als een deel of het geheelvan de kettingen”. Bij vloeren van geprefabriceerdeelementen is de structurele integriteit daarentegenwel een belangrijk ontwerp- en uitvoeringsaspect.Dit zal blijken uit de volgende hoofdstukken.

5.4 BETONNEREN VAN TERPLAATSE GESTORTEBETONVLOEREN

5.4.1 BESTELLING VAN HET BETON

Beton voor ter plaatse gestorte vloeren wordt in deregel besteld bij een centrale voor stortklaar beton.Men kan echter ook een betoncentrale inrichten opde bouwplaats. In beide gevallen is het mogelijk enaangewezen beton te laten leveren met een BENOR-garantie. Beton aangemaakt in kleine mixers op de

bouwplaats is af te raden, tenzij voor zéér kleineoppervlakten.

Beton kan in principe besteld worden volgens zijnsamenstelling. Hierbij worden de hoeveelhedencement, grove en fijne granulaten, water, … vast-gelegd uitgaande van ervaringsgegevens of proef-resultaten die aantonen dat het op die manier sa-mengestelde beton voldoet aan de voorschrifteni.v.m. de mechanische prestaties en de verwerk-baarheid.

Het verdient echter de voorkeur beton te bestellenvolgens zijn prestaties. Deze methode laat immerstoe beton voor te schrijven dat drager is van hetkwaliteitsmerk BENOR. Omdat het BENOR-merkgarandeert dat het beton beantwoordt aan de gespe-cificeerde eigenschappen, moet de ontwerper al-leen nog de leveringsbonnen (en uiteraard de uit-voering van het werk) controleren. Bij zijn bestel-ling moet de ontwerper 4 basisgegevens specifiëren,met name A, B (B1 en B2), C en D (zie afbeel-ding 52), en deze op het plan vermelden :� basisgegeven A : de druksterkte van het beton,

weergegeven in de sterkteklasse. Doorgaansvolstaat C25/30, soms wordt C30/37 voorge-schreven

� basisgegeven B, onderverdeeld in B1 en B2 :– basisgegeven B1 : het gebruiksdomein (GB

voor gewapend beton en VB voor voor-gespannen beton)

– basisgegeven B2 : de blootstellingsklasse(1 voor droge binnenomgeving, 2a voorvloeren in vochtig milieu zonder vorst, 2bvoor vloeren in vochtig milieu met vorst, …)

� basisgegeven C : de consistentieklasse uitge-drukt door de zetmaat (S van Slump) of door deuitspreiding op de schoktafel (F van Flow). S3(F3) laat een goede verwerkbaarheid toe

� basisgegeven D : de nominale maximale korrel-grootte D

max is meestal 20 mm of 28 mm en

moet voldoen aan 3 eisen :– D

max ≤ 1,3 maal de betondekking

– Dmax

≤ 1/4 van de kleinste afmeting van hette storten element (de dikte van de vloer-plaat)

– Dmax

≤ de vrije afstand tussen de wapening- 5 mm.

Eventueel kunnen nog enkele aanvullende gege-vens (E) worden opgelegd (bv. het gebruik van eenbepaald cementtype, van bepaalde hulpstoffen, deverwerkingswijze (pompen), …).

37 TV 223 – maart 2002

C. PROFIEL VOOR RUWESTORTNAAD

Afb. 53 Wapeningsmogelijkheden indien de stortvoeg samen-valt met een positie waar doorlopende wapening niet vereist is.

A. BEKISTING

B. TAND- ENGROEFVERBINDING

D. PROFIEL VOORRUWE STORTNAAD

Afb. 54 Wapeningsmogelijkheden indien de stortvoeg zich bevindtop plaatsen waar wapeningsstaven dienen door te lopen.

A. SCHROEFHULS

B. WACHTSTAVENDOOS

C. MOF

Mits het akkoord van de ontwerper mag de aanne-mer eventueel de consistentieklasse (C) en de no-minale maximale korrelgrootte (D) wijzigen en bij-komende aanvullende gegevens (E) formuleren.

Indien de centrale dit bepaald en voorzien heeft,mag de operator een weinig (super)plastificeerdertoevoegen aan het betonmengsel bij aankomst opde bouwplaats om de gewenste verwerkbaarheid tebekomen. Indien de toevoeging van (super)plastifi-ceerder niet voorzien is door de centrale, kan ditenkel gebeuren op uitdrukkelijke vraag van de aan-nemer. Hij heeft hiertoe bovendien het akkoord vande ontwerper nodig. Men dient er eveneens reke-ning mee te houden dat de BENOR-garantie in ditgeval vervalt. De aannemer mag ook geen watertoevoegen aan het mengsel in de mengwagen bijaankomst op de bouwplaats. Indien hij dit toch doet,vervalt de BENOR-garantie eveneens. Voor meerinformatie verwijzen we naar de norm NBN B 15-001 [6] en het dossier cement nr. 19 van Febel-cem [79].

5.4.2 BETONNEREN

Alvorens te starten met het betonstorten, dient debekisting gereinigd te worden. De vloer moet abso-luut vrij zijn van gestockeerd materiaal, klein afval(resten van binddraad, labels van de netten), zaag-meel (van de bekisting), waterplassen, roest van destaven, vet, …

Het betonstorten moet in één aansluitende beweging(met voldoende mankracht) gebeuren, en dit zo snelmogelijk na de aankomst van de mengwagen. Indien

meerdere mengwagens vereist zijn, moet een vlotteafwisseling gegarandeerd zijn, om te vermijden dathorizontale of verticale stortvoegen zouden ontstaandoordat de binding van de vorige levering reedsbegonnen is. Men dient de stortvoegen tot een mini-mum te herleiden, door de betonneringswerken zote plannen dat de volledige vloerplaat (of stukkenvloerplaat tussen uitzettingsvoegen) in één keer kangestort worden.

Indien de aanwezigheid van stortvoegen (stort-naden, hernemingsvoegen, dagvoegen) onvermij-delijk is, kan men de volgende situaties onderschei-den :� de stortvoeg valt samen met een positie waar

doorlopende wapening niet vereist is : in ditgeval kan een gewone bekisting gebruikt wor-den (afbeelding 53A). Indien enige samenwer-king toch gewenst is, kan men ofwel gebruikmaken van tand- en groefverbindingen (afbeel-ding 53B) ofwel van speciale profielen die lei-den tot een ruw stortvlak (afbeelding 53C)

� de stortvoeg bevindt zich op een plaats waar dewapeningsstaven (of -netten) dienen door te lo-pen : in dit geval kan men eventueel gelijk-aardige profielen als in afbeelding 53C toepas-sen (afbeelding 54D). Deze profielen wordendan tussen de wapeningslagen geplaatst. Hier-bij moet men opletten voor betonverlies bovenen onder de wapeningslagen. Men kan even-eens gebruik maken van ingestorte schroef-hulzen (afbeelding 54A), zogenaamde ingestortegeprefabriceerde wachtstavendozen of “stekken-bakken” (afbeelding 54B), moffen (afbeel-ding 54C) of chemische ankers.

38 TV 223 – maart 2002

Ter plaatse gestort beton voor vloeren moet ver-dicht worden (tenzij het bijzondere vloeibaarheids-kenmerken bezit zoals o.a. zelfverdichtend beton),en dit om verschillende redenen :� het beton moet in alle hoekjes en kantjes te-

rechtkomen� de wapening dient goed omhuld te worden, ook

aan de onderzijde� de hoeveelheid onopzettelijk ingebrachte lucht

dient tot een minimum beperkt te worden.

Het verdichten van het beton gebeurt bij voorkeurmet een trilnaald (de mazen van de gevlochtenwapening of het wapeningsnet mogen niet te fijnzijn) of anders met een trilbalk.

De controle van de dikte van het verse beton ge-beurt niet enkel aan de randen, maar ook in hetmidden. Voor de toleranties op de dikte van debetonvloer verwijzen we naar § 5.2.2.2.

De oppervlaktebewerking is afhankelijk van deverdere afwerking. Doorgaans volstaat een eenvou-dig afreien met een rechte houten of metalen lat,gevolgd door een manuele afwerking aan de ran-den en in de hoeken. De vlakheid van de afge-werkte vloer wordt sterk beïnvloed door de verdereafwerking. De norm NBN ENV 13670-1 [39] be-vat voorschriften voor bekiste en vlakgestreken op-pervlakken enerzijds, en voor niet-bekiste en niet-vlakgestreken oppervlakken anderzijds (zie § 5.7).Het jonge beton van de draagvloer dient eveneensbeschermd te worden tegen mogelijke schadelijkeinvloeden (bv. vorst, harde regen en voortijdigeuitdroging), en dit volgens de voorschriften van denorm NBN B 15-001 [6].

5.5 OPLEG-GINGEN

Er bestaan slechts weinig voor-schriften voor de opleglengtevan ter plaatse gestorte beton-

vloeren. Bij spouwmuren wordt de vloer doorgaansgestort over de volledige breedte van het binnen-spouwblad; bij massieve muren stort men de vloerdaarentegen over 2/3 van de breedte. Het is belang-rijk een voldoende grote opleglengte te voorzien.Algemeen wordt aangenomen dat de resultante vande verticale belastingen van de vloer op 1/3 van deopleglengte plaatsgrijpt. Bij zeer kleine opleg-lengten neemt de excentriciteit van deze verticalebelasting sterk toe, wat nadelig is voor de draag-kracht van de wand of de kolom.

Men dient de volgende minimale opleglengten terespecteren, waarbij de toelaatbare afwijking in min(ε-) gelijk is aan 0 mm :� 70 mm in het geval van een oplegging op beton

en staal� 100 mm bij een oplegging op metselwerk.

5.6 VOORSPAN-NEN VAN TER

PLAATSE GESTORTEBETONVLOEREN

Ter plaatse ge-storte beton-vloeren kunneneventueel voor-gespannen wor-

den door middel van nagerekte wapeningen. Nage-spannen vloeren worden vooral gebruikt als ver-diepingsvloer in de utiliteitsbouw en als vloer inparkeergarages. De vloer wordt meestal in beiderichtingen nagespannen en ondersteund door ko-lommen, eventueel met een paddestoelkop.

Het meest gebruikte systeem voor het voorspannenvan betonvloeren is de “voorspanning zonder aan-hechting” of VZA. De afzonderlijke voorspan-strengen zitten hierbij in een soepele, nauw aan-sluitende buis uit kunststof. Tussen de strengen enhun omhulling bevindt zich een niet-agressievevetlaag die de wrijving beperkt en een bescher-mende functie heeft. De kabels zijn redelijk flexi-bel : ze kunnen gebogen worden overeenkomstighet momentenverloop in de plaat, en worden na deverharding van het beton aangespannen en vastge-zet met een eindverankering.

Bij vlakke plaatvloeren variëren de buigmomentenin de plaat zeer sterk. De elastische buigmomentenboven de tussensteunpunten kunnen verschillendemalen groter zijn dan deze in de velden. Men plaatstde voorspanwapening daarom vaak enkel in “strips”die de assen van de kolommen volgen. De momen-ten in de velden worden doorgaans opgevangen metgewone wapening.

5.7 AFWERKINGVAN TER PLAATSEGESTORTE BETON-

VLOEREN

Aan de boven-zijde van dedraagvloer zijnalle mogelijkeafwerkingen

toegelaten :� rechtstreekse afwerking van het constructiebeton

van de draagvloer (bv. door “vlinderen”)� betegeling met natuursteen, keramische tegels

of cementgebonden tegels� soepele of stijve bekledingen uit kunststof.

Voor de meeste afwerkingen wordt bovenop dedraagvloer een dekvloer (chape, estrik) voorzien.Deze dekvloer kan ofwel hechtend aan, ofwel losvan de draagvloer (door middel van een folie of eenisolatielaag) uitgevoerd worden. In het laatste ge-val is het raadzaam de dekvloer te wapenen meteen draadnet. Bij toepassing van vloerverwarmingis dit absoluut noodzakelijk.

Voor de afwerking aan de onderzijde bestaan even-eens verschillende mogelijkheden :� het bekiste ondervlak kan onafgewerkt blijven

39 TV 223 – maart 2002

(bv. bij cassettevloeren)� meestal wordt een pleisterafwerking aange-

bracht� eventueel kan een verlaagd plafond toegepast

worden.

Indien de vlakheid aan de onderzijde of aan debovenzijde van belang is, geeft de norm NBN ENV13670-1 [39] de volgende voorschriften :� voor een vlakgestreken oppervlak gelden de-

zelfde vlakheidstoleranties als voor een bekist

oppervlak :– globale vlakheid (oneffenheid onder de lat

van 2 m) : ∆ = 9 mm– lokale vlakheid (oneffenheid onder de lat

van 0,2 m) : ∆ = 4 mm� voor een niet-bekist en niet-vlakgestreken op-

pervlak gelden de volgende waarden :– globale vlakheid (oneffenheid onder de lat

van 2 m) : ∆ = 15 mm– lokale vlakheid (oneffenheid onder de lat

van 0,2 m) : ∆ = 6 mm.

40 TV 223 – maart 2002

6.1 INLEIDING

6 GEPREFABRICEERDE BETON-VLOEREN – ALGEMENEVOORSCHRIFTEN

Geprefabriceerde betonvloerenzoals holle vloerplaten (of welf-

sels) (hoofdstuk 7), geprefabriceerde ribbenvloeren(hoofdstuk 8), breedplaatvloeren (hoofdstuk 9) envloeren bestaande uit balkjes en potten (hoofd-stuk 10) bieden ruime ontwerpmogelijkheden. Zekunnen gebruikt worden in combinatie met bijnaelke configuratie van dragende wanden en balken.De meest economische oplossingen vereisen ech-ter het gebruik van dragende elementen met eenmodulaire maatafstemming van 300 mm (maximumtot 1200 mm, wat overeenstemt met vier maal demodule). Met balkjes en vulelementen (potten)kunnen vloeren op zeer flexibele manier samenge-steld worden. Ter plaatse van zwaardere belastin-gen kunnen verschillende balkjes naast elkaar ge-legd worden of kunnen speciale potten gebruiktworden. Wegens hun flexibiliteit, hun lichte ge-wicht en hun beperkte afmetingen worden dezevloeren zeer veel gebruikt bij renovatiewerken.

Geprefabriceerde constructies worden gekenmerktdoor de aanwezigheid van voegen tussen degeprefabriceerde elementen en verbindingen vandie elementen met de overige delen van de draag-constructie. Men dient de voegen en de verbindin-gen bij alle geprefabriceerde vloertypes nauwkeu-rig te detailleren, en dit zowel voor het gedrag ingebruik (GGT : gebruiksgrenstoestand), voor deuiterste weerstand tegen horizontale belastingen(BGT : bezwijkgrenstoestand), als voor de structu-rele integritieit (BGT : bezwijkgrenstoestand). Ditis eveneens van belang voor het balanceren vankrimp- en kruipeffecten, temperatuurswijzigingenen differentiële zettingen. De belangrijkste detailsvoor elk specifiek geprefabriceerd vloertype wor-den behandeld in de volgende “productgebonden”hoofdstukken. In dit hoofdstuk komen enkel de al-gemene regels en voorschriften voor geprefabri-ceerde vloeren aan bod.

6.2 HET BENOR-MERK VOOR GE-PREFABRICEERDE

VLOERELEMENTEN

Veel van de indeze TV opge-nomen gegevenszijn gebaseerdop de voorschrif-

ten uit de PTV’s, die door Probeton opgesteld wer-den als basis voor het toekennen van het BENOR-merk. Voor meer informatie over het BENOR-merkvoor geprefabriceerde vloerelementen, de PTV’sen Probeton verwijzen we naar § 4.3.

Geprefabriceerde elementen die geleverd wordenzonder het BENOR-merk, zijn er in feite niet toegebonden de voorschriften van de PTV’s te respec-teren. Het is echter aanbevolen ook voor niet-gebenoriseerde producten in de projectgebondencontractuele documenten te verwijzen naar deze TVof naar de betreffende PTV’s.

6.3 AANDUIDINGVAN GEPREFABRI-CEERDE VLOEREN

OP PLAN

De plaatsings-plans (of leg-plans) voor ge-prefabriceerdevloeren vervul-

len dezelfde functie als de wapeningstekeningenvoor ter plaatse gestorte betonvloeren. Ze bevattenalle informatie die de uitvoerder nodig heeft om,uitgaande van de afzonderlijke elementen, te ko-men tot een afgewerkte vloer die de door de ont-werper vooropgestelde prestaties kan leveren.

In principe behoort de opstelling van de plaatsings-plans tot de taken van de architect of de ingenieur.In de praktijk worden deze plans voor geprefabri-ceerde betonnen vloeren echter vaak door de vloer-fabrikanten gemaakt. Deze laatsten beschikkenimmers doorgaans over een CAD-/CAM-systeemdat de productie aanstuurt en leveren deze dienstgratis. In dit geval is het belangrijk dat de bouw-heer (of zijn architect of ingenieur) opmerkingenkan maken over het aldus opgestelde plaatsings-plan, en het definitief goedkeurt alvorens men startmet de fabricage van de vloerelementen. In de vol-gende productgebonden hoofdstukken vindt menenkele voorbeelden van plaatsingsplans.

41 TV 223 – maart 2002

De Technische Voorschriften PTV 200 van Probeton (en hun bijhorend Addendum 1) stellen de vol-gende eisen aan het plaatsingsplan :“Indien de structuurelementen geleverd worden met een door de fabrikant opgemaakt plaatsingsplan,omvat dit laatste tenminste de volgende informatie :a. met betrekking tot de elementen zelf :

– de identificatiecode overeenkomstig hun schikking in het werk (zie b hierna)– de fabricagematen die relevant zijn voor het opmaken van het plaatsingsplan– de gebruikskenmerken indien gespecificeerd bij de bestelling– de sterkteklasse van het beton– de blootstellingsklasse(n)en in het voorkomend geval :– de aanduiding van de bijzondere kenmerken of voorzieningen– het machtigingsnummer BENOR indien de elementen onder het merk BENOR worden geleverd

b. met betrekking tot de verwerking van de elementen :– de schikking van de elementen in het werken in het voorkomend geval :– de wijze van verbinding en/of oplegging (o.a. opleglengte)– de kenmerken en de schikking van aanvullende wapening buiten de elementen– de sterkteklasse van het ter plaatse gestorte beton– de dikte van de opgestorte druklagen.

Een of meerdere van de te verstrekken gegevens mogen worden aangegeven op afzonderlijke documen-ten die een vaste bijlage bij het plaatsingsplan vormen.

Het plaatsingsplan kan gedeeltelijk verwijzen naar een standaarddocument van de fabrikant, waarin degebruikskenmerken van de standaardelementen zijn vastgelegd.”

Het plaatsingsplan kan op initiatief van de fabri-kant of op verzoek van de bouwheer aanvullendegegevens verstrekken.

6.4 VOORSCHRIFTEN VOOR DEAFGEWERKTE ELEMENTEN

6.4.1 MAAT- EN VORMAFWIJKINGEN

Om het de uitvoerder mogelijk te maken de tole-ranties ten aanzien van de afgewerkte betoncon-structie (zie § 5.2.2) te respecteren en om een vol-doende opleglengte te waarborgen, moeten de ge-leverde geprefabriceerde vloerelementen voldoenaan strikte geometrische toleranties. Het respecte-ren van de maat- en vormafwijkingen behoort totde taken van de fabrikant.

De eisen m.b.t. de geometrische toleranties zijnafkomstig uit de PTV 200 [95] en de norm NBN B

DIAGO-NAAL (mm)

± 28

± 28

± 21

Tabel 6Toegelatenmaatafwij-kingen vanindividueleelementent.o.v. defabricage-maat.

VLOERELEMENT

Vloerplaat van gewapend beton

Vloerplaat van voorgespannen beton

TT-elementen

LENGTE L(mm)

± 28

± 28

± 28

BREEDTE b(mm)

+5/-10

+5/-10

± 7

DIKTE d(mm)

± 12

± 12

+10/-5

HOOGTE h(mm)

+15/-5

15-003 [8] en kunnen opgesplitst worden in maat-afwijkingen en vormafwijkingen. Deze wordengemeten overeenkomstig de normen NBN ISO7976-1 [53] en NBN ISO 7976-2 [54] en/of vol-gens de meetmethoden die aangegeven worden inde productgebonden PTV’s.

6.4.1.1 MAATAFWIJKINGEN

Tabel 6 geeft een overzicht van de toegelaten maat-afwijkingen van individuele vloerelementen t.o.v.de fabricagemaat (zie ook afbeelding 55).

Afb. 55Toegelatenmaatafwij-kingen.

d

b

d

h

L

42 TV 223 – maart 2002

Men kan de volgende algemene regels formulerenvoor de maatafwijkingen :� voor voorzieningen i.v.m. de stabiliteit :

– ± 10 mm voor vloerplaten van gewapendbeton

– ± 10 mm voor vloerplaten van voorgespan-nen beton

– ± 10 mm voor TT-elementen� voor andere voorzieningen (bv. sparingen en

openingen) :– ± 20 mm voor vloerplaten van gewapend

beton– ± 30 mm voor vloerplaten van voorgespan-

nen beton– ± 20 mm voor TT-elementen.

6.4.1.2 VORMAFWIJKINGEN

Tabel 7 geeft een overzicht van de toegelaten vorm-afwijkingen van individuele vloerelementen tenopzichte van de rechtheid, de kromheid, de vlakheiden de haaksheid van het eindvlak.

De rechtheid, de vlakheid en de haaksheid van heteindvlak (in twee richtingen) worden schematischweergegeven in afbeelding 56.

Afwijkingen t.o.v. de rechtheid (kromheid) wordengegeven door het verschil tussen de werkelijke ende berekende doorbuiging of opbuiging in een puntvan het structuurelement. De aangegeven grootstetoelaatbare afwijkingen t.o.v. de kromheid geldenvoor de grootste afmeting L (uitgedrukt in mm)van het structuurelement.

6.4.2 ESTHETISCHE TEKORTKOMINGEN

De fabrikant dient de CIB-schaal te bepalen dievoor glad bekiste zichtvlakken van structuur-elementen van toepassing is [57]. Voor vloerele-menten moet men minstens rekening houden metCIB-schaal nr. 3.

Vlakken en randen van vloerelementen mogen geentekortkomingen vertonen die het uitzicht van devloer negatief beïnvloeden. Enkele voorbeelden vanzulke tekortkomingen zijn :� glad bekiste zichtvlakken die luchtbellen verto-

nen waarvan het aantal en de grootte deze vande toepasselijke CIB-schaal overtreffen

� gebreken van het materiaal in een vlak� afbrokkelingen of onregelmatigheden van een

rand, met een lengte groter dan 100 mm.

6.4.3 STRUCTURELE TEKORTKOMINGEN

De toepassing van materialen met tekortkomingen,scheuren of beschadigingen die de sterkte of deduurzaamheid van de elementen nadelig kunnenbeïnvloeden bij de eventuele voorspanning, de ver-handeling, het transport of het gebruik ervan, isniet toegelaten. Scheuren worden als tekortkomin-gen beschouwd indien ze de volgende kenmerkenhebben :� in elementen van gewapend beton :

– dwarsscheuren waarvan de scheurwijdtegroter is dan 0,2 mm voor elementen uit deblootstellingsklasse 1 en groter dan 0,1 voorelementen uit de blootstellingsklassen 2 tot

HAAKSHEIDVAN HETEINDVLAK

(mm)

20

20

20

Tabel 7Toegelaten

vormafwijkin-gen van indi-viduele vloer-

elementent.o.v. de recht-heid, de krom-heid, de vlak-

heid en dehaaksheid van

het eindvlak.

VLOERELEMENT

Vloerplaat van gewapend beton

Vloerplaat van voorgespannen beton

TT-elementen

RECHTHEID(mm)

0,001 L

0,001 L

0,001 L

KROMHEID(mm)

0,0016 L

0,0020 L

0,0028 L

VLAKHEID(mm)

8

15

10

Afb. 56Rechtheid,

vlakheid enhaaksheid

(in tweerichtingen).

C. HAAKSHEID (IN TWEE RICHTINGEN)A. RECHTHEID B. VLAKHEID

90°

ε

ε

L90°

90°L

90°

43 TV 223 – maart 2002

en met 5, bij gebrek aan specifieke eisen– langsscheuren ter plaatse van een langswa-

pening� in elementen van voorgespannen beton :

– dwarsscheuren in de voorgedrukte zone dieniet verdwijnen na de voorspanning

– langsscheuren ter plaatse van een voorspan-wapening.

Dergelijke tekortkomingen leiden tot een weige-ring van de elementen. Eventuele herstellingenmoeten gebeuren in overeenstemming met de be-palingen van de PTV 200 [95] (zie § 5.4).

6.5 TWEEDE-FASEBETON –

GEBRUIKT ALSVOEGVULLING

Alle lege ruimten die na deplaatsing van de geprefabri-ceerde elementen in het vlakvan de vloer voorkomen, moe-ten voor de verdere afwerking

ervan opgevuld worden met tweede-fasebeton.

De term “voeg” kan dus duiden op :� de ruimte tussen twee naast elkaar liggende ele-

menten� de ruimte ter plaatse van de tussenopleggingen

en de eindopleggingen (vaak ringbalken)� de ruimte die overblijft indien de elementen niet

de volledige vloeroppervlakte bedekken.

De benodigde hoeveelheid voegvullingsmateriaalwordt door de fabrikant van de geprefabriceerdevloerelementen opgegeven in liter/m2.

De voegvulling heeft verschillende doelen :� ze zorgt voor een volledig bedekte en vlakke

ondergrond, klaar voor verdere afwerking� ze spreidt de lokale verticale belastingen naar

de aangrenzende elementen� ze biedt weerstand aan de schuifspanningen die

in het vlak van de vloer ontstaan ten gevolgevan de horizontale belastingen

� ze brengt de trekspanningen die in het vlak vande vloer ontstaan ten gevolge van de horizon-tale belastingen over naar de kettingwapening

� ze beschermt de eventueel aanwezige ketting-wapening tegen corrosie.

De voegvulling speelt een belangrijke rol in de sta-biliteit van de constructie, zeker indien geen gewa-pende druklaag (zie § 6.6) voorzien is. Aangezienhet vullingsbeton vaak in moeilijke omstandighe-den (kleine ruimtes, aanwezigheid van wapening)dient geplaatst te worden, is het daarom begrijpe-lijk dat men strikte eisen stelt aan het vulmateriaalen aan de uitvoering :� de voegvulling mag slechts een beperkte krimp

vertonen, om te voorkomen dat fijne scheurtjeszouden ontstaan in de contactvlakken met de

geprefabriceerde elementen, wat nadelige ge-volgen kan hebben voor de opname van deschuifspanningen en de laterale overdracht vande lokale verticale belastingen

� men moet een minimale betonkwaliteit combi-neren met een zeer goede verwerkbaarheid, ze-ker indien men het beton rond verbindingswa-peningen in de voegen moet storten. Het betonmoet apart besteld worden; het is dus niet toe-gelaten de restjes van andere betonwerken tegebruiken

� de maximum afmetingen van het granulaatmoeten beperkt worden (microbeton of mortel)

� indien mogelijk moet men het beton verdichten(bv. door porren met een staaf)

� men dient de voeg te beschermen tegen voortij-dige uitdroging (volgens de voorschriften vanNBN B 15-001 [6]).

Voor de concrete voorschriften en uitvoeringsregelsverwijzen we naar de productgebonden hoofdstuk-ken.

6.6 TWEEDE-FASEBETON –

GEBRUIKT ALSDRUKLAAG

Het tweede-fasebetonkan bij geprefabriceer-de betonvloeren nietenkel dienst doen alsvoegvulling, maar ook

als druklaag. Het gaat dan om een laag die ter plaatseop de geprefabriceerde vloerelementen gestortwordt om een aantal karakteristieken van de draag-vloer te verbeteren.

Men spreekt van een druklaag indien de gestortebetonlaag een dikte heeft van 30 tot 60 mm (dit kanhet geval zijn bij welfsels, ribbenvloeren en vloe-ren bestaande uit balkjes en potten). Bij breedplatenmoet de dikte van de gestorte laag minstens gelijkzijn aan de dikte van de breedplaat. In dit laatstegeval spreekt men niet van een druklaag, maar vaneen tweede-fasebeton.

Bij het storten van een druklaag wordt meestal eenoptimalisatie van de structurele performantie vande vloer nagestreefd. Deze constructieve druklaagkan immers zorgen voor :� het vergroten van de draagkracht (buiging en

dwarskracht), wat uitgedrukt wordt in de zoge-naamde belastings-overspanningstabellen (ver-groten van de overspanning en/of van de toe-laatbare belasting)

� het verkleinen van de doorbuiging (grotere stijf-heid tegen verticale belastingen)

� het verbeteren van de diafragmawerking (gro-tere stijfheid tegen horizontale belastingen)

� het verbeteren van de dwarse krachtenspreidingvan belangrijke lokale belastingen (bv. kolom-men of scheidingswanden parallel aan de over-

44 TV 223 – maart 2002

spanning). Door de krachtenspreiding vermin-dert de belasting op het beschouwde element,alsook het risico op differentiële doorbuigingentussen aangrenzende elementen

� het vergroten van de schuifsterkte van de ele-menten

� het verzekeren van een continuïteitswapeningter plaatse van de opleggingen. Deze kan o.a.de scheuropeningen in de gebruiksgrenstoestandbeperken. Voor een echte continuïteit in debezwijkgrenstoestand is de kwaliteit van dedruklaag echter te kritiek.

Een druklaag kan ook nog toegepast worden om :� de brandweerstand te verhogen� de waterdichtheid te verbeteren� de geluidsisolatie te verbeteren� de leidingen (sanitaire leidingen, elektriciteit …)

in te werken indien geen uitvullingslaag of dek-vloer wordt voorzien.

De precieze voorschriften voor de minimale en demaximale dikte, de eventuele noodzaak tot wape-nen, de benodigde wapeningshoeveelheid, dedetaillering, … worden behandeld in de product-gebonden hoofdstukken. De uitvoering van de druk-laag en de druktafel dient echter steeds erg zorg-vuldig te gebeuren. Indien hieraan onvoldoendeaandacht wordt besteed, of indien de druklaag inongunstige omstandigheden wordt uitgevoerd, ishet mogelijk dat men een minderwaardig resultaatverkrijgt.

Deze slechte resultaten kunnen te wijten zijn aan :� verhardingsproblemen, indien de druklaag uit-

gevoerd wordt op een koude ondergrond� krimpscheuren, indien de uitvoering gebeurt

onder zomerse omstandigheden en men geendoeltreffende nabehandeling of curing uitvoert.Het is aan te bevelen de druklaag gedurendetwee dagen vochtig te houden en rekening tehouden met de voorschriften van de norm NBNB 15-001 [6]

� een slechte verdichting of een volledig gebrekaan verdichting. Wegens de beperkte dikte vande druklaag is het immers niet evident het be-ton door trilling te verdichten. Daarom verdienthet aanbeveling een voldoende vloeibaar betonte bestellen en dit met een lichte trilbalk of meteen trilnaald en een metalen lat af te werken.Deze behandeling dient nauwgezet te gebeu-ren, zeker bij ruwe elementen

� een zwakke aanhechting aan het bovenvlak vande geprefabriceerde vloer (die vaak verschil-lende dagen als werkvloer heeft gediend), wateen beperking van de maximaal opneembareschuifspanning tot gevolg kan hebben. Een wijdverspreide misvatting is dat het oppervlak kunst-matig opgeruwd moet worden om de hechting

tussen het eerste-fasebeton en het tweede-fase-beton te verbeteren. De volgende parameterszijn hiertoe echter belangrijker :– de zuiverheid van het oppervlak (dit mag

geen zaagresten, cementmelk, sneeuw, ijs,slijk, … vertonen)

– de vochtigheidsgraad van het oppervlak :- een licht vochtig oppervlak is ideaal- een te nat oppervlak is af te raden, om-

dat de resultaten in dat geval nog slech-ter zijn dan bij een droog oppervlak

– de betonsamenstelling (vaak is de water-cementfactor te hoog, wat resulteert in eente grote krimp).

Indien het oppervlak opgeruwd wordt, is het vaakmoeilijker om de zuiverheid en de vochtigheids-graad te controleren. Als men de vloer echter uit-voert volgens de bovenstaande principes, kan men– zelfs bij gladde oppervlakken – een goede sa-menwerking verkrijgen zonder uitstekende bindwa-pening.

Een classificatie van de ruwheid van het contact-oppervlak (zeer glad, glad, ruw, vertand) en dedaarmee overeenstemmende rekenwaarden van delangse schuifsterkte τ

Rdj (afhankelijk van de sterkte

van het druklaagbeton) worden behandeld in hetWTCB-Rapport dat op een latere datum zal ver-schijnen.

Indien het ter plaatse gestort beton niet voldoet aande voorschriften met betrekking tot de aanhechting,de dikte en de wapening (zie ook de productge-bonden hoofdstukken), kan het niet beschouwdworden als een constructieve druklaag. Het moetdan gezien worden als een egalisatielaag of eenuitvullingslaag.

6.7 STRUCTU-RELE INTEGRITEIT

Zelfs bij onvoor-ziene lokale schademoet ervoor ge-

zorgd worden dat de gevolgschade aan het gebouwdoor voortschrijdende instorting proportioneel blijftmet de oorspronkelijke schade. De vereiste structu-rele integriteit wordt verkregen met behulp vanductiliteitswapeningen of kettingwapeningen.

Bij geprefabriceerde vloeren worden de kettingengevormd door smalle, ter plaatse gestorte stroken(bv. ter plaatse van de tussen- en eindopleggingen,sleuven of voegen tussen de elementen), doorwapening of door voorspanwapening. Men moet ersteeds voor zorgen dat de wapening continu is. Ditkan gerealiseerd worden door het overlappen vanwapeningsstaven, door lassen, door moffen, dooringestorte of externe verankeringssystemen, … Menmaakt een onderscheid tussen omtrekskettingen,

45 TV 223 – maart 2002

interne kettingen en horizontale kettingen met ko-lommen of wanden (zie afbeelding 57).

Omtrekskettingen dienen rond de volledige gepre-fabriceerde vloer geplaatst te worden op maximum1,2 meter van de buitenrand en – ook in de hoeken– continu door te lopen. Dit kan gebeuren dooroverlapping, lassen, moffen, … Structuren met in-terne randen (bv. atria, binnenpleinen, L- of U-vormige grondplannen) moeten op deze plaatseneveneens omtrekskettingen bezitten (verankerd naarbinnen aan de hoeken). De wapening moet ook indit geval in stroken aangebracht worden, en dit opeen afstand van 1,2 m van de binnenrand.

De minimale wapeningsdoorsnede kan volgens denorm NBN B 15-003 [8] afgeleid worden uit devolgende formule :

Fketting

= li x 10 kN/m,

met een minimum van 70 kN. In deze formule is li

de lengte van de eindoverspanning. Bij een con-structief gewapende druklaag is deze wapeningsowieso reeds aanwezig.

Voor meer informatie i.v.m. de praktische schik-kingen en de detaillering verwijzen we naar de pro-ductgebonden hoofdstukken.

Interne kettingen worden in twee richtingen ge-plaatst, met name volgens de overspanning van deelementen (longitudinale interne kettingen) en lood-recht op de overspanning van de elementen (trans-versale interne kettingen). De interne kettingenmoeten continu zijn en worden aan de uiteindenverankerd in de omtrekskettingen. In vloeren metdruklagen kan men de interne ketting eenvoudig inde druklaag spreiden. In vloeren zonder druklagenmoeten de wapeningen daarentegen gegroepeerdworden ter plaatse van de voegen tussen de ele-menten, in ringbalken, oplegbalken, wanden, … (inhet laatste geval dienen ze op maximum 0,5 m vande boven- of onderkant van de vloeren te wordengeplaatst).

De minimale wapeningsdoorsnede kan volgens denorm NBN B 15-003 [8] afgeleid worden uit devolgende formules :� voor verdeelde kettingen per strekkende meter :

Fketting

= 20 kN/m� voor gegroepeerde kettingen :

Fketting

= (l1 + l

2)/2 x 20 kN,

met een minimum van 70 kN. In deze formulezijn l

1 en l

2 de overspanningen van de vloeren

aan weerszijden van de balk of wand.

Voor meer informatie i.v.m. de praktische schik-kingen en de detaillering verwijzen we naar deproductgebonden hoofdstukken.

Horizontale kettingen met kolommen en wandenverbinden de kolommen en de dragende wandenvan de gevel op elk vloerniveau. Hoekkolommendienen in beide richtingen verankerd te worden. Indat geval mag het voor de omtreksketting voor-ziene staal gebruikt worden.

Volgens de norm NBN B 15-003 [8] bedraagt deminimale wapeningsdoorsnede F

ketting = 20 kN per

strekkende meter gevel. Voor kolommen geldt de-zelfde regel, maar hierbij moet men wel rekeninghouden met een maximale wapeningsdoorsnedeF

ketting van 150 kN. Praktische voorbeelden voor de

schikking zijn opgenomen in de productgebondenhoofdstukken.

6.8 DETAILLE-RING VAN DEOPLEGGING –OPLEGLENGTE

De detaillering van deoplegging van gepre-fabriceerde elementenverdient minstensevenveel aandacht als

de sterkte- en de vervormingsberekening ervan.Hierna worden enkel de algemene aspecten van dedetaillering van de oplegging behandeld. Voor bij-zonderheden en specifieke aanbevelingen of eisenverwijzen we naar de productgebonden hoofdstuk-ken. De term “opgelegd element” verwijst naar hetondersteunde geprefabriceerde element, de term“oplegelement” naar de ondersteunende balk ofwand.

6.8.1 DROGE OPLEGGING

Indien de over te dragen belastingen klein zijn (vloe-ren met een overspanning van 5 tot 6 m, typischvoor residentiële gebouwen) en indien zowel hetopgelegde element als het oplegelement (de dra-gende wand of balk) voldoende vlak zijn, kunnende elementen rechtstreeks opgelegd worden.

In de praktijk kunnen enkel oplegelementen zoalsbetonnen balken en wanden met een bekist of vlak-

1. Horizontale kettingen met kolommen of wanden2. Interne ketting3. Omtreksketting

Afb. 57Kettingwa-peningen

bij vloeren.

l2

1

2

3

l1

46 TV 223 – maart 2002

gestreken bovenvlak aan deze voorwaarde voldoen.Men spreekt ook van een droge oplegging of eendroge voeg. Een droge oplegging komt slechts inaanmerking voor elementen waarvan de te verwach-ten rotatie ter plaatse van de oplegging te verwaar-lozen is. In alle andere gevallen wordt aanbevoleneen oplegmateriaal te voorzien. Voor voorgespan-nen welfsels wordt een droge oplegging steeds af-geraden .

6.8.2 OPLEGGING OP EEN MORTEL-LAAG

Om een betere vlakheid van het oplegvlak te ver-krijgen, kan het ondersteunende element (meestalmetselwerk) net voor de plaatsing van de opge-legde elementen afgewerkt worden met een verslaagje mortel, beton of verhardende polymeren van10 tot 30 mm dikte. Oplegging op een mortellaag isenkel toegelaten bij lichte belastingen, indien de teverwachten rotatie ter plaatse van de oplegging kleinis, en op voorwaarde dat de nodige voorzorgsmaat-regelen getroffen worden om de relatieve bewegin-gen (verticaal en horizontaal) van de te verbindenoppervlakken tijdens het verharden van het opleg-materiaal te voorkomen. Het verdient daarom aan-beveling een wapeningsstaaf (van bv. Ø 10) in deverse mortellaag te plaatsen (centraal in de opleg-zone) om de dikte en de dwarse stabiliteit van deverse mortel te waarborgen (zie afbeelding 58).

A. SCHEMATISCHE VOORSTELLINGAfb. 58Plaatsingvan een

wapenings-staaf in de

verse mortel-laag.

B. WAPENINGSSTAAF IN VERSE MORTEL

Een andere mogelijke uitvoering van een voeg opeen mortellaag bestaat erin de opgelegde elemen-ten d.m.v. stelplaatjes op de juiste hoogte te plaat-sen, waarna de voeg opgevuld wordt met een giet-mortel. Bij deze uitvoering is het goede contact

tussen de voeg en de mortellaag verzekerd. Hetnadeel is echter dat de aldus verkregen voeg zeerstar is.

6.8.3 SPECIALE OPLEGMATERIALEN

Indien de over te dragen belastingen aanzienlijkzijn (overspanningen groter dan 5 tot 6 m, typischvoor NRI-gebouwen) en/of de vlakheid van deoplegconstructie te wensen overlaat, dient men ge-bruik te maken van speciale oplegmaterialen (zieafbeelding 59).

Een oplegmateriaal wordt in het bijzonder aanbe-volen in de volgende gevallen :� voor het egaliseren van oneffenheden in het

oplegvlak� om verticale krachten gecentreerd en op een

gekende positie over te brengen op de onderlig-gende constructie (d.w.z. met een gekende ex-centriciteit, wat interessant is voor de bereke-ning)

� voor de opname van horizontale verschuivin-gen van het opgelegde element. Deze kunnenhet gevolg zijn van lengteveranderingen doortemperatuurverschillen, krimp, kruip, ... Bijstarre verbindingen van geprefabriceerde con-structiedelen zijn vervormingen, ten gevolge vantemperatuurverschillen, kruip en belastingen,vaak de oorzaak van scheurvorming (afbeel-ding 60A). Door de constructiedelen te ontkop-pelen, wordt scheurvorming voorkomen

� voor de opname van de hoekverdraaiingen we-gens het door- of opbuigen van elementen, diehet oplegvlak kunnen doen afbrokkelen (afbeel-ding 60B). Zeker voor grote overspanningen metde daarmee gepaard gaande rotaties is het aan-bevolen om een opleghoogte van enkele mm tevoorzien

� voor de reductie van geluidsoverdracht (menspreekt in dit geval van akoestische opleggin-gen). De eisen die worden gesteld aan contact-geluidisolatie worden steeds hoger. Het isdaarom belangrijk hiermee reeds tijdens de con-structie rekening te houden.

Afb. 59 Gebruik vanspeciale oplegmaterialen.

opleg-materiaal

������������������������������������������������������������������������������������

47 TV 223 – maart 2002

B. TEN GEVOLGE VAN HOEKVERDRAAIINGEN

Afb. 60 Gevallen van scheurvorming.

A. TEN GEVOLGE VAN LENGTEVERANDERINGEN

scheurvorming

Fv,d

ONTWERPFASE PRAKTIJK

ONTWERPFASE PRAKTIJK

afbrokkelen

F

OPMERKING :

Het toepassen van een oplegmateriaal heeft ui-teraard gevolgen voor de elementen zelf. Eenstijve neopreenstrip legt bijvoorbeeld de positievan de eerste dwarskrachtscheur vast en bepaaltde daarbij beschikbare overdrachtslengte. Inbepaalde gevallen moet de wapening (o.a.ophangwapening) of de wapeningsdetailleringdaarvoor voorzien zijn. Het is dus noodzakelijkde keuze en de exacte positie van de opleggingte vermelden op de plaatsingsplans.

Er bestaan verschillende uitvoeringsmogelijkhedenvoor onrechtstreekse opleggingen. Hierna wordende belangrijkste karakteristieken van de verschil-lende soorten opleggingen kort samengevat. Het isbelangrijk bij de fabrikant na te gaan of de goedeelastische vervormbaarheid van de oplegmaterialenniet gepaard gaat met een te grote kruip. Voor toe-passingen waarbij de oplegging een speciale studievereist (kwantitatieve beoordeling van de lengte-verandering, van de hoekverdraaiing, van de span-ningen en vervormingen in het oplegmateriaal zelf),verwijzen we naar de technische documentatie vande fabrikanten.

A. OPLEGRUBBER

Voor het opnemen van belangrijke oplegreactiesen grote hoekverdraaiingen wordt doorgaans rub-ber als oplegmateriaal gebruikt. Men past voorna-melijk kunstrubbers zoals SBR-rubber, neopreen-rubber en EPDM-rubber toe, die beter bestand zijntegen weersinvloeden, ozon, veroudering en che-micaliën. De toelaatbare drukspanningen op zuiverrubber zijn klein omdat het materiaal zijdelings uit-

zet. Door het “wapenen” van rubber met staalplatenen textielmatten wordt deze uitzetting sterk ver-minderd, zodat de maximale drukspanning toeneemt(tot 15 N/mm2) en de splijtkrachten in het opge-legde element afnemen. Men spreekt in dit gevalvan “gefretteerd” rubber.

B. GLIJFOLIE

Indien men grote relatieve verplaatsingen voorziet,kan best gekozen worden voor een glijfolie alsoplegmateriaal. De kern van een glijfolie bestaatuit twee zeer gladde lagen drukvaste folie (bv.teflon) waartussen siliconenvet is aangebracht omde wrijvingsweerstand tot een minimum te beper-ken (doorgaans geldt µ ≤ 0,1). De folielagen wor-den aan hun boven- en onderzijde beschermd dooreen drukverdelende laag van bv. polystyreenschuim(contactdrukspanning tot 3 N/mm2), elastomeer (tot5 N/mm2), neopreen (tot 15 N/mm2), … De zijkan-ten zijn rondom afgeplakt om het binnendringenvan water en vuil tijdens de montage te voorko-men.

C. COMBINATIE VAN RUBBER EN GLIJFOLIE

Indien het oplegmateriaal tegelijkertijd weerstandmoet bieden aan grote rotaties en langsverschui-vingen, wordt best geopteerd voor een combinatievan rubber en glijfolie.

D. BOUWVILT

Bouwvilt kan worden toegepast wanneer de eisenten aanzien van de oplegging niet groot zijn. Hetvilt neemt kleine oneffenheden en relatieve ver-plaatsingen op en heeft ook een zekere geluids-dempende en warmte-isolerende werking. Derge-lijke vilten werden vroeger gemaakt van haar, maarworden tegenwoordig vervaardigd van kunststof-vezels. Ze worden geleverd in lange stroken meteen breedte van 80 tot 100 mm en een dikte van 5tot 10 mm. Er bestaan verschillende types vilt. Dezeworden op basis van hun toenemende maximaledrukspanning ingedeeld in de volgende catego-rieën :� bouwkundig vilt (0,5 tot 1 N/mm2)� constructief vilt (1,5 tot 5 N/mm2)� staalvilt (5 N/mm2).

E. SPECIALE AKOESTISCHE OPLEGMATERIALEN

Indien zeer hoge eisen worden gesteld aan de akoes-tische eigenschappen van de oplegging, kan menopteren voor speciale akoestische oplegmaterialen,

48 TV 223 – maart 2002

zoals met kunstharsen gebonden rubbergranulaat ofCDM (een mengsel van kurkgranulaat in een rub-beren matrix).

Drukvoegen kunnen beduidende trekspanningenveroorzaken in de aangrenzende elementen. Als deelasticiteitsmodulus van het voegmateriaal ten min-ste 70 % bedraagt van deze van de aangrenzendeelementen (in het geval van een harde oplegging),zullen er spatkrachten ontstaan in deze elementen(afbeelding 61). Indien de elasticiteitsmodulus vanhet voegmateriaal daarentegen beduidend kleiner isdan deze van de aanpalende elementen (in het gevalvan een zachte oplegging), zullen zich splijt-spanningen ontwikkelen ten gevolge van de zijde-lingse vervorming van het voegmateriaal (afbeel-ding 62). Als men vreest dat deze spanningen tegroot zouden worden, dient men aangepaste wape-ningen te voorzien in de aangrenzende elementen.

Indien speciale oplegmaterialen gebruikt worden ineen puntsgewijze configuratie (bv. voor TT-elemen-ten), kan het soms nodig zijn de hoogte van deoplegging op de bouwplaats te regelen, en dit ommaatafwijkingen in het opgelegde element en hetoplegelement te kunnen opvangen. Hiertoe wordenbest stijve stelplaatjes gebruikt, die in vele vormenbeschikbaar zijn en per mm regelbaar zijn.

6.8.4 BEPALING VAN DE OPLEG-LENGTE

De correcte bepaling en uitvoering van de opleg-ging (voornamelijk van de opleglengte), zijn uiterstbelangrijk voor geprefabriceerde vloerelementen.De ervaring heeft immers uitgewezen dat een grootdeel van alle klachten en schadegevallen bij vloe-

drukvoegdrukvoeg

Afb. 61Spanningen veroorzaakt door de

drukvoegen - Spatkrachten bijstijve oplegmaterialen.

Afb. 62Spanningen veroorzaakt door dedrukvoegen - Splijtkrachten bijsoepele oplegmaterialen.

ren te wijten is aan de slechte uitvoering van deoplegzone. Bij de correcte bepaling van de opleg-lengte dient men rekening te houden met de vol-gende aspecten :� de beperking van de contactspanningen in het

oplegelement en het eventuele oplegmateriaalten gevolge van de verticale belastingen

� de beperking van de excentriciteit van de belas-ting op het oplegelement, alsook het vermijdenvan de afbrokkeling van de randen ervan

� de beperking van de spanningen in het opge-legde element en de verankering van de onder-wapening

� de toelaatbare afwijking op de lengte van hetopgelegde element

� de toelaatbare afwijking op de relatieve positievan de oplegelementen.

Deze overwegingen hebben geleid tot de opstellingvan een algemene formule voor de bepaling van denominale opleglengte a. De formule is afkomstig uitde ontwerpnorm prEN 1992-1 (*) en luidt als volgt :

waarbij (zie ook afbeelding 63) :– a

1 = netto-opleglengte

– a2 = te respecteren afstand om het afschilferen

van het ondersteunende element te vermijden– a

3 = te respecteren afstand om het afschilferen

van het opgelegde element te vermijden– ∆a

2 = tolerantie op de afstand tussen de onder-

steunende elementen– ∆a

3 = tolerantie op de lengte van het opgelegde

element.

In de productgebonden hoofdstukken wordt dezeformule verduidelijkt aan de hand van enkele con-crete voorbeelden.

(*) Tweede draft (januari 2001) [64] van de Eurocode 2, die de huidige norm NBN B 15-002 (ENV 1992-1-1 + NAD), alsook de delenuit de normen NBN B 15-003 (ENV 1992-1-3), ENV 1992-1-4, NBN B 15-005 (ENV 1992-1-5), NBN B 15-006 (ENV 1992-1-6) en ENV 1992-3 met betrekking tot geprefabriceerd beton, lichtgewicht beton, niet-hechtende en externe voorspanning en ongewapendbeton groepeert.

a a a a a a= + + + +1 2 3 22

32∆ ∆ ,

49 TV 223 – maart 2002

B. PLANZICHT Afb. 63Bepaling vande nominaleopleglengte a.

A. VOORAANZICHT

a2 + ∆a2

opleglengte

voegbreedte t

a3 + ∆a3 a1

a

ople

gbre

edte

b 1

a1

a1 is de netto-opleglengte die kan berekend worden

met behulp van de formule FSd

= a1.b

1.f

Rd, waarin

fRd

de rekenwaarde is van de “oplegsterkte” van hetoplegelement, het eventuele oplegmateriaal of hetgeprefabriceerde element (de laagste waarde). Deze“oplegsterkte” is beperkt tot 0,4.f

cd voor droge op-

leggingen, en tot 0,85.fcd

voor alle andere gevallen.f

cd is de rekenwaarde van de laagste druksterkte

van alle betrokken materialen. De waarde van a1

mag niet lager zijn dan de waarden uit tabel 8.

> 0,4

40

60

70

80

Tabel 8Bepaling vande netto-opleg-lengte a1 (inmm), afhanke-lijk van de re-latieve opleg-spanningσSd/fcd.

TYPEOPLEGGING

Lijnvormigeoplegging (plaat-

vloeren)

Puntsgewijzeoplegging (ribben-

vloeren)

TOTALE HOOGTE“d” VAN HET

GEPREFABRICEERDEVLOERELEMENT

d ≤ 200

200 < d ≤ 270

d > 270

RELATIEVE OPLEGSPANNINGσSd/fcd

≤ 0,15

25

40

50

55

> 0,15 ≤ 0,4

30

50

60

70

> 0,4

AARD VAN HETOPLEGMATERIAAL

TYPEOPLEGGING

RELATIEVE OPLEGSPANNINGσSd/fcd

≤ 0,15 > 0,15 ≤ 0,4

Tabel 9Bepaling vande te respec-teren afstandtot de buiten-kant van hetondersteunen-de element a2(in mm).

Staal

Gewapend beton(≥ C30/37)

Ongewapend betonen gewapend beton

< C30/37

Metselwerk

Lijnvormig

Puntsgewijs

Lijnvormig

Puntsgewijs

Lijnvormig

Puntsgewijs

Lijnvormig

Puntsgewijs

0

5

5

10

10

20

10

20

0

10

10

15

15

25

15

25

10

15

15

25

25

35

a2 is de afstand tot de buitenkant van het onder-

steunende element die moet gerespecteerd wordenom het afschilferen ervan te vermijden, en om deexcentriciteit van de belasting te beperken. De mi-nimale waarde van a

2 volgt uit tabel 9.

a3 is de afstand tot de buitenkant van het opgelegde

element die moet gerespecteerd worden om hetafschilferen ervan te vermijden, en om eventueleverankeringsproblemen met de onderwapening te

���

50 TV 223 – maart 2002

beperken. De minimale waarde van a3 volgt uit ta-

bel 10.

∆a2 houdt rekening met de toelaatbare afwijking

naar boven van de afstand L tussen de ondersteu-nende wanden of balken (dagmaat). Tabel 11 geeftde waarde van ∆a

2.

∆a3 is gelijk aan de helft van de toelaatbare afwij-

king in min op de lengte van het geprefabriceerdevloerelement l

n (m.a.w. ∆a

3 = ∆l

n/2). Wanneer de

productnormen geen specifieke waarden geven voorde toelaatbare maatafwijking op de lengte (hier-voor verwijzen we naar de productgebonden hoofd-stukken), kan men de waarde l

n/2500 aanhouden

voor ∆ln.

Eventueel dient bij de detaillering van de opleg-zone nog een speling t

1 (zie afbeelding 63) voor-

zien te worden. Dit is aangeraden bij de opleggingvan elementen die belangrijke thermische lengte-variaties ondergaan, zoals een omgekeerde T-balk.

Verder dient men rekening te houden met de vol-gende algemene opmerkingen i.v.m. de nominaleopleglengte a :� de waarde van a bedraagt ten minste 50 mm

voor stalen oplegelementen en 60 mm voorbetonnen oplegelementen

� bij negatieve steunpuntmomenten mag men de

TYPE OPLEGGINGTabel 10Bepaling vande te respec-teren afstandtot de buiten-kant van hetopgelegdeelement a3

(in mm).

DETAILLERING VAN DEWAPENING IN HET OPGE-

LEGDE ELEMENT

Doorlopende wapening over hetsteunpunt (al dan niet ingeklemd)

Rechte staven, horizontale ofverticale lussen met ∅ ≤ 12 mmtegen het uiteinde van hetelement

Voorspanwapening of rechtestaven, zichtbaar aan hetuiteinde van het element

Verticale luswapening met∅ ≤ 12 mm

puntsgewijs (ribbenvloeren)

0

15, maar niet minder dan debetondekking op het uiteinde

15

betondekking op het uiteinde +binnenstraal van de gebogen

staaf

lijnvormig (plaatvloeren)

0

5

5

15

waarde a vervangen door a1. Tijdens de uitvoe-

ring kunnen dan evenwel tijdelijke steunennoodzakelijk zijn. Deze methode is in overeen-stemming met de Technische VoorschriftenPTV 200 [95], die geen specifieke eisen bevat-ten, maar wel stellen dat : “Behoudens bijzon-dere bepalingen in de productgebonden PTV,wordt de nominale opleglengte van de structuur-elementen verantwoord door berekening, reke-ning houdend met de oplegbreedte van het ele-ment, de materiaalsterkte van het oplegma-teriaal of van het element indien deze kleiner isen de toleranties op de lengte van het elementen de dagmaat van de ondersteuningen”

� bij voorgespannen welfsels is een zorgvuldigontwerp van de oplegzone erg belangrijk, aan-gezien de voorspanstrengen hun verankerings-sterkte in de oplegzone ontwikkelen. Bij voor-gespannen welfsels dient de fabrikant de weer-stand tegen de zogenaamde dwarskracht-veran-keringsbreuk te controleren. Voor meer infor-matie verwijzen we naar het WTCB-Rapportdat op een latere datum zal verschijnen en naarde betreffende paragraaf van de PTV 201 [96].Belangrijk hierbij is dat de effectieve lengte a

1

+ a3 minstens 70 mm moet bedragen (zie ook

§ 7.7.1.)� de opleglengte dient door de fabrikant duidelijk

op de plaatsingsplans aangegeven te worden.Indien geen speciale oplegmaterialen worden

Tabel 11Bepaling van

de toelaatbareafwijking ∆a2

op de afstand Ltussen onder-

steunende ele-menten (in mm).

MAXIMALEWAARDE

30 mm

40 mm

AARD VAN HETOPLEGMATERIAAL

staal of geprefabriceerd beton

metselwerk of ter plaatse gestortbeton

WAARDEVAN ∆a2

0,001.L

0,002.L

MINIMALEWAARDE

15 mm

20 mm

51 TV 223 – maart 2002

gebruikt, volstaat het de lengte a op te geven.Bij toepassing van speciale oplegmaterialenmoeten de afzonderlijke lengten a

1, a

2 en a

3 ech-

ter gespecifieerd worden.

6.9 AFSTEM-PELEN

De montage van de geprefabri-ceerde elementen en de wijzewaarop ze eventueel gestut

worden, verschillen sterk van type tot type. Voor

meer informatie hierover, verwijzen we naar deproductgebonden hoofdstukken.

6.10 AFWER-KING BOVENAAN

EN ONDERAAN

De afwerkingvan geprefabri-ceerde elementenverschilt sterk

van type tot type. Meer informatie over dit onder-werp is te vinden in de productgebonden hoofd-stukken.

52 TV 223 – maart 2002

7.1 INLEIDING

7 HOLLE VLOERELEMENTENOF WELFSELS

Kleine gewapende holle vloer-elementen (afbeelding 64) of

zogenaamde welfsels met een breedte van 300 mmen 600 mm worden reeds lang in de woningbouwtoegepast, en vormen nog steeds een belangrijkmarktsegment. Gewapende welfsels worden meest-al geproduceerd in mallen met demonteerbare de-len en longitudinaal bewegende buizen die de hol-ten creëren. De dikte van de gewapende holle vloer-elementen bedraagt tot ± 200 mm en hun overspan-ning tot ± 8 meter.

Afb. 64Plaatsingvan holle

vloer-elementen.

In de jaren ‘70 werd een opmerkelijke doorbraakverwezenlijkt door de opkomst van de extrusie- enslipformtechnieken (glijbekistingstechnieken),waardoor grote voorgespannen holle vloerplaten inde handel verschenen (met breedten van 600 mmen 1200 mm, maar ook tot 2400 mm). Na verhar-ding worden deze platen op de gewenste lengtegesneden. Het afsnijden gebeurt meestal loodrecht,maar in geval van niet-rechthoekige grondplannenzijn ook schuine of geschrankte einden mogelijk.De voorgespannen elementen zijn vooral geschiktvoor gebouwen met grotere overspanningen enbelastingen, zoals kantoren, ziekenhuizen, scholen,winkelruimtes, industriële gebouwen en dergelijke.Ze worden echter ook in de appartementsbouwgebruikt, omwille van hun interessante kostprijs ensnelle montage. De dikte van de voorgespannenholle vloerplaten bedraagt tot ± 400 mm en hunoverspanning tot ± 20 meter.

De laatste jaren is er een bijzondere aandacht ge-groeid voor de thermische isolatie van welfsels. Erzijn tegenwoordig welfsels in de handel met een

onderaan het element gekleefde isolatielaag, diegebruikt worden voor vloeren boven kelders ofkruipruimten. Ter plaatse van de oplegzone kan deisolatie op twee manieren gebeuren :� ofwel loopt de isolatie niet door en wordt het

element over de volledige breedte opgelegd� ofwel loopt de isolatie gedeeltelijk door, zodat

de oplegbreedte verkleint. Het element wordtdan met behulp van nokken opgelegd. In ditgeval moet men bijzondere aandacht bestedenaan de opleglengte.

Er bestaan ook holle vloerelementen met eenbovenwapening die onder andere kunnen gebruiktworden voor uitkragende balkons. Ze worden ooktoegepast om de doorbuiging te beperken en omscheurvorming in harde vloerbedekkingen terplaatse van tussensteunen te vermijden (bv. waareen voeg in de vloerbedekking om esthetische re-denen niet wenselijk is).

Het is eveneens mogelijk om één of meerdere hol-ten te vullen met tweede-fasebeton. Meestal ge-beurt dit slechts over een gedeelte van de lengte.Deze methode wordt voornamelijk toegepast omde dwarskrachtcapaciteit te verhogen. De invloedervan op de dwarskrachtsterkte is groter dan bij hettoepassen van een druklaag. De platen hoeven nietaltijd haaks te zijn aan hun uiteinden. Ze kunnendaar immers ook worden voorzien van een schuinezijde. De hoek van de plaat mag niet kleiner zijndan 45°. Schuine langszijden zijn niet mogelijk.

Vloeren waarin elementen met verschillende breed-ten gebruikt worden, verdienen een bijzondere aan-dacht. In dit geval kan men eventueel gebruik ma-ken van passtukken. Deze elementen hebben eenkleinere breedte en worden ofwel met deze kleineafmetingen vervaardigd of ontstaan door het ver-zagen van volledige eenheden. Het verzagen ge-beurt in het verse beton tijdens de productie. In ditlaatste geval hebben de passtukken steeds een ruwezijde.

De passtukken mogen niet kleiner zijn dan eenhalve eenheid. Zoniet bestaat (zeker bij voor-gespannen elementen) het risico dat het passtukeen verschillende zeeg (opbuiging) vertoont dande naastliggende elementen. Zonodig dient een rest-

53 TV 223 – maart 2002

ruimte, kleiner dan een halve eenheid, opgevuld teworden met tweede-fasebeton. Dergelijke zoneskunnen eventueel nuttig geïncorporeerd worden inhet kettingsysteem.

Welfsels kunnen ook geïntegreerd worden in eenstalen skelet (zie afbeelding 65) mits de ruimte tus-sen de flenzen van de stalen liggers voldoende grootis om de elementen ertussen te plaatsen. Om devloerhoogte in dit geval tot een minimum te redu-ceren en om een vlakke vloer te verkrijgen, kanmen speciale stalen liggers toepassen, die voorzienzijn van brede of aangelaste onderflenzen (bv. dezogenaamde “hoedliggers”). Bepaalde fabrikantenleveren welfsels waarvan de oplegdikte verminderdis met de dikte van de flens, zodat men een volledigvlak plafond kan bekomen.

Bij het gebruik van holle vloerelementen dient menvooral aandacht te besteden aan de omvorming vande losse elementen tot een monolithische vloer. Dedetaillering van de eind- en tussensteunen en vande kettingwapening spelen hierin een zeer belang-rijke rol.

C. WELFSEL MET VER-MINDERDE OPLEGDIKTE

Afb. 65Welfselsgeïntegreerdin een stalenskelet.

B. WELFSELSOP SPECIALE ONDERFLENS

A. WELFSELTUSSEN FLENZEN

7.2 AANDUIDINGVAN DE HOLLE

VLOERELEMENTENOP PLAN

Afbeelding 66 geeft een sche-matische voorstelling van eentypisch plaatsingsplan of leg-plan voor welfsels. Niet af-gebeeld op dit plan, maar wel

degelijk noodzakelijk om weer te geven voor hetgoede begrip ervan, zijn voorts alle elementen dieaangehaald werden in § 6.3. Dit geldt in het bijzon-der voor de informatie betreffende :� de opleglengte en de eventuele speciale oplegde-

taillering� de ondersteuning tijdens de verharding van het

voegbeton en de eventuele druklaag� de aanwezigheid van een druklaag, de dikte en

de eventuele wapening� de betonkwaliteit van het tweede-fasebeton.

Verder moet men uit het legplan kunnen afleiden :� of de eerste en laatste elementen van een vloer-

veld naast een wand of een balk hierop rusten(en zo ja, met welke lengte), dan wel vlak er-naast liggen en er niet op rusten. In het eerstegeval moet aangegeven worden of er al dan nietspeciale verbindingen (§ 7.7.5) moeten uitge-

voerd worden (en zo ja, op welke positie). Dezezones zijn op het legplan aangegeven door mid-del van cirkelvormige aanduidingen in stippel-lijn

� of er scheidingswanden of andere aanzienlijkebelastingen op bepaalde elementen aangrijpen,die daarvoor eventueel speciaal versterkt moe-ten worden. Aangezien dit aan de elementenzelf doorgaans niet merkbaar is (omdat ze bv.enkel een zwaardere wapening hebben), moetdit in de nummering van de elementen op hetlegplan duidelijk aangegeven worden. Vaakworden de elementen immers gewoon in devolgorde geplaatst waarin ze op de vrachtwa-gen gestapeld zijn, wat dan nadien tot proble-men kan leiden.

Bepaalde discontinuïteiten in het plaatsingsplankunnen leiden tot differentiële doorbuigingen vanaangrenzende elementen of tot fijne scheurtjes inde nabije voegen tussen de elementen. Voorbeel-den van zulke discontinuïteiten (die op het legplanmet cirkelvormige aanduidingen in volle lijn aan-geduid worden) zijn :� elementen met verschillende overspanningen� elementen die aan hun langsranden opgelegd

zijn� elementen die opgelegd zijn op raveelijzers, …

Mits toepassing van een gewapende druklaag is hetrisico op dergelijke problemen klein. Indien geengewapende druklaag voorzien wordt, neemt hetbelang van een goede voegvulling toe en is eencorrect ontworpen en uitgevoerde detaillering vande voeg- en verbindingswapeningen, zoals geïllus-treerd in § 7.7, onontbeerlijk.

7.3 TOLERANTIES OP DEELEMENTEN EN OP DEPLAATSING

7.3.1 PRODUCTTOLERANTIES

Wat de producttoleranties betreft, maakt men eenonderscheid tussen maat- en vormafwijkingen. Indit document worden de toelaatbare afwijkingenvermeld die voor de praktijk van belang zijn. Voorde meetmethode verwijzen we naar de normen NBNISO 7976-1 [53] en NBN ISO 7976-2 [54].

54 TV 223 – maart 2002

����������������������������

���

Afb. 66 Schematische voorstelling van een legplan voor holle vloerelementen (welfsels).

A. VOORBEELD VAN EEN STUKLIJST (VOOR HET GEVAL VAN AFBEELDING 66B)

NUMMER

01020304050607080910111213141516

TYPEWELFSEL (*)

GBGBGBGBGBGBGBGBGBGBGBGBGBGBGBGB

DIKTE(mm)

130130130130130130130130130130130130130130130130

BREEDTE(mm)

600600600600600600600600600300300600600300600600

WAPENINGS-TYPE

DEDAA*B

A*A*EEAA*CCF

D*

LENGTE(mm)

3800430039002200140031001200110044004400140014003200320050503100

AANTAL

111311123281125223

(*) GB = gewapend beton (VB = voorgespannen beton)

B. LEGPLAN (BOVEN GELIJKVLOERS)

10

09

09

09

09

09

09

09

06

16

16

16

06

02

02

02

02

02

14

08

08

07

07

07

11

12

12

02

02

02

02

02

02

02

02

03

04

05

15

15

01

01

01

01

01

01

01

01

01

01

01

13

13

13

13

13

14

55 TV 223 – maart 2002

A. MAATAFWIJKINGEN

De voorschriften uit § 6.1.2 van de TechnischeVoorschriften PTV 200 [95] (zie ook § 6.4.1 vandeze TV) zijn van toepassing, alsook de afwijkendeen/of aanvullende voorschriften van de TechnischeVoorschriften PTV 201 [96], die in tabel 12 sa-mengevat zijn.

B. VORMAFWIJKINGEN

De grootste toelaatbare afwijking op de rechtheidvan de langsranden van de vloerelementen in hethorizontale vlak is (5 + 0,0005.L) mm met eenmaximum van 12 mm. In deze formule verwijst Lnaar de fabricagelengte. Het grootste toegelatenverschil tussen de zeeg van verschillende voor-gespannen vloerelementen met dezelfde fabricage-kenmerken en gemeten op dezelfde ouderdom be-draagt (10 + 0,001.L) mm. Deze verschillen komenvooral voor bij pasplaten. Bij symmetrische ele-menten zijn de verschilllen doorgaans kleiner.

7.3.2 UITVOERINGSTOLERANTIES

Door de aannemer dienen de volgende uitvoerings-toleranties gerespecteerd te worden :� de opleg aan weerszijden moet minstens gelijk

zijn aan de minimale vereiste opleglengte amin

(= a1 + a

2 + a

3, zie § 6.8.4 en § 7.7.1), indien de

afwijkingen op de lengte van de geprefabri-ceerde elementen en op de afstand tussen deoplegelementen beperkt blijven tot de in § 6.8.4bepaalde toelaatbare waarden

� de elementen dienen haaks op de oplegelemen-ten te worden geplaatst. Dit werk moet zeernauwkeurig door de aannemer worden uitge-voerd, zeker indien het eerste element een vrijerand vormt of indien het gaat om schuine opleg-elementen

� de elementen moeten met hun langsranden zodicht mogelijk tegen elkaar geplaatst worden. Deeffectieve breedte van de elementen is gewoon-

(1) Voor elementen met bekiste of gezaagde eindvlakken.(2) Voor elementen met in het verse beton gesneden eindvlakken.(3) Voor pasplaten bedraagt de tolerantie op de breedte 20 mm, onafhankelijk van de breedte.

Tabel 12Grootstetoelaatbaremaatafwijkin-gen van dewerkelijkeindividuelematen t.o.v.de fabricage-maten.

LENGTE L(mm)

± (10 + 0,0005.L)(1)

± (10 + 0,0008.L)(2)

BREEDTE b(mm)

+5/-10 (3)

+5/-10 (3)

DIKTE d(mm)

± (8 + 0,005.d)

± (8 + 0,005.d)

HOOGTE h(mm)

DIAGONAAL(mm)

± 28

± 28

lijk 3 tot 6 mm kleiner dan de nominale breedte,wat echter gecompenseerd wordt door de aande zijranden aanwezige bramen. De aannemermoet er voor zorgen dat er geen opening ont-staat aan het vloereinde (indien het plaatsings-plan aangeeft dat het laatste element juist naastde wand moet liggen) en dat de zijdelingse op-leg van het laatste element niet verloren gaat (detoelaatbare afwijking in min op de breedte be-draagt theoretisch tot 10 mm). Indien men deaftekening op de oplegelementen verzorgt en detotale breedte na 4 of 5 elementen controleert,kan dit risico nagenoeg uitgesloten worden.

Voorgespannen elementen kunnen eventueel eenverschillende zeeg vertonen (binnen de hiervoorgeciteerde toleranties). De verschillen tussen aan-grenzende elementen kunnen opgevangen wordendoor een constructieve druklaag, ofwel weggewerktworden vóór het uitvoeren van de voegvulling doorhet opschroeven van de onderschoring van de laag-ste elementen. Men dient de getroffen maatregelenminstens 28 dagen aan te houden. Daarnaast is hetbelangrijk dat de verschillen tussen de zeeg be-perkt worden. Dit kan gebeuren door zoveel moge-lijk te produceren volgens bestelling, door geleide-lijke overgangen te voorzien tussen elementen metverschillende wapeningshoeveelheden, …

7.4 VOEGVUL-LING EN VORM

VAN DE LANGSEVOEGEN

De zijvlakken vande vloerelementenzijn zodanig opge-bouwd dat de voe-gen tussen de aan-

grenzende elementen over hun volledige hoogte be-hoorlijk kunnen worden gedicht met vulbeton enverdicht, zelfs indien aanvullende wapeningen vanbetonstaal in de voegen worden aangebracht.

Volgens de Technische Voorschriften PTV 201 [96]moet de voegbreedte aan de volgende eisen vol-doen (zie afbeelding 67) :� de nominale voegbreedte bovenaan mag niet

kleiner zijn dan 30 mm

56 TV 223 – maart 2002

� de nominale voegbreedte ter hoogte van eendraad of staaf met diameter ∅ (mm) mag nietkleiner zijn dan (∅ + 20) mm of (∅ + 2d

g) mm.

dg stelt hier de grootste nominale korrelafmeting

(mm) van de granulaten van het vulbeton voor� de nominale voegbreedte onderaan moet groter

zijn dan 5 mm of dg.

Afb. 67Voorschriften

voor devoegbreedte

volgens dePTV 201.

≥ dg

≥ 30 mm

≥ ∅ + 20 mm

≥ ∅ + 2 dg

> 5 mm

Als men rekent op de overdracht van verticaleschuifspanningen tussen aangrenzende vloer-elementen (bv. voor de dwarse spreiding van ge-concentreerde belastingen, en om een gelijkmatigedoorbuiging van elementen zonder gewapendedruklaag te verkrijgen), worden de zijvlakken voor-zien van tenminste één horizontaal afschuifprofieldat aan de volgende geometrische eisen voldoet(afbeelding 68) :� de diepte van het profiel mag niet kleiner zijn

dan 10 mm� de hoogte van het profiel mag niet kleiner zijn

dan 35 mm� de hoogte van de voegwanden boven en onder

het profiel mag niet kleiner zijn dan 30 mm.

Als men rekent op de overdracht van horizontaleschuifspanningen tussen aangrenzende vloer-elementen (waarbij de vereiste schuifsterkte tussende elementen groter is dan 0,1 N/mm2), worden dezijvlakken voorzien van inprentingen, tenminsteindien de vloer niet met een gewapende druklaagwordt uitgevoerd. Deze inprentingen voldoen danaan de volgende geometrische eisen (afbeel-ding 69) :� de diepte van de inprentingen mag niet kleiner

zijn dan 10 mm

� de hoogte van de inprentingen mag niet kleinerzijn dan de halve dikte van het vloerelement

� de totale oppervlakte van de inprentingen magniet kleiner zijn dan 10 % van de oppervlaktevan het zijvlak.

Het vullen van de voegen gebeurt zo snel mogelijkna de plaatsing van de welfsels (maximum 3 dagenlater). Om de hechting van de voegspecie te verze-keren, moet het welfsel voldoende bevochtigd wor-den. Men dient de nodige schikkingen te treffenom cementmelkverlies te voorkomen ter plaatse vande opleggingen en van de langsvoegen, bv. door devoegen af te dichten met een droge mortel alvorensze op te vullen met het tweede-fasebeton.

Afb. 69Zijprofielvoor deoverdrachtvan horizon-tale schuif-spanningen.

h

≥ 10 mm

≥ h/2

7.5 DRUKLAGENEN RUWHEID VAN

HET BOVENVLAK

De hier volgendegegevens geldenals aanvullingvan deze opge-

nomen in § 6.6.

De nominale dikte van de druklaag moet minstens30 mm bedragen. In de praktijk treft men vaker eendikte van 40 mm aan, wat meestal volstaat. Dik-kere druklagen zijn mogelijk, maar weinig efficiënt.In dit geval raden wij aan een geprefabriceerd ele-ment met grotere dikte toe te passen. Voor hetdraagvermogen is het trouwens beter om bv. eenwelfsel met een dikte van 20 cm zonder druklaag tegebruiken, dan te kiezen voor een welfsel met eendikte van 15 cm met een druklaag van 5 cm. Dedikte van de druklaag wordt gemeten in het mid-den (bij elementen die ondersteund worden om eenbepaalde zeeg te verkrijgen en bij voorgespannenelementen) of aan de opleggingen (bij niet onder-steunde gewapende elementen).

Indien men een druklaag toepast om de structureleperformantie van de vloer te verhogen (men spreektin dit geval van een “constructieve druklaag”), ende dikte ten minste 50 mm bedraagt, wordt steedseen wapening voorzien. Afhankelijk van het be-oogde doel kan men de wapening berekenen (bv.om het draagvermogen te verhogen), of specifice-ren op basis van de ervaring (bv. dwarse lasten-

Afb. 68 Zijprofielvoor de overdrachtvan verticale schuif-

spanningen.

≥ 10 mm ≥ 10 mm

≥ 30 mm

≥ 30 mm

≥ 35 mm

≥ 30 mm

≥ 30 mm

≥ 35 mm

57 TV 223 – maart 2002

spreiding). Een minimale wapeningsdoorsnede van100 mm2/m in beide richtingen wordt aanbevolen.De wapening wordt uitgevoerd met gelaste wape-ningsnetten (bv. 150/150/5/5 of equivalent), dierechtstreeks op de geprefabriceerde elementenmogen rusten.

Voor druklagen op welfsels geven de bestekkendoorgaans de volgende voorschriften :� men dient een beton met kwaliteit C25/30 te

gebruiken� voor de verwerkbaarheid wordt bij voorkeur

consistentieklasse F3/S3 gekozen; verdichtendoor trillen is immers niet eenvoudig

� de maximale korrelgrootte moet beperkt wor-den tot 14 mm (vaak wordt 10 mm genomen)

� het wapeningsnet 150/150/5/5 dient direct opde elementen geplaatst te worden, ofwel op dehalve hoogte indien d ≥ 60 mm

� de druklaag moet beschermd worden tegenvorst, harde regen en voortijdige uitdroging.

Indien een constructieve druklaag wordt toegepast,is het belangrijk dat deze goed samenwerkt met dewelfsels. Een van de belangrijkste parameters vooreen goede aanhechting is de ruwheid van het boven-vlak. De norm NBN B 15-003 maakt een onder-scheid tussen “zeer glad”, “glad”, “ruw” en “ver-tand” (voor meer informatie verwijzen we even-eens naar het WTCB-Rapport dat op een lateredatum zal verschijnen). Elementen die geprodu-ceerd worden via slipform- of extrusieprocessen,zijn doorgaans glad. Ze kunnen echter ruw gemaaktworden of zelfs vertand, door de aanwending vanspeciale oppervlaktebewerkingen (bv. indrukkenmet de merknaam over de volledige oppervlakte).Voor een juiste classificatie dient men contact op tenemen met de fabrikant.

B. BETONNEREN VAN DE DRUKLAAG

Afb. 70Uitvoeringvan druk-lagen.

A. WAPENING VAN DE DRUKLAAG

naar § 6.7. Bij holle welfsels bestaan er twee ont-werpmogelijkheden waarmee men de welfselvloereen zodanige samenhang kan geven die vergelijk-baar is met deze van een monolithische, ter plaatsegestorte vloer.

Bij de eerste methode worden de welfsels afge-werkt met een constructieve druklaag. Deze gewa-pende druklaag zorgt voor de noodzakelijke ver-binding tussen de verschillende vloerdelen en on-dersteunende elementen (wanden, balken, kolom-men) en leidt op die manier tot een zekere structu-rele integriteit. Bovendien levert ze nog tal vanandere voordelen (dwarse spreiding van geconcen-treerde lasten, beperking van de doorbuiging, schijf-werking, …). Voor het ontwerp en de uitvoering isdit de eenvoudigste oplossing.

Indien geen gewapende druklaag wordt voorzien(bv. om het gewicht van de constructie te vermin-deren en om vrije hoogte te winnen), is het nogsteeds mogelijk de afzonderlijke elementen om tevormen tot een samenhangende vloer met de no-dige structurele integriteit. In dit tweede gevalworden de welfsels gesolidariseerd door een doel-treffend systeem van kettingwapeningen in de diktevan de vloerconstructie. Afbeelding 71A geeft eenschematische voorstelling van de opbouw van eendergelijk kettingsysteem. Naast een doorlopendeomtreksketting en een interne ketting ter plaatsevan de oplegzones (die samen met het voegbetonopgevuld worden) zijn er verbindingswapeningenaanwezig tussen de afzonderlijke elementen en dezekettingzones. De paragraafnummers naast de af-beelding geven aan waar de betreffende details meeruitgebreid worden besproken.

Afbeelding 71A is van toepassing op gebouwenwaarin een ringbalk is voorzien rondom de welfsel-vloer. Als alternatief kan men de omtreksketting inlongitudinale richting vervangen door wapeningendie in het laatste element geplaatst worden, dat zelfopengehakt wordt ter plaatse van de vloereinden(zie afbeelding 71B).

7.6 STRUCTURELEINTEGRITEIT

Voor meer informatie i.v.m.de algemene principes van hetontwerp van de vloer met be-

trekking tot de structurele integriteit verwijzen we

58 TV 223 – maart 2002

7.7 DETAILLERING

7.7.1 DETAILLERING VAN DE OPLEG-GING EN DE OPLEGLENGTE

Aan de opleggingen kan er een probleem ontstaanter plaatse van balk- en kolomverbindingen. Omdit probleem te vermijden, kan men balken voor-zien die breder zijn dan de kolommen. Op dezewijze kunnen de elementen eenvoudig opgelegdworden ter plaatse van de kolommen (zie afbeel-ding 72A). De modules van de kolommen hoevenin dit geval niet samen te vallen met deze van devloerelementen. Indien men daarentegen geen bre-dere balken toepast, is het nodig uitsparingen tevoorzien in de elementen (afbeelding 72B). In deoplegzone kan men doorgaans tot 1/4 van de breedtewegnemen zonder de sterkte in het gedrang te bren-gen. Men dient er dan wel voor te zorgen dat delangse voegen van de elementen samenvallen metde modules van de kolommen.

De opleglengte van welfsels wordt bepaald aan dehand van de in § 6.8.4 beschreven algemene me-thode, overeenkomstig de Europese ontwerpnorm

B. MET EEN SMALLE BALK EN EEN UITSPARINGIN HET WELFSEL

Afb. 72Opleggings-

wijzen.

A. MET EEN BREDE BALK

prEN 1992-1 [64]. De voorbeelden uit tabel 14 illus-treren het gebruik van deze methode voor welfsels.Men kan drie typische gevallen onderscheiden :� geval 1 : een woning met beperkte overspan-

ningen (4 meter), met welfsels opgelegd op met-selwerk

� geval 2 : een kantoorgebouw of klaslokaal metoverspanningen van 7 meter, met welfsels op-gelegd op ongewapend beton

� geval 3 : een kantoorgebouw of klaslokaal metoverspanningen van 11 meter, met welfsels op-gelegd op geprefabriceerd beton.

De Technische Voorschriften PTV 201 [96] bepa-len dat de nominale opleglengte a

n van de vloer-

elementen (zie ook afbeelding 73) moet aangeduidworden in het bestek en/of in het voorkomend ge-val op het plaatsingsplan. Indien deze niet beschik-baar zijn, gelden de bepalingen uit tabel 13.

De waarden uit tabel 13 zijn vrij conservatief, maarkunnen nuttig zijn in de ontwerpfase (architect).Indien de fabrikant opleglengtes voorstelt op basisvan de ontwerpnorm prEN 1992-1, zijn deze door-gaans iets kleiner (zie ook tabel 14, p. 60).

B. OMTREKSKETTING IN DE LAATSTE WELFSELSAfb. 71Gebruik

van ketting-wapeningen.

A. STANDAARDOPLOSSING

interne kettinginterne ketting

omtreksketting

§ 7.7.3

≥ 70 kN

§ 7.7.5

§ 7.7.2

≥ 20 kN/m

omtrekskettingl

2

≥ 70 kN

l1

≥ 20 kN/m

omtreksketting

≥ 70 kN

long

itudi

naal

dwars

≥ 20 kN/m

omtreksketting

l2

≥ 70 kN

l1

≥ 20 kN/m

����

��

59 TV 223 – maart 2002

NOMINALE OPLEGLENGTE an(mm)

≥ 70

≥ 100

≥ 130

≥ 70

≥ 100

≥ 150

Tabel 13Bepaling vande nominaleopleglengtean indiengeen plaat-singsplan ofbestek be-schikbaar is.

AARD VAN DEONDERSTEUNING

Staal, beton, ringbalkop metselwerk

Metselwerk

FABRICAGEDIKTE h VAN HETVLOERELEMENT (mm)

h < 270

270 ≤ h ≤ 320

h > 320

h < 220

220 ≤ h ≤ 270

h > 270

7.7.2 DETAILLERING VAN EIND-STEUNPUNTEN

In het geval van een eindoplegging, d.w.z. een op-legging van welfsels ter plaatse van gevels (buiten-gevels en binnengevels), moet geen specifiekewapeningsdetaillering voorzien worden indien devloer enkel verticale belastingen draagt en geen in-vloed heeft op de horizontale stabiliteit (diafragma-werking).

Doorgaans speelt de vloer echter wel degelijk een rolbij de horizontale stabiliteit. In dat geval dient mende eindsteunpunten van wapeningen te voorzien.Deze komen meestal voor onder de vorm van ho-rizontale kolom- of wandkettingen, die gedimensio-

neerd worden voor een kracht Fketting

van 20 kN perstrekkende meter, tenzij de fabrikant, de architect ofde ingenieur andere waarden voorschrijven. Dezewapeningen moeten verbonden worden met de om-treksketting. De omtreksketting zelf, die een volgens§ 7.6 bepaalde doorsnede heeft, kan ingewerkt wor-den in de ringbalk ter plaatse van de oplegging. Ditgeheel van kettingen wordt samen ingebetonneerd.

Dit kan op verschillende manieren gebeuren :� de meest courante en meest eenvoudige werk-

wijze bestaat in het voorzien van een gewa-pende druklaag. De schematische voorstellin-gen uit afbeelding 74 geven aan hoe dit kan bijeen oplegging op metselwerk (afbeelding 74A)en bij een oplegging op beton (afbeelding 74B)

Afb. 73 Nominaleopleglengte an van

vloerelementen.

A. GEVAL 1

an

a2 + ∆a2

voegbreedte t

a3 + ∆a3 a1

a

B. GEVAL 2

A. BIJ EEN OPLEGGING OP METSELWERK Afb. 74Voorzienvan eengewapendedruklaag.

B. BIJ EEN OPLEGGING OP BETON

1. Welfsel2. Druklaag3. Ankerwapening4. Deuvels5. Afdichtingsstop6. Oplegging in

neopreen7. Draineer-

gaatjes

1. Welfsel2. Druklaag3. Wapeningsnet4. Wand in

metselwerk5. Wapeningsstaaf

in mortelbed

51

234

7

12 3

3

4

5

6

���

60 TV 223 – maart 2002

GEVAL 3(kantoorgebouw of klaslokaal met

een overspanning van 11 m)

11000 mm

11200 mm

geprefabriceerd beton

30/1,5 N/mm2

320 mm en 4,33 kN/m2

1,6 kN/m2

3 kN/m2

neopreen oplegging met eenbreedte van 50 mm

70031 N (per strekkende meter)

70031/1000.50 = 1,401 N/mm2

1,401/20 = 0,070

0,85.20 = 17 N/mm2

70031/(1000.17) = 4,2 mm(minimum 25 mm)

5 mm

5 mm

15 mm

10 mm

83 mm

Tabel 14 Voorbeelden van opleglengten bij welfsels.

KARAKTERISTIEK

Dagmaat van de opleg-elementen L

Lengte van de welfsels ln(1)

Type oplegconstructie

Druksterkte fcd van deoplegconstructie (reken-waarde)

Hoogte en gewicht vanhet welfsel (2)(γ = 1,35)

Gewicht van de afwerking(γ = 1,35)

Nuttige belasting(γ = 1,50)

Type oplegging

Oplegreactie FSd (3)

Oplegspanning σSd (4)

Relatieve oplegspanningσSd/fcd

Oplegsterkte fRd (5)

a1 (= FSd/(b1.fRd)(zie tabel 8 voor deminimumwaarde)

a2 (zie tabel 9)

a3 (zie tabel 10)

∆a2

∆a3 = ∆ln/2 (6)

Nominale opleglengte anvolgens prEN 1992-1

GEVAL 1(woning met

een overspanning van 4 m)

4000 mm

4200 mm

metselwerk

12/3,0 N/mm2

130 mm en 2,40 kN/m2

1,6 kN/m2

2 kN/m2

mortelvoeg

17640 N (per strekkende meter)

17640/1000.30 = 0,588 N/mm2

0,588/4,0 = 0,147

0,85.4,0 = 3,4 N/mm2

17640/(1000.3,4) = 5,2 mm(minimum 25 mm)

10 mm

5 mm

10 mm

2,5 mm

61 mm

GEVAL 2(kantoorgebouw of klaslokaal met

een overspanning van 7 m)

7000 mm

7200 mm

ongewapend beton

25/1,5 N/mm2

200 mm en 3,18 kN/m2

1,6 kN/m2

3 kN/m2

neopreen oplegging met eenbreedte van 30 mm

39431 N (per strekkende meter)

39431/1000.30 = 1,314 N/mm2

1,314/16,6 = 0,079

0,85.16,6 = 14,1 N/mm2

39431/(1000.14,1) = 2,8 mm(minimum 25 mm)

10 mm

5 mm

10 mm

10 mm

63 mm

(1) Er wordt uitgegaan van een initiële nominale opleglengte an, gelijk aan 100 mm.(2) Het gaat om een welfsel zonder druklaag, maar wel met voegvulling. In geval 1 bestaat het welfsel uit gewapend beton; in de gevallen 2 en 3

bestaat het uit voorgespannen beton.(3) FSd is de rekenwaarde van de lijnvormige oplegreactie (berekend met γ = 1,35 voor de vaste belastingen en γ = 1,50 voor de nuttige (variabele)

belastingen), rekening houdend met de totale lengte van de elementen en met een breedte van 1 meter (b1).(4) De oplegspanning wordt berekend met de formule σSd = FSd/(b1.a1), waarbij de initiële waarde a1 30 mm bedraagt voor de gevallen 1 en 2, en

50 mm voor geval 3.(5) De oplegsterkte fRd is gelijk aan 40 % van de waarde fcd bij droge opleggingen en aan 85 % van de waarde fcd bij alle andere opleggingen (zoals

mortelvoegen, speciale oplegmaterialen, …).(6) ∆a3 is de helft van de toelaatbare afwijking in min op de plaatlengte. Voor meer informatie hierover verwijzen we naar de Europese productnormen,

en voor holle vloerelementen meer bepaald naar de ontwerpnormen prEN 1168-1 en prEN 1168-2. De waarde ∆a3 van deze elementen wordt doorde fabrikant gewaarborgd. In deze berekening hielden we bij wijze van voorbeeld voor gewapend beton een waarde van 5 mm aan en voorvoorgespannen beton een waarde van 20 mm, met als maximum toelaatbare waarde 25 mm.

61 TV 223 – maart 2002

� de verbindingswapening kan ook geplaatst wor-den in in de fabriek opengewerkte kanalen meteen verankeringslengte die doorgaans begrepenis tussen 0,6 en 0,8 m. De sleufeinden zijn voor-zien van afdichtingen, die voorkomen dat delangse holten van de vloerelementen zoudenvollopen met verse betonspecie (afbeelding 75)

� de verbindingswapening kan eveneens voorzienworden in de voegen tussen de elementen : deverankeringslengte van de wapening bedraagt

dan meestal 1,0 tot 1,5 m. Deze oplossing (zieafbeelding 76) is iets minder stevig dan de op-lossing uit afbeelding 75, omdat de voeg bijaccidentele belastingen kan opengaan

� er bestaan nog enkele minder gebruikte, maartechnisch gelijkwaardige detailleringen van deeindoplegging :– men kan gebruik maken van welfsels met

uitstekende wapeningen– men kan welfsels toepassen waarvan de bo-

venlaag over enkele cm weggehaald is omplaats te maken voor in situ geplaatstewapeningen en tweede-fasebeton.

7.7.3 DETAILLERING VAN TUSSEN-STEUNPUNTEN

Net zoals bij een eindoplegging moet er ter plaatsevan een tussenoplegging (d.w.z. een balk of wandwaarbij aan beide zijden welfsels worden opgelegd)geen specifieke wapeningsdetaillering voorzienworden indien de vloer enkel verticale belastingendraagt en geen invloed heeft op de horizontale sta-biliteit (diafragmawerking).

B. PERSPECTIEF

Afb. 75Plaatsing vanverbindings-wapening inin de fabriekopengewerktekanalen (viervarianten).

A. DOORSNEDEN

1. Welfsel2. Opengewerkt kanaal (sleuf)3. Kanaalafdichting4. Kettingwapening5. Verbindingswapening6. Oplegging in neopreen7. Nagestorte betonspecie

7

12 34 5

65

172

4

5 65 3

172

4

65

3

172

4

65 3

1

72

5

4

6

Afb. 76 Plaatsing van de verbindingswapening in de voegen.

1. Welfsel2. Verbindings-

wapening3. Langs-

wapening4. Deuvel5. Wand

(in beton)6. Oplegging

in neopreen7. Kanaal-

afdichting

1 2

3

4

57

6

62 TV 223 – maart 2002

Doorgaans speelt de vloer echter wel degelijk eenrol bij de horizontale stabiliteit en dient het tussen-steunpunt voorzien te worden van wapeningen diemeestal voorkomen onder de vorm van interne ket-tingen en evenwijdig lopen met de overspannings-richting. Deze kettingen worden gedimensioneerdvoor een kracht F

ketting :

tenzij de fabrikant, de architect of de ingenieurandere waarden voorschrijven (in deze formule zijnl

1 en l

2 de overspanningen van de vloeren aan

weerszijden van de balk of wand, uitgedrukt inmeter). Deze wapeningen zijn continu over hettussensteunpunt en moeten verbonden worden metde interne ketting loodrecht op de overspannings-richting, die evenwijdig loopt met het oplegelement(balk, wand).

Dit kan op verschillende manieren gebeuren :� de verbindingswapening kan, net zoals bij een

eindoplegging, voorzien worden door de toe-passing van een constructieve druklaag

� de verbindingswapening kan geplaatst wordenin in de fabriek opengewerkte kanalen met eenverankeringslengte die doorgaans begrepen istussen 0,6 en 0,8 m aan beide zijden. De sleuf-einden zijn voorzien van afdichtingen, die voor-komen dat de langse holten van de elementenzouden vollopen met verse betonspecie (zie af-beelding 77)

� de verbindingswapening kan eveneens voorzienworden in de voegen tussen de elementen : deverankeringslengte van de wapening bedraagt

Afb. 77Plaatsing

van de ver-bindingswa-pening in in

de fabriekopenge-

werktekanalen.

B. PERSPECTIEF

1. Verbindings-wapening

2. Afdichtings-stop

3. Kettingwa-pening

4. Openge-werktekanalen(sleuven)

5. Vulbeton6. Oplegging in

neopreen

4

1

5

2

3

6

A. DOORSNEDE1 234

6

5

dan meestal 1,0 tot 1,5 m aan beide zijden (af-beelding 78).

7.7.4 TOEVALLIGE INKLEMMINGS-MOMENTEN

Holle vloerelementen zijn doorgaans ontworpen omeenvoudig opgelegd te worden. De detaillering vande steunpunten (zowel van de eind- als van detussensteunpunten) moet daarom zodanig ontwor-pen zijn, dat deze laatste geen inklemmingsmo-menten teweeg zouden brengen waarvoor de ele-menten niet voorzien zijn (men spreekt soms vantoevallige inklemmingsmomenten). Dit kan bijvoor-beeld gebeuren wanneer de belasting van de boven-liggende wand de rotatie van het vloeruiteinde ver-hindert, of wanneer de verbindingswapening teveelnaar boven geplaatst is. Indien de vloer belast wordt,kunnen dan immers trekspanningen ontstaan aande bovenzijde van de vloer, wat aanleiding kangeven tot scheurvorming in de eindzone van devloerelementen. Dergelijke scheuren verminderende dwarskrachtsterkte van het element.

Voor woningbouwprojecten met maximaal vierverdiepingen is de toevallige inklemming eerderbeperkt. Bij grotere wandbelastingen zal men ech-ter bepaalde maatregelen moeten treffen. Men kande volgende praktische aanbevelingen formulerenvoor het vermijden van toevallige inklemmings-momenten :� de verbindingswapening aan het uiteinde van

de elementen moet op de halve hoogte van de

Fketting

= (l1 + l

2)/2 x 20 kN ≥ 70 kN,

B. PERSPECTIEF

1. Verbindings-wapening

2. Kettingwa-pening

3. Vulbeton inlangse voeg

4. Vulbeton indwarse voeg

5. Afdichtings-stop

4 3

1

5

2

Afb. 78Plaatsingvan de ver-bindingswa-pening in devoegen.

A. DOORSNEDE3154

2 ����

��

63 TV 223 – maart 2002

plaat geplaatst worden� men kan de vloeren eventueel opleggen op

consoles (balken met een grotere breedte dandeze van de wanden en de kolommen) (afbeel-ding 79)

� het vulbeton in de langse holten mag geendiscontinuïteiten veroorzaken in de zone van dedwarskrachtscheur. Afbeelding 80 geeft eenschematische voorstelling van een geval waar-bij niet aan deze voorwaarden voldaan is.

Om deze discontinuïteiten te vermijden, kunnen deuiteinden van de vloerelementen afgeschuind wor-den (zie afbeelding 81A). Proeven hebben immersaangetoond dat de eerste scheur zich in dergelijkegevallen voordoet tussen de afschuining en hetvulbeton van de voeg onder de wand, en dat dezescheur steeds eindigt binnen de oplegzone van hetelement. Bij het verdere verloop van de belastinggedraagt het element zich als een vrij opgelegdeplaat met dezelfde dwarskrachtsterkte als alle an-dere vrij opgelegde elementen.

Een meer praktische oplossing bestaat in de beper-king van de indringdiepte van het verbindingsbeton(afbeelding 81B). Men kan het beton ook minstens

Afb. 80Discontinuïteitin de zonevan de dwars-krachtscheur,veroorzaaktdoor hetvulbeton.

1. Welfsel2. Kanaalafdichting

3. Oplegging (neopreen)4. Mortelvoeg

41

23

Afb. 79Oplegging

met eenbrede balk.

0,5 tot 0,8 m in de langse kanalen laten doorlopen(bv. indien verbindingswapening moet ingebeton-neerd worden). Als alternatief kan de voeg met debovenliggende wand gedeeltelijk met zacht mate-riaal uitgevoerd worden om de belasting van dewand perfect centraal (op de voegvulling, niet opde elementen) te doen aangrijpen (afbeelding 81C).

Toevallige inklemmingsmomenten kunnen ookvermeden worden zonder rekening te houden metde hierboven beschreven detaillering. In dat gevaldient men een bovenwapening te plaatsen waarvande doorsnede en de lengte volgen uit de voorschrif-ten voor ter plaatse gestorte betonvloeren (zie§ 5.3.3).

7.7.5 DETAILLERING VAN DEVERBINDING TER PLAATSEVAN DE ZIJRANDEN

Voor de plaatsing van de zijrand van het eersteelement ten opzichte van een balk of wand, heeftmen twee mogelijkheden :� men kan het eerste element juist naast de wand

of balk plaatsen. Ten gevolge van de door-

C. VERMIJDEN VAN HETINKLEMMINGSMOMENT

Afb. 81Oplossingenom disconti-nuïteiten in dezone van dedwarskracht-scheur tevermijden.

A. AFGESCHUINDEELEMENTEN

B. VOEGBETON ENKEL TERPLAATSE VAN DE OPLEGZONE

1. Welfsel2. Kanaalafdichting3. Oplegging (neopreen)

4. Zacht vulmateriaal(PUR, XPS, EPS, ...)

5. Mortelvoeg

1

23

1 1

2 23 3

45 5

����

������������

����� �����

64 TV 223 – maart 2002

buiging van het welfsel ontstaat doorgaans eenscheurtje in de voeg tussen het welfsel en dewand. Dit scheurtje tekent zich meestal af in dehoek van het aanwezige pleisterwerk. Indiendeze scheurvorming ongewenst is, dient menmaatregelen te treffen om te verhinderen dathet eerste welfsel zou doorbuigen. Dit kan ge-beuren met een constructieve druklaag waarvande wapening doorloopt tot in het oplegelementof, indien geen druklaag voorzien is, door mid-del van zogenaamde “hamerkopverbindingen”(afbeelding 82A). In dit geval kan de scheurzich verplaatsen naar een voeg die verder vande wand verwijderd is (bv. tussen het eerste enhet tweede element of tussen het tweede en hetderde element). Deze kans is echter kleiner danbij een directe oplegging op de wand

� men kan het eerste element op de wand opleg-gen. Wat de opleglengte betreft, gelden dezelfdeeisen als voor de oplegging van de uiteinden.Bij deze werkwijze bestaat het risico dat er zicheen scheurtje aftekent tussen het eerste en hettweede, of tussen het tweede en het derde ele-ment, wat esthetisch vaak minder aanvaardbaaris dan een scheurtje in de wand. Zeker bij zwaregeconcentreerde belastingen (volgens de over-spanning van de welfsels) is ook hier het ge-bruik van een gewapende druklaag aan te beve-len.

Indien de vloer belangrijke horizontale schuif-spanningen moet overbrengen (m.a.w. indien devloer een stijf diafragma is en de langse wand eenstabiliteitwand), kan wapening nodig zijn (wanneerde schuifspanning ≥ 0,1 N/mm2). Voor meer infor-matie hierover verwijzen we naar het WTCB-Rap-port dat op een latere datum zal verschijnen. Wewijzen erop dat men dwars op de voeg steeds een

Afb. 82Toepassingvan wape-ning indien

de vloerbelangrijkehorizontaleschuifspan-

ningen moetoverbrengen.

B. SCHROEFHULS, DOORSNEDEA. HAMERKOP, DOORSNEDE EN PLAN

1. Welfsel2. Hamerkop (te

betonnerensparing)

3. Wand

4. Schroefhuls5. Verbindings-

wapening6. Kanaalafdichting

(stop)

1 2 53

6

1 2

5

4

3

wapening dient aan te brengen, en dit onafhanke-lijk van de gekozen oplossing. Bij een gewapendedruklaag is de uitvoering ervan zeer eenvoudig. Inhet andere geval wordt gebruik gemaakt van zoge-naamde “hamerkoppen” (afbeelding 82A). Indienmen de wand of balk eerst optrekt, kan de dwars-wapening worden verankerd in schroefhulzen,ingebetonneerd in de wand of in de balk (afbeel-ding 82B).

Soms bevat de vloer in de overspanningsrichtingstalen of betonnen balken, bv. om scheidings-wanden te dragen en om de doorbuiging ervan tebeperken. Aangezien de (ogenblikkelijke of uitein-delijke) doorbuiging van dergelijke balken kan ver-schillen van deze van de welfsels, moeten beideofwel volledig onafhankelijk zijn van elkaar, ofwelstevig verbonden worden met elkaar, tenzij de ge-volgen van een eventuele scheurvorming tussen debalk en de plaat geen probleem vormen (bv. bij eenverlaagd plafond onderaan en een zwevende dek-vloer bovenaan). In de afbeeldingen 83 tot en met88 wordt de detaillering correct weergegeven.

A. DETAILLERING MET EEN BETONNEN BALK

Vaak past men tussen twee welfsels omgekeerdebalken toe. Afbeelding 83 geeft een schematischevoorstelling van de manier waarop deze uitgevoerdworden.

Wij raden echter aan de betonnen balk volledig tescheiden van de vloer. In de praktijk gebeurt ditdoor de toepassing van een strook isolatie of eenPE-folie (afbeelding 84). De vloer onder de balkloopt gewoon door en wordt niet belast door (eendeel van) het gewicht van de wand. Dit wordt im-

65 TV 223 – maart 2002

mers volledig door de balk gedragen. De vloer ende balk blijven steeds onafhankelijk van elkaaromdat de balk stijver is dan de vloer. Men dient erwel op toe te zien dat de vloerafwerking vollediggescheiden is van de balk en de doorbuiging van dewelfsels volgt.

Afb. 84 Plaatsing van een strook isolatie of een PE-folie om de betonnen balk en de vloer van elkaar tescheiden.

4 32 1

1. Strook PE-folie of isolatie(scheiding draagvloer-balk)

2. Strook isolatie (scheiding tussen balken dekvloer + vloerafwerking)

3. Dekvloer4. Vloerbedekking

Indien de wand één of meerdere deuren bevat, is deoplossing uit afbeelding 84 niet bruikbaar. In datgeval is het raadzaam de oplossing toe te passendie voorgesteld wordt in afbeelding 85. Bij dezeoplossing is het echter moeilijk in te schatten welkdeel van de belasting precies gedragen wordt doorde vloer en welk deel door de balk. Om een steviggeheel te verkrijgen, is het daarom noodzakelijk dewelfselvloer te voorzien van een gewapende druk-laag die (via overlapping) in verbinding staat metde balkwapening (afbeelding 85).

B. DETAILLERING MET EEN STALEN BALK

De stalen balk kan volledig gescheiden worden vande vloer door de toepassing van een strook isolatieof een PE-folie (zie afbeelding 86).

Indien de bovenzijde van de vloer vlak moet zijn,past men de oplossing uit afbeelding 87 toe. In ditgeval zorgt een gewapende druklaag voor de no-dige samenhang tussen de welfselvloer en de sta-len balk.

Indien de vloerhoogte door de toepassing van dedruklaag te groot zou worden, kan men de oplos-sing uit afbeelding 88 gebruiken. Via stelplaatjeskunnen de welfsels nog hoger geplaatst wordendan de onderflens van de stalen balk. Bij de uitvoe-ring van de afwerking aan de onderzijde dient menhiermee rekening te houden.

Afb. 86 Plaatsing van een strook isolatie of een PE-folie om de stalen balk en de vloer van elkaar tescheiden.

1. Strook PE-folie of isolatie(scheiding draagvloer-balk)

2. Strook isolatie (scheiding tussen balken dekvloer + vloerafwerking)

3. Dekvloer4. Vloerbedekking5. Stalen balk

2

1

5

34

Afb. 83 Schematische voorstelling van de uitvoeringvan omgekeerde balken tussen twee welfsels.

1 1

24

3

1e fase

2e fase

1. Voegvulling (beton)2. Bekisting3. Beton4. Houten steunen van de bekisting

Afb. 85 Toepassing van een gewapende druklaagdie de nodige samenhang tussen de welfselvloer ende betonnen balk verzekert.

1 3 2

1. Druklaag2. Wapeningsnet3. Overlappende bijlegwapening

��������������

���

���

��������������������

��������������������

������

���

��������������������

��������������������

���

������

66 TV 223 – maart 2002

7.7.6 DETAILLERING VAN UITSPARINGEN

Kleine sparingen worden doorgaans aangebrachtin het hart van de langse holten tussen de wapeningen hebben een diameter die 20 mm kleiner is dande breedte van de holte. Het aanbrengen van desparingen kan zowel tijdens de fabricage als op debouwplaats gebeuren. De uitvoering van eventueledraineergaatjes wordt behandeld in § 7.9.4.

Grote sparingen mogen in principe enkel in de fa-briek aangebracht worden. De breedte van dezesparingen (in het midden van het element, aan deoplegging of aan de zijkant) moet beperkt wordentot 1/4 van de breedte van het element. De lengtevan de sparing wordt beperkt tot 1/5 van de over-spanning met een maximum van 2 m. Men kanbijgevolg de grootste sparingen verkrijgen doordeze te lokaliseren ter plaatse van de langse voegentussen de elementen. In dit geval kan men immerstweemaal de sparing in de zijrand nemen. De sterktevan deze elementen met grote sparingen moet hoe-danook berekend worden voor alle grenstoestandendie kunnen optreden. Wij raden het maken van grotesparingen op de bouwplaats echter ten stelligste af.Indien ze toch onvermijdelijk zijn, moet men zo-wel de goedkeuring van de fabrikant als van deingenieur vragen.

Voor nog grotere uitsparingen (bv. voor trapgaten),dient men tussensteunen of raveelconstructies tegebruiken. Doorgaans gebruikt men constructiestaalvoor het maken van raveelconstructies. Men kanechter ook oplossingen in gewapend beton of com-binaties van beide toepassen. Een berekening moetuitwijzen of de aangrenzende elementen moetenversterkt worden. Verder moet men de nodige aan-dacht besteden aan de bescherming van de raveel-ijzers tegen corrosie en brand. In het algemeenworden deze raveelijzers geverfd of verzinkt, maarniet beschermd tegen brand. Indien een betere be-scherming nodig is, kan deze in overleg met defabrikant bepaald worden.

Afb. 88 Gebruik van stelplaatjes om de welfselshoger te plaatsen dan de onderflens van de stalenbalk.

1. Stalen profiel2. Welfsel

3. Druklaag4. Wapeningsnet

5. Stelplaatjes

2

1 34

5

7.8 AFWER-KING

Afb. 87 Toepassing van een gewapende druklaagdie de nodige samenhang tussen de welfselvloer ende stalen balk verzekert.

1 2

34

1. Stalen profiel2. Welfsel

3. Druklaag4. Wapeningsnet

Aan de bovenzijde vande vloer heeft de aardvan de afwerking wei-

nig belang. Indien men daarentegen bepaalde stijvevloerbedekkingen en scheidingswanden gebruikt,kan het wenselijk zijn de minimaal vereiste door-buigingscriteria te verstrengen en bv. elementen tevragen die slechts na het plaatsen van de be-schouwde elementen een bijkomende doorbuiging(inclusief tijdsafhankelijke vervorming) van L/500vertonen.

Aan de onderzijde worden de welfsels doorgaansruw afgewerkt of afgewerkt met een speciaal pro-fiel (bv. gewafelde onderzijde). Meestal dient mende vloer dan ook te bepleisteren. Tegenwoordigbieden de meeste fabrikanten ook welfsels aan meteen gladde onderzijde. Bij dergelijke welfsels ver-leent men bijzondere aandacht aan de uitvoeringvan de voegen : er wordt namelijk gestreefd naareen mooie V-voeg die geen verdere afwerking ver-eist. Hierbij is het van groot belang dat de welfselsperfect tegen elkaar geplaatst worden, zonder datde lippen elkaar raken. Men kan de welfsels even-eens traditioneel bepleisteren, maar dit is niet nood-zakelijk, omdat een eenvoudige plafondafwerkingzoals schilderen of spuitplamuren (na beperktuitplamuren van voegen en luchtbellen) ook mooieresultaten geeft. Op plaatsen waar de kleineoppervlaktegebreken en eventuele kleurverschillenweinig storend zijn, worden de elementen vaak nietverder afgewerkt.

7.9 SPECIALE AANDACHTS-PUNTEN BIJ HOLLEVLOERELEMENTEN

7.9.1 ONDERSTEUNEN VAN HOLLEVLOERELEMENTEN

Eventuele ondersteuningen van holle vloerele-menten dienen aangebracht te worden volgens de

67 TV 223 – maart 2002

voorschriften van de fabrikant. Deze voorschriftenmoeten vermeld worden op het plaatsingsplan. Destempels mogen pas verwijderd worden wanneerhet vulbeton en de eventuele druklaag voldoendezijn verhard. Dekvloeren, scheurgevoelige schei-dingswanden en stijve vloerbedekkingen mogen ingeen geval worden aangebracht voor de verwijde-ring van de stempels.

7.9.2 OPSLAG VAN HOLLE VLOER-ELEMENTEN

Meestal worden de welfsels rechtstreeks vanaf devrachtwagen geplaatst. Indien de vloerelemententoch op de bouwplaats moeten opgeslagen worden,dient men ze op vlakke horizontale steunen te sta-pelen, zodat ze de grond niet raken. Deze onder-steuningen moeten op verantwoorde wijze geplaatstworden. De uitkragingen mogen niet groter zijndan de helft van de afstand tussen de ondersteunin-gen. Men moet er ook voor zorgen dat de onderlig-gende elementen door de stapeling niet op buigingbelast worden. Hiertoe is het belangrijk dat deondersteuningsbalkjes perfect verticaal gealigneerdzijn.

7.9.3 VERANKERING IN HOLLEVLOERELEMENTEN

Om beschadigingen van de wapening of de voor-spanstrengen te vermijden, dienen de bevestigin-gen steeds te worden aangebracht ter hoogte van deholle ruimten.

Lichte elementen (tot 100 N per bevestigingspunt),zoals verlaagde plafonds, kunnen bevestigd wor-den door schroeven in de welfsels te boren of na-gels in de welfsels te schieten. Door de beperking

van de betondikte op deze plaatsen is het echterniet mogelijk grote puntlasten over te brengen. Tij-dens de uitvoering kan men aan de onderzijde bv.houten klossen plaatsen, die via staaldraad dwarsdoorheen de voegen tijdelijk aan de wapening op-gehouden worden, en met het vulbeton definitiefvastgezet worden.

Zware elementen (tot 5000 N per bevestigingspunt),zoals technische leidingen, vereisen het gebruik vanspeciale bevestigingsmiddelen :� ankerrails, die bij de productie ingestort wor-

den ter hoogte van de holle ruimten� spreidankers en chemische ankers, die speciaal

ontworpen zijn voor holle elementen� verankering aan de bovenzijde, via draadstangen

dwars doorheen de welfsels. Dit type ankerskan echter moeilijk geplaatst worden na de af-werking van de vloer.

Voor de toelaatbare trek- en schuifkrachten dientmen contact op te nemen met de fabrikant van devloerelementen.

7.9.4 DRAINEERGAATJES

Om tijdens de bouw vorstschade aan de vloer-elementen te vermijden, worden in het centrum vande langse kanalen draineergaatjes met een diametervan 10 tot 15 mm aangebracht. Doorsijpelend re-genwater of water uit het tweede-fasebeton kan zichzodoende niet ophopen in de langse kanalen. Dezekanalen bevinden zich doorgaans op een afstandvan ongeveer 1 m van de beide uiteinden bij voor-gespannen elementen, en in het midden bij gewa-pende elementen. Men dient er steeds op te lettendat deze gaatjes open blijven, zeker bij het naderenvan het winterseizoen.

68 TV 223 – maart 2002

8.1 INLEIDING

8 GEPREFABRICEERDERIBBENVLOEREN

Men kan drie grote groepen vangeprefabriceerde ribbenvloeren

onderscheiden (zie afbeelding 89) :� vloeren opgebouwd uit U-elementen die door-

gaans voorgespannen zijn. Indien deze U-ele-menten daadwerkelijk in een U-vorm wordengelegd, vormen ze de (meewerkende) bekistingvan een massieve vloerplaat met mogelijk groteoverspanningen. Men kan ook kokerliggersmaken door een ter plaatse gestorte druktafelbovenop een bekistingsplaat te storten. De U-elementen worden echter doorgaans omgekeerdgeplaatst. Deze omgekeerde U-elementen wor-den naast elkaar gelegd, waarna de longitudi-nale voeg opgevuld wordt met tweede-fase-beton. Op deze manier is het mogelijk vloerente bouwen met een laag eigengewicht. Debreedte van de elementen bedraagt 600 mm ende hoogte varieert tussen 150 en 250 mm, zodatze geschikt zijn voor toepassingen met beschei-den belastings-overspanningseisen. Een uitomgekeerde U-elementen bestaande vloer is invele opzichten te vergelijken met een welfsel-vloer

� vloeren opgebouwd uit voorgespannen dubbeleT-elementen (of TT-elementen). De TT-elemen-ten kunnen beschouwd worden als een combi-natie van een balk en een plaatstructuur. Detotale dikte van de elementen kan variëren van300 tot 800 mm, wat overspanningen tot 24 mmogelijk maakt. De breedte is meestal een veel-voud van 600 mm (bij voorkeur 2,40 m) enbedraagt maximaal 3 m. De vloer verkrijgt zijnuiteindelijke samenhang door de toepassing vaneen gewapende druklaag of door de elementenaan elkaar te lassen (hiertoe worden stalen hoek-profielen ingestort)

� vloeren opgebouwd uit voorgespannen enkele

T-elementen. Deze elementen bezitten de groot-ste belastings-overspanningsmogelijkheden,maar dit gaat ten koste van de hoogte (namelijkvan 600 tot 1200 mm). De elementen zijn vooralgeschikt indien de vloer dragende kolommenen wanden moet opnemen. Hun breedte kan tot3 m bedragen. Deze elementen worden meestalgebruikt in industriële omgevingen en wordendaarom niet verder behandeld in dit document.

De voorschriften uit dit hoofdstuk zijn niet van toe-passing op volledige, kamerbrede geprefabriceerdevloeren (afbeeldingen 90 en 91). Dergelijke platenrusten meestal rechtstreeks op kolommen en nietop tussenbalken; het zijn m.a.w. orthotrope platen.De platen maken doorgaans deel uit van een totaal-systeem, met inbegrip van kolommen en kolom-vloerverbindingen, waardoor ze buiten het kadervan deze Technische Voorlichting vallen.

D. U-ELEMENTAfb. 89Samenstel-lende ele-

menten voorgeprefabri-ceerde rib-

benvloeren.

A. T-ELEMENT B. TT-ELEMENT C. OMGEKEERDU-ELEMENT

Afb. 91Kamerbredegeprefabriceerdevloer – Fabricage.

Afb. 90Kamerbredegeprefabriceerdevloer – Montage.

69 TV 223 – maart 2002

8.2 AANDUIDINGVAN GEPREFABRI-

CEERDE RIBBEN-VLOEREN OP PLAN

De hier volgende gegevensgelden als aanvulling bijdeze opgenomen in § 6.3.

Afbeelding 92 geeft eenschematische voorstelling van een typisch plaat-singsplan (of legplan) voor geprefabriceerde ribben-vloeren.

Afb. 92Schematischevoorstelling vaneen legplan voorgeprefabriceerderibbenvloeren.

T01 T01 T01 T01 T01b T02 T02 T02

450 450 450 450

15,2

5

1200

8.3 TOLERANTIESOP DE ELEMENTENEN OP DE PLAAT-

SING

Momenteel bestaat er noggeen productgebonden PTVvoor geprefabriceerde rib-benvloerelementen. De toe-laatbare afwijkingen opge-

nomen in de algemene PTV 200 zijn bijgevolg vantoepassing (zie § 6.4).

De Europese ontwerpnorm prEN13224 [70] beperkthet verschil tussen de zeeg van verschillende voor-gespannen vloerelementen, met dezelfde fabricage-kenmerken en gemeten op dezelfde ouderdom, totL/500. Bij omgekeerde U-elementen kan dit ver-

schil op dezelfde manier worden weggewerkt alsbij welfsels (zie § 7.3).

8.4 VOEGVUL-LING, VORM VANDE LANGSE VOE-GEN, DRUKLAAG

De hier volgendegegevens geldenals aanvulling bijdeze opgenomenin § 6.5 en § 6.6.

8.4.1 OMGEKEERDE U-ELEMENTEN

Omgekeerde U-elementen kunnen met of zonderdruklaag worden geplaatst. Indien geen gewapendedruklaag voorzien is, kan een goede solidarisatietussen de elementen (nodig bij diafragmawerkingen/of dwarse lastenspreiding) slechts plaatsvindenmits de toepassing van een aangepaste voegvormmet een horizontaal afschuifprofiel. Wat zijn op-bouw betreft, is deze voegvorm vergelijkbaar metde voegen bij welfsels. De minimale afmetingenvan het horizontale afschuifprofiel bij omgekeerde

70 TV 223 – maart 2002

U-elementen zijn vastgelegd in de ontwerpnormprEN13224 [70] (zie afbeelding 93).

Bij de toepassing van omgekeerde U-elementenmoet men de ruimte die gevormd wordt bij de op-legging afdichten, om te verhinderen dat het voeg-beton ter plaatse van de oplegging weg zou vloeien.De fabrikanten leveren hiervoor vaak aangepastesluitstukken, die ofwel conisch zijn waardoor zezichzelf aandrukken (afbeelding 94A), ofwel meteen spie dienen vastgezet te worden (afbeel-ding 94B).

Afb. 93Minimale

afmetingenvan het

horizontaleschuifprofiel

bij omge-keerde U-elementen

(in mm).

≥ 50

≥ 10 ≥ 50

≥ 25

≥ 10

≥ 40

≥ 30

≥ 35

≥ 10

8.4.2 TT-ELEMENTEN

In bepaalde gevallen worden de elementen geplaatstzonder dwarse verbinding en blijven dan onafhan-kelijk. Indien een dwarse verbinding van de indivi-duele elementen echter gewenst is (bijvoorbeeldom scheuren in de afdichting en de afwerking tevermijden, of indien de plaat werkt als een dia-fragma), zijn er drie mogelijkheden :� de elementen kunnen ter plaatse van de boven-

flenzen met elkaar verbonden worden door mid-del van gelaste afschuifverbindingen (afbeel-ding 95). De las wordt gevormd tussen tweehoekijzers van zacht staal, die goed verankerdzijn in de elementen

� de elementen kunnen met elkaar verbondenworden door een ter plaatse gestorte voeg-vulling. De minimale afmetingen van de voegmoeten voldoen aan de voorschriften uit § 7.4(opdat het beton in de voeg zou kunnen aange-bracht worden om de eventuele voegwapeningvolledig te omhullen). Verder moet de voegvoldoende hoog zijn om minstens één horizon-taal afschuifprofiel te kunnen omvatten (zie§ 7.4)

� de elementen kunnen met elkaar verbondenworden door middel van een ter plaatse gestortedruklaag van gewapend beton. In bepaalde ge-vallen bevatten de elementen daartoe afschuif-wapeningen die boven het bovenvlak uitsteken.

Doorgaans worden de geribde elementen gedimen-sioneerd om weerstand te kunnen bieden aan elkebelasting die erop aangrijpt. Wanneer een dwarsespreiding van geconcentreerde belastingen bij ge-ribde elementen gewenst is, moet de flens voorzienzijn van een horizontaal afschuifprofiel en dienende elementen aan elkaar gelast te worden (afbeel-ding 96). Indien dit niet het geval is, moeten deelementen aan elkaar gelast worden met daar-bovenop een gewapende druklaag (afbeelding 97).

De dwarse verbinding moet kunnen weerstaan aaneen verticale afschuifkracht gelijk aan 40 % vanhet grootste belastingsverschil tussen twee aangren-zende elementen (voor meer informatie verwijzen

Afb. 94Toepassingvan sluitstuk-

ken om te ver-hinderen dat

het voegbetonter plaatse

van de opleg-ging zou weg-

vloeien.B. RECHT SLUITSTUK MET SPIE

A. CONISCH SLUITSTUK

conisch sluitstuk

recht sluitstuk

Afb. 95 Verbinding van de elementen ter plaatse van debovenflenzen door middel van gelaste afschuifverbindingen.

71 TV 223 – maart 2002

we naar het WTCB-Rapport dat op een latere da-tum zal verschijnen).

De elementen hebben meestal een zodanige breedtedat de punt- en lijnbelastingen niet door de volle-dige breedte worden gedragen. Afbeelding 98 geeftaan welke meewerkende breedte men in rekeningdient te brengen bij lijnlasten tot 6 kN/m.

Indien belangrijke horizontale schuifspanningenoptreden, wordt meestal een aangepast afschuif-profiel aangebracht, zeker bij elementen met eendunne toplaag.

Afb. 98Meewerkendebreedte B(in mm) bijlijnlasten tot6 kN/m.B = 1200B = 600 B = 1200B = 1200 + a (a = 120)

a

Afb. 97Dwarse verbin-

ding van de ele-menten voor een

dwarse sprei-ding van gecon-

centreerde be-lastingen –

Lassen en druk-laag.

8.5 STRUCTU-RELE INTEGRITEIT

Voor meer infor-matie in verbandmet de algemene

principes van het ontwerp van vloeren met betrek-king tot de structurele integriteit, verwijzen we naar§ 6.7. Voor de detaillering van de verschillendedelen van het kettingsysteem verwijzen we naar§ 8.6.

8.6 DETAILLERING

8.6.1 DETAILLERING VAN DE OPLEG-GING EN DE OPLEGLENGTE

Voor de oplegging van omgekeerde U-elementen(opleglengte, oplegmateriaal) gelden dezelfde voor-schriften als voor welfsels (§ 7.7.1).

In tegenstelling tot welfselvloeren, breedplaat-vloeren en vloeren bestaande uit balkjes en potten,kunnen de contactspanningen bij de oplegging vanTT-elementen hoog oplopen, omdat de elementenmeestal op de ribben worden opgelegd, wat deoplegbreedte sterk vermindert. Het gebruik vanspeciale oplegmaterialen zoals bouwvilt, glijfolie,oplegrubber of een combinatie ervan (zie § 6.8) isdan ook noodzakelijk.

Voor TT-elementen bestaan er vier verschillendeopleggingsmogelijkheden :� de ribben kunnen hun volledige hoogte behou-

den bij de oplegging (zie afbeelding 99)

� de hoogte van de ribben kan ter plaatse van deoplegging zeer sterk gereduceerd worden (zo-genaamde tandoplegging) om de constructie-hoogte te beperken. Dergelijke elementen zijnerg gevoelig voor de maximale dwarskracht.

Afb. 99Opleggingwaarbij deribben hunvolledigehoogtebehouden.

h 1

h 2

h 3

h 4

d

TT h1/b

TT h2/b

TT h3/b

TT h4/b

b = breedte vanhet TT-element

Afb. 96Dwarse verbin-

ding van de ele-menten voor een

dwarse sprei-ding van gecon-

centreerde be-lastingen –

Voegvulling enlassen over de

voeg (voor-beeld) (afme-

tingen in mm).150 55

150

2131

1820

90

150 55

14 29 14

30 30

5

90

72 TV 223 – maart 2002

De opleglengte wordt bepaald door een berekening,overeenkomstig de voorschriften uit § 6.8.4. Voorenkele berekeningsvoorbeelden verwijzen we naar§ 7.7.1 (geval van holle welfsels).

8.6.2 DETAILLERING VAN DEEINDSTEUNPUNTEN

Voor omgekeerde U-elementen is een detailleringvoor de structurele integriteit enkel mogelijk in-dien een druklaag wordt aangebracht. Men kandezelfde verbindingen gebruiken als bij welfsels.

Voor TT-elementen (afbeelding 103A en B) kan dedetaillering van de eindsteunpunten op verschil-lende manieren gebeuren :� door middel van wachtstaven die uit de flens

uitsteken) (afbeelding 103B)� door een gelaste verbinding (afbeelding 103A)� met een gewapende druklaag.

Daarom dient men hieraan bij verbouwingenbijzondere aandacht te besteden (zie afbeel-ding 100)

� de hoogte van de ribben kan ter plaatse van deoplegging minder sterk gereduceerd worden danbij het geval dat voorgesteld wordt in afbeel-ding 100 (zogenaamde tandoplegging). Hier-door ontstaat een open ruimte tussen de onder-kant van de flens en de bovenkant van het opleg-element, die eventueel kan gebruikt worden voorde plaatsing van leidingen dwars over het opleg-element. Tussen de ribben kunnen uiteraardsteeds leidingen voorzien worden (zie afbeel-ding 101)

� men kan een tandoplegging voorzien die verge-lijkbaar is met deze uit afbeelding 101, maarwaarbij de ribben ter plaatste van de opleggingafgeschuind worden om het doorvoeren van lei-dingen parallel met het oplegelement en in dehoogte van de vloer mogelijk te maken. Dezetandopleggingen vereisen een zorgvuldigewapening in de eindzone van de TT-elementen(zie afbeelding 102).

Afb. 100Opleggingwaarbij de

hoogte van deribben sterk

gereduceerdwordt ter

plaatse van deoplegging.

h 3 h 2

h 1

d

TT h1/b

TT h2/b

TT h3/b

Q

b = breedte vanhet TT-element

Afb. 101Opleggingwaarbij de

hoogte van deribben ter plaat-

se van de op-legging gere-

duceerd wordt,maar < dan in

afb. 100.

h 4 h 3

h 2 h 1

dt

TT h1/b

TT h2/b

TT h3/b

TT h4/b

Qb = breedte vanhet TT-element

Afb. 102Tandopleg-

ging waarbijde ribben ter

plaatse van deoplegging

afgeschuindworden.

h 4 h 3 h 2

h 1

dt

TT h1/b

TT h2/b

TT h3/b

TT h4/b

Q1 Q2

b = breedte vanhet TT-element

B. TT-ELEMENT TIJDENS DE CONSTRUCTIE

Afb. 103Detailleringvan de eind-steunpuntenbij TT-elemen-ten.

A. DOOR EEN GELASTE VERBINDING

1. TT-element2. Druklaag3. Oplegbalk4. Oplegging (bv. neopreen)5. Verbindingsplaat (staal)6. In het beton verankerde platen

1 2

65

6

4

3

��

������

����

73 TV 223 – maart 2002

8.6.3 DETAILLERING VAN DETUSSENSTEUNPUNTEN

Voor omgekeerde U-elementen is een detailleringvoor de structurele integriteit enkel mogelijk in-dien een druklaag wordt aangebracht. Men kandezelfde verbindingen gebruiken als bij welfsels.

Voor TT-elementen (afbeeldingen 104A, B en C)kan de detaillering van de tussensteunpunten op devolgende wijzen gebeuren :� met wachtstaven die uit de flens uitsteken (af-

beelding 104A)� door een gewapende druklaag (afbeelding 104B).

8.6.4 DETAILLERING VAN DEVERBINDING TER PLAATSEVAN DE ZIJRANDEN

Indien belangrijke schuifspanningen moeten over-gedragen worden naar de stabiliteitswanden (bv.omwille van diafragmawerking), dient men aange-paste details te gebruiken.

Voor omgekeerde U-elementen is een detailleringvoor de structurele integriteit enkel mogelijk in-dien een druklaag wordt aangebracht. Men kandezelfde verbindingen gebruiken als bij welfsels.

Voor TT-elementen kan de detaillering van de ver-binding ter plaatse van de zijranden op de volgendemanieren gebeuren (afbeelding 105) :� door het lassen van ingestorte profielen in het ele-

ment en in de wand, analoog met een gelaste ver-binding bij eindsteunpunten (afbeelding 103A)(wat de nodige voorbereiding vergt)

� door de plaatsing van een dwarse verbindings-wapening tussen de wand en de druklaag vangewapend beton. Dit kan bv. gebeuren met be-hulp van schroefhulzen (eerder bij statischebelastingen).

8.6.5 DETAILLERING VAN UITSPA-RINGEN

Aangezien zowel omgekeerde U-elementen als TT-elementen voorgespannen elementen zijn, is het tenzeerste afgeraden om zelf doorboringen – hoe kleinook – te maken. Dit kan immers grote risico’s in-houden. Voor eventuele doorboringen en uitspa-ringen dient men daarom contact op te nemen metde fabrikant.

C. TT-ELEMENT TIJDENS DE MONTAGE

Afb. 104 Detaillering van tussensteunpunten bij TT-elementen.

1. TT-element2. Omgekeerde T-balk3. Oplegbalk4. Oplegging (bv. neopreen)5. Dwarswapening van de

balk (beugels)6. Wachtstaven7. Wapeningsnet

van de druklaag8. Druklaag

B. DOOR EEN DRUKLAAG

1

4

2

85 7

65

4

3

1A. MET WACHTSTAVEN DIE UIT DE FLENS UITSTEKEN

Afb. 105Detailleringvan de ver-binding terplaatse vande zijrandenbij TT-elemen-ten.

1. TT-element2. Wand (beton)3. Strook isolatie

als voegvulling

4. Schroefhuls5. Verbindings-

staaf6. Druklaag

1

2

3

4 5 6

�����������

����

����

74 TV 223 – maart 2002

8.7 AFWERKINGVAN GEPREFABRI-

CEERDE RIBBEN-VLOEREN

Aan de bovenzijde van de vloerheeft de aard van de afwerkingweinig belang. Indien mendaarentegen bepaalde stijvevloerbedekkingen en schei-

dingswanden gebruikt, kan het wenselijk zijn deminimaal vereiste doorbuigingscriteria te verstren-gen en bv. elementen te voorzien die slechts na hetplaatsen van de beschouwde elementen een bijko-mende doorbuiging (inclusief tijdsafhankelijke ver-vorming) van L/500 vertonen. Bij voorgespannenTT-elementen wordt de flens doorgaans dikker naar

de opleggingen toe, om de door de voorspanningveroorzaakte zeeg te compenseren en zo een vlakkebovenkant te realiseren.

Met U-elementen is het mogelijk een vlakke on-derzijde te verkrijgen, waarbij de voegen zichtbaarblijven. TT-elementen en omgekeerde U-elemen-ten hebben geen geribde, maar een gladde onder-zijde. Bij deze laatste kan men tijdens de montageechter gemakkelijk houten klossen in de voegenverankeren, waaraan vervolgens het verlaagde pla-fond kan opgehangen worden.

75 TV 223 – maart 2002

9.1 INLEIDING

9 BREEDPLAATVLOERENOF PREDALLEN

Een breedplaatvloer is een ge-deeltelijk geprefabriceerd

vloertype dat bestaat uit prefab breedplaten die opde bouwplaats gecombineerd worden met bijleg-wapening (voegwapening, bovenwapening) en terplaatse gestort beton om een stevige samengesteldevloer te vormen (afbeelding 106). De breedplatenhebben een breedte van 0,6 m tot 3,0 m. De meestcourante dikte is 50 mm, maar andere dikten zijneveneens mogelijk. De breedplaten kunnen zowelgewapend als voorgespannen zijn en men kan eroverspanningen mee realiseren tot 9 m (bij bepaaldespeciale toepassingen, zoals lichte vloerelementenmet polystyreen, kan de overspanning tot 14 mbedragen). De onderzijde van de platen is glad af-gewerkt. De breedplaten zijn over de volledigelengte voorzien van één of meerdere tralieliggers.Bij voorgespannen elementen kunnen de tralie-liggers zich aan de uiteinden eventueel slechts overeen deel van de lengte uitstrekken.

Breedplaten bieden het grote voordeel dat bij hunplaatsing geen bekisting meer vereist is, en dat zereeds een belangrijk deel van de totale wapeningbevatten. Op deze manier vermijdt men dat de meestarbeidsintensieve handelingen op de bouwplaatsmoeten uitgevoerd worden. Bovendien kunnen deleidingen (elektriciteit, sanitair, …) eenvoudig inde vloer ingewerkt worden, zodat de dikte van deeventuele dekvloer beperkt wordt.

Een nadeel van monolithische betonvloeren is ech-ter dat ze een groot eigengewicht hebben. Dit kaneventueel beperkt worden door de bevestiging vanlichte blokken (uit polystyreen) of bollen (uit PVC)op de breedplaten. Dit kan zowel in de fabriek alsop de bouwplaats gebeuren. Wegens de groteopstuwende krachten (Archimedeskrachten) dientdeze bevestiging zeer stevig te gebeuren (bv. doorverlijming, of voor grotere hoogten met behulp vanspelden).

Om een goede samenwerking tussen de breedplatenen het tweede-fasebeton te verkrijgen, is het boven-vlak doorgaans opgeruwd en bevatten de meestebreedplaten uitstekende tralieliggers. Deze tralie-liggers zorgen eveneens voor een betere stabiliteiten stijfheid, en dit zowel tijdens het transport, demontage als het storten van het tweede-fasebeton.Bovendien kunnen ze als afstandhouder voor debovenwapening gebruikt worden. Breedplaten die-nen normaalgezien onderstempeld te worden tij-dens het betonneren. Afhankelijk van de eventuelevoorspanning, van de dikte, van de doorsnede vande drukstaven en van de afstand tussen de tralielig-gers, kunnen de breedplaten zelfdragend zijn in defase waarin het beton wordt gestort.

Het gebruik van breedplaten leidt tot een grote flexi-biliteit van het vloerontwerp. Het aanbrengen vansparingen vormt namelijk geen enkel probleem ende constructieve mogelijkheden zijn groot. Men kanimmers zowel versterkte stroken, omgekeerde bal-ken, uitkragingen, … toepassen. Voorts bestaan erbreedplaten waarbij reeds tijdens de productie eenlaag isolatiemateriaal aan de onderzijde werd aan-gebracht.

9.2 AANDUIDINGVAN BREEDPLAAT-VLOEREN OP PLAN

De volgendegegevens vor-men een aan-vulling bij

deze opgenomen in § 6.3.

Bij wijze van voorbeeld wordt in afbeelding 107een (deel van een) legplan van een breedplaatvloergetoond. Men vindt hierop ook enkele details i.v.m.

Afb. 106 Breedplaatvloer – schematische voorstelling.

1

2

3

4

1. Geprefabriceerde breedplaten2. Ter plaatse gestort of tweede-fasebeton3. Tralieligger4. Verbindingswapening

76 TV 223 – maart 2002

de “voegwapening” (zie § 9.4) en de “koppelwape-ning” (zie § 9.7) terug. Verder bevat het legplaneen overzichtstabel van de verschillende soortenbreedplaten (aantal en doorsnede van langs- en

dwarswapening) en een reeks algemene voorschrif-ten met betrekking tot de betondekking, de stempel-afstand, de opleglengte, …

B. DETAILS I.V.M. DE VOEGWAPENING EN DE KOPPELWAPENINGDETAIL VAN DE VOEGWAPENING

zo dicht mogelijk op de predallen teplaatsen voegwapening A

zo dicht mogelijk op de predallen teplaatsen voegwapening A

2400

A : ∅8 om de 200 mmL : 650 mm

DETAILS VAN DE KOPPELWAPENING

X

180

300

Detail 1 : ∅16 om de 125 mmY : 40 x diameter + 100 mmuitstekende wapening

Y

180

200

Detail 2 : ∅14 om de 200 mmX : 80 x diameter + breedte vande balk

Afb. 107 Deel van een legplan van een breedplaatvloer (afmetingen in mm).

A. LEGPLAN

62

55

54

08

07

05

04

03

02

01

14

13

12

11

10

09 15 21

16

17

18

19

20

26

25

24

22

23180

180

180

180

180

1

1122

670

1770

1770

1770

1770

1770

1770

1770

1770

1770

1770

1770

1770

380

1770

1770

1770

6706240

6240

6240

6240

4440

4440

4440

6240

6240

6240

6240

1770

1770

790

1470

1470

1640

1640

T.50

1800

3∅12/50 - 4120

3∅12/50 - 41203∅12

- L =

258

0 m

mop

pre

dalle

n

4590 2570 5260

4590

4590

4590

4590

4880

4880

2400

2400

2400

1340

1060

290

2400

2400

2400

2400

2400

2400

2400

2400

3∅12/50 - 4560

3∅12/50 - 4560

3∅12/50 - 4560

3∅12/50 - 4560

2 x

2∅10

- L =

250

0 m

mop

pre

dalle

n

3∅10

- L =

250

0 m

mop

pre

dalle

n

2570

2570

2570

3540

4190

3900

3900

650

2400

2400

2400

750

290

1480

920

2400

1245

1245

2400

2400

1650

1345

1345

280 930

3∅14/50 - 3510

3640

3640

3640

4330

5260

5260

2400

2400

2400

2400

2400

2120

1150

690

890

2400

2400

2400

2400

2400

3∅14/50 - 4300

3∅14/50 - 4300

3∅10

- L =

250

0 m

mop

pre

dalle

n

06

6201 : breedplaatnummer

1 en 2 : details van de koppel-wapening (zie B)

180 : totale plaatdikte

77 TV 223 – maart 2002

Het legplan verdeelt de vloer in een reeks afzonderlijke, unieke, geprefabriceerde vloerelementen, maarbevat eveneens alle informatie die nodig is voor de controle en de verwerking van de volledige vloer.

Deze informatie kan volgens de Technische Voorschriften PTV 202 in drie grote categorieën opgedeeldworden. Men onderscheidt informatie :� “met betrekking tot de breedplaten :

– de fabricagedikte, -breedte en -lengte van de elementen– het type, de staalsoort, doorsnede en schikking van de wapeningsstaven in de onderscheiden

wapeningslagen van breedplaten van gewapend beton– het aantal en de geometrische kenmerken van de tralieliggers– de sterkteklasse van het betonen in het voorkomend geval :– de lengte en schikking van de tralieliggers– de fabricagematen h

1 en l

1 (zie § 9.7) van opgebogen uitstekende hoofdwapeningen

– de aanduiding van plaats en afmetingen van sparingen� met betrekking tot de verwerking van de breedplaten :

– het schema van de opleggingen en van het schoorwerk met aanduiding in het voorkomend gevalvan de tegenpijl (zeeg)

– de totale vloerdikteen in het voorkomend geval de minimale opleglengte van breedplaten met opgebogen uitstekendehoofdwapeningen

� met betrekking tot de breedplaatvloer :– de gebruikskenmerken.”

9.3 VOORSCHRIFTEN VOORDE AFGEWERKTE ELEMEN-TEN

9.3.1 GEOMETRISCHE KENMERKEN

A. TRALIELIGGERS

De tralieliggers worden in die richting(en) aange-bracht waarin hun sterkte van belang is. De h.o.h.-afstand (afstand van as tot as) tussen de tralieliggersvan eenzelfde plaat moet gecontroleerd wordendoor berekening en mag niet groter zijn dan800 mm. De afstand van de as van de buitenstetralieliggers tot de dichtstbijgelegen rand van debreedplaat mag niet groter zijn dan de helft van deh.o.h.-afstand tussen de tralieliggers (zie ook§ 9.4.2).

B. FABRICAGEDIKTE

De fabricagedikte h van de breedplaten (zie afbeel-ding 108) moet aan de volgende eisen voldoen :� voor de maximale dikte geldt : h ≤ 0,50 h

t

� voor de minimale dikte geldt :– h ≥ 40 mm : bij blootstellingsklasse 1, ge-

wapend beton en indien dmax

≤ 14 mm– h ≥ 50 mm : in alle andere gevallen.

Bovendien mag de fabricagedikte h van de breed-platen niet kleiner zijn dan de som van :

� de nominale betondekking van de onderstewapening

� de grootste staafdiameters van iedere afzonder-lijke wapeningslaag

� een nominale betondekking van 5 mm op debovenste wapening van de breedplaat.

Tenslotte moeten de breedplaten een zodanigefabricagedikte hebben dat de nominale beton-dekking van de onderstaven van de tralieliggerst.o.v. het bovenvlak van de breedplaat niet kleineris dan 10 mm.

Afb. 108 Fabricagedikte h van de breedplaten.

A. SNEDE VOLGENS DE DRAAGRICHTING

AA

h h t

B. SNEDE A-A

h h t

b b

78 TV 223 – maart 2002

C. HORIZONTALE AFMETINGEN

Onder de term “horizontale fabricagematen” vanbreedplaten verstaat men de lengte L, de breedte bevenals alle andere geometrische gegevens (bv. ma-ten x) die toelaten hun vorm ontegensprekelijk vastte leggen (zie afbeelding 109). Voor de fabricage-lengte L wordt rekening gehouden met de nomi-nale opleglengte. Dit geldt ook voor de breedte b,indien de breedplaat is opgelegd aan één of beidelangsranden.

9.3.2 TOLERANTIES OP DE ELEMENTENEN OP DE PLAATSING

9.3.2.1 PRODUCTTOLERANTIES

Wat de producttoleranties betreft, maakt men eenonderscheid tussen maat- en vormafwijkingen.

A. MAATAFWIJKINGEN

De voorschriften uit § 6.1.2 van de TechnischeVoorschriften PTV 200 (zie ook § 6.4.1 van dezeTV) zijn van toepassing, alsook de afwijkende en/of aanvullende voorschriften van de TechnischeVoorschiften PTV 202, die in tabel 15 samengevatzijn.

(*) De grootste toelaatbare afwijkingen van de gemiddelde waarde van de werkelijke individuele diktenvan de breedplaat t.o.v. de fabricagedikte zijn 2 mm in min en 5 mm in meer. Het gemiddelde is desom van alle metingen rondom het element (voor lange randen 1 meting per 2 meter).

Tabel 15Grootste

toelaatbaremaatafwij-kingen van

de werkelijkeindividuele

maten t.o.v.de fabricage-

maten.

FABRICAGEMAAT

lengte L

breedte b

dikte h (*)

GROOTSTE TOELAATBARE INDIVIDUELE MAATAFWIJKING (mm)

in min

15 + 0,0005.L

10

5 (indien de dekking in orde is)

in meer

15 + 0,0005.L

0 (10 mm bij pasplaten)

15

Afb. 109Horizontale

fabricagematenvan breedplaten.

b

L l1

l2

b2

x

b1

b1 x

3

l 2

b2x6

x 4

x 7l 1

x5

x2

x 1

B. VORMAFWIJKINGEN

De grootste toelaatbare afwijking van de rechtheidvan de langsranden van de vloerelementen in hethorizontale vlak is (5 + 0,001.L) mm met een maxi-mum van 10 mm. In deze formule verwijst L naarde fabricagelengte (in mm).

9.3.2.2 UITVOERINGSTOLERANTIES

De aannemer dient de volgende uitvoerings-toleranties in acht te nemen :� de elementen moeten haaks op de opleg-

elementen worden geplaatst. Zeker indien heteerste element een vrije rand vormt, vergt diteen zorgvuldige uitvoering

� de elementen dienen met hun langsranden zodicht mogelijk tegen elkaar geplaatst te wor-den. Hierbij mag men echter niet geforceerd tewerk gaan

� de minimale oplegging (zie § 9.7) moet geres-pecteerd worden.

Voorgespannen elementen kunnen eventueel eenverschillende zeeg vertonen (binnen de hiervoorgeciteerde toleranties). De verschillen tussen aan-grenzende elementen moeten weggewerkt wordenvóór de uitvoering van het tweede-fasebeton. Ditkan gebeuren door het bijregelen van de schoren.

79 TV 223 – maart 2002

9.3.3 ASPECTKENMERKEN

De bepalingen uit § 6.2 van de Technische Voor-schriften PTV 200 (zie ook § 6.4.2 en § 6.4.3 vandeze TV) zijn van toepassing. Deze worden aange-vuld met de volgende voorschriften met betrekkingtot de toelaatbare individuele scheurwijdten :� voor elementen uit blootstellingsklasse 1 :

– onderzijde ≤ 0,2 mm– bovenzijde ≤ 0,4 mm

� voor elementen uit de blootstellingsklassen 2tot en met 5 :– onderzijde ≤ 0,1 mm– bovenzijde ≤ 0,2 mm.

In de opgeruwde zones van het bovenvlak mogende bovenste wapeningen van de breedplaat plaatse-lijk zichtbaar blijven, voor zover voldaan werd aande eisen in verband met de fabricagedikte (§ 9.3.1).

9.4 DETAILLERING VAN DELANGSE VOEG TUSSENTWEE ELEMENTEN

9.4.1 VORM VAN DE LANGSRANDEN

De onderste langsranden van de breedplaten zijnvoorzien van een velling, waarvan de horizontaleen verticale projecties niet groter mogen zijn dan15 mm. Ze kunnen ook een afronding bevattenwaarvan de straal niet groter mag zijn dan 15 mm.Sommige fabrikanten rusten hun breedplaten uitmet een speciaal zijprofiel, wat een goede aanslui-ting verzekert en een verkeerde plaatsing van devloerplaten (bv. 180° draaien) nagenoeg uitsluit.

9.4.2 VOEGWAPENING BIJ PLATENDIE IN ÉÉN RICHTING DRAGEN

Ter plaatse van de voegen worden steeds dwarseverbindingswapeningen voorzien. Afhankelijk vande aard van de belastingen en van het structureleschema van de vloer kunnen verschillende confi-guraties van de voegwapening voorgeschrevenworden :

� indien de belastingen overwegend statisch zijnen verdeeld aangrijpen, en de vloer bovendienslechts in één richting draagt, volstaat een een-voudige “niet-constructieve” (technologische)voegwapening die bepaald wordt door de fabri-kant, of waarvan de doorsnede volgt uit de in denorm NBN B 15-002 [7] voorgeschreven mini-mumhoeveelheden. Deze voegwapening bestaatuit korte, rechte bijlegstaven die op de bouw-plaats loodrecht op de voeg worden geplaatst.Er bestaan eveneens speciaal voor dit doel ge-fabriceerde gelaste wapeningsnetten (zie afbeel-ding 111)

Afb. 111Toepassingvan eeneenvoudigeniet-construc-tieve voeg-wapening.

ls + a

a

� indien de belastingen overwegend dynamischzijn en/of indien statische puntbelastingen in denabijheid van de voeg aangrijpen, heeft uitge-breid experimenteel onderzoek aangetoond dathet gebruik van korte, rechte bijlegstaven vol-doening geeft, op voorwaarde dat de eerstetralieliggers zich op minder dan 125 mm van devoeg bevinden. Deze tralieliggers dragen bij totde verankering van de bijlegwapening en hel-pen bij de opname van grote (en eventueelalternerende) dwarskrachten (afbeelding 112)(zie ook § 9.3.1 A).

Afb. 112Gebruik vankorte, rechtebijlegstaven.

≤ 125 mm

a

ls + a

≤ 125 mm

Voor voegen die erg zwaar belast worden (doorpuntlasten of door dynamische belastingen), kanmen de volgende oplossingen gebruiken :� omhoog- en teruggeplooide wapening die uit

de breedplaten steekt (afbeelding 113A)� hellende staven (afbeelding 113B).

De lengte van de verbindingswapening van de ver-schillende langsvoegdetailleringen kan worden af-geleid uit de afbeeldingen 113A en B. “l

s” stelt hier

de overlappingslengte voor, die bepaald wordt inovereenstemming met de norm NBN B 15-002 [7].“a” is een toeslag die rekening houdt met het feitdat de overlapping niet in hetzelfde vlak plaats-vindt.

Afb. 110 Vellingaan de onderste

langsranden van debreedplaten.

h

≤ 15 mm≤ 15 mm

≤ 15 mm

b

h t

80 TV 223 – maart 2002

Het is belangrijk dat ook de voegwapening eenvoldoende dekking “c” van het tweede-fasebetonkrijgt. Deze dekking is o.a. afhankelijk van dekwaliteit van het tweede-fasebeton en kan groterzijn dan de dekking op de wapening in de breed-platen zelf. Bij de toepassing van rechte staven incombinatie met het in afbeelding 114 voorgesteldeprofiel van de langsranden, moet de betondekkingop de dwarse verbindingswapeningen verzekerdworden door afstandhouders.

Indien de hefboomsarm van de voegwapening te

B. HELLENDE STAVENAfb. 113Voegwape-ning indiende voegenweerstand

moetenbieden aanerg zware

belastingen.

A. OMHOOG- EN TERUGGEPLOOIDE WAPE-NING DIE UIT DE BREEDPLATEN UITSTEEKT

ls + a

a a

ls + a

sterk zou gereduceerd worden door de oplossinguit afbeelding 114, raden wij aan om de langsrandenvan de breedplaten te voorzien van een geschiktprofiel waarmee men de vereiste betondekking “c”op de verbindingswapening kan verwezenlijken (zieafbeelding 115).

Indien de overdracht van de krachten via de langs-voegen gebeurt met opgebogen staven, worden nogbijkomende eisen gesteld aan de vorm van de langs-voeg, om te verzekeren dat de wapening steeds eenvoldoende dekking zou bezitten (afbeelding 116).

Afb. 115 Betondekkingverzekerd door een geschikt

profiel op de langsrand.

≤ 15 mm≤ 15 mm

≤ 15 mm

hh t

c

bb

ch

h t

verbindingswapening

hoofdwapeningdwarswapening

Afb. 114 Betondekkingverzekerd door afstandhouders.

b

≤ 15 mm≤ 15 mm

≤ 15 mm

hh t

b

hc

c

h t

verbindingswapening

hoofdwapeningdwarswapening

Afb. 116 Betondekkingverzekerd door een profielop de langsrand indien deoverdracht van de krachten

gebeurt met opgebogenstaven.

b

α ≥ 45°

≤ 15 mm≤ 15 mm

≤ 15 mm

≥ 30 mm

hh t

b

c

c

c hh tβ ≤

45°

verbindingswapening

hoofdwapening

81 TV 223 – maart 2002

9.4.3 VOEGWAPENING BIJ PLATENDIE IN TWEE RICHTINGENDRAGEN

Indien bij vloeren die in beide richtingen dragen debelastingen overwegend statisch zijn en verdeeldaangrijpen, kan men gebruik maken van rechtebijlegstaven. Aangezien de overdracht van buigendemomenten en dwarskrachten over de langsrand ech-ter moet verzekerd worden, dient men de doorsnedevan de verbindingswapening door berekening tecontroleren. De nuttige hoogte moet in dit gevalbepaald worden rekening houdend met de ruwheidvan 15 mm (zie afbeelding 117). De voegwapeningmoet een zodanige lengte hebben dat ze aan beidezijden minstens doorloopt tot voorbij de eerstetralieliggers naast de voeg. Het is echter eenvoudi-ger om te werken met doorlopende staven die doorde tralieliggers worden geschoven, zeker indien deelementen smal zijn.

Afb. 117Voegwapeningbij platen die intwee richtingen

dragen.

15 mm

a

≤ 125 mm ls + a

Indien de belastingen overwegend dynamisch zijnen/of indien statische puntbelastingen aangrijpenin de nabijheid van de voeg, kan men de oplossin-gen toepassen die in § 9.4.2 beschreven worden.

9.5 TWEEDE-FASEBETON

Alvorens men start met hetstorten van het beton, verwij-dert men het stof, het vuil, de

losse deeltjes en het stagnerende water van hetbovenvlak van de breedplaten en worden deze laat-ste bevochtigd. De betonlaag wordt gelijkmatigaangebracht, zodat ophopingen van verse beton-specie vermeden worden. Ter plaatse van de opleg-gingen en van de voegen dient men de nodige maat-regelen te treffen om cementpapverlies te voorko-men.

Indien de langsranden bovenaan van een vellingvoorzien zijn, worden de gevormde uitsparing ende ruimte ter plaatse van de oplegging gelijktijdigmet het storten van de betonlaag (d.w.z. in éénenkele werkfase) gevuld en verdicht.

Als de tralieliggers niet kunnen aangewend wordenvoor de ondersteuning van de bovenwapeningenvan de gestorte laag, moet men aanvullende onder-steunende wapeningen voorzien.

9.6 STRUCTU-RELE INTEGRI-

TEIT

Voor meer informatiein verband met de al-gemene principes vanhet ontwerp van vloe-

ren met betrekking tot de structurele integriteit ver-wijzen we naar § 6.7. Bij kleinere constructies (bv.ééngezinswoningen), is het voorzien van ketting-wapening meestal niet noodzakelijk. Dit is echterwel het geval bij grotere constructies. Gezien degoede overeenkomst tussen breedplaatvloeren enter plaatse gestorte betonvloeren, kan de detailleringvoor de structurele integriteit redelijk eenvoudiggebeuren. Het volstaat om ter plaatse van de opleg-ging bij tussen- en eindsteunpunten gebruik te ma-ken van de in § 9.7 voorgestelde oplossing (metuitstekende wapening of met bijlegwapening). Debijlegwapening dient in dit geval verbonden teworden met de verschillende elementen van hetkettingsysteem (omtrekskettingen, interne kettingenen horizontale kettingen).

9.7 DETAILLERING VAN DEOPLEGZONES

9.7.1 OPLEGLENGTE

Ter plaatse van de oplegging van een breedplaatdient men een geschikte verdeellaag aan te brengenom een onregelmatig contact met het oplegvlak tevoorkomen en het lekken van cementmelk tegen tegaan. Een droge oplegging is enkel mogelijk indienhet oplegelement zeer vlak is.

De nominale opleglengte “a” van de breedplatenop de ondersteuning in de hoofddraagrichting (ditkunnen beide richtingen zijn indien de vloer in tweerichtingen draagt) wordt doorgaans aangeduid ophet plaatsingsplan. Indien dit niet het geval is, gel-den de minimale waarden uit tabel 16 (PTV 202[97]).

Tabel 16 Nominale opleglengte “a” van breedplaten op de onder-steuning in de hoofddraagrichting (in mm).

AARD VAN DEONDERSTEU-

NING

Staal, beton

Metselwerk

MET TUSSEN-SCHOREN

≥ 15

≥ 40

ZONDER TUSSEN-SCHOREN

(zelfdragend)

≥ 30

≥ 50

82 TV 223 – maart 2002

�����

������

��������������

��������������

������������

Bij een oplegging op metselwerk bedraagt de no-minale opleglengte ten minste 50 mm (afbeel-ding 118A). Wanneer de werkelijke opleglengtekleiner is dan 30 mm (bij staal of beton) of dan50 mm (bij metselwerk), dient men dicht tegen hetsteunpunt (op maximum 650 mm van de opleg-ging) een regelkeper te plaatsen (afbeelding 118B).In principe is geen enkele opleglengte vereist, maarom het lekken van cementmelk te vermijden, radenwij toch aan een minimale opleglengte van 20 mmte gebruiken (deze minimumlengte wordt ook aan-gehouden voor de oplegging van het eerste en hetlaatste element op de langse muur). Indien de breed-platen om één of andere reden niet tot aan de opleg-wand of -balk komen, moet men een bijkomendebekisting toepassen, die samen met het einde vande breedplaat (min. 20 mm) wordt ondersteund (af-beelding 118C).

Bij de oplegdetaillering is het niet voldoende enkeloog te hebben voor de opleglengte “a” van het be-ton van de breedplaten. Men dient ook de onderwa-pening (d.i. de hoofdwapening van de breedplaat)met een voldoende lengte “l

a” te verankeren, en dit

zowel in de montagefase (eigengewicht + gewichtvan het verse beton) als in de definitieve fase. Voor

de berekening van de verankeringslengte verwij-zen we naar § 5.4.2.1.4 van de norm NBN B 15-002 alsook naar § 5.3.3.2 van deze TV. In de§§ 9.7.2 en 9.7.3 worden oplossingen voorgesteldvoor de verankering van de hoofdwapening terplaatse van eindopleggingen en ter plaatse vantussenopleggingen.

9.7.2 DETAILLERING VAN DE EIND-STEUNPUNTEN

Voor de verbinding van de hoofdwapening van debreedplaat met de ondersteunende constructie terplaatse van de eindopleggingen kan men de vol-gende oplossingen gebruiken :� zonder uitstekende wapening :

de hoofdwapeningen steken niet uit de breed-plaat uit en hebben de nodige einddekking (af-beelding 119A). De verankeringslengte van dewapeningen “l

a” voldoet aan de voorschriften

van § 5.4.2.1.4 uit de norm NBN B 15-002 [7]en bevindt zich volledig binnen de opleglengte.De wapening kan immers niet gebogen worden.In sommige gevallen zijn de waarden van ta-bel 16 te klein om een correcte verankering mo-

C. a ≤ 20 mm :REGELKEPER ÉN BIJKOMENDE

BEKISTING NODIG

Afb. 118 Detaillering van de oplegzones (a = nominale opleglengte).

A. a ≥ 50 mm :GEEN REGELKEPER NODIG

B. 20 ≤ a ≤ 50 mm :REGELKEPER NODIG

a ≥ 50 mm a ≥ 20 mm

≤ 650 mm

la la

≤ 650 mm

la

B. DE EINDOPLEGGING IS EEN INKLEMMINGAfb. 119Detaillering

van de eind-steunpunten

zonderuitstekendewapening.

A. MET EEN VOLDOENDE OPLEGLENGTE

la

oplegging voldoendevlak uitvoeren of druk-verdelend oplegmate-riaal toepassen

oplegging voldoendevlak uitvoeren of druk-verdelend oplegmate-riaal toepassen

≥ la

83 TV 223 – maart 2002

gelijk te maken; dit moet blijken uit de bereke-ning. Als er echter een voldoende opleglengtebeschikbaar is (voldoende brede wanden of bal-ken), verdient deze oplossing de voorkeur. In-dien de eindoplegging een (gedeeltelijke)inklemming is, zoals in afbeelding 119B, is debenodigde verankeringslengte “l

a” doorgaans

beperkt� met niet-opgebogen uitstekende wapening :

de hoofdwapeningen steken voorbij de eind-vlakken van de breedplaat uit (afbeelding 120).De verankering van de uitstekende wapeningenvoldoet aan de voorschriften van § 5.4.2.1.4 uitde norm NBN B 15-002 [7]. De toelaatbare af-wijking in min van de gemiddelde werkelijkelengte van de uitstekende wapeningen t.o.v. defabricagemaat is 10 mm. Het in afbeelding 120voorgestelde schema is de standaardoplossingvoor de detaillering van eindsteunpunten bijbreedplaten. Deze wordt in de praktijk echtereerder zelden toegepast, omwille van praktische(productietechnische) redenen, en wordt door-gaans vervangen door één van de hierna be-schreven oplossingen. Bij tussensteunpuntendaarentegen wordt deze oplossing wel frequenttoegepast (zie § 9.7.3.)

� met opgebogen uitstekende wapening :indien de verankeringslengte van de niet-opgebogen uitstekende wapening groter is dande beschikbare breedte, mag de wapening inprincipe opgebogen worden zoals voorgesteldin afbeelding 121A (de beschikbare veranke-ringslengte is afhankelijk van de buigdoorn-diameter – hiervoor verwijzen we naar deTV 217 [109]). De oplossing die voorgesteldwordt in afbeelding 121B kan ook gebruiktworden. De eisen die gelden voor de productievan breedplaten met opgebogen hoofdwape-ningen (a, l

2, h

1) worden beschreven in de Tech-

nische Voorschriften PTV 202 [97]. De veran-kering van de voorbij het eindvlak van de breed-plaat uitstekende opgebogen wapeningen (leng-te l

1) moet voldoen aan de voorschriften van

Afb. 120Detaillering van de

eindsteunpunten metniet-opgebogen uit-

stekende wapening.≥ la

§ 5.4.2.1.4 uit de norm NBN B 15-002 [7]. Detoelaatbare afwijking in min van de gemiddeldewerkelijke lengte “l

1” t.o.v. de fabricagemaat is

10 mm. Indien de verankeringslengte “l1” gro-

ter is dan de beschikbare breedte, mag dewapening nog verder worden opgebogen

� met op de breedplaat aangebrachte veranke-ringswapeningen :de verankeringswapeningen worden vóór hetstorten van de bovenlaag op de breedplaat aan-gebracht, in de nabijheid van de tralieliggers(zie afbeeldingen 122A en 123B). Hiertoe moetechter aan twee voorwaarden voldaan zijn :– de doorsnede van de verankeringswape-

ningen moet in overeenstemming zijn metde voorwaarden uit § 5.4.2.1.4 van de normNBN B 15-002 [7], waarbij gerekend wordtmet een met 15 mm verminderde nuttigehoogte (omwille van de ruwheid – zie detailvan afbeelding 122A). Ze mag in geen ge-val kleiner zijn dan de helft van de maxi-male doorsnede van de hoofdwapening vande breedplaat. Indien de vereiste veranke-ringslengte “l

a” groter is dan de beschik-

bare breedte, mag de wapening opgebogenworden (zie afbeelding 122B)

– men dient de nodige maatregelen te treffenom de dwarskracht op te nemen.

A. VERTICAAL OPGEBOGEN STAVEN Afb. 121Detailleringvan de eind-steunpuntenmet opgebo-gen uitsteken-de wapening.

b

a

la = a of b, afhankelijkvan de buigdoorndiameter

B. UITSTEKENDE HELLENDE STAVEN

L

l2 l1

hoofdwapening

a

h h 1 h t

α

84 TV 223 – maart 2002

In de overlappingszone van de hoofdwapening vande breedplaat en de verankeringswapeningen dientmen overeenkomstig de voorschriften uit § 5.2.4.1van de norm NBN B 15-002 [7] dwarskrachtwape-ningen te voorzien. De diagonaalstaven van detralieliggers mogen deze functie vervullen, op voor-waarde dat ze berekend zijn voor het geheel van deacties (afbeelding 123A). Men kan eveneens ge-bruik maken van op- en teruggeplooide staven (af-beelding 123B) om de noodzakelijke samenhangtussen de breedplaat en het tweede-fasebeton teverzekeren.

B. VERBINDING MET EEN BALK

Afb. 122Detaillering

van de eind-steunpuntenmet op debreedplaat

aangebrachteverankerings-wapeningen.

B. MET OPGEBOGEN WAPENINGA. MET VERMINDERDE HOOGTEls + a

15 mm

h

≥ la

B. MET OP- EN TERUGGEPLOOIDE STAVEN

Afb. 123Voorzien vandwarskracht-wapeningenbij de detail-lering van deeindsteunpun-

ten.

A. MET DE DIAGONAALSTAVEN VAN DETRALIELIGGERS

≥ la

a

ls + a

Indien de breedplaatvloer wordt uitgevoerd na deafwerking van de ondersteunende wand of balk (bv.bij glijbekistingen), dient men gebruik te makenvan wachtwapening (zoals aangeduid in afbeel-ding 124A). Indien samen met het tweede-fasebetoneen balk wordt gerealiseerd, kan men de oplossinguit afbeelding 124B toepassen. Het is in beide ge-vallen mogelijk de tralieliggers te vervangen dooreen op- en teruggeplooide hoofdwapening.

Afb. 124Voorzien vanwachtwape-ning bij dedetailleringvan de eind-steunpunten.

A. VERBINDING MET EEN WAND

Betonvloeren op basis van breedplaten vertonengrote gelijkenissen met ter plaatse gestorte beton-vloeren. Men kan er eenvoudig uitkragende en door-lopende vloeren mee ontwerpen. Hiertoe moet menechter wel bovenwapening voorzien, die op debouwplaats correct dient geplaatst te worden. Debovenwapening moet gedetailleerd worden zoalsbij ter plaatse gestorte betonvloeren (bv. om teweerstaan aan toevallige inklemmingsmomenten)en moet voldoen aan de voorschriften van § 5.3.3.Deze opmerking geldt uiteraard ook voor de detail-lering van de bovenwapening bij tussensteunpunten.

85 TV 223 – maart 2002

9.7.3 DETAILLERING VAN DE TUSSEN-STEUNPUNTEN

Voor de verbinding van de hoofdwapening van debreedplaat met de ondersteunende constructie terplaatse van de tussenopleggingen kan men dezelfdeoplossingen toepassen als bij eindsteunpunten (zie§ 9.7.2) :� zonder uitstekende wapening :

de hoofdwapeningen steken aan geen enkelezijde uit de breedplaat uit en hebben de nodigeeinddekking. Hiervoor is een voldoende bredetussensteun nodig

� met niet-opgebogen uitstekende wapening :de hoofdwapeningen steken voorbij de eind-vlakken van de breedplaat uit. De verankeringvan de uitstekende wapeningen moet aan de-zelfde eisen voldoen als de verankering van deeindsteunpunten. De uitstekende wapeningssta-ven mogen elkaar overlappen

� met opgebogen uitstekende wapening :met deze oplossing kan de breedte van de tussen-steun beperkt worden tot tweemaal de nomi-nale opleglengte “a”

� met op de breedplaat aangebrachte veranke-ringswapeningen :voor gewone toepassingen (gebouwen) geldende voorschriften uit § 9.7.2 (zie ook afbeel-ding 125). Bij sommige zwaarbelaste toepassin-gen is het mogelijk dat het tussensteunpunt (bv.een balk) doorbuigt en zo de knoop met eenpositief moment belast. Indien een dergelijkebelasting herhaaldelijk optreedt (bv. verkeers-en spoorbruggen), dient men de in afbeel-ding 125 voorgestelde oplossing te vervol-ledigen met uitstekende wapeningen aan weers-zijden, die elkaar overlappen met een lengte L :

L ≥ 13∅ + 0,5.(s - 4∅),waarbij :

– ∅ : de diameter van de hoofdwapening– s : de vrije afstand tussen de hoofdwapening.

9.7.4 DETAILLERING VAN DE UITSPA-RINGEN

Sparingen met een diameter groter dan 200 mm ofmet een oppervlakte groter dan 200 x 200 mm2

worden bij voorkeur verwezenlijkt in de fabriek.Indien de plaatdoorsnede verminderd wordt, dientmen deze met een sterkteberekening te controle-ren. Dit geldt eveneens indien men meerdere kleinesparingen uitvoert die zich dicht bij elkaar bevin-den. Als dit op de bouwplaats gebeurt, dient menhet akkoord van de bouwheer (of van zijn inge-nieur of architect) te vragen.

Bij op de bouwplaats gemaakte sparingen waarvande diameter maximum 200 mm bedraagt, dient deeventueel doorgeknipte wapening gecompenseerdte worden door aanvullende wapeningen. Dezemoeten naast de sparingen (en zo mogelijk aanweerszijden ervan) worden aangebracht. Als debijlegstaven die op de breedplaat worden aange-bracht een verminderde hefboomsarm hebben (ookindien dit verlies aan hefboomsarm te wijten is aande ruwheid), dient men hiermee rekening te hou-den.

In het geval van sparingen nabij een oplegging moetmen bijzondere aandacht besteden aan de controlevan de dwarskrachtsterkte en aan de verankeringvan de hoofdwapening.

De grootste toelaatbare afwijking in min en in meervan de werkelijke maten die de plaats en de groottevan de sparingen vastleggen t.o.v. de overeenstem-mende fabricagematen, mag 50 mm bedragen.

Afb. 125Detailleringvan de tussen-steunpunten.

B. GEWONE TOEPASSINGEN ZONDERSTEUNPUNTSMOMENT

A. GEWONE TOEPASSINGEN MET EENNEGATIEF STEUNPUNTSMOMENT (*)

buigmomentbuigmoment

(*) Oplossing A wordt niet aanvaard door deEurocode 2 [7], omdat hierin vooropgesteld wordtdat de wapening zoveel mogelijk dient door telopen omwille van de structurele integriteit.

86 TV 223 – maart 2002

9.8 AFWERKINGVAN BREEDPLAAT-

VLOEREN

Aan de bovenzijde van devloer heeft de aard van de af-werking weinig belang. Indienmen daarentegen bepaalde

stijve vloerbedekkingen en scheidingswanden ge-bruikt, kan het wenselijk zijn de minimaal vereistedoorbuigingscriteria te verstrengen en het ontwerpzodanig aan te passen, dat de bijkomende door-buiging (inclusief tijdsafhankelijke vervorming) nahet plaatsen van de beschouwde “risico”-elemen-ten beperkt blijft tot L/500.

Breedplaten zijn aan hun onderzijde glad afgewerkt,omdat ze gemaakt worden in stalen bekistingen.Indien het voorkomen van een beperkt aantal voe-gen vanuit een esthetisch oogpunt geen bezwaarvormt, kan het plafond onafgewerkt blijven of ge-schilderd worden. Voegen en eventuele kleine hol-ten kunnen ook gedicht worden met een schilders-plamuur.

Men kan de breedplaat na het dichten van de voe-gen en de holten met een vliespleister van 1 tot3 mm dikte afwerken. Op deze manier kan meneventuele vlakheidsgebreken (veroorzaakt door deoneffenheid ter plaatse van de voeg tussen aan-grenzende breedplaten) wegwerken. Deze oneffen-heden kunnen ook beperkt worden door het voor-zien van een continue ondersteuning van de breed-platen met een kleine zeeg bij het betonstorten.

De hydraulische krimp van het beton van de breed-platen en van het tweede-fasebeton strekt zich uitover een tijdspanne van meer dan een jaar. Dit be-tekent dat iedere afwerking die tijdens deze pe-riode op de breedplaatvloeren aangebracht wordt,een zekere vervorming zal ondergaan. Deze ver-vormingen treden voornamelijk op ter plaatse vande voegen tussen de breedplaten, omdat deze eenverzwakking in de plaat vormen. De hiervoor be-sproken afwerkingsmethoden (al dan niet met eendikke pleisterlaag, en al dan niet gewapend) kun-nen deze vervorming doorgaans niet opnemen, zo-dat men ter plaatse van de voegen niet zelden fijnescheurtjes aantreft. Deze scheurtjes zijn nagenoegonvermijdbaar, tenzij men ongeveer een jaar kanwachten met de afwerking van de onderzijde van

de breedplaatvloeren en de kwaliteit van het tweede-fasebeton zeer goed is. Om scheurvorming te voor-komen, moet men de voeg hetzij markeren, hetzijvullen met een soepele kit, wat uit een esthetischoogpunt doorgaans niet bevredigend is. Indien descheurtjes weinig opvallen, kan men met hun weg-werking wachten tot de volgende onderhoudsbeurtvan het schilderwerk.

9.9 SPECIALE AANDACHTS-PUNTEN BIJ BREEDPLAAT-VLOEREN

9.9.1 ONDERSTEUNEN VAN BREED-PLATEN

De eventuele schoring van de breedplaten tijdenshet storten van het tweede-fasebeton dient te ge-beuren volgens de voorschriften van de fabrikant.Bij gewapende breedplaten wordt doorgaans eenzeeg van L/400 mm voorzien. De gebruikelijkeschoorafstand bij gewapende breedplaten bedraagt1,5 m.

De schoren moeten blijven staan tot het tweede-fasebeton een ouderdom van 28 dagen bereikt heeft,tenzij de stabiliteitsingenieur een andere termijnvoorschrijft.

9.9.2 INWERKEN VAN LEIDINGEN INBREEDPLAATVLOEREN

Bij breedplaatvloeren kunnen allerlei leidingengemakkelijk ingewerkt worden in de vloerdikte.Leidingen met een dikte kleiner dan of gelijk aan40 mm, vormen doorgaans geen probleem voor destabiliteit noch voor de doorbuiging. Het gebruikvan grotere diameters, bundels van kleinere diame-ters of grote hoeveelheden parallel gelegde indivi-duele kleine leidingen, is enkel mogelijk in overlegmet de stabiliteitsingenieur. De leidingen mogende correcte plaatsing van de op de bouwplaats aan-gebrachte wapening immers niet in het gedrangbrengen.

87 TV 223 – maart 2002

10.1 INLEIDING

10 VLOEREN BESTAANDE UITBALKJES EN POTTEN

Vloeren bestaande uit balkjesen potten zijn vooral geschikt

voor matige gebruiksbelastingen. Ze worden cou-rant gebruikt in de woningbouw en meer specifiekvoor individuele woningen. Het systeem van balk-jes en vulpotten is erg flexibel in het gebruik doorhet lage gewicht van zijn samenstellende elemen-ten. Dit vloertype wordt vaak gebruikt voor ver-bouwingswerken waar geen heftoestellen kunneningezet worden. Het leggen van de vloer is eerderarbeidsintensief.

Het belangrijkste dragende element van dit vloer-type wordt gevormd door de geprefabriceerde balk-jes die naast elkaar gelegd worden met een tussen-afstand van 0,4 tot 0,8 m. De balkjes (afbeel-ding 126) kunnen bestaan uit gewapend of voor-gespannen beton.

Soms treft men echter ook balkjes aan die opge-bouwd zijn uit :� U-vormige elementen uit gebakken klei, gevuld

met gewapend of voorgespannen beton� een betonnen onderflens die de onderste staven

van een tralieligger omhult (afbeelding 126B).

Afb. 126 Samenstellende elementen van de balkjes.

A. GEWAPENDBETON

B. TRALIELIGGER C. VOORGESPAN-NEN BETON

De ruimte tussen de balkjes wordt opgevuld metgeprefabriceerde potten (blokken, vulblokken, vul-elementen) die aan beide uiteinden op de balkjessteunen. De potten kunnen bestaan uit gebakkenklei, uit normaal of lichtgewicht beton, uit geëxpan-deerd polystyreen (op plaatsen waar thermischeisolatie belangrijk is, zoals bij vloeren boven kel-ders, kruipruimten en garages), uit vezelcement-achtige samenstellingen, of nog uit harde plastic en

metaal (zie afbeelding 127). Het spreekt voor zichdat de potten bestand moeten zijn tegen mogelijkeponsbelastingen die tijdens de plaatsing en even-tueel ook nadien (indien de vloer niet met een druk-laag is uitgevoerd) kunnen optreden. De meesteproducenten bieden eveneens passtukken aan.

Afb. 127 Voorbeelden vangeprefabriceerde potten.

Om de samengestelde vloer te solidariseren, stortmen een tweede-fasebeton op de balkjes en de pot-ten dat al dan niet gewapend wordt. De dwarskrachtwordt volledig opgenomen door de balkjes. Debuigmomenten worden daarentegen opgenomendoor de balkjes en (een deel van) het tweede-fase-beton. Om de scheerkracht tussen de balkjes en depotten op de nemen, vertonen sommige balkjes eenprofilering in hun contactvlakken met het tweede-fasebeton. Voor de berekening ervan verwijzen wenaar het WTCB-Rapport dat op een latere datumzal verschijnen.

Vloeren bestaande uit balkjes en potten kunnen opverschillende manieren ontworpen worden :� men kan ze zowel toepassen onder scheidings-

wanden, naast trapopeningen, aan de rand vanbalkons, …

� de gebruikte balken kunnen versterkt of dubbelgeplaatst worden

� men kan naast holle potten ook volle of geslo-ten verlaagde holle potten toepassen.

10.2 AANDUI-DING VAN VLOE-REN MET BALKJES

EN POTTEN OPPLAN

Afbeelding 128toont bij wijzevan voorbeeldeen legplan ofplaatsingsplanvan een vloer

met balkjes en potten.

���������������������������������

���������������������������

���������������������������������������������

88 TV 223 – maart 2002

Afb. 128 Legplan van een vloer bestaande uit balkjes en potten.

A. LEGPLAN

6450

4000

210

50

90 90 90

190

260

90

140

90

160

1240

4350

4050150

2200200

3600

9090

90

260

260

260

190

2400

2600

2800

B

B

A A

4200

3850

4250

3950

4250

30

230

3800

3800

2500 1100

3600

9750

160

5550

260 260 260 260

120+ 30

Breedte van de balken : 90 mm

Tussenafstand van de balken : 260 mm

120+ 30

: plaatdikte :– prefabelementen : 120 mm– druklaag : 30 mm

Detail A - A : doorsnede A - A (zie B)

Detail B - B : doorsnede B - B (zie B)

89 TV 223 – maart 2002

D. BALKJES MET METALENPROFIELELEMENTEN EN VULBETON

C. GEBAKKEN KLEI MET VULBETON

Afb. 128 Legplan van een vloer bestaande uit balkjes en potten (vervolg).

B. UITVOERINGSDETAILS VAN DE VLOER UIT A

bovenwapening ∅ 20 bovenwapening ∅ 20

100

DOORSNEDE A - A

260 90 260 190 190 260 90 260

150

120

30

DOORSNEDE B - B

bovenwapening

100 50 150

90 260 90 260 90 260

150

120

30

90 TV 223 – maart 2002

10.3 TOLERAN-TIES OP DE ELE-MENTEN EN OPDE PLAATSING

Momenteel zijn er nog geenproductgebonden TechnischeVoorschriften PTV beschik-baar voor vloeren bestaande uitbalkjes en potten. Voor de toe-

laatbare afwijkingen op de afmetingen van de balk-jes verwijzen we naar de algemene TechnischeVoorschriften PTV 200 [95] (zie ook § 6.4 vandeze TV).

Voor de plaatsing van vloeren bestaande uit balk-jes en potten gelden dezelfde voorschriften als voorwelfsels. Hierbij moet men voldoende aandachtbesteden aan de correcte plaatsing van de balkjes.Deze worden immers eerst uitgelegd en vervolgensopgevuld met de potten. De Europese ontwerpnormprEN 229010-1 [76] (*) stelt dat de breedte van de“oplegteen” van de balkjes (afbeelding 129) tenminste gelijk moet zijn aan 20 mm. Bijgevolg ishet mogelijk dat de potten – indien de balken 20 mmte veel naar links of rechts geplaatst worden – geenenkele steun meer hebben op de balken in kwestie.De balken kunnen bovendien rechtheidsgebrekentot L/1500 vertonen (met een maximum van15 mm), terwijl bij de potten een zekere (zij hetbeperkte) toelaatbare afwijking in min kan voorko-men. Om deze redenen is het ten zeerste aan tebevelen de balkjes met een toelaatbare afwijkingvan 5 mm ten opzichte van hun theoretische positie(plaatsingsplan) te plaatsen. Grote afwijkingen vande afstand tussen de ondersteunende elementen die-nen dan te worden opgevangen aan de zijkanten.

(*) Voorlopig nummer.

Afb. 129Balkjes envulpotten vangebakken klei- zicht op deoplegteen.

10.4 TWEEDE-FASEBETON

De volgende gegevens vormeneen aanvulling bij deze opge-nomen in de §§ 6.5 en 6.6.

Het storten van de druklaag en het vullen van devoegen tussen de balkjes en de blokken moeten ophetzelfde ogenblik gebeuren, en dit liefst zo snelmogelijk na de plaatsing van de elementen. Bij hetvoorschrijven en plaatsen van het tweede-fasebetonop vloeren met balken en potten houdt men meestalrekening met de volgende voorschriften :� men dient een beton met kwaliteit C25/30 te

gebruiken� voor de verwerkbaarheid moet klasse F3/S3

gebruikt worden om verdichten door trillenmogelijk te maken

� de maximale korrelgrootte bedraagt 7 mm ofsoms ook 14 mm, afhankelijk van de dikte vande druklaag en de ruimte tussen de balkjes ende potten

� de dikte van de druklaag bedraagt minstens 30 mmen maximaal 60 mm. De druklaag moet steedsgewapend worden, bv. met een net 150/150/5/5(staalkwaliteit BE 500 S of DE 500 BS). Dewapening boven de potten wordt bij voorkeurop afstandhouders geplaatst. Men moet vol-doende afstandhouders voorzien om te vermij-den dat de potten te zwaar belast zouden wor-den en om de stabiliteit van het net te verzeke-ren indien erop gestapt wordt

� na de uitvoering dient het tweede-fasebetonbeschermd te worden tegen vorst, zware regen-val en voortijdige uitdroging. De voorschriftenvan de norm NBN B 15-001 [6] zijn van toe-passing.

Alvorens men start met het storten van het beton,verwijdert men het stof, het vuil en de losse deel-tjes van het bovenvlak van de half-afgewerkte vloeren wordt deze laatste bevochtigd (dit is vooral be-langrijk indien de vloer uit keramisch materiaalbestaat dat sterk absorbeert). De betonlaag wordtgelijkmatig aangebracht vertrekkende van de on-dersteuningen, zodat ophoping van verse beton-specie vermeden wordt. Ter plaatse van de opleg-gingen en van de langsvoegen dient men de nodigemaatregelen te treffen om cementmelkverlies tevoorkomen (bv. door het plaatsen van speciale eind-blokken).

10.5 STRUCTU-RELE INTEGRITEIT

Voor meer infor-matie in verbandmet de algemene

principes van het ontwerp van vloeren met betrek-king tot de structurele integriteit verwijzen we naar§ 6.7. Aangezien dit vloertype voornamelijk wordtgebruikt voor woningen (en dan vooral voorééngezinswoningen), is het voorzien van ketting-wapening meestal niet noodzakelijk. De courantedetaillering van de oplegging, van de eindsteun-punten, … (zie § 10.6) dient dan ook niet vaak

91 TV 223 – maart 2002

expliciet aangeduid te worden voor een ketting-systeem. Indien dit omwille van de omvang en hetstructurele systeem van het gebouw wel nodig zouzijn, kan men zich inspireren op de detaillerings-voorbeelden van holle vloerelementen (§ 7.7).

10.6 DETAILLERING

10.6.1 DETAILLERING VAN DE OPLEG-GING EN DE OPLEGLENGTE

De nominale opleglengte “a” van de balkjes wordtberekend aan de hand van de in § 6.8.4 beschrevenmethode. Voor enkele voorbeelden van deze bere-kening verwijzen we naar § 7.7.1.

Indien de balkjes uitstekende wapeningen hebben,volstaat een oplegging “b” van 20 mm (voor staalof beton) of van 50 mm (voor metselwerk). Bij hetbetonstorten dient men dan wel een bijkomendeondersteuning te voorzien op een maximum afstandvan 650 mm van de rand. Daarenboven moet dewapening (of ze zich nu in de balk bevindt of er-over uitsteekt) een verankeringslengte “l

a” hebben,

die bepaald wordt met behulp van § 5.4.2.1.4 vande norm NBN B 15-002 [7] (zie ook § 5.3.3 vandeze TV). Deze regels worden geïllustreerd doorde schema’s uit afbeelding 130.

10.6.2 DETAILLERING VAN DE EIND-STEUNPUNTEN

De eerste rij blokken aan de eindoplegging moetzodanig geplaatst worden dat geen verse beton-specie verloren gaat (minimale oplegging van 10tot 20 mm). Bij gebogen blokken dient men een

aangepast afdichtingsprofiel of aangepaste rand-blokken te gebruiken.

Het wapeningsnet of de staven van de druklaagworden over de volledige oplegbreedte (zonder denominale dekking) verlengd.

A. OPLEGGING BIJ BALKJES METUITSTEKENDE WAPENING

Afb. 130Detaillering vande oplegging envan de opleg-lengte bij vloe-ren bestaandeuit balkjes enpotten.b

la≤ 650 mm

B. OPLEGGING BIJ BALKJES ZONDERUITSTEKENDE WAPENING

b

la

B. INDIRECTE EINDSTEUN ZONDERUITSTEKENDE WAPENING

Afb. 131Detaillering vande eindsteunpun-ten bij vloerenbestaande uitbalkjes en potten(afmetingenin mm).

A. INDIRECTE EINDSTEUN METUITSTEKENDE WAPENING

≥ 800

≥ 800

eventuelehangers

lb

bj

≥ 200

beugels gebruikt als hangers

ls

92 TV 223 – maart 2002

Indien men de elementen onrechtstreeks dient op teleggen (bv. op een balk of een latei die nog moetenworden gestort), is het raadzaam balkjes met uitste-kende wapening te gebruiken die via haken of beu-gels “opgehangen” worden aan de bovenwapeningvan de vloer en de balk (afbeelding 131A, p. 91).De dichtstbijzijnde schoor mag in dit geval nietverder dan 650 mm van de rand van de balk verwij-derd zijn. Een gelijkaardige oplossing met overlap-pende wapening is mogelijk bij balkjes zonder uit-stekende wapening (afbeelding 131B, p. 91).

Bij vloeren waarvan de gebruiksbelasting groter isdan of gelijk is aan 2,5 kN/m2 of waarvan de over-spanning ten minste 4,50 m bedraagt, dient men terplaatse van het eindsteunpunt een bovenwapeningter waarde van 15 % van het maximale veldmomentte voorzien. Een wapeningsnet 150/150/5/5 volstaathiervoor doorgaans.

10.6.3 DETAILLERING VAN DETUSSENSTEUNPUNTEN

De eerste rijen blokken aan de tussenoplegging die-nen zodanig geplaatst te worden dat geen versebetonspecie verloren gaat (minimale oplegging van10 tot 20 mm). Bij gebogen blokken dient men eenaangepast afdichtingsprofiel of aangepaste rand-blokken te gebruiken.

Het wapeningsnet of de staven van de druklaagworden over de volledige oplegbreedte verlengd.

Indien men de elementen aan weerszijden onrecht-streeks dient op te leggen op een balk of een latei,is het aangeraden balkjes met uitstekende wapeningte gebruiken die via haken of beugels “opgehan-gen” worden aan de bovenwapening (afbeel-ding 132). De dichtstbijzijnde ondersteuning magniet verder dan 650 mm van de rand van de balkverwijderd zijn.

Afb. 132Indirecte tussen-steun met uitste-

kende wape-ning (in mm).

≥ 800

Bij vloeren waarvan de gebruiksbelasting groter isdan of gelijk is aan 2,5 kN/m2 of waarvan de over-spanning ten minste 4,50 m bedraagt, dient men terplaatse van het tussensteunpunt een bovenwapeningter waarde van 15 % van het maximale veldmomentte voorzien. Een wapeningsnet 150/150/5/5 volstaathiervoor doorgaans.

10.6.4 DETAILLERING VAN DEVERBINDING TER PLAATSEVAN DE ZIJRANDEN

Meestal plaatst men het eerste balkje net naast dezijwand. Het risico op scheurvorming ter hoogtevan het tweede of derde balkje ten gevolge vanonregelmatige doorbuigingen is bij vloeren be-staande uit balkjes en potten immers nog groter danbij welfsels (zie § 7.7.5). Vervolgens worden deopeenvolgende rijen potten en balkjes geplaatst.Indien mogelijk (bv. door twee balkjes naast elkaarte leggen of door gebruik te maken van specialepaspotten), probeert men aan de andere zijde eengelijkaardige situatie te bekomen. Soms plaatst mende laatste rij potten tussen het laatste balkje en dewand. Deze oplossing is echter niet aan te bevelen,tenzij men een druklaag aanbrengt met een mini-male dikte van 40 mm, die in beide richtingen ge-wapend is met minstens 100 mm2/meter (bv. eennet 150/150/5/5). Om problemen te vermijden, ishet beter te werken met pasblokken of dubbelebalkjes. Eventueel kan men het laatste stukjebekisten en ter plaatse storten.

Indien de vloer in de overspanningsrichting stalenof betonnen balken bevat waarvan de (ogenblikke-lijke of tijdsafhankelijke) doorbuiging verschilt vande doorbuiging van de vloerplaat, moeten beideofwel volledig gescheiden worden van elkaar of-wel stevig verbonden worden met elkaar, tenzij degevolgen van een eventuele scheurvorming tussende balk en de plaat niet tot problemen kunnen lei-den (bv. bij een verlaagd plafond onderaan en eenzwevende dekvloer bovenaan). In de afbeeldin-gen 133 tot en met 136 wordt de detaillering cor-rect weergegeven (aan weerszijden van de balkwordt eerst een balkje geplaatst).

In bepaalde gevallen kan de belasting ook opgeno-men worden door twee of drie geprefabriceerdebalkjes direct naast elkaar te plaatsen. Deze oplos-sing is dan te verkiezen, omdat zo een meer homo-gene vloerconstructie bekomen wordt.

A. DETAILLERING MET EEN BETONNEN BALK

Vaak past men tussen twee balkjes omgekeerdebalken toe. Afbeelding 133 geeft een schematischevoorstelling van de manier waarop deze uitgevoerdworden.

Wij raden echter aan de betonnen balk volledig tescheiden van de vloer. In de praktijk gebeurt ditdoor de toepassing van een strook isolatie of eenPE-folie (afbeelding 134). De vloer onder de balkloopt gewoon door en wordt niet belast door (eendeel van) het gewicht van de wand. Dit wordt im-

93 TV 223 – maart 2002

Afb. 133Schematische

voorstellingvan de uitvoe-

ring van om-gekeerde

balken tussentwee balkjes.

mers volledig door de balk gedragen. De vloer ende balk blijven steeds onafhankelijk van elkaaromdat de balk stijver is dan de vloer. Men dient erwel op toe te zien dat de vloerafwerking vollediggescheiden is van de balk en de doorbuiging van devloer volgt.

Indien de wand één of meerdere deuren bevat, kande oplossing uit afbeelding 134 niet toegepast wor-den. In dat geval is het raadzaam de oplossing toete passen die voorgesteld wordt in afbeelding 135.Bij deze oplossing is het echter moeilijk in te schat-ten welk deel van de belasting precies gedragenwordt door de vloer en welk deel door de balk. Omeen stevig geheel te verkrijgen, is het daarom nood-zakelijk dat de gewapende druklaag (bv. viaoverlapping) in verbinding staat met de balkwape-ning.

B. DETAILLERING MET EEN STALEN BALK

De stalen balk kan volledig gescheiden worden vande vloer door de toepassing van een strook isolatieof een PE-folie (zie afbeelding 136).

Indien de bovenzijde van de vloer vlak moet zijn,dient men ofwel de dikte van de druklaag te verho-gen (om het profiel volledig in de vloerdikte teintegreren) ofwel het profiel aan de onderzijde telaten uitsteken. In beide gevallen dient de gewa-pende druklaag door te lopen boven het profiel, omde nodige samenhang tussen de vloer en de balk teverzekeren.

Afb. 134Plaatsing vaneen strookisolatie of eenPE-folie om debetonnen balken de vloervan elkaar tescheiden.

FASE I :

FASE II : deel 2 van de balk bekisten en storten

bijlegstaven hulpwapening

bekisting

Afb. 136Plaatsing vaneen strookisolatie of eenPE-folie om destalen balk ende vloer vanelkaar tescheiden.

Afb. 135Toepassing

van een gewa-pende druk-laag die de

nodige samen-hang tussen de

vloer en debetonnen balk

verzekert.

bijlegwapening

bekisting

10.6.5 DETAILLERING VAN UITSPA-RINGEN

Omdat de onderwapening in de balkjes geconcen-treerd is, is het ten zeerste afgeraden hierin te borenof te kappen. In de potten kunnen daarentegen welkleine bevestigingen voorzien worden (afhankelijkvan het materiaal waaruit ze bestaan).

Indien men grotere sparingen wil uitvoeren, dientmen erop toe te zien dat hun breedte bij voorkeurgelijk is aan de vrije tussenafstand van de balkjes.Hun lengte moet een veelvoud zijn van de lengtevan de potten.

Het is noodzakelijk bijlegwapening te plaatsen rondde uitsparingen. Deze dient door de ontwerper ofde producent van het vloersysteem bepaald te wor-den.

10.7 AFWER-KING VAN VLOE-REN MET BALKJES

EN POTTEN

Aan de boven-zijde van devloer heeft deaard van de af-werking weinig

belang. Indien men echter bepaalde stijve vloerbe-dekkingen en scheidingswanden gebruikt, kan hetwenselijk zijn de minimaal vereiste doorbuigings-criteria te verstrengen en bv. elementen te vragendie slechts na het plaatsen van de beschouwde ele-menten een bijkomende doorbuiging (inclusief detijdsafhankelijke vervorming) van L/500 vertonen.

���������� �����������

����������������������

��������������������

94 TV 223 – maart 2002

Aan de onderzijde van vloeren met balkjes en pot-ten wordt doorgaans een bepleistering aangebracht.Wegens hun groot wateropslorpend vermogen enhun macro-ruwheid zijn potten in gebakken klei(waarbij de balkjes langs hun onderzijde meestalook een dun laagje keramisch materiaal bevatten)uiterst geschikt voor een rechtstreekse bepleistering.Het risico op zeer fijne scheurvorming (door krimpof hygrothermische vervormingen) is immers zogoed als onbestaande. Ook potten uit normaal oflichtgewicht beton kunnen goed bepleisterd wor-den. Behoudens speciale voorzorgen zijn vulele-menten uit polystyreen niet geschikt voor afwer-king met bepleistering. Deze worden wel veelvul-dig gebruikt bij vloeren waarvan de onderzijde niettoegankelijk is.

Daarnaast bestaat bij de meeste producten de mo-gelijkheid om op regelmatige afstanden houten lat-jes tussen de potten te plaatsen, waaraan later eenverlaagd plafond kan worden bevestigd.

kant te volgen. Meestal worden de stempels ge-plaatst met een zeeg van L/500. Dit geldt voorna-melijk voor gewapende balkjes die voldoende buig-soepel zijn (bv. bij tralieliggers) of balkjes metgrotere overspanningen. Bij voorgespannen balk-jes wordt de eventueel aanwezige centrale stempelgewoon tegen de onderkant van het balkje ge-plaatst, zonder dit naar boven te drukken.

De stempels mogen pas verwijderd worden wan-neer het vulbeton en de eventuele druklaag vol-doende verhard zijn. Dekvloeren, scheurgevoeligescheidingswanden en stijve vloerbedekkingen mo-gen in geen geval worden aangebracht voor de ver-wijdering van de stempels.

Alle voorschriften met betrekking tot de ondersteu-ning dienen vermeld te worden op het plaatsings-plan.

Afb. 137Ondersteuningvan een vloermet metalenvulelemententijdens deconstructie.

10.8 SPECIALEAANDACHTSPUN-TEN BIJ VLOERENMET BALKJES EN

POTTEN

Vloeren met balkjes en pottenworden tijdens de uitvoeringmeestal om de 1,50 m onder-steund (afbeelding 137). Erzijn ook vloersystemen be-schikbaar waarmee men over-

spanningen van 5 m kan bereiken zonder gebruikte maken van schoren. Wat de precieze afstandbetreft, dient men de voorschriften van de fabri-

95 TV 223 – maart 2002

11.1 INLEIDING

11 STAALPLAAT-BETONVLOEREN

Staalplaat-betonvloeren be-staan uit een dunne, geprofi-

leerde staalplaat, waarop beton wordt gestort. Destaalplaat dient tijdens het betonstorten als werk-vloer, verloren bekisting en dragend element. Zo-als vermeld in § 3.2.9, bestaan er verschillende ty-pes staalplaat-betonvloeren. In dit hoofdstuk be-perken we ons tot de samenwerkende staalplaat-betonvloer. Bij dit type draagvloer worden geprofi-leerde staalplaten en beton gecombineerd tot eensamenwerkende constructie, waarbij het beton dedrukkrachten in de vloer opneemt en de staalplaatde trekkrachten. De buigstijve staalplaat vervult inde afgewerkte vloer bovendien (d.w.z. naast de hier-voor vermelde functies tijdens de constructiefase)de rol van onderwapening van de staalplaat-beton-vloer. De vloer draagt in de richting van de ribbenvan de staalplaat (zie afbeelding 138).

De staalplaat en het beton kunnen in constructiefopzicht slechts één geheel vormen indien ze vol-doende samenwerken. De samenwerking tussenbeide elementen ontstaat doordat mechanische ver-bindingen de verschuiving in het contactvlak ge-heel of gedeeltelijk verhinderen. De fysico-chemi-sche hechting tussen de elementen is immers eer-der beperkt.

De samenwerking kan volgens Eurocode 4 [33] opverschillende manieren tot stand komen :� door de wrijving tussen het staal en het beton,

die ontstaat door een aangepaste geometrie vande doorsnede (zwaluwstaartvormige profilering)(afbeelding 139A)

� door in de fabriek aangebrachte indeukingen inhet lijf en/of de flens van de plaat (afbeel-ding 139B).

Afb. 138 Samenwerkendestaalplaat-betonvloer, opge-legd op stalen liggers.

Beide systemen kunnen eventueel gecombineerdworden met een eindverankering d.m.v. deuvels terplaatse van de oplegging (afbeelding 139D) ofd.m.v. een vervorming van de staalplaat aan hetuiteinde (afbeelding 139C).

D. EINDVERANKERINGD.M.V. DEUVELS

Afb. 139 Voorbeelden van samenwerkende staalplaat-betonvloeren.

A. ZWALUWSTAARTVORMIGEPROFILERING

B. INDEUKINGEN IN DESTAALPLAAT

C. EINDVERANKERINGDOOR VERVORMING VAN

DE STAALPLAAT

Hoewel staalplaat-betonvloeren op diverse draag-constructies kunnen worden toegepast (beton, hout,metselwerk, …), vinden ze hun toepassingsgebiedvooral in constructies waarbij het dragende skeletin staal is uitgevoerd. Dit vloertype (dat in de jaren1930 in de U.S.A ontstond) werd trouwens spe-ciaal ontwikkeld voor de bouw van wolkenkrab-bers met een staalstructuur. De staalplaat verhin-dert immers het uitknikken van de stalen ligger tij-dens het betonneren. Deze laatste kan bovendienook eenvoudig als staal-betonligger worden uitge-voerd. Hiertoe dient men deuvels aan te brengenter plaatse van de oplegging (zie afbeelding 140).

Met staalplaat-betonvloeren kan men overspannin-gen bereiken tot ongeveer 6 m. De vloerhoogtebedraagt doorgaans zo’n 200 mm en de oppervlakte-massa 400 kg/m2, wat vrij licht is in vergelijkingmet bepaalde andere betonnen vloersystemen.

96 TV 223 – maart 2002

Afb. 140Samenwerkendestaal-betonligger.

Bij bepaalde profielvormen kan men de leidingenin de ruimten van de draagvloer integreren, zodatde totale vloerhoogte (met boven- en onderaf-werking) beperkt wordt.

Het gebruik van staalplaat-betonvloeren biedt devolgende voordelen :� de plaatsingssnelheid is hoog� ze zijn flexibel in het ontwerp� ze kunnen gemakkelijk toegepast worden bij

renovatiewerken.

Ze hebben echter ook enkele nadelen :� soms dient men bijzondere maatregelen te tref-

fen om te voldoen aan de eisen i.v.m. brand-veiligheid

� ze zijn weinig geschikt voor eengezinswoningen(wegens de plafondafwerking).

Door de continuïteit van de betonnen druktafel kande staalplaat-betonvloer gemakkelijk als diafragmafungeren en biedt hij voldoende weerstand tegenaccidentele belastingen (structurele integriteit). Indit geval moet men uiteraard voldoende aandachtschenken aan de goede verankering met de onder-constructie (zie § 11.2.3 en Eurocode 4 [33]).

Samenwerkende staalplaat-betonconstructies (vloe-ren en balken) worden gedimensioneerd overeen-komstig de regels uit Eurocode 4 [33]. In deze normworden ook eisen gesteld aan de materiaalkarak-

teristieken en vindt men richtlijnen voor de goedeuitvoering van staalplaat-betonvloeren (ook i.v.m.de toleranties).

11.2 MATERIAAL-KARAKTERISTIEKEN

Hierna gevenwe een kortesamenvatting

van de eisen waaraan de samenstellende elementenvan een staalplaat-betonvloer (d.w.z. de geprofi-leerde staalplaat, het beton en de verbindings-elementen) moeten voldoen.

11.2.1 GEPROFILEERDE STAALPLAAT

De hoogte van de ribben van de geprofileerde staal-plaat bedraagt doorgaans 50 tot 75 mm (meestal ineen verzinkte uitvoering geleverd) en de plaatdikte0,88 of 1 mm.

Als de staalplaat dienst moet doen als trekwapening,moet ze dikker zijn dan 0,75 mm. Indien dit niet zois, dient men bijkomende wapeningsstaven of -net-ten aan te brengen.

11.2.1.1 TYPES PROFILERING

Men kan in het geval van geprofileerde staalplatenvoornamelijk twee profieltypes onderscheiden (zieafbeelding 141) :� profielen met zwaluwstaartvormige (tapvor-

mige) groeven� profielen met trapeziumvormige (opengaande)

groeven.

In België zijn de profielen doorgaans trapezium-vormig (afbeelding 141B). Men kan echter ookverschillende andere types onderscheiden, zoalsomegavormige profielen, … Een aantal alternatievemogelijkheden zijn voorgesteld in afbeelding 142.

B. MET TRAPEZIUMVORMIGE GROEVEN

Afb. 141 Profieltypes bij geprofileerde staalplaten.

A. MET ZWALUWSTAARTVORMIGE GROEVEN

bo (*) bo (*)

bb bb

hc

hp

h

hc

hp

h

(*) bo is de gemiddelde breedte van de ribben. Voor zwaluw-staartvormige profielen stelt bo de kleinste breedte voor.

97 TV 223 – maart 2002

C. OMEGAVORMIG

11.2.1.2 TYPES INDEUKINGEN

Geprofileerde staalplaten met bolvormige of lineaireindeukingen (recht of schuin t.o.v. de richting vande ribben) komen het meest voor. In afbeelding 143worden enkele types indeukingen schematisch voor-gesteld.

11.2.1.3 AFMETINGEN

Geprofileerde staalplaten worden gefabriceerd meteen hoogte van 30 mm tot 200 mm. Voor staal-betonvloeren kiest men binnen dit gamma gewoon-lijk voor platen tussen 50 en 70 mm. In Belgiëhoudt men meestal een hoogte van 77 mm aan. Watde breedte betreft, past men in ons land doorgaansplaten van 768 mm toe. De courante plaatlengte inBelgië bedraagt tot 6 m.

11.2.1.4 MECHANISCHE STERKTE

De staalplaat moet volgens Eurocode 4 [33] de vol-gende belastingen kunnen dragen, waarbij de door-buiging tijdens het betonstorten beperkt wordt totL/250 met een maximum van 20 mm :� het eigengewicht van de staalplaat� het gewicht van het verse beton� het eigengewicht van eventueel opgeslagen

materiaal� het gewicht van de arbeiders en het materieel

tijdens het betonstorten. Dit gewicht kan bin-nen een willekeurige zone van 3 op 3 m in reke-ning gebracht worden door een belasting van1,5 kN/m2, en verder buiten deze zone door eenbelasting van 0,75 kN/m2. Op deze manier houdt

Afb. 142Geprofileerdestaalplatenmet specialeprofielvormen.

A. TRAPEZIUMVORMIG B. ZWALUWSTAARTVORMIG

men ook rekening met de overdikte van hetbeton door de doorbuiging van de plaat (tenzijde doorbuiging de hiervoor vermelde grenzenzou overschrijden). De belastingen moeten zo-danig geplaatst worden, dat hun effect (moment,dwarskracht in de staalplaat) maximaal is (zieafbeelding 144)

� een puntlast (arbeider) van 1 kN op een vier-kant van 0,3 op 0,3 m, op een willekeurige plaats(behalve op de eerste rib naast een rand).

Afb. 144Plaatsing vanbelastingen omhet gewicht vande arbeiders enhet materieeltijdens het beton-storten in reke-ning te brengen(afmetingenin mm).B. MOMENT BOVEN HET

MIDDENSTEUNPUNT

A. BUIGMOMENT IN HET MIDDENVAN EEN VELD

2 1 3 2

3000

3000

2 1 3 2

1. Belastingstoestand binnen een zone van3 m x 3 m (1,5 kN/m2)

2. Belastingstoestand buiten de zone van3 m x 3 m (0,75 kN/m2)

3. Eigengewicht

Afb. 143Typesindeukingenbij geprofi-leerde staal-platen.

98 TV 223 – maart 2002

Afb. 145Plaatsing van

twee stalenplaten op

elkaar om hetweerstands-moment van

de vloer teverhogen.

Om het weerstandsmoment van de vloer te verho-gen, kunnen ook twee stalen platen bovenop elkaarbevestigd worden (zie afbeelding 145).

11.2.1.5 AFWERKING

De staalplaat wordt standaard in een verzinkte uit-voering geleverd (geen aluminiumzink). Desge-wenst kan in de fabriek een coating aangebrachtworden, waarbij tussen verschillende kleuren kangekozen worden.

11.2.2 BETON

Voor beton, gebruikt als druklaag in vloeren, gel-den de algemene voorschriften die beschrevenworden in § 5.4.1.

De betondikte boven de “golf” van de staalplaatbedraagt ten minste 40 mm. Indien de vloer samen-werkt met de liggers en/of onderhevig is aandiafragmawerking, moet de dikte 50 mm bedragen.Afhankelijk van de benodigde mechanische sterktevan de samengestelde doorsnede kan de dikte op-gevoerd worden tot ongeveer 130 mm.

Het beton heeft meestal een normale densiteit, maarkan ook lichtgewichtbeton zijn.

Voor meer informatie in verband met de beton-kwaliteit verwijzen we naar § 5.4.1. Meestal wordtbeton C25/30 voorgeschreven.

De consistentieklasse en de water-cementfactor zijnvooral van belang bij platen waarbij b

b > b

o (zie

afbeelding 141), zoals o.a. zwaluwstaartplaten (af-beelding 139A).

De maximale nominale korrelgrootte dmax

van degranulaten wordt volgens Eurocode 4 [33] bepaalduitgaande van de kleinste afmeting van het gestortebeton. d

max mag niet groter zijn dan de kleinste van

de volgende waarden (zie afbeelding 141) :� 0,40 h

c

� bo/3 (b

o is de gemiddelde breedte van de ribben;

voor zwaluwstaartvormige profielen stelt bo de

kleinste breedte voor)� 31,5 mm.

11.2.3 VERBINDINGSELEMENTEN(DEUVELS)

Er bestaan verschillende uitvoeringsmogelijkhedenvoor de realisatie van samenwerkende staal-betonliggers met behulp van deuvels :� men kan stiftdeuvels dwars door de staalplaat

aan de stalen balk lassen� men kan verbindingsdeuvels vastschieten in de

balk.

11.3 AANDUIDINGVAN STAALPLAAT-

BETONVLOEREN OPPLAN

De plaat-singsplansvoor staal-plaat-beton-vloeren wor-

den niet opgesteld door de fabrikant van de gepro-fileerde staalplaat. Dit gebeurt door de ontwerpervan de vloer, die de volgende elementen op de plansaanduidt :� de draagrichting van de geprofileerde staalplaten� de afstand tussen de ondersteuningen� de detaillering van de eventuele verbindingen

met de ondersteunende balken in staal (doorge-laste stiftdeuvels, geschoten verbindingsdeuvels)

� de detaillering van de eventuele verbindingenmet de ondersteunende balken in beton (wacht-wapening)

� de opleglengte op het staal, het beton, het houtof het metselwerk

� de dikte van het ter plaatse gestorte beton� de betonkwaliteit� de wapening (voor de wapeningstekeningen

gelden dezelfde voorschriften als voor terplaatse gestorte vloeren)

� de betondekking van de wapening onderaan enbovenaan

� de plaatsing van de leidingen in de betonlaag envan de eventuele doorvoeren door het staal.

Afbeelding 146 toont bij wijze van voorbeeld een(deel van een) legplan of plaatsingsplan voor eenstaalplaat-betonvloer.

11.4 UITVOERING VAN STAAL-PLAAT-BETONVLOEREN

11.4.1 PLAATSEN VAN DE GEPRO-FILEERDE STAALPLAAT

De staalplaten worden pakketsgewijs en per ver-

99 TV 223 – maart 2002

Afb. 146 Plaatsingsplan van een staalplaat-betonvloer.

B. L

EGPL

AN

VA

N E

EN S

TAA

LPLA

AT-

BETO

NVL

OER

A. S

TUKL

IJST

BIJ H

ET L

EGPL

AN

UIT

AFB

EELD

ING

146

B

NU

MM

ER

01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 17

PRO

FIEL

P7 P7 P7 P7 P7 P8 P9 P9 P9 P9 P9 P9 P9 P9 P9 P9 P9

LEN

GTE

(in m

m)

2700

4780

5200

5900

7620

1080

860

1700

2640

2970

3000

3100

3800

3900

4320

5900

7650

AA

NTA

L

1 2 1 2 4 20 1 2 1 1 1 1 1 1 1 2

4 +

(2 x

0,5

)

17

02

01

02

05

04

03

04

05

06 06

17

16

15

16

17

08

07

08

17

12

09

11

14

10

13

7500 7500

2800 1310 1315 2075

2740100 60 1310 75 1165 75 75 1400 600

1635

1635

465

465 75

2600

2430

1240

1165

1560

1460

135

100

135

9500

135

4000

11252875

4000

4000

1500

1125375

100 TV 223 – maart 2002

dieping tot op het juiste niveau gehesen. Dit kangebeuren met behulp van een lichte kraan en metweinig kraanbewegingen. Vervolgens worden destaalplaten manueel uitgelegd en onderling verbon-den door schietnagels.

Men kan de langse en dwarse overlappingen dich-ten met een tape met een minimale breedte van50 mm (afbeelding 147A) om cementpapverlies tevermijden. Ter plaatse van isostatische opleggin-gen dient men een voegband (bv. van polypropy-leenschuim) met aangepaste profilering te voorzien(afbeelding 147B) om te voorkomen dat de beton-specie zou weglopen.

De ruwe staalplaatvloer doet vervolgens dienst alswerkvloer en vormt de bekisting van het beton.Men hoeft de buigstijve staalplaat meestal niet teondersteunen, zeker niet indien de plaat op meer-dere steunpunten kan gelegd worden. De plaat moetdan wel voldoen aan de voorwaarden i.v.m. dedoorbuiging uit Eurocode 4 [33], die in § 11.2 ver-meld zijn.

In sommige gevallen is een ondersteuning echterwel noodzakelijk. Men dient er dan op te letten datde breedte van de stempels voldoende groot is,opdat ze geen blijvende indrukking in de staalplaatzouden veroorzaken ten gevolge van het stort-gewicht (zie afbeelding 148). Dit is vooral belang-rijk bij gelakte staalplaat omdat de onderzijde er-van zichtbaar blijft.

B. MET EEN VOEGBAND AAN DE OPLEGGINGENAfb. 147Dichting vande langse endwarse over-

lappingen.

A. MET EEN TAPE

Afb. 148Ondersteu-

ning van destaalplaat bij

het stortenvan het beton

(in mm).

≥ 100

L/2 L/2

Alvorens men start met het betonstorten, wordt nogeen lichte wapening op de staalplaat aangebracht,en dit op de halve hoogte tussen het bovenvlak vande staalplaat en het beoogde betonoppervlak. Door-gaans volstaat een eenvoudige netwapening met eenminimale doorsnede van 100 mm2/m in beide rich-tingen (bv. 150/150/5/5). Deze wapening (zie af-beelding 149A) wordt voorzien om barsten in hetbeton te vermijden bij het drogen ervan (zoals bijdekvloeren) en wordt daarom soms aangeduid alskrimpwapening. De trekwapening wordt daarente-gen gevormd door de meewerkende staalplaat. Bijdoorlopende plaatvelden wordt bijkomende steun-puntswapening geplaatst (zie afbeelding 149B) envoorziet men wapening naast de sparingen.

Doorgaans voorziet men eerst de randbekisting,waarna de overige staalplaten geplaatst worden.Zodra alle platen uitgelegd zijn, worden de randenafgewerkt en de sparingen gemaakt (zie ook § 11.5).

11.4.2 BETONNEREN

Alvorens men start met het storten van het beton,dient men het bovenvlak van de staalplaat schoon endroog te maken : stof, modder, waterplassen, ijs, ...dienen verwijderd te worden. Bij de verwijderingvan ijs met behulp van chemische stoffen dient menerop te letten dat deze geen schade veroorzaken aanhet staal of het beton. Chlorides kunnen namelijkleiden tot het volledige doorroesten van de platen.Het gebruik van calciumchlorides in beton wordt

Afb. 149 Bijkomende wapening op de staalplaat.

A. LICHTE VELDWAPENING (KRIMPNET)

hd

B. STEUNPUNTSWAPENING

0,3 L 0,3 L200

d

L L

==

101 TV 223 – maart 2002

trouwens door de norm NBN EN 206-1 [10] verbo-den.

Het storten van het beton gebeurt met de kubel ofde betonpomp. Hierbij dient men erop toe te ziendat het beton goed gespreid wordt en geen beton-ophopingen voorkomen. Men dient vanuit de steun-punten naar het centrum van de overspanningentoe te werken.

De voorgeschreven nominale betondikte wordt ge-controleerd voor het afstrijken van het beton. Ditgebeurt zowel in het centrum van de overspanningals aan de randen.

De mogelijkheid bestaat om het oppervlak onmid-dellijk na het storten te “vlinderen” en zichtbaar telaten.

11.5 DETAIL-LERING

Omdat steeds een belangrijkebetondikte gerealiseerd wordt,kan men afgewerkte staalplaat-

betonvloeren vrij goed vergelijken met ter plaatsegestorte betonvloeren. Bijgevolg bestaan er voordit vloertype weinig bijzondere voorschriften metbetrekking tot de detaillering. Doorgaans volstaathet rekening te houden met de voorschriften uit§ 5.3.3.

Hierna geven we een kort overzicht van de voor-naamste details voor staalplaat-betonvloeren dieafwijken van de details voor ter plaatse gestortebetonvloeren (zie ook afbeelding 150).

11.5.1 OPLEGGINGEN

In het geval van staalplaat-betonvloeren worden devolgende minimale opleglengten aanbevolen :� bij een eindoplegging :

– geval van een oplegging op staal of beton(afbeelding 151A) :

- staalplaat : 50 mm- beton : 75 mm

– geval van een oplegging op hout of metsel-werk in baksteen (afbeelding 151B) :- staalplaat : 70 mm- beton : 100 mm

Afb. 151Minimaleopleglengtebij een eind-oplegging(in mm).

A. OPLEGGING OP STAAL OF BETON

B. OPLEGGING OP HOUT OFMETSELWERK IN BAKSTEEN

50

75

70100

� bij een tussenoplegging (doorlopende plaat) vol-staat het om twee maal de oplegging van destaalplaat te nemen (afbeelding 152).

Voor een tussenoplegging met overlappende pla-ten moet de breedte van het steunpunt groter zijndan 75 mm voor beton of staal, of groter dan100 mm voor andere materialen, zoals baksteen ofhout (zie afbeelding 153). De opleglengte van de

B. OPLEGGING OP HOUT OFMETSELWERK IN BAKSTEEN

Afb. 152Minimaleopleglengtebij een tussen-oplegging(in mm).

A. OPLEGGING OP STAAL OF BETON

50 50

100

70 70

Afb. 150 Randafwerkingen doorboring bij eenstaalplaat-betonvloer.

1. Opleggingen2. Randen3. Doorboringen

1

2

3

102 TV 223 – maart 2002

staalplaat moet voldoen aan de hiervoor opgegevenregels.

Opleggingen op een stalen profiel kunnen in hetvlak van de vloer ingewerkt worden door de staal-platen op te leggen op de onderflens.

A. OPLEGGING OP STAAL OF BETONAfb. 153Breedte van

het steunpuntvoor een tus-

senopleggingmet overlap-

pende opleg-gingen

(in mm).

B. OPLEGGING OP HOUT OF BAKSTEEN

7550

50

100

7070

11.5.2 RANDEN

Voor de detaillering van de randen gebruikt mendunne, gezette stalen randprofielen die rechtstreeks(langse randen) of met behulp van clips (dwarseranden) aan de staalplaat vastgemaakt worden (af-beelding 154).

11.5.3 DOORBORINGEN

Doorboringen kunnen eenvoudig uitgevoerd wor-den door het aanbrengen van de nodige uitsparingen(bv. met blokken uit polystyreen) tijdens het stor-

ten (zie afbeelding 155). Na de verharding wordende blokken weggenomen en wordt de staalplaatdoorgesneden met een metaalschaar of een slijp-schijf.

Afb. 155 Uitsparing in hetbeton voor de doorboring

van de vloer.

11.6 AFWERKINGVAN STAALPLAAT-

BETONVLOEREN

Aan de boven-zijde van devloer heeft deaard van de af-

werking weinig belang. Indien men daarentegenbepaalde stijve vloerbedekkingen en scheidings-wanden toepast, kan het wenselijk zijn de mini-maal vereiste doorbuigingscriteria te verstrengenen slechts na het plaatsen van de beschouwde ele-menten een bijkomende doorbuiging (inclusief uit-gestelde vervorming) van L/500 toe te staan.

Aan de onderzijde kan de staalplaat zichtbaar blij-ven en voorgelakt worden. De meeste fabrikantenstellen hiertoe een ruim kleurenassortiment voor.

Meestal worden de ribben voor niet-industriële toe-passingen echter weggewerkt door middel van eenverlaagd plafond. Vaak is dit gewenst omwille vande akoestische prestaties. Staalplaten met eenzwaluwstaartvormig profiel zijn in dit opzicht erginteressant : er bestaan immers verschillendeplafondsystemen die zonder boren of kappen in dezegeprofileerde platen kunnen bevestigd worden (zieafbeelding 156).

In het geval van trapeziumvormig geprofileerdestaalplaten kan men een horizontale plaat aanbren-

Afb. 154Detaillering

van de rand-afwerking

(in mm).

A. ZONDER OVERKRAGING B. MET OVERKRAGING1. Wapenings-

net2. Randprofiel3. Staalvloer

C. RANDPROFIELBEVESTIGD VIA CLIPS

75

1 2

3

≤ 600

103 TV 223 – maart 2002

gen als plafondafwerking. Hiervoor dient evenwelin de onderzijde van de vloer geboord te worden.Eventuele leidingen kunnen dan eenvoudig wegge-werkt worden door ze aan te brengen in de holtetussen de ribben van de stalen plaat.

Afb. 156 Wegwerking van de ribben van de staalplaat-beton-vloeren door de bevestiging van een plafond in de gleuven aande onderzijde van zwaluwstaartplaten.

(*)

(*) Klemmen zijwaarts inbrengen en vervolgens draaien omvast te zetten.

11.7 SPECIALEAANDACHTSPUNTEN

BIJ STAALPLAAT-BETONVLOEREN :

BRANDVEILIGHEID

Meestal heeft een staal-plaat-betonvloer een mini-male brandweerstand van30 minuten. Bij brand ver-liest de staalplaat na ver-loop van tijd haar stijfheid,

waardoor ze niet meer voldoende fungeert alstrekwapening. Door het plaatsen van bijkomendeveldwapening onder de vorm van staven in de on-

derzijde van de staalprofielen (met voldoendebetondekking) kan men de brandweerstand opdrij-ven tot 60 minuten of meer (afbeelding 157).

De brandweerstand van de vloer kan ook verbeterdworden door de draagconstructie af te schermentegen brand. Dit kan o.a. gebeuren met gipskarton-platen (onder de vorm van een verlaagd plafond) ofmet minerale wol (in een verlaagd plafond of alsakoestische isolatie tussen de dekvloer en de draag-vloer).

Voor meer details i.v.m. de brandveiligheid vanstaalplaat-betonvloeren (met o.a. een rekenmethodeter bepaling van de brandweerstand) verwijzen wenaar deel 1-2 van de Eurocode 4 [34].

Afb. 157Plaatsing vanveldwapeningboven deprofielplaat omde brand-weerstand opte drijven.

104 TV 223 – maart 2002

12.1 INLEIDING

12 HOUTEN VLOEREN

Houten vloeren zijn doorgaanssamengesteld uit evenwijdig

geplaatste dragende balken (afbeelding 158) vannaaldhout (grenen, vuren, douglas/oregon, …) meteen tussenafstand van 300 tot 600 mm. Men ver-kiest meestal hoge balken met een relatief kleinedikte (voor de optimalisatie van het traagheids-moment). Om het uitknikken (kippen) van de bal-ken te vermijden, plaatst men er dwarsverstijverstussen, onder de vorm van houten planken, houtenkruisen of bandstaal (afbeelding 159). De bedek-king van de balklaag met houten planken of platendient als basis voor de afwerking, maar ook om debelasting over het geheel van de draagconstructiete verdelen. Hoewel het basisprincipe nagenoegsteeds hetzelfde is, komen in de praktijk veel lo-kale variaties voor.

Afb. 158Houten vloer.

De afwerking van de vloer met een parket of eensoepele vloerbedekking vormt meestal geen enkelprobleem. Als men daarentegen een harde vloerbe-dekking wil realiseren, dient men voor het uitvoe-ren van de legmortel gebruik te maken van bitu-menbanen of PE-folies om de waterdichtheid te ver-zekeren. Om scheurvorming in de dekvloer te voor-komen, is het aangewezen deze te voorzien van eenwapeningsnet. Het is absoluut noodzakelijk om debijkomende doorbuiging van de vloer te berekenenvanaf het moment van de plaatsing van de hardevloerbedekking (of de stijve scheidingswand) endeze te beperken tot L/500. Wij raden echter aangebruik te maken van zwaluwstaartprofielen (ziehoofdstuk 11 en afbeelding 160) die loodrecht opde balkrichting worden geplaatst en een stijve bekis-tingsplaat vormen voor de dekvloer. Met deze werk-wijze kan men bovendien een goede akoestischeisolatie bekomen.

Door hun lage eigengewicht en hun niet-massiviteit(groot aantal voegen) hebben houten vloeren door-gaans een lagere geluidsisolatie dan betonnen vloe-ren. Het is dan ook belangrijk om voldoende aan-dacht te besteden aan dit aspect. Mits een gepasteplafond- en vloerafwerking met een zwevende op-bouw, een goede aansluiting van de vloeren op dewanden en een doordachte opbouw van de verti-cale wanden (met het oog op flankerende geluids-overdracht), kunnen vloeropbouwen met een hou-

Afb. 159Dwarsver-stijving.

A. MET HOUTEN PLANKEN

B. MET HOUTEN KRUISEN

C. MET BANDSTAAL

21

11

1

1. Bandstaal2. Nagel met

platte kop

105 TV 223 – maart 2002

Afb. 160Houten vloermet zwaluw-staartvormig

geprofileerdestaalplaat.

ten draagvloer voldoen aan de eisen m.b.t. geluids-isolatie [86].

Houten vloeren worden eerder zelden gebruikt voorutiliteitsgebouwen en grotere individuele wonin-gen. De oplegging van de houten balken op dewanden veroorzaakt immers een te sterke verzwak-king van de wanden, waardoor stabiliteitsproblemenzouden kunnen optreden. Ook zijn de maximaal teverkrijgen overspanningen beperkt omwille van dedoorbuigings- en trillingscriteria. Houten vloerenbieden echter wel het voordeel dat ze gemakkelijkuit te voeren zijn, redelijk licht zijn en een goedewarmte-isolatie bieden. Tussen de draagbalken kannamelijk warmte-isolerend materiaal geplaatst wor-den.

12.2 KEUZE VAN CONSTRUC-TIEHOUT VOOR VLOE-REN

12.2.1 STERKTE EN STIJFHEID

Het is ten zeerste aanbevolen om naar sterkte ge-sorteerd hout te gebruiken. Het gaat hier om zaag-hout dat visueel gesorteerd wordt op sterkte, waar-bij de houtgebreken bepaalde grenzen niet mogenoverschrijden en het aspect “veiligheid” domineertop het esthetische aspect.

Bij de sortering houdt men rekening met de plaatsen de grootte van de volgende gebreken :� de kwasten� het vezelverloop� de barsten� de aantasting door insecten� rot, …

Voor meer informatie met betrekking tot de sorteer-methoden verwijzen we naar de Technische Speci-ficaties STS 04 [90]. In België onderscheidt menvoornamelijk twee houtkwaliteiten voor construc-tiedoeleinden : de “sorteerklassen” S6 en S8.

In de praktijk gebruikt men de klasse S6 op plaat-sen waar de houtconstructie niet zichtbaar is, of

waar vooral kleinere houtsecties worden toegepast.Bij kleinere houtsecties is een houtkwaliteit S8immers moeilijk te verkrijgen. Bij zichtbare, zwarehoutsecties gebruikt men doorgaans een kwaliteitS8. Men moet er wel rekening mee houden datgrotere lengten in S8 – in tegenstelling tot S6 –moeilijk in de handel te verkrijgen zijn. Wanneermen de sorteerklasse kent, kan men starten met debepaling van de sterkteklasse. Hierbij houdt menrekening met de houtsoort en dient men eenomzettingstabel te gebruiken [88,99].

Wij raden aan hout te gebruiken van een producentdie een Technische Goedkeuring (ATG) heeft ver-kregen bij de Belgische Unie voor de technischegoedkeuring in de bouw (BUtgb). Bij dergelijkehoutsoorten is het merken van het constructiehoutimmers onderworpen aan de doorlopende controlevan de BUtgb. Het hout is voorzien van eengecertificeerd ATG-merkteken dat tevens de sorte-ringsklasse bevat (zie afbeelding 161).

Afb. 161 ATG-merkteken voor constructiehout.

ATG 94/1994TCHN-CTIB / B023

STS 04S6 V 3

Goedkeuringsnummerproducent

Controleorganisme/certificaatnummerhoutkeurder

Technische Specificatie 04 :visuele sterktesortering

Houtdikte ongeschaafd :1 = 38 mm2 = 47/50 mm3 = 63 mm4 = 75 mm5 = 100 mm

Houtsoort :V = vurenG = grenenD = douglas/oregonVG = vuren en grenen

Sorteerklasse :S6 of S8

Constructiehout kan eventueel voegen bevatten (bv.vingerlassen). Dit komt eerder zelden voor bij mas-sief hout, maar wel steeds bij gelijmd-gelamineerdhout (afbeelding 162). De buigsterkte van dezevoegen mag niet zwakker zijn dan de buigsterktevan het massieve hout. De voegen in aangrenzendeelementen moeten geschrankt worden.

Afb. 162Vingerlas inconstructie-hout.

106 TV 223 – maart 2002

12.2.2 AFMETINGEN

Constructiehout voor vloeren is courant beschik-baar in de volgende nominale dikten : 19 – 24 – 32– 38 – 50 – 63 – 75 – 100 – 125 en 150 mm.

De courant beschikbare nominale hoogten voorconstructiehout, toepasbaar in vloeren zijn : 125 –150 – 175 – 200 – 225 – 250 – 275 en 300 mm.

12.2.3 VOCHTGEHALTE EN DUUR-ZAAMHEID

In normale omstandigheden bedraagt het vocht-gehalte van “vers aangebracht” constructiehoutongeveer 18 %, waarna het geleidelijk droogt toteen evenwichtsvochtgehalte van 6 tot 12 % bereiktwordt. Dit gaat gepaard met een zekere krimp. Voorde maximale vochtgehalten en de duurzaamheidverwijzen we naar de STS 31 [91] en de STS 04[90].

bouwwijze), kan de krimp van de vloerbalken eenverzakking van de bovenliggende constructie ver-oorzaken (max. 10 mm per vloeropbouw bij on-gunstige omstandigheden). Ter plaatse van de ver-binding van de houten draagconstructie met het om-hulsel van het gebouw (bv. aansluiting ramen –gevelmetselwerk) en de binnenafwerking (bv. gips-kartonplaten die over verschillende verdiepingendoorlopen ter hoogte van een traphal) dient menhieraan voldoende aandacht te besteden.

Bij houtmassiefbouw dragen de vloerbalken hunbelastingen rechtstreeks over op de horizontalehouten balken. Omdat de muren bij houtmassief-bouw uit horizontaal geplaatste balkjes bestaan, kande hoogte van de wanden door krimp verkorten enkunnen zich relatief belangrijke zakkingen in devloer voordoen. Bij het ontwerp en de uitvoeringvan de wand- en vloerafwerking dient hieraan vol-doende aandacht besteed te worden.

12.4.2 PLAATSEN VAN DE BALKEN BIJCONSTRUCTIES IN METSEL-WERK OF BETON

Bij constructies in metselwerk of beton kunnen deuiteinden van de houten balken op verschillendewijzen op de dragende muren steunen :� door rechtstreekse steunen op de muur (voor de

opleglengte verwijzen we naar § 12.5) (afbeel-ding 163)

� d.m.v. een bevestiging in een muurplaat. Demuurplaat moet in het metselwerk verankerdworden met maximale tussenafstanden van 1,5meter

� met speciale verankeringsstukken zoals balk-hangers, hoekijzers of bandijzers (in combina-tie met bouten of draadstangen, nagels, …).Deze methode biedt het voordeel dat de wandvan beton of metselwerk niet plaatselijk ver-zwakt wordt door de oplegging van de balken.De afmetingen en het aantal van de veranke-ringen moeten door berekening of door beproe-ving bepaald worden. Voor de correcte plaat-sing verwijzen we naar § 12.5.

12.3 VOOR-SCHRIFTEN VOORDE AFGEWERKTE

ELEMENTEN

In tegenstelling tot beton- ofstaalconstructies, bestaan ervoor houten vloeren geen do-cumenten waarin de houtsectorzelf toleranties en toelaatbare

maat- of vormafwijkingen bepaalt. Wel wordt dedoorbuiging beperkt tot 1/300 van de overspan-ning (voor meer informatie verwijzen we naar hetWTCB-Rapport dat op een latere datum zal ver-schijnen). Men dient daarom gebruik te maken vanalgemene documenten zoals de internationalenormenreeks NBN ISO 3443 [44 t.e.m. 51]. Het isvan belang om eventuele toleranties duidelijk teomschrijven in het bijzondere bestek.

12.4 UITVOERING VANHOUTEN VLOEREN

12.4.1 PLAATSEN VAN DE BALKEN BIJCONSTRUCTIES IN HOUTMAS-SIEFBOUW OF HOUTSKELET-BOUW

Bij houtskeletbouw dient men de vloerbalken terplaatse van de stijlen op de wand te laten steunen,tenzij de belastingen relatief gering zijn en er eenhorizontaal element aanwezig is dat de belastingenvoldoende spreidt over de stijlen (koppelregel, kop-balk, ...). Dit dient door een berekening overeen-komstig Eurocode 5 [35] geverifieerd te worden.

Wanneer de verdiepingsmuren bovenop de vloer-opbouw geplaatst worden (zogenaamde platform-

Afb. 163Houtenbalken dierechtstreeksop de muursteunen.

107 TV 223 – maart 2002

12.4.3 DWARSE STABILITEIT

Men moet voldoende aandacht besteden aan dedwarse stabiliteit van de balken. Wegens hun kleinebreedte en grote hoogte hebben de balken onderbelasting immers snel de neiging om te kantelen ofte “kippen” (zijdelings knik). Om dit te vermijdenkan men zorgen voor een dwarsverstijving doormiddel van houten planken of kruisen (afbeel-ding 164A). Deze kunnen op twee manieren uitge-voerd worden :� ze kunnen op een lijn geplaatst worden, waarna

ze zijdelings in het constructiehout genageldworden (zie afbeelding 164B)

� ze kunnen geschrankt geplaatst worden (deverschuiving mag niet groter zijn dan de diktevan de balken), waarna ze met kopnagels aanhet constructiehout bevestigd worden (zie af-beelding 164C).

De afstand tussen twee rijen verstijvingen mag nietgroter zijn dan 2 meter. Indien de verhouding tus-sen de hoogte en de dikte groter is dan “4 : 1”, dientde tussenafstand verminderd te worden tot 1 meter.

Zware lokale belastingen loodrecht op de richtingvan de balken vergen geen speciale aandacht. Lo-kale belastingen in de richting van de overspanningkunnen opgevangen worden door een dubbele balk-laag (afbeelding 165A) of door een stalen profiel.In dit geval (en zeker indien men een ongelijkma-tige verdeling van de gebruiksbelasting voorziet) ishet echter raadzaam de algemene stijfheid van devloer te verhogen en te zorgen voor een vorm vandwarse lastenspreiding. Het meest toegepaste sys-teem bestaat in dat geval uit een soort vlechtwerkvan bandstaal met een dikte van 0,5 tot 1,0 mm eneen breedte van 20 tot 30 mm (afbeelding 165B),

C. GESCHRANKT GEPLAATST

Afb. 164 Dwarsverstijving door middel van planken of kruisen.

A. MET HOUTEN PLANKEN

B. OP EEN LIJN GEPLAATST

dat met nagels bevestigd wordt aan de balken. Voorde afstand tussen deze verstijvingen gelden dezelfderegels als voor houten planken of kruisen.

12.4.4 PLAATSEN VAN EEN PLAAT-MATERIAAL

De balklaag kan om de volgende redenen afgewerktworden met een plaatmateriaal :� voor het verkrijgen van een continu oppervlak

als basis voor de verdere afwerking� voor de verdeling van de belastingen naar de

balklaag� voor de schijfwerking.

Vroeger werden doorgaans vloerplanken toegepastmet een dikte van 15 tot 33 mm en een nominalebreedte van 90 tot 140 mm, die voorzien zijn vaneen tand- en groefverbinding (“geploegd”). Tegen-woordig worden vooral platen uit multiplex of OSBgebruikt (en in mindere mate MDF- en spaanplaten).

Afb. 165Opnamevan lokalebelastingenin de richtingvan de over-spanning.

A. MET EEN DUBBELE BALKLAAG

B. MET EEN VLECHTWERK VAN BANDSTAAL

21

11

1

1. Bandstaal2. Nagel met

platte kop

12.5 DETAILLERINGVAN DE OPLEGGINGEN DE OPLEGLENGTE

Hout is eenhygrosco-pisch mate-riaal. Dit be-

tekent dat het vocht opneemt uit en afgeeft aan deatmosfeer, afhankelijk van de relatieve vochtigheid.Men zegt ook wel eens dat hout “leeft” of “werkt”.

108 TV 223 – maart 2002

Het is daarom noodzakelijk dat de oplegging eenzekere speling toelaat. Verder dient men de balkente beschermen tegen het eventuele vocht dat in demuren aanwezig is.

De uiteinden van de houten balken die rechtstreeksin contact staan met de muur, moeten beschermdworden. Om deze rechtstreekse contacten van hethout met het metselwerk, het beton of de mortel tevermijden, kan men een bitumenvilt plaatsen.

Om de dwarskrachtsterkte van het hout niet te over-schrijden, wordt aanbevolen een opleglengte tenemen die gelijk is aan de helft van de balkhoogteen niet kleiner is dan 90 mm. De druksterkte vanhet metselwerk is bij gewone vloerbalken doorgaansniet maatgevend. Indien geconcentreerde belastin-gen kunnen voorkomen (bv. moerbalken, onder-slagbalken, ...), is het aangewezen om de draag-kracht van het ondersteunende metselwerk te veri-fiëren met behulp van de Eurocode 6 [37]. Als devloer ook weerstand moet bieden tegen horizontalebelastingen (schijf- of diafragmawerking), volstaateen oplegging van de balk in de muur niet en moe-ten de vloerbalken aan de muur verbonden wordenmet stalen ankers, strips of andere bevestigingsmid-delen (zie ook § 12.6).

Stalen verbindingsstukken zoals balkhangers (ookwel beugels, balkschoenen of gordinghielen ge-noemd) of gripankers – waarbij de balk niet op eenhorizontaal vlak van het verbindingsstuk rust, maarzijdelings met het verbindingsstuk verbonden is –moeten bijzonder zorgvuldig uitgevoerd worden omeen veilige, stevige en vlakke oplegging van devloer te garanderen. Hierbij dient men vooral aan-dacht te besteden aan de volgende punten :� de hangers dienen rechtstreeks op de laatste rij

stenen geplaatst te worden (afbeelding 166A).Deze moet uiteraard perfect vlak gemetst zijn.

Eventuele aanpassingen om een correct niveaute bekomen, moeten plaatsgrijpen in de mortel-laag onder de laatste rij stenen

� de druksterkte van het metselwerk waarop deprofielen rusten, moet voldoen aan de minimalewaarde die gespecificeerd wordt door de leve-rancier van de profielen

� de profielen moeten goed aansluiten tegen hetmetselwerk en mogen geen voegen vertonen.Eventuele afwijkingen moeten opgevangenworden door de voeg tussen het profiel en dehouten balk en mogen niet groter zijn dan 6 mm(zie afbeelding 166B)

� indien de houten vloer afgewerkt wordt metplaatmateriaal, moet de onderzijde van de balkter plaatse van de ondersteuning door het pro-fiel een weinig uitgezaagd worden

� indien boven het niveau van de vloer minderdan één volledige verdieping metselwerk wordtgeplaatst, dient men de sterkte van de wand teberekenen

� om de excentriciteit van de belastingen die inhet geval van balkhangers door de vloerbalk opde wand worden overgebracht te beperken, ra-den wij aan de balk niet enkel op te leggen ophet horizontale steunvlak van de balkhanger,maar bijkomend een stiftvormige (stiften, bou-ten, schroeven, ...) verbinding te voorzien tus-sen de zijvlakken van de hanger en de balk (zieafbeelding 166B).

Bij houtskeletbouw worden de balken meestal (bijde zogenaamde platformbouwwijze) opgelegd opeen muurplaat (bij vloeren boven kelders, kruip-ruimten of garages) of op een koppelregel (verdie-pingsvloer), waarbij de balkeinden aansluiten opeen kop- of randbalk (zie afbeelding 167).

Voor de uitvoering van tussensteunpunten bestaaner verschillende oplossingen. De vloerbalken kun-

B. OPVANGEN VAN DE AFWIJKINGENDOOR DE VOEG TUSSEN HET PROFIEL EN

DE HOUTEN BALK

Afb. 166Bevestiging

van de houtenbalken in balk-

hangers.

A. PLAATSING VAN DE HANGERS OPDE LAATSTE RIJ STENEN

max. 6 mm

109 TV 223 – maart 2002

Afb. 167 Aansluiting van een houtenvloer op een houten wand (hout-skeletbouw - platformbouw-wijze) : voorbeeld vaneen verdiepings-vloer.

nen over de ondersteuning (onderslagbalk of dra-gende wand) doorlopen (afbeelding 168A) of kun-nen er zijdelings aan bevestigd worden door mid-del van stalen verbindingsmiddelen (afbeel-ding 168B).

12.6 KETTING-WAPENING

Ook bij houten vloeren dientmen een kettingwapening tevoorzien om de goede samen-

hang tussen de afzonderlijke vloerelementen teverzekeren onder verschillende soorten belastingen.Vroeger werd deze kettingwapening doorgaansgerealiseerd door een stuk bandstaal te bevestigenaan de balken enerzijds en aan de buitenzijde vanhet metselwerk anderzijds.

Tegenwoordig geeft men de voorkeur aan de plaat-sing van een beperkte wapening in de mortel (hetbeton), die gebruikt wordt voor het effenen van deoplegzone. De doorsnede van deze wapening wordtmeestal niet berekend. Voor eengezinswoningenkan men een wapening gebruiken waarvan de door-snede gelijk is aan 2 x ∅10 mm.

12.7 AFWER-KING ONDERAAN

EN BOVENAAN

Houten vloerenworden meestaldroog afgewerktmet een parket

of een soepele bedekking.

Om akoestische redenen raden wij de plaatsing vaneen zwevende dekvloer aan. Hiertoe wordt eersteen isolatielaag gelegd (bv. 5 tot 10 mm geëxtru-deerd polyethyleen) die omhoog geplooid wordtlangs de muren. Hierop plaatst men vervolgens dedekvloer met zijn afwerking. Indien de vloer vol-doende stijf is, kan men op de dekvloer een harde,steenachtige afwerking voorzien. Men kan op dedekvloer ook zwaluwstaartprofielen toepassen, died.m.v. een soepel bandmateriaal akoestisch geschei-den zijn van de balklaag.

Aan de onderkant van de vloer zijn verschillendeafwerkingen mogelijk (bv. in hout, met lamellen,met panelen met voegen, …). Bij dergelijke afwer-kingen volstaat een begrenzing van de bijkomendedoorbuiging tot L/300. Bij afwerkingen met ge-voegde plaasterplaten dient de bijkomende door-buiging beperkt te worden tot L/500, om aftekeningaan de aansluiting van de panelen te vermijden.

12.8 SPECIALE AANDACHTS-PUNTEN BIJ HOUTENVLOEREN

12.8.1 BRANDWEERSTAND

De brandweerstand van een traditionele houtenvloer zonder enige vorm van bescherming dientbepaald te worden door een berekening volgens denorm NBN ENV 1995-1-2 [36] (zie ook [88]). Inniet-industriële gebouwen is de brandweerstand vanhouten vloeren doorgaans redelijk laag, omdat decourante houtsecties bij brand vrij snel hun sterkteverliezen (o.a. door het kippen van de balken). De

B. AAN EEN HOUTEN RAVEELBALKDOOR MIDDEL VAN STALEN

GRIPANKERS

Afb. 168Voorbeeldenvan een tussen-steunpunt vaneen houtenvloer.

A. OP EEN WAND VAN METSELWERK,DOOR DE BALKEN NAAST ELKAAR OP DE

MUUR OP TE LEGGEN

1

2

3

4

51

6

1. Vloerbalk2. Muurplaat3. Vochtscherm4. Muur5. Gripanker6. Raveelbalk

110 TV 223 – maart 2002

brandweerstand kan echter eenvoudig verbeterdworden door het aanbrengen van gipskartonplatenen isolatie (bv. minerale wol). Stalen verbindings-middelen die niet beschermd worden door een laaghout (door ze te verzinken in het hout en/of af tedekken met houten stoppen) vormen zwakke pun-ten in de brandweerstand van de vloer en kunneneen vroegtijdig bezwijken tot gevolg hebben. Eengoede detaillering met het oog op brandveiligheidis daarom noodzakelijk.

12.8.2 VERHOGEN VAN DE DRAAG-KRACHT VAN HOUTENVLOEREN

De draagkracht van houten vloeren kan verhoogdworden door een beplating of beplanking te beves-tigen op de houten balken. Op deze manier kan devloer immers berekend worden als een aaneenscha-keling van samengestelde T-liggers. De beplatingof beplanking kan zowel bestaan uit hout (of eenmateriaal op basis van hout) als uit staal en kanaangevuld worden met een meewerkende druklaagvan beton. Meestal plaatst men massieve houtenplanken of een plaatmateriaal op basis van hout(multiplex, OSB, ...) op de balken.

De balkbedekking kan ook bestaan uit stalenzwaluwstaartplaten. Door de vaste verbinding vandeze platen met de balken, verliest dit vloertypeechter zijn bijzondere akoestische kwaliteiten. Deverbetering van de contactgeluidsisolatie in verge-lijking tot traditionele houten vloeren wordt name-

lijk bereikt door een elastische oplegging van dezwaluwstaartplaten op de balken.

In beide voornoemde gevallen is het mogelijk eensamenwerkende hout-betonvloer te creëren (zie§ 3.2.6) door een druklaag in beton aan te brengenop de beplating en deze mechanisch te bevestigen(met deuvels, nagels, nagelplaten, ...). De dimen-sionering van dit vloertype is niet eenvoudig enmoet uitgevoerd worden door een terzake onder-legd ingenieur. In het geval van een houtenbeplating moet men een vochtscherm (bv. PE ofbitumenkarton) tussen het beton en het hout aan-brengen, en dit om te voorkomen dat het hout waterzou opnemen. Dit vloertype heeft een hoger eigen-gewicht dan zuivere houten vloeren en vertoontbijgevolg een beter trillingsgedrag en een beterecontactgeluidsisolatie. De verticale draagelementen(kolommen, wanden, ...) en de fundering moeteniets zwaarder gedimensioneerd worden. Het gebruikvan lichtgewicht beton biedt extra mogelijkheden.

12.8.3 PLAATSELIJKE BELASTINGEN

Indien men vreest dat zich belangrijke puntlastenzullen ontwikkelen (bv. boiler of stookketel op zol-der), kan het nodig zijn om de doorsnede van debalken plaatselijk te verhogen of dubbele balken tevoorzien. Ook dient de beplating op de balken (diezorgt voor de krachtenverdeling over de balken)voldoende stevig te zijn. Een berekening volgensEurocode 5 [35] kan hierover uitsluitsel geven.

111 TV 223 – maart 2001

LITERATUURLIJST

1. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN 713-020 (+ addenda NBN 713-020/A1 :1982, NBN 713-020/A2 : 1985 en NBN 713-020/A3 : 1994) Beveiliging tegen brand –Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouw-elementen – Weerstand tegen brand van bouw-elementen) (met erratum). Brussel, BIN, 1968.

2. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN A 24-301 Staalprodukten – Betonstaal –Staven, draden en gelaste wapeningsnetten –Algemeenheden en gemeenschappelijke voor-schriften. Brussel, BIN, 1986.

3. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN A 24-302 Staalprodukten – Betonstaal –Gladde en geribde staven – Gladde en geribdewalsdraad. Brussel, BIN, 1986.

4. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN A 24-303 (+ addendum NBN A 24-303/A1 : 1990) Staalprodukten – Betonstaal –Gladde geribde koudvervormde draad. Brus-sel, BIN, 1986.

5. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN A 24-304 (+ addendum NBN A 24-304/A1 : 1988) Staalprodukten – Betonstaal – Ge-laste wapeningsnetten. Brussel, BIN, 1986.

6. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN B 15-001 (+ addendum NBN B 15-001/A1 : 2000) Beton – Prestaties, productie, ver-werking en conformiteitscriteria (is de aan-passing van ENV 206). Brussel, BIN, 1992.

7. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN B 15-002 Eurocode 2 : Berekening vanbetonconstructies – Deel 1-1 : Algemene re-gels en regels voor gebouwen. Brussel, BIN,1999.

8. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN B 15-003 Eurocode 2 : Berekening vanbetonconstructies – Deel 1-3 : Algemene re-gels – Geprefabriceerde elementen en con-structies. Brussel, BIN, 2001.

9. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN B 21-004 (+ addendum NBN B 21-004/A1 : 1999) Elementen van gewapend geauto-claveerd cellenbeton (+ erratum). Brussel,BIN, 1992.

10. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 206-1 Beton - Deel 1 : Eisen, gedra-ging, vervaardiging en overeenkomstigheid.Brussel, BIN, 2001.

11. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 300 Platen met lange, smalle, ge-richte spanen (OSB) – Begripsbepalingen, in-deling en eisen. Brussel, BIN, 1997.

12. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 312-1 Spaanplaten – Voorschriften –Deel 1 : Algemene eisen voor alle plaattypen.Brussel, BIN, 1996.

13. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 312-2 Spaanplaten – Voorschriften –Deel 2 : Eisen voor platen voor algemene toe-passingen voor gebruik in droge omstandig-heden. Brussel, BIN, 1996.

14. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 312-3 Spaanplaten – Voorschriften –Deel 3 : Eisen voor platen voor binnenin-richtingen (meubelen inbegrepen) voor gebruikin droge omstandigheden. Brussel, BIN, 1996.

15. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 312-4 Spaanplaten – Voorschriften –Deel 4 : Eisen voor platen voor dragende toe-passingen voor gebruik in droge omstandig-heden. Brussel, BIN, 1996.

16. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 312-5 Spaanplaten – Eisen – Deel 5 :Eisen voor dragende platen in vochtige om-standigheden. Brussel, BIN, 1997.

17. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 312-6 Spaanplaten – Voorschriften –Deel 6 : Eisen voor zwaarbelaste platen voordragende toepassingen voor gebruik in drogeomstandigheden. Brussel, BIN, 1996.

112 TV 223 – maart 2002

18. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 312-7 Spaanplaten – Eisen – Deel 7 :Eisen voor zwaar belaste platen in vochtigeomstandigheden. Brussel, BIN, 1997.

19. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 338 Hout voor dragende toepassin-gen – Sterkteklassen. Brussel, BIN, 1995.

20. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 622-1 Vezelplaten – Voorschriften –Deel 1 : Algemene eisen. Brussel, BIN, 1997.

21. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 622-2 Vezelplaten – Voorschriften –Deel 2 : Eisen voor harde platen. Brussel, BIN,1997.

22. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 622-3 Vezelplaten – Deel 3 : Eisenvoor middelharde platen. Brussel, BIN, 1997.

23. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 622-4 Vezelplaten – Voorschriften –Deel 4 : Eisen voor zachte platen. Brussel,BIN, 1997.

24. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 622-5 Vezelplaten – Voorschriften –Deel 5 : Eisen voor platen vervaardigd vol-gens de droge werkwijze (MDF). Brussel, BIN,1997.

25. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 636-1 Multiplex – Voorschriften –Deel 1 : Eisen voor multiplex voor gebruik indroge omstandigheden. Brussel, BIN, 1997.

26. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 636-2 Multiplex – Voorschriften –Deel 2 : Eisen voor multiplex voor gebruik invochtige omstandigheden. Brussel, BIN, 1997.

27. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 636-3 Multiplex – Voorschriften –Deel 3 : Eisen voor multiplex voor buiten-toepassingen. Brussel, BIN, 1997.

28. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 10025 Warmgewalste produkten vanongelegeerd constructiestaal – Technischeleveringsvoorwaarden (bevat wijzigingsbladA1 : 1993). Brussel, BIN, 1993.

29. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 10113-1 Warmgewalste produktenvan lasbaar fijnkorrelig constructiestaal –Deel 1 : Algemene leveringsvoorwaarden.Brussel, BIN, 1993.

30. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 10113-2 Warmgewalste produktenvan lasbaar fijnkorrelig constructiestaal –Deel 2 : Leveringsvoorwaarden voor normaal-gegloeide/normaliserend gewalste staalsoor-ten. Brussel, BIN, 1993.

31. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 10113-3 Warmgewalste produktenvan lasbaar fijnkorrelig constructiestaal –Deel 3 : Leveringsvoorwaarden voor thermo-mechanisch gewalste staalsoorten. Brussel,BIN, 1993.

32. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN EN 13369 Algemene regels voor voorafvervaardigde betonwaren. Brussel, BIN, 2001.

33. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ENV 1994-1-1 Eurocode 4 : Ontwerpvan gemengde staal-betondraagsystemen –Deel 1-1 : Algemene regels en regels voorgebouwen. Brussel, BIN, 1992.

34. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ENV 1994-1-2 Eurocode 4 : Ontwerpvan gemengde staal-betondraagsystemen –Deel 1-2 : Algemene regels voor brand-beveiligend ontwerp. Brussel, BIN, 2002.

35. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ENV 1995-1-1 Eurocode 5 : Ontwerpvan houten draagsystemen – Deel 1-1 : Alge-mene regels en regels voor gebouwen. Brus-sel, BIN, 1995.

36. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ENV 1995-1-2 Eurocode 5 : Ontwerpvan houten draagsystemen – Deel 1-2 : Alge-mene regels – Draagsysteemberekening bijbrand. Brussel, BIN, 1995.

37. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ENV 1996-1-1 (+ NAD : 1998) Euroco-de 6 : Ontwerp van metselwerk – Deel 1-1 :Algemene regels voor gebouwen – Regels voorgewapend en ongewapend metselwerk. Brus-sel, BIN, 1995.

38. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ENV 10080 Staal voor betonwapening –Lasbaar geribd betonstaal B 500 – Technischeleveringsvoorwaarden voor staven, rollen engepuntlaste wapeningsnetten. Brussel, BIN,1995.

113 TV 223 – maart 2001

39. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ENV 13670-1 Het vervaardigen vanbetonconstructies – Deel 1 : Algemeen ge-deelte. Brussel, BIN, 2000.

40. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN I 10-001 Voorspanstaal – Draad, stren-gen en staven – Algemeenheden en gemeen-schappelijke voorschriften. Brussel, BIN,1986.

41. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN I 10-002 Voorspanstaal – Koudge-trokken draad. Brussel, BIN, 1987.

42. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN I 10-003 Voorspanstaal – Strengen (meterratum). Brussel, BIN, 1986.

43. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN I 10-004 Voorspanstaal – Staven (ont-werpversie). Brussel, BIN, 1980.

44. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 3443-1 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Deel 1 : Grondbeginselen voor be-oordeling en voorschrift. Brussel, BIN, 1993.

45. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 3443-2 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Deel 2 : Statische grondslag voorhet voorspellen van passen tussen onderdelenmet een normale maatverdeling. Brussel, BIN,1993.

46. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 3443-3 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Deel 3 : Handelwijze voor het kie-zen van de streefmaat en het voorspellen vanhet passen. Brussel, BIN, 1993.

47. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 3443-4 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Deel 4 : Werkwijze voor voorspel-len van afwijkingen van samenvoegingen envoor toewijzen van maatafwijkingen. Brussel,BIN, 1993.

48. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 3443-5 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Deel 5 : Waardenreeks te gebruikenvoor het voorschrijven van maatafwijkingen.Brussel, BIN, 1993.

49. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 3443-6 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Deel 6: Algemene beginselen voorgoedkeuringsmaatstaven, nazicht van overeen-komstigheid met maatafwijkingsvoorschriftenen statisch nazicht – Werkwijze 1. Brussel,BIN, 1993.

50. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 3443-7 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Deel 7: Algemene beginselen voorgoedkeuringsmaatstaven, nazicht van overeen-komstigheid met maatafwijkingsvoorschriftenen statistisch nazicht – Werkwijze 2 – (Statis-tisch nazichtwerkwijze). Brussel, BIN, 1993.

51. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 3443-8 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Deel 8 : Maattoetsing en nazichtvan bouwwerk. Brussel, BIN, 1993.

52. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 4463-1 Meetwijze voor de bouw –Uitzetten en meten – Deel 1 : Planning enorganisatie, meetwijzen, aanvaardingsmaatsta-ven (een ontwerp werd gepubliceerd met hetoog op de bekrachtiging). Brussel, BIN, 1992.

53. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 7976-1 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Meetwijzen voor gebouwen enbouwwaren – Deel 1 : Werkwijze en instru-menten (een ontwerp werd gepubliceerd methet oog op de bekrachtiging). Brussel, BIN,1993.

54. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 7976-2 Maatafwijkingen voor ge-bouwen – Meetwijzen voor gebouwen enbouwwaren – Deel 2 : Ligging van meet-punten. Brussel, BIN, 1993.

55. Belgisch Instituut voor NormalisatieNBN ISO 8322-1 Gebouwen – Meetinstru-menten – Handelwijzen voor het bepalen vande nauwkeurigheid bij gebruik – Deel 1 : Leer(een ontwerp werd gepubliceerd met het oogop de bekrachtiging). Brussel, BIN, 1992.

56. Calavera Ruiz J. en González Valle E.Juntas en construcciones de hormigón (Jointsin concrete constructions). Madrid, INTEMAC(Instituto Técnico de Materiales y Construc-ciones), Cuadernos Intemac, nr. 14, 1994.

114 TV 223 – maart 2002

57. Conseil International du Bâtiment pour laRecherche, l’Étude et la Documentation - CIBTolérances sur les défauts d’aspect du béton.Parijs, CIB, CIB-Rapport, nr. 24, uitgave vanhet CSTB, 1973.

58. De Cuyper J. en Pollet V.Toleranties op ter plaatse gestort beton. Brus-sel, Wetenschappelijk en Technisch Centrumvoor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift,nr. 1, 1999.

59. de Groot F.Staalplaat-betonvloer : miskend talent. Doetin-chem, Elsevier Bouwinformatie, BouwWereld,nr. 6a, 3/1994.

60. De Proft A., Riemkens W. en Vander Bracht W.Bevestigingssysteem voor holle vloerplaten.Ergon Magazine, nr. 22, 1998.

61. Engel P.Les planchers mixtes pour le bâtiment. Parijs,Sycodés Informations, nr. 36, mei-juni 1996.

62. Europees Comité voor NormalisatieprEN 1168-1 Precast concrete products –Hollow core slabs for floors – Part 1 : Pre-stressed slabs. Brussel, CEN, december 2000.

63. Europees Comité voor NormalisatieprEN 1168-2 Precast concrete products –Hollow core slabs for floors – Part 2 : Rein-forced slabs. Brussel, CEN, december 1999.

64. Europees Comité voor NormalisatieprEN 1992-1 (2nd draft) Eurocode 2 : Designof concrete structures – Part 1 : General rulesand rules for buildings. Brussel, CEN, januari2001.

65. Europees Comité voor NormalisatieprEN 10138-1 Prestressing steels – Part 1 :General requirements. Brussel, CEN, 2000.

66. Europees Comité voor NormalisatieprEN 10138-2 Prestressing steels – Part 2 :Wire. Brussel, CEN, 2000.

67. Europees Comité voor NormalisatieprEN 10138-3 Prestressing steels – Part 3 :Strand. Brussel, CEN, 2000.

68. Europees Comité voor NormalisatieprEN 10138-4 Prestressing steels – Part 4 :Bars. Brussel, CEN, 2000.

69. Europees Comité voor NormalisatieprEN 12602 Prefabricated reinforced com-ponents of autoclaved aerated concrete. Brus-sel, CEN, 1996.

70. Europees Comité voor NormalisatieprEN 13224 Precast ribbed floor elements.Brussel, CEN, januari 2001.

71. Europees Comité voor NormalisatieprEN 13225 Linear precast concrete structuralelements. Brussel, CEN, januari 2001.

72. Europees Comité voor NormalisatieprEN 13353 Solid wood panels – Requi-rements. Brussel, CEN, under development.

73. Europees Comité voor NormalisatieprEN 13747-1 Precast concrete products –Floor plates for floor systems – Part 1 :Common requirements. Brussel, CEN, okto-ber 1999.

74. Europees Comité voor NormalisatieprEN 13747-2 Precast concrete products –Floor plates for floor systems – Part 2 : Specificrequirements for reinforced floor plates. Brus-sel, CEN, oktober 1999.

75. Europees Comité voor NormalisatieprEN 13747-3 Precast concrete products –Floor plates for floor systems – Part 3 : Specificrequirements for prestressed floor plates. Brus-sel, CEN, november 1999.

76. Europees Comité voor NormalisatieprEN 229010-1 Precast concrete products –Beams for beam-and-block floor systems.Brussel, CEN, april 1999.

77. Europees Comité voor NormalisatieprEN 229010-2 Precast concrete products –Blocks for beam-and-block floor systems.Brussel, CEN, juni 1998.

78. Europese CommissieRichtlijn 89/106/EEC van de Raad van 21 de-cember 1988 betreffende de onderlinge aan-passing van de wettelijke en bestuursrech-telijke bepalingen der Lidstaten inzake voorde bouw bestemde producten, geamendeerddoor de Richtlijn 93/68/EEC van de Raad van22 juli 1993. Brussel, EC, 22 juli 1993.

79. Federatie van de Belgische Cementnijverheid(Febelcem)Voorschrijven van beton volgens de normNBN B 15-001. Brussel, Febelcem, Dossiernr. 19, september 1999.

115 TV 223 – maart 2001

80. Federatie van de BetonindustrieHolle vloerelementen in voorgespannen be-ton. Brussel, FeBe (in samenwerking metECHO en PARTEK), Technische Brochure.

81. Fédération internationale de la précontrainteComposite floor structures. Londen, FIP, FIP-guide to good practice, 1998.

82. Fédération internationale de la précontraintePlanning and design handbook on precast buil-ding structures. Londen, FIP, mei 1994.

83. Fédération internationale de la précontraintePrecast prestressed hollow core floors. Lon-den, FIP, FIP-recommandations, 1988.

84. Fédération internationale de la précontrainteQuality Assurance of Hollow Core Floors.Londen, FIP, FIP-guide to good practice, 1992.

85. Fédération internationale du bétonSpecial design considerations for precastprestressed hollow core floors – Guide to goodpractice. Lausanne, FIB, FIB-bulletin, nr. 6,januari 2000.

86. Ingelaere B.Geluidsisolatie van houten vloeren. Brussel,Wetenschappelijk en Technisch Centrum voorhet Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 1,2001.

87. International Organization for StandardizationISO 4997 Cold-reduced steel sheet of structu-ral quality. Genève, ISO, 1999.

88. Lassoie L.Dimensioneren van houtconstructies. Deel 1 :draagvloeren in woningen. Brussel, Weten-schappelijk en Technisch Centrum voor hetBouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 2, 2001.

89. Ministerie van Verkeer en InfrastructuurKoninklijk besluit van 19 augustus 1998 be-treffende de voor de bouw bestemde produk-ten. Brussel, Belgisch Staatsblad, 11 septem-ber 1998.

90. Ministerie van Verkeer en InfrastructuurSTS 04 Hout en plaatmaterialen op basis vanhout. Brussel, MVI, Eengemaakte TechnischeSpecificaties, 1990.

91. Ministerie van Verkeer en InfrastructuurSTS 31 Timmerwerk. Brussel, MVI, Een-gemaakte Technische Specificaties, 1990.

92. Organisatie voor de controle van BetonStaalPTV 302 Gewapend betonstaal – Geribdewarmgewalste staven en draad. Brussel, Tech-nische Voorschriften OCBS, 1998.

93. Organisatie voor de controle van BetonStaalPTV 303 Gewapend betonstaal – Geribdekoudvervormde draad. Brussel, TechnischeVoorschriften OCBS, 1998.

94. Organisatie voor de controle van BetonStaalPTV 304 Gewapend betonstaal – Gelastewapeningsnetten. Brussel, Technische Voor-schriften OCBS, 1998.

95. PROBETONPTV 200 Geprefabriceerde structuurelementenvan gewapend beton en van voorgespannenbeton. Brussel, Technische VoorschriftenPROBETON, 1997.

96. PROBETONPTV 201 Geprefabriceerde holle vloerelemen-ten van gewapend beton en van voorgespannenbeton. Brussel, Technische VoorschriftenPROBETON, 1997.

97. PROBETONPTV 202 Breedplaten van gewapend beton envan voorgespannen beton. Brussel, TechnischeVoorschriften PROBETON, 1999.

98. Robbens N.Holle vloerelementen, met of zonder construc-tieve deklaag. Studiedag “Prefabricage van be-tonnen gebouwen”. Koninklijke VlaamseIngenieursvereniging (KVIV), 1998.

99. Salomez L.Constructiehout : een stand van zaken. Brus-sel, Wetenschappelijk en Technisch Centrumvoor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift,nr. 2, 1994.

100. Schaerlaekens S. en Vyncke J.Breedplaten bij brugdekken. 's-Hertogenbosch,ENCI, Cement, nr. 6, 2000.

101. Sturrus R.Geschoten verbindingsdeuvel voor staalplaat-betonvloeren. 's-Hertogenbosch, ENCI, Ce-ment, nr. 5, 1985.

102. van Boom en KamerlingConstrueren in gewapend beton. Deel 3 : Ont-werp en dimensionering. Amsterdam/Brussel,Elsevier Nederland BV, 1981.

116 TV 223 – maart 2002

103. van Deelen P.Verlicht construeren met staalplaat-beton.Nijmegen, Wijlhuizen, Vloer Technisch Ma-gazine, 2/1992.

104. Vorstenbosch P.Een snel alternatief. Nijmegen, Wijlhuizen,Vloer Technisch Magazine, 3/1999.

105. Wagneur M.Afwerking of bepleistering van breedvloer-platen. Brussel, Wetenschappelijk en Tech-nisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, nr. 1, 1981.

106. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voorhet BouwbedrijfCementgebonden bedrijfsvloeren. Brussel,WTCB, Technische Voorlichting, nr. 204,1997.

verantwoordelijke uitgever : Carlo De PauwWTCB, Poincarélaan 79

1060 BRUSSEL

drukkerij : Claes Printing nvlay-out : Meersman I.D.

107. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voorhet BouwbedrijfDekvloeren. Deel 1 : Materialen - Prestaties -Keuring. Brussel, WTCB, Technische Voor-lichting, nr. 189, 1993.

108. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voorhet BouwbedrijfDekvloeren. Deel 2 : Uitvoering. Brussel,WTCB, Technische Voorlichting, nr. 193,1994.

109. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voorhet BouwbedrijfVlechtwerk voor gewapend beton. Brussel,WTCB, Technische Voorlichting, nr. 217,2000.

110. Wierda Z.Producten : stalen ligger geïntegreerd in vloer-constructie. Den Haag, Ten Hagen & Stam,Renovatie & Onderhoud, 7-8/1998.

B R U S S E LMaatschappelijke zetel

Poincarélaan 79B-1060 Brussel

algemene directie02/502 66 9002/502 81 80

publicaties02/529 81 0002/529 81 10

Z A V E N T E MKantoren

Lozenberg nr. 7B-1932 Sint-Stevens-Woluwe(Zaventem)02/716 42 1102/725 32 12

technisch advies - communicatie - kwaliteittoegepaste informatica bouwplanningtechniekenontwikkeling & innovatie

L I M E L E T T EProefstation

Avenue Pierre Holoffe 21B-1342 Limelette02/655 77 1102/653 07 29

onderzoeklaboratoriavormingdocumentatiebibliotheek