Actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) van Stichting ... · 6.3 Analyse van de met de...

136
Actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen 1 januari 2018

Transcript of Actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) van Stichting ... · 6.3 Analyse van de met de...

Actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn)

van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen

1 januari 2018

Inhoud 1. Inleiding 4 2. De organisatie van het pensioenfonds 5 2.1 Statutaire doelstelling 5 2.2 Doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding Bpf Foodservice 5 2.3 Bestuur 7 2.4 Bestuurscommissies 7 2.5 Verantwoordingsorgaan 9 2.6 Intern toezicht 9 2.7 Geschiktheid 9 2.8 Evaluatie functioneren 9 2.9 Integriteitsbeleid 9 2.10 Uitbesteding en gebruik externe deskundigen 10 3. Uitvoeringsreglement 12 3.1 Premiebetaling 12 4. Aansluiting werkgevers en verkrijging deelnemerschap 13 5. Hoofdlijnen van de pensioenregeling 15 5.1 Pensioenaanspraken en pensioenrechten 15 5.2 Korting pensioenaanspraken en –rechten 17 6. Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve

organisatie en interne controle (AO/IC) 18 6.1 Algemeen 18 6.2 Beleidsuitgangspunten van de uitbesteding 18 6.3 Analyse van de met de uitbesteding samenhangende risico’s 19 6.4 Uitwerking en implementatie van de beleidsuitgangspunten 19 6.5 Financiële soliditeit en continuïteit van de dienstverlening 19 6.6 Periodieke toetsing van de gemaakte afspraken 22 6.7 Beëindiging van de uitbesteding 23 6.8 Waarborging van gescheiden administraties en informatieverstrekking 24 6.9 Inlichtingenplicht jegens toezichthouder en toegang tot boeken en bescheiden 24 6.10 De overeenkomst van uitbesteding 24 7. Financieel kader 25 7.1 Risico’s uit aangegane verplichtingen in eigen beheer 25 7.2 Reservering 26 7.3 Premiebeleid 31 7.4 Toeslagenbeleid 35 7.5 Beleggingsbeleid 38 7.6 Beoogde omvang van het eigen vermogen 48 7.7 Financiële sturingsmiddelen 51 7.8 Haalbaarheidstoets 52 Bijlage 1 – Verklaring inzake de beleggingsbeginselen 54 Bijlage 2 – Algemeen crisisplan 54 Bijlage 3 – Financiële stromen en procuratie Bpf Foodservice 54 Bijlage 4 – Procuratieregeling 54 Bijlage 5 – Besluit beleid bij toe- en uittreding, CWO en VTN 54 Bijlage 6 – Uitbestedingsbeleid 54 Bijlage 7 – Integriteitsbeleid 54 Bijlage 8 – Proces (beleids)dekkingsgraad 54 Bijlage 9 – Prudent person 54 Bijlage 10 – Fondsspecifieke correctiefactoren (ervaringssterfte) 54

4

1. Inleiding Het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen (hierna: Bpf Foodservice) streeft als eindverantwoordelijk uitvoerder van de door de sociale partners overeengekomen pensioenregeling naar een optimale kwaliteit, zorgvuldigheid en openheid met betrekking tot die uitvoering. Overeenkomstig de Pensioenwet (hierna: PW) werkt het fonds volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (hierna: abtn). Het doel van de abtn is om integraal inzicht te geven in het functioneren van het pensioenfonds. Naast de beschrijving van de actuariële opzet en de pensioenregeling wordt bijvoorbeeld ook ingegaan op de organisatiestructuur van het fonds, de administratieve organisatie en interne controle. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het beleggingsbeleid van het fonds en de financiële sturingsmiddelen die het fonds ter beschikking heeft. Ieder jaar wordt de abtn getoetst op actualiteit. De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt iedere drie jaar en onverwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien.

5

2. De organisatie van het pensioenfonds In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de doelstellingen, de beleidsuitgangspunten en de risicohouding van het fonds, de (administratieve) organisatie van het fonds, haar beleidsuitgangspunten met betrekking tot uitbesteding en een analyse van de met de uitbesteding samenhangende risico’s. 2.1 Statutaire doelstelling Het fonds heeft ten doel, overeenkomstig de bepalingen van de statuten en de pensioen-reglementen, werknemers en gewezen werknemers in de groothandel in levensmiddelen, alsmede de na te laten betrekkingen van de werknemers en de overige belanghebbenden, te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom en overlijden. 2.2 Doelstellingen, beleidsuitgangspunten en risicohouding Bpf Foodservice

Doelstellingen: 1. Op grond van de Mantelafspraken CAO voor de Foodservice en de Groothandel in

Levensmiddelen heeft Bpf Foodservice de opdracht om binnen de totale premie van 25,7% van de pensioengrondslagsom een pensioenregeling uit te voeren. De premieverdeling bedraagt 1/3 voor de werknemer en 2/3 voor de werkgever.

2. Het pensioenfonds heeft ten doel, overeenkomstig de bepalingen van de statuten en de pensioenreglementen, werknemers en gewezen werknemers in de Foodservice en de Groothandel in Levensmiddelen, alsmede de na te laten betrekkingen van de werknemers en de overige belanghebbenden, te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom en overlijden.

3. Het pensioenfonds stelt zich tot doel om één geharmoniseerde pensioenregeling uit te voeren die past binnen de fiscale kaders en voldoet aan overige wet- en regelgeving.

4. Harmonisatie vindt plaats vanuit een kwalitatief oogpunt (vanuit eenvoud worden minder fouten gemaakt) en worden minder kosten gemaakt. Het doel is en blijft om binnen de (financiële) mogelijkheden een zo goed mogelijk pensioen voor de deelnemers te realiseren. Een geharmoniseerde pensioenregeling met lagere uitvoeringskosten draagt daar aan bij.

Beleidsuitgangspunten: 1. Gezien de lage risicobereidheid en -draagkracht van de deelnemers van Bpf

Foodservice beschouwt het fondsbestuur het als haar primaire taak om de nominale pensioenaanspraken te waarborgen. Alleen nadat de nominale pensioenaanspraken in voldoende mate gewaarborgd zijn, is het streven van het bestuur om vanuit het beleggingsrendement een indexatie toe te kennen.

2. De gekozen pensioenregeling dient betaalbaar te zijn, in die zin dat de door het fonds vastgestelde hoogte van de gedempte kostendekkende premie door sociale partners wordt aanvaard.

6

Risicohouding: Binnen het beleid van het pensioenfonds neemt de risicohouding een belangrijke plaats in. De risicohouding is de mate waarin het pensioenfonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstellingen van het pensioenfonds te realiseren (de risicobereidheid) en de mate waarin het pensioenfonds beleggingsrisico’s kan lopen gegeven de kenmerken van het pensioenfonds (het risicodraagvlak). Het bestuur heeft een risicobereidheidsonderzoek onder de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden gehouden. Hieruit bleek dat de risicobereidheid en het risicodraagvlak laag zijn. De resultaten van het onderzoek zijn besproken met CAO-partijen en de fondsorganen. Mede op basis van deze risicohouding en de ALM-studie die is uitgevoerd in 2017 heeft het pensioenfonds een strategisch beleggingsbeleid vastgesteld. Het risicoprofiel dat uit het beleggingsbeleid voortvloeit, kan worden vertaald in een vereist eigen vermogen (de risicohouding op korte termijn). De bandbreedtes die het pensioenfonds wenst te hanteren voor dit vereist eigen vermogen, oftewel de risicohouding op korte termijn, is 12% als ondergrens en 18% als bovengrens. Dit betreft echter een verhoging van het risicoprofiel, want de onder- en bovengrens zijn in 2015 vastgesteld op respectievelijk 9% en 15%. Het verhogen van het risicoprofiel is niet toegestaan zolang de beleidsdekkingsgraad lager is dan het huidige strategisch vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds hanteert daarom vooralsnog gedwongen de ondergrens en bovengrens van respectievelijk 9% en 15%. Indien door wijziging van de (markt)omstandigheden het vereist eigen vermogen structureel buiten deze bandbreedte terechtkomt of door een aanpassing van het fondsbeleid het vereist eigen vermogen buiten deze bandbreedte terechtkomt, treedt het fondsbestuur in overleg met CAO-partijen. Het bestuur heeft de risicohouding voor de lange termijn geconcretiseerd door grenzen te stellen aan het pensioenresultaat. Het pensioenresultaat is de verhouding van de som van de verwachte uitkeringen conform fondsbeleid en de som van de verwachte uitkeringen zonder opbouwkorting en volledig prijsgeïndexeerd. De volgende ondergrenzen zijn hierbij vastgesteld: Ondergrens 1 Startend vanuit de vereiste dekkingsgraad dient het verwachte pensioenresultaat tenminste gelijk te zijn aan 78%. Dit is gebaseerd op het verwachte pensioenresultaat uitgaande van de kritische dekkingsgraad (90,5%) onder de economisch voorgeschreven scenario’s in de aanvangshaalbaarheidstoets per 1 januari 2015. Ondergrens 2 Startend vanuit de feitelijke dekkingsgraad dient het verwachte pensioenresultaat tenminste gelijk te zijn aan 78%. Dit is gebaseerd op het verwachte pensioenresultaat uitgaande van de kritische dekkingsgraad (90,5%) onder de economisch voorgeschreven scenario’s in de aanvangshaalbaarheidstoets per 1 januari 2015. Ondergrens 3 Startend vanuit de feitelijke dekkingsgraad mag de afwijking tussen het verwachte pensioenresultaat en het pensioenresultaat in het slecht weer scenario (het 5%

7

percentiel) maximaal 25% zijn. Hierbij heeft het bestuur als uitgangspunt genomen dat het pensioenresultaat in het slecht weer scenario, startend vanuit een gezonde financiële positie (vereiste dekkingsgraad), een nominaal pensioen moet representeren. Resultaat haalbaarheidstoets 2017 Door middel van een haalbaarheidstoets is het fondsbeleid in Q2 2017 getoetst aan deze ondergrenzen. De uitkomsten van de haalbaarheidstoets zijn: • het verwacht pensioenresultaat vanuit de feitelijke dekkingsgraad: 85%; • de afwijking tussen het verwachte pensioenresultaat en het pensioenresultaat in het

slecht weer scenario, uitgaande van de feitelijke dekkingsgraad: 22%. Hieruit blijkt dat de uitkomsten op beide onderdelen voldoen aan de vastgestelde ondergrenzen Indien hier in enig jaar niet aan voldaan wordt, treden het pensioenfonds en cao-partijen hierover in overleg. Verder heeft het bestuur eind 2017 een aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd met het oog op een aanpassing van het beleggingsbeleid (risicoprofiel). De uitkomsten van deze aanvangshaalbaarheidstoets op basis van het voorgenomen beleggingsbeleid voldoen aan de vastgestelde ondergrenzen conform de lange termijn risicohouding

2.3 Bestuur Het bestuur van Bpf Foodservice is verantwoordelijk voor het goede reilen en zeilen van het pensioenfonds. Het bestuur is paritair samengesteld en bestaat in principe uit acht personen, maar maximaal uit tien personen. Daarvan zijn vier bestuurders van werkgeverszijde, drie van werknemerszijde en een vertegenwoordiger van pensioengerechtigden. Van de leden van het bestuur worden vier leden benoemd door het bestuur na voordracht door de aangesloten werkgeversorganisatie(s). De bestuurders van werknemerszijde worden benoemd door het bestuur na voordracht door de aangesloten werknemersorganisaties. De vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden wordt benoemd door het bestuur na verkiezing door en uit de pensioengerechtigden van het fonds. Aan het paritaire bestuur kunnen maximaal twee bestuurders worden toegevoegd die niet directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het fonds. Deze bestuurders worden benoemd door het bestuur. De taken en bevoegdheden van het bestuur alsmede de bepalingen omtrent benoeming, samenstelling en werkwijze van het bestuur zijn vastgelegd in de statuten en het verkiezingsreglement van het fonds. 2.4 Bestuurscommissies Het bestuur van Bpf Foodservice heeft de volgende commissies ingesteld om de besluitvorming voor het bestuur voor te bereiden en adviezen te verstrekken. Een uitgebreide taakomschrijving en de mandaatregeling van de commissies is opgenomen in het algemene functieprofiel van het bestuurder en maakt onderdeel uit van het geschiktheidsplan.

8

Dagelijks bestuur Het dagelijks beleid wordt conform de Pensioenwet door minstens twee leden van het bestuur uitgevoerd, namelijk door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur bestaat uit de werkgevers- en werknemersvoorzitter van het fonds. Het dagelijks bestuur is door het bestuur gemandateerd om in bepaalde, duidelijk omschreven situaties, namens het bestuur een besluit te nemen. De invulling van de functies van voorzitter en vicevoorzitter wisselt elk jaar. Beleggingscommissie De beleggingscommissie bestaat uit drie bestuurders, waarvan tenminste één lid de werknemers en tenminste één lid de werkgevers vertegenwoordigt. De belangrijkste taken van de beleggingscommissie bestaan uit het adviseren van het bestuur over het beleggingsbeleid en het monitoren van de activiteiten van de vermogensbeheerders. De besluitvorming rondom het beleggingsbeleid is de verantwoordelijkheid van het voltallige bestuur van Bpf Foodservice. Het beleggingsbeleid is vastgelegd in een beleggingsbeleidsplan dat elk jaar opnieuw wordt vastgesteld. Aansluitings- en incassocommissie De aansluitings- en incassocommissie bestaat uit drie bestuurders, waarvan tenminste één lid de werknemers en tenminste één lid de werkgevers vertegenwoordigt. Deze commissie voert samen met de uitvoeringsorganisatie het aansluitings- en incassobeleid uit en adviseert het bestuur. Communicatiecommissie De Communicatiecommissie bestaat uit twee bestuurders, waarvan één bestuurder de werknemers en één bestuurder de werkgevers vertegenwoordigt. De commissie bereidt het communicatiebeleid voor ten behoeve van het bestuur. Daarnaast zorgt de commissie samen met de uitvoeringsorganisatie voor de uitvoering van het communicatiebeleid van Bpf Foodservice. Communicatiebeleid Het bestuur heeft een communicatiebeleidsplan opgesteld. Dit plan gaat over de periodieke, structurele communicatie en beschrijft de strategie en de visie van Bpf Foodservice op de communicatie met haar primaire doelgroepen. Doelstellingen van het plan zijn onder andere de bevordering van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioenregeling. Daarnaast wil Bpf Foodservice het pensioenbewustzijn van belanghebbenden stimuleren met pensioeninformatie op het juiste moment en met de deelnemer op een begrijpelijke en evenwichtige manier te communiceren. Zowel interne als externe doelgroepen zijn geïdentificeerd en er zijn afspraken gemaakt over communicatievormen. Voor incidentele communicatie maakt het pensioenfonds indien nodig een aanvulling op dit plan. Periodiek worden de communicatie-inspanningen geëvalueerd. Commissie uitbesteding en risicomanagement De commissie uitbesteding en risicomanagement bestaat uit drie bestuurders en is onder meer belast met de voorbereiding van selectie- en evaluatietrajecten, het opzetten en onderhouden van een risicomanagementstructuur en het organiseren en coördineren van het jaarwerk.

9

Commissie van Beroep De Commissie van Beroep is per 1 januari 2018 opgeheven. Het bestuur heeft daarmee gevolg gegeven aan de oproep van de Pensioenfederatie om de toegang tot de Ombudsman Pensioenen zo min mogelijk te belemmeren. Daarnaast is in de afgelopen periode gebleken dat de instandhouding van de Commissie van Beroep niet eenvoudig is. Dit leidt tot inefficiënte procedures en onnodige kosten. Pensioencommissie De pensioencommissie bestaat uit vertegenwoordigers van cao-partijen en het bestuur. Deze commissie vergadert bij de aanloop naar grote wijzigingen in de pensioenregelingen, doch minimaal twee maal per jaar. De pensioencommissie heeft tot taak:

• De afstemming tussen het fonds en cao-partijen soepel te laten verlopen om daarmee een beheerste transitie in pensioenregelingen te waarborgen; en

• Cao-partijen te informeren over de actuele stand van zaken binnen het fonds. 2.5 Verantwoordingsorgaan Het bestuur heeft een verantwoordingsorgaan ingesteld dat voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in de Pensioenwet. De taken en bevoegdheden van dit orgaan alsmede de samenstelling, benoeming en werkwijze zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en het reglement verantwoordingsorgaan. Het functieprofiel voor leden van het verantwoordingsorgaan maakt onderdeel uit van de competentievisie van het verantwoordingsorgaan. 2.6 Intern toezicht Met ingang van 1 juli 2014 wordt het intern toezicht uitgeoefend door een Raad van Toezicht. De taken en bevoegdheden van dit orgaan alsmede de samenstelling, benoeming en werkwijze zijn vastgesteld in de statuten van het fonds en het reglement Raad van Toezicht. 2.7 Geschiktheid Het bestuur beschikt over een geschiktheidsplan waarin is vastgelegd aan welke geschiktheidseisen de bestuurders, de leden van de Raad van Toezicht en het verantwoordingsorgaan dienen te voldoen. In dit plan is tevens een opleidingsplan opgenomen ter bevordering en handhaving van het vereiste geschiktheidsniveau. 2.8 Evaluatie functioneren Het bestuur evalueert jaarlijks zijn eigen functioneren zowel van het bestuur als geheel als van de individuele bestuursleden en de commissies. Ook de Raad van Toezicht evalueert jaarlijks zijn functioneren. In het geschiktheidsplan is een evaluatieprocedure opgenomen. 2.9 Integriteitsbeleid Integriteit is een wezenlijk kenmerk van een professionele en betrouwbare organisatie. Het bevordert niet alleen de efficiëntie, de interne transparantie en samenwerking, maar ook het vertrouwen. Bpf Foodservice kent diverse regelingen ter invulling van het integriteitsbeleid, te weten een gedragscode, klokkenluidersregeling en incidentenregeling. Mede op basis van de compliance rapportage analyseert het bestuur jaarlijks de integriteitsrisico’s. Daarnaast voert het bestuur een zelfevaluatie uit waarin

10

integriteit aanbod komt en is integriteit een onderdeel van het risicomanagement en de selectieprocedure bij vacatures. Ook omgang t.a.v. witwassen, terrorismefinanciering en sanctiewetgeving vormt een onderdeel van het integriteitsbeleid. De uitvoeringsorganisatie beoordeelt op maandbasis of (gewezen) deelnemers of pensioengerechtigden betrokken zijn bij een van deze activiteiten. Mocht hiervan sprake zijn dan wordt het pensioenfonds geïnformeerd. Voor een uitgebreide omschrijving van het integriteitsbeleid wordt verwezen naar bijlage 7. 2.10 Uitbesteding en gebruik externe deskundigen De uitvoering van de werkzaamheden inzake pensioen- en vermogensbeheer is volledig uitbesteed. Bij alle uitbestedingsactiviteiten conformeert Bpf Foodservice zich volledig aan de regelgeving van De Nederlandsche Bank (hierna: DNB). Het fonds beschikt voor iedere extern uit te voeren activiteit over een uitbestedingsovereenkomst die voldoet aan het bij of krachtens artikel 34 van de PW bepaalde. Het bestuur van Bpf Foodservice besteedt in ieder geval niet uit: − taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid van het

pensioenfonds bepalen; − werkzaamheden waarvan uitbesteding de verantwoordelijkheid van het bestuur voor

de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kan ondermijnen;

− indien de uitbesteding een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de naleving van wet- en regelgeving.

Het bestuur heeft een uitbestedingsbeleid inclusief selectie- en evaluatieprocedure opgesteld, dat als bijlage onderdeel uitmaakt van deze ABTN. Het bestuur heeft de pensioenadministratie uitbesteed aan AZL N.V. (hierna: AZL) Daarnaast zijn volgens de overeenkomst communicatie-inspanningen, ondersteuning en begeleiding van het bestuur, alsmede werkzaamheden in het kader van de jaarverslaglegging aan AZL uitbesteed. Het bestuur heeft KAS BANK aangesteld als custodian. De custodian verzorgt de beleggingsadministratie en de performancemeting voor de gehele portefeuille. Verder levert zij maandelijks een dashboard met o.a. op hoofdniveau de samenstelling van de portefeuille en het verloop van de dekkingsgraad. Het bestuur heeft vermogensbeheer uitbesteed aan Robeco Institutional Asset Management (hierna: RIAM) en aan State Street Global Advisors (hierna SSgA). Daarnaast participeert Bpf Foodservice in een hypothekenfonds van Syntrus Achmea Real Estate & Finance (hierna: SAREF). Ook maakt het bestuur gebruik van de volgende externe deskundigen: Advisering Het fonds heeft als adviserend actuaris benoemd Willis Towers Watson Netherlands B.V. (hierna: Willis Towers Watson). De adviserend actuaris woont gedeeltelijk de

11

bestuursvergaderingen bij en voorziet het bestuur tijdens de vergaderingen en desgewenst tussentijds van beleidsmatige (actuariële) adviezen. Het bestuur wordt op beleggingsgebied ondersteund door een beleggingsadviseur van Sprenkels & Verschuren B.V. (hierna: S&V). De beleggingsadviseur ondersteunt de beleggingscommissie o.a. bij de monitoring van de beleggingen, het opstellen van de strategie en de selectie van andere externe partijen als de vermogensbeheerders en de custodian. Op juridisch gebied wordt het bestuur onder andere ondersteund door AZL, Willis Towers Watson en DLA Piper. Op het gebied van AVG, IRM en IT wordt het bestuur ondersteund door S&V. Het bestuur blijft echter eindverantwoordelijk voor alle activiteiten van het fonds en houdt dan ook toezicht op zijn adviseurs. Periodiek worden alle adviseurs geëvalueerd. Certificerend actuaris Het fonds heeft Triple A Risk & Finance benoemd als certificerend actuaris. De certificerend actuaris controleert of de voorziening pensioenverplichtingen op voldoende prudente grondslagen en correct is vastgesteld en controleert of de aanwezige middelen voldoende zijn voor de door het fonds aangegane verplichtingen. Daarnaast geeft hij jaarlijks een actuariële verklaring af ten behoeve van de jaarstukken (jaarverslag en verslagstaten ten behoeve van DNB) en onderbouwt hij zijn oordeel aan het bestuur door middel van een management letter, waarover in de bestuursvergadering verslag wordt uitgebracht. Externe accountant Het bestuur heeft accountantsbureau KPMG Accountants N.V. (hierna: KPMG) aangesteld als de accountant van het fonds. KPMG verzorgt de jaarlijkse controle op de jaarrekening en de staten voor DNB. De accountant zal (minimaal) eenmaal per jaar in de bestuursvergadering mondeling verslag doen van zijn bevindingen en controlewerkzaamheden. Tevens legt hij een en ander schriftelijk vast door middel van een accountantsverklaring en een management letter gericht aan het bestuur. Overig Het fonds is lid van de Pensioenfederatie. De Pensioenfederatie behartigt de belangen van de Nederlandse pensioenfondsen en bevordert de ontwikkeling van het pensioenstelsel. Daarnaast informeert de Pensioenfederatie haar leden regelmatig over de ontwikkelingen op pensioengebied.

12

3. Uitvoeringsreglement Het bestuur heeft ten behoeve van de uitvoering van de pensioenovereenkomst een uitvoeringsreglement opgesteld dat voldoet aan artikel 25 van de PW en verspreid onder alle aangesloten werkgevers. Met ondernemingen die vrijwillig zijn aangesloten is een separate uitvoeringsovereenkomst aangegaan. 3.1 Premiebetaling De wijze van premiebetaling voldoet aan de eisen van artikel 26 van de PW en is opgenomen in het uitvoeringsreglement.

13

4. Aansluiting werkgevers en verkrijging deelnemerschap Het fonds werkt binnen een verplichtstellingsbeschikking, die is afgegeven naar aanleiding van verzoeken door het georganiseerde bedrijfsleven in de branche voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen: De verplichtstellingbeschikking dateert van 1964, en is laatstelijk gewijzigd in 2018. Naast de verplichte deelneming uit hoofde van de verplichtstellingsbeschikking, is het fonds op grond van haar statuten bevoegd om binnen de door de Pensioenwet gestelde mogelijkheden overeenkomsten af te sluiten met ondernemingen die niet onder de verplichtstellingsbeschikking vallen (uitvoeringsovereenkomst tot vrijwillige aansluiting). In die overeenkomsten wordt dan vastgelegd dat partijen zich verbinden aan de statuten, de pensioenreglementen en het uitvoeringsreglement van het fonds. Tevens moeten partijen zich verbinden aan de besluiten van het bestuur van het fonds. Bedoelde overeenkomsten worden in beginsel aangegaan voor de duur van vijf jaar en telkens, behoudens opzegging, stilzwijgend voor de duur van vijf jaar verlengd. Elke vrijwillig aangesloten onderneming (maar ook het fonds) kan de overeenkomst beëindigen. Ondernemingen die onder de verplichtstelling vallen maar vrijstelling willen, kunnen een vrijstellingsverzoek indienen op basis van één van de gronden zoals vermeld in het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000. Uitgangspunt van het fonds is, dat zij in beginsel, geen vrijstelling verleent aan de verzoeken die vallen onder artikel 6 van het Vrijstellingsbesluit (onverplichte vrijstellingsverzoeken). Dit laat onverlet dat het fonds elk verzoek tot vrijstelling individueel toetst om vast te stellen of vrijstelling wellicht gegeven zou moeten worden. Bij deze toetsing geldt dat het fonds alleen vrijstelling verleent, indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden van dien aard dat er bij de werkgever en/of zijn werknemers sprake is van zodanig zwaarwichtige belangen in verhouding tot het belang van het fonds, dat het belang van het fonds om geen vrijstelling te verlenen moet wijken voor het zwaarwichtige belang van de werkgever en/of werknemers. In het geval vrijstelling wordt verleend op basis van artikel 6 van het Vrijstellingsbesluit is een actuariële en financiële gelijkwaardigheid van de regeling vereist. Het fonds heeft een standaard actuariële gelijkwaardigheidsverklaring opgesteld. Onderdeel van deze standaard gelijkwaardigheidsverklaring is een opsomming van de uitgangspunten en aannames voor de uit te voeren gelijkwaardigheidstoets waarmee het fonds op voorhand instemt. Het fonds voert het beleid dat de ondernemingen die een vrijstelling aanvragen de actuariële gelijkwaardigheid aantonen op basis van bovengenoemde standaard actuariële gelijkwaardigheidsverklaring. Het fonds zorgt voor de pensioenbelangen en –verplichtingen van de werknemers bij alle aangesloten ondernemingen, die voortkomen uit de statuten en de reglementen van het fonds. De aangesloten ondernemingen moeten op grond van de statuten en reglementen van het fonds zorgen voor het tijdig betalen van de verschuldigde premie en voor het aanmelden van iedere werknemer die door de statuten en reglementen als deelnemer wordt aangemerkt.

14

Bpf Foodservice kan bij de volgende situaties verzekeringstechnisch nadeel in rekening brengen:

• bij uittreding van ondernemingen als gevolg van vrijstelling in die situaties die in het Vrijstellings- en boetebesluit van de Wet Bpf 2000 zijn omschreven;

• bij aansluiting volgend op een verzoek tot intrekking van een (doorlopende) vrijstelling; en

• bij een vrijwillige toetreding. Het beleid bij toe- en uittreding en verzekeringstechnisch nadeel van Bpf Foodservice wordt in bijlage 5 nader omschreven.

15

5. Hoofdlijnen van de pensioenregeling 5.1 Pensioenaanspraken en pensioenrechten De reeds verworven en nog te verwerven pensioenaanspraken en pensioenrechten zijn vastgelegd in de pensioenreglementen van het fonds. Voor een precieze inhoud wordt verwezen naar het pensioenreglement geldend per 1 januari 2018. Hieronder volgen de hoofdlijnen van de nog te verwerven pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van de actuele pensioenregeling voor deelnemers. Karakter Pensioenregeling Deelname

• elke werknemer vanaf 21 jaar; •

Reguliere Pensioendatum

Eerste dag van de maand waarin de deelnemer 68 jaar wordt.

Pensioengevend jaarsalaris

Het pensioengevend jaarsalaris is opgebouwd uit: 12 respectievelijk 13 maal (met toepassing van een correctie in kalenderjaren waarbij sprake is van een 53ste week) het met de deelnemer overeengekomen vaste bruto maand- respectievelijk 4-wekelijkse salaris; vermeerderd met:

• de vaste toeslag op het salaris volgens werktijdenregeling II en de vaste toeslag op het salaris volgens werktijdenregeling IV op grond van de subsectorale cao voor de Groothandel in Levensmiddelen. Voor aangesloten werkgevers die niet vallen onder deze cao, kan een vergelijkbare regeling als pensioengevend worden aangemerkt;

• vakantietoeslag/-bijslag; • provisie.

Tantièmes, vergoeding voor overwerk en andere door de aangesloten werkgever met de werknemer afgesproken emolumenten blijven buiten beschouwing Voor parttimers wordt het werkelijke salaris omgerekend naar een fictief salaris. Het pensioengevend jaarsalaris wordt gemaximeerd op een door het bestuur te bepalen bedrag. In 2018 is dit maximum op € 50.267,-- gesteld.

Franchise De franchise is gelijk aan 100/75 maal de enkelvoudige AOW-uitkering voor een gehuwde inclusief vakantietoeslag zoals deze op jaarbasis geldt per 1 januari van enig jaar. De franchise wordt naar boven afgerond op hele euro’s. Per 1 januari 2018 is de franchise € 13.344,--.

Pensioengrondslag Pensioengevend jaarsalaris minus franchise. Pensioensysteem Geïndexeerd middelloon. Ouderdomspensioen Op basis van een opbouwpercentage van 1,6% per jaar. Parttimers

bouwen naar rato van het actuele parttimepercentage op. Wezenpensioen Risicodekking van 20% van het in uitzicht gestelde partnerpensioen.

Partnerpensioen Op basis van een opbouwpercentage van 1,12% per jaar, met een

risicodekking over de toekomstige jaren. Parttimers bouwen naar rato van het actuele parttimepercentage op.

16

Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid

De (gewezen) deelnemer heeft recht op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw als hij tijdens de deelneming door ziekte recht krijgt op (gedeeltelijke) loondoorbetaling volgens het Burgerlijk Wetboek of op (gedeeltelijke) uitkering volgens de Ziektewet, en aansluitend arbeidsongeschikt wordt. De premievrije voortzetting van de deelneming is afhankelijk van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, dat wordt vastgesteld door de verhouding tussen het ongemaximeerde WIA-dagloon verminderd met de inkomsten uit arbeid die de deelnemer per dag verdient dan wel, indien hoger, het bedrag aan restverdiencapaciteit, en het ongemaximeerde WIA-dagloon, te vermenigvuldigen met 100%.

Flexibele elementen - vervroeging en uitstel pensioendatum; - deeltijdpensioen; - uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen en omgekeerd; - hoog/laag constructie

Overgangsregeling(en) De aanspraken van (gewezen) deelnemers opgebouwd tot 1 januari 2018 zijn overgenomen in de regeling 2018. Dit geldt eveneens voor de arbeidsongeschikten die deelnamen in de voormalige regeling I (2006). Voor arbeidsongeschikte deelnemers die deelnamen aan de voormalige regelingen II (2001) en III (1982) blijven de uitgangspunten zoals genoemd in deze regeling voor de opbouw van toepassing. De betreffende uitgangspunten zijn als bijlage toegevoegd bij de regeling 2018.

Toeslagverlening deelnemers

Door het bestuur zal er naar worden gestreefd om de in de achterliggende deelnemersjaren opgebouwde ouderdomspensioenen van de deelnemers jaarlijks per 1 januari van enig jaar te verhogen. Deze verhoging bedraagt ten hoogste de ontwikkeling van het prijsindexcijfer en vindt plaats voor zover de middelen van het fonds dit toelaten. Het verhogen van de pensioenen is voorwaardelijk. Er is geen recht op toekomstige verhogingen. Of de pensioenen worden verhoogd en in welke mate is afhankelijk van de financiële middelen van het fonds en van het oordeel van het bestuur en de actuaris over de financiële positie van het fonds. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast

Toeslagverlening gewezen deelnemers en pensioengerechtigden

Door het bestuur zal er naar worden gestreefd om ingegane en premievrije aanspraken op pensioen, alsmede de hieraan verbonden partnerpensioenen jaarlijks per 1 januari van enig jaar te verhogen. Deze verhoging bedraagt maximaal de ontwikkeling van het prijsindexcijfer en vindt plaats voor zover de middelen van het fonds dit toelaten. Het verhogen van de pensioenen is voorwaardelijk. Er is geen recht op toekomstige verhogingen. Of de pensioenen worden verhoogd en in welke mate is afhankelijk van de financiële middelen van het fonds en van het oordeel van het bestuur en de actuaris over de financiële positie van het fonds. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenen worden aangepast. Behoudens de additionele toeslag vanuit de premie/toeslagreserve voor deelnemers is de toeslag op de pensioenaanspraken van de deelnemers gelijk aan de toeslag op de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

17

5.2 Korting pensioenaanspraken en –rechten Het fonds kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen indien: • De beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad; • Het fonds naar verwachting niet in staat is binnen een termijn van maximaal 10 jaar

toe te groeien naar de vereiste dekkingsgraad zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad, en

• Alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen 10 jaar te voldoen aan de vereiste dekkingsgraad.

Daarnaast zal een (onvoorwaardelijke) korting op de pensioenaanspraken en –rechten worden doorgevoerd als de beleidsdekkingsgraad vanaf (en met inbegrip van) dit startpunt zes maal jaarlijks opeenvolgend lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad en ook de actuele dekkingsgraad bij de laatste vaststelling lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Het pensioenfonds maakt gebruik van de maximale hersteltermijn van 10 jaar. In beginsel wordt de korting uitgesmeerd over de maximaal mogelijke termijn, waarbij de korting elk jaar gelijk is. Op basis van kosten- en communicatieoverwegingen zal worden bezien of het beter is om een kortere kortingsperiode te kiezen, dan wel de korting in één keer toe te passen. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever(s) schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Een dergelijke vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.

18

6. Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC)

6.1 Algemeen Bpf Foodservice heeft voor de uitvoering van zijn taken geen eigen organisatie in het leven geroepen, maar een en ander uitbesteed. De waarborgen voor een beheerste en integere bedrijfsvoering die de Pensioenwet met betrekking tot de inrichting van de fondsorganisatie verlangt, zijn onderwerp van overeenkomst en overleg tussen het bestuur en de onder 2.10 vermelde uitvoeringsorganisaties. Bpf Foodservice heeft een algemeen crisisplan opgesteld, als onderdeel van de beschrijving van de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem. Het eerste onderdeel van het algemeen crisisplan bestaat uit een financieel crisisplan dat een beschrijving is van maatregelen die het fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het fonds in gevaar komt. Het tweede onderdeel van het algemene crisisplan betreft een noodprocedure bij spoedeisende situaties. Het algemeen crisisplan is opgenomen in bijlage 2 bij deze abtn. Een beheerste en integere bedrijfsvoering heeft daarnaast in ieder geval betrekking op: a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s; b. integriteit; c. de soliditeit van Bpf Foodservice, waaronder wordt verstaan het beheersen van

financiële en andere risico’s die de soliditeit kunnen aantasten; d. het beheersen van de financiële positie over de lange termijn door periodiek een

haalbaarheidstoets uit te voeren. Deze onderwerpen komen hierna aan de orde. 6.2 Beleidsuitgangspunten van de uitbesteding Het bestuur heeft op basis van zijn verantwoordelijkheid voor het beheer van het fonds, de vereiste professionalisering en de noodzakelijke risicobeheersing gekozen voor uitbesteding van alle werkzaamheden inzake pensioen- en vermogensbeheer aan externe partijen. Naar de overtuiging van het bestuur is uitbesteding van deze werkzaamheden effectiever en efficiënter dan deze in eigen beheer te houden. De uitbesteding voldoet aan de wettelijke voorschriften, als bedoeld in de Pensioenwet. Het bestuur is van oordeel dat de belangen van de deelnemers, slapers en pensioengerechtigden, en betrokken werkgevers bij deze uitbesteding uiteindelijk beter zijn gediend dan bij eigen beheer. Het bestuur heeft een selectieprocedure opgesteld, die in geval van een te maken keuze voor een nieuwe uitbestedingspartij zal worden gevolgd. Deze selectieprocedure maakt onderdeel uit van het uitbestedingsbeleid dat is opgenomen in bijlage 6. De uitbestede werkzaamheden zijn schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst met de dienstverleners. Er wordt op toegezien dat overeenkomstig deze overeenkomsten regelmatig wordt gerapporteerd en dat periodiek een evaluatierapport in het voltallige bestuur wordt

19

besproken. Het bestuur heeft een evaluatieprocedure opgesteld die onderdeel uitmaakt van het uitbestedingsbeleid dat is opgenomen in bijlage 6. Het bestuur heeft een commissie uitbesteding en risicomanagement ingesteld die onder meer belast is met de voorbereiding van selectie- en evaluatietrajecten. Uitgangspunt is echter dat het bestuur eindverantwoordelijk en aansprakelijk blijft voor alle uitbestede werkzaamheden en daarmee samenhangende handelingen. Het bestuur is in beginsel van mening dat het deze verantwoordelijkheid kan dragen door middel van: − het rechtstreeks ter verantwoording roepen van de hiervoor genoemde partijen; en − schriftelijke rapportages over de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden, die het

bestuur zo nodig ter beoordeling en controle aan een onafhankelijke, derde partij zal voorleggen.

Indien daartoe aanleiding bestaat, kan het bestuur besluiten eigen onderzoek te doen of te laten uitvoeren. Niet zonder betekenis voor het waarmaken van de eigen verantwoordelijkheid acht het bestuur de waarborgen die zijn gelegen in het waarmerken door de certificerend actuaris en de accountant van de jaarlijkse staten van het fonds zoals bedoeld in de Pensioenwet en de meldingsplicht van deze beide externe deskundigen in dat verband. 6.3 Analyse van de met de uitbesteding samenhangende risico’s De uitbesteding van werkzaamheden heeft tot gevolg dat het bestuur geen directe gezagsverhouding heeft met de werknemers, in dienst van de uitvoeringsorganisaties, die feitelijk en dagelijks zijn belast met de uitvoering van die werkzaamheden. Het bestuur heeft voorts geen rechtstreeks zicht op en voert geen directe controle uit op administratieve processen, zoals uitbetaling van pensioenen, pensioenberekeningen, beleggingsadministratie e.d.. Daardoor ontbreekt eveneens zicht op de werkelijke uitvoeringskosten. Het bestuur maakt zich echter doorlopend sterk voor zoveel mogelijk transparantie gericht op de totstandkoming van uitvoeringskosten die door dienstverleners in rekening worden gebracht. Het bestuur erkent voorts dat aan de uitbesteding het risico is verbonden van discontinuïteit van de dienstverlening. Om dit risico te beperken stelt het bestuur zich echter, onder meer door het beoordelen van jaarverslagen, op de hoogte van de (financiële) gezondheid van zijn dienstverleners, om zodoende tijdig te kunnen anticiperen op negatieve ontwikkelingen. Tenslotte vergt het besturen op afstand grotere inspanningen met betrekking tot de wederzijdse communicatie en informatie-uitwisseling. 6.4 Uitwerking en implementatie van de beleidsuitgangspunten Het bestuur heeft met AZL, RIAM, SSgA, SAREF en KAS BANK contractueel vastgelegd dat zij de wettelijke voorschriften met betrekking tot de uitbesteding zullen naleven. De beleidsuitgangspunten zijn op de hierna omschreven wijze uitgewerkt en geïmplementeerd. 6.5 Financiële soliditeit en continuïteit van de dienstverlening Indien wenselijk, kan het bestuur de financiële soliditeit van zijn dienstverleners beoordelen aan de hand van jaarcijfers en eventuele halfjaarberichten. Op grond van deze documenten kan het bestuur zich mede een oordeel vormen over de continuïteit van de dienstverlening.

20

6.5.1 Integriteit dienstverleners Het bestuur heeft kennis genomen van de gedragscode, klokkenluiders- en/of insiderregeling, alsmede van de compliance programma's van AZL, RIAM, SSgA, SAREF en KAS BANK. RIAM, SSgA, SAREF en KAS BANK staan voor hun integriteit en compliance onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM). De externe accountant van Bpf Foodservice heeft inzage in de rapportages die de Interne Accountantsdienst (hierna: IAD) van AZL opstelt en waarin verslag wordt gedaan van controles van de compliance regeling van AZL. Ook heeft deze accountant inzage in de verslagen van de periodieke controles en andere toezichtactiviteiten door DNB en AFM. Het bestuur stelt vast dat zowel AZL, RIAM, SSgA, SAREF als KAS BANK een juridisch en bestuurlijk onafhankelijke organisatie is die het bestuur voldoende vertrouwen geeft dat er geen sprake is van enige belangenverstrengeling en -conflicten. Indien AZL, RIAM, SSgA, SAREF of KAS BANK een langdurig samenwerkingsverband met andere organisaties aangaat dan wel haar werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overdraagt, wordt het bestuur daarover geïnformeerd. Hetzelfde geldt indien deze dienstverleners besluiten essentiële werkzaamheden onderwerp van onder-uitbesteding te maken. 6.5.2 Goed ondernemerschap De organisatiestructuur van de dienstverleners is voor het bestuur beschikbaar. 6.5.3 Kwaliteit van de dienstverlening Het bestuur beoordeelt de kwaliteit van de dienstverleners continu aan de hand van de wijze waarop de organisaties hun (uitvoerings)contracten nakomen. Er vindt periodiek op basis van een door het bestuur opgestelde rooster een evaluatie plaats met de dienstverleners. Het bestuur heeft een evaluatieprocedure opgesteld, die als bijlage onderdeel uitmaakt van de abtn. 6.5.4 Deskundigheid Het bestuur beschikt over een geschiktheidsplan, met behulp waarvan de geschiktheid van de individuele bestuurders en leden van de raad van toezicht en het verantwoordingsorgaan wordt getoetst en zo nodig bevorderd. Een meerjarig plan van aanpak met betrekking tot de geschiktheidsbevordering is tot een vast onderdeel van het geschiktheidsplan gemaakt. Het bestuur heeft er voorts nota van genomen dat zijn dienstverleners zorgdragen voor de ontwikkeling van de deskundigheid van de medewerkers en het personeel voor zover van toepassing gecertificeerd is op grond van de normen zoals van toepassing in de branche. 6.5.5 Communicatie en bestuursondersteuning Ten behoeve van een goede interne communicatie en bestuursadvisering heeft AZL aan Bpf Foodservice een vaste bestuursadviseur toegewezen, die tevens een coördinerende rol heeft richting de externe deskundigen. Deze bestuursadviseur is het eerste aanspreekpunt voor het bestuur. De bestuursadviseur wordt in zijn taken ondersteund. AZL voorziet in een vervanger indien de bestuursadviseur gedurende langere tijd niet in staat is zijn of haar werkzaamheden voor het pensioenfonds uit te voeren. RIAM, SSgA, SAREF en KAS BANK hebben een senior-relatiebeheerder toegewezen aan Bpf Foodservice. Deze kan een beroep doen op de expertise binnen hun organisaties. Voor vragen en opmerkingen op het niveau van individuele deelnemers en pensioengerechtigden beschikt AZL over een helpdesk.

21

Bpf Foodservice beschikt over een eigen website die voldoet aan de eisen op grond van de Wet pensioencommunicatie en voorziet in gelaagde communicatie gebaseerd op de Pensioen 1-2-3. Deelnemers kunnen via een beveiligde persoonlijke omgeving op de website informatie raadplegen over hun pensioenaanspraken bij Bpf Foodservice. Daarnaast is voor alle belanghebbenden relevante algemeen toegankelijke informatie beschikbaar over Bpf Foodservice. 6.5.6 Wettelijke en bestuursrechtelijke termijnen Het bestuur heeft in de overeenkomst met AZL, RIAM, SSgA, SAREF en KAS BANK afspraken gemaakt over tijdige nakoming van wettelijke en bestuursrechtelijke verplichtingen die aan een bepaalde termijn gebonden zijn en waarvan de overschrijding tot het opleggen van een boete of last onder dwangsom door de bevoegde autoriteiten kan leiden. In het bijzonder wordt in dit verband melding gemaakt van tijdige oplevering van gegevens ten behoeve van de vaststelling van het jaarverslag en de jaarrekening, alsmede de kwartaal- en jaarstaten. Het bestuur acht het lopen van risico’s ter zake van de naleving van wet- en regelgeving in het algemeen overigens gering, mede omdat de externe accountant en actuaris ingevolge artikel 170 van de Pensioenwet de toezichthouder DNB of AFM (hierna de toezichthouder) spontaan moeten melden indien zij kennis hebben genomen van omstandigheden die strijdig zijn met de Pensioenwet, dan wel sprake is van niet-nakoming van door het pensioenfonds aangegane verplichtingen. Voorts meldt de accountant de toezichthouder indien hij geen verklaring omtrent de getrouwheid wil afgeven of voorbehouden maakt. 6.5.7 Aansprakelijkheid Ingevolge de overeenkomsten met haar dienstverleners kan Bpf Foodservice geleden schade verhalen indien functionarissen met betrekking tot hun handelingen of nalaten grove schuld of onachtzaamheid kan worden verweten. 6.5.8 Kostenbeheersing Het bestuur voorkomt een situatie van onbeheersbare uitvoeringskosten door vooraf door het bestuur goed te keuren jaarlijkse begrotingen en bewaking van overschrijdingen van de realisaties op kwartaalbasis. 6.5.9 Interne AO/IC en beheersingsmaatregelen pensioenbeheer; ISAE audits en overige procedures ISAE-audits Om aan de behoefte van het bestuur aan zekerheid en daarmee aan kwaliteitsgaranties tegemoet te komen, heeft AZL ervoor gekozen om gecertificeerd te worden volgens de richtlijnen van ISAE 3402 en 3000. Ook RIAM, SAREF en KAS BANK zijn in het bezit van ISAE 3402-rapportages. SSgA heeft een SOC1 rapport dat voldoet aan de ISAE 3402-standaarden. Jaarlijks beoordeelt het bestuur aan de hand van de rapportages of de interne beheersing van de dienstverleners naar de mening van het bestuur voldoende comfort biedt. Het bestuur is bereid om van een eigen audit bij AZL af te zien, indien de benodigde informatie reeds voorhanden is of een beoogd onderzoek reeds is verricht in het kader van de ISAE audits.

22

Overige procedures Het bestuur is ervan op de hoogte dat AZL over een calamiteiten- en continuïteitsplan (contingency-plan) beschikt. Brandbeveiliging en een ontruimingsplan zijn onderdelen daarvan. Wanneer zich een calamiteit en/of een situatie voordoet die de continuïteit in gevaar brengt wordt het bestuur geïnformeerd. Voorts zijn procedures opgesteld ten aanzien van back-up en restore. Back-ups worden dagelijks gemaakt op een met SAN vergelijkbaar opslagsysteem. De betrouwbaarheid van het back-up en restore proces wordt gegarandeerd door bij het schrijven van de data te verifiëren dat de data correct zijn weggeschreven en ook leesbaar zijn. Het back-upsysteem bevindt zich fysiek buiten de computerruimtes waar de productiedata opgeslagen is. Periodiek wordt een image geschreven naar tape. Het bestuur heeft zich ervan vergewist dat de overige dienstverleners over vergelijkbare procedures beschikken. 6.5.10 Wijzigingen in de uitbesteding of nieuwe uitbesteding In de uitbestedingsovereenkomsten is aangegeven dat het bestuur uit eigen beweging wordt geïnformeerd over inhoudelijke wijzigingen in de hiervoor bedoelde documenten c.q. informatie. Het bestuur beoordeelt, bij voorkeur in zijn eerstvolgende vergadering, of deze wijzigingen, gelet op de beleidsuitgangspunten en gemaakte risicoanalyse, passend zijn. Eenzelfde beoordeling vindt aan de hand van de selectieprocedure plaats ten aanzien van nieuw voorgenomen uitbestedingen, waarbij uiteindelijke besluitvorming eerst plaatsvindt na het doorlopen van een selectieproces. 6.6 Periodieke toetsing van de gemaakte afspraken Het bestuur van Bpf Foodservice toetst regelmatig of de wijze waarop de werkzaamheden worden verricht nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Een en ander vindt plaats op basis van periodieke rapportages door en evaluatietrajecten met de dienstverleners. Deze rapportages bestaan uit de volgende zelfstandige onderdelen: 6.6.1 Administratieve rapportages AZL levert het bestuur per kwartaal een zogenaamde administratieve rapportage, waarin relevante ontwikkelingen worden gemeld met betrekking tot de interne processen, de verwerking van gegevens, eventuele knelpunten die in de werkzaamheden zijn opgetreden, klachten van deelnemers of pensioengerechtigden en de genomen initiatieven terzake en alle andere aspecten waarover in de SLA’s afspraken zijn gemaakt. De administratieve rapportage stelt AZL bovendien in staat al die zaken te melden die het bestuur in staat stellen om handelend op te treden naar de werkgevers en andere belanghebbenden. 6.6.2 Beleggingsrapporten en Kwartaalrapportage Beleggingen De vermogensbeheerders leveren het bestuur elk kwartaal een rapportage over de ontwikkelingen van de deelportefeuille onder hun beheer. Voorts is het bestuur met de beheerders richtlijnen voor het vermogensbeheer overeengekomen, waarin mandaten zijn opgenomen. De custodian levert maandelijks een geconsolideerde rapportage over de gehele portefeuille. 6.6.3 (Beleids)dekkingsgraadrapportages De ontwikkelingen, zoals die worden vermeld in de hiervoor onder 6.6.1. en 6.6.2. genoemde rapportages, worden in samenhang gepresenteerd in periodieke (beleids)dekkingsgraadrapportages die voldoen aan het financieel toetsingskader, als bedoeld in de Pensioenwet. De dekkingsgraadrapportages bieden het bestuur een handvat voor het

23

nemen van toekomstige (beleids)beslissingen en het verrichten van haalbaarheidstoetsen. Onder het nFTK is de beleidsdekkingsgraad leidend voor alle beleidsmaatregelen. De beleidsdekkingsgraad is het gemiddelde van de dekkingsgraad van de afgelopen 12 maanden en is daarmee minder afhankelijk van dagkoersen. Alle beleidsmaatregelen moeten gebaseerd worden op deze beleidsdekkingsgraad. Om de juistheid van de berekeningen van de dekkingsgraad en beleidsdekkingsgraad te waarborgen heeft het fonds als interne beheersmaatregel zijn adviserend actuaris de opdracht gegeven om de juistheid van de dekkingsgraad maandelijks te controleren. Wanneer een van de partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming en/of controle van de berekening van de (beleids)dekkingsgraad na indiening bij DNB constateert dat de uitkomst met meer dan 0,2%-punt (positief of negatief) afwijkt van de op basis van (latere) beschikbare informatie feitelijke hoogte van de (beleids)dekkingsgraad wordt hierover gerapporteerd aan het bestuur. Het bestuur beraadt zich in dit geval over de te nemen stappen ten einde de ontstane situatie naar de toekomst te kunnen voorkomen. Het proces tot vaststelling van de (beleids)dekkingsgraad is opgenomen als bijlage 8 van deze abtn. Grondslagwijzingen zullen in de (beleids)dekkingsgraad verwerkt worden conform beschreven onder 7.2.6. 6.6.4 Notities over (wettelijke) pensioenontwikkelingen AZL levert het bestuur periodiek een overzicht van de actuele en voor het pensioenfonds relevante pensioenontwikkelingen, genaamd ‘Pensioenitems’. Uit deze overzichten moet blijken dat het pensioenfonds aan alle wet- en regelgeving c.q. bestuursrechtelijke bepalingen voldoet. Indien zulks niet of niet meer het geval is, doet AZL via de bestuursadviseur voorstellen tot noodzakelijke aanpassingen. AZL stelt het bestuur tevens op de hoogte van ontwikkelingen via haar orgaan AZL Perspectief en de jaarlijkse Relatiedag. Daarnaast blijft het bestuur op de hoogte van belangrijke pensioenontwikkelingen door middel van het bijwonen van seminars en het volgen van opleidingen conform het opleidingsplan. 6.6.5 Inschakeling van de accountant AZL is bereid op verzoek van het bestuur haar rapportages voor te leggen aan de accountant van Bpf Foodservice. AZL wordt de gelegenheid geboden om op gemaakte opmerkingen en bevindingen van de accountant van het pensioenfonds te reageren. 6.6.6 Overig Het bestuur wordt door AZL geïnformeerd over alle correspondentie die AZL namens Bpf Foodservice voert met onder meer de toezichthouder, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Belastingdienst. AZL en de vermogensbeheerders stellen het bestuur Bpf Foodservice onverwijld op de hoogte van materiële problemen die zich in het kader van de uitbesteding voordoen. 6.7 Beëindiging van de uitbesteding Bpf Foodservice heeft met haar dienstverleners schriftelijke afspraken gemaakt over de opzegging en beëindigingsvoorwaarden.

24

6.8 Waarborging van gescheiden administraties en informatieverstrekking AZL, RIAM, SSgA, SAREF en KAS BANK houden de gegevens en bestanden van Bpf Foodservice strikt gescheiden van die van haar andere opdrachtgevers. Hetzelfde geldt voor de archivering van de stukken voor de bestuursvergaderingen en beleggingsadministratie. De gescheiden informatieverstrekking naar de verschillende opdrachtgevers wordt gewaarborgd door de inrichting van de systemen, interne procedures voor AO en IC, autorisatie- en procuratieregelingen. Door implementatieprocessen van nieuwe of gewijzigde werkzaamheden buiten de bestaande, dagelijkse werkzaamheden te plaatsen, is de voortgang van laatstbedoelde werkzaamheden bovendien gewaarborgd. Met betrekking tot privacy zorgen de dienstverleners ervoor dat de privacyaspecten van Bpf Foodservice als gevolg van de uitbesteding in voldoende mate worden gewaarborgd. Deze verplichting is in de betreffende overeenkomsten vervat. In de overeenkomst is voorts vastgelegd dat de gegevens met betrekking tot de administratie van Bpf Foodservice aan het fonds toebehoren, dat het bestuur in dit verband wordt beschouwd als verantwoordelijke en de uitvoerders als verwerker in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. 6.9 Inlichtingenplicht jegens toezichthouder en toegang tot boeken en bescheiden AZL, RIAM, SSgA, SAREF en KAS BANK staan de toezichthouder, in opdracht van het bestuur van Bpf Foodservice, toe toezicht en controle uit te oefenen op hun organisatie en verschaffen deze toezichthouder alle informatie die het voor een goede uitvoering van haar taken nodig heeft. Het bestuur heeft met zijn uitvoerders afgesproken, dat deze de aanwijzingen van DNB en AFM die verband houden met de uitbestede activiteiten, zullen volgen. AZL verstrekt, in opdracht van het bestuur, voorts informatie en geeft inzage in boeken en bescheiden indien de Ombudsman Pensioenen daarom verzoekt. 6.10 De overeenkomst van uitbesteding Het bestuur heeft de uitbestede werkzaamheden schriftelijk vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst. Deze overeenkomst bevat een omschrijving van de aard en omvang van de hiervoor bedoelde werkzaamheden. De overeenkomst is voorzien van prestatienormen (SLA’s). In het uitvoeringscontract met AZL is het bestuur overeengekomen dat Bpf Foodservice eigenaar blijft van alle gegevens, zowel in digitale vorm als dossiervorm. De automatiseringssystemen alsmede de functionele en technische beschrijvingen blijven eigendom van AZL. Arbitrage c.q. conflictbeheersing maakt onderdeel uit van de overeenkomsten tussen (het bestuur van) Bpf Foodservice en AZL en Bpf Foodservice en RIAM en Bpf Foodservice en SSgA en Bpf Foodservice en KAS BANK.

25

7. Financieel kader

Het fonds is een ‘eigen beheer’ fonds. Na een beschrijving van de risico’s die voortkomen uit de aangegane verplichtingen in eigen beheer, wordt ingegaan op de financiële opzet bij het fonds en de daarmee samenhangende sturingsmiddelen. 7.1 Risico’s uit aangegane verplichtingen in eigen beheer De belangrijkste materiële risico’s van het fonds, zijnde het kort- en langlevenrisico dat voortvloeit uit de pensioenregelingen bij het fonds en het beleggingsrisico, worden in eigen beheer gehouden. Het in eigen beheer houden genereert onder meer de in hoofdstuk 1 besproken operationele en beleidsmatige ondernemingsrisico’s. Concreet zijn ook de volgende risico’s voor rekening van het fonds. • Beleggingsrisico (dekkingstekort). • Risico beperkte toeslagverlening. • Risico van het te laag (of te hoog) vaststellen van de (risico)premie en van de

voorziening pensioenverplichtingen. • Risico inzake (dis)continuïteit van de premiebetaling door de aangesloten

ondernemingen. Het beleggingsrisico houdt in dat op enig moment de waarde van de beleggingen lager kan zijn dan de op de grondslagen van het fonds vastgestelde voorziening pensioenverplichtingen. Om dit risico te minimaliseren wordt een prudent beleggingsbeleid gevoerd, dat beschreven wordt in paragraaf 7.5. Onderdeel daarvan is het aanhouden van een (minimaal) vereist eigen vermogen. De situatie kan ontstaan dat op de pensioenen niet zonder meer een toeslag verleend kan worden zoals geformuleerd in het voorwaardelijke toeslagenbeleid. Dit kan mede het gevolg zijn van slechte beleggingsrendementen uit het verleden en is dan in die zin gekoppeld aan het beleggingsrisico. Daarentegen kan een dergelijke situatie ook mede veroorzaakt worden door een bepaalde prioriteitstelling ten aanzien van de totale financiering van de pensioenregeling. De voorziening pensioenverplichtingen wordt gebaseerd op de fondsgrondslagen. De fondsgrondslagen moeten voldoende basis bieden om een prudente voorziening te kunnen vaststellen. Aanpassing van de fondsgrondslagen (bijvoorbeeld het overgaan op nieuwere overlevingstafels) is aandachtspunt bij de vaststelling van de voorziening en de analyse van het verloop ervan (zie ook paragraaf 7.2). De risico’s verbonden aan het vaststellen van de pensioenpremie liggen op het vlak van de inschatting van de actuariële lasten en de bronnen van financiering (waaronder ook de beleggingsrendementen), daarbij wordt de premiesystematiek bekeken over een langere periode (zie ook paragraaf 7.3). Het bestuur is zich bewust van het risico dat er is ten aanzien van de financiering van de directe kosten. De kosten voor de uitvoering van de pensioenregeling worden voornamelijk gefinancierd uit de opslag in de premie. Indien de verplichtstelling vervalt en het pensioenfonds geen premiebijdrage meer ontvangt, is de opslag voor kosten in de voorziening niet voldoende om zelfstandig de kosten van de toekomstige uitvoering te

26

dragen. Mocht deze situatie zich voordoen, dan heeft het bestuur de intentie om de verplichtingen van het pensioenfonds over te dragen aan een ander pensioenfonds. De voorziening pensioenverplichtingen dient tegen marktwaarde gewaardeerd te worden. Dit houdt in dat de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen afhankelijk is van de rentestand. Dit heeft tot gevolg dat de voorziening pensioenverplichtingen hoger wordt naarmate de rente daalt en omgekeerd. Tevens zullen verplichtingen die verder in de toekomst liggen bij rentewijzigingen sterker in waarde veranderen dan de verplichtingen die op kortere termijn worden voldaan. Dit wordt ook wel de rentegevoeligheid van de pensioenverplichtingen genoemd. Gesteld kan worden dat de risico’s die voortkomen uit de aangegane verplichtingen in eigen beheer niet onafhankelijk van elkaar zijn. De wisselwerking heeft veelal het effect van communicerende vaten. Vandaar dat bij een analyse van de risico’s integraal wordt gekeken naar alle beleidsgebieden. De daaruit voortvloeiende inzet van sturingsmiddelen wordt beschreven in paragraaf 7.6. 7.2 Reservering 7.2.1 Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan de contante waarde van de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de tot de datum van de vaststelling opgebouwde onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt rekening gehouden met een voorziening voor het premievrijgestelde deel van de toekomstige pensioenopbouw. De contante waarde wordt vastgesteld op basis van de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. De verwachte uitgaande kasstromen worden gebaseerd op voor het pensioenfonds prudente grondslagen. Tevens wordt op een adequate manier rekening gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De actuariële grondslagen van het pensioenfonds worden in deze paragraaf verder beschreven. 7.2.2 Voorziening voor zieken Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, wordt een technische voorziening aangehouden ter financiering van eventuele toekomstige premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. De hoogte van deze voorziening bedraagt tweemaal de in de kostendekkende premie begrepen risicopremie voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Dit is een schatting. Er wordt in de voorziening rekening gehouden met het feit dat deelnemers die ziek zijn, arbeidsongeschikt kunnen worden (INBR-voorziening). 7.2.3 Tijdsevenredige financiering pensioenopbouw en toeslagverlening De financiering van de reguliere opbouw van aanspraken op pensioen krachtens de pensioenregeling vindt evenredig in de tijd plaats, met onmiddellijke affinanciering van de aanspraken die uit hoofde van toegekende verhogingen ontstaan. Op geen enkel moment in de tijd kunnen er daardoor backserviceverplichtingen ontstaan. Indien de toekenning van toeslagen van de ingegane en opgebouwde pensioenaanspraken vóór 1 januari van enig jaar heeft plaatsgevonden, wordt bij de bepaling van de voorziening ultimo het voorgaande jaar reeds rekening gehouden met de

27

toegekende toeslagen van de ingegane en opgebouwde pensioenaanspraken primo het volgende jaar. 7.2.4 Financiering voorwaardelijke overgangsregeling Per 1 januari 2015 is een gedeelte van de voorwaardelijke aanspraken uit de overgangsregeling uit artikel 27 van het pensioenreglement voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 definitief toegekend op basis van de op dat moment aanwezige reserves. De reserves zijn hiermee komen te vervallen. 7.2.5 Premie/toeslag-reserve Om het risico te beperken dat de pensioenregeling in enig jaar moet worden versoberd en/of de premie verhoogd moet worden, wordt vanaf 2016 een premie/toeslag-reserve gevormd uit een (positief) verschil tussen de feitelijke premie en de toetspremie. Als de feitelijke premie lager is dan de toetspremie wordt het verschil, voor zover mogelijk, onttrokken aan de premie/toeslag-reserve waardoor een premiestijging en/of een verlaging van de pensioenopbouw voorkomen dan wel beperkt wordt. Daarnaast kan uit deze bestemmingsreserve een aanvullende toeslag aan de actieve deelnemers worden verleend. Indien in enig jaar geen volledige toeslag kan worden verleend vanuit het beschikbare vermogen van het fonds aan de actieve deelnemers kan het fonds (een gedeelte van) het vermogen uit de premie/toeslagreserve aanwenden voor een aanvullende toeslagverlening aan de actieve deelnemers. Toeslagverlening vanuit de premie/toeslagreserve is alleen mogelijk als de reserve naar verwachting niet nodig is om in toekomstige jaren een premietekort uit op te vangen. Op de aanvullende toeslagverlening vanuit de premie/toeslagreserve is de wet- en regelgeving ten aanzien van toekomstbestendig indexeren van toepassing. De reeds bestaande toeslagreserve voor actieven, die onderdeel uitmaakt van het eigen vermogen, is per 31 december 2015 overgedragen naar de nieuw gevormde premie/toeslag-reserve. De premie/toeslagreserve wordt bij het bepalen van de aanwezige beleidsdekkingsgraad buiten beschouwing gelaten. Het vermogen in de premie/toeslagreserve wordt belegd conform het beleggingsbeleid van het fonds. De gerealiseerde rendementen worden aan deze bestemmingsreserve toegevoegd. Als het fonds vanwege de financiële positie een korting moet gaan doorvoeren als bedoeld in artikel 134 van de PW, dan moet eerst de aanwezige premie/toeslag-reserve aangesproken worden om de korting te verlagen of te voorkomen. 7.2.6 Actuariële grondslagen De voorziening pensioenverplichtingen wordt vastgesteld op basis van de volgende actuariële grondslagen. Deze grondslagen acht het bestuur voldoende prudent om met de daarmee vastgestelde voorziening pensioenverplichtingen de betreffende verplichtingen van het fonds te kunnen afwikkelen. Indien er besloten wordt om de actuariële grondslagen te wijzigen, naar aanleiding van wetgeving of (intern) onderzoek, dan zal het bestuur deze grondslagen in de eerst volgende maand na het bestuursbesluit wijzigen. Indien dit vanwege administratieve redenen niet haalbaar blijkt te zijn, dienen de grondslagen uiterlijk op 31 december van het jaar te zijn verwerkt.

28

Rente Conform de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur

(gebaseerd op een Ultimate Forward Rate curve); Sterfte Er wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Prognosetafel

AG2016 van het Koninklijk Actuarieel Genootschap. Er worden geen leeftijdscorrecties toegepast. Wel wordt er rekening gehouden met fondsspecifieke correctiefactoren (ervaringssterfte), welke te vinden zijn in bijlage 10. De correctiefactoren worden eens per twee jaar geactualiseerd. De eerstvolgende keer dat de correctiefactoren geactualiseerd zullen worden is na de publicatie van de nieuwe AG-Prognosetafel in 2018. Per 31 december 2017 wordt als startjaar van de overlevingstafel 2018 gehanteerd. Jaarlijks zal het startjaar per 31 december met één periode opschuiven;

Partnerfrequenties Voor uitgesteld partnerpensioen, behorend bij niet ingegaan ouderdomspensioen wordt het systeem van onbepaalde partner gehanteerd, met een partnerfrequentie volgens onderstaande tabel. Op de pensioenleeftijd wordt iedereen geacht een partner te hebben. Na de pensioendatum wordt gebruik gemaakt van het systeem van bepaalde partner. Partnerfrequenties voor partnerpensioen (in %)

Leeftijdscategorie Mannen Vrouwen Van 20 tot en met 24 jaar 15 30

Van 25 tot en met 29 jaar 45 60

Van 30 tot en met 34 jaar 65 75

Van 35 tot en met 39 jaar 75 75

Van 40 tot en met 44 jaar 80 80

Van 45 tot en met 49 jaar 85 75

Van 50 tot en met 54 jaar 85 75

Van 55 tot en met 59 jaar 85 70

Van 60 tot en met 64 jaar 90 75

Van 65 tot en met en met 68 jaar 85 / 1001 80 /1001

Na 68 jaar De partnerfrequentie neemt af met de sterftekans van de partner.

De partnerfrequentie neemt af met de sterftekans van de partner.

Leeftijdsvaststelling De deelnemer wordt verondersteld te zijn geboren per de eerste dag van de maand waarin de deelnemer is geboren;

Leeftijdsverschil Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw);

1 De partnerfrequentie op leeftijd 68 is gelijk aan 100% in verband met de mogelijkheid tot uitruil op pensioendatum.

29

Uitkeringen Bij de waardering van de aanspraken is uitgegaan van de veronderstelling dat de pensioenuitkeringen continu geschieden;

Kosten De voorziening pensioenverplichtingen en de koopsommen worden berekend inclusief een opslag van 2,2% ter dekking van toekomstige uitvoeringskosten. Jaarlijks is op deze wijze 2,2% van de uitkeringen beschikbaar voor kosten. De kostenopslag van 2,2% is gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd naar de benodigde kostenvoorziening bij discontinuïteit of het wegvallen van de aangesloten ondernemingen van het pensioenfonds. Bij het onderzoek is de methodiek toegepast, zoals beschreven in de Q&A van DNB d.d. 6 mei 2014, referentie 01619. Mocht deze situatie zich voordoen, dan heeft het bestuur de intentie om de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds over te dragen aan een ander pensioenfonds, gevolgd door liquidatie van het pensioenfonds. Hierbij is rekening gehouden met een overbruggingsperiode van één jaar voor de uitvoering van de overdracht en de liquidatie.

De kostenvoorziening is ook toereikend uitgaande van ‘going concern’, aangezien het resterende deel van de uitvoeringskosten wordt gefinancierd uit de (opslag in de) ontvangen pensioenpremie.

De opslag voor toekomstige uitvoeringskosten wordt eens in de vier jaar opnieuw onderzocht. De eerstvolgende toetsing vindt plaats in 2018.

Wezenpensioen Voor de (actieve) deelnemers wordt op de 1-jarige risicopremie voor het partnerpensioen een opslag van 5% toegepast, ter dekking van nog niet ingegaan wezenpensioen (risicobasis). De aanspraak op niet ingegaan wezenpensioen vervalt volledig bij beëindiging van de deelneming. Ter dekking van de wezenpensioen aanspraken die opgebouwd zijn in de pensioenregeling 1982, geldt een opslag van 5% over de contante waarde van het partnerpensioen dat is opgebouwd onder de pensioenregeling 1982.

Voorziening niet-opgevraagde pensioenen

Voor de niet-opgevraagde pensioenen wordt een voorziening aangehouden ter grootte van 40% van de totale reservering. De totale reservering is hierbij gelijk aan de som van de gemiste uitkeringen over het verleden en de contante waarde van de nog te verwachten uitkeringen.

7.2.7 Afkoop-, omzettings-, vervroegings- en variabiliseringsfactoren De pensioenregelingen van Bpf Foodservice kennen een aantal mogelijkheden om de aanspraak van de ene pensioensoort om te zetten in een aanspraak op een andere pensioensoort. Dergelijke omzettingen dienen te geschieden op basis van sekseneutrale

30

factoren. Het pensioenfonds heeft besloten om deze factoren voor een periode van één jaar vast te stellen. De factoren zijn van toepassing vanaf 1 januari 2018 en gelden in principe tot en met 31 december 2018. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de factoren tussentijds te wijzigen. De factoren zijn gebaseerd op onderstaande grondslagen. Disconteringsvoet De factoren zijn gebaseerd op de DNB rentetermijnstructuur ultimo 2017. Indien de gemiddelde rente gedurende de geldigheidsduur van de factoren meer dan 0,5%-punt wijzigt, kan het bestuur besluiten om de factoren tussentijds aan te passen. Overlevingskansen en leeftijdsterugstelling De overlevingskansen zijn ontleend aan de door het Koninklijk Actuarieel Genootschap gepubliceerde Prognosetafel AG2016, met als starttafel 2018. Op de sterftekansen die ten grondslag liggen aan deze tafel worden de fondsspecifieke correctiefactoren toegepast. Uniform leeftijdsverschil tussen man en vrouw Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw wordt verondersteld gelijk te zijn aan drie jaar, waarbij de man de oudste van beiden is. Verhouding man:vrouw Bij de vaststelling van de sekseneutrale factoren is uitgegaan van een verhouding tussen mannen en vrouwen van 82:18 bij vervroeging, uitstel en afkoop en van een verhouding tussen mannen en vrouwen van 85:15 bij de overige flexibiliseringsmogelijkheden. 7.2.8 Inkoopfactoren aanspraken uit hoofde van saldo vrijwillige spaarregeling Vanaf 1 januari 2001 tot 31 december 2005 bestond voor de deelnemers bij Bpf Foodservice de mogelijkheid om deel te nemen aan de vrijwillige spaarregeling. De deelnemers aan deze Spaarregeling hadden de mogelijkheid om voor eigen rekening kapitaal te storten. Dit kapitaal is ondergebracht bij Robeco Flexioen. Op pensioendatum wordt het opgebouwde kapitaal op de spaarrekening aangewend om bij Bpf Foodservice pensioenaanspraken in te kopen. De inkoop van de pensioenaanspraken vindt plaats op basis van de volgende grondslagen. Disconteringsvoet De inkoop vindt plaats op basis van de SWAP-UFR-curve zoals gepubliceerd door DNB en geldig op de eerste dag van de maand waarin de inkoop plaatsvindt. Overlevingskansen en leeftijdsterugstelling De overlevingskansen zijn ontleend aan de door het Koninklijk Actuarieel Genootschap gepubliceerde Prognosetafel AG2016, met als starttafel 2018. Op de sterftekansen die ten grondslag liggen aan deze tafel worden de fondsspecifieke correctiefactoren toegepast. Uniform leeftijdsverschil tussen man en vrouw Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw wordt verondersteld gelijk te zijn aan drie jaar, waarbij de man de oudste van beiden is.

31

Verhouding man:vrouw Bij de vaststelling van de sekseneutrale factoren is uitgegaan van een verhouding tussen mannen en vrouwen van 82:18. Opslag excassokosten De opslag voor excassokosten bedraagt 2,2%. Opslag solvabiliteit Bij de inkoop wordt een opslag voor de solvabiliteit gevraagd die gelijk is aan het aanwezig eigen vermogen op 31 december voorafgaand aan de datum van inkoop, met een te hanteren maximum van het vereist eigen vermogen en een minimum van het minimaal vereist eigen vermogen. 7.2.9 Voorziening dubieuze debiteuren Bpf Foodservice houdt een voorziening dubieuze debiteuren aan. Deze voorziening wordt samengesteld aan de hand van de openstaande facturen en status van de debiteuren. Afhankelijk van de status van de debiteur wordt het openstaande bedrag geheel of gedeeltelijk opgenomen in de voorziening dubieuze debiteuren. In onderstaande tabel is per status aangegeven welk percentage van het openstaande bedrag wordt opgenomen in de voorziening.

Percentage opname in de voorziening dubieuze debiteuren per status

Status % Ambtshalve nota’s 100,0

Betalingsregeling 5,0

Blokkade 95,0

Curator definitief 100,0

Curator voorlopig 100,0

Dagvaarding 15,0

Deurwaarder 5,0

Faillissement 100,0

Juridische zaken 15,0

Voorstel betalingsregeling 5,0

Voorstel juridische zaken 15,0

Wettelijke aanmaning 5,0

7.3 Premiebeleid 7.3.1 Kostendekkende premie, gebaseerd op rentetermijnstructuur De kostendekkende premie dient volgens de Pensioenwet te bestaan uit de volgende componenten: a. De premie die actuarieel benodigd is in verband met de pensioenverplichtingen; b. De opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen; c. De opslag die nodig is voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds.

32

Ad a. Bij de bepaling van de kostendekkende premie voor het nieuwe boekjaar wordt uitgegaan van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur aan het eind van het vorige boekjaar. De overige actuariële grondslagen zijn dezelfde als die gehanteerd worden bij de vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen: 1. De overlevingskansen voor de vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen

zijn ontleend aan de door het Koninklijk Actuarieel Genootschap gepubliceerde Prognosetafel AG2016;

2. In verband met toekomstige uitkerings- en administratiekosten wordt een opslag van 2,2% gelegd op de netto premie.

3. Ter dekking van het risico van premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid wordt een opslag van 5% op de netto premie toegepast.

Ad b. De opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen is gelijk aan het vereist eigen vermogen in de evenwichtssituatie, uitgaande van de strategische beleggingsmix en uitgedrukt in een percentage van de voorziening pensioenverplichtingen op DNB-rentetermijnstructuur. Voor de vaststelling van dit vereist eigen vermogen wordt uitgegaan van het standaardmodel van DNB. Ad c. De opslag voor de uitvoeringskosten van het pensioenfonds wordt zodanig vastgesteld dat het resultaat op kosten nihil is. De opslag voor kosten is hierdoor gelijk aan de directe kosten voor uitvoering van de pensioenregeling minus de vrijval van de 2,2% opslag excassokosten over de verrichte pensioenuitkeringen. De actuariële grondslagen van het pensioenfonds (waaronder de sterftegrondslagen, de gehanteerde opslag voor het risico van premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid) worden jaarlijks bij het jaarwerk geëvalueerd. 7.3.2 Interne kostendekkende premie De interne kostendekkende premie bestaat uit dezelfde elementen als de zuivere kostendekkende premie, maar wijkt op twee onderdelen af ten opzichte van de zuivere kostendekkende premie:

• De interne kostendekkende premie is gebaseerd op een systematiek van gedempte premie op basis van een voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur. De interne kostendekkende premie voor enig kalenderjaar wordt gebaseerd op de gemiddelde rentetermijnstructuur die door DNB is gepubliceerd, over de 36 maandeinden gelegen in de periode tot 30 september voorafgaande aan het kalenderjaar.

• Ten behoeve van de solvabiliteitsopslag wordt (uit oogpunt van evenwichtigheid) uitgegaan van het percentage aanwezige eigen vermogen op basis van de beleidsdekkingsgraad (per 30 september), maar met een ondergrens van het

33

minimaal vereist eigen vermogen en een bovengrens van het vereist eigen vermogen (per 30 september).

De interne kostendekkende premie wordt jaarlijks vastgesteld op basis van een zo recent mogelijk deelnemersbestand op basis van de omstandigheden per 30 september van enig jaar. 7.3.3 Gedempte kostendekkende premie De gedempte kostendekkende premie bestaat uit dezelfde elementen als de zuivere kostendekkende premie, maar wijkt op één onderdeel af ten opzichte van de zuivere kostendekkende premie:

• De gedempte kostendekkende premie is gebaseerd op een systematiek van gedempte premie op basis van een voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur. De gedempte kostendekkende premie voor enig kalenderjaar wordt gebaseerd op de gemiddelde rentetermijnstructuur die door DNB is gepubliceerd, over de 120 maandeinden gelegen in de periode tot 30 september voorafgaande aan het kalenderjaar.

De solvabiliteitsopslag is – net als bij de zuivere kostendekkende premie - gelijk aan het vereist eigen vermogen (per 30 september). De gedempte kostendekkende premie wordt jaarlijks vastgesteld op basis van een zo recent mogelijk deelnemersbestand op basis van de omstandigheden per 30 september van enig jaar. 7.3.4 Toetspremie De toetspremie is de minimaal te ontvangen premie waaraan de feitelijke premie wordt getoetst (door onder andere de certificerend actuaris) en waarmee de toevoeging dan wel onttrekking aan de premie/toeslagreserve wordt bepaald. De toetspremie is minimaal gelijk aan de gedempte kostendekkende premie, en wordt verhoogd met het positieve verschil tussen de interne kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie indien en voor zover de interne kostendekkende premie hoger is dan de gedempte kostendekkende premie. De toetspremie is daarmee gelijk aan het maximum van de gedempte kostendekkende premie en de interne kostendekkende premie. Het ijkmoment voor vaststelling van de toetspremie is 30 september voorafgaand aan het nieuwe kalenderjaar. De keuze voor dit ijkmoment is een bewuste keuze. Er is dan tijd om te beoordelen welke pensioenopbouw voor het aankomende jaar kan worden gefinancierd en om dit tijdig te bespreken in de bestuursvergadering. Vervolgens is er nog voldoende tijd om het administratiesysteem (voor zover noodzakelijk) voor het aankomende jaar aan te passen en hierover te communiceren. 7.3.5 Feitelijke premie Inzake de vaststelling van het (feitelijke) premiebeleid kent het fonds een tweetal specifieke rapportages.

34

a. Op basis van een periodiek uitgevoerde ALM-studie (gemiddeld eens in de vijf jaar) worden de mogelijke scenario’s voor het lange termijn premie- en beleggingsbeleid van het fonds vastgesteld.

b. Daarnaast stelt de adviserend actuaris jaarlijks een notitie op ten behoeve van de premievaststelling voor de korte termijn (= het volgende boekjaar).

Aan de hand van beide rapportages maakt het bestuur inschattingen over de te verwachten financiële positie van het fonds en wordt het (feitelijke) premiebeleid vastgesteld. Mogelijke scenario’s voor lange termijn premie- en financieringsbeleid Bij de vaststelling van deze scenario’s wordt zoveel als mogelijk ingespeeld op zowel actuele als verwachte ontwikkelingen. Hierbij worden ook elementen betrokken zoals bijvoorbeeld het aanhouden van voldoende reserve (zie ook paragraaf 7.5.7). Verder zal het streven naar een stabiele ontwikkeling van de pensioenpremie op de langere termijn in aanmerking worden genomen. Premiemaximum De cao-partijen hebben besloten dat de uitvoering van de pensioenregeling door Bpf Foodservice niet meer mag kosten dan 25,7% van de pensioengrondslagsom. Indien de toetspremie, uitgaande van de peildatum van 30 september, voor het komend jaar hoger dreigt uit te komen dan dit premiemaximum én dit verschil niet gefinancierd kan worden uit de aanwezige premie/toeslagreserve treedt het bestuur in overleg met de cao-partijen. De cao-partijen kunnen vervolgens besluiten om de feitelijke premie te verhogen of om de pensioenregeling te versoberen. Indien de cao-partijen niet tijdig tot een besluit komen, wordt de pensioenregeling door het bestuur van Bpf Foodservice versoberd. Uitgangspunt bij deze versobering is dat de feitelijke premie, na onttrekking uit de premie/toeslag-reserve voor zover aanwezig, minimaal gelijk is aan de toetspremie. Voor 2018 bedraagt de totale premie 25,7% van de pensioengrondslag. Premie- en financieringsbeleid voor de korte termijn In een jaarlijks terugkerende notitie van de adviserend actuaris wordt vooruit gekeken naar het komende boekjaar. Hierbij wordt een schatting van de totale actuariële jaarlast voor het komende boekjaar gemaakt om te beoordelen of de pensioenpremie en/of de pensioenregeling aangepast moet worden of niet. In de notitie wordt uiteindelijk aan het bestuur een advies uitgebracht inzake de premievaststelling voor het komende boekjaar. Werkwijze vaststellen feitelijke premie en premie/toeslag-reserve Door te werken met een premie/toeslag-reserve wordt het risico verkleind dat de pensioenopbouw verlaagd moet worden of de pensioenpremie verhoogd moet worden. Aan de premie/toeslagreserve wordt een positief verschil tussen de feitelijke premie en de toetspremie toegevoegd. Indien in enig jaar de feitelijke premie lager is dan de toetspremie wordt het verschil onttrokken uit de premie/toeslagreserve. Onderstaand is de werkwijze voor de situatie dat de toetspremie hoger is dan de feitelijke premie beschreven.

1. De toetspremie wordt vastgesteld (peildatum 30 september). 2. Indien de toetspremie hoger is dan de feitelijke premie wordt het verschil

onttrokken aan de premie/toeslag-reserve. Voor het bepalen van de middelen die

35

aan de premie/toeslag-reserve worden toegevoegd of onttrokken, zal het pensioenfonds uitgaan van het werkelijke verschil tussen de ontvangen premie en de toetspremie zoals dat uit het jaarwerk volgt.

3. Indien de hoogte van de premie/toeslagreserve niet voldoende is om dit verschil te financieren wordt eerst de premie verhoogd naar het afgesproken maximum (25,7% van de pensioengrondslagsom).

4. Indien de feitelijke premie na verhoging tot maximum inclusief de middelen uit premie/toeslag-reserve lager is dan de toetspremie worden de cao-partijen ingelicht en verzocht tijdig maatregelen te nemen. Deze maatregelen kunnen zijn: a. versoberen pensioenregeling; b. verhogen van de premie; c. combinatie van bovenstaande maatregelen.

5. Indien cao-partijen niet tijdig met een oplossing komen versobert het pensioenfonds de pensioenregeling zodanig dat de toetspremie gelijk is aan de maximale feitelijke premie (25,7% van de pensioengrondslagsom) inclusief de middelen uit de premie/toeslag-reserve.

Premiekorting Het pensioenfonds verleent uitsluitend premiekorting indien wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden. (Pensioenwet artikel 129) 7.4 Toeslagenbeleid Uitgangspunten voor het toeslagenbeleid Actieve deelnemers • Gezien de lage risicobereidheid en –draagvlak van de deelnemers van Bpf Foodservice

beschouwt het fondsbestuur het als haar primaire taak om de nominale pensioenaanspraken te waarborgen. Alleen nadat de nominale pensioenaanspraken in voldoende mate gewaarborgd zijn, is het streven van het bestuur om vanuit het beleggingsrendement een indexatie toe te kennen.

• Het bestuur heeft de ambitie om toeslagen toe te kennen, maar het toeslagenbeleid is nadrukkelijk voorwaardelijk.

• Voor wat betreft de voorwaardelijke toeslagen op de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers is de financiële positie c.q. de beleidsdekkingsgraad2 van het pensioenfonds bepalend. In de pensioenpremie zit geen component voor deze toeslagen.

• De voorwaardelijke toeslagverlening per 1 januari van enig jaar over de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers is maximaal gelijk aan de stijging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde afgeleide consumentenprijsindex (CPI) ‘ alle bestedingen’, over de periode september-september voorafgaande aan de toeslagdatum.

2 In deze abtn wordt met het begrip beleidsdekkingsgraad de dekkingsgraad bedoeld als vastgesteld volgens artikel 133a van de Pensioenwet. Dit is de gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling.

36

• De voorwaardelijkheid van de toeslagen voor de actieve deelnemers betekent dat er in bepaalde situaties niet of slechts gedeeltelijk een toeslag wordt toegekend. Dat geldt in ieder geval indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110%. Verder wordt er niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is (zie verder de paragraaf invulling toeslagenbeleid).

• Het pensioenfonds heeft een premie/toeslag-reserve. Het bestuur heeft de mogelijkheid om uit de premie/toeslag-reserve een additionele toeslag aan actieven toe te kennen indien de premie/toeslag-reserve naar verwachting niet nodig is om in toekomstige jaren een premietekort uit op te vangen. Er mag er niet meer toeslag uit deze reserve verleend worden dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is

Niet-actieve deelnemers • Gezien de lage risicobereidheid en –draagvlak van de deelnemers van Bpf Foodservice

beschouwt het fondsbestuur het als haar primaire taak om de nominale pensioenaanspraken te waarborgen. Alleen nadat de nominale pensioenaanspraken in voldoende mate gewaarborgd zijn, is het streven van het bestuur om vanuit het beleggingsrendement een indexatie toe te kennen.

• Het bestuur heeft de ambitie om toeslagen toe te kennen, maar het toeslagenbeleid is nadrukkelijk voorwaardelijk.

• Voor wat betreft de voorwaardelijke toeslagen op de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers is de financiële positie c.q. de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds bepalend. In de pensioenpremie zit geen component voor deze toeslagen.

• De voorwaardelijke toeslagverlening per 1 januari van enig jaar over de

pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is maximaal gelijk aan de stijging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde afgeleide consumentenprijsindex (CPI) ‘alle bestedingen’, over de periode september-september voorafgaande aan de toeslagdatum.

• De voorwaardelijkheid van de toeslagen voor de niet-actieve deelnemers betekent dat

er in bepaalde situaties niet of slechts gedeeltelijk een toeslag wordt toegekend. Dat geldt in ieder geval indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110%. Verder wordt er niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is (zie verder de paragraaf invulling toeslagenbeleid).

• Het pensioenfonds heeft geen geld gereserveerd of een extra premie gevraagd om de opgebouwde pensioenen van niet-actieve deelnemers in de toekomst te verhogen.

Invulling toeslagenbeleid Het voorwaardelijke toeslagenbeleid voor de actieve en inactieve deelnemers wordt als volgt vormgegeven: 1. De toeslagverlening per 1 januari van enig jaar wordt vastgesteld aan de hand van de

verwachte beleidsdekkingsgraad per 31 december van het voorgaande jaar, waarbij wordt uitgegaan van de beleidsdekkingsgraad per 31 oktober en verondersteld wordt dat de aanwezige dekkingsgraad in de resterende maanden van het jaar gelijk blijft.

37

2. De voorwaardelijke toeslagverlening per 1 januari van enig jaar over de

pensioenaanspraken van de actieve deelnemers is maximaal gelijk aan de stijging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde afgeleide consumentenprijsindex (CPI) ‘ alle bestedingen’, over de periode september-september voorafgaande aan de toeslagdatum.

3. De voorwaardelijke toeslagverlening per 1 januari van enig jaar over de

pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is maximaal gelijk aan de stijging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde afgeleide consumentenprijsindex (CPI) ‘alle bestedingen’, over de periode september-september voorafgaande aan de toeslagdatum.

4. Behoudens een additionele toeslag vanuit de premie/toeslag-reserve is de toeslag op de pensioenaanspraken van de deelnemers gelijk aan de toeslag op de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

5. Bij een beleidsdekkingsgraad lager dan 110% wordt geen toeslag verleend.

6. Er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te

realiseren is.

7. De volgende rekenregel wordt toegepast. Eerst wordt de omvang van het voor toeslagverlening beschikbare vermogen boven de beleidsdekkingsgraad van 110%, bepaald. Vervolgens wordt de hoogte van de toeslag zodanig bepaald dat wanneer deze jaarlijks wordt toegekend de contante waarde van alle toeslagen maximaal gelijk is aan de hoogte van dit vermogen. De hierbij gehanteerde discontovoet is maximaal gelijk aan het verwachte bruto rendement op aandelen verminderd met de uniforme kostenafslag voor beleggingskosten, als bedoeld in artikel 23a, eerste lid, onderdeel b van het Besluit FTK.

8. De op grond van de hiervoor bedoelde rekenregel berekende toeslag wordt

vastgesteld als percentage van de prijsontwikkeling voor de toeslagverlening aan actieve en niet-actieve deelnemers vanuit het eigen vermogen van het pensioenfonds. Vervolgens wordt voor de bepaling van de hoogte van de toeslagverlening vanuit het eigen vermogen van het pensioenfonds dit percentage toegepast op de voor het betreffende jaar relevante gerealiseerde waarde van de stijging van de consumentenprijsindex vanuit het eigen vermogen van het fonds.

Aanvullende toeslagverlening aan actieve deelnemers vanuit premie/toeslagreserve: 1. Indien op basis van de beleidsdekkingsgraad geen volledige toeslag kan worden

toegekend aan de actieve deelnemers kan onder voorwaarden een aanvullende toeslag worden verleend vanuit de premie/toeslagreserve.

2. De middelen uit de premie/toeslagreserve die naar verwachting niet benodigd zijn om in toekomstige jaren een premietekort uit op te vangen, zijn beschikbaar voor een aanvullende toeslagverlening aan actieve deelnemers.

38

3. Op deze aanvullende toeslagverlening is de rekenregel ten aanzien van toekomstig bestendig indexeren van toepassing. Hierbij wordt evenwel rekening gehouden dat de aanvullende toeslagverlening aan actieve deelnemers stopt op de pensioendatum of eerdere ontslagdatum.

4. De middelen uit de premie/toeslagreserve die beschikbaar zijn voor toeslagverlening worden toegevoegd aan het voor toeslagverlening beschikbare vermogen boven de beleidsdekkingsgraad van 110%.

Inhaaltoeslagen Wanneer in één of meerdere jaren er geen of geen volledige toeslag is toegekend, zal het bestuur bezien of, en zo ja in welke mate, er een additionele toeslag (een zogenoemde inhaaltoeslag) wordt toegekend ten einde geheel of gedeeltelijk tegemoet te komen aan de gevolgen van het in eerdere jaren niet (volledig) hebben kunnen toekennen van een toeslag. Inhaaltoeslagen kunnen worden toegekend wanneer het fonds beschikt over voldoende vermogen om in de toekomst de volledige toeslag te blijven verlenen. Het in het betreffende jaar voor inhaaltoeslagen beschikbare vermogen wordt in dat jaar voor hoogstens 20% aangewend voor het verlenen van een inhaaltoeslag. Het bestuur van Bpf Foodservice heeft besloten om herstel van kortingen prioriteit te geven boven het inhalen van indexaties, omdat dit het meest aansluit op de doelstelling om de nominale pensioenen te waarborgen. Voor het herstel van kortingen en het verlenen van inhaalindexatie hanteert Bpf Foodservice verder de volgende voorwaarden: • Voor het herstel van kortingen wordt geen beperkende periode ingesteld.

Inhaalindexatie is vervolgens alleen mogelijk wanneer alle kortingen uit het verleden volledig zijn hersteld.

• Inhaalindexatie kan plaatsvinden vanaf 1 januari 2015, de datum van invoering van het nFTK.

• Er wordt niet meer inhaalindexatie toegekend dan er in het verleden is misgelopen. • Inhaalindexatie vindt plaats volgens de zogenoemde pro rata methode waarbij de

beschikbare inhaalruimte evenredig wordt verdeeld over alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.

• De periode waarover gemiste indexaties kunnen worden ingehaald is voorlopig beperkt op 10 jaar.

7.5 Beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid van het fonds is geformuleerd in het beleggingsplan. In deze paragraaf zijn de hoofdlijnen uit dit beleggingsplan opgenomen. 7.5.1 Doelstelling Het voornaamste beleggingsdoel van Bpf Foodservice is om met een voor Bpf Foodservice acceptabel beleggingsrisico een rendement te behalen waarmee de toekomstige pensioenuitkeringen naar verwachting kunnen worden betaald. Mocht dit doel bereikt zijn dan heeft Bpf Foodservice het streven om een eventuele indexatie te geven aan de deelnemers, indien het eigen vermogen van voldoende grootte is. Dit eigen

39

vermogen dient als buffer om een terugval in de waarde van de beleggingen te kunnen opvangen. 7.5.2 Prudent beleggingsbeleid De prudent person onderbouwing is vastgelegd in bijlage 9. 7.5.3 Investment beliefs Om de doelstelling te realiseren heeft Bpf Foodservice ´Investment beliefs´ opgesteld. Deze zijn vastgelegd in hoofdstuk 5 van bijlage 1 (Verklaring inzake beleggingsbeginselen).

7.5.4 Beleggingsportefeuille Jaarlijks stelt het bestuur na advies van de beleggingscommissie van BPF Foodservice een beleggingsplan op waarin het beleggingsbeleid voor het komende jaar wordt vastgesteld. In 2017 is een ALM studie uitgevoerd. Op basis van deze studie is de voorkeur uitgesproken voor een portefeuille waarbij voor 30% wordt belegd in aandelen en waarbij het renterisico is afgedekt voor 60%. Aangezien dit een verhoging van het risicoprofiel betreft en Bpf Foodservice op dit moment nog in een situatie van herstel verkeert, kan deze gewenste portefeuille vooralsnog niet worden doorgevoerd. Tot het moment dat het is toegestaan om het risicoprofiel te verhogen, zal de strategie conform het huidige risicoprofiel gevoerd blijven. Deze strategie wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Normportefeuille (vanaf 1 januari 2017)

Categorie Norm Subgewicht Min Max Vastrentende waarden portefeuille 75% 70% 80%

LDI Maatwerkfonds 44% 34% 54% Euro Credits fonds 17% 7% 27% Global Credits fonds 23% 13%% 33%% Nederlandse Hypotheken 16% 6%% 21%% Aandelen Portefeuille 25% 20% 30% Aandelen Europa 21% Aandelen Noord-Amerika 53% Aandelen Pacific 11% Aandelen opkomende markten 15% 10% 20% Liquiditeiten 0% -2% 2% De performance van de portefeuille wordt gerelateerd aan de benchmarks in tabel 3.

40

Tabel 3: benchmarks Benchmark Vastrentende waarden LDI maatwerk fonds Fonds is benchmark Global Credits Barclays Global Aggregate - Corporates (hedged into

EUR) Euro Credits Barclays Euro-Aggregate: Corporates ex financials

(EUR) Nederlandse Hypotheken Fonds is benchmark Aandelen Aandelen Europa MSCI Europe Index (screened) Aandelen Noord-Amerika MSCI North America Index (screened) Aandelen Pacific MSCI Pacific Index (screened) Aandelen opkomende markten MSCI Emerging Markets Index Afdekking van het nominale renterisico De financiële positie van het pensioenfonds is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de rente. De renteontwikkeling heeft invloed op beide kanten van de pensioenbalans:

• Assets: De waardering van rente afhankelijke beleggingen (de vastrentende waarden);

• Liabilities: De verplichtingen worden niet op marktwaarde gewaardeerd, maar op basis van een ultimate forward rate (UFR). Bpf Foodservice heeft besloten om de zuivere marktrente (zonder UFR) te blijven hanteren voor het afdekken van het renterisico. De renteafdekking op basis van de UFR wordt wel gemonitord door een bovengrens van 100% (op UFR basis) te hanteren.

Bpf Foodservice hanteert een afdekkingspercentage van het renterisico van 70%. Robeco heeft het mandaat om renterisico af te dekken binnen een bandbreedte van +/-5%. De rentegevoeligheid van de bedrijfsobligaties telt daarbij voor 50% mee (zie tabel 6) Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat de afdekking van het renterisico wordt overschat, omdat bedrijfsobligaties minder afhankelijk zijn van de swaprente ten opzichte van staatsobligaties en Nederlandse hypotheken. Tabel 4: Strategische rente-afdekking Factor Minimum Norm Maximum LDI maatwerk fonds 100% 63% Europese Credits 50% 2% Global Credits 50% 2% Nederlandse Hypotheken 100% 3% Strategische rente-afdekking

65% 70% 75%

Het pensioenfonds beoordeelt maandelijks of de rente-afdekking nog in lijn is met hetgeen strategisch is beoogd. In 2016 is overgegaan naar een LDI maatwerk fonds. De overgang naar dit maatwerkfonds geeft het pensioenfonds de mogelijkheid haar eigen specifieke curve restricties te hanteren.

41

Voor de monitoring van de renteafdekking op curveniveau zijn duration buckets gedefinieerd. Deze buckets zijn 5, 10, 20, 30, 40 en 50 jaar. Van de doelafdekking op aggregaat niveau van 70% van de duratie van de verplichtingen wordt de helft van de rentegevoeligheid op het 40-jaars en 50-jaars punt respectievelijk afgedekt op het 20-jaars en 30-jaars punt. De restricties voor het LDI maatwerk fonds zijn vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen voor dit fonds. Afdekking van het valutarisico Bij beleggingen die niet gedenomineerd zijn in euro is er sprake van valutarisico. Om dit risico te beperken kiest Bpf Foodservice er voor om het valutarisico deels af te dekken. Bij de vastrentende waarden is er alleen sprake van valutarisico binnen het Global Credit fonds. Binnen dit fonds wordt 100% van het valutarisico afgedekt. Daarnaast wordt 50% van het valutarisico van de valuta uit ontwikkelde landen afgedekt voor de zakelijke waarden. Op portefeuilleniveau komt dit neer op circa 60% afdekking van het totale valutarisico. Herbalanceringsbeleid Naar gelang de markt beweegt, beweegt ook de werkelijke beleggingsmix. Herbalancering is erop gericht de portefeuille zodanig te beheren dat de gewichten binnen een bepaalde bandbreedte blijven ten opzichte van het strategisch kader. Op 1 april van elk jaar vindt de herbalancering plaats naar de normportefeuille. De externe adviseur maakt hier een voorstel voor. De herbalancering wordt doorgevoerd indien het bestuur daar goedkeuring aan geeft. De huidige norm (75% vastrentende waarden en 25% zakelijke waarden) wordt op maandelijkse basis gemonitord. Mocht er gedurende het jaar een breach ontstaan, dan zal er door de externe adviseur een plan worden opgesteld om de beleggingen weer binnen de bandbreedtes te krijgen aan het einde van de maand waarin de breach is geconstateerd. Daarnaast beoordelen Robeco en SSGA maandelijks de posities ten opzichte van de bandbreedtes binnen respectievelijk de vastrentende waarden portefeuille en de zakelijke waarden portefeuille. Als bepaalde posities zich buiten de bandbreedte bevinden zal in beginsel herbalancering terug naar de norm plaatsvinden. Binnen de bandbreedtes voert het pensioenfonds in beginsel een ‘buy and hold’ beleid. Dat betekent dat Bpf Foodservice in beginsel binnen de bandbreedtes niet actief bijstuurt op basis van een korte termijn marktvisie. Vermogensbeheerstructuur Onder de vermogensbeheerstructuur verstaat Bpf Foodservice de manier waarop de totale beleggingsportefeuille wordt verdeeld over één of meerdere vermogensbeheerders met al dan niet onderling verschillende beheeropdrachten en/of beleggingsstijlen. De uitvoering van het vermogensbeheer is ondergebracht bij drie beheerders, Robeco, SSgA en SAREF.

42

Robeco is onderdeel van Orix Corporation, een beursgenoteerde onderneming geregistreerd in Japan. Robeco beheert de vastrentende portefeuille. SSgA is onderdeel van State Street Corporation, een beursgenoteerde onderneming geregistreerd in de Verenigde Staten. SSgA beheert de aandelenportefeuille. SAREF is onderdeel van Achmea Holding BV, een van de grootste financiële dienstverleners van Nederland. SAREF beheert het hypothekenfonds waarin Bpf Foodservice is belegd. 7.5.5 Uitvoering De uitvoering van het vermogensbeheer is gebaseerd op het model van zogenaamd “gedelegeerd eigen beheer” en geschiedt door externe vermogensbeheerders. De beleggingscommissie is verantwoordelijk voor het selecteren en evalueren van de in dit model benodigde externe uitvoerders zoals (de) externe vermogensbeheerder(s), de custodian, etc. en doet aanbevelingen voor kandidaten aan het bestuur. Het bestuur benoemt de externe uitvoerders. De uitvoering van de beleggingsportefeuille gebeurt door de operationele vermogensbeheerders, volgens richtlijnen zoals vastgelegd in de mandaten en/of fondsvoorwaarden. Hieronder vindt u een overzicht van de huidige mandaten:

Tabel 5: Overzicht mandaten Bpf Foodservice

Beheer Belangrijkste risicorestricties3

Vastrentende waarden

LDI maatwerk fonds Buy & Hold Maximale duratie 55

Euro credits fonds Actief Max 10% rating < BBB-*.

Global credits fonds Actief Max 20% in asset backed securities.

Nederlandse Hypotheken Actief Alleen particuliere hypotheken

Aandelen

Aandelen Europa Passief Replicatie conform beleggingsindex

Aandelen Noord-Amerika Passief Replicatie conform beleggingsindex

Aandelen Pacific Passief Replicatie conform beleggingsindex

3 De richtlijnen en restricties zijn opgenomen in de overeenkomsten met de vermogensbeheerders.

43

Aandelen opkomende markten Passief Replicatie conform beleggingsindex

* De rating wordt in dit geval gemeten als de laagste van erkende rating agency’s. Robeco heeft het mandaat om het renterisico en het valutarisico van de discretionaire portefeuille af te dekken, volgens de eerder genoemde richtlijnen. SSgA dekt het valutarisico af van de aandelenmandaten. SAREF heeft het beheer over de Nederlandse hypotheken, die ook in het rente-afdekkingsbeleid worden meegenomen.

Binnen de creditfondsen wordt actief beheer gevoerd op het gebied van het landenbeleid en issue selectie. De beleggingscommissie is primair verantwoordelijk voor het toezicht op de portefeuille. De beleggingscommissie heeft daarnaast onder andere als taak om het (strategische) beleggingsplan op te stellen en externe vermogensbeheerders te selecteren en te monitoren. De selectie van derden, zoals vermogensbeheerders vindt plaats aan de hand van enerzijds de eisen die ter zake door de toezichthouder worden gesteld en anderzijds door Bpf Foodservice gehanteerde beleid en criteria die samenhangen met beschikbare deskundigheid, de cultuur van de eigen organisatie, schaalvoordelen en flexibiliteit. Het bestuur van Bpf Foodservice heeft aan de geselecteerde vermogensbeheerders het mandaat gegeven om binnen gemaakte afspraken en restricties het operationele beleggingsbeleid uit te voeren. Uitbesteding van vermogensbeheer vindt plaats op basis van een vermogensbeheerovereenkomst. Deze overeenkomst voldoet (ten minste) aan de door de toezichthouder daaraan te stellen eisen. Het bestuur van Bpf Foodservice is, zonder enige uitzondering, eindverantwoordelijk voor alle activiteiten van Bpf Foodservice inclusief het beleggingsproces. De beleggingscommissie legt verantwoording af aan het bestuur. Selectie en evaluatie externe managers Bij het selecteren en evalueren van een (nieuwe) externe manager baseert Bpf Foodservice zich op haar eigen uitbestedingsbeleid. Bij de selectie van een nieuwe externe manager wordt in eerste instantie algemeen omschreven waar Bpf Foodservice naar op zoek is en wat de doelstelling is. Aan de hand hiervan zal de externe adviseur een zoektocht starten naar verschillende aanbieders en stelt uiteindelijk een long list op. Alle verschillende aanbieders worden beoordeeld op basis van de investment beliefs van Bpf Foodservice en de doelstelling. Uiteindelijk wordt de keuze gemaakt op basis van risico-rendementsverhouding en de kosten, maar ook op ontwikkelingen binnen de organisatie, het investment team en de omvang van het belegd vermogen. Dit zijn ook de punten waarop jaarlijks de managers worden geëvalueerd. Daarnaast wordt ook getracht om minstens eenmaal per jaar alle managers te bezoeken of langs te laten komen. Actief beheer Voor de meeste fondsen waarin bpf Foodservice belegt geldt dat passief beheer wordt toegepast. Actief beheer vindt alleen plaats in de Credit fondsen.

44

Er wordt gebruik gemaakt van een fundamentele analyse, waarbij de best geprijsde obligaties worden gekocht. Daarnaast kunnen ook posities worden ingenomen buiten de benchmark. De fondsen zorgen voor een vergelijkbare exposure naar de markt en dezelfde duratie als de benchmark. Echter, het verwacht rendement is hoger en de transactiekosten zijn lager dan bij een passief fonds. Bpf Foodservice vindt deze vorm van actief beheer acceptabel, omdat de hogere rendementen en lagere kosten naar verwachting opwegen tegen de hogere risico’s. 7.5.6 Risicomanagement Risicomanagement is een cruciaal onderdeel in het beleggingsproces. Risicomanagement behelst de maatregelen en middelen waarmee relevante risico’s geïdentificeerd en beheerst kunnen worden. Het herkennen en beheersen van risico’s, in samenhang met het verwachte rendement van beleggingscategorieën, is een continue terugkerende activiteit die tijdens alle stappen van het beleggingsproces een belangrijke rol speelt. Onderstaand is een opsomming van de belangrijkste risico´s te vinden die zich kunnen manifesteren in het beleggingsproces, en de wijze waarop Bpf Foodservice de risico’s tot op zekere hoogte mitigeert. Marktrisico De waarde van beursgenoteerde beleggingen fluctueert continu. Het risico dat daarmee gepaard gaat, de stijgende en dalende koersen, noemt men het marktrisico. Dit marktrisico is niet voor alle beleggingscategorieën gelijk. Aandelen kennen vaak een hoger marktrisico dan bijvoorbeeld staatsobligaties. Maar het verwachte rendement van aandelen is daarentegen ook vaak hoger. Het pensioenfonds mitigeert het marktrisico door beperkt in risicovolle beleggingscategorieën te beleggen, door beperkt actief beheer, door diversificatie en door bandbreedtes te hanteren voor elke beleggingscategorie. Renterisico Op basis van de opgebouwde pensioenaanspraken en de levensverwachting van de deelnemers kunnen de in de toekomst verwachte pensioenuitkeringen van Bpf Foodservice in kaart gebracht worden. Om deze uitkeringen in de verre toekomst te kunnen betalen, hoeft Bpf Foodservice niet de volledige optelsom van verwachte uitkeringen als voorziening aan te houden. Immers, een uitkering in de toekomst heeft de tijd om ‘op te renten’ naar het vereiste niveau. Het terugrekenen van de toekomstige uitkeringen naar aan te houden voorzieningen (pensioenverplichtingen) op dit moment wordt verdiscontering genoemd. Het pensioenfonds hanteert de marktrente voor het beoordelen van het renterisico (dat is dus de rente zonder middeling en UFR). Wanneer deze rente daalt zal Bpf Foodservice een grotere voorziening moeten treffen (de pensioenverplichtingen stijgen) om in de toekomst uitkeringen te kunnen doen. Als de rente stijgt gebeurt het omgekeerde en dalen de verplichtingen. De kans waarmee en de mate waarin deze gebeurtenis zich voordoet wordt renterisico genoemd. Het pensioenfonds mitigeert het renterisico door de (gedeeltelijke) afdekking van het nominale renterisico. De invloed van de marktrente op de voorziening pensioenverplichtingen op marktwaarde (in euro) wordt naar verwachting voor 70% gemitigeerd door de invloed van de marktrente op de beleggingen (in euro).

45

Kredietrisico Kredietrisico is het risico dat Bpf Foodservice loopt als gevolg van de kredietwaardigheid van een belegging en daarmee de tegenpartij. De kredietwaardigheid is een maatstaf voor de kans dat de tegenpartij aan haar verplichtingen kan (blijven) voldoen. De belangrijkste kredietrisico’s zijn verbonden aan beleggingen in vastrentende waarden en derivaten, en aan het afwikkelen van effectentransacties. Men onderscheidt drie soorten kredietrisico:

• Settlement risico: het risico dat Bpf Foodservice loopt, indien een tegenpartij zich (al dan niet) bewust niet houdt aan de gemaakte afspraken met betrekking tot de afwikkeling van transacties.

• Collateral risico: het risico dat Bpf Foodservice loopt indien de onderliggende waarde van een lening, debiteur of verplichting verandert.

• Faillissementsrisico: het risico dat Bpf Foodservice loopt, indien een tegenpartij vanwege een (geheel of gedeeltelijk) faillissement niet aan haar betalingsverplichtingen voldoet.

Faillissementsrisico wordt ook wel tegenpartijrisico genoemd, en is de afgelopen jaren ook evident geworden in de staatsobligaties van de eurozone. Binnen Bpf Foodservice valt hier ook het tegenpartijrisico onder dat betrekking heeft op de banken waarmee Bpf Foodservice rente- en/of valutaderivaten afsluit. Bpf Foodservice volgt hier bewust het beleid van de uitvoerders. Binnen kredietrisico valt ook het risico dat samenhangt met het uitlenen van effecten (‘securities lending’). Ook hier kan er sprake zijn dat de tegenpartij de gemaakte afspraken niet nakomt. Bpf Foodservice doet zelf niet aan securities lending en probeert zoveel mogelijk te beleggen in fondsen waarbij securities lending niet is toegestaan. Bij de fondsen waar wel securities lending wordt toegestaan, momenteel alleen het bedrijfsobligatie fonds van Robeco, beoordeelt Bpf Foodservice het securities lending beleid en vindt monitoring plaats vanuit de beleggingscommissie. Het pensioenfonds mitigeert het kredietrisico door minimale restricties te hanteren met betrekking tot de kredietwaardigheid van de belegging of tegenpartij. Bovendien laat Bpf Foodservice specifieke risico-rendementskarakteristieken meewegen, zoals het effectieve rendement op obligaties. Robeco en SSGA verzorgen het tegenpartij-, selectie-, en collateral management voor de derivatenposities van het pensioenfonds (rente- en valutaderivaten). Daarbij worden een aantal objectieve restricties gehanteerd in de selectie van tegenpartijen, zoals kredietwaardigheid. Voor de rentederivaten wordt het onderpand dagelijks uitgewisseld. Voor de valutaderivaten wordt gezien de relatief korte looptijd (maximaal 3 maanden) geen onderpand uitgewisseld. Ook zijn er restricties wat er als onderpand geaccepteerd mag worden. Valutarisico Pensioenfondsen die internationaal (dus niet in de euro) beleggen, lopen het risico dat de waarde van effecten die ze in buitenlandse valuta aanhouden wordt aangetast door veranderingen in de wisselkoers. Bpf Foodservice beperkt het valutarisico door het valutarisico van vastrentende waarden voor 100% af te dekken en het valutarisico van zakelijke waarden voor de vreemde valuta uit ontwikkelde landen voor 50% af te dekken. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat een belegging niet op korte termijn liquide gemaakt kan worden. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er geen markt of een slechte markt onderhouden

46

wordt in het betreffende beleggingsproduct. Binnen aandelen en obligaties zijn opkomende markten vaak minder liquide dan ontwikkelde markten. Het liquiditeitsrisico in opkomende markten is dan ook groter. Liquiditeitsrisico manifesteert zich met name (maar niet uitsluitend) in neergaande markten. Ook door het aangaan en het gebruik van derivaten kan liquiditeitsrisico optreden, omdat moet worden voldaan aan onderpandverplichtingen. Voor de rentederivaten wordt dit risico binnen het LDI-fonds zoveel als mogelijk gemitigeerd. Dit is volledig de verantwoordelijkheid van Robeco als fondsmanager. Het pensioenfonds mitigeert het liquiditeitsrisico door beleggingscategorieën en vermogenstitels te kiezen die zoveel mogelijk liquide worden geacht te zijn. Bpf Foodservice belegt grotendeels in vastrentende waarden en aandelen. In deze categorieën is het liquiditeitsrisico beperkt. Daarnaast wordt er voor een deel in een hypothekenfonds belegd. Het liquiditeitsrisico van de gehele portefeuille is hierdoor weliswaar groter, maar door de relatief kleine positie in hypotheken is het risico dat Bpf Foodservice niet aan haar verplichtingen kan voldoen door liquiditeitsproblemen zeer gering. Concentratierisico Hiervan is sprake als een groot deel van de beleggingsportefeuille wordt geïnvesteerd in vermogenstitels van één enkele onderneming, uitgevende instelling, of beleggingscategorie. Bpf Foodservice gaat met concentratierisico om door de beleggingsportefeuille te spreiden over diverse beleggingscategorieën met elk een verschillend risico-rendementsverhouding. Binnen aandelen wordt het risico gespreid door een wereldwijd universum te kiezen. Binnen staatsobligaties kan op termijn sprake zijn van concentratierisico voor Bpf Foodservice door de keuze voor een beperkt aantal soevereine staten. De eurocrisis heeft gezorgd voor het afstoten van belangen in Zuid-Europese landen. Bpf Foodservice heeft deze belangen ondergebracht in het LDI fonds van Robeco. Dit fonds belegt uitsluitend in Duitse en Nederlandse staatsobligaties en swaps. Dit vormt economisch gezien een concentratierisico. In 2015 is onderzocht of dit concentratierisico te groot is. Naar aanleiding van dit onderzoek is geconcludeerd dat de concentraties weliswaar hoog zijn, maar dat het risico dat hiermee gepaard gaat relatief klein is. Het betreft namelijk zeer betrouwbare beleggingen. Het concentratierisico naar deze landen verkleinen betekent dat deze beleggingen vervangen moeten worden door vergelijkbare producten van minder kredietwaardige partijen. Hierdoor wordt het risicoprofiel van de portefeuille waarschijnlijk alleen maar groter. Verzekeringstechnisch risico Bpf Foodservice staat bloot aan verzekeringstechnische risico’s. In principe is dit alleen het financiële risico door sterfte. Dit risico doet zich voor als de feitelijke sterfte afwijkt van de verwachting of als de gemiddelde levensduur van deelnemers afwijkt van de verwachting. Bpf Foodservice houdt rekening met de sterftekansen en levensverwachting van alle deelnemers door het gebruik van de overlevingstafels van het Actuarieel Genootschap met daarop een aanpassing voor het eigen deelnemersbestand. Bpf Foodservice heeft de verzekeringstechnische risico’s niet herverzekerd. Operationeel risico Operationeel risico behelst het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe gebeurtenissen. Het operationeel risico beleid is ondergebracht bij het bestuur.

47

7.5.7 Afgeleide instrumenten (derivaten) Er wordt geen gebruik gemaakt van derivaten buiten de beleggingsfondsen om. Regels inzake het derivatengebruik binnen de fondsen worden beschreven in de fondsvoorwaarden. Afgeleide instrumenten zullen door de vermogensbeheerders worden ingezet om in het kader van prudent beleid risico's te beheersen, duration te sturen en op efficiënte wijze posities in te nemen. Derivaten worden in het hypothekenfonds gebruikt voor het sturen van de duratie. Bij SSGA wordt gebruik gemaakt van valuta derivaten om het valutarisico af te dekken. Daarnaast wordt er binnen de vastrentende fondsen van Robeco gebruik gemaakt van derivaten. Binnen het LDI Maatwerk fonds worden er swaps gebruikt om de duratie van de portefeuille te verlengen en hiermee het renterisico af te dekken. Binnen de credit fondsen wordt er gebruik gemaakt van verschillende soorten derivaten (valuta derivaten, futures, CDS) ten behoeve van efficiënt portfolio management. Het beleid met betrekking tot derivaten wordt verder beschreven in het beleggingsplan 2018. 7.5.8 Securities lending Bpf Foodservice maakt bij voorkeur geen gebruik van securities lending. Echter, in sommige gevallen weegt het feit dat er (in beperkte mate) gebruik wordt gemaakt van securities lending niet op tegen de overige voordelen die een bepaald beleggingsfonds heeft. Securities lending is op dit moment alleen toegestaan binnen de twee credit fondsen waarin bpf Foodservice belegt. Binnen het Global Credit fonds is vooralsnog geen gebruik gemaakt van securities lending. Binnen het Euro Credit fonds wordt dit wel gedaan. De securities lending posities worden elk kwartaal gemonitord middels de kwartaalrapportage van de credit fondsen. 7.5.9 Risicobeheer Er wordt geen actieve tactische asset allocatie gevoerd op hoofdniveau (tussen vastrentende waarden en aandelen). Zodra de beleggingen buiten de bandbreedtes rond de benchmark geraken, zullen de vermogensbeheerders indien relevant zo snel mogelijk (uiterlijk binnen een week indien redelijkerwijs mogelijk) de betreffende posities weer binnen de bandbreedtes brengen. Bpf Foodservice kan beslissen dat hiervan tijdelijk wordt afgeweken. 7.5.10 Verbod op beleggen in clustermunitie Het beleggingsbeleid van Bpf Foodservice voldoet aan de wettelijke eisen inzake het beleggen in ondernemingen die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie. Op 1 januari 2013 is het wettelijk verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie van kracht geworden. Het verbod vraagt van investeerders om investeringen te vermijden in bedrijven die te maken hebben met de productie van clustermunitie, en ook in beleggingsinstellingen en indexen waar clustermunitie-ondernemingen meer dan vijf procent van uitmaken.

48

7.5.11 Opzet van de uitvoering van de activiteiten met betrekking tot het vermogensbeheer Het vermogensbeheer van de vastrentende waardenportefeuille is uitbesteed aan Robeco en SAREF. Deze partijen voeren het vermogensbeheer uit aan de hand van het beleggingsplan van het bestuur. Het beheer van de aandelenportefeuille is per december 2010 uitbesteed aan SSgA. Het betreft hier een passief mandaat waarbij voor de ontwikkelde markten tevens een SRI screen gehanteerd wordt. De kwartaalrapportages die Robeco, SAREF en SSGA ten behoeve van het fonds opstellen, worden in de beleggingscommissie besproken. Daarnaast geven de beheerders eenmaal per jaar in een vergadering een mondelinge toelichting op het gevoerde beheer en de behaalde resultaten. De custodian KAS BANK voert per 1 oktober 2013 de beleggingsadministratie en verzorgt ook performancemeting op totaal portefeuilleniveau. 7.5.12 Wijze van risicometing en –beheersing en opzet van de resultaatsevaluatie Door het fonds worden de behaalde beleggingsresultaten periodiek (minstens eenmaal per kwartaal) afgezet tegen de benchmarks die vastgesteld zijn. Onderdeel van het beleggingsbeleid is het periodiek uitvoeren van een ALM-studie (Asset Liability Management-studie). In deze ALM-studies worden bepaalde scenario’s (en de daaraan verbonden beleggingsrisico’s) doorgerekend naar de toekomst ten einde onder meer een indruk te krijgen van de kans op dekkingstekort. Het bestaande beleggingsprofiel wordt op deze wijze vergeleken met mogelijke andere scenario’s. Conclusies uit de ALM-studies worden meegenomen bij de afweging om al dan niet het beleid aan te passen. De laatste ALM-studie dateert van 2017. 7.5.13 Waarderingsgrondslag van de beleggingen op de balans De waarderingsgrondslagen voor de beleggingen op de balans zijn als volgt:

• Obligaties worden gewaardeerd op beurswaarde. • Aandelen worden gewaardeerd op beurswaarde. • De waardering van hypotheken vindt maandelijks plaats. Hierbij wordt gebruikt

gemaakt van de actuele marktrente en een maandelijks vastgestelde risico-opslag.

7.6 Beoogde omvang van het eigen vermogen Het fonds stelt vooraf de beoogde minimale omvang van het eigen vermogen vast, die nodig wordt geacht om de solvabiliteit van het pensioenfonds op langere termijn te waarborgen. De beoogde minimale omvang van het eigen vermogen en de solvabiliteitsopslag in de kostendekkende premie worden vastgesteld op basis van het vereiste eigen vermogen onder het nFTK volgens het standaardmodel van DNB. Voor zijn rapportage in de verslagstaten voor DNB toetst de certificerend actuaris van het fonds achteraf of het door hem bepaalde vereiste vermogen en de voorziening pensioenverplichtingen afgedekt worden door het aanwezige pensioenvermogen. De certificerend actuaris stelt het benodigde vereiste vermogen vast op basis van de richtlijnen van de toezichthouder volgens het FTK en de daarvan afgeleide richtlijnen binnen zijn organisatie, eveneens gebaseerd op het risicoprofiel van het belegde vermogen. Zijn methodiek houdt ook rekening met de ontwikkelingen op de financiële markten. Het bestuur besteedt aandacht aan de rapportage in het kader van het nFTK. Een verschil tussen het vastgestelde minimaal beoogde eigen vermogen en het door de certificerend actuaris conform bovenstaande vastgestelde vereiste vermogen wordt geëvalueerd.

49

Onder de gestandaardiseerde methode van het nFTK dient een vereist eigen vermogen te worden bepaald aan de hand van een solvabiliteitstoets die bestaat uit tien afzonderlijke risico-effecten. Deze betreffen: 1. Renterisico (inclusief inflatierisico); 2. Zakelijke waarden risico; 3. Valutarisico; 4. Commodities risico; 5. Kredietrisico; 6. Verzekeringstechnisch risico 7. Liquiditeitsrisico 8. Concentratierisico 9. Operationeel risico 10. Actief beheer risico;

Alle tien effecten hebben een bepaalde gewenste solvabiliteit tot gevolg (deze worden per risico aangeduid met S1 tot en met S10. Vervolgens worden deze afzonderlijke effecten opgeteld middels de zogenaamde wortelformule (zie onderstaand) om te komen tot het vereist eigen vermogen. Onderstaand wordt eerst ingegaan op de afzonderlijke risico’s. Daarna wordt het totaal vereist eigen vermogen bepaald. Renterisico (S1) Het renterisico wordt bepaald door een bepaalde rentedaling en –stijging door te rekenen op alle rentegevoelige balansposten. Dit betreft dan vooral de VPV en de vastrentende waarden portefeuille. De omvang van het risico van rentewijzigingen is door DNB voorgeschreven middels een tabel. Zakelijke waarden risico (S2) Voor zakelijke waarden dient uitgegaan te worden van een bepaalde procentuele waardedaling: • 30% voor aandelen in ontwikkelde markten en beursgenoteerd vastgoed; • 40% voor aandelen in opkomende markten; • 40% voor beleggingen in niet-beursgenoteerde aandelen; • 15% voor beleggingen in niet-beursgenoteerd onroerend goed waarbij de waarde van

de beleggingen wordt aangepast voor financiering met vreemd vermogen. Valutarisico (S3) Voor het valutarisico dient een buffer van 20% aangehouden te worden voor beleggingen in ontwikkelde markten in andere valuta (niet zijnde euro) en 35% voor valutarisico in emerging markts. Commodities (S4) Voor beleggingen in grondstoffen dient een waardedaling van 35% opgevangen te worden. Kredietrisico (S5) Het kredietrisico wordt vastgesteld aan de hand van een stijging van de rentemarge voor het kredietrisico van het fonds , afhankelijk van een ratingklasse:

50

- 0,60%-punt voor beleggingen met rating AAA, met uitzondering van Europese staatsobligaties,

- 0,80%-punt voor beleggingen met rating AA; - 1,30%-punt voor beleggingen met rating A; - 1,80%-punt voor beleggingen met rating BBB; en - 5,30%-punt voor beleggingen met BB en lager, als ook beleggingen zonder rating. Verzekeringstechnisch risico (S6) Voor verzekeringstechnische risico’s dient een kapitaal aangehouden te worden, dat afgeleid wordt uit een voorgeschreven formule: S6 = Procesrisico + √(TSO2 + NSA2) Waarbij het volgende geldt: Procesrisico gelijk is aan (c1/√n + c2/n) × VPV • c1 en c2 worden afgelezen uit tabellen die onderscheid maken naar leeftijdscohorten

en pensioensoorten • n is het aantal deelnemers (deelnemers, gewezen deelnemers en

pensioengerechtigden) TSO en NSA • de basispercentages voor de TSO (toekomstige sterftetrendonzekerheid) en de NSA

(negatief stochastische afwijking) worden afgelezen uit tabellen die onderscheid maken naar leeftijdscohorten en pensioensoorten

• het NSA-percentage gedeeld door √n en het TSO-percentage worden vermenigvuldigd met de VPV

Liquiditeitsrisico (S7): Liquiditeitsrisico is het risico dat het pensioenfonds in tijden van stress niet over voldoende financiële middelen beschikt om te voldoen aan de betalingsverplichtingen (onder andere de pensioenuitkeringen en de onderpandverplichting bij derivaten). In het standaardmodel is de gevoeligheid van het eigen vermogen voor liquiditeitsrisico (S7) gelijkgesteld aan 0% omdat wordt aangenomen dat een pensioenfonds het risicobeheer van het liquiditeitsrisico zodanig op orde heeft dat het liquiditeitsrisico niet materieel is voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen. Concentratierisico (S8) Concentratierisico treedt op als een adequate spreiding van de activa ontbreekt. In het standaardmodel is de gevoeligheid van het eigen vermogen voor concentratierisico (S8) gelijkgesteld aan 0% omdat wordt aangenomen dat een pensioenfonds een zodanig gespreide portefeuille aanhoudt dat het concentratierisico niet materieel is voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen. Operationeel risico (S9) Operationeel risico treedt op door falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe gebeurtenissen. In het standaardmodel is de gevoeligheid van het eigen vermogen voor operationeel risico (S9) gelijkgesteld aan 0% omdat wordt aangenomen dat een pensioenfonds het

51

operationeel risico zodanig beheerst dat het operationeel risico niet materieel is voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen. Actief beheer risico (S10) Het risicoscenario voor actief beheer is alleen op het aandelenrisico van toepassing. Het actief beheerrisico wordt bepaald aan de hand van de volgende formule:

( )TERTEeMarktwaardS +=∑ *96,1*10

Hierbij is TE de (geannualiseerde) tracking error. De TEi wordt berekend ten opzichte van de betreffende benchmark. De TER is de total expense ratio. Hiermee worden de kosten bedoeld die gemaakt worden voor het uitvoeren van het actieve beheer. Indien de TE kleiner is dan 1%, mag de S10 buiten beschouwing worden gelaten. Het totale vereiste eigen vermogen wordt niet bepaald door optelling van de afzonderlijke solvabiliteitsmarges, maar door middel van een voorgeschreven wortelformule:

210

29

28

27

265251

25

24

2321

22

21 5,0222 SSSSSSSSSpSSSSSpSSVEV +++++⋅⋅⋅+⋅⋅⋅++++⋅⋅⋅++=

In deze formule is p gelijk aan 0,40 indien voor S1 wordt uitgegaan van een rentedaling en is p nihil indien S1 is gebaseerd op een rentestijging. Bij de bepaling van het totale vereiste eigen vermogen moet worden opgemerkt dat een aantal van de afzonderlijke solvabiliteitsmarges afhankelijk zijn van de actuele dekkingsgraad. Zo zijn de marges voor de beleggingsrisico’s afhankelijk van de omvang van de belegde middelen. Daarom wordt met een recursief proces een dekkingsgraad gezocht waarbij een evenwichtssituatie ontstaat. Bij deze dekkingsgraad is de kans om binnen één jaar onder een dekkingsgraad van 100% te komen dan exact 2,5%. Deze evenwichtssituatie is het uitgangspunt voor het lange termijn beleid. 7.7 Financiële sturingsmiddelen Binnen het kader van de financiële opzet heeft het fonds de volgende financiële sturingsmiddelen. a. Aanpassing van de premie. b. Aanpassing van de beleggingsportefeuille. c. Aanpassing van de toeslagen. d. Aanpassen van de aanspraken. Aanpassen van de premie De financiële positie van het fonds zou op enig moment aanleiding kunnen zijn om de premie aan te passen. Door CAO-partijen is aangegeven, dat de huidige doorsneepremie de maximale premie is die CAO-partijen bereid zijn te betalen voor een pensioenregeling. Het bestuur van Bpf Foodservice is verantwoordelijk voor de uitvoering van het premiebeleid, binnen de door CAO-partijen afgesproken maximale hoogte van de

52

doorsneepremie. Indien het bestuur op enig moment tot de conclusie komt dat de huidige doorsneepremie voor de uitvoering van de huidige pensioenregeling te laag is in relatie tot de wettelijke eisen die gesteld worden aan de vaststelling van de premie, zal het bestuur hierover in overleg treden met CAO-partijen. Tijdens dit overleg zal gekeken worden naar een oplossing waarbij wel aan de wettelijke eisen voor vaststelling van de premie voldaan zal zijn. Indien de CAO-partijen niet tijdig tot een besluit komen, wordt de pensioenregeling door het fonds versoberd. Uitgangspunt bij deze versobering is dat de feitelijke premie, na onttrekking uit de premie/toeslag-reserve voor zover aanwezig, minimaal gelijk is aan de toetspremie. Aanpassen van de beleggingsportefeuille De uitkomsten van de ALM-studie en resultaatsevaluatie door het pensioenfonds alsmede de situatie op de financiële markten zouden aanleiding kunnen geven om de beleggingsportefeuille aan te passen. Aanpassen van de toeslagen Op het moment dat de middelen van het pensioenfonds het niet toelaten de wenselijke toeslagen toe te passen, kan besloten worden minder toeslag of geen toeslag toe te kennen. Aanpassen van de aanspraken Indien de hiervoor genoemde sturingsmiddelen niet het gewenste effect hebben, kan worden besloten om de jaarlijkse pensioenopbouw te verminderen of – als laatste redmiddel – de opgebouwde pensioenaanspraken en –rechten te verminderen. 7.8 Haalbaarheidstoets Het pensioenfonds voert periodiek een haalbaarheidstoets uit die op basis van een stochastische analyse inzicht geeft in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico’s die daarbij gelden. De economische scenario’s zijn voorgeschreven. In de haalbaarheidstoets wordt een projectie van de financiële situatie van het pensioenfonds voor een lange periode (60 jaar) gemaakt voor een veelvoud aan economische scenario’s (stochastische analyse). De haalbaarheidstoets heeft als doel inzicht te geven in:

• de gevolgen van de financiële opzet van het fonds; • de verwachtingen en risico’s, met name ten aanzien van koopkrachtbehoud; • de consistentie en evenwichtigheid van het beleid; • de haalbaarheid en consistentie van het premiebeleid; • de herstelkracht van het fonds.

De belangrijkste uitkomst waarnaar gekeken wordt in de haalbaarheidstoets is het pensioenresultaat. Dit is een maatstaf voor koopkrachtbehoud. Er is een aanvangshaalbaarheidstoets en een jaarlijkse haalbaarheidstoets. De aanvangshaalbaarheidstoets dient, binnen één maand, te worden uitgevoerd ingeval van

53

een aanpassing van de pensioenregeling dan wel ingeval van significante wijzigingen. Ook bij de inwerkingtreding van het nFTK dient een aanvangshaalbaarheidstoets te worden uitgevoerd. Bij de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt vanuit de feitelijke financiële positie van het fonds beoordeeld in hoeverre het verwachte pensioenresultaat boven de door het fonds gekozen ondergrens blijft en of het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet teveel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau. Indien mocht blijken dat aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, zal worden bezien of er maatregelen moeten worden genomen. Aldus vastgesteld en ondertekend door het bestuur van Bpf Foodservice op 29 maart 2018.

……… ……………………. dhr. M. Raaijmakers dhr. J. Griffioen Werknemersvoorzitter Werkgeversvoorzitter

54

Bijlage 1 – Verklaring inzake de beleggingsbeginselen Bijlage 2 – Algemeen crisisplan Bijlage 3 – Financiële stromen en procuratie Bpf Foodservice Bijlage 4 – Procuratieregeling Bijlage 5 – Besluit beleid bij toe- en uittreding, CWO en VTN Bijlage 6 – Uitbestedingsbeleid Bijlage 7 – Integriteitsbeleid Bijlage 8 – Proces (beleids)dekkingsgraad Bijlage 9 – Prudent person Bijlage 10 – Fondsspecifieke correctiefactoren (ervaringssterfte)

4

Bijlage 1 – Verklaring inzake de beleggingsbeginselen 1. Inleiding Dit document (“de Verklaring”) heeft tot doel de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen (Bpf Foodservice) te beschrijven. De basis voor dit document is de Pensioenwet (PW). In artikel 145 van deze wet is vastgelegd dat een pensioenfonds een actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) vaststelt en dat deze abtn in de bijlage onder meer een verklaring inzake beleggingsbeginselen bevat. Deze Verklaring omvat in ieder geval onderwerpen als de strategische allocatie van activa in het licht van de aard en de looptijd van de pensioenverplichtingen, de toegepaste wegingmethoden voor beleggingsrisico’s, de risicohouding, het gevoerde risicoprofiel en de risicobeheerprocedures. Het bestuur van Bpf Foodservice draagt de verantwoordelijkheid voor de inhoud van de Verklaring. Het bestuur van Bpf Foodservice laat zich bij de totstandkoming van deze Verklaring indien nodig adviseren. Deze versie van de Verklaring is door het bestuur van Bpf Foodservice vastgesteld in zijn vergadering van 25 juni 2015 en voor het laatst aangepast in de bestuursvergadering van 29 maart 2018.. De Verklaring zal om de drie jaar worden herzien. Daarnaast zal het document worden herzien als er tussentijds belangrijke wijzigingen in het beleggingsbeleid worden doorgevoerd. Jaarlijks zal de verklaring worden geactualiseerd door het bestuur. Bpf Foodservice zal een afschrift van deze Verklaring op een daartoe ontvangen verzoek aan een deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of andere belanghebbende ter beschikking stellen. 2. Organisatie 2.1 Het pensioenfonds In de statuten van Bpf Foodservice is de doelstelling van het pensioenfonds samengevat. Doel van het fonds is werknemers en gewezen werknemers in de groothandel in levensmiddelen, alsmede de na te laten betrekkingen van de werknemers en de overige belanghebbenden, te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom en overlijden. Concreet betekent dit dat:

• De opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in de reglementen vastgelegde bepalingen gewaarborgd is,

• Het pensioenfonds ook op de lange termijn aan zijn verplichtingen kan blijven voldoen,

• De kans op een dekkings- en reservetekort geminimaliseerd is, en • Het beleggingsrendement geoptimaliseerd wordt om de nagestreefde toeslagen

te realiseren.

5

2.2 Het bestuur Het bestuur is paritair samengesteld en bestaat in principe uit acht personen, maar maximaal uit tien personen. Vier bestuurders vertegenwoordigen de werkgevers, drie de werknemers en een bestuurder vertegenwoordigt de pensioengerechtigden. Aan het paritaire bestuur kunnen maximaal twee bestuurders worden toegevoegd die niet directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het fonds. De procedure voor benoeming en ontslag is vastgelegd in de statuten van het fonds. 2.3 Deskundigheid Bpf Foodservice zorgt dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de professionele deskundige ondersteuning die vereist is voor:

• een optimaal beleggingsresultaat, • een juist beheer van de beleggingen, en • de beheersing van de aan de beleggingen verbonden risico’s.

2.4 Scheiding van belangen Bpf Foodservice zorgt ervoor dat bij het bestuur geen sprake is van belangenverstrengeling of tegenstrijdige belangen. De bestuurders zijn gebonden aan de door het pensioenfonds opgestelde gedragscode. Deze gedragscode is (ten minste) gelijk aan de door de Pensioenfederatie vastgestelde Modelgedragscode. Het bestuur heeft geconstateerd dat van insiders in de zin van de gehanteerde definitie in de gedragscode eigenlijk geen sprake is bij Bpf Foodservice. Bpf Foodservice weet weliswaar in welke fondsen wordt geïnvesteerd, maar niet welke aan- en verkoopopdrachten plaatsvinden. 3. Uitvoering 3.1 Algemene uitgangspunten beleggingsbeginselen

Een pensioenfonds belegt de ontvangen pensioenpremies om daarmee een kapitaal te kunnen opbouwen dat voldoende is om de toekomstige pensioentoezeggingen te kunnen uitkeren. Door afgewogen risico’s met betrekking tot deze beleggingen te nemen, proberen pensioenfondsen over het algemeen vaak ook nog een zodanig extra rendement te realiseren dat die toekomstige pensioentoezeggingen zo veel mogelijk tegen (loon)inflatie kunnen worden beschermd. Het beleggingsdoel van Bpf Foodservice is ten eerste met een voor het fonds acceptabel beleggingsrisico een rendement te behalen om de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen te kunnen betalen. Is dat doel gehaald dan is het streven om een eventuele indexatie te kunnen geven aan de deelnemers indien het eigen vermogen van voldoende grootte is. Dit eigen vermogen dient als buffer om een terugval in de waarde van de beleggingen te kunnen opvangen. Het bestuur bepaalt welke risico’s Bpf

6

Foodservice bereid is daarbij te aanvaarden en houdt hierbij rekening met de opbouw van het deelnemersbestand, de solvabiliteit, en de wenselijkheid van stabiele premies. Bpf Foodservice vraagt aan alle betrokkenen bij haar beleggingsproces een onverdeelde toewijding aan die beleggingsdoelstelling. Voor de hand liggend is verder het uitgangspunt dat in het beleggingsbeleid rekening dient te worden gehouden met de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen. Het doel van het vermogen dat in een pensioenfonds wordt belegd is immers om daarmee de toekomstige pensioenen te kunnen uitkeren. De drie belangrijkste factoren die van invloed zijn op de pensioenverplichtingen zijn: • De ontwikkeling van het deelnemersbestand. Het overlijden van deelnemers, maar

ook de (afwijkende) ontwikkeling in de levensverwachtingen kunnen ertoe leiden dat de verplichtingen van een pensioenfonds zich anders ontwikkelen dan verwacht. Directe mogelijkheden om deze factor vanuit het beleggingsbeleid beheersbaar te maken zijn (momenteel) niet of nauwelijks voorhanden.

• De ontwikkeling van de rentetermijnstructuur. De renteafdekking vindt op basis van de ongecorrigeerde en ongemiddelde Rentetermijnstructuur plaats. De renteafdekking op basis van de Ultimate Forward Rate wordt wel maandelijks gemonitord.

• De hoogte van een eventueel te verlenen toeslag. Daarbij geldt dat hoe hoger de toeslag die wordt verleend, hoe sterker de stijging van de pensioenverplichtingen. Meestal houdt een toeslag die wordt verleend verband met het optreden van inflatie. Voor het pensioenfonds is die inflatie als zodanig een onbeheersbare factor. Afhankelijk van de financiële positie kan het bestuur echter besluiten om al dan niet een toeslag te verlenen, dus indirect is er wel sprake van een beheersbare factor. De financiële positie wordt veelal beoordeeld op basis van de dekkingsgraad van het pensioenfonds, die kortweg kan worden gedefinieerd als de waarde van de beleggingen gedeeld door de waarde van de pensioenverplichtingen. Door middel van het beleggingsbeleid kan een pensioenfonds trachten om extra rendement te behalen zodat de financiële positie wordt versterkt en er een toeslag kan worden verleend. Dat extra rendement kan echter niet worden behaald zonder een stijging van de risico’s en daarin ligt dan ook een belangrijke beperking in de mate waarin het voor een pensioenfonds prudent is om extra rendement na te streven.

3.2 Risicohouding Binnen het beleid van het pensioenfonds neemt de risicohouding een belangrijke plaats in. De risicohouding is de mate waarin het pensioenfonds bereid is beleggingsrisico’s te lopen om de doelstellingen van het pensioenfonds te realiseren (de risicobereidheid) en de mate waarin het pensioenfonds beleggingsrisico’s kan lopen gegeven de kenmerken van het pensioenfonds (het risicodraagvlak). Het bestuur heeft een risicobereidheidsonderzoek onder de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden gehouden. Hieruit bleek dat de risicobereidheid en het risicodraagvlak laag zijn. De resultaten van het onderzoek zijn besproken met cao-partijen en de fondsorganen.

7

Mede op basis van deze risicohouding en de ALM-studie die is uitgevoerd in 2017 heeft het pensioenfonds een strategisch beleggingsbeleid vastgesteld. Het risicoprofiel dat uit het beleggingsbeleid voortvloeit, kan worden vertaald in een vereist eigen vermogen (de risicohouding op korte termijn). De bandbreedtes die het pensioenfonds wenst te hanteren voor dit vereist eigen vermogen, oftewel de risicohouding op korte termijn, is 12% als ondergrens en 18% als bovengrens. Dit betreft echter een verhoging van het risicoprofiel, want de onder- en bovengrens zijn in 2015 vastgesteld op respectievelijk 9% en 15%. Het verhogen van het risicoprofiel is niet toegestaan zolang de beleidsdekkingsgraad lager is dan het huidige strategisch vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds hanteert daarom vooralsnog gedwongen de ondergrens en bovengrens van respectievelijk 9% en 15%. Indien door wijziging van de (markt)omstandigheden het vereist eigen vermogen structureel buiten deze bandbreedte terechtkomt of door een aanpassing van het fondsbeleid het vereist eigen vermogen buiten deze bandbreedte terechtkomt, treedt het fondsbestuur in overleg met CAO-partijen. Het bestuur heeft de risicohouding voor de lange termijn geconcretiseerd door grenzen te stellen aan het pensioenresultaat. Het pensioenresultaat is de verhouding van de som van de verwachte uitkeringen conform fondsbeleid en de som van de verwachte uitkeringen zonder opbouwkorting en volledig prijsgeïndexeerd. De volgende ondergrenzen zijn hierbij vastgesteld: Ondergrens 1 Startend vanuit de vereiste dekkingsgraad dient het verwachte pensioenresultaat tenminste gelijk te zijn aan 78%. Dit is gebaseerd op het verwachte pensioenresultaat uitgaande van de kritische dekkingsgraad (90,5%) onder de economisch voorgeschreven scenario’s in de aanvangshaalbaarheidstoets per 1 januari 2015. Ondergrens 2 Startend vanuit de feitelijke dekkingsgraad dient het verwachte pensioenresultaat tenminste gelijk te zijn aan 78%. Dit is gebaseerd op het verwachte pensioenresultaat uitgaande van de kritische dekkingsgraad (90,5%) onder de economisch voorgeschreven scenario’s in de aanvangshaalbaarheidstoets per 1 januari 2015. Ondergrens 3 Startend vanuit de feitelijke dekkingsgraad mag de afwijking tussen het verwachte pensioenresultaat en het pensioenresultaat in het slecht weer scenario (het 5% percentiel) maximaal 25% zijn. Hierbij heeft het bestuur als uitgangspunt genomen dat het pensioenresultaat in het slecht weer scenario, startend vanuit een gezonde financiële positie (vereiste dekkingsgraad), een nominaal pensioen moet representeren. 3.3 Toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico’s Risicomanagement is een cruciaal onderdeel in het beleggingsproces. Risicomanagement behelst de maatregelen en middelen waarmee relevante risico’s geïdentificeerd en beheerst kunnen worden. Het herkennen en beheersen van risico’s, in samenhang met het verwachte rendement van beleggingscategorieën, is een continue terugkerende activiteit die tijdens alle stappen van het beleggingsproces een belangrijke rol speelt.

8

Hieronder is een opsomming van de belangrijkste risico´s te vinden die zich kunnen manifesteren in het beleggingsproces, en de wijze waarop Bpf Foodservice de risico’s tot op zekere hoogte mitigeert. Marktrisico De waarde van beursgenoteerde beleggingen fluctueert continu. Het risico dat daarmee gepaard gaat, de stijgende en dalende koersen, noemt men het marktrisico. Dit marktrisico is niet voor alle beleggingscategorieën gelijk. Aandelen kennen vaak een hoger marktrisico dan bijvoorbeeld staatsobligaties. Maar het verwachte rendement van aandelen is daarentegen ook vaak hoger. Het pensioenfonds mitigeert het marktrisico door beperkt in risicovolle beleggingscategorieën te beleggen, door beperkt actief beheer, door diversificatie en door bandbreedtes te hanteren voor elke beleggingscategorie. Renterisico Op basis van de opgebouwde pensioenaanspraken en de levensverwachting van de deelnemers kunnen de in de toekomst verwachte pensioenuitkeringen van Bpf Foodservice in kaart gebracht worden. Om deze uitkeringen in de verre toekomst te kunnen betalen, hoeft Bpf Foodservice niet de volledige optelsom van verwachte uitkeringen als voorziening aan te houden. Immers, een uitkering in de toekomst heeft de tijd om ‘op te renten’ naar het vereiste niveau. Het terugrekenen van de toekomstige uitkeringen naar aan te houden voorzieningen (pensioenverplichtingen) op dit moment wordt verdiscontering genoemd. Het pensioenfonds hanteert de marktrente voor het beoordelen van het renterisico (dat is dus de rente zonder middeling en UFR). Wanneer deze rente daalt zal Bpf Foodservice een grotere voorziening moeten treffen (de pensioenverplichtingen stijgen) om in de toekomst uitkeringen te kunnen doen. Als de rente stijgt gebeurt het omgekeerde en dalen de verplichtingen. De kans waarmee en de mate waarin deze gebeurtenis zich voordoet wordt renterisico genoemd. Het pensioenfonds mitigeert het renterisico door de (gedeeltelijke) afdekking van het nominale renterisico. De invloed van de marktrente op de voorziening pensioenverplichtingen op marktwaarde (in euro) wordt naar verwachting voor 70% gemitigeerd door de invloed van de marktrente op de beleggingen (in euro). Kredietrisico Kredietrisico is het risico dat Bpf Foodservice loopt als gevolg van de kredietwaardigheid van een belegging en daarmee de tegenpartij. De kredietwaardigheid is een maatstaf voor de kans dat de tegenpartij aan haar verplichtingen kan (blijven) voldoen. De belangrijkste kredietrisico’s zijn verbonden aan beleggingen in vastrentende waarden en derivaten, en aan het afwikkelen van effectentransacties. Men onderscheidt drie soorten kredietrisico:

• Settlement risico: het risico dat Bpf Foodservice loopt, indien een tegenpartij zich (al dan niet) bewust niet houdt aan de gemaakte afspraken met betrekking tot de afwikkeling van transacties.

• Collateral risico: het risico dat Bpf Foodservice loopt indien de onderliggende waarde van een lening, debiteur of verplichting verandert.

9

• Faillissementsrisico: het risico dat Bpf Foodservice loopt, indien een tegenpartij vanwege een (geheel of gedeeltelijk) faillissement niet aan haar betalingsverplichtingen voldoet.

Faillissementsrisico wordt ook wel tegenpartijrisico genoemd, en is de afgelopen jaren ook evident geworden in de staatsobligaties van de eurozone. Binnen Bpf Foodservice valt hier ook het tegenpartijrisico onder dat betrekking heeft op de banken waarmee Bpf Foodservice rente- en/of valutaderivaten afsluit. Bpf Foodservice volgt hier bewust het beleid van de uitvoerders. Binnen kredietrisico valt ook het risico dat samenhangt met het uitlenen van effecten (‘securities lending’). Ook hier kan er sprake zijn dat de tegenpartij de gemaakte afspraken niet nakomt. Bpf Foodservice doet zelf niet aan securities lending en probeert zoveel mogelijk te beleggen in fondsen waarbij securities lending niet is toegestaan. Bij de fondsen waar wel securities lending wordt toegestaan, momenteel alleen het bedrijfsobligatie fonds van Robeco, beoordeelt Bpf Foodservice het securities lending beleid en vindt monitoring plaats vanuit de beleggingscommissie. Het pensioenfonds mitigeert het kredietrisico door minimale restricties te hanteren met betrekking tot de kredietwaardigheid van de belegging of tegenpartij. Bovendien laat Bpf Foodservice specifieke risico-rendementskarakteristieken meewegen, zoals het effectieve rendement op obligaties. Robeco en SSGA verzorgen het tegenpartij-, selectie-, en collateral management voor de derivatenposities van het pensioenfonds (rente- en valutaderivaten). Daarbij worden een aantal objectieve restricties gehanteerd in de selectie van tegenpartijen, zoals kredietwaardigheid. Voor de rentederivaten wordt het onderpand dagelijks uitgewisseld. Voor de valutaderivaten wordt gezien de relatief korte looptijd (maximaal 3 maanden) geen onderpand uitgewisseld. Ook zijn er restricties wat er als onderpand geaccepteerd mag worden. Valutarisico Pensioenfondsen die internationaal (dus niet in de euro) beleggen, lopen het risico dat de waarde van effecten die ze in buitenlandse valuta aanhouden wordt aangetast door veranderingen in de wisselkoers. Bpf Foodservice beperkt het valutarisico door het valutarisico van vastrentende waarden voor 100% af te dekken en het valutarisico van zakelijke waarden voor de vreemde valuta uit ontwikkelde landen1 voor 50% af te dekken. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat een belegging niet op korte termijn liquide gemaakt kan worden. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er geen markt of een slechte markt onderhouden wordt in het betreffende beleggingsproduct. Binnen aandelen en obligaties zijn opkomende markten vaak minder liquide dan ontwikkelde markten. Het liquiditeitsrisico in opkomende markten is dan ook groter. Liquiditeitsrisico manifesteert zich met name (maar niet uitsluitend) in neergaande markten. Ook door het aangaan en het gebruik van derivaten kan liquiditeitsrisico optreden, omdat moet worden voldaan aan onderpandverplichtingen. Voor de rentederivaten wordt dit

1 De volgende vreemde valuta worden afgedekt: USD, JPY, GBP, CAD, CHF, AUD, HKD, SEK, DKK, SGD, NOK, NZD.

10

risico binnen het LDI-fonds zoveel als mogelijk gemitigeerd. Dit is volledig de verantwoordelijkheid van Robeco als fondsmanager. Het pensioenfonds mitigeert het liquiditeitsrisico door beleggingscategorieën en vermogenstitels te kiezen die zoveel mogelijk liquide worden geacht te zijn. Bpf Foodservice belegt grotendeels in vastrentende waarden en aandelen. In deze categorieën is het liquiditeitsrisico beperkt. Daarnaast wordt er voor een deel in een hypothekenfonds belegd. Het liquiditeitsrisico van de gehele portefeuille is hierdoor weliswaar groter, maar door de relatief kleine positie in hypotheken is het risico dat Bpf Foodservice niet aan haar verplichtingen kan voldoen door liquiditeitsproblemen zeer gering. Concentratierisico Hiervan is sprake als een groot deel van de beleggingsportefeuille wordt geïnvesteerd in vermogenstitels van één enkele onderneming, uitgevende instelling, of beleggingscategorie. Bpf Foodservice gaat met concentratierisico om door de beleggingsportefeuille te spreiden over diverse beleggingscategorieën met elk een verschillend risico-rendementsverhouding. Binnen aandelen wordt het risico gespreid door een wereldwijd universum te kiezen. Binnen staatsobligaties kan op termijn sprake zijn van concentratierisico voor Bpf Foodservice door de keuze voor een beperkt aantal soevereine staten. De eurocrisis heeft gezorgd voor het afstoten van belangen in Zuid-Europese landen. Bpf Foodservice heeft deze belangen ondergebracht in het LDI fonds van Robeco. Dit fonds belegt uitsluitend in Duitse en Nederlandse staatsobligaties en swaps. Dit vormt economisch gezien een concentratierisico. In 2015 is onderzocht of dit concentratierisico te groot is. Naar aanleiding van dit onderzoek is geconcludeerd dat de concentraties weliswaar hoog zijn, maar dat het risico dat hiermee gepaard gaat relatief klein is. Het betreft namelijk zeer betrouwbare beleggingen. Het concentratierisico naar deze landen verkleinen betekent dat deze beleggingen vervangen moeten worden door vergelijkbare producten van minder kredietwaardige partijen. Hierdoor wordt het risicoprofiel van de portefeuille waarschijnlijk alleen maar groter. Verzekeringstechnisch risico Bpf Foodservice staat bloot aan verzekeringstechnische risico’s. In principe is dit alleen het financiële risico door sterfte. Dit risico doet zich voor als de feitelijke sterfte afwijkt van de verwachting of als de gemiddelde levensduur van deelnemers afwijkt van de verwachting. Bpf Foodservice houdt rekening met de sterftekansen en levensverwachting van alle deelnemers door het gebruik van de overlevingstafels van het Actuarieel Genootschap met daarop een aanpassing voor het eigen deelnemersbestand. Bpf Foodservice heeft de verzekeringstechnische risico’s niet herverzekerd. Operationeel risico Operationeel risico behelst het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe gebeurtenissen. Het operationeel risico beleid is ondergebracht bij het bestuur.

11

3.4 Risicobeheersprocedures Het beheer van de onderkende risico’s geschiedt op verschillende manieren. Als uitgangspunt van het strategisch beleggingsplan geldt de relatie tussen de bezittingen en de verplichtingen van het pensioenfonds. Periodiek wordt een zogenaamde Asset-Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. De ALM-studie analyseert de verplichtingen van het fonds en de gewenste vermogenssamenstelling. Deze analyse resulteert in een door het bestuur jaarlijks vast te stellen vermogensverdeling, passend bij het door het bestuur acceptabel geachte risico. Deze zijn vervat in het beleggingsplan. Deze richtlijnen worden jaarlijks door het bestuur geaccordeerd en de belangrijkste uitgangspunten die hierin verwoord staan zijn: • De gewenste vermogenssamenstelling naar beleggingscategorieën. Het risicoprofiel

van deze vermogenssamenstelling wordt geanalyseerd in het licht van alle rechten en verplichtingen van het pensioenfonds, zowel op korte als op lange termijn;

• De rendementsdoelstellingen per beleggingscategorie, tot uitdrukking gebracht in één of meer vergelijkingsmaatstaven (“benchmarks”);

• In hoeverre het pensioenfonds bereid is de feitelijke beleggingsportefeuille (tijdelijk) te laten afwijken van de strategische gewenste portefeuille;

• Het valutabeleid; • Het rentebeleid.

Door middel van rapportages van de vermogensbeheerder vergewist het bestuur zich achteraf van de daadwerkelijke risico’s die zijn gelopen. Zo wordt bijvoorbeeld het bestuur elk kwartaal geïnformeerd omtrent de ontwikkeling van de financiële positie van het pensioenfonds. Dit geschied aan de hand van een rapportage die de ontwikkeling van de dekkingsgraad toont en waarin ook aandacht word geschonken aan de benodigde dekkingsgraad op basis van wettelijke regels. Voorts wordt het bestuur elk kwartaal geïnformeerd omtrent de ontwikkelingen met betrekking tot het belegd vermogen. Hiertoe wordt een uitgebreide rapportage van de custodian ontvangen. 3.5 De strategische allocatie van activa en passiva in het licht van de aard en

looptijd van de pensioenverplichtingen Voor elk pensioenfonds is het van belang om het beleggingsbeleid te relateren aan de pensioenverplichtingen. Om hier inzicht in te krijgen laat het bestuur, zoals genoemd in de voorgaande paragraaf, eens in de drie tot vijf jaar door een gespecialiseerde partij een zogenaamde ALM-studie uitvoeren. Met een dergelijke studie wordt inzichtelijk gemaakt hoe de financiële positie van het fonds zich op lange termijn kan ontwikkelen binnen verschillende economische scenario’s. Anders gezegd, door het strategisch beleggingsbeleid om de drie tot vijf jaren te herijken aan de hand van een nieuwe ALM-studie, kan er worden ingespeeld op wijzigingen in het risicoprofiel van de pensioentoezeggingen, in de risicoperceptie van het bestuur en de balanssituatie van het pensioenfonds. Uiteraard kan met een dergelijke studie de toekomst niet met zekerheid worden voorspeld, maar door verschillende varianten van beleggings- en/of toeslagenbeleid door te rekenen verkrijgt het bestuur wel aanvullende informatie om zo goed mogelijk afgewogen beslissingen te kunnen nemen. In 2017 is een ALM studie uitgevoerd. Op basis van deze studie is de voorkeur uitgesproken voor een portefeuille waarbij voor 30% wordt belegd in aandelen en waarbij

12

het renterisico is afgedekt voor 60%. Aangezien dit een verhoging van het risicoprofiel betreft en Bpf Foodservice op dit moment nog in een situatie van herstel verkeert, kan deze gewenste portefeuille vooralsnog niet worden doorgevoerd. Tot het moment dat het is toegestaan om het risicoprofiel te verhogen, zal de strategie conform het huidige risicoprofiel gevoerd blijven. Deze strategie wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1. Normverdeling per 1 januari 2018 Assetcategorie

Benchmark Min Norm Max Marge

Aandelen* 20% 25% 30% Wereld MSCI World 85% -/-5% +5% Emerging Markets MSCI Emerging Markets 15% -/-5% +5% Obligaties 70% 75% 80%

LDI Maatwerk Fonds Fonds is benchmark 44% -/-10% +10% Global Credits fonds Barclays Global Aggregate -

Corporates (hedged into EUR)

233% -/-10% +10%

Investment Grade Corporate bond fonds

Barcap Euro Aggregate: Corporate ex financials

17% -/-10% +10%

SA part. Hypothekenfonds Fonds is benchmark 16% -/-10% +5% Liquide middelen** -2% 0% 2% TOTAAL 100%

* Voor de aandelenindices geldt dat rekening is gehouden met herbelegging van bruto

dividenden ** Het negatieve percentage in liquide middelen van -2% is slechts bedoeld voor ruimte bij het doorvoeren van transacties. Het is niet bedoeld om te beleggen met geleend geld om meer rendement te halen. Een tijdelijke afwijking buiten de bandbreedte van -2% wordt geaccepteerd, mits deze zich binnen de maand weer binnen de bandbreedte bevindt. Voor wat betreft het rente- en het valutabeleid wordt verwezen naar paragraaf 7.5.3. Benchmarks vastrentende portefeuille LDI maatwerk fonds Het LDI maatwerk fonds bestaat uit Nederlandse staatsobligaties, Duitse staatsobligaties en swaps. De doelstelling van het fonds is het afdekken van het specifieke rente- en curverisico van de verplichtingen van Bpf Foodservice. Gezien de specifieke aard van het fonds is er geen

13

benchmark beschikbaar dus wordt het fondsrendement aan het benchmark rendement gelijkgesteld. Global Credits fonds Barclays Global Aggregate - Corporates (hedged into EUR) Investment Grade corporate bond fonds Barclays Euro-Aggregate: Corporates ex financials (EUR) Syntrus Achmea particuliere hypothekenfonds Dit hypothekenfonds bestaat volledig uit particuliere hypotheken. Gezien de specifieke aard van het fonds is er geen benchmark beschikbaar die een goede afspiegeling is van de performance van het fonds, dus wordt het benchmark rendement aan het fondsrendement gelijkgesteld. 4. Aanvullende bepalingen 4.1 Goed Pensioenfonds Bestuur Goed Pensioenfonds Bestuur gaat over zorgvuldig bestuur, intern toezicht, verantwoording, deskundigheid, openheid, medezeggenschap en communicatie. Het bestuur van Bpf Foodservice besteedt hier uitgebreid aandacht aan vanwege het besef dat de samenleving en met name de deelnemers recht hebben op een goed beheer van de aan hen toevertrouwde gelden en de daaraan te ontlenen aanspraken. Het bestuur evalueert periodiek zijn eigen functioneren zowel van het bestuur als geheel als van de individuele bestuurders. In het geschiktheidsplan van het fonds is een evaluatieprocedure opgenomen.

5. Investment beliefs Om de doelstelling te realiseren heeft Bpf Foodservice de volgende ´Investment beliefs´ opgesteld.

1. Bpf Foodservice is een lange termijn belegger, waarbij de korte termijn in de gaten wordt gehouden.

Het grootste gedeelte van de uitkeringen die Bpf Foodservice moet doen liggen ver in de toekomst. Het fonds is er daarom van overtuigd dat het kan profiteren van lange termijn mogelijkheden. Bij het beoordelen van beleggingscategorieën kijkt het fonds daarom voornamelijk naar lange termijn rendementen en risico’s. Echter, de dekkingsgraad is een korte termijn maatstaf. Op basis van de dekkingsgraad wordt bepaald of het fonds in een situatie van dekkingstekort of reservetekort verkeert, wat verplichte kortingen als gevolg kan hebben. Daarom houdt het fonds altijd de korte termijn in de gaten. Per saldo worden de beleidskeuzes in eerste instantie gebaseerd op de lange termijn en daarna getoetst aan de korte termijn.

2. Een ‘lean and mean’ organisatie draagt bij aan het rendement. Het fonds gelooft in het streven naar de beste kwaliteit tegen de laagste prijs. Voor het leveren van professionaliteit is een hoge mate van uitbesteding vereist. Hierbij is het belangrijk dat de rolverdeling en de beslisstructuur duidelijk geformuleerd is. Er moet

14

geen dubbel werk worden gedaan, maar er moet ook geen sprake zijn van dubbele petten en belangenverstrengeling. Kosten gaan direct ten laste van de toekomstige pensioenuitkeringen. Het fonds acht kostenbeheersing daarom van groot belang. Het streven naar lage kosten dient evenwel niet ten koste te gaan van de kwaliteit. Er moet daarom altijd aandacht besteed worden aan de ‘bigger picture’. Als er ergens kosten kunnen worden bespaard, moet dit niet ten koste gaan van de kwaliteit ergens anders in het proces.

3. Keep it simpel, indien mogelijk. Het fonds streeft ernaar om alleen te beleggen in categorieën en strategieën die worden begrepen. Het fonds acht het van belang om de juiste vragen te kunnen stellen, waarvoor kennis en kunde nodig is, zowel aan de kwantitatieve kant als de kwalitatieve kant. Op deze manier kan ook achteraf, in geval dat het misgaat, worden uitgelegd waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. Hier staat wel tegenover dat het fonds een inspanningsverplichting heeft. Het fonds wil voorkomen dat ‘keep it simple’ leidt tot een beleggingsportefeuille met een voor de deelnemer suboptimaal risico-rendementsprofiel.

4. Maatschappelijk verantwoord beleggen (MVB) dient meegenomen te worden bij de bepaling van het beleggingsbeleid.

Bij het maken van beleggingskeuzes zal het fonds het maatschappelijk verantwoord beleggen meenemen in de besluitvorming. Ook hier geldt dat bij een keuze tussen twee identieke strategieën waarvan één strategie geen MVB beleid heeft, er gekozen zal worden voor de andere strategie. Echter, het fonds heeft oog voor mogelijke negatieve consequenties van een strikt MVB beleid op de omvang van het belegbaar universum en het kostenniveau.

5. Asset allocatie is de belangrijkste keuze voor het rendement. Het fonds gelooft dat de financiële ontwikkeling van de beleggingen voor het grootste gedeelte wordt gedreven door asset allocatie. Onder asset allocatie wordt verstaan in welke beleggingscategorieën wordt belegd en in welke mate het renterisico en het valutarisico worden afgedekt. Daarna komt de keuze voor de benchmarks, waaruit de exacte invulling van de portefeuille volgt. Om die reden besteedt het fonds het meeste tijd aan het vaststellen en monitoren van de asset allocatie.

6. Risico vereist een extra rendement. Het fonds zal alleen risico toevoegen aan de portefeuille als hier naar verhouding ook een extra rendement tegenover staat. Het fonds wil daarbij overtuigt zijn van het extra rendement. Met extra rendement wordt bedoeld het rendement boven de ‘risicovrije’ marktrente. Hierbij gaat het niet alleen om de keuze voor beleggingscategorieën, maar bijvoorbeeld ook over de keuze tussen passief of actief beleggen. Daarnaast is het fonds van mening dat er een hoger verwacht rendement dient te staan tegenover het langer vastzetten van de beleggingen. Het fonds is voorzichtig in het vaststellen van een lange termijn visie ten aanzien van valuta en lange rente. Indien het fonds markten onevenwichtig acht of neerwaartse

15

risico’s laag acht, kan het fonds bereid zijn deze risico’s aan de portefeuille toe te voegen. Daarnaast zal het fonds altijd rekening houden met de karakteristieken van de verplichtingen, dus geen ‘asset only’ benadering.

7. Het concentratierisico dient beheerst te worden, binnen bepaalde grenzen. Het fonds wil het concentratierisico zo veel mogelijk beperken, maar realiseert zich dat hier grenzen aan zijn. Het voornaamste doel is om te voorkomen dat er een te grote exposure is naar één tegenpartij. Daarnaast wordt ook gestreefd naar spreiding over beleggingscategorieën, regio’s en sectoren. Het is echter niet zo dat er hierbij harde restricties worden gehanteerd voor de maximale exposure. Het fonds wil zich bewust zijn van concentratierisico. Diversificatie is geen doel op zich en het fonds beoordeelt de diversificatievoordelen altijd in combinatie met het rendementspotentieel op lange termijn. Het fonds wil niet te veel diversificeren over verschillende vermogensbeheerders, want dit leidt tot extra complexiteit.

4

Bijlage 2 - Algemeen crisisplan Bpf Foodservice 1. Inleiding De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen (hierna: Bpf Foodservice) dient, als onderdeel van de beschrijving van de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem, in de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) van het fonds een financieel crisisplan op te nemen. Dit is wettelijk verankert in artikel 145 van de Pensioenwet. Het financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die het fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt onder of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het fonds in gevaar komt. Op grond van de beleidsregel moet het financieel crisisplan de volgende elementen bevatten: - Welke financiële situatie(s) bij het fonds duidt het fonds aan als een crisissituatie(s), - Welke risico’s kunnen tot een financiële crisis leiden, - Bij welke dekkingsgraad kan het fonds er zonder korten niet meer uitkomen, - Welke maatregelen staan ter beschikking om de dekkingsgraad te verhogen, - In welke mate kunnen de maatregelen ingezet worden, - Wat is het financiële effect van de maatregelen, - Hoe wordt op evenwichtige wijze rekening gehouden met de belangen van de

verschillende belanghebbenden, - Hoe en wanneer wordt met belanghebbenden gecommuniceerd over het financieel

crisisplan, - Wat is het besluitvormingsproces als het financieel crisisplan moet worden uitgevoerd, - Op welke wijze wordt het financieel crisisplan op actualiteit getoetst. In de hoofdstukken 2 tot en met 8 (deel A) komen bovenstaande elementen aan de. Daarnaast schrijft de Code Pensioenfondsen (norm 4) voor dat pensioenfondsen een noodprocedure voor spoedeisende situaties formuleren. De noodprocedure dient volgens de Code te gaan over de besluitvorming, zowel wat betreft organisatie als bevoegdheden. Het bestuur van Bpf Foodservice wenst deze norm na te leven en geeft hier invulling aan door middel van een noodprocedure die is vastgelegd in hoofdstuk 9 van dit algemene crisisplan (deel B).

5

Deel A: Financieel crisisplan 2. Doel en kader van het financieel crisisplan Elementen crisisplan In de Pensioenwet is verankerd dat een pensioenfonds beschikt over een vereist eigen vermogen (ultimo 2016: 12,3%) en een minimaal vereist eigen vermogen (ultimo 2016: 4,6%). Indien het pensioenfonds niet langer voldoet aan de gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen dient het pensioenfonds een herstelplan op te stellen en in te dienen bij DNB. Daarnaast moet elk pensioenfonds beschikken over een financieel crisisplan. In het crisisplan maakt het bestuur vooraf, ook als nog geen sprake is van een tekortsituatie, duidelijk hoe het om zal gaan met een crisissituatie van het fonds. Daarnaast is een belangrijk verschil met het herstelplan dat het bestuur zelf een definitie geeft van een crisissituatie, terwijl in een herstelplan wettelijke definities bepalend zijn. Het crisisplan bevat een beschrijving van de maatregelen die het bestuur van het pensioenfonds op korte termijn effectief zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de primaire doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Doelstelling pensioenfonds Het primaire doel van het pensioenfonds is het waarborgen van de nominale pensioenaanspraken. Daarnaast heeft het pensioenfonds de ambitie om de pensioenaanspraken van zowel de actieven als de inactieven jaarlijks aan te passen aan de prijsontwikkeling. Dit is het secundaire doel van het pensioenfonds. Het crisisplan richt zich op de wijze waarop het pensioenfonds haar primaire doelstelling kan nakomen. In de volgende situatie moeten de nominale pensioenen gekort worden:

De beleidsdekkingsgraad is bij het jaarlijkse vaststellingsmoment zes maal jaarlijks opeenvolgend lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad en ook de actuele dekkingsgraad is bij de laatste vaststelling lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad.

Het pensioenfonds heeft naar verwachting onvoldoende herstelkracht om binnen de hersteltermijn toe te groeien naar het vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds gaat uit van de maximale hersteltermijn van 10 jaar. DNB kan bepalen dat voor het

6

herstelplan een kortere termijn geldt. Jaarlijks wordt het herstelplan geactualiseerd, waarbij weer wordt uitgegaan van de gekozen hersteltermijn.

Crisissituatie Van een dreigende crisissituatie bij het fonds is sprake als het pensioenfonds in een dekkingstekort terechtkomt. Dit is het geval als het eigen vermogen van het pensioenfonds lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen. Er is sprake van een financiële crisis als de dekkingsgraad onder de kritische ondergrens van de dekkingsgraad terechtkomt. De kritische ondergrens van de dekkingsgraad is het maximum van : De dekkingsgraad waarbij het pensioenfonds nog net in staat is om toe te groeien naar de

minimaal vereiste dekkingsgraad, uitgaande van de termijn waarbinnen het pensioenfonds tot korting zou moet overgaan in verband met de eis ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. Deze termijn is afhankelijk van de achterliggende periode waarin het pensioenfonds zich in dekkingstekort bevindt.

De dekkingsgraad waarbij het pensioenfonds naar verwachting nog net voldoende herstelkracht heeft om toe te groeien naar de vereiste dekkingsgraad in de maximale hersteltermijn van 10 jaar.

Met andere woorden, de kritische dekkingsgraad is de dekkingsgraad waarbij het pensioenfonds er zonder korten naar verwachting niet meer uit kan komen zonder maatregelen te treffen die verder gaan dan de maatregelen die vastliggen in het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid. Het financieel crisisplan richt zich dus op een situatie van dekkingstekort. Structurele bewegingen zoals langer leven en daling van de rente maken geen onderdeel uit van dit beleid. Evenmin is een snelle daling van de dekkingsgraad die niet leidt tot een tekortsituatie bij het fonds onderdeel van het beleid. Tot slot zijn er situaties die geen directe financiële gevolgen hebben, maar het fonds evenwel kunnen treffen. Voorbeelden hiervan zijn een bestuurscrisis of een operationele crisis. Ook deze situaties maken geen onderdeel uit van het beleid. Het financieel crisisplan beperkt zich dus tot de vraag wat het bestuur gaat doen als de herstelkracht van het huidige beleidskader niet voldoende is. Beschrijving risico’s die tot een financiële crisis kunnen leiden Het is op voorhand onmogelijk om aan te geven welke specifieke omstandigheden tot een financiële crisis kunnen leiden. De dekkingsgraad kan tot onder de kritische ondergrens dalen bij (een combinatie van) onderstaande risico’s: Een waardedaling van de aandelen. Gegeven het conservatieve beleggingsbeleid en het

daar uit volgende aandelenbelang van 25% van de portefeuille is dit een middelmatig risico voor het pensioenfonds. Binnen de aandelen belegt het pensioenfonds in een indexfonds met wereldwijde aandelen. Hierdoor is binnen de aandelen het marktrisico het dominante risico.

7

Het pensioenfonds heeft het renterisico van de pensioenverplichtingen voor 70% afgedekt op marktwaarde. Het renterisico is voor het pensioenfonds niet zo erg groot

De wijze waarop het renterisico wordt afgedekt, kan tot een daling van de dekkingsgraad leiden. Dit kan komen door het curverisico, daarnaast vindt de afdekking gedeeltelijk plaats door middel van obligaties waarvan de rente zich anders kan ontwikkelen dan de rekenrente voor de pensioenverplichtingen.

Het pensioenfonds belegt gedeeltelijk in bedrijfsobligaties. Als de credit spread op deze obligaties toeneemt, zullen deze obligaties in waarde dalen.

Het pensioenfonds houdt bij de waardering van de pensioenverplichtingen rekening met de verwachte toename van de levensverwachting. Als de levensverwachting sterker toeneemt dan verwacht, zullen de pensioenverplichtingen toenemen.

Binnen de staatsobligaties wordt belegd in twee landen, Nederland en Duitsland. Als de kredietwaardigheid van deze landen verslechtert, leidt dit tot een waardedaling van de betreffende staatsobligaties.

Het risico bestaat dat de waarde van de beleggingen in vreemde valuta, verslechtert doordat de wisselkoers van vreemde valuta verslechtert. Het valutarisico wordt voor het grootste deel afgedekt.

Ook bestaat het risico dat de verplichtstelling komt te vervallen. In dat geval hebben de aangesloten ondernemingen de mogelijkheid om de pensioenregeling elders onder te brengen. Als er in een dergelijke situatie sprake is van dekkingstekort kan het pensioenfonds op grond van de Pensioenwet door DNB verplicht worden om de pensioenverplichtingen over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder waarvoor een korting van het pensioen nodig is. Kritische dekkingsgraad De hoogte van de kritische ondergrens van de dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de hoogte van de marktrente, het verwachte beleggingsrendement, de gekozen hersteltermijn en de termijn waarbinnen het pensioenfonds tot korting zou moeten overgaan in verband met de eis ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. De cijfermatige uitwerking van de kritische ondergrens naar de rentetermijnstructuur per 31 december 2016 is onderstaand opgenomen. De hoogte van de kritische ondergrens is onder andere afhankelijk van het verwachte beleggingsrendement. Uitgangspunt is het maximaal in aanmerking te nemen beleggingsrendement volgens het Advies Commissie Parameters d.d. 27 februari 2014. De berekeningen zijn ook uitgevoerd voor de situaties waarin de rentetermijnstructuur één procentpunt lager respectievelijk hoger ligt. Bij de bepaling van de kritische ondergrens is rekening gehouden met de maatregelen die vastliggen in het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid.

Zoals eerder aangegeven, is de kritische ondergrens van de dekkingsgraad het maximum van:

1. De dekkingsgraad waarbij het pensioenfonds nog net in staat is om toe te groeien naar de minimaal vereiste dekkingsgraad, uitgaande van de termijn waarbinnen het pensioenfonds

8

tot korting zou moet overgaan in verband met de eis ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. Deze termijn is afhankelijk van de achterliggende periode waarin het pensioenfonds zich in dekkingstekort bevindt.

Kritische ondergrens dekkingsgraad RTS ultimo 2016 RTS ultimo 2016

minus 1%-punt RTS ultimo 2016

plus 1%-punt Kritische ondergrens bij resterende termijn

5 jaar 92,4% 95,2% 88,8% 4 jaar 95,0% 97,3% 92,1% 3 jaar 97,6% 99,2% 95,4% 2 jaar 100,0% 101,1% 98,7% 1 jaar 102,4% 102,9% 101,8%

2. Dekkingsgraad waarbij het pensioenfonds naar verwachting nog net voldoende

herstelkracht heeft om toe te groeien naar de vereiste dekkingsgraad in de maximale hersteltermijn van 10 jaar.

RTS ultimo 2016 RTS ultimo 2016

minus 1%-punt RTS ultimo 2016

plus 1%-punt Kritische ondergrens bij resterende termijn

10 jaar 87,8% 93,7% 80,6%

Richtlijn De in dit financieel crisisplan opgenomen beleid is een richtlijn. Het bestuur heeft de ruimte om van dit beleid af te wijken. Concrete maatregelen zal het bestuur altijd afstemmen op de situatie van dat moment.

9

3. Maatregelen Hieronder zijn de maatregelen weergegeven die het bestuur effectief kan inzetten om de dekkingsgraad te verhogen of om te voorkomen dat een dekkingsgraad verder wegzakt richting een kritische grens. Van onvoldoende herstel is sprake als de dekkingsgraad, in een situatie van dekkingstekort, onder het haalbare pad geraakt. Maatregelen zijn dus niet nodig als het beoogde herstel met het huidige beleidskader binnen het tijdspad van het herstelplan wordt gehaald. Voor zover mogelijk wordt bij iedere maatregel ingegaan in welke mate de maatregel ingezet kan worden en wat de herstelkracht is van de maatregel. Aan de maatregelen heeft het bestuur een prioritering aangebracht. De hierna gehanteerde volgorde van de maatregelen is in beginsel ook de volgorde van het inzetten van de maatregelen. Het bestuur heeft de mogelijkheid hiervan af te wijken. Maatregel 1: geen toeslagverlening De toeslagverlening aan actieven en inactieven wordt in gelijke mate uit het beleggingsrendement gefinancierd. De maximaal toe te kennen toeslag is gebonden aan de regels van toekomstbestendig indexeren. Bij een beleidsdekkingsgraad lager dan 110% vindt sowieso geen toeslagverlening plaats. Door te toeslagverlening te beperken is de herstelkracht van het pensioenfonds groter. Deze maatregel raakt de actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, waarbij de laatste groep het verlies aan koopkracht direct voelt. Voor actieve en gewezen deelnemers bestaat immers nog de mogelijkheid dat de gemiste toeslag in de toekomst wordt gecompenseerd. Tegelijkertijd hebben zij ook een grotere kans dat er in de toekomst weer geen toeslagen worden verleend. Daarnaast wordt indien mogelijk een aanvullende toeslagverlening aan actieven gefinancierd uit de premie/toeslag-reserve. Als het fonds vanwege de financiële positie een korting moet gaan doorvoeren als bedoeld in artikel 134 van de PW, dan is het pensioenfonds verplicht om eerst de aanwezige premie/toeslag-reserve aan te spreken om de korting te verlagen of te voorkomen. Deze maatregel raakt de actieve deelnemers. Door het toevoegen van de premie/toeslag-reserve aan het eigen vermogen van het fonds wordt de mogelijkheid op toekomstige toeslagen verlaagd. Indien na het nemen van deze maatregel nog overige maatregelen (premieverhoging en/of korten van aanspraken) dienen te worden genomen, zal het pensioenfonds het effect van het wegvallen van de premie/toeslag-reserve meewegen. Hierdoor worden immers alleen de actieve deelnemers getroffen. Tijdens een crisis is toeslagverlening geen effectief stuurmiddel, in zoverre dat de inzet hiervan niet zorgt voor een verbetering van de dekkingsgraad. Dit stuurmiddel is immers al ingezet in de aanloop naar de crisissituatie.

10

Maatregel 2: premieverhoging Het bestuur heeft de mogelijkheid om de premie te verhogen tot het premiemaximum (25,7% van de pensioengrondslag). Het effect van deze premieverhoging op de dekkingsgraad is gering. In 2017 is het premiemaximum reeds behaald. Het verhogen van de pensioenpremie boven het premiemaximum is geen autonome bevoegdheid van het bestuur. Het verhogen van de premie behoeft altijd overleg met Cao-partijen. Desalniettemin heeft het bestuur gekeken naar de inzetbaarheid en financiële effecten van een premieverhoging. Zodat dit indien noodzakelijk aan Cao-partijen kan worden voorgelegd. De premieverhoging heeft derhalve een voorwaardelijk karakter en kan alleen na overeenstemming tussen het bestuur en Cao-partijen worden ingezet. Zoals gezegd, behoeft een premieverhoging overleg met Cao-partijen alvorens deze kan worden ingezet. Als daarvan sprake is, zal ook worden bezien hoe de premieverhoging zich verhoudt tot de evenwichtige afweging van belangen. Immers, bij een premieverhoging worden alleen de groep van actieve deelnemers en de werkgever geraakt en niet de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Dan zal tevens, mede in het licht van de proportionaliteit, bezien worden wat de herstelkracht is van de premieopslag. De pensioenpremie bedraagt met ingang van 2017 ongeveer 5,4% van de voorziening pensioenverplichtingen. Om op korte termijn een wezenlijke bijdrage aan het herstel te leveren is een flinke premiestijging nodig. Indien de feitelijke premie met 19% stijgt (toename van ongeveer 5,0%-punt van de premiegrondslag), dan leidt dit tot een herstel van de dekkingsgraad met 1%-punt per jaar. De herstelkracht op korte termijn is derhalve klein. In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel premie benodigd is om de dekkingsgraad met 1%-punt te doen toenemen. Dit bedrag is tevens uitgedrukt als percentage van de salarissom en pensioengrondslagsom.

Benodigde premie t.b.v. 1%-punt dekkingsgraadverbetering (o.b.v. geschatte situatie ultimo 2016) Totaal Werknemer Werkgever Benodigde extra premie € 11,8 mln - Als percentage van pensioengrondslagsom 5,0% - Als percentage van pensioengrondslagsom (obv huidige premieverdeling)

1,7% 3,3%

Indien de premieverhoging als maatregel verder wordt uitgewerkt, dan dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan het vaststellen van een maximering van de verhoging en aan

11

het maken van afspraken over de momenten van starten en vervallen van de verhoging. Dit maakt communicatie hierover makkelijker en voorkomt dat iedere keer heronderhandeld dient te worden. Maatregel 3: versoberen pensioenregeling Het bestuur heeft zich ook gebogen over het versoberen van de pensioenregeling als mogelijke maatregel. Daarbij wordt het niveau van de huidige doorsneepremie gehandhaafd en de reguliere opbouw naar de toekomst (tijdelijk) verlaagd. Hierdoor wordt er meer premie betaald dan benodigd is. Het meerdere wordt gebruikt om de dekkingsgraad te verhogen. Het wijzigen van de pensioenregeling dient altijd door cao-partijen te gebeuren. Hoewel het niet binnen de bevoegdheden van het bestuur van het pensioenfonds ligt om deze pensioenregeling te versoberen, heeft het bestuur desalniettemin naar de inzetbaarheid en de financiële effecten gekeken van deze maatregel. Indien het versoberen van de pensioenregeling als maatregel verder wordt uitgewerkt, dan dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan het moment van starten en eventueel eindigen van de maatregel. Mogelijkheden om de pensioenregeling (tijdelijk) te versoberen zijn het verlagen van het opbouwpercentage, het aanpassen van het maximum salaris waarover pensioen kan worden opgebouwd en het aanpassen van de franchise. In onderstaande tabel is weergegeven wat het effect is op de dekkingsgraad indien het opbouwpercentage één jaar wordt verlaagd naar 1,44% respectievelijk 1,29% en de doorsneepremie onveranderd blijft. Uitgangspunt is het huidige opbouwpercentage van 1,6% van de pensioengrondslag. Effect verlaging opbouwpercentage op dekkingsgraad (o.b.v. geschatte situatie ultimo 2016)

Opbouwpercentage Effect op dekkingsgraad per jaar

1,44% 0,5%-punt 1,29% 1,0%-punt

Deze maatregel treft alleen de actieve deelnemers. Indien deze maatregel wordt ingezet, zal het bestuur beoordelen hoe het versoberen van de pensioenregeling zich verhoudt tot de evenwichtige afweging van belangen. Indien na het nemen van deze maatregel nog overige maatregelen moeten worden toegepast, bijvoorbeeld korten, zal het effect van de versobering van de pensioenregeling worden meegewogen.

12

Maatregel 4: aanpassen beleggingsbeleid Het bestuur heeft ook gekeken naar het aanpassen van het beleggingsbeleid als maatregel om de dekkingsgraad te verhogen. Het bestuur heeft geconstateerd dat er in een herstelsituatie geen toegestane maatregelen zijn op basis van het beleggingsbeleid die het herstel bevorderen omdat het risicobudget in een situatie van dekkingstekort niet mag worden vergroot. Maatregel 5: gewogen korten Het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is de ultieme noodmaatregel die verbonden is aan strikte regelgeving uit de Pensioenwet en die alleen in uiterste gevallen mag worden ingezet. De herstelkracht van korten is substantieel en kan alleen worden ingezet om ten minste het haalbare pad te bereiken. Bij korten kan onderscheid gemaakt worden tussen uniform en gewogen korten. Bij uniform korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten worden deze met een gelijk percentage verminderd. Daarmee worden actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in gelijke mate geraakt. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met de andere maatregelen die in een situatie van crisis genomen kunnen worden. Het fonds vindt dit, vanuit evenwichtige belangenbehartiging, niet juist en zal daarom bij korten uitgaan van een gewogen korting. Bij het bepalen van het kortingspercentage zal rekening worden gehouden met de andere maatregelen die het bestuur in een crisissituatie moet nemen. De andere mogelijke maatregelen (premie/toeslag-reserve inzetten, premieverhoging en versoberen pensioenregeling) hebben alleen gevolgen voor de actieve deelnemers. Bij het bepalen van het kortingspercentage zal het bestuur deze gevolgen meewegen. Het effect van gewogen korten pakt voor de verschillende groepen anders uit. Pensioengerechtigden merken een korting direct door koopkrachtverlies. Voor actieve en gewezen deelnemers wordt het koopkrachtverlies uitgesteld en bestaat de mogelijkheid dat de korting ongedaan wordt gemaakt voordat het pensioen in gaat. In onderstaande tabel zijn de kortingspercentages opgenomen die naar verwachting ongeveer nodig zijn om een verbetering van de dekkingsgraad met 1%-punt te bewerkstelligen. Hierbij is geen rekening gehouden met de andere maatregelen.

13

Benodigde korting t.b.v. 1%-punt dekkingsgraadverbetering (o.b.v. geschatte situatie ultimo 2016)

Actieven Slapers Pensioen-gerechtigden

Korten pensioenen actieven 2,1% Korten pensioenen slapers 2,9% Korten pensioenen pensioengerechtigden 4,3% Korten pensioenen inactieven 1,7% 1,7% Korten pensioenen actieven en slapers 1,2% 1,2% Korten alle pensioenen 1,0% 1,0% 1,0%

Het bestuur kan in enig jaar besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten procentueel te korten. Er wordt niet meer gekort dan strikt nodig om voldoende te kunnen herstellen. De korting wordt geëffectueerd op het moment dat het bestuur besluit dat het noodzakelijk is, met inachtneming van alle wettelijke bepalingen.

14

4. Mate van inzetbaarheid van maatregelen Het bestuur kan de in de vorige paragraaf opgesomde maatregelen inzetten. In onderstaande tabel is per maatregel een verwijzing opgenomen naar de documenten van het fonds en wordt de inzet en prioritering aangegeven. Maatregel Abtn Uitvoeringsreglement Pensioenreglement Inzet en

prioriteit Geen toeslagverlening Art. 7.4 en 7.6 Art. 7.1 en 8.2 55-plus: art, 9 55-

min: art, 12 1

Premieopslag Art. 7.3 en 7.6 Art.2.1 en 8.2 55-plus: art.11 55-min art, 14

2

Versoberen pensioenregeling

Art. 7.6 Art. 8.2 3

Aanpassen beleggingsbeleid

Art. 7.5 en 7.6 Art. 8.2 4

Gewogen korten Art. 5.2 en 7.6 Art. 8.2 55-plus: art. 22 55-min: art. 24

5

15

5. Toetsing maatregelen aan evenwichtige belangenafweging In artikel 105, lid 2 van de Pensioenwet is opgenomen dat het bestuur bij het bepalen van het beleid op evenwichtige wijze rekening moet houden met de belangen van alle bij het fonds betrokken groepen. Dit geldt ook voor het financieel crisisplan. Aspecten die hierbij van belang zijn: Op welke groepen heeft een maatregel impact en in welke mate? Is er voldoende evenwicht tussen de gevolgen en de herstelkracht van een maatregel? Hoe een maatregel ongedaan te maken als er weer sprake is van herstel? Wat zijn de effecten van een maatregel op de solidariteit? Het bestuur heeft bij het opstellen van het financieel crisisplan rekening gehouden met bovenstaande aspecten. In het hiernavolgende wordt hier nader op ingegaan. Voor het antwoord op de vraag of er evenwicht is tussen de impact van de maatregelen en de herstelkracht is eerst van belang vast te stellen welke maatregelen effectief ingezet kunnen worden. Zoals eerder gezegd biedt het toeslagbeleid geen toegevoegde waarde omdat het fonds in een situatie van dekkings- en reservetekort geen toeslagen verleent. Het toevoegen van de premie/toeslag-reserve aan het eigen vermogen heeft wel een positief effect op het herstel. Daarnaast heeft het bestuur van Bpf Foodservice geconstateerd dat er in beginsel in een herstelsituatie geen toegestane maatregelen zijn op basis van het beleggingsbeleid die het herstel bevorderen. Gelet hierop heeft het bestuur besloten ook het aanpassen van het beleggingsbeleid niet aan te merken als maatregel. Het toevoegen van de premie/toeslag-reserve aan het eigen vermogen, het verhogen van de premie, het versoberen van de pensioenregeling en het gewogen korten blijven dan als maatregelen over die het fonds kan nemen in geval van een crisissituatie. Het effect van toevoegen van de premie-toeslagreserve aan het eigen vermogen op de herstelkracht is afhankelijk van de hoogte van deze reserve. Indien de gedempte kostendekkende premie gedurende langere tijd lager is geweest dan de feitelijke premie kan de hoogte van de reserve en dus het effect op de herstelkracht oplopen. Indien echter een lage rentestand en/of een sterke stijging van de levensverwachting ten grondslag ligt aan de crisissituatie, is de gedempte kostendekkende premie naar verwachting al hoger dan de feitelijke premie en zal de premie/toeslag-reserve naar verwachting al zijn gebruikt voor de premie-egalisatie. Ongeacht de hoogte van de premie/toeslag-reserve treft deze maatregel alleen de actieve deelnemers. Een premieverhoging heeft over het algemeen op korte termijn beperkte herstelkracht, maar kan wel een substantiële impact op actieven hebben. Een verhoging van de feitelijke premie met 19% leidt slechts tot een herstel van de dekkingsgraad met 1%-punt per jaar. Een premieopslag is echter te rechtvaardigen vanuit de gedachte dat alle stakeholders moeten

16

bijdragen aan het herstel (bij premieopslag zijn dat de actieven en werkgever) en korten pas het uiterste redmiddel is. Het versoberen van de pensioenregeling kan op meerdere manieren plaatsvinden en kan in mate van inzet variëren. Een verlaging van het opbouwpercentage in de pensioenregeling met 0,16%-punt van 1,6% naar 1,44%, heeft een effect op de dekkingsgraad van 0,5%-punt per jaar. Afhankelijk van de mate van inzet van deze maatregel kan gesteld worden dat dit over het algemeen tot een beperkte herstelkracht leidt. Deze maatregel treft alleen de actieve deelnemers. Korten heeft grote herstelkracht. Met de gewogen kortingsmaatregel worden actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden zoveel mogelijk in gelijke mate geraakt, door bij het vaststellen van de hoogte van de korting rekening te houden met de overige genomen maatregelen: laten wegvallen toeslagreserve, premieverhoging en het versoberen van de pensioenregeling. De maatregel premieverhoging raakt immers alleen de werkgever en de actieven. De maatregelen: wegvallen van de premie/toeslag-reserve en het versoberen van de pensioenregeling treffen alleen de actieve deelnemers. Door het effect van deze maatregelen mee te wegen wordt er enige bescherming gegeven aan de actieven. De werkgever, de actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden worden dan uiteindelijk zoveel mogelijk in dezelfde mate geraakt. Gelet op het gehele pakket aan maatregelen en de prioritering van de maatregelen kan de conclusie worden getrokken dat het beleid bij dekkingstekort voldoende evenwichtig is. In onderstaande tabel is schematisch weergegeven voor welke groep belanghebbenden een bepaalde maatregel gevolgen heeft. Impactanalyse Actieven Slapers Pensioengerechtigden Werkgever Premie X X Toeslagen uit eigen vermogen

X X X

Toeslagen uit toeslagreserve

X

Versoberen pensioenregeling

X

Korten* X X X

* Afhankelijk van de wijze van invulling.

Bij de afweging voor het bepalen van de daadwerkelijk in te zetten maatregelen in geval van een crisis, zal het bestuur op evenwichtige wijze rekening houden met de belangen van alle bij het fonds betrokken deelnemers. Hierbij zullen de volgende criteria gebruikt worden:

17

effectiviteit: wat is het effect op de dekkingsgraad? proportionaliteit: weegt het effect op tegen de impact op de verschillende

doelgroepen? solidariteit: zijn de bijdragen van de verschillende belanghebbenden met elkaar in

evenwicht? continuïteit: zijn de maatregelen verstandig met het oog op voorzienbare toekomstige

ontwikkelingen? De maatregelen worden dan langs deze criteria gelegd. Bij de beschrijving van de verschillende maatregelen wordt reeds op deze criteria ingegaan. Hiervoor wordt onderstaand sjabloon gebruikt. Maatregel Effectiviteit Proportionalite

it Solidariteit Continuïteit

Premie-verhoging

Beperkt effect op dekkingsgraad: Verhoging van de premie met 19% leidt tot herstel van dekkingsgraad met 1%-punt per jaar → beperkte herstelkracht.

Effect weegt deels op tegen grote impact op werkgever en actieven: kosten werkgevers stijgen en besteedbaar inkomen actieven wordt lager. Maatregel heeft direct impact. Geen impact op inactieven.

Beperkt: Alleen bijdragen werkgevers en actieven aan herstel.

Beperkt: In verband met verwachte toename levens-verwachting wordt sowieso premiestijging voorzien

Toevoegen premie-toeslag/reserve aan eigen vermogen

Beperkt effect op dekkingsgraad: effect afhankelijk van hoogte reserve. Aannemelijk dat in aanloop naar crisis reserve al is ingezet voor premie-egalisatie

Alleen impact op actieve deelnemers voor toekomstige toeslagverlening.

Beperkt: Alleen bijdrage actieven.

Beperkt: Verwachting is dat premie/toeslag-reserve ingezet wordt voor premie-egalisatie in aanloop naar crisis.

Versoberen pensioenregeli

Beperkt effect op dekkingsgraad:

Alleen impact op actieve

Beperkt: Alleen bijdrage

Beperkt: Gezien de

18

ng Verlaging opbouwpercentage van 1,6% naar 1,44% (1,29%) leidt tot verbetering dekkingsgraad met 0,5% (1%)-punt per jaar beperkte herstelkracht

deelnemers voor toekomstige opbouw. Maatregel heeft ‘voelbaar’ effect op moment van ingang pensioen.

actieven, te rechtvaardigen vanuit de gedachte dat alle stakeholders moeten bijdragen en kosten pensioenopbouw gestegen zijn (bijv. door stijging levensverwachting)

maximum premiehoogte en de verwachte stijging van de levensverwachting is de verwachting dat de pensioenregeling is de toekomst verder wordt versobert(bij gelijk blijvende premie)

Korten Substantieel effect op dekkingsgraad: Het korten van alle pensioenen met 1% leidt tot eenmalige verbetering van dekkingsgraad met 1%. Zie hoofdstuk 3 voor de percentages bij gewogen korten herstelkracht is substantieel.

Effect weegt op tegen impact voor alle deelnemers, de mate waarin is afhankelijk van de exacte invulling. Maatregel direct ‘voelbaar’ voor gepensioneerden, voor overige deelnemers op moment van ingang pensioen.

Ja: Bijdrage van alle stakeholders. Bij de invulling wordt rekening gehouden met de overig te nemen maatregelen (gewogen korten), zo wordt enige bescherming gegeven aan actieven.

Maatschappelijk moeilijk aanvaardbaar.

19

6. Communicatie over genomen maatregelen In dit hoofdstuk staat de communicatie van het financieel crisisplan. Dit maakt onderdeel uit van het communicatieplan van het fonds. De daarin vastgelegde uitgangspunten zoals duidelijke en begrijpelijke communicatie vormen ook de basis voor de communicatie omtrent het beleid bij dekkingstekort. Doelgroepen De primaire doelgroepen zijn de actieve deelnemers, de gewezen deelnemers, de pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers. De communicatie richt zich op deze vier doelgroepen. Hierna te noemen ‘de belanghebbenden’. Doelstellingen De belanghebbenden tijdig, duidelijk en begrijpelijk informeren over de crisissituatie, de maatregelen, het waarom van de maatregelen en de gevolgen ervan voor de belanghebbenden. Tijdig informeren Zodra het financieel crisisplan definitief is, informeert het fonds de belanghebbenden over het, voor een deel gewijzigde, beleid (communicatiefase 1). Op het moment dat het fonds constateert dat het zich in een crisissituatie bevindt, dan start communicatiefase 2: de belanghebbenden worden proactief over de crisissituatie en het proces geïnformeerd. Zodra de besluitvorming over de te nemen maatregelen heeft plaatsgevonden, informeert het fonds de belanghebbenden binnen een week over de maatregelen (communicatiefase 3). Het fonds bereidt proactief de communicatie voor om de communicatie tijdig te kunnen realiseren. Daarna blijft het fonds de belanghebbenden regelmatig informeren over de ontwikkeling van de financiële situatie van het fonds (communicatiefase 4). Centrale boodschap “Het gaat al een tijd slecht met de economie. Alle financiële instellingen hebben daar last van, ook pensioenfondsen. Ook de financiële situatie van Bpf Foodsservice herstelt niet zoals verwacht. Dit komt met name door de lage rente. Het is belangrijk dat de financiële situatie wel verbetert, voor behoud van een pensioenregeling zoals we die nu kennen. Daarvoor zijn maatregelen nodig. Daarbij vindt het bestuur het belangrijk dat alle generaties een bijdrage leveren. Ook van u vragen we een bijdrage.” Het hiervoor genoemde is de centrale hoofdboodschap op het moment dat het bestuur besluit tot aanvullende herstelmaatregelen. Op het moment dat zich een crisissituatie voordoet wordt de boodschap tegen het licht gehouden in relatie tot de actuele situatie. Want dat kan vragen om aanpassingen en/of verdere detaillering.

20

Communicatiemiddelen Het fonds beschikt over een set aan communicatiemiddelen. Huidige middelen voor alle belanghebbenden: - Helpdesk - Website - Brief - Pensioenoverzicht (UPO) Huidige middelen alleen voor deelnemers: - Pensioenkrant Huidige middelen alleen voor gepensioneerden: - Nieuwsbrief Huidige middelen alleen voor aangesloten werkgevers: - Digitale nieuwsbrief - Jaarlijkse werkgeversbijeenkomsten Het medium en de boodschap moeten in evenwicht zijn. Bijvoorbeeld een brief aan alle belanghebbenden is een formeel en redelijk zwaar instrument. Dat zet het fonds alleen in als de boodschap eveneens redelijk formeel en zwaar is, hetgeen in het geval van onvoldoende herstel zo is. Zeker op het moment dat er sprake is van korten op pensioenaanspraken en pensioenrechten. Communicatie en inzet middelen Bij onvoldoende herstel zijn diverse scenario’s / combinaties van maatregelen mogelijk en iedere maatregel heeft betrekking op bepaalde doelgroepen. Het fonds kiest ervoor om alle belanghebbenden gelijktijdig met dezelfde boodschap, op dezelfde wijze en op hetzelfde moment te informeren. Dit doet het fonds onder andere om alle belanghebbenden te laten zien dat iedere groep een steentje bijdraagt en dat de pijn evenwichtig is verdeeld. De maatregel korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is voor belanghebbenden zeer ingrijpend. Het vraagt extra communicatie-inspanningen om de belanghebbenden goed te informeren. Het fonds kan in een dergelijke situatie ervoor kiezen andere dan bovengenoemde communicatiemiddelen te gebruiken. Bijvoorbeeld een bijeenkomst. Bijeenkomsten bieden de mogelijkheid de dialoog met de belanghebbenden aan te gaan en geven de ruimte voor het stellen van vragen. Ook zou het fonds in overleg kunnen gaan met de aangesloten werkgevers om bijvoorbeeld een bijlage bij de salarisspecificatie te voegen. Het pensioenoverzicht is ieder jaar het belangrijkste communicatiemiddel. De effecten van de maatregel korten komt terug in het pensioenoverzicht. Op het moment dat sprake is van deze maatregel wil het fonds het eerstvolgende pensioenoverzicht waarin die effecten zichtbaar zijn, zo snel als dat de administratie dat mogelijk maakt, verstrekken aan de belanghebbenden. Met in de voorloopbrief uitleg daarover.

21

In bijlage A is een gedetailleerd overzicht van de communicatiefasen, de inhoud van de communicatie, de boodschap per fase en de inzet van de middelen opgenomen. Media Het fonds informeert de belanghebbenden binnen een week nadat besluitvorming over de maatregelen heeft plaatsgevonden. Zodat ze informatie niet via andere kanalen, zoals de media, kunnen vernemen. Zeker op het moment dat er sprake is van korten. Want als belanghebbenden die informatie via de media vernemen kan hun vertrouwen worden geschaad. Verder hanteert het fonds in de communicatie een passief mediabeleid. Het bestuur van het fonds wijst de voorzitters aan als woordvoerders, die indien nodig een mediatraining krijgt. Anderen, zoals de overige bestuursleden en de medewerkers van de uitvoeringsorganisatie, zeggen niets en verwijzen journalisten naar de woordvoerders. Het bestuur van het fonds bereidt proactief ook een passief persstatement voor. Zo kunnen vragen goed beantwoord worden, zonder dat het fonds zelf de pers opzoekt. Indien zich een incident voordoet, zal de uitvoeringsorganisatie eerst met de voorzitter(s) schakelen en daarna met de communicatiecommissie. Als er voldoende tijd beschikbaar is wordt een conference call met de voorzitters, de communicatiecommissie en AZL georganiseerd. Planmatige aanpak Zodra sprake is van onvoldoende herstel en dit plan in werking treedt, wordt een tijdelijk team geformeerd dat de lead heeft voor de uitvoering en eventuele bijsturing van de communicatie. Het team bestaat uit de voorzitters, de communicatiecommissie en een communicatieadviseur. Het team start met het tegen het licht houden van deze communicatie uitgangspunten in relatie tot de actuele situatie. Want dat kan vragen om aanpassingen en/of verdere detaillering. Ook maakt het team afspraken over het tijdspad gekoppeld aan de communicatiefasen. Het team houdt het bestuur op de hoogte. Toetsing en evaluatie Het fonds hecht aan duidelijke en begrijpelijke communicatie. De teksten van de brieven worden vooraf getoetst bij enkele belanghebbenden. De reacties worden secuur gevolgd en telkens getoetst op de noodzaak tot (re)actie. Tussentijds wordt het geheel aan communicatie geëvalueerd in samenhang met de vragen van deelnemers, website statistieken en andere beschikbare gegevens. Dit kan leiden tot tussentijdse aanpassingen in de communicatie. Achteraf wordt de totale communicatie geëvalueerd.

22

7. Besluitvormingsproces Op grond van de statuten kunnen geldige bestuursbesluiten worden genomen, tenzij de statuten daaromtrent anders bepalen, in vergaderingen, waarin ten minste de helft van het aantal bestuurders aanwezig is en waarin ten minste één werkgevers- en één werknemersbestuurder aanwezig zijn. Dit besluitvormingsproces geldt ook voor een besluit tot toepassing van onderhavig beleidsplan. Het bestuur komt binnen 1 week bijeen op initiatief van een van de bestuursleden of een van de adviseurs, maar in elk geval als blijkt dat de dekkingsgraad, die maandelijks wordt vastgesteld, niet uitkomt boven de minimaal vereiste dekkingsgraad óf in een situatie van dekkingstekort onder het haalbare pad geraakt. De initiatiefnemer draagt zorg voor het informeren van de bestuursleden en adviseurs en organiseert een (extra) bestuursvergadering. Tijdens deze bestuursvergadering neemt het bestuur een besluit over de te nemen maatregelen zoals deze zijn vastgelegd in dit crisisplan, die zullen worden voorgelegd aan cao-partijen. Het bestuur zal het voorstel van maatregelen binnen 1 week na de bestuursvergadering voorleggen aan cao-partijen. Daarbij zal aan cao-partijen worden gevraagd om binnen 4 weken te reageren op het voorstel van het bestuur. Als van cao-partijen binnen deze termijn van 4 weken geen reactie is vernomen, zal het bestuur haar eigen verantwoordelijkheid nemen en de maatregelen uitvoeren. Dit zal aan cao-partijen worden gemeld. Onderstaand wordt per maatregel weergegeven welke partijen betrokken worden in het besluitvormingsproces en hoe de procesgang in grote lijnen verloopt. Tevens is per maatregel een bandbreedte weergegeven van de tijdsspanne die nodig zal zijn om tot zorgvuldige besluitvorming te komen, Maatregel Betrokken partijen Beschrijving proces Tijdslijn Geen toeslagverlening

Bestuur 1-3 weken

Premieverhoging Sociale partners/bestuur/verantwoordingsorgaan

Aanpassen premie in overleg met sociale partners na advies verantwoordingsorgaan

1-4 maanden

Versoberen pensioenregeling

Sociale partners/bestuur Aanpassen regeling in overleg met sociale partners

1-3 maanden

Aanpassen beleggingsbeleid

Bestuur/beleggingscommissie Aanpassen beleid op advies van de beleggingscommissie

1-5 weken

Gewogen korten Bestuur Korten aanspraken na afweging evenwichtigheid

1-3 maanden

23

8. Jaarlijkse toetsing actualiteit crisisplan Het financieel crisisplan maakt onderdeel uit van de ABTN. Het bestuur toetst eenmaal per jaar, bij de jaarlijkse actualisering van de ABTN, of het financieel crisisplan nog voldoende actueel is. Daarnaast kan het bestuur het plan gedurende het jaar aanpassen.

24

Deel B: Noodprocedure bij spoedeisende situaties 9. Noodprocedure bij spoedeisende situaties Spoedeisende situaties Het bestuur is van mening dat spoedeisende situaties al dan niet als zwaarwegend kunnen worden ingeschaald. Definitie Spoedeisende situaties zijn door het bestuur gedefinieerd als zaken waarover uiterlijk binnen 48 uur een besluit of actie op dient te zijn genomen. Procedure Daarbij is het bestuur van mening dat spoedeisende situaties in principe door het dagelijks bestuur dienen te worden afgehandeld. Zij zullen in gezamenlijk overleg, dan wel via telefonisch of e-mail contact, besluiten nemen om tot afhandeling van de spoedeisende situatie te komen. Direct na de afhandeling van de situatie zal het dagelijks bestuur de overige bestuurders informeren over de ontstane situatie en de wijze waarop deze is afgehandeld. Dit geschiedt bij voorkeur per e-mail, waarna de andere bestuurders per e-mail of telefonisch om nadere informatie kunnen vragen. De afhandeling van een spoedeisende situatie wordt in de eerstvolgende bestuursvergadering ook besproken, zodat de besluitvorming kan worden gedocumenteerd en de werkwijze kan worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Besluiten die op grond van deze procedure worden genomen hebben een voorlopig karakter tot het moment dat deze door het bestuur formeel zijn bekrachtigd. Indien een spoedeisende situatie niet door het dagelijks bestuur kan worden afgehandeld omdat één of beide leden van het dagelijks bestuur niet beschikbaar zijn, zullen één of twee plaatsvervangers in de zin van de statuten bij de afhandeling betrokken worden. De werkwijze ná afhandeling van de situatie is vervolgens gelijk aan de hiervoor beschreven werkwijze. Mogelijke situaties Voor wat betreft spoedeisende situaties is onderstaand een (niet limitatieve) opsomming van mogelijke situaties opgenomen. Financiële crisis Naar aanleiding van eigen waarnemingen met betrekking tot de ontwikkelingen op de financiële markten of op grond van signalen van andere bestuurders, de beleggingsadviseur, de custodian of de vermogensbeheerder zoekt het dagelijks bestuur contact met de beleggingscommissie. Bij voorkeur wordt de gehele beleggingscommissie bij deze situatie betrokken, maar als dat niet mogelijk blijkt kan het dagelijks bestuur ook zelfstandig handelen. In overleg met de vermogensbeheerder wordt de situatie voor het pensioenfonds beoordeeld en wordt bekeken of en zo ja welke besluiten door het dagelijks bestuur en de leden van de beleggingscommissie dienen te worden genomen. Indien de tijd het toelaat worden ook de overige bestuurders in de besluitvorming betrokken. Een en ander geschiedt bij voorkeur door

25

communicatie via e-mail, zodat een en ander gedocumenteerd wordt. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor deze communicatie. Liquiditeitsproblemen Liquiditeitsproblemen worden hier gezien als het ontoereikend zijn van de liquide middelen (en eventuele kredietlijnen) om de uitbetaling van de pensioenen en de betaling van facturen te kunnen verrichten. Ontoereikende verhandelbaarheid beleggingen Een van de oorzaken voor een dergelijk liquiditeitsprobleem zou kunnen zijn gelegen in een ontoereikende liquiditeit (verhandelbaarheid) van de beleggingen van het pensioenfonds. In dat geval wordt naar de hiervoor beschreven werkwijze bij een financiële crisis verwezen. Liquiditeitstekort als gevolg van procedure premie-afroming In het geval dat sprake is van een tekort op de rekeningen van Bpf Foodservice die ontstaat als gevolg van een ‘hiaat’ in de procedure premie-afroming wordt verwezen naar de procedure ‘Financiële stromen en procuratie Bpf Foodservice, onderdeel 4 procedure liquiditeitstekort’’ die is opgenomen in bijlage 3 van de ABTN. Coördinatie en communicatie In een situatie waarbij er onvoldoende liquide middelen zijn om de pensioenen uit te betalen en facturen te betalen, zal het dagelijks bestuur het eerste aanspreekpunt zijn dat in samenspraak met de pensioenuitvoeringsorganisatie naar oplossingen zoekt om een dergelijke spoedeisende situatie op te lossen. Als de liquiditeitsproblemen tot gevolg hebben dat de pensioenuitkeringen meer dan 5 werkdagen vertraagd raken, worden de pensioengerechtigden via een spoedmailing van het pensioenfonds hierover geïnformeerd. Het dagelijks bestuur zoekt tevens zo spoedig mogelijk contact met de bestuurder die namens de pensioengerechtigden in het bestuur zit en betrekt deze bij de besluitvorming rondom deze situatie. Als de liquiditeitsproblemen tot gevolg hebben dat de betaling van facturen meer dan 5 werkdagen na de vervaldatum vertraagd raken, worden de dienstverleners per e-mail door het pensioenfonds hierover geïnformeerd. Het dagelijks bestuur zoekt tevens zo spoedig mogelijk contact met de voorzitter van de commissie uitbesteding en risicomanagement en betrekt deze bij de besluitvorming rondom deze situatie. Indien de tijd het toelaat worden de overige bestuurders uiteraard ook in de besluitvorming betrokken. Een en ander geschiedt bij voorkeur door communicatie via e-mail, zodat een en ander gedocumenteerd wordt. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor deze communicatie. Plotseling overlijden van meerdere bestuurders Bij het plotseling wegvallen van meerdere bestuurders, zullen de overige bestuurders zich op zo kort mogelijke termijn door middel van een (telefonische) vergadering beraden over de ontstane situatie. Voor zover mogelijk ligt het initiatief voor een dergelijke vergadering bij de leden van het dagelijks bestuur. In de betreffende vergadering zal worden bekeken in hoeverre het besluitvormingsproces ontwricht is geraakt, welke bestuurlijke lacunes er zijn

26

ontstaan en welke acties in gang moeten worden gezet om het pensioenfonds bestuurbaar te houden. De Nederlandsche Bank, als toezichthouder op het fonds, zal zo kort mogelijk na het ontstaan van deze situatie worden geïnformeerd en ook in kennis worden gesteld van de bevindingen en besluiten uit de genoemde vergadering. (Natuur)ramp Indien zich een (natuur)ramp voordoet, waarbij het vermoeden bestaat dat daar ook deelnemers van Bpf Foodservice slachtoffer van zijn geworden, zal het dagelijks bestuur contact opnemen met de pensioenuitvoeringsorganisatie en in gezamenlijk overleg bezien welke acties noodzakelijk zijn. Het dagelijks bestuur zal de overige bestuurders informeren over de afspraken die gemaakt zijn. In geval van besluiten die moeten worden genomen, worden de overige bestuurders daarbij betrokken mits dit de afhandeling van de situatie niet in ongewenste mate vertraagt. Als de situatie geen vertraging duldt en het dagelijks bestuur besluiten moest nemen zonder dat overleg met de overige bestuurders mogelijk was, worden de overige bestuurders direct na de afhandeling van de situatie door het dagelijks bestuur geïnformeerd over de (afhandeling van de) ontstane situatie. Dit geschiedt bij voorkeur per e-mail, waarna de andere bestuurders per e-mail of telefonisch om nadere informatie kunnen vragen. Voor zover noodzakelijk worden alle bij het fonds betrokken partijen zoals de toezichthouders (DNB en de AFM) de Raad van Toezicht, het verantwoordingsorgaan zo spoedig geïnformeerd over de ontstane situatie en de gekozen aanpak. Vaststelling Het algemeen crisisplan is in werking getreden per 10 maart 2016 en laatstelijk gewijzigd per 12 oktober 2017. Aldus vastgesteld door het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen te Utrecht, d.d. 12 oktober 2017.

…………………… ……………. M. Raaijmakers J. Griffioen Werknemersvoorzitter Werkgeversvoorzitter

27

BIJLAGE A: Communicatie en inzet middelen per fase

Communicatiefase Informeren over Inzet middelen

Fase 1: definitief

beleidsplan bij

dekkingstekort

Het beleidsplan bij dekkingstekort

Website

Fase 2: onvoldoende

herstel (voorafgaand aan

de besluitvorming over de

maatregelen)

Financiële situatie van het fonds

Herstelpad vs.herstelplan

Mogelijke maatregelen en de betekenis

ervan voor de belanghebbenden

De zwaarte van de maatregelen en de

wegingen van het bestuur

Procesinformatie

Pensioenkrant en

pensioennieuwsbrief

Digitale nieuwsbrief

Website

Q&A’s helpdesk

Fase 3: besluitvorming

over maatregelen (binnen

een week na

besluitvorming)

Financiële situatie

Herstelpad vs. herstelplan

De maatregelen en die genomen zijn, wat

betekent dit voor u (doelgroepspecifiek) en

het waarom van die besluitvorming

Gevolgen van de maatregelen en in het

bijzonder voor de hoogte van het pensioen

Evenwichtige verdeling van de pijn over de

doelgroepen

Verwachtingen toekomst

Gevolgen voor waardeoverdracht

Procesinformatie

Brief naar alle belanghebbenden (in

geval van korten uiterlijk een maand

voordat de korting plaatsvindt)*

Website

Q&A’s en instructie helpdesk

Digitale nieuwsbrief

OPTIONEEL Aanvullend in geval

van korten:

Werkgeversbijeenkomst

Bijeenkomst deelnemers

Extra informatie (op de voorloopbrief

van het) pensioenverzicht **

Optioneel: bijlage bij de

salarisspecificatie

Fase 4: Regelmatige en Financiële situatie van het fonds Website (maandelijkse update

28

* Op het moment dat besloten wordt tot de maatregel korten dan is er sprake van korten van pensioenaanspraken

en pensioenrechten. Daarbij geldt de verplichting dat alle belanghebbenden minimaal een maand voor de korting

schriftelijk geïnformeerd worden over het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken en de

pensioenrechten. ** Het fonds heeft een herstelplan. In het pensioenoverzicht, in de startbrief en in de stopbrief is daar, conform de

informatieverplichtingen, informatie over opgenomen. Als het fonds maatregel korten neemt, dan heeft dat effect

op de pensioenen. De uitleg daarover voegt het fonds, voor de belanghebbenden die het betreft, toe aan de

informatie die al in het pensioenoverzicht staat.

structurele communicatie

over de financiële situatie

Herstelpad vs.herstelplan

dekkingsgraad)

Digitale werkgeversnieuwsbrief

Pensioenkranten deelnemers en

nieuwsbrief gepensioneerden

Bijlage 3 – Financiële stromen Bpf Foodservice Inleiding In deze bijlage van de ABTN zijn de afspraken omtrent de financiële stromen vastgelegd. In deze notitie komen de navolgende onderdelen achtereenvolgens aan bod:

1. Overzicht bankrekeningen Bpf Foodservice en procuratie extern 2. Handtekeningenlijst bestuur Bpf Foodservice 3. Procedure premie-afroming 4. Procedure liquiditeitstekort

1. Overzicht bankrekeningen Bpf Foodservice en procuratie extern In onderstaand stroomschema zijn de belangrijkste financiële stromen binnen Bpf Foodservice vastgelegd met daarin een koppeling naar de diverse bankrekeningen:

In onderstaand overzicht zijn deze bankrekeningen van Bpf Foodservice vervolgens opgesomd met daarbij aangegeven wat het doel hiervan is en welke personen gerechtigd zijn hierover te beschikken: BANK

VALUTA* BANKREKENING- NUMMER

DOEL PROCURATIEHOUDERS (COMBINATIE VAN 2 PROCURATIEHOUDERS NODIG)

LIMIET VOLMACHT

ING*** Euro NL86INGB0662462785 Premie-incasso AZL FAP € 125.000 AZL

KAS BANK

EUR

NL17KASA0223715387

Premie-afroming en overige transacties SAREF (herbalancering, verkoopopdrachten)

Twee tekeningsbevoegde bestuursleden van het pensioenfonds

KAS BANK

EUR USD GBP

NL54KASA0223773018 NL55KASA0228342767 NL33KASA0228342775

Premie-afroming en overige transacties Robeco (herbalancering, verkoopopdrachten)

Robeco -

Robeco

KAS BANK

EUR USD

NL32KASA0223773026 NL55KASA0228497094

Transacties SSgA* SSgA - SSgA

Deutsche Bank DE43500700100927361600 Premie-afroming en overige transacties SSgA (herbalancering, verkoopopdrachten)

SSgA

ING*** Euro NL64INGB0684064790

Pensioenbetalingen en algemene kosten**

Pensioenbetalingen: 1. Werner Sassen 2. Audrey Lemmerling 3. Janine Ooteman 4. Yury Baadjou Algemene kosten: 1. Mirjam Zwager 2. Tom Josephs 3. Evelien Bennink

Intern AZL: € 125.000 (zonder akkoord bestuur) Extern: € 2.500 zonder akkoord bestuur

AZL

ING***

Euro

NL64INGB0650441001 NL92INGB0653434014

2 Gemoedsbezwaarden

AZL FAP € 125.000 AZL

BANK

VALUTA* BANKREKENING- NUMMER

DOEL PROCURATIEHOUDERS (COMBINATIE VAN 2 PROCURATIEHOUDERS NODIG)

LIMIET VOLMACHT

KAS BANK

EUR

NL10KASA0223773034

Kostenrekening Kas Bank (niet meer in gebruik) binnen de CUR wordt bekeken of deze rekening kan vervallen.

Twee tekeningsbevoegde bestuursleden van het pensioenfonds

* De reguliere premie-afroming t.b.v. de portefeuille van SSgA vindt rechtstreeks plaats op de Deutsche Bank rekening DE43500700100927361600 van SSgA. De betreffende rekening van Kas Bank (NL32KASA0223773026) wordt alleen voor tussentijdse verkoopopdrachten, bijvoorbeeld in verband met herbalancering of stortingen naar SAREF gebruikt. Het bestuur geeft bijvoorbeeld de opdracht aan SSgA om aandelen te verkopen. De opbrengst hiervan wordt dan naar dit betreffende rekeningnummer van Kas Bank gestort. Vervolgens zet Kas Bank dit over naar de interne rekening voor Robeco (waarover Robeco) een mandaat heeft (NL54KASA0223773018) en/of naar de interne rekening voor SAREF (NL17KASA0223715387). In dit laatste geval wordt het geld vervolgens doorgestort naar een externe rekening van SAREF. ** De 2e en 3e procuratie voor de pensioenbetalingen en de algemene kosten wordt uitgevoerd door medewerkers van AZL op (hoger) managementniveau of werkzaam bij een stafafdeling. *** Voor de ING-rekeningen geldt dat bij valuta’s in Euro’s momenteel een negatieve creditrente van toepassing is. Kas Bank hanteert de volgende rente tarieven (momentopname, 22-2-2017):

• Credit: EUR -0,4%, USD 0,16% GBP 0,0% • Debet: EUR 3,25% USD 5,16% GBP 6,25%

2. Handtekeningenlijst bestuur Bpf Foodservice

<DIT WORDT INGEVOEGD EN GEDEELD MET DIVERSE PARTIJEN NA VASTSTELLING BESTUUR>

3. Procedure inzake premie-afroming Procedure inzake premie-afroming 1. De premies worden door de werkgevers gestort op de rekening NL86INGB0662462785 bij AZL. 2. Elk kwartaal vindt, op maandeinde van februari, mei, augustus en november, afroming van het saldo van deze rekening plaats naar Kas Bank, ten behoeve

van Robeco en SSgA. Daarnaast kan op verzoek van het bestuur een deel worden overgemaakt naar SAREF dan wel andere opdrachten worden verstrekt. Voor die situaties wordt ad hoc een afzonderlijk stappenplan opgesteld.

3. Het resterende saldo (circa € 4,5 miljoen) wordt overgeboekt naar bankrekening NL64INGB0684064790 van Bpf Foodservice bij ING met mandaat AZL, vanaf welke rekening de pensioenuitkeringen en te betalen facturen van Bpf Foodservice door AZL worden betaald. De reguliere premie-afroming vindt plaats op basis van het volgende stappenplan:

4. De reguliere premie-afroming vindt plaats in de volgende stappen: Stappenplan reguliere premie-afroming Datum Actie Door I – 5 dagen 1. Vaststellen welk bedrag beschikbaar is voor premie-afroming:

- 75% is bestemd voor de vastrentende waardenportefeuille bij Robeco; en - 25% voor de aandelenportefeuille bij SsgA.

2. Data stappenplan betreffende maand invullen; 3. Opdrachtformulier Robeco invullen; 4. Stappenplan en opdrachtformulieren voor akkoord naar IBA; 5. Stappenplan en opdrachtformulieren voor akkoord naar voorzitters bestuur zonder tegenbericht voor

I – 3 zijn opdrachten akkoord en kunnen digitale handtekeningen worden gebruikt; 6. Informeren SSgA over bedragen en stappenplan:

Aan: [email protected] CC: [email protected]; en [email protected] en [email protected].

7. Informeren Robeco over bedragen en stappenplan: Aan: [email protected] en [email protected] en [email protected] en [email protected] en CC: [email protected] en [email protected] en [email protected].

AZL – Team Grootboek

I – 3 dagen Indien het dagelijks bestuur geen bezwaar heeft tegen opdrachten stuur getekende opdrachtformulieren naar:

AZL – Team Grootboek

1. SSgA: - [email protected] en cc naar: - [email protected] en [email protected] en [email protected] en

[email protected] 2. Robeco: - [email protected] en cc naar: - [email protected] en [email protected] en [email protected] en

[email protected] I – 2 dagen Overboeking van AZL (ING) naar:

1. Robeco: AZL maakt 75%van het af te romen saldo over naar de rekening van Kasbank waarover Robeco een mandaat heeft:

BIC : KASANL2A IBAN : NL54KASA0223773018 Referentie : Premie Afroming <maand> <jaar>

2. SSgA: AZL maakt 25% van het af te romen saldo over naar de rekening van State Street

(DE43500700100927361600) die aangegeven wordt op het opdrachtformulier.

AZL – Team Grootboek

I – 2 dagen Uitvoeren betalingsopdrachten conform opdrachtformulier Kasbank Uiterlijk op maandeinde

Investeren in vastrentende waardenportefeuille vanaf rekening bij Kasbank Robeco

Investeringsdatum 1)

Investeren in aandelenportefeuille SSgA

1) Deze datum wordt bepaald door het “SSgA semi-monthly fund opening schedule”. De laatste investeringsdatum van de maand wordt aangehouden. Dit

schema wordt jaarlijks aangeleverd door SSgA aan AZL.

4. Procedure bij liquiditeitstekort op rekeningen van Bpf Foodservice bij AZL Indien het saldo van de rekening van Bpf Foodservice bij AZL op enig moment lager wordt dan 1,5 miljoen euro en naar verwachting niet binnen een termijn van 14 dagen weer boven dit bedrag stijgt, worden de voorzitter en de adviseur van de beleggingscommissie per ommegaande door AZL Team Grootboek geïnformeerd. De beleggingscommissie zal dan bekijken hoe de portefeuille er voor staat en op basis daarvan een voorstel aan het bestuur doen of aandelen of

obligaties verkocht dienen te worden. Dit punt wordt per e-mail aan het bestuur voorgelegd om het proces niet te vertragen. Ingeval van een spoedeisende situatie geldt de noodprocedure die onderdeel uitmaakt van het algemeen crisisplan van het fonds. AZL, Team Grootboek, inventariseert eenmaal per jaar of een structureel tekort van de premie wordt verwacht, waardoor de pensioenuitkeringen en rekeningen van Bpf Foodservice niet meer voldaan kunnen worden. Indien de oorzaak van een liquiditeitsprobleem is gelegen in een ontoereikende liquiditeit (verhandelbaarheid) van de beleggingen van het pensioenfonds wordt verwezen naar de afspraken bij een financiële crisis die zijn vastgelegd in de noodprocedure die onderdeel uitmaakt van het algemeen crisisplan.

1

Bijlage 4 – Procuratieregeling Bpf Foodservice Procuratieregeling Bpf Foodservice Het bestuur verleent een mandaat aan Mevrouw M. Zwager, mevrouw E. Bennink en de heer T. Josephs (Bestuursondersteuning AZL) voor goedkeuring van facturen met factuurbedragen: < € 2.500 met uitzondering van facturen die betrekking hebben op AZL. Facturen die betrekking hebben op de werkzaamheden van een commissie, worden eerst ter goedkeuring voorgelegd aan de voorzitter van de commissie. Facturen > € 2.500 + facturen AZL dienen eerst voor akkoord aan de voorzitters van het bestuur te worden voorgelegd. Dit geldt ook voor facturen die betrekking hebben op opleidingen. Facturen die betrekking hebben op de werkzaamheden van een commissie, worden eerst ter goedkeuring voorgelegd aan de voorzitter van de commissie, voordat deze ter accordering worden voorgelegd aan de voorzitters van het bestuur. De voorzitters van Bpf Foodservice verlenen mevrouw Zwager, mevrouw Bennink en de heer Josephs mandaat tot het gebruik van hun digitale handtekening ten behoeve van de ondertekening van fonds- en beleidsdocumten die door het (dagelijks) bestuur zijn vastgesteld. Deze procuratieregeling is vastgesteld op 25 juni 2015 en en voor het laatst gewijzigd op 29 maart 2018.

Aldus vastgesteld en ondertekend door het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen in de bestuursvergadering van 29 maart 2018 te Utrecht.

……………… …………………….

J. Griffioen M. Raaijmakers

(Wergeversvoorzitter) (Werknemersvoorzitter)

1

Bijlage 5 –Beleid bij toe- en uittreding, collectieve waardeoverdracht, in- en uitlooprisico en verzekeringstechnisch nadeel

1. Uitgangspunten collectieve waardeoverdracht Uitgangspunten inkomende collectieve waardeoverdracht • Bpf Foodservice stemt in principe in met een verzoek tot inkomende collectieve waardeoverdracht

en hanteert hierbij onder andere de volgende uitgangspunten: - De berekeningsdatum van de inkoopsom is gelijk aan de overdrachtsdatum; - De inkoopsom wordt vastgesteld op basis van een tot aan de overdrachtsdatum bijgewerkt

deelnemersbestand; - De overdragende partij zorgt voor een vrijwaringsverklaring. De vrijwaringsverklaring dient uiterlijk

op de overdrachtsdatum te zijn ontvangen; - Bij de vaststelling van de inkoopsom wordt uitgegaan van de grondslagen die van toepassing zijn

op de overdrachtsdatum. In bijlage I zijn de grondslagen opgenomen die gelden per 1 januari 2017; - Bpf Foodservice vraagt, naast de normale actuariële grondslagen, tevens een vergoeding voor het

op de datum van de waardeoverdracht bij Bpf Foodservice aanwezige positieve eigen vermogen (zie bijlage I);

- Alle kosten die bij de administrateur en de actuarieel adviseur gemaakt worden bij de eerste berekening van de overdrachtswaarde komen voor rekening van het fonds. Kosten uit tweede en opvolgende berekeningen, worden volledig belast bij de onderneming die het verzoek tot berekening van de inkoopsom heeft ingediend;

- Bpf Foodservice meldt het voornemen van de onderneming tot collectieve waardeoverdracht aan DNB;

- Uitgangspunt is dat rente wordt gevraagd op basis van het U-rendement + 3% van de maand januari van het jaar waarin de berekeningsdatum ligt en wordt berekend over de gehele periode tussen de berekeningsdatum en de datum van betaling van de inkoopsom;

- Partijen bepalen gezamenlijk welke groepen deelnemers worden betrokken in de waardeoverdracht;

- De overdragende partij zorgt voor de individuele akkoordverklaringen/ of, indien gekozen wordt voor passieve instemming, eventuele verklaringen van bezwaar van deelnemers;

- Na ontvangst van de verklaringen/ verstrijken bezwaartermijn wordt de inkomende waardeoverdracht administratief verwerkt;

- AZL informeert het bestuur over de overdracht en (indien nodig) over de mogelijke impact van de overdracht op het deelnemersbestand;

- Bij een inkomende waardeoverdracht per 31 december van enig jaar brengt Bpf Foodservice een opslag in rekening bij de onderneming die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht heeft ingediend voor de toeslagen die worden toegekend per 1 januari van het jaar daaropvolgend. Bpf Foodservice heeft een draaiboek ‘inkomende collectieve waardeoverdracht’ uitgewerkt waarin uitgangspunten en processtappen zijn vastgelegd. Dit draaiboek wordt ter beschikking gesteld aan partijen die een collectieve waardeoverdracht naar Bpf Foodservice in overweging nemen.

2

Uitgangspunten uitgaande collectieve waardeoverdracht • Bpf Foodservice stemt in principe in met een verzoek tot uitgaande waardeoverdracht en hanteert

hierbij onder andere de volgende uitgangspunten: - Bij de vaststelling van de overdrachtskoopsom wordt uitgegaan van de grondslagen die van

toepassing zijn op de overdrachtsdatum. In bijlage I zijn de grondslagen opgenomen die gelden zijn per 1 januari 2017;

- In de overdrachtskoopsom is mede inbegrepen een vergoeding voor de op de datum van de overdracht bij Bpf Foodservice aanwezige extra reserve met een maximum van de vereiste dekkingsgraad (zie bijlage);

- De netto overdrachtswaarde zal worden verhoogd met de opslag voor excassokosten; - Rente wordt vergoed op basis van het U-rendement van de maand januari van het jaar waarin de

berekeningsdatum ligt en wordt berekend over de gehele periode tussen de berekeningsdatum en de datum van betaling;

- De actieve en gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemers worden altijd betrokken in de overdracht. De volledig arbeidsongeschikte en gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden kunnen achterblijven bij Bpf Foodservice;

- Alle kosten die bij de administrateur en de actuarieel adviseur gemaakt worden bij de eerste berekening van de overdrachtswaarde komen voor rekening van het fonds. Kosten uit tweede en opvolgende berekeningen worden volledig belast bij de onderneming die het verzoek tot berekening van de overdrachtswaarde heeft ingediend. De kosten die de administrateur maakt voor het verwerken van deze overdracht in de administratie worden in mindering gebracht op de overdrachtswaarde. Indien de onderneming na ontvangst van de opgave van de inkoopsom geen gebruik wenst te maken van de overdracht, wordt de rekening rechtstreeks aan de onderneming gestuurd;

- Bpf Foodservice meldt het voornemen van de onderneming tot collectieve waardeoverdracht aan DNB;

- Na akkoord van DNB en indien de onderneming instemt met de waardeoverdracht zorgt Bpf Foodservice voor de individuele akkoordverklaringen/ of, indien gekozen wordt voor passieve instemming, eventuele verklaringen van bezwaar van deelnemers;

- Na ontvangst van de verklaringen/het verstrijken van de bezwaartermijn wordt de overdrachtswaarde overgemaakt aan de nieuwe uitvoerder van de onderneming;

- Bpf Foodservice draagt zorg voor een vrijwaringsverklaring; - AZL informeert het bestuur over de overdracht en (indien nodig) over de mogelijke impact van de

overdracht op het deelnemersbestand; - Bij een uitgaande waardeoverdracht worden, indien de datum van toeslagverlening samenvalt met

de overdrachtsdatum, de aanspraken verhoogd met de verleende toeslag op die datum.

3

2. In- en uitlooprisico collectieve situaties: Naast de arbeidsongeschiktheidsregeling in de pensioenregeling van het fonds voert het fonds het in onderstaande overzicht opgenomen beleid met betrekking tot in- en uitlooprisico ingeval van een collectieve toetreding (al dan niet gevolgd door een collectieve waardeoverdracht). Dit beleid is (onder andere) in voorkomende gevallen vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten met de betreffende werkgevers. Definitie: Inlooprisico Inlooprisico houdt kortweg in dat het fonds premievrije voortzetting van de pensioenopbouw verleent aan een of meer werknemers / deelnemers uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid die reeds bij aanvang van de deelname aan de pensioenregeling bestond. Inlooprisico ziet feitelijk toe op twee situaties:

1) Bij aanvang van de deelname is de deelnemer ziek. De eerste ziektedag is dus gelegen vóór de aanvang van de deelname. Een uit de ziekte voortvloeiende arbeidsongeschiktheid en daarmee samenhangende premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wordt in de regel gedekt door de vorige pensioenuitvoerder;

2) Bij aanvang van de deelname is de deelnemer reeds arbeidsongeschikt. Bij een toename van deze arbeidsongeschiktheid tijdens de deelname verleent het fonds ter zake van deze toename premievrije voortzetting van de pensioenopbouw.

Uitlooprisico Het uitlooprisico houdt kortweg in dat het fonds de werknemer die deelnemer was op zijn eerste ziektedag aan de pensioenregeling premievrije voortzetting van de pensioenopbouw verleent tot ten hoogste de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die geldt bij het einde van het dienstverband. Indien bij het einde van het dienstverband de wachttijd nog niet is verstreken, verleent het fonds de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw tot ten hoogste de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold bij de eerste toekenning van de WIA-uitkering. Beleid

vrijwillige of verplichte aansluiting (ongeacht CWO)

Einde verplichte deelname i.v.m. wijziging werkingssfeer of wijziging bedrijfsactiviteiten

Aansluiting na einde vrijstelling

Inlooprisico Op grond van de pensioenregeling van het fonds dekt Bpf Foodservice het inlooprisico als bedoeld onder 1) niet en onder 2) wel.

N.v.t. Op grond van de pensioenregeling van het fonds dekt Bpf Foodservice het inlooprisico als bedoeld onder 1) niet en onder 2) wel.

4

Beleid vrijwillige of verplichte aansluiting (ongeacht CWO)

Einde verplichte deelname i.v.m. wijziging werkingssfeer of wijziging bedrijfsactiviteiten

Aansluiting na einde vrijstelling

Uitlooprisico Bpf Foodservice dekt het uitlooprisico wel

Bpf Foodservice dekt het uitlooprisico wel

N.v.t.

3. Beleid verzekeringstechnisch nadeel Het bestuur heeft beleid geformuleerd voor de wijze waarop wordt omgegaan met verzekeringstechnisch nadeel en onderscheidt daarbij de volgende situaties:

a. Vrijstelling in die situaties die in het Vrijstellings- en boetebesluit van de Wet Bpf 2000 zijn omschreven:

- Indien op het moment van ingang van de vrijstelling 50 FTE of meer in dienst zijn/waren wordt indien van toepassing verzekeringstechnisch nadeel in rekening gebracht.

b. Aansluiting volgend op een verzoek tot intrekking van een (doorlopende) vrijstelling:

- Er wordt geen verzekeringstechnisch nadeel in rekening gebracht, tenzij er naar oordeel van het bestuur evident sprake is van misbruik van de doorsneepremie.

c. Vrijwillige toetreding:

- Indien wordt vastgesteld dat op het moment van toetreding van een onderneming sprake is van een verzekeringstechnisch voordeel voor het fonds wordt een eventueel verzekeringstechnisch nadeel voor het fonds bij een uittreding van de onderneming niet in rekening gebracht, mits de aansluiting minimaal gedurende de overeengekomen periode wordt voortgezet.

- Indien wordt vastgesteld dat op het moment van toetreding van een onderneming, met 50 FTE of meer in dienst, sprake is van een verzekeringstechnisch nadeel voor het fonds dan wordt dit nadeel doorbelast aan de toetredende onderneming. Bpf Foodservice biedt ondernemingen de mogelijkheid om de betaling van het betreffende bedrag in gelijke delen uit te smeren over de overeengekomen contractperiode.

- Bij vrijwillige toetreding volgend op een verplichte aansluiting wordt geen verzekeringstechnisch nadeel in rekening gebracht.

Het verzekeringstechnisch nadeel wordt berekend conform de rekenregels van bijlage 2 uit het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet Bpf 2000. In het geval dat Bpf Foodservice zich in een situatie van dekkingstekort bevindt, zal de uittredende onderneming dienen bij te dragen aan de financiering van de achterstand. Deze bijdrage is gelijk aan het positieve verschil tussen de doorsneepremie en de gedempte kostendekkende premie over de periode dat het pensioenfonds zich in dekkingstekort bevindt.

5

Dit besluit is in werking getreden per 6 december 2004 en laatstelijk gewijzigd bij bestuursbesluit van 29 maart 2018. Aldus vastgesteld door het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen te Utrecht, d.d. 29 maart 2018.

…………………… ……………. M. Raaijmakers J. Griffioen Werknemersvoorzitter Werkgeversvoorzitter

6

Bijlage I Te hanteren actuariële grondslagen bij collectieve waardeoverdrachten De actuariële grondslagen die ten grondslag liggen aan de berekening van een collectieve waarde-overdracht zijn de grondslagen zoals van toepassing bij Bpf Foodservice op de berekeningsdatum. Per 1 januari 2017 zijn dit de volgende grondslagen.

Grondslag Inkomende collectieve waardeoverdracht

Uitgaande collectieve waardeoverdracht

Sterftetafel Prognosetafel AG2016 (startjaar:

berekeningsjaar), waarbij de

correctiefactoren op de sterftekansen

specifiek voor de overnemende populatie

worden vastgesteld

Prognosetafel AG2016 (startjaar:

berekeningsjaar), met de fondsspecifieke

correctiefactoren

Rekenrente Rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd

door DNB, geldend op de

berekeningsdatum.

Rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd

door DNB, geldend op de

berekeningsdatum

Gehuwdheidsfrequentie Het onbepaald man/vrouw systeem met

fondsspecifieke partnerfrequenties,

uitruilbaar

• Voor het partnerpensioen opgebouwd

tot 1 januari 2001 het onbepaald

man/vrouw systeem met

fondsspecifieke partnerfrequenties, niet

uitruilbaar

• Voor het partnerpensioen opgebouwd

vanaf 2001 het onbepaald man/vrouw

systeem met fondsspecifieke

partnerfrequenties, uitruilbaar

Leeftijdsverschil tussen man

en vrouw

3 jaar, waarbij de man de oudste van

beiden is

3 jaar, waarbij de man de oudste van

beiden is

Opslag voor excassokosten 2,2% 0% in een situatie van dekkingstekort en

2,2% in andere situaties

Opslag voor in stand houden

eigen vermogen

Overeenkomstig het op de

berekeningsdatum bij Bpf GIL aanwezige

positieve eigen vermogen

Overeenkomstig het op de

berekeningsdatum bij Bpf GIL aanwezige

positieve eigen vermogen met een

maximum van het vereiste eigen

vermogen

Vergoeding voor de

premievrije doorbouw van

arbeidsongeschikten

80% van de contante waarde van de

toekomstige pensioenopbouw

80% van de contante waarde van de

toekomstige pensioenopbouw

Toeslagverlening Tegen betaling van een toeslagenopslag Indien de datum van toeslagverlening

samenvalt met de overdrachtsdatum,

7

Grondslag Inkomende collectieve waardeoverdracht

Uitgaande collectieve waardeoverdracht worden de aanspraken verhoogd met de

verleende toeslag op die datum

Rentevergoeding Op basis van het U-rendement +3% van

de maand januari van het jaar waarin de

berekeningsdatum ligt en berekend over

de gehele periode tussen de berekenings-

datum en de datum van betaling

Op basis van het U-rendement van de

maand januari van het jaar waarin de

berekeningsdatum ligt en berekend over

de gehele periode tussen de berekenings-

datum en de datum van betaling

1

Bijlage 6 – Uitbestedingsbeleid Bpf Foodservice

Uitbestedingsbeleid Bpf Foodservice Versie 3.0 vastgesteld 1 juni 2017

2

Inhoud Bijlage 6 – Uitbestedingsbeleid Bpf Foodservice ................................................................................ 1 1. Uitbestedingsbeleid ..................................................................................................................... 3

1.1 Inleiding ............................................................................................................................... 3 1.2 Doelstelling uitbestedingsbeleid ......................................................................................... 4 1.3 Uitgangspunten bij uitbesteding .......................................................................................... 4

2. Keuze van de dienstverlener ....................................................................................................... 5 2.1 Risicoanalyse ....................................................................................................................... 5 2.2 Eisen externe dienstverlener ............................................................................................... 5

3. Governance van de uitbestedingsrelatie ..................................................................................... 6 3.1 Rollen en verantwoordelijkheden ........................................................................................ 6 3.2 Deskundigheid en geschiktheid .......................................................................................... 6 3.3 Prestatiebeloning ................................................................................................................. 6 3.4 Uitbestedingsovereenkomst ............................................................................................... 6

4. Monitoring van de uitbestedingsrelatie ....................................................................................... 7 5. Evaluatie van de uitbestedingsrelatie .......................................................................................... 7

5.1 Evaluatie huidige dienstverlener .......................................................................................... 7 5.2 Evaluatie uitbestedingsbeleid .............................................................................................. 8

Bijlage 1 – Selectieprocedure .............................................................................................................. 9 Bijlage 2 – Evaluatieprocedure .......................................................................................................... 13 Bijlage 3 – Uitbestedingsbeleid ‘light’: .............................................................................................. 16 Bijlage 4 – Contractenregister ........................................................................................................... 17

3

1. Uitbestedingsbeleid

1.1 Inleiding

Het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen (hierna: ‘Bpf Foodservice’) heeft op basis van zijn verantwoordelijkheid voor het beheer van het pensioenfonds, de vereiste professionalisering en de noodzakelijke risicobeheersing gekozen voor uitbesteding van alle werkzaamheden inzake pensioen- en vermogensbeheer aan externe partijen. Het bestuur van Bpf Foodservice besteedt in ieder geval niet uit: − taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid van het pensioenfonds

bepalen; − werkzaamheden waarvan uitbesteding de verantwoordelijkheid van het bestuur voor de

organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kan ondermijnen; − indien de uitbesteding een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de

naleving van wet- en regelgeving. Aan uitbesteding is voor het pensioenfonds een aantal risico’s verbonden. Het bestuur heeft daarom beleid vastgesteld voor de beheersing van risico’s die samenhangen met uitbesteding van (delen van) bedrijfsprocessen. Het bestuur van Bpf Foodservice is en blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het door het pensioenfonds te voeren beleid, als ook voor het gedeelte van de werkzaamheden dat is uitbesteed. Het uitbestedingsbeleid van het pensioenfonds is in overeenstemming met de relevante wetsartikelen (Artikel 34,105, 143 en 145 Pensioenwet en de artikelen 12, 13 en 14 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Voorgenomen nieuwe of gewijzigde uitbestedingen komen volgens dit uitbestedingsbeleid tot stand. Definitie dienstverlener en toepasselijkheid beleid Met dienstverlener, in de zin van dit uitbestedingsbeleid, wordt een derde partij bedoeld aan wie het fonds werkzaamheden uitbesteedt, waarbij de kosten voor de uitvoering van de opdracht op jaarbasis minimaal € 50.000,- exclusief btw bedragen. Het bestuur kan in afwijking van het voorgaande besluiten om ook andere dienstverleners aan te wijzen in de zin van het uitbestedingsbeleid. Voor bepaalde processen of activiteiten gelden niet de voorgeschreven uitbestedingsprocedures. Het gaat hierbij om opdrachten die:

• minder dan € 50.000 op jaarbasis bedragen; of • € 50.000 bedragen of meer, maar eenmalig zijn; en • niet op grond van andere redenen door het bestuur zijn aangewezen als dienstverleners in

de zin van het uitbestedingsbeleid.

4

Op dergelijke diensten past het fonds het uitbestedingsbeleid ‘light’ toe dat als bijlage 3 onderdeel uit maakt van dit beleidsdocument.

1.2 Doelstelling uitbestedingsbeleid

In de uitvoering van haar kernactiviteiten, het administreren, beheren en uitbetalen van de pensioenen en het vermogensbeheer, staan zowel vertrouwelijkheid als maximale kwaliteit van dienstverlening voorop. De belangen van (gewezen) deelnemers, uitkeringsgerechtigden en overige belanghebbenden mogen geen gevaar lopen doordat het pensioenfonds delen van zijn werkzaamheden heeft uitbesteed aan derden. Doelstelling van het uitbestedingsbeleid is het waarborgen van continuïteit en constante kwaliteit van de dienstverlening. Hiermee blijven de reputatie en integriteit van het pensioenfonds gewaarborgd. Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle naar het oordeel van het bestuur uitbestede, bedrijfskritische of belangrijke activiteiten en processen van het pensioenfonds. Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle bestaande en/of nieuwe uitbestedingsovereenkomsten gedurende de gehele looptijd van deze overeenkomsten.

1.3 Uitgangspunten bij uitbesteding

− Het bestuur van Bpf Foodservice blijft eindverantwoordelijk voor de uitbestede activiteiten of processen. Het bestuur behoudt volledige zeggenschap over de uitbestede activiteiten of processen.

− Eigendoms- en auteursrechten blijven bij het pensioenfonds. − Het bestuur selecteert onafhankelijke uitvoerders op basis van kwaliteit, prijs en

marktconformiteit. − Bij de keuze van een uitvoerder wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen bij

het pensioenfonds. − Bij de uitbesteding van activiteiten of processen draagt het bestuur zorg voor voldoende

‘countervailing power’ van het bestuur ten opzichte van de uitvoerder. − De uitkomst van het selectieproces kan waar dit relevant geacht wordt, worden getoetst door

een of meerdere externe adviseurs. − Er worden afspraken gemaakt over de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en

over de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het pensioenfonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren.

− Bij het afscheid van een uitvoerder wordt een exit-gesprek gevoerd. − Het bestuur van het Bpf Foodservice gaat bij voorkeur overeenkomsten aan die:

− in de Nederlandse taal en naar het Nederlands recht zijn opgesteld en waarin − geschillen worden voorgelegd aan een Nederlandse rechter of arbiter en die − geen beperkingen van de aansprakelijkheid van de uitvoerder bevatten die verder gaan

dan hetgeen volgens het burgerlijk wetboek gebruikelijk is.

5

2. Keuze van de dienstverlener1

2.1 Risicoanalyse

Alvorens activiteiten of processen worden uitbesteed voert het bestuur van Bpf Foodservice een risicoanalyse uit waarin is opgenomen:

− De te verwachten impact van uitbesteding van de activiteiten of processen. − Een kosten-baten analyse van de uitbesteding van die activiteiten of processen. − Een analyse van de financiële, operationele en reputatie gerelateerde risico’s en de

vereiste toezichtsmaatregelen. Het bestuur kan besluiten zich bij het uitbestedingsproces te laten begeleiden door één of meerdere externe partijen, welke bij een dergelijk proces een toegevoegde waarde vanuit marktkennis of anderszins kunnen hebben.

2.2 Eisen externe dienstverlener

De dienstverlener die de uit te besteden activiteit of het uit te besteden proces gaat uitvoeren, voldoet aan de volgende uitgangspunten: - De dienstverlener is aantoonbaar financieel gezond. - De dienstverlener beschikt over de vereiste operationele en technische vaardigheden,

kwaliteitsnormen, goede naam en competentie. - De dienstverlener waarborgt continuïteit van dienstverlening. - De dienstverlener van de werkzaamheden inzake pensioen- en vermogensbeheer beschikt

over een ISAE3402 verklaring type II of een gelijkwaardige certificering of een gelijkwaardige zekerheid. Deze dient van toepassing te zijn op de uitbestede processen.

- De dienstverlener beschikt over de benodigde vergunningen. - De dienstverlener voldoet aan de algemene kwaliteitsnormen geldend voor de specifieke

beroepsgroep. - De dienstverlener stelt het pensioenfonds in staat blijvend te voldoen aan wet- en regelgeving. - De dienstverlener stelt op verzoek van de toezichthouder(s) van het pensioenfonds relevante

gegevens ter beschikking aan deze toezichthouder(s) en de dienstverlener informeert het bestuur hierover.

- De dienstverlener is bereid de toezichthouder(s) de mogelijkheid te geven om ter plaatse onderzoek te doen of te laten doen bij de dienstverlener.

- In de overeenkomst met de dienstverlener worden bepalingen opgenomen over de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd en de wijze waarop beoogd wordt dat het pensioenfonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf of door een andere derde kan (laten) uitvoeren.

Het bestuur kan in specifieke gevallen beargumenteerd van een of meerdere bovenstaande uitgangspunten afwijken, mits hiervan expliciet melding wordt gedaan in (het verslag van) een bestuursvergadering.

6

Van alle dienstverleners wordt verlangd dat zij een adequate eigen integriteitsregeling hebben en de daarbij behorende beheersmaatregelen hebben getroffen, die voldoen aan de eisen van het pensioenfonds, en deze opvolgen. Bij de beoordeling van het beloningsbeleid van de dienstverleners wordt artikel 21a van het Besluit FTK inzake een ‘beheerst beloningsbeleid’ betrokken. Ook worden er waarborgen verkregen van de dienstverlenende organisatie dat deze maatregelen treft inzake fraudepreventie. Daarnaast dient de dienstverlener te beschikken over een aansprakelijkheidsverzekering. Het bestuur heeft een uitgebreide selectieprocedure vastgesteld die als bijlage is toegevoegd aan het onderhavige uitbestedingsbeleid.

3. Governance van de uitbestedingsrelatie

3.1 Rollen en verantwoordelijkheden

Het bestuur is te allen tijde eindverantwoordelijk voor alle werkzaamheden van het fonds, en dus ook voor de uitbestede werkzaamheden. Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het bestuur en de uitbestedingsrelatie worden omschreven. Tussen partijen worden daarover schriftelijk afspraken gemaakt. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden mogen elkaar niet overlappen.

3.2 Deskundigheid en geschiktheid

Het bestuur draagt zorg voor zijn eigen deskundigheid en geschiktheid zodat het voldoende ‘countervailing power’ heeft ten opzichte van de uitbestedingsrelatie. Het bestuur heeft daartoe een geschiktheidsplan opgesteld.

3.3 Prestatiebeloning

Indien prestatiegerichte beloning onderdeel uitmaakt van het beloningsbeleid van een dienstverlener worden hierover afspraken met het bestuur gemaakt. Het beloningsbeleid van de uitbestedingsrelatie mag in ieder geval niet leiden tot het nemen van meer risico’s dan voor het fonds aanvaardbaar is.

3.4 Uitbestedingsovereenkomst

Naast een zorgvuldige selectie van de dienstverlener die voldoet aan de hiervoor beschreven eisen, dienen de uitbestede werkzaamheden gedurende de periode van uitbesteding, te worden beoordeeld, zodat kwaliteit en continuïteit zijn gewaarborgd. Waarborging van de kwaliteit van de werkzaamheden vindt plaats door het gelijktijdig met het afsluiten van de uitbestedingsovereenkomst opstellen van een dienstverleningsovereenkomst, waarin specifieke taken, bemensing, op te leveren producten, kwaliteits- en serviceniveau, tijdsafspraken en boetebedingen zijn beschreven. In de uitbestedingsovereenkomst welke altijd schriftelijk dient te worden vastgelegd, worden onder meer waar mogelijk onderstaande voorwaarden opgenomen:

7

- vertrouwelijke gegevens, waaronder persoonsgegevens, worden conform wettelijke voorschriften gewaarborgd;

- informatieverstrekking naar verschillende opdrachtgevers vindt gescheiden plaats; - gegevens en bestanden van het Pensioenfonds worden beveiligd en toegangsrechten en

autorisaties worden op adequate wijze aan betrokken medewerkers verstrekt; - De inrichting van de systemen is zodanig dat de continuïteit van de dienstverlening niet in

gevaar komt en dat bij onvoorziene omstandigheden een adequaat noodsysteem in werking treedt.

- Indien de overeenkomst niet nagekomen wordt door één van de partijen treedt een procedure voor de niet-nakoming van de overeenkomst in werking, zoals in het contract of de dienstverleningsovereenkomst is vastgelegd.

- De omstandigheden waaronder de overeenkomst beëindigd kan worden en de financiële en uitvoeringstechnische waarborgen van die beëindiging.

4. Monitoring van de uitbestedingsrelatie

Het bestuur toetst regelmatig of de manier waarop de uitbestede activiteiten of processen worden uitgevoerd in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Het bestuur doet dit door middel van: - het monitoren van de dienstverleners via het laten uitvoeren van periodieke audits bij de

uitvoerder of het laten rapporteren over de stand van zaken m.b.t. de aanbevolen verbeteringen in de ISAE 3402 verklaring type II of een daarmee vergelijkbare verklaring;

- het bestuderen en bespreken van maand- en kwartaalrapportages van de dienstverleners, waarin naast de gebruikelijke informatie ook wordt gerapporteerd over klachten, incidenten en uitzonderingen;

- het bestuderen en bespreken van het actuarieel rapport van de certificerend actuaris en de rapportages van de accountant;

- periodiek overleg en evaluatie met de dienstverlener over de uitvoering van de (bijgestelde) processen.

Bovengenoemde rapportages en verslagen dienen aan te sluiten op het door het fonds vastgelegde beleid en de gemaakte afspraken en worden ter toelichting aan en bespreking door het bestuur overgelegd. Het geheel aan te treffen beheersingsmaatregelen wordt nader beschreven in de Actuariële en bedrijfstechnische nota van het pensioenfonds.

5. Evaluatie van de uitbestedingsrelatie

5.1 Evaluatie huidige dienstverlener

Het bestuur evalueert jaarlijks of de uitbestedingsrelatie nog aan de gestelde eisen voldoet. Het bijstellen of beëindigen van de uitbestedingsrelatie kan hiervan het gevolg zijn.

8

Het bestuur heeft een uitgebreide evaluatieprocedure vastgesteld die als bijlage is toegevoegd aan het onderhavige uitbestedingsbeleid. Het bestuur bepaalt jaarlijks aan de hand van de aard van de dienstverlening, eventuele uitkomsten van eerdere evaluaties en relevante ontwikkelingen of deze evaluatieprocedure volledig dan wel gedeeltelijk en/of in aangepaste vorm wordt doorlopen. Het bestuur werkt met een contractenregister waarin alle dienstverleners, specifieke kenmerken en een overzicht van de evaluaties is opgenomen. Het contractenregister wordt jaarlijks geactualiseerd en maakt als bijlage 4 onderdeel uit van het uitbestedingsbeleid.

5.2 Evaluatie uitbestedingsbeleid

Het uitbestedingsbeleid wordt eenmaal in de twee jaar getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en geëvalueerd. Dit uitbestedingsbeleid treedt in werking op 1 november 2015 en is laatstelijk gewijzigd op 1 juni 2017. Aldus vastgesteld en ondertekend door het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen in de bestuursvergadering van 1 juni 2017 te Utrecht. ……………… ……………………. J. Griffioen M. Raaijmakers (Werkgeversvoorzitter) (Werknemersvoorzitter)

9

Bijlage 1 – Selectieprocedure Fases van de selectieprocedure In de selectieprocedure van een dienstverlener worden de volgende fases doorlopen: 1. Voorbereiden selectie 2. Request for Information (RFI) 3. Request for Proposal (RFP) 4. Onderhandelen 5. Kiezen dienstverlener Voorbereiden selectie Het bestuur voert de selectieprocedure zelf uit of verleent bij aanvang van de selectie mandaat aan een reeds bestaande commissie of een tijdelijke selectiecommissie om de procedure op te starten en te begeleiden. In het mandaat wordt beschreven op welke momenten het bestuur geïnformeerd wordt over de voortgang van de selectie en binnen welke grenzen de onderhandelingen plaats kunnen vinden. De uiteindelijke keuze van de dienstverlener is voorbehouden aan het bestuur. De (selectie)commissie beoordeelt of zij zich bij het uitbestedingsproces wil laten begeleiden door één of meerdere externe partijen, welke bij een dergelijk proces een toegevoegde waarde vanuit marktkennis of anderszins kunnen hebben. Alvorens een externe partij wordt ingeschakeld, wordt hiervoor goedkeuring gevraagd aan het bestuur. De (selectie)commissie stelt de selectiecriteria op die van belang zijn voor de specifieke uit te besteden werkzaamheden en de dienstverlener. Daarbij worden in elk geval de volgende zaken meegenomen en nader uitgewerkt t.b.v. de RFI: - De dienstverlener beschikt over de benodigde vergunningen. - De dienstverlener stelt het pensioenfonds in staat blijvend te voldoen aan wet- en regelgeving. - Op verzoek van de toezichthouder(s) van het pensioenfonds worden relevante gegevens

(rechtstreeks) ter beschikking gesteld door de dienstverlener. - Het is voor de toezichthouder(s) mogelijk om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij

de dienstverlener. - De dienstverlener beschikt over de vereiste operationele en technische systemen en

vaardigheden (waaronder IT-systemen), goede naam en competentie. - De dienstverlener van de werkzaamheden inzake pensioen- en vermogensbeheer beschikt

over een ISAE3402 verklaring type II en in control statement of een gelijkwaardige certificering of een gelijkwaardige zekerheid. Deze dient van toepassing te zijn op de uitbestede processen.

- De dienstverlener beschikt over een gedragscode, die ten minste gelijkwaardig is aan die van het pensioenfonds, en over een klokkenluidersregeling.

- De dienstverlener heeft een adequate fraudepreventieregeling en heeft de daarbij behorende beheersmaatregelen getroffen. De dienstverlener voldoet aan de algemene kwaliteitsnormen geldend voor de specifieke beroepsgroep en kent een beheerst beloningsbeleid.

- Er mag geen sprake zijn van belangenverstrengeling. - De dienstverlener is aantoonbaar financieel gezond. - De dienstverlener waarborgt continuïteit van dienstverlening. - De dienstverlener is bereid om heldere afspraken te maken over:

10

o het niveau van dienstverlening (SLA) o diensten van derden en dooruitbesteding o de aansprakelijkheid o het niveau en de wijze van prestatiegerichte beloning o inzichtelijke tarieven o de eigendom van relevante zaken, als vermogen, effecten, systemen, teksten, etc o de wijze waarop de overeenkomst kan worden beëindigd en de wijze waarop het fonds de

werkzaamheden na beëindiging en overdracht weer zelf of door een andere derde kan (laten) uitvoeren.

De risico’s die van belang zijn voor de specifieke uit te besteden werkzaamheden en de dienstverlener (bijvoorbeeld de grootte, complexiteit (holding) of de IT-infrastructuur van de kandidaat-organisatie) worden door de (selectie) commissie in kaart gebracht. De commissie beoordeelt of het risicoprofiel van de kandidaat-organisatie past bij de risicobereidheid van het fonds. De (selectie)commissie kiest een aantal kandidaat-organisaties (tenminste 3) die naar verwachting aan de benoemde selectiecriteria kunnen voldoen. De (selectie)commissie kan in specifieke gevallen beargumenteerd van een of meerdere boven-staande uitgangspunten afwijken, mits hiervan expliciet melding wordt gedaan aan het bestuur. Request for Information (RFI) Door de (selectie)commissie gekozen kandidaat-dienstverleners wordt gevraagd om binnen een redelijke termijn informatie aan te leveren op basis van een voorgeschreven vragenlijst (welke is gebaseerd op de bij de voorbereiding nader ingevulde selectiecriteria). In deze vragenlijst worden ook vragen opgenomen om de kandidaat-organisatie betreffende specifieke risico’s in beeld te brengen. Per kandidaat wordt in kaart gebracht of zij voldoet aan (de belangrijkste) selectiecriteria, of sprake is van specifieke risico’s en of zij een uitbestedingsrelatie met het fonds wenst aan te gaan. Indien tenminste twee kandidaten aan de selectiecriteria voldoen, worden door de (selectie) commissie kandidaten geselecteerd voor een RFP. Indien niet tenminste twee geschikte kandidaten beschikbaar zijn, informeert de (selectie) commissie het bestuur en wordt de uitbesteding heroverwogen. Request for Proposal (RFP) De (selectie)commissie bepaalt aan welke (tenminste twee) kandidaat-organisaties een RFP wordt gevraagd en treft voorbereidingen voor de RFP. In de RFP komen de onderwerpen die uiteindelijk moeten worden vastgelegd in de uitbestedingsovereenkomst aan de orde. De volgende onderdelen vormen in elk geval onderdeel van de RFP: - Het controleren van de referenties van de kandidaat-organisatie. - Het beoordelen van de standaard samenwerkingsovereenkomst.

11

- Een bezoek aan de kandidaat-organisatie (site-visit) indien dit zinvol wordt geacht. Vooraf dient bepaald te worden wat het het doel van de site visit is en wat de resultaten dienen te zijn. .

- Due-diligence onderzoek (om te verifiëren of degene aan werkzaamheden worden uitbesteed, de uit te besteden werkzaamheden zodanig kan verrichten dat gewaarborgd is dat blijvend aan het uitbestedingsbeleid van het pensioenfonds en de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan).

- Het controleren van het plan van aanpak voor de transitie en de implementatie door de kandidaat-organisatie.

Op basis van de bevindingen n.a.v. de RFP worden door de (selectie)commissie één of meerdere kandidaten geselecteerd waarmee onderhandelingen kunnen worden gestart. De (selectie)commissie vraagt vervolgens aan het bestuur mandaat om de onderhandelingen te starten en maakt afspraken over de grenzen waarbinnen deze dienen plaats te vinden. Aan de kandidaat-organisaties wordt toegelicht, dat het besluit tot uitbesteding en de keuze voor de dienstverlener uiteindelijk bij het bestuur ligt. Onderhandelingen De (selectie)commissie gaat na of voldoende juridische en onderhandelingsdeskundigheid beschikbaar is om de onderhandelingen te starten (binnen de door het bestuur gestelde grenzen met de door het bestuur goedgekeurde partijen). Indien gewenst en na goedkeuring door het bestuur schakelt de (selectie)commissie externe deskundigen in om de onderhandelingen te begeleiden. In de onderhandelingen wordt in het bijzonder aandacht besteed aan het beloningsbeleid van de dienstverlener. Met de dienstverlener moeten goede afspraken worden gemaakt over een prestatiegerichte beloning. Daarbij wordt onderhandeld over de inrichting van bonus- of malusregelingen gericht op een zo efficiënt, effectief en zorgvuldig mogelijke uitvoering van de uit te besteden werkzaamheden. (De afspraken moeten de dienstverlener niet stimuleren meer risico te nemen dan Bpf Foodservice conform haar risicostrategie wil lopen, maar moeten gericht zijn op het bevorderen van een optimale dienstverlening.) Tevens wordt in de onderhandelingen besproken op welke wijze met de betreffende dienstverleners adequate (SLA) afspraken vastgelegd kunnen worden met betrekking tot de kwaliteit (incl. de rapportage en de controle hiervan) en tijdigheid van de uit te besteden werkzaamheden. Gedurende het proces (na afronding van elke fase) en na afronding van de onderhandelingen adviseert de (selectie)commissie het bestuur over de wenselijkheid van de uitbesteding van werkzaamheden en de gewenste dienstverlener. Kiezen dienstverlener

12

Op basis van de informatie uit de RFI, RFP, het onderhandelingsresultaat en het advies van de (selectie)commissie beslist het bestuur aan welke dienstverlener werkzaamheden worden uitbesteed. Het bestuur volgt het vooraf opgestelde besluitvormingsproces en zorgt voor vastlegging van wie welke besluiten heeft genomen met welke onderbouwing, zodat het bestuur te allen tijde verantwoording kan afleggen, bijvoorbeeld aan deelnemers en het Intern Toezicht. Na het kiezen van de dienstverlener wordt in overeenstemming met het uitbestedingsbeleid en met in acht neming van (de bijzonderheden van) de uit te besteden werkzaamheden een uitbestedings-overeenkomst opgesteld. Hierin komt tenminste de vastlegging van de volgende zaken aan de orde: • beschrijving van concrete werkzaamheden, mandaten, richtlijnen en grenzen van de

uitbesteding; • taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden; • een adequate regeling over een eventuele overdracht van rechten en verplichtingen door de

dienstverlener aan een andere partij, bijvoorbeeld een groepsmaatschappij; • eisen aan de dienstverlener die aansluiten op de strategie en het beleid van het pensioenfonds,

zoals financiële soliditeit, vergunning, certificering, risicomanagementbeleid, integriteitsbeleid, continuïteit, etc.;

• adequate afspraken over aansprakelijkheid; • het eigendom van vermogen, gelden, effecten, gegevens en systemen, etc; • mogelijkheid om wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop werkzaamheden worden

uitgevoerd; • een transparant en gedetailleerd overzicht van de kosten; • afdoende afspraken over meerwerk en eenmalige werkzaamheden en de vergoeding daarvan; • adequate afspraken over diensten van derden en dooruitbesteding (welke derden, welke

diensten, wanneer en onder welke voorwaarden); • wijze van informatie-uitwisseling, monitoring en controle incl. controlerecht van auditors,

actuaris en accountant; • naleving van wet- en regelgeving; • het rechtstreeks beschikbaar stellen van informatie aan toezichthouders door de dienstverlener

en de mogelijkheid voor toezichthouders om ter plaatse (bij de dienstverlener) onderzoek te doen of te laten doen;

• looptijd, periodieke evaluatie en adequate exit clausules; • rechtskeuze en forumkeuze: welk recht van toepassing is op de overeenkomst en welke

rechter bevoegd is. Daarnaast worden schriftelijk afspraken vastgelegd over de kwaliteit van de werkzaamheden (SLA), rapportage en beloning.

13

Bijlage 2 – Evaluatieprocedure Fases van de evaluatieprocedure In de evaluatie van een dienstverlener worden de volgende fases doorlopen: 1. Voorbereiden evaluatie 2. Stakeholdertevredenheidsonderzoek 3. Bespreken bevindingen 4. Terugkoppeling bevindingen aan dienstverlener 5. Advies aan bestuur over prestatie dienstverlener 6. Bespreking advies en besluit over mogelijke vervolgacties Voorbereiden evaluatie Afhankelijk van de uitbestede werkzaamheden wordt het moment van evaluatie per dienstverlener vastgesteld. Er vindt bij voorkeur jaarlijks een evaluatie van de dienstverlening plaats. Daarnaast vindt in ieder geval één keer per drie jaar een juridische evaluatie plaats. De evaluatiemomenten worden opgenomen in het contractenregister (bijlage 4 van het uitbestedingsbeleid). De evaluatie wordt in beginsel gedaan door de commissie die rechtstreeks van de diensten van de betreffende dienstverlener gebruik maakt. De evaluatie van de pensioenadministrateur wordt gedaan door alle commissies die vervolgens hun bevindingen rapporteren aan het dagelijks bestuur, dat de uiteindelijke evaluatie uitvoert. De commissies stemmen vooraf met het bestuur af op welke momenten het bestuur geïnformeerd wordt over de voortgang van de evaluatie en de bevindingen. Indien gewenst wordt een tijdelijke evaluatiecommissie opgericht om de evaluatie op te starten en te begeleiden. Het bestuur bepaalt of de uitkomst van de evaluatie aanleiding is tot nadere acties en zo ja, op welke wijze deze worden ingevuld. Het bestuur of de (evaluatie)commissie beoordeelt of zij zich bij het evaluatieproces wil laten begeleiden door één of meerdere externe partijen, welke bij een dergelijk proces een toegevoegde waarde vanuit marktkennis of anderszins kunnen hebben. Alvorens een externe partij wordt ingeschakeld door de commissie, wordt hiervoor goedkeuring gevraagd aan het bestuur. De (evaluatie)commissie stelt de criteria op die van belang zijn voor de evaluatie van de aan de dienstverlener uitbestede werkzaamheden en verzamelt de benodigde informatie. In elk geval wordt de volgende informatie verzameld: - Rapportages (incl. incidenten- en klachtenrapportages) over de te evalueren periode

(met daarin vermeld de normen, afwijkingen en benchmark). - De notulen van de bespreking van de betreffende rapportages (in bestuur of commissie). - De actiepunten n.a.v. de rapportages en de status daarvan. - De toetsing van de compliance officer (eens in de vijf jaar) of nog steeds sprake is van een

gelijkwaardige gedragscode. - Bevindingen van voor de uitbesteding relevante onderzoeken van de accountant of

toezichthouder(s) (denk bijv. aan Quinto-P, Guidance of bevindingen bij het jaarwerk).

14

Voor de evaluatie zijn verder o.a. de volgende criteria van belang: - De dienstverlener beschikt over de benodigde vergunningen en stelt het pensioenfonds in

staat blijvend te voldoen aan wet- en regelgeving. - Op verzoek van de toezichthouder(s) van het pensioenfonds worden relevante gegevens ter

beschikking gesteld door de dienstverlener en het is voor de toezichthouder(s) mogelijk om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de dienstverlener.

- De dienstverlener beschikt blijvend over de vereiste operationele en technische systemen en vaardigheden (waaronder IT-systemen), kwaliteitsnormen, goede naam en competentie.

- De dienstverlener van de werkzaamheden inzake pensioen- en vermogensbeheer beschikt over een ISAE3402 verklaring type II of een gelijkwaardige certificering of een gelijkwaardige zekerheid. Deze dient van toepassing te zijn op de uitbestede processen.

- De dienstverlener voldoet aan de algemene kwaliteitsnormen geldend voor de specifieke beroepsgroep en kent een beheerst beloningsbeleid. De dienstverlener heeft een adequate integriteits- en fraudepreventieregeling en heeft de daarbij behorende beheersmaatregelen getroffen.

- De dienstverlener is aantoonbaar financieel gezond. - De dienstverlener waarborgt continuïteit van dienstverlening. - De dienstverlener heeft heldere afspraken gemaakt over de wijze waarop de overeenkomst

kan worden beëindigd en de wijze waarop het fonds de werkzaamheden na beëindiging en overdracht weer zelf of door een andere derde kan (laten) uitvoeren.

De risico’s die van belang zijn voor de specifieke uit te besteden werkzaamheden en de pensioen-dienstverlener (bijvoorbeeld de grootte, complexiteit (holding) of de IT-infrastructuur van de uitvoeringsorganisatie), zoals bij de selectie in kaart gebracht, worden door de (evaluatie) commissie opnieuw bekeken. De (evaluatie)commissie kan in specifieke gevallen beargumenteerd van een of meerdere boven-staande uitgangspunten afwijken, mits hiervan expliciet melding wordt gedaan aan het bestuur. Stakeholderstevredenheidsonderzoek De (evaluatie)commissie brengt de stakeholders (bijv. RvT, VO, accountant, actuaris) in kaart en bespreekt daarmee de ervaringen t.a.v. de door de dienstverlener uitgevoerde werkzaamheden. Deze bespreking wordt gedocumenteerd, door notulen van het overleg en/of vastlegging van de schriftelijke reactie van de stakeholders. Bij het stakeholdertevredenheidsonderzoek wordt ook aandacht besteed aan de (in)formele communicatie met de dienstverlener, die buiten de rapportages om plaats vindt. Bespreken bevindingen De (evaluatie)commissie bespreekt aan de hand van de verzamelde informatie (rapportages, tevredenheidsonderzoek etc.) of de uitbestedingsrelatie nog aan de eisen van Bpf Foodservice voldoet (zoals o.a. benoemd in de evaluatiecriteria) en bijdraagt aan het behalen van de doelen van het fonds.

15

Indien daartoe aanleiding bestaat gaat de (evaluatie)commissie (al dan niet met behulp van externe partijen) na of er in de markt (bij andere dienstverleners) ontwikkelingen zijn, die voor de evaluatie van belang zijn. Terugkoppeling bevindingen aan dienstverlener De bevindingen worden op hoofdlijnen teruggekoppeld aan de dienstverlener, waarmee deze in staat wordt gesteld om zaken toe te lichten. Deze reactie van de dienstverlener wordt gedocumenteerd, door notulen van het overleg en/of vastlegging van de schriftelijke reactie van de dienstverlener. Advies aan bestuur over prestatie dienstverlener De (evaluatie)commissie adviseert het bestuur over de vraag of de uitbestedingsrelatie met de huidige dienstverlener volgens haar mening nog aan de eisen van Bpf Foodservice voldoet en bijdraagt aan het behalen van de doelen van het fonds. Indien daartoe aanleiding is betrekt de (evaluatie)commissie daarbij de eventueel geconstateerde specifieke risico’s van de dienstverlener en de marktontwikkelingen, die voor de evaluatie van belang zijn. Bespreking advies en besluit over mogelijke vervolgacties Het bestuur bespreekt ter vergadering het advies van de (evaluatie)commissie en besluit naar aanleiding daarvan of maatregelen gewenst en/of noodzakelijk zijn. Op basis van de evaluatie wordt, indien nodig, de uitbestedingsrelatie aangepast (bijvoorbeeld door aanpassing van het uitbestedingscontract, beloningsbeleid of van de SLA). Bij slecht functioneren wordt beëindiging van de uitbestedingsrelatie overwogen. Het bestuur gaat na of de bevindingen uit de evaluatie reden geven om het uitbestedingsbeleid, de rapportages, het volgende evaluatiemoment en/of de evaluatiecriteria aan te passen. Van de bespreking van het advies van de (evaluatie)commissie worden notulen gemaakt. Eventuele acties worden opgenomen in de actielijst van het bestuur, de follow-up wordt daarmee geborgd.

16

Bijlage 3 – Uitbestedingsbeleid ‘light’:

Definitie Het bestuur van Bpf Foodservice kan het uitbestedingsbeleid ‘light’ van toepassing verklaren op alle uitbestede activiteiten of processen die niet worden aangemerkt als diensten in de zin van het reguliere uitbestedingsbeleid. Voor bepaalde processen of activiteiten gelden dan niet de voorgeschreven uitbestedingsprocedures. Het gaat hierbij om opdrachten die:

• minder dan € 50.000 op jaarbasis bedragen; of • € 50.000 bedragen of meer, maar eenmalig zijn; en • niet op grond van andere redenen door het bestuur zijn aangewezen als dienstverleners in

de zin van het uitbestedingsbeleid. Inkoop- en evaluatiebeleid in situaties waarbij geen sprake is van dienstverlening in de zin van uitbestedingsbeleid

- Bij het verstrekken van meerwerk dat niet valt binnen de reguliere werkzaamheden die zijn overeengekomen met de uitvoeringsorganisaties of externe adviseurs wordt vooraf een prijsopgave gevraagd., Bij het verstrekken van een opdracht aan een externe partij waarmee het fonds geen bestaande relatie heeft, worden altijd tenminste twee offertes opgevraagd. Dit geldt niet indien deze partij in de afgelopen vijf jaar een vergelijkbare opdracht naar tevredenheid heeft uitgevoerd.

- Bij het verlenen van de opdracht wordt onder meer gekeken naar de prijs, de kwaliteit, tijdige uitvoering, de mate waarin de organisatie de opdracht kan uitvoeren en – voor zover van toepassing – de integriteitsaspecten. Het bestuur besluit welke partij de opdracht krijgt, de commissies kunnen de voorbereiding uitvoeren en een advies uitbrengen, voor zover dit binnen het mandaat van de commissie valt..

- Nadat de opdracht is uitgevoerd, of – indien sprake is van een meerjarige opdracht – jaarlijks, evalueert het bestuur of - indien van toepassing – de commissie of het dagelijks bestuur, de dienstverlening van de organisatie die de opdracht heeft uitgevoerd. Indien sprake is van een meerjarige opdracht worden de afspraken vastgelegd in een overeenkomst.

17

Bijlage 4 – Contractenregister

Dit betreft een losse bijlage. De actualiteit hiervan wordt de Commissie uitbesteding en risicomanagement gemonitord.

Versie d.d. 30 maart 2017 1

Bijlage 7 – Integriteitsbeleid Bpf Foodservice

Integriteitsbeleid Bpf Foodservice Versie 2.0 vastgesteld 30 maart 2017

2

Inhoud Bijlage 7 – Integriteitsbeleid Bpf Foodservice ..................................................................................... 1 1. Inleiding ....................................................................................................................................... 3 2. Doel van het integriteitsbeleid ..................................................................................................... 3 3. Toepasselijkheid van het beleid ................................................................................................... 4 4. Wettelijk kader ............................................................................................................................. 4 5. Integriteitsrisico’s van het fonds ................................................................................................. 5 6. Compliance en rapportage .......................................................................................................... 6

3

1. Inleiding

Integriteit is een wezenlijk kenmerk van een professionele en betrouwbare organisatie. Het bevordert niet alleen de efficiëntie, de interne transparantie en samenwerking, maar ook het vertrouwen. Integriteit kan beschouwd worden als een kwaliteitskenmerk. In dit document is het integriteitsbeleid van de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen (hierna: ‘Bpf Foodservice´) vastgelegd. Het integriteitsbeleid is het beleid (om te komen) tot beheersing van de integriteitsrisico’s die het fonds loopt. Het bestuur van Bpf Foodservice verstaat onder het integriteitsrisico het risico als gevolg van: - witwassen en terrorismefinanciering, omzeiling sanctiewetgeving; - corruptie; - belangenverstrengeling; - fraude; - ontduiking of ontwijking van fiscale regelgeving; - marktmanipulatie; - handel met voorwetenschap; - cybercrime; en - maatschappelijk onbetamelijk gedrag. Hiermee wordt aangesloten op de nadere specificatie van het integriteitsrisico volgens de Financiële Instelling Risicoanalyse Methode (FIRM/Focus) van De Nederlandsche Bank (hierna: DNB). De beheersing van de integriteitsrisico’s kan zich onmogelijk richten op controle van naleving van alle wettelijke en interne regels, alsmede het in het kader van de integriteit eveneens van belang zijnde ongeschreven recht. Het bestuur heeft daarom gekozen voor een risico-gebaseerde aanpak, waarbij de risicohouding van het bestuur mede bepaalt in welke mate risico’s zullen worden beheerst. Het bestuur sluit ook hierbij aan bij de aanpak van DNB in het kader van FIRM/Focus. Behalve de compliance-functie zijn de gedragscode van het fonds, een incidentenregeling en een klokkenluidersregeling belangrijke beheersingsmiddelen.

2. Doel van het integriteitsbeleid

Het doel van het integriteitsbeleid is het handhaven van algemene of professionele sociale en ethische normen en waarden waardoor het fonds zodanig is georganiseerd dat het integriteitsrisico tot een voor Bpf Foodservice acceptabel niveau is teruggebracht en het fonds adequaat kan optreden tegen eventuele incidenten. Het is van belang dat het fonds continu het integriteitsrisico zoveel mogelijk beperkt. Daartoe maakt het fonds periodiek en op systematische wijze een analyse van de diverse integriteitsrisico’s

4

die het loopt, hoe groot de kans is dat de risico’s zich voordoen en welke impact deze risico’s hebben. Na deze evaluatie wordt het beleid zo nodig bijgesteld. Het fonds dient hiertoe ten minste procedures en maatregelen in de bedrijfsprocessen en bedrijfsvoering te hebben ingebed ten aanzien van integriteitsgevoelige functies en incidenten. De vastlegging van het integriteitsbeleid geeft tegelijkertijd inzicht aan alle personen die direct betrokkenen zijn bij het fonds in de onderkenning van integriteitsrisico’s door het fonds, de genomen beheersmaatregelen (procedures en maatregelen) en de controle op die beheersmaatregelen. Per beheersmaatregel wordt in dat verband zoveel mogelijk aangegeven op welke wijze het specifieke beleid aan direct en indirect betrokkenen kenbaar wordt gemaakt en periodiek onder de aandacht wordt gebracht.

3. Toepasselijkheid van het beleid

In beginsel is het integriteitsbeleid van toepassing op alle personen die werkzaamheden voor het fonds verrichten. Dit worden de ‘verbonden’ personen genoemd. In de praktijk zullen specifieke onderdelen van het integriteitsbeleid voor de daarbinnen te onderscheiden groepen verschillend kunnen uitwerken. De medewerkers van organisaties waaraan het fonds uitbesteedt, zullen over het algemeen onder de integriteits- en gedragsregels vallen die gelden voor de betreffende externe uitvoeringsorganisatie. In dat geval dient het bestuur periodiek te controleren of deze partijen over een passend integriteitsbeleid beschikken. Bpf Foodservice heeft een aantal taken van het fonds uitbesteed, te weten het vermogensbeheer, de pensioenadministratie, de bestuursondersteuning, actuariële advisering en beleggingsadvies. Het fonds heeft de volgende personen als ‘verbonden’ personen aangewezen: 1. leden van het bestuur, het verantwoordingsorgaan en de raad van toezicht; 2. externe leden van commissies; en 3. andere (categorieën) personen aangewezen door het bestuur van het fonds.

4. Wettelijk kader

In het kader van een goed bestuur en integriteit is allereerst artikel 33 van de Pensioenwet van belang. Dit artikel betreft het inrichten van de organisatie op een wijze dat een goed bestuur is gewaarborgd. In dit artikel wordt ook bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld. Die regels hebben in het bijzonder betrekking op de naleving van de Code Pensioenfondsen, die in september 2013 is opgesteld door de Pensioenfederatie en de STAR, en per 1 juli 2014 in werking is getreden. De Code Pensioenfondsen heeft in norm 72 t/m 76 regels opgenomen ten aanzien van integer handelen, die grotendeels betrekking hebben op de gedragscode of daarin op te nemen bepalingen. De Code Pensioenfondsen bepaalt voorts onder meer dat een bestuur er voor zorg moet dragen dat alle betrokkenen bij het fonds de mogelijkheid hebben te rapporteren over onregelmatigheden van algemene, operationele en financiële aard (norm 42). Dit kan gaan om onregelmatigheden zowel binnen het pensioenfonds als bij partijen aan wie taken worden uitbesteed. De Code Pensioenfondsen bepaalt verder dat het bestuur er voor zorg moet dragen dat degenen die financieel afhankelijk zijn van het fonds zonder gevaar voor hun positie de mogelijkheid

5

hebben te rapporteren over onregelmatigheden van algemene, operationele en financiële aard binnen het pensioenfonds (norm 43). In artikel 143 van de Pensioenwet wordt de norm voor een integere bedrijfsvoering gesteld. Dit artikel bepaalt dat een fonds zijn organisatie zodanig inricht dat een beheerste en integere bedrijfsvoering wordt gewaarborgd. Deze norm wordt verder uitgewerkt in paragraaf 8 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Artikel 19 van het Besluit stelt onder meer dat een pensioenfonds zorg moet dragen voor een systematische analyse van integriteitsrisico's en aan de hand van deze analyse een integriteitsbeleid vast moet stellen en dat beleid moet uitvoeren. Wet en besluit stellen dus eisen aan de beheersomgeving van pensioenfondsen, gericht op het beheersen van het integriteitsrisico. In artikel 20 van het Besluit is het onderwerp belangenverstrengeling geregeld. Dit artikel bepaalt dat een fonds beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van privé-belangen met de belangen van het fonds van personen die het beleid van het fonds bepalen, leden van het orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van het fonds en andere werknemers of andere personen die in opdracht van het fonds op structurele basis werkzaamheden voor het fonds verrichten. Het artikel bepaalt eveneens dat een fonds beschikt over een gedragscode die voor bestuurders en medewerkers van het fonds voorschriften geeft ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige informatie of zaken. Naast de integere bedrijfsvoering is de betrouwbaarheid van bestuurders en andere beleidsbepalers van groot belang voor de integriteit van een pensioenfonds. Artikel 105 van de Pensioenwet bevat een uitgebreide bepaling hieromtrent. Financiële ondernemingen moeten immers geleid worden door betrouwbare en integere bestuurders.

5. Integriteitsrisico’s van het fonds

Zoals in de inleiding al is aangegeven kan zich de beheersing van de integriteitsrisico’s onmogelijk richten op controle van naleving van alle wettelijke en interne regels. Het bestuur heeft daarom gekozen voor een risicogebaseerde aanpak, waarbij de risicohouding van het bestuur mede bepaalt in welke mate risico’s zullen worden beheerst. In het kader van het door Bpf Foodservice vastgestelde beleidsdocument risicomanagement verricht het fonds periodiek een risicoanalyse van de, mede op basis van FIRM/Focus, onderkende risico’s. Het bestuur heeft de volgende integriteitsrisico’s geïdentificeerd: - witwassen en terrorismefinanciering, omzeiling sanctiewetgeving; - corruptie; - belangenverstrengeling; - fraude; - ontduiking of ontwijking van fiscale regelgeving; - marktmanipulatie; - handel met voorwetenschap;

6

- cybercrime; en - maatschappelijk onbetamelijk gedrag. De laatste integriteitsrisicoanalyse is eind 2015 uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in een rapport. Daarbij is tevens aangegeven welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s in te perken dan wel te voorkomen dat deze risico’s zich in de toekomst voordoen. Het toepassen van beheersmaatregelen draagt naar het oordeel van het bestuur bij aan het mitigeren van de integriteitsrisico’s tot een aanvaardbaar en verantwoord niveau.

6. Compliance en rapportage

Compliance is het geheel van maatregelen dat zich richt op de implementatie, handhaving en naleving van externe wet- en regelgeving, alsmede op de interne procedures en gedragsregels om te voorkomen dat de reputatie en integriteit van een pensioenfonds worden aangetast. Met compliance beoogt Bpf Foodservice de integriteit van de aan het fonds verbonden personen en het fonds zelf te waarborgen. Dit geldt ook voor de naleving van interne regels en externe wet- en regelgeving. Op die manier dragen alle betrokkenen bij aan een goede reputatie en de betrouwbaarheid van het fonds. Gedragsregels geven duidelijkheid over wat Bpf Foodservice onder integer handelen verstaat. Om aan de compliance invulling te geven is een compliance officer aangesteld. De compliance officer rapporteert rechtstreeks aan het bestuur. Een rapportage met zijn bevindingen wordt jaarlijks aan het bestuur aangeboden en besproken. Op basis van rapportages van de compliance officer vergewist het bestuur zich er periodiek van dat het fonds en alle aan het fonds verbonden personen zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, alsmede aan de interne procedures en gedragsregels. Als daartoe aanleiding bestaat, dan rapporteert de compliance officer aan de raad van toezicht. Dit Integriteitsbeleid treedt in werking op 10 maart 2016 en laatstelijk gewijzigd op 30 maart 2017. Aldus vastgesteld en ondertekend door het bestuur van de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice & Groothandel in Levensmiddelen in de bestuursvergadering van 30 maart 2017 te Utrecht. ……………… ……………………. J. Griffioen M. Raaijmakers (Werkgeversvoorzitter) (Werknemersvoorzitter)

Bijlage 8 – Proces (beleids)dekkingsgraad

Proces DNB Maand‐ en Kwartaalstaten met KAS BANK in de centrale rol

AZL

4

5

1 3 5 6

Coördinatie + indienen Staten 3

2

4

7

DNB

Processtappen:

1

2

3

4

5

6

7

Willis Towers Watson

Jaarwerkteam

KAS BANK

FA Verslaggeving 

AZL FAV dient de door Kas Bank bepaalde dekkingsgraad in bij DNB (zowel iedere maand als ieder kwartaal).

Willis Towers Watson levert elk kwartaal een verloop van de bestemmingsreserve aan Kasbank, zodat voor Kasbank duidelijk is welke hoogte van de 

bestemmingsreserve iedere maand meegenomen dient te worden (als aftrekpost op het vermogen). Dit verloopt blijft geldig tot aan het moment waarop de 

hoogte van de bestemmingsreserve opnieuw is vastgesteld.

Het jaarwerkteam van AZL levert elke maand aan Willis Towers Watson de ruwe uitkeringenstroom (uiterlijk op werkdag 8 na maandeinde).

De verslaggever van BPF Foodservice levert elke maand (uiterlijk op werkdag 3 na maandeinde) de overige kortlopende vorderingen en schulden + liquide 

middelen aan Kasbank en Willis Towers Watson.

Kas Bank bepaalt elke maand aan de hand van de ontvangen input via Willis Towers Watson (VPV; elke maand, bestemmingsreserve; elk kwartaal inclusief 

verloop)en AZL FAV (kortlopende vorderingen en schulden, eenmaal per maand) en eigen opgave van het belegd vermogen de dekkingsgraad en geeft deze 

door aan AZL (uiterlijk op werkdag 10 na maandeinde). Hierbij is Kasbank verantwoordelijk voor de consistentie van de activa en een consistente verwerking 

van de aangeleverde gegevens m.b.t. de passiva.

Kas Bank bepaalt elk kwartaal aan de hand van de ontvangen input vanuit 2 externe kanalen (Willis Towers Watson en AZL FAV) + de eigen collega's 

(Beleggingen) de complete balansopstelling + het VEV, vult de FTK kwartaalstaten (K101, K201 t/m K205) in Eline (rapportagetool DNB) in en geeft een seintje 

aan de AZL coördinator DNB Staten (uiterlijk op werkdag 25 na kwartaaleinde)

Willis Towers Watson voert elke maand een controle uit met betrekking tot de dekkingsgraad.

Dit betekent controle van:

‐ nieuwe (verrijkte) uitkeringenstroom zoals ontvangen van AZL Actuariaat;

‐ de door Kasbank gehanteerde bestemmingsreserve (zoals elk kwartaal opgegeven door Willis Towers Watson, inclusief verloop);

‐ de resulterende dekkingsgraad (waaronder vergelijking met de maanddekkingsgraad)

NB: het door Kasbank berekende VEV maakt geen onderdeel uit van de controle door Willis Towers Watson

Op basis van de ruwe uitkeringenstroom van het jaarwerkteam van AZL bepaalt Willis Towers Watson de verrijkte uitkeringenstroom en de VPV. Willis Towers 

Watson stuurt deze vervolgens naar AZL Verslaggeving en Kasbank.

1

Bpf Foodservice - Onderbouwing prudent person regel Bijlage 9 ABTN Artikel 13a Besluit FTK - Beleggingsbeleid Toelichting

Artikel 13a lid 1: Een fonds stelt voor de langere termijn een strategisch beleggingsbeleid vast dat aansluit op de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het fonds en is gebaseerd op gedegen onderzoek.

De activa worden belegd conform een voor het fonds acceptabel beleggingsrisico. Dit beleggingsrisico is vastgesteld middels een periodiek uit te voeren ALM-studie, waarbij zowel scenario’s voor de beleggingen als de verplichtingen zijn doorgerekend. De ALM-studie is voor het laatst uitgevoerd in 2017.

Artikel 13a lid 2: Het strategisch beleggingsbeleid bevat in ieder geval een beschrijving van de beleggingsdoelstelling, de samenstelling van de beoogde beleggingsportefeuille en de mate waarin van de beoogde beleggingsportefeuille kan worden afgeweken.

Deze onderdelen zijn opgenomen in het beleggingsplan dat jaarlijks opnieuw wordt geëvalueerd en vastgesteld.

Artikel 13a lid 3: Het fonds vertaalt het strategisch beleggingsbeleid naar een beleggingsplan. In het beleggingsplan neemt het fonds concrete en gedetailleerde richtniveaus en bandbreedtes per beleggingscategorie op. Het fonds stelt daarbij beleid op voor de beheersing van de relevante risico’s.

Deze onderdelen zijn opgenomen in het beleggingsplan dat jaarlijks opnieuw wordt geëvalueerd en vastgesteld.

Artikel 13a lid 4: Het fonds onderbouwt dat het strategisch beleggingsbeleid en het beleggingsplan passen binnen de prudent person regel.

Het beleid wordt onderbouwt in het beleggingsplan en de ABTN. In de ABTN is ook de onderbouwing van de prudent person regel opgenomen.

Artikel 13a lid 5: Een fonds stelt een beleggingscyclus vast op grond waarvan het strategisch beleggingsbeleid, het beleggingsplan en de uitvoering periodiek worden geëvalueerd en herbeoordeeld.

In 2017 heeft het fonds het beleggingsproces geëvalueerd en opnieuw opgesteld. Daarnaast is het beleggingsproces vastgelegd in een RACI-tabel. Het beleggingsproces en de RACI-tabel zijn vastgelegd in het beleggingsplan.

2

Artikel 135 Pensioenwet – Eisen t.a.v. beleggingen Toelichting

Artikel 135 lid 1a: De waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden.

De activa worden in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden belegd. De belegging van het vermogen zal op solide wijze geschieden, wat onder meer inhoudt dat wordt belegd met inachtneming van de in het beleggingsplan omschreven risico beperkende maatregelen. In 2017 is de risicobereidheid van de deelnemers opnieuw gepeild. Daarnaast is in 2017 een ALM-studie uitgevoerd.

Artikel 135 lid 1b: Beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille.

Aan deze wet wordt voldaan.

Artikel 135 lid 1c: De beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering

De waardering van de beleggingen in staats- en bedrijfsobligaties, derivaten en aandelen wordt gedaan op marktwaarde. De marktwaarde wordt maandelijks gecontroleerd door de custodian. De waardering van de hypotheken wordt uitgevoerd door SAREF en gebeurt middels de marktrente plus een maandelijks vastgestelde risico-opslag. De vaststelling van deze risico-opslag wordt periodiek gecontroleerd door de accountant van SAREF.

Artikel 135 lid 4: Een pensioenfonds vermeldt in zijn bestuursverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.

Er is een hoofdstuk in het jaarverslag opgenomen met betrekking tot MVB. Daarnaast is het een onderdeel van de investment beliefs. Bij de beoordeling van beleggingscategorieën en bij de keuze voor vermogensbeheerders wordt MVB meegenomen als criterium. In 2018 zal het beleid met betrekking tot MVB verder worden onderzocht en uitgewerkt.

3

Artikel 13 Besluit FTK – Eisen t.a.v. beleggingen Toelichting

Artikel 13 lid 1: De waarden worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd.

Het fonds tracht de waarden zodanig te beleggen dat de veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Dit wordt onder andere gedaan door de waarden hoofdzakelijk op gereglementeerde markten te beleggen. Daarnaast worden de beleggingen, voor zover mogelijk, gewaardeerd op basis van marktwaardering. Er wordt slechts belegd in derivaten voor zover deze bijdragen aan risicovermindering of doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken.

Artikel 13 lid 2: Waarden die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden, worden belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen.

De vastrentende activa die bedoeld zijn om de technische voorzieningen te dekken, worden belegd op een wijze die rekening houdt met de looptijd en de duratie van de meest recente verwachte toekomstige pensioenuitkeringen. Er wordt gebruik gemaakt van een LDI maatwerk fonds die stuurt op het specifieke renterisico van het fonds.

Artikel 13 lid 3: De waarden worden hoofdzakelijk op gereglementeerde markten belegd. Beleggingen in niet tot de handel op een gereglementeerde financiële markt toegelaten waarden worden tot een prudent niveau beperkt.

Er wordt hoofdzakelijk op gereglementeerde markten belegd. De allocatie naar hypotheken is beperkt.

Artikel 13 lid 4: Beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Het fonds vermijdt een bovenmatig risico met betrekking tot een en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen.

Derivaten worden slechts gebruikt voor afdekking van het renterisico, afdekking van het valutarisico en efficiënt portfolio management. De posities in derivaten worden gemonitord middels de compliance monitor en IRM monitor.

Artikel 13 lid 5: De waarden worden naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde waarden, of een bepaalde emittent van waarden of groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden.

De aandelenbeleggingen en beleggingen in bedrijfsobligaties worden naar behoren gediversifieerd, zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde sectoren, landen of ondernemingen wordt vermeden. De concentraties worden gemonitord in de IRM monitor.

Artikel 13 lid 6: Onder waardering op marktwaarde als bedoeld in artikel 135, eerste lid, onder c, van de Pensioenwet en artikel 130, eerste lid, onder b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Bij de waardering van een vordering van een fonds op een verzekeraar uit hoofde van een verzekering als bedoeld in artikel 12, vierde lid, kan het kredietrisico op die verzekeraar buiten beschouwing worden gelaten.

Zie Artikel 135 lid 1c

4

Artikel 18 Besluit FTK - Beheerste en integere bedrijfsvoering Toelichting Artikel 18 lid 2: Een fonds legt een duidelijke organisatiestructuur vast met betrekking tot het bepalen en uitvoeren van het beleggingsbeleid. Bij deze organisatiestructuur wordt in ieder geval het risicobeheer vorm gegeven en waarborgt het fonds een zorgvuldig en transparant besluitvormingsproces. Het risicobeheer is adequaat en onafhankelijk.

Het risicobeheer en de organisatiestructuur zijn vastgelegd in het beleggingsplan.

Artikel 18 lid 3: Een fonds draagt er zorg voor dat er een balans is tussen omvang, aard en complexiteit van de beleggingsportefeuille enerzijds en de aanwezige kennis en ervaring en het risicobeheer anderzijds.

Het beperken van de complexiteit van de beleggingsportefeuille is een van de speerpunten van het fonds. De leden van de beleggingscommissie hebben voldoende kennis van beleggingen. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van een externe beleggingsadviseur.

Artikel 13 Besluit uitvoering Pensioenwet – Overeenkomst tot uitbesteding Toelichting Artikel 13 lid 1 (overeenkomst): Een fonds legt de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed schriftelijk vast.

Met alle uitvoerders is een overeenkomst schriftelijk vastgelegd.

Artikel 13 lid 2 (overeenkomst): In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld: a. welke werkzaamheden worden uitbesteed onder verwijzing, indien mogelijk, naar de administratieve organisatiebeschrijving van het fonds, alsmede de voorwaarden waaronder de uitbesteding plaatsvindt; b. sluitende afspraken in beleggingsmandaten bij uitbesteding van vermogensbeheer; c. de informatie-uitwisseling tussen het fonds en de derde; d. de verplichting voor de derde om informatie waar de toezichthouder ter uitvoering van zijn wettelijke taak om vraagt rechtstreeks aan de toezichthouder ter beschikking te stellen; e. de mogelijkheid voor het fonds om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de derde geschiedt; f. de verplichting voor de derde om het fonds in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de Pensioenwet dan wel de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde; g. de mogelijkheid voor de toezichthouder om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de derde; en h. de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het fonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren.

De regels omtrent uitbesteding zijn uitgebreid omschreven in het uitbestedingsbeleid van Bpf Foodservice.

De contracten met de uitvoerders zijn in 2017 opnieuw beoordeeld. Op basis van deze beoordeling zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen.

5

Artikel 14 Besluit uitvoering Pensioenwet – Beheersing van de risico’s Toelichting

Artikel 14 lid 1 (beheersing risico's): Een fonds draagt zorg voor een systematische analyse van de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en legt deze vast. Het fonds maakt de analyse op het niveau van zijn eigen organisatie in zijn geheel en op het niveau van de onderscheiden bedrijfsonderdelen.

De uitvoerders worden elk jaar geëvalueerd. In 2017 zijn de risico’s die samenhangen met uitbesteding geanalyseerd en vastgelegd. Deze analyse is zowel op het niveau van de gehele organisatie als ook op het niveau van de verschillende bedrijfsonderdelen uitgevoerd.

Artikel 14 lid 3 (beheersing risico's): Een fonds hanteert een adequate selectieprocedure voor derden aan wie werkzaamheden worden uitbesteed. Het fonds legt vast op grond van welke afwegingen zij tot de keuze voor een bepaalde derde is gekomen.

De regels omtrent de selectieprocedure zijn uitgebreid omschreven in het uitbestedingsbeleid van Bpf Foodservice.

Artikel 14 lid 4 (beheersing risico's): Een fonds beschikt over toereikende procedures, maatregelen, deskundigheid en informatie om de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden te kunnen beoordelen.

Het fonds heeft een beleggingscommissie en maakt gebruik van een externe beleggingsadviseur om de kwaliteit van de uitbestede werkzaamheden te beoordelen.

Artikel 14 lid 5 (beheersing risico's): Een fonds heeft zicht op het beloningsbeleid van de derde aan wie werkzaamheden worden uitbesteed, betrekt het beloningsbeleid bij de keuze voor de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed en maakt zijn beleid dienaangaande openbaar.

Dit is opgenomen in het uitbestedingsbeleid.

Artikel 136 Pensioenwet - Leningen Toelichting Artikel 136 lid 1: Een pensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij de lening tijdelijk (niet langer dan 1 jaar) wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde partijen op als garant.

Het fonds maakt geen gebruik van leningen.

Bijlage 10 – Fondsspecifieke correctiefactoren (ervaringssterfte)

Correctiefactoren hoofdverzekerden

Leeftijd Mannen Vrouwen Leeftijd Mannen Vrouwe

n Leeftijd Mannen Vrouwen Tot en

met 25 79,2% 71,0%

26 77,5% 69,0% 51 72,7% 64,9% 76 98,9% 96,1%

27 75,9% 67,4% 52 73,6% 65,9% 77 99,7% 97,1%

28 74,5% 65,8% 53 74,5% 67,1% 78 100,4% 98,0%

29 73,2% 64,4% 54 75,5% 68,2% 79 101,1% 98,9%

30 72,1% 63,2% 55 76,5% 69,4% 80 101,7% 99,7%

31 71,1% 62,1% 56 77,5% 70,6% 81 102,3% 100,5%

32 70,2% 61,1% 57 78,5% 71,8% 82 102,7% 101,1%

33 69,4% 60,4% 58 79,6% 73,1% 83 103,2% 101,7%

34 68,8% 59,7% 59 80,7% 74,4% 84 103,5% 102,2%

35 68,3% 59,1% 60 81,9% 75,7% 85 103,7% 102,6%

36 67,8% 58,8% 61 83,0% 77,1% 86 103,5% 102,4%

37 67,5% 58,5% 62 84,1% 78,4% 87 103,2% 102,2%

38 67,4% 58,3% 63 85,3% 79,8% 88 103,0% 102,1%

39 67,3% 58,3% 64 86,5% 81,1% 89 102,7% 101,9%

40 67,3% 58,3% 65 87,6% 82,5% 90 102,5% 101,7%

41 67,4% 58,5% 66 88,8% 83,8% 91 102,3% 101,6%

42 67,6% 58,8% 67 89,9% 85,2% 92 102,0% 101,4%

43 67,8% 59,1% 68 91,0% 86,5% 93 101,7% 101,2%

44 68,3% 59,6% 69 92,1% 87,8% 94 101,5% 101,0%

45 68,7% 60,1% 70 93,2% 89,1% 95 101,2% 100,9%

46 69,2% 60,7% 71 94,2% 90,4% 96 101,0% 100,7%

47 69,8% 61,4% 72 95,2% 91,6% 97 100,7% 100,5%

48 70,4% 62,2% 73 96,2% 92,8% 98 100,5% 100,3%

49 71,1% 63,1% 74 97,1% 93,9% 99 100,2% 100,2%

50 71,9% 64,0% 75 98,0% 95,0% 100 e.v. 100,0% 100,0%

Correctiefactoren medeverzekerden

Leeftijd Mannen Vrouwen Leeftijd Mannen Vrouwe

n Leeftijd Mannen Vrouwen Tot en

met 25 36,3% 68,0%

26 38,3% 69,7% 51 71,4% 84,5% 76 84,5% 78,6%

27 40,3% 71,3% 52 72,2% 84,3% 77 84,9% 78,6%

28 42,2% 72,7% 53 72,9% 84,1% 78 85,3% 78,7%

29 44,0% 74,1% 54 73,6% 83,9% 79 85,7% 78,7%

30 45,8% 75,4% 55 74,3% 83,7% 80 86,2% 78,9%

31 47,5% 76,5% 56 75,0% 83,5% 81 86,6% 79,1%

32 49,2% 77,6% 57 75,6% 83,2% 82 87,0% 79,3%

33 50,8% 78,6% 58 76,2% 82,9% 83 87,4% 79,6%

34 52,3% 79,5% 59 76,8% 82,6% 84 87,9% 79,9%

35 53,8% 80,3% 60 77,4% 82,3% 85 88,3% 80,4%

36 55,3% 81,0% 61 77,9% 82,0% 86 89,1% 81,7%

37 56,7% 81,7% 62 78,4% 81,7% 87 89,9% 83,0%

38 58,0% 82,3% 63 78,9% 81,4% 88 90,7% 84,3%

39 59,3% 82,8% 64 79,4% 81,1% 89 91,4% 85,6%

40 60,5% 83,2% 65 79,9% 80,8% 90 92,2% 86,9%

41 61,7% 83,6% 66 80,4% 80,5% 91 93,0% 88,2%

42 62,9% 83,9% 67 80,8% 80,2% 92 93,8% 89,5%

43 64,0% 84,2% 68 81,2% 79,9% 93 94,6% 90,9%

44 65,0% 84,4% 69 81,7% 79,7% 94 95,3% 92,1%

45 66,1% 84,5% 70 82,1% 79,4% 95 96,1% 93,4%

46 67,1% 84,6% 71 82,5% 79,2% 96 96,9% 94,8%

47 68,0% 84,7% 72 82,9% 79,1% 97 97,7% 96,1%

48 68,9% 84,7% 73 83,3% 78,9% 98 98,4% 97,4%

49 69,8% 84,7% 74 83,7% 78,8% 99 99,2% 98,7%

50 70,6% 84,6% 75 84,1% 78,7% 100 e.v. 100,0% 100,0%