ACTIEVE AFBOUW VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN: OPSTART EN IMPLEMENTATIE VAN … · 2017. 8. 5. ·...
Transcript of ACTIEVE AFBOUW VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN: OPSTART EN IMPLEMENTATIE VAN … · 2017. 8. 5. ·...
ACTIEVE AFBOUW VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN: OPSTART EN IMPLEMENTATIE VAN EEN PRAKTIJKVERBETEREND PROJECT IN HET UZ GENT .
Hanna KINT Studentennummer: 01206165 Promotor: Prof. dr. apr. A. Somers Copromotor: Apr. L. Huys Vakgroep Bioanalyse-Eenheid Farmaceutische Zorg Commissarissen: Prof. dr. apr. C. Stove en Prof. dr. A. Mariman Masterproef in de richting Master in de Farmaceutische Zorg Academiejaar: 2016 - 2017
ACTIEVE AFBOUW VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN: OPSTART EN IMPLEMENTATIE VAN EEN PRAKTIJKVERBETEREND PROJECT IN HET UZ GENT . Hanna KINT Studentennummer: 01206165 Promotor: Prof. dr. apr. A. Somers Copromotor: Apr. L. Huys Vakgroep Bioanalyse-Eenheid Farmaceutische Zorg Commissarissen: Prof. dr. apr. C. Stove en Prof. dr. A. Mariman Masterproef in de richting Master in de Farmaceutische Zorg Academiejaar: 2016 - 2017
AUTEURSRECHT “De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen
ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het
bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van de resultaten
uit deze masterproef.”
19 mei 2017
Promotor Auteur
Prof. Dr. Apr. A. Somers Hanna Kint
SAMENVATTING Doelstelling: Het doel van deze masterproef was tweeledig. Vooreerst werd het verbruik van hypnosedativa (HS) in
het UZ Gent geanalyseerd, waarbij zowel het globale verbruik als het verbruik op vier geselecteerde diensten in
kaart werd gebracht en er gezocht werd naar risicogroepen met hoog HS-gebruik. Ten tweede werd een project
opgestart om chronisch HS-gebruik actief af te bouwen waarna dit geïmplementeerd werd in het UZ Gent.
Methoden: Het HS-verbruik in het UZ Gent in 2017 werd geanalyseerd via een retrospectieve monocentrische studie
en meer specifiek het algemene verbruik alsook het verbruik op vier diensten met zowel HS-gebruik bij opname,
tijdens opname als bij ontslag. Vóór de opstart van de prospectieve studie werd een informatiefolder opgesteld en
een algemeen evaluatieformulier waarin de exclusiecriteria werden verwerkt. Er werden drie gevalideerde
vragenlijsten opgenomen in het project betreffende de levenskwaliteit, slaapkwaliteit en afhankelijkheid.
Vervolgens werd het onderzoek geïmplementeerd op vier diensten in het UZ Gent, nl. cardiologie, pneumologie,
thoraco-vasculaire heelkunde en plastische heelkunde. Hierbij werden patiënten geïnformeerd over hun
slaapmiddelengebruik a.d.h.v. de folder en vervolgens bevraagd a.d.h.v. de drie vragenlijsten. Na hun schriftelijke
toestemming werd een individueel therapeutisch afbouwschema opgesteld en voorgelegd aan de behandelende
arts ter goedkeuring. Nadat ook de eerstelijns hulpverleners op de hoogte werden gebracht, kon de patiënt, na
ontslag, van start gaan met afbouwen. Een eerste follow-up gesprek gebeurde in deze masterproef. De verdere
follow-up gebeurt door een ziekenhuisapotheker.
Resultaten: Het globale verbruik is nog steeds even hoog als voorgaande jaren, met name 74,61 DDD/100 ligdagen in
2016. De intermediair werkende HS worden het meest voorgeschreven in het UZ Gent. De prevalentie van HS-opstart
was 40,1% met de grootste opstart op de chirurgische afdelingen (50,6%). Bij 83,8% van de patiënten die een HS als
thuismedicatie innamen, werd dit verdergezet na ontslag. Er was een positieve correlatie tussen HS-gebruik en
ouderen, vrouwen en het aantal comorbiditeiten. Gedurende een anderhalve maand werden 37,9% (N=36) van de
HS-gebruikers (N=95) geïncludeerd waarvan er 30,6% (N=11) effectief geïncludeerd werden tot afbouw en er 6 reeds
zijn gestart.
Conclusie: Het gebruik van HS in het UZ Gent is nog steeds hoog. De hoge opstart van HS, de frequente verderzetting
van HS bij chronische HS-gebruikers en de afwezigheid van een beleid om actief af te bouwen zou dit kunnen
verklaren. De opzet van een studie om actief af te bouwen is dus een stap in de goede richting. Dit werd zowel door
de patiënten als door de zorgverleners goed onthaald en dient zeker te worden verdergezet. Teneinde meer
patiënten te kunnen bereiken is verdere uitwerking van het project nodig, vnl. op het vlak van communicatie tussen
de zorgverleners en de mogelijkheid tot elektronische uitwisseling van gegevens.
DANKWOORD
“Thesissen”, we hadden het nog nauwelijks over iets anders dit semester.
Dat het een werkwoord werd was niet gelogen. Het waren drie intensieve maar vooral bijzonder leerrijke maanden
waarin ik werd ondergedompeld in de wereld van de ziekenhuisfarmacie en voor een eerste maal in contact kwam
met de realiteit, de patiënten.
Al was het soms bloed, zweet en tranen om dit te kunnen finaliseren, de voldoening die ik kreeg wanneer het
onderzoek steeds meer vorm kreeg en wanneer ik ook voor het eerst echt patiënten kon helpen, deed mijn
enthousiasme steeds meer toenemen.
Dit alles was echter niet mogelijk geweest door de steun van volgende personen:
Als eerste wil ik graag mijn promotor Prof. dr. apr. A. Somers bedanken om me de kans te geven dit vernieuwende
project te mogen opstarten en voor de opvolging van dit thesisonderzoek.
Een bijzondere dank gaat uit naar mijn begeleidster apr. L. Huys. Haar nauwe begeleiding, altijd goede raad en het
enthousiasme waarmee zij dit project mee bestuurde, waren van onschatbare waarde.
Op elk moment kon ik bij haar terecht.
Ik wens ook een dankwoord te richten aan Prof. dr. M. Petrovic en Prof. dr. A. Mariman voor hun vakkundig advies
tijdens het project. Ook dank aan mevr. I. Nelis voor het realiseren van de folders op korte tijd.
Graag wil ik ook Rexhina, Caro, Liesl, Judith, Willemien, Charlotte, Eline en Delphine bedanken, alsook de mensen in
de apotheek voor de leuke momenten!
Een speciale dank gaat uit naar mijn vriend Lowie voor zijn steun en eindeloze geduld op de momenten wanneer ik
het moeilijk had.
Tot slot gaat mijn eeuwige dank uit naar mijn ouders, zussen en grootouders voor hun onvoorwaardelijke steun. Hun
geloof in mijn kwaliteiten geeft mij telkens nieuwe moed om me volledig te geven en er te blijven voor gaan.
Zonder hen zou ik nooit staan waar ik nu sta.
.
Allen, van harte bedankt!
Inhoudsopgave
1 . INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1.1. SITUERING HYPNOSEDATIVA .............................................................................................................................................................................................................................. 1 1.2. ALGEMENE FARMACOLOGIE ............................................................................................................................................................................................................................... 2
1.2.1. Chemische structuur ................................................................................................................................................................................................................................................ 2 1.2.2. Farmacologisch werkingsmechanisme ..................................................................................................................................................................................................... 3 1.2.3. Classificatie ................................................................................................................................................................................................................................................................... 4
1.3. KLINISCHE EFFECTEN EN INDICATIES .......................................................................................................................................................................................................... 6 1.4. ONGEWENSTE EFFECTEN .................................................................................................................................................................................................................................... 6
1.4.1. Kortdurend gebruik .................................................................................................................................................................................................................................................. 6 1.4.2. Langdurig gebruik .................................................................................................................................................................................................................................................... 7 1.4.3. Gebruik bij ouderen ................................................................................................................................................................................................................................................. 7
1.5. GEBRUIK VAN SLAAPMIDDELEN ..................................................................................................................................................................................................................... 8 1.5.1. Wereldwijd ...................................................................................................................................................................................................................................................................... 8 1.5.2. België ................................................................................................................................................................................................................................................................................. 8 1.5.3. UZ Gent ............................................................................................................................................................................................................................................................................ 11
1.6. RICHTLIJNEN GEBRUIK HYPNOSEDATIVA ................................................................................................................................................................................................. 11 1.6.1. Niet-medicamenteuze therapieën ............................................................................................................................................................................................................... 11 1.6.2. Verantwoord voorschrijfgedrag ................................................................................................................................................................................................................... 12 1.6.3. Sensibiliseringscampagnes ............................................................................................................................................................................................................................. 13
1.7. AFBOUW VAN HYPNOSEDATIVA .................................................................................................................................................................................................................... 14
2 . OBJECTIEVEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
3 . METHODEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 3.1. ANALYSE VERBRUIK SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN IN HET UZ GENT ................................................................................................................................ 17
3.1.1. Analyse globaal verbruik .................................................................................................................................................................................................................................... 17 3.1.2. Analyse verbruik HS op 4 hospitalisatiediensten ............................................................................................................................................................................ 17 3.1.3. Dataverwerking ........................................................................................................................................................................................................................................................ 17
3.2. PROJECT “AFBOUWEN VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN” ................................................................................................................................................... 18 3.2.1. Ethisch Comité .......................................................................................................................................................................................................................................................... 18 3.2.2. Voorbereiding ........................................................................................................................................................................................................................................................... 18 3.2.3. Implementatie ........................................................................................................................................................................................................................................................ 20
4 . RESULTATEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 4.1. ANALYSE VERBRUIK SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN IN HET UZ GENT ............................................................................................................................... 23
4.1.1. Globaal verbruik periode 2010-2016 ........................................................................................................................................................................................................ 23 4.1.2. Analyse verbruik van HS op 4 hospitalisatiediensten ................................................................................................................................................................. 24
4.2. PROJECT “AFBOUWEN VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN” .................................................................................................................................................. 30 4.2.1. Opmaak informatiefolder ................................................................................................................................................................................................................................ 30 4.2.2. Prospectieve studie ............................................................................................................................................................................................................................................. 30
5 . DISCUSSIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 5.1. VERBRUIK VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN IN HET UZ GENT ......................................................................................................................................... 39
5.1.1. Globaal verbruik ...................................................................................................................................................................................................................................................... 39 5.1.2. HS-gebruik voor en tijdens opname op 4 hospitalisatiediensten ..................................................................................................................................... 40 5.1.3. Risicofactoren ........................................................................................................................................................................................................................................................... 42 5.1.4. Sterktes en zwaktes van de studie ........................................................................................................................................................................................................... 43 5.1.5. Actiepunten voor de toekomst ..................................................................................................................................................................................................................... 43
5.2. PROJECT “AFBOUWEN VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN” .................................................................................................................................................. 44 5.2.1. Bemerkingen tijdens het verloop van het project ......................................................................................................................................................................... 45 5.2.2. Actiepunten voor vervolgonderzoek ....................................................................................................................................................................................................... 46
6 . CONCLUSIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
7 . L ITERATUURLIJST . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
BIJLAGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I
INTERNATIONALISERING @ HOME . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . XXXVI
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
A.d.h.v.: Aan de hand van
ATC: Anatomical Therapeutical Chemical Classification
AZ: Algemeen Ziekenhuis
BelPEP: Belgian Psychotropics Experts Platform
Bendep-SRQ: Benzodiazepine Dependence Self-Report Questionnaire
BWSQ: Benzodiazepine Withdrawal Symptom Questionnaire
BZD: Benzodiazepine
CARDIO: Cardiologie
Comp.: Comprimé
EPD: Elektronisch Patiënten Dossier
FOD: Federale Overheidsdienst
GABA: γ- aminoboterzuur
HS: Hypnosedativum(a)
INCB: International Narcotics Control Board
NHG: Nederlands Huisartsen Genootschap
NVT: Niet van toepassing
OR: Odds Ratio
O.w.v.: Omwille van
PH: Plastische heelkunde
PNEUMO: Pneumologie
PSQI: Pittsburgh Sleep Quality Index
T1/2: Eliminatiehalfwaardetijd
T.o.v.: Ten opzichte van
TVH: Thoraco-vasculaire heelkunde
TVH-PH: Thoraco-vasculaire heelkunde en Plastische heelkunde
UZ Gent: Universitair Ziekenhuis Gent
VKF: Voorkamerfibrillatie
WZC: Woonzorgcentrum
1
1 . INLEIDING
1.1. SITUERING HYPNOSEDATIVA
Hypnosedativa (HS), beter bekend als de benzodiazepines (BZDs) en aanverwanten (zgn. Z-producten), lijken
onmisbaar in onze maatschappij. Wereldwijd zijn het de meest voorgeschreven psychotrope geneesmiddelen,
voornamelijk voor de behandeling van insomnia en angststoornissen (1,2). Hun klinische efficiëntie op korte termijn
en hun snelle werking kunnen dit verklaren.
In 1960 bracht Leo Sternbach, in samenwerking met Hoffmann-La Roche, het
allereerste BZD op de markt: chloordiazepoxide (Librium®) (Figuur 1.1). Daarop
volgde in 1963 diazepam (Valium®) (4). De komst van Librium® en later ook Valium®
ging gepaard met een enorm enthousiasme over de hele wereld van medici. In
tegenstelling tot de oudere barbituraten leken ze vrij te zijn van negatieve effecten,
maar met nog steeds hetzelfde therapeutische profiel. Met hun talrijke effecten
enerzijds (anxiolytisch, hypnotisch, anticonvulsief en spierrelaxerend) en hun lage
toxiciteit en minder intense afhankelijkheid anderzijds, leek de ideale medicatie te zijn geboren voor klachten zoals
angst, depressie, insomnia en stress (4). Al snel werden de oudere producten vervangen, waaronder de barbituraten
en afgeleiden, en meprobamaat. Deze domineerden tot 1960 binnen de middelen gebruikt bij hypnosedatieve
therapie maar waren niet ongevaarlijk, wegens hun ernstige ongewenste effecten (ademhalingsdepressie bij
overdosis) en het snel optreden van tolerantie en afhankelijkheid (4,5).
In de late jaren ‘70 waren de BZDs de meest voorgeschreven geneesmiddelen over de hele wereld, meestal
voor langdurig gebruik (soms zelfs jarenlang) (4). Begin 1980 kwam er echter een einde aan hun populariteit en de
bezorgdheid nam toe. Chronische gebruikers voelden aan dat de werkzaamheid over de tijd sterk begon te dalen
(tolerantie) en gepaard ging met ongewenste effecten. De gebruikers vonden het moeilijk om te stoppen omdat er
ontwenningsverschijnselen optraden, zelfs bij therapeutische dosissen, en ze beweerden afhankelijk geworden te
zijn (6). Als reactie op deze verontrustende feiten werden er strikte richtlijnen opgesteld in 1988 over het gebruik
van BZD (7). Vanaf dan lag de focus op het gebruik in lage dosis en gedurende korte termijn voor de behandeling
van angststoornissen en insomnia, en enkel indien deze klachten het functioneren overdag ernstig belemmerden.
De Z-producten, verwant aan de BZD, kwamen later op de markt, maar bleken geen extra voordelen te bieden.
F ig uur 1 . 1 : Chloor dia ze pox ide (L ibr ium ®) (3)
2
1.2. ALGEMENE FARMACOLOGIE
1 .2 . 1 . Chemische structuur
De naam “benzodiazepine” verwijst naar een deel van de chemische structuur: een benzeenring (A) die
gefuseerd is met een 7-delige diazepinering (B). Alle BZDs die therapeutisch gebruikt worden beschikken over een
1,4-diazepinering (B) en een 5-aryl substituent (C). Deze laatste is een tweede benzeenring die verbonden is via een
enkelvoudige binding aan de diazepinering. Vandaar wordt er ook wel gesproken van de 5-aryl-1,4-benzodiazepines
(2). Naargelang de substituenten op het BZD-skelet kunnen de verschillende leden van de therapeutisch toegepaste
BZDs onderscheiden worden (zie Figuur 1.2) (3).
Figuur 1.2: Algemene chemische structuur BZD.
Naast de klassieke BZDs, zoals hierboven beschreven, zijn er eveneens verwanten aan de BZDs met een
afwijkende chemische structuur: de zogenaamde Z-producten (zie Figuur 1.3 en Figuur 1.4). Deze beschikken niet
noodzakelijk over een 1,4- diazepinering of een 5-aryl substituent, maar hebben toch een gelijkaardige
farmacologische activiteit (2).
Figuur 1.3: Zolpidem (Z-product) (8) Figuur 1.4: Zopiclon (Z-product) (8)
A B
C
3
1 .2 .2 . Farmacologisch werkingsmechanisme
HS grijpen aan ter hoogte van de prikkeloverdracht die plaatsvindt in het centrale zenuwstelsel. Deze
overdracht gebeurt door het vrijstellen van neurotransmitters, chemische stoffen die binden op specifieke
receptoren van een aangrenzend neuron, onder invloed van een elektrische impuls. Dit vormt een trigger voor het
activeren van heel wat chemische processen (4).
De BZDs en aanverwanten gaan een specifieke interactie aan ter hoogte van de GABA-receptoren, waarop
normalerwijze de neurotransmitter GABA (γ-aminoboterzuur) bindt. Het zijn GABA-agonisten. GABA is de
neurotransmitter die het meest voorkomt in de hersenen, voornamelijk ter hoogte van de cortex en het limbisch
systeem. Zijn inhiberend karakter zorgt ervoor dat na binding aan zijn receptoren, de neuronen minder exciteerbaar
zijn en zo de activiteit van de hersenen wordt stil gelegd (4,9).
Er zijn twee klassen van GABA-receptoren: GABAA, GABAB (9). De GABAA receptor komt het meest voor en zit
gekoppeld aan een ionkanaal, ook wel een inotrope receptor genoemd. Door binding van GABA aan de GABAA-
bindingsplaats wordt het ionkanaal geopend en ontstaat er een influx van chloride-ionen (zie Figuur 1.5). Hierdoor
wordt het neuron gehyperpolariseerd waardoor hij minder exciteerbaar wordt en zo de hersenactiviteit afneemt.
BZDs verhogen de frequentie waarmee het ionkanaal opent, terwijl de barbituraten, die een andere bindingssite
hebben, eerder de openingsduur van het ionkanaal vergroten (9).
Zowel de oudere HS (barbituraten), als de BZDs en aanverwanten (zolpidem en zopiclon) zijn allosterische
modulatoren van de GABAA receptor (10). Dit houdt in dat ze gaan binden op een allosterische plaats ter hoogte van
de GABAA-receptor, een andere plaats dan de bindingssite van GABA (zie Figuur 1.5). Door binding ondergaat de
receptor een conformatieverandering waardoor de affiniteit van de GABAA receptor voor GABA sterk toeneemt, en
het ionkanaal frequenter zal openen. Hierdoor wordt de GABA-neurotransmissie versterkt, wat resulteert in een
sterker remmend effect ter hoogte van de hersenen. Dit verklaart het sederend effect van deze
geneesmiddelenklasse. Wanneer er geen GABA aanwezig is, dan zullen de BZDs geen effect veroorzaken aangezien
zij geen direct effect uitoefenen op de GABA-receptoren (10).
Het GABAA receptorcomplex bestaat uit 5 subeenheden (2 α, 2 β en 1 γ subeenheden). De BZD bindingssite
situeert zicht op de scheiding tussen de α en γ subeenheid (10). Elke GABAA receptor beschikt over verschillende
isovormen van deze subeenheden. Afhankelijk van de affiniteit van de BZDs voor de verschillende isovormen hebben
zij een ander farmacologisch effect (10). Zo zal een BZD die een hoge affiniteit heeft voor de α2-subeenheid een
anxiolytisch effect veroorzaken. Een BZD die een hoge affiniteit heeft voor de α1-subeenheid zal eerder aanleiding
4
geven tot sedatie, amnesie en anti-epileptische effecten. Op die manier is te verklaren waarom zolpidem geen
anxiolytisch effect bezit, aangezien hij een lage affiniteit heeft voor de α2-subeenheid (2,10).
Figuur 1.5: GABAA-receptor met zijn verschillende ligandbindingsplaatsen (10).
1 .2 .3 . C lassi f icat ie
Om een rationele keuze voor een HS te kunnen maken bij het opstarten van een therapie is de kennis van de
farmacokinetiek van deze geneesmiddelen onontbeerlijk. Er zijn namelijk grote farmacokinetische verschillen (11).
HS kunnen worden onderverdeeld op basis van hun werkingssnelheid. De snelheidsbepalende stap hierbij is
de opname vanuit het maag-darmkanaal. Bijna alle BZDs worden volledig geabsorbeerd (2). Hoe sneller dit gebeurt,
hoe sneller de plasmaconcentratie stijgt en hoe sneller de gewenste dosis de hersenen kan bereiken. De passage
doorheen de bloed hersenbarrière hangt eveneens nauw samen met de lipofiliciteit van het geneesmiddel. Hoe
lipofieler, hoe sneller het wordt opgenomen en hoe sneller het maximale effect wordt bereikt. Afhankelijk van de
klachten is een snelle werking gewenst. Wanneer bijvoorbeeld BZDs worden voorgeschreven omwille van
inslaapproblemen, dan is het wenselijk dat het slaapmiddel snel inwerkt (10).
De meest gebruikte classificatie is deze op basis van de eliminatiehalfwaardetijd. Hierbij worden de HS
onderverdeeld in drie categorieën (zie Tabel 1.1) (2):
- kortwerkend (T1/2 = 2 tot 5 uur)
- intermediair werkend (T1/2 = 6 tot 24 uur)
- langwerkend (T1/2 >24 uur)
5
Tabel 1.1: Eliminatiehalfwaardetijd van enkele BZDs (2).
Bij slapeloosheid wordt geopteerd voor een HS met intermediaire werkingsduur (5). De reden hiervoor is dat
kortwerkende HS gelinkt zijn aan meer paradoxale effecten alsook hevigere en frequentere
ontwenningsverschijnselen. De langwerkende HS vertonen eerder sedatie overdag. Zoals reeds aangehaald is een
mogelijke afbouwstrategie het overschakelen naar een langwerkend HS. De kortwerkende en intermediair werkende
HS komen niet in aanmerking doordat de plasmaconcentraties tussen de innames veel te sterk schommelen
aangezien ze snel geëlimineerd worden. Dit kan ontwenningsverschijnselen uitlokken (5).
Classificatie volgens werkingsmechanisme is niet nodig. De BZDs en aanverwanten vertonen hier geen
verschillen in (10). Wel is er een verschil in potentie van de BZDs (2). Dit hangt nauw samen met de affiniteit van de
middelen voor de subeenheden van de GABAA-receptor zoals hierboven beschreven. Het is belangrijk rekening te
houden met de verschillen in potentie wanneer men een BZD substitueert door een ander. Dit kan bijvoorbeeld het
geval zijn bij het afbouwen van chronisch gebruik. Een mogelijke interventie daarbij is het overschakelen van het
oorspronkelijke BZD naar een langwerkend BZD, bijvoorbeeld diazepam (2,9). Omdat alle BZDs een verschillende
potentie hebben wordt vaak gebruik gemaakt van een equivalentie tabel, gebaseerd op diazepam (zie Tabel 1.2). De
onder- en bovengrenzen in de tabel geven de interindividuele variabiliteit weer.
Tabel 1.2: Diazepam-equivalentietabel (12).
BZD Eliminatiehalfwaardetijd Triazolam Zolpidem Zopiclon
Kortwerkend ( T1/2 = 2 tot 5 uur)
Alprazolam Brotizolam Lorazepam Lormetazepam
Intermediair werkend ( T1/2 = 6 tot 24 uur)
Clonazepam Diazepam Flurazepam Prazepam
Langwerkend ( T1/2 > 24 uur)
BZD 10 mg diazepam-equivalentie Alprazolam Brotizolam Clonazepam Diazepam Flurazepam Lorazepam Lormetazepam Nitrazepam Prazepam Triazolam Zolpidem Zopiclon
0,5 – 1 mg 0,25 – 0,5 mg 1 – 4 mg 10 mg 15 – 60 mg 2 – 8 mg 1 – 2 mg 5 – 10 mg 30 – 60 mg 0,25 – 0,5 mg 20 mg 15 mg
6
1.3. KLINISCHE EFFECTEN EN INDICATIES
De BZDs en aanverwanten worden gekenmerkt door hun sedatieve (kalmerende en slaap bevorderende) en
anxiolytische eigenschappen, ongeacht de verschillen in potentie, werkingssnelheid en eliminatiehalfwaardetijd.
Vandaar zijn ze geïndiceerd voor de behandeling van insomnia en angststoornissen. In tegenstelling tot
antipsychotica en antidepressiva treedt hun effect snel op. Dit komt omdat ze een directe werking uitoefenen ter
hoogte van de GABAA receptoren. Hun werking bij slapeloosheid uit zich in het verkorten van de inslaaptijd
(gemiddeld 14 minuten) alsook in het verlengen van de slaapduur (49 tot 61 minuten) (13).
Ze mogen slechts voor een korte periode gebruikt worden aangezien hun werkzaamheid slechts onderbouwd
is voor één week en afneemt met de tijd (14). Heel wat placebo-gecontroleerde studies toonden aan dat BZDs in de
eerste week van de behandeling van slapeloosheid wel degelijk effectiever zijn dan placebo. Maar vanaf de tweede
week leken deze effecten al sterk af te nemen, terwijl de ongewenste effecten bleven bestaan. Daarbij traden er
eveneens al ontwenningsverschijnselen op bij plots stoppen van inname. Het lichaam went dus snel aan het BZD en
tolerantie en afhankelijkheid treden snel op. De effectiviteit op lange termijn is niet aangetoond en chronisch
gebruik gaat gepaard met talrijke ongewenste effecten (zie verder) (5,14,15). De BZDs en aanverwanten vormen
slechts een tijdelijk hulpmiddel bij slapeloosheid. Vandaar wordt de voorkeur gegeven aan niet-medicamenteuze
therapieën en is er enkel in uitzonderlijke gevallen plaats voor slaapmedicatie (zie verder) (13,14).
1.4. ONGEWENSTE EFFECTEN
HS zijn zeker niet zo onschuldig als men begin 1960 vermoedde. Reeds tientallen jaren is men op de hoogte
van de nadelige effecten van BZDs op korte en lange termijn (4).
1 .4 . 1 . Kortdurend gebruik
Kortdurend gebruik van BZDs gaat gepaard met heel wat bijwerkingen. Voornamelijk het sedatieve effect is
erg storend en kan gevaarlijk zijn. Dit effect kan bij sommige BZDs ook overdag nog aanwezig blijven (hang-over
effect) (5). Door de optredende sufheid en slaperigheid leidt dit zowel tot een daling van de concentratie als tot een
vermindering van de reactiesnelheid en alertheid. Dit heeft een negatief effect op het rijvermogen en ze zijn dan
ook mede verantwoordelijk voor heel wat verkeersongevallen. Het sedatief effect in combinatie met het optreden
van spierverslapping (motorische stoornissen) zorgen eveneens voor een toename van het valrisico (5,16,14).
Ouderen zijn het meest gevoelig voor deze dempende effecten op de hersenen. Zij ervaren een overdreven en
langdurige sedatie en er kunnen paradoxale reacties optreden (zie verder). Ook bij patiënten met lever- en/of
nieraandoeningen en in combinatie met andere centraal deprimerende geneesmiddelen of alcohol wordt een
overdreven sedatie gezien. Combinatiegebruik wordt dus afgeraden (5). Verder kan het gebruik van BZDs ook
7
gepaard gaan met geheugenstoornissen. Deze worden frequenter gezien bij langwerkende middelen en uiten zich in
het moeilijker opslaan van informatie in het langetermijngeheugen (16).
1 .4 .2 . Langdurig gebruik
De effectiviteit op lange termijn is niet aangetoond. Al na twee weken dagelijkse inname treedt er tolerantie
of gewenning op en ontstaat psychische en fysieke afhankelijkheid. Het is dus belangrijk het gebruik ervan te
beperken tot twee weken (14). Bij tolerantie begint het lichaam, door continue stimulatie van de receptoren,
compensatiemechanismen te ontwikkelen om zo de effecten teniet te doen. De receptoren worden steeds minder
gevoelig met als gevolg dat het inhiberende effect van GABA en de BZDs op de hersenen zal afnemen. Vandaar is
een steeds hogere dosis vereist om hetzelfde therapeutische effect te bereiken als de initiële dosis (4).
Bij langdurige inname treedt ook psychische afhankelijkheid op, waarbij men een subjectief gevoel krijgt dat
men de controle begint te verliezen en een zeer sterk verlangen krijgt naar het effect van het geneesmiddel
(=craving). Wanneer er plots wordt gestopt met de medicatie ontstaan er ontwenningsverschijnselen. Deze treden al
heel snel op (binnen één tot tien dagen na het stoppen) en kunnen lang aanhouden (tot vier weken), afhankelijk van
het soort BZD. Men spreekt van fysieke afhankelijkheid. Bekende ontwenningsverschijnselen zijn slapeloosheid
(rebound-insomnia), angst, spierpijn, verwarring, enz. (2,16) De gevoeligheid van deze symptomen verschilt van
persoon tot persoon. Opmerkelijk is dat deze verschijnselen erg gelijkaardig zijn als de klachten waarvoor de
geneesmiddelen oorspronkelijk werden ingenomen. Soms treden ze zelfs nog heviger op omdat het lichaam eraan
gewend of zelfs verslaafd is geraakt. Dit vormt dan ook voor vele gebruikers een goede reden om de medicatie toch
verder te zetten of de dosis te verhogen (16,9). Vandaar de grote moeilijkheid om af te bouwen en uiteindelijk te
stoppen.
1 .4 .3 . Gebruik bi j ouderen
Er bestaan grote interindividuele variaties in het metabolisme van de BZDs (11). Vandaar wordt geadviseerd
om de dosis individueel in te stellen en te starten met een zo laag mogelijke dosering (5). Bij bejaarden en mensen
met lever- en nieraandoeningen ligt die startdosis nog lager. Vooral bij ouderen is voorzichtigheid zeer belangrijk.
Naarmate de leeftijd stijgt ontstaan er steeds meer variaties in het farmacokinetische profiel van heel wat
geneesmiddelen (11). Ook vertonen ouderen een hogere gevoeligheid voor de klinische effecten van geneesmiddelen
die inwerken op het centrale zenuwstelsel. De sedatieve effecten van BZDs duren veel langer en zijn meer
uitgesproken (17). Eveneens kunnen paradoxale reacties optreden bij ouderen. Deze omvatten ataxie, verwarring en
een gebrek aan motorische coördinatie. Al deze reacties kunnen de hoge prevalentie van valpartijen en fracturen bij
deze bevolkingsgroep verklaren. Vandaar moet er heel voorzichtig worden omgesprongen met het voorschrijven van
8
dergelijke geneesmiddelen bij deze specifieke populatie. Desondanks is het de meest voorgeschreven
symptomatische behandeling van slapeloosheid bij ouderen… (2,16).
HS bezitten dus een ongunstig risico-batenprofiel: ze kennen een verhoogde sedatie, een groot valrisico,
gewenning en afhankelijkheid treden snel op en de werkzaamheid bij chronisch gebruik is niet aangetoond. Bij
ouderen worden ze best vermeden (18).
1.5. GEBRUIK VAN SLAAPMIDDELEN
1 .5 . 1 . Wereldwi jd
Elk jaar wordt door de International Narcotics Control Board (INCB) de wereldwijde consumptie van BZDs als
HS berekend per continent en vervolgens weergegeven per 3 jaar (zie Figuur 1.8). Europa is sedert 2006 duidelijk de
grootste gebruiker t.o.v. de andere continenten. Amerika en Europa tonen een gradueel dalende trend in de
consumptie van HS, in Azië is het gebruik zelfs bijna gehalveerd. Oceanië kent echter een licht stijgende trend (19).
Figuur 1.8: De gemiddelde consumptie per jaar van HS per continent (19).
1 .5 .2 . België
1.5.2.1. Slaapproblemen
België scoort hoog op vlak van het aantal mensen met slaapproblemen. Uit de Belgische
gezondheidsenquête van 2013 blijkt dat 30% van de bevolking (van 15 jaar en ouder) kampt met slaapproblemen
(20). Dit percentage is fors gestegen t.o.v. de gezondheidsenquête van 2008, waar dit slechts 21% bedroeg. Figuur
1.6 geeft een duidelijk stijgende trend weer van de prevalentie van slaapproblemen in België sinds 2008. Onder de
verschillende emotionele problemen zijn slaapproblemen eveneens het talrijkst aanwezig (zie Figuur 1.6).
9
Figuur 1.6: Percentage van de bevolking (van 15 jaar en ouder) met emotionele problemen, per jaar. Gezondheidsenquête 2013 (20).
Bovendien komen slaapproblemen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen (zie Tabel 1.3) en nemen ze toe met de leeftijd (zie Figuur 1.7) (20). Tabel 1.3: Evolutie slaapproblemen, volgens geslacht. Gezondheidsenquête, België, 2013 (20).
Figuur 1.7: Percentage van de bevolking (van 15 jaar en ouder) met slaapproblemen, volgens leeftijd. Gezondheidsenquête 2013 (20).
1.5.2.2. Verbruik in België
Alle studies omtrent het gebruik van psychofarmaca in België wijzen op een verontrustend hoog gebruik
ervan. Voor HS lijkt het gebruik zelfs nog toe te nemen, ondanks de vele sensibiliseringscampagnes in het verleden
(21,22). Net zoals antidepressiva en antipsychotica, worden slaap- en kalmeermiddelen veel te vlug voorgeschreven
en vaak ook (onterecht) voor een lange duur. Dit gebeurt dan ook nog in extremere mate bij ouderen, wat zeer
2001 2004 2008 2013
Percentage vrouwen (van 15 jaar en ouder) met ...
slaapproblemen 23% 23% 24% 33% Percentage mannen (van 15 jaar en ouder) met ... slaapproblemen 17% 17% 18% 26%
10
paradoxaal is aangezien zij juist gevoeliger zijn voor de ongewenste effecten van deze middelen. Eveneens
zorgwekkend is dat chronische gebruikers veel te weinig worden aangemoedigd en worden begeleid om af te
bouwen en uiteindelijk te stoppen (21).
De Belgische gezondheidsenquête van 2013 geeft de resultaten weer van een gestructureerd interview van
10.929 personen die aan huis werden bevraagd (20). De deelnemende personen werden op willekeurige manier
geselecteerd uit alle inwoners van België. De resultaten zijn dus een representatieve weergave van de Belgische
bevolking. Uit de resultaten van psychotrope geneesmiddelen is duidelijk dat het aantal gebruikers opmerkelijk
stijgt met de leeftijd, wat niet verwonderlijk is gezien het aantal slaapproblemen ook hoger ligt bij deze
bevolkingsgroep. Het verbruik is ook hoger bij vrouwen dan bij mannen (zie Figuur 1.8) (20).
Figuur 1.8: Percentage van de bevolking (van 15 jaar en ouder) dat in de afgelopen 2 weken een slaap- of kalmeermiddel heeft gebruikt, volgens leeftijd en geslacht. Gezondheidsenquête, België, 2013 (20).
Ondanks de sterke stijging in prevalentie van slaapproblemen in België kent het gebruik van slaapmiddelen
sinds de gezondheidsenquête van 2008 nagenoeg geen stijging. We zien zelfs eerder een lichte daling van het
gebruik tussen 2008 en 2013. Dat is geruststellend. Bij mannen is het ongeveer constant gebleven (zie Tabel 1.4).
Tabel 1.4: Evolutie gebruik van psychotrope geneesmiddelen. Gezondheidsenquête, België, 2013 (20).
1997 2001 2004 2008 2013
Percentage vrouwen (van 15 jaar en ouder) dat psychotrope geneesmiddelen gebruikt, waaronder: 13% 17% 19% 21% 20%
slaap- en kalmeringsmiddelen 11% 15% 16% 19% 16%
Percentage mannen (van 15 jaar en ouder) dat psychotrope geneesmiddelen gebruikt, waaronder: 7% 10% 11% 10% 12%
slaap- en kalmeringsmiddelen 6% 8% 10% 9% 10%
11
1 .5 .3 . UZ Gent
Het gebruik van BZDs en aanverwanten ligt in het Universitair ziekenhuis van Gent heel hoog. Dit blijkt uit
twee metingen die werden uitgevoerd in 2000 en in 2010, op tien afdelingen van het ziekenhuis. Bij beide metingen
registreerde men het gebruik van HS voor en tijdens opname van gehospitaliseerde patiënten (23).
Als gevolg van het hoge verbruik gerapporteerd in de resultaten van 2000, werden de richtlijnen van het
ziekenhuis omtrent het gebruik van HS aangepast en verspreid. Uit de resultaten van de 2de meting in 2010 bleek
30,7% van de patiënten een HS te nemen vóór opname. Bij 19,4% van deze patiënten werd het gebruik in het
ziekenhuis stopgezet. Bij 15,6% van de patiënten die geen HS innamen voor opname, werd er één opgestart in het
ziekenhuis (23). In vergelijking met tien jaar eerder (2000) was er een lichte daling in het gebruik tijdens opname
alsook een daling in het aantal nieuw opgestarte patiënten. Na de 2de meting werd de richtlijn omtrent het gebruik
van BZDs en aanverwanten in het ziekenhuis nogmaals in de aandacht gebracht en verspreid via een elektronisch
geneesmiddelenbulletin (zie bijlage I).
1.6. RICHTLIJNEN GEBRUIK HYPNOSEDATIVA
In de globale aanpak van slapeloosheid nemen HS slechts een beperkte plaats in. Ze werken snel maar
genezen het onderliggende probleem niet en geven tevens snel aanleiding tot gewenning en afhankelijkheid.
Daarom gaat de voorkeur uit naar niet-medicamenteuze behandelingen. In richtlijnen zoals de NHG-standaard
(Nederlandse Huisartsen Genootschap), de Domus Medica richtlijn en de richtlijn van het UZ Gent worden bij
slapeloosheid niet-medicamenteuze therapieën als eerste keus opgegeven (13,14). Enkel in uitzonderlijke gevallen
van slapeloosheid, wanneer deze het dagelijkse functioneren van de patiënt ernstig belemmert, is er plaats voor
slaapmedicatie. Bij angst vormen ze slechts de derde keuze. Alleen in het geval van acute angststoornissen kunnen
BZDs voor kortdurend gebruik worden voorgeschreven (21).
1 .6 . 1 . Niet-medicamenteuze therapieën
De aanpak van slapeloosheid in de eerste lijn volgens de Domus Medica aanbeveling verloopt in drie stappen.
In een eerste stap zal de arts nagaan of er onderliggende (oorzakelijke) aandoeningen aanwezig zijn die een
mogelijke verklaring kunnen bieden voor de klachten (bv. slaapapnoesyndroom, schildklierstoornissen of longlijden,
intoxicaties, psychosociale problematiek, etc.). Indien er geen duidelijke oorzaak kan gevonden worden zal men
overgaan tot een niet-medicamenteuze aanpak. Deze omvat drie interventies: gerichte patiëntenvoorlichting
gevolgd door het geven van een gericht slaapadvies (slaaphygiëne met stimuluscontrole) met opvolging door de
huisarts (follow-up consultatie). Pas in een derde en laatste stap wordt een medicamenteuze aanpak overwogen
(14).
12
In de richtlijnen van het UZ Gent staat vermeld dat het slaapbeleid in het ziekenhuis uit een aantal stappen
bestaat, beginnend met het nemen van maatregelen voor een goede slaaphygiëne, hetgeen aan de basis ligt van
een goede nachtrust (zie Bijlage II). Andere maatregelen zijn o.a. het reduceren van storende factoren en de patiënt
op zijn gemak stellen, alsook de onderliggende problemen die de gemoedstoestand kunnen beïnvloeden zoals angst
of depressie eerst behandelen zonder hierbij gebruik te maken van slaapmiddelen. Slechts in bepaalde
omstandigheden kunnen deze maatregelen worden aangevuld met een slaapmiddel, maar ze zijn zeker geen eerste
keuze behandeling.
Het UZ Gent biedt ook een slaaptraining aan voor patiënten met (chronische) slaapproblemen (24). Deze
training is gebaseerd op cognitieve gedragstherapie en leert de patiënt technieken aan om zelf beter te kunnen
slapen, zonder de hulp van slaapmiddelen. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat cognitief-
gedragstherapeutische technieken zeer effectief zijn en tot de beste resultaten leiden op lange termijn (25). Ze
hebben een gunstig effect op de slaapkwaliteit, de slaapduur, de frequentie van het wakker worden en de
slaapefficiëntie. Deze technieken omvatten psycho-educatie, tips voor een goede slaaphygiëne (zie Bijlage III),
relaxatietechnieken, stimuluscontrole en slaaprestrictie. Ook eenvoudige alternatieven zoals het beluisteren van
muziek, mindfulness, psychotherapie, massage, lichaamsbeweging etc. kunnen een hulp bieden bij angst, stress of
slaapproblemen (22,26).
1 .6 .2 . Verantwoord voorschr i j fgedrag
Indien niet-medicamenteuze technieken onvoldoende zijn om de slaapproblemen aan te pakken, kan een
medicamenteuze aanpak overwogen worden. Deze beslissing wordt gemaakt op basis van de ernst en de duur van
de slapeloosheid, alsook in welke mate de slaapproblemen de levenskwaliteit en het dagelijkse functioneren van de
patiënt hinderen (14).
De NHG-standaard “Slaapproblemen en slaapmiddelen” (2005-2014) stelt dat slaapmedicatie zijn
voorbehouden voor enerzijds kortdurende slapeloosheid als gevolg van acute problemen en anderzijds langer
durende slapeloosheid die geen verbetering kent en die de patiënt overdag ernstig belemmert. Er wordt hierbij
aanbevolen gebruik te maken van kortwerkende BZDs of Z-drugs in een zo laag mogelijke dosering voor een zo kort
mogelijke periode en gecombineerd met voorlichting en gedragsmatige adviezen (13).
De Domus Medica aanbeveling “ Aanpak van slapeloosheid in de eerste lijn” (2005) geeft aan enkel
slaapmedicatie voor te schrijven in extreme omstandigheden: in acute situaties of wanneer de patiënt door zijn
slaapstoornissen onder enorme druk komt te staan of wanneer zijn slapeloosheid als zeer ernstig wordt beschouwd.
Een BZD met intermediaire werkingsduur in een zo laag mogelijke dosering en beperkt in tijd (niet langer dan één
13
week), wordt aanbevolen. Bij ouderen en mensen met lever en/of nieraandoeningen, liggen de doseringen nog lager
(14).
De UZ Gent richtlijn rond “Het gebruik van slaapmiddelen in het ziekenhuis” geldt enkel voor
slaapstoornissen die acuut en situationeel optreden (zie Bijlage II). Voor chronische insomnia kan een meer
gespecialiseerde aanpak vereist zijn. Zoals hierboven beschreven zijn slaapmiddelen geen eerste keus. Indien het
gebruik wel aangewezen is, gaat de voorkeur uit naar een intermediair werkend slaapmiddel, gedurende een korte
periode (liefst éénmalig, maximum één à twee weken). Langdurig gebruik geeft snel aanleiding tot afhankelijkheid
en doet het therapeutische effect afnemen. Er is in het ziekenhuis een keuze gemaakt voor lormetazepam indien
een HS moet gestart worden. Kortwerkende en langwerkende slaapmiddelen werden niet geselecteerd voor het
formularium door hun respectievelijke paradoxale reacties en hun groter risico op hang-over, zeker bij herhaaldelijk
gebruik. Ook de meer recente slaapmiddelen (zgn. Z-producten) werden niet geselecteerd gezien die niet
doeltreffender bleken dan de BZDs. Plantaardige middelen zijn onvoldoende bestudeerd en waarschijnlijk minder
doeltreffend (zie Bijlage II).
1 .6 .3 . Sensibi l iser ingscampagnes
Al sinds 2002 worden er sensibiliseringscampagnes gevoerd door de FOD (Federale Overheidsdienst)
Volksgezondheid om mensen te informeren over de gevaren van overmatig gebruik van slaap- en kalmeermiddelen.
Zo werd er in 2009-2010 een publiekscampagne gevoerd inzake slaap- en kalmeermiddelen met als motto: “Slaap-
en kalmeringsmiddelen slik je niet zomaar – Praat erover met je huisarts of je apotheker” (22). Na een positief
evaluatieonderzoek werd dit vervolgd in 2012-2013. De campagne verliep in de 3 landstalen en omvatte een TV-spot,
een campagnewebsite en stelde een hulpmiddelenboek voor huisartsen en apothekers ter beschikking, alsook
interactieve trainingen voor huisartsen. Ook een informatiebrochure voor de algemene bevolking werd aangeboden.
Met hetzelfde doel werd in 2013 het platform BelPEP (Belgian Psychotropics Experts Platform) opgericht (21).
Hierbij wordt er gestreefd naar een beter gebruik van psychofarmaca, waaronder BZDs. De doelgroepen zijn:
kinderen en jong volwassenen (0-25 jaar), de niet geïnstitutionaliseerde volwassenen en de geïnstitutionaliseerde
ouderen in woonzorgcentra (WZC).
Vele Belgische studies in WZC toonden aan dat er een alarmerend hoog gebruik is van psychofarmaca,
waarbij het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen en antidepressiva nog steeds aan het toenemen is, ondanks alle
campagnes in het verleden. De studie Prescribing in Homes for the Elderly in Belgium (PHEBE, 2006) gaf een
prevalentie aan van 79% voor het gebruik van psychofarmaca in woonzorgcentra (21,27). Van de ouderen in het WZC
gebruikte 54% slaap- en kalmeermiddelen. Ook in een vervolgstudie in 2011 bleek het chronische
geneesmiddelengebruik lichtjes te zijn toegenomen. Om dit aan te pakken werden ook campagnes gelanceerd meer
14
gericht naar de oudere bevolking toe. Zo loopt er sinds 2013 in het WZC Leiehome een project om dit soort
geneesmiddelen terug te dringen en efficiënter en effectiever in te zetten met meer aandacht voor alternatieven
(28). Een andere jaarlijkse campagne is “De week van de valpreventie”, gericht aan ouderen, hun omgeving en
professionelen (29). Zo werd er in de 4de editie gefocust op de invloed van psychofarmaca op het valrisico met als
motto “Van slaappillen kan je vallen”. Een promotiefilmpje werd verspreid waarin drie ouderen getuigen over hun
ervaring met het afbouwen en stoppen van hun slaapmiddel en het positieve effect daarvan op hun dagelijks leven.
1.7. AFBOUW VAN HYPNOSEDATIVA
Langdurig gebruik van HS is niet alleen ineffectief, maar is ook geassocieerd met heel wat onaangename
bijwerkingen zoals hierboven beschreven. Oudere personen zijn dan ook nog eens gevoeliger voor deze
bijwerkingen, vooral voor het valrisico en de cognitieve stoornissen. Vandaar is het afbouwen na langdurig gebruik
van HS in de eerste lijn heel belangrijk (30).
Er zijn verschillende methoden onderzocht om langdurig gebruik te staken, waaronder minimale interventies,
zoals een stopbrief, maar ook complexere en intensievere methoden, zoals graduele dosisreductie, al dan niet in
combinatie met psychotherapie (31).
Minimale interventiestrategieën in de eerste lijn kunnen langdurig BZD-gebruik tegengaan. Dit werd onder meer
aangetoond door het Benzoredux-onderzoek in 1998-2002, een stapsgewijs interventieonderzoek gericht op het
terugdringen van langdurig BZD-gebruik in de huisartsenpraktijk (32). Hierbij werd gestart met een minimale
interventie, een door de eigen huisarts verstuurde stopbrief aan langdurige gebruikers. Hierin werden zij
geïnformeerd over de risico’s van chronisch gebruik van BZDs en werden ze geadviseerd om geleidelijk te stoppen
en indien mogelijk volledig te stoppen. Binnen de zes maanden na ontvangst van een stopbrief stopte 24% van de
chronische BZD-gebruikers. Tien jaar na deze interventie werd een vervolgonderzoek gevoerd naar de gegevens van
de deelnemende patiënten (31). Er kon geconcludeerd worden dat het grootste deel van de patiënten die initieel
gestopt waren, geen BZDs meer gebruikten. Patiënten die niet in staat waren om te stoppen of die terugvielen,
kregen na tien jaar, lagere doseringen dan voordien.
De NHG-standaard adviseert een minimale interventie (met stopbrief en vervolgstopbrief, zie bijlage III) aan
voor patiënten die maximaal één standaarddagdosering slaapmiddel per dag gebruiken (13). Voor patiënten die
dagelijks een hogere dosis innemen alsook patiënten bij wie het niet gelukt is om te stoppen via de minimale
interventiestrategie, is een intensievere aanpak nodig om af te bouwen. Een graduele dosisreductie is de meest
beproefde en best onderzochte methode hiervoor, mits een goede motivatie van de patiënt (32). In een tweede stap
van het Benzoredux-onderzoek werd 3-6 maanden na het verzenden van de stopbrief een geleidelijke dosisafbouw
15
aangeboden onder begeleiding van de huisarts (31). Ook deze interventie leek effectief te zijn. Het toevoegen van
cognitieve gedragstherapie aan de dosisafbouw geeft aanleiding tot een grotere kans op volledig stoppen op korte
termijn, maar heeft op lange termijn geen meerwaarde (25,32).
De dosisafbouw dient geleidelijk aan te gebeuren aangezien abrupt stoppen van de inname van BZDs snel
aanleiding geeft tot ontwenningsverschijnselen die lang kunnen aanhouden, zoals hierboven beschreven. Vele
gebruikers kiezen er daarom voor om het slaapmiddel toch verder in te nemen en komen als dusdanig in een
vicieuze cirkel terecht die nog moeilijk wordt doorbroken. Voor het terugdringen van langdurig gebruik is dan ook
een intensieve begeleiding noodzakelijk van de huisarts om de patiënten te motiveren (13). Door deze afbouw
geleidelijk aan uit te voeren vermindert het risico op ontwenningsverschijnselen.
De snelheid van het afbouwen hangt af van de initiële dosis van het slaapmiddel, de gebruiksduur en de
klinische respons van de patiënt. Korte termijn gebruikers (2 tot 4 weken) kunnen gewoonlijk binnen 2–4 weken
afbouwen. Lange termijn gebruikers moeten dit over een veel langere periode doen, gedurende enkele maanden of
langer (33). Er bestaat geen specifieke strategie voor het afbouwproces. De meeste studies bouwen af met
reductiestappen van 25% van de oorspronkelijke dosis elke week of elke twee weken (34,35). Andere studies geven
de suggestie dit met stappen van 10% te doen elke twee weken (35).
Ook de richtlijn van het UZ Gent beveelt aan om bij chronische gebruikers de dosis geleidelijk aan af te
bouwen met bv. 10 à 20% van de oorspronkelijke dosis per week of per twee weken (zie Bijlage II). Er kan vooraf ook
worden overgeschakeld naar een BZD met een lange halfwaardetijd zoals diazepam. Deze laatste methode wordt in
de literatuur veel beschreven en toegepast omdat diazepam voor minder ontwenningsverschijnselen zou zorgen
door zijn langere halfwaardetijd. Een nadeel is echter dat de lange werkingsduur tot slapeloosheid overdag zou
leiden. Deze strategie van afbouwen staat nog ter discussie (zie Bijlage I en Bijlage II).
16
2 . OBJECTIEVEN
Chronisch gebruik van slaapmiddelen, samen met slaapmiddelenafhankelijkheid en insomnia vormen een
belangrijke problematiek binnen het gezondheidslandschap van België. Ondanks de kennis over de vele ongewenste
effecten en de verhoogde gevoeligheid hiervoor bij ouderen, worden ze toch veel te snel en te lang voorgeschreven.
Het is enerzijds belangrijk aandacht te bieden voor de preventie van het onoordeelkundig gebruik ervan en
anderzijds is het afbouwen bij chronisch gebruik op een verantwoorde manier uit te voeren. Een goede begeleiding
en voorlichting van de patiënt tijdens deze interventie is onontbeerlijk.
In het UZ Gent is er echter nog geen algemeen beleid opgesteld om patiënten, die chronisch een HS
gebruiken, aan te moedigen om af te bouwen en uiteindelijk te stoppen. Een goede begeleiding van de patiënt
alsook samenwerking tussen de zorgverleners in eerste lijn is hierbij onmisbaar. Aangezien het gebruik in het UZ
Gent nog steeds heel hoog is (zie hoger) werd vanuit het Medisch Farmaceutisch Comité (MFC) beslist een
prospectieve monocentrische studie op te zetten om actief te starten met afbouw in het ziekenhuis.
Een eerste doelstelling in deze masterproef is de analyse van het verbruik in het UZ Gent en meer specifiek
- het in kaart brengen van het globale verbruik van HS in het UZ Gent, en de jaarlijkse evolutie;
- het analyseren van het gebruik van HS op vier geselecteerde afdelingen, op patiënt-niveau, alsook het
nagaan van het verband tussen bepaalde patiëntkarakteristieken en het HS-gebruik.
Een tweede doelstelling is de implementatie van een actieve afbouw van het gebruik van HS in het UZ Gent
en meer specifiek
- de opmaak van een informatiefolder over het oordeelkundig gebruik van HS;
- het opzetten van een methode om patiënten te screenen op HS-gebruik en het implementeren van actieve
afbouw bij chronisch HS-gebruik;
- het opvolgen en evalueren van de afbouw bij chronisch HS-gebruik.
17
3 . METHODEN
3.1. ANALYSE VERBRUIK SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN IN HET UZ GENT
3 . 1 . 1 . Analyse globaal verbruik
Het verbruik van slaap- en kalmeermiddelen van de periode 2010 tot en met 2016 wordt bekomen via de
opmaak van een jaarlijkse query, voor HS onderverdeeld in volgende ATC codes: N03AE, N05BA, N05CD, N05CF (zie
Tabel 3.1). Voor elk jaar wordt het totale verbruik alsook de top vijf van de meest voorgeschreven HS in kaart
gebracht.
Tabel 3.1: Indeling slaap- en kalmeermiddelen volgens het ATC classificatiesysteem (36).
Hoofdgroep: N = zenuwstelsel Therapeutische subgroep: N05 = psycholeptica
N03 = anti-epileptica
Farmacologische subgroep: N05B = anxiolytica
N05C = hypnotica en sedativa
N03A = anti-epileptica
Chemische subgroep: N05BA/N05CD = BZD derivaten (vb. alprazolam, lormetazepam)
N05CF = BZD aanverwanten (vb. zolpidem)
N03AE = BZD derivaten (vb. clonazepam)
3 . 1 .2 . Analyse verbruik HS op 4 hospital isat iediensten
Een retrospectief onderzoek naar het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen wordt uitgevoerd op twee
interne (cardiologie, pneumologie) en twee chirurgische diensten (thoraco-vasculaire heelkunde, plastische
heelkunde) tijdens de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 maart 2017. Volgende gegevens worden
geanalyseerd: leeftijd en geslacht van de patiënten, opstart van slaap- of kalmeermiddel in het ziekenhuis,
verderzetting van slaap- of kalmeermiddel als thuismedicatie in het ziekenhuis, verderzetting of stoppen van slaap-
of kalmeermiddel bij ontslag, type (stofnaam en werkingsduur) slaap- of kalmeermiddel, etc. (Workflow zie Bijlage
IV). De voornaamste bron van waaruit de data gehaald worden, is het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) en meer
specifiek de thuismedicatiefolder, ontslagbrief, essentiële patiëntengegevens, etc.. De data worden verkregen via
een query en vervolgens verwerkt in Microsoft Excel 2011.
3 . 1 .3 . Dataverwerking
De beoordeling van de normaliteit van de gegevens gebeurt aan de hand van de Shapiro-Wilk test. Voor de
leeftijd wordt de mediaan en de spreidingsbreedte (range) berekend. Volgende testen worden gebruikt:
- Mann-Whitney-Wilcoxon test, voor het verschil tussen een continue en een binaire variabele;
- Kruskal-Wallistoets, voor het verschil tussen een continue en een categorische variabele;
18
- Chi-Kwadraattoets, voor het vergelijken van twee categorische variabelen.
Alle testen worden uitgevoerd in SPSS Statistics 24. Een p-waarde van minder dan 0,05 wordt beschouwd als
statistisch significant.
3.2. PROJECT “AFBOUWEN VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN”
3 .2 . 1 . Ethisch Comité
Het prospectieve monocentrische onderzoek wordt ondersteund door het MFC en gebeurt met toestemming
van het Ethisch Comité van het UZ Gent (nr. BC17/4141). Voor de schriftelijke toestemming van de patiënt wordt een
Informed Consent opgesteld, waarin de studieopzet wordt toegelicht alsook de anonimiteit van de resultaten wordt
benadrukt (zie Bijlage V).
3 .2 .2 . Voorbereiding
3.2.2.1. Opstellen informatiefolder
Als eerste voorbereidende stap wordt er een informatiefolder opgesteld met aandacht voor volgende
onderwerpen: risico’s van slaap- en kalmeermiddelen op korte en lange termijn, niet-medicamenteuze
alternatieven, oproep om af te bouwen/ te stoppen, contactgegevens voor hulp bij het afbouwen en eveneens
enkele tips bij slaapproblemen, angst en spanning. Op het einde van de folder wordt ook ruimte voorzien om het
individuele therapeutisch afbouwschema op basis van een sticker te kleven alsook wat ruimte voor eigen notities.
De informatiefolder wordt opgesteld in samenwerking met de werkgroep rond HS, bestaande uit een
geriater, een psychiater/somnoloog en twee ziekenhuisapothekers, onder leiding van het MFC. Voor de inhoud
worden volgende bronnen geraadpleegd: reeds bestaande folders (24,37,38), de campagnewebsite en
hulpmiddelenboek voor apothekers over slaap- en kalmeermiddelen van de FOD volksgezondheid (22,39), het
Gecommentarieerd Geneesmiddelenrepertorium (20), etc. (40-42).
3.2.2.2. Vragenlijsten
In een tweede voorbereidende stap worden vier formulieren uitgewerkt:
- Algemeen evaluatieformulier;
- Vragenlijst over de mate van afhankelijkheid;
- Vragenlijst over de slaapkwaliteit;
- Vragenlijst over de levenskwaliteit.
19
Per patiënt wordt er een evaluatieformulier opgesteld (zie Bijlage VI) waarin de gegevens worden verwerkt
voor de screening tot inclusie. De gegevens van de patiënt worden verkregen op basis van informatie uit het EPD en
een interview met de patiënt.
Vervolgens wordt er nagegaan in welke mate de patiënt reeds afhankelijk is van zijn slaap- of kalmeermiddel. De
mate van afhankelijkheid wordt gemeten a.d.h.v. een gevalideerde vragenlijst, de Benzodiazepine Dependence Self-
Report Questionnaire (Bendep-SRQ) (zie Bijlage VII). Deze werd ontwikkeld door C.C. Kan en geeft de mate van
afhankelijkheid weer bij mensen die (chronisch) slaap- of kalmeringsmiddelen gebruiken. De vragen behoren tot
vier categorieën: problematisch gebruik, preoccupatie, gebrek aan therapietrouw, ontwenning. Voor elke categorie
wordt een score berekend die de grootte van het probleem weergeeft (43).
Voor het meten van de slaapkwaliteit wordt de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI) gebruikt (zie Bijlage
VIII). Deze werd in 1988 ontwikkeld door een groep onderzoekers en wordt wereldwijd nog steeds gebruikt als een
gestandaardiseerde en gevalideerde vragenlijst. De PSQI bestaat uit 19 vragen, gegroepeerd in 7 domeinen van de
slaap: subjectieve slaapkwaliteit, slaaplatentie, slaapduur, habituele slaapefficiëntie, slaapverstoringen, gebruik van
slaapmedicatie en disfunctioneren overdag. Elk domein krijgt een score van 0 tot 3 en de globale PSQI score ligt
tussen 0 en 21. Hoe hoger de scores, hoe slechter de slaapkwaliteit. De scores kunnen ook samengeteld worden
waardoor er een globale score van de slaapkwaliteit kan worden bekomen en een eenvoudige indeling van goede
slaapkwaliteit en slechte slaapkwaliteit kan worden gemaakt. Een globale score van meer dan 5 duidt op een
slechte slaapkwaliteit waarbij de patiënt ernstige problemen heeft in ten minste twee domeinen of middelmatige
problemen in meer dan drie domeinen. Een globale PSQI score van minder dan 5 duidt op een patiënt die een goede
slaper is (44-46).
Voor het peilen naar de levenskwaliteit wordt gebruik gemaakt van de Rand SF-36 vragenlijst (zie Bijlage IX).
Deze vragenlijst bestaat uit 36 vragen waarvan de scores een idee geven over 3 hoofddimensies van de functionele
gezondheidstoestand met voor elke hoofddimensie nog enkele onderverdelingen: functionele status (fysiek
functioneren, sociaal functioneren, fysieke en emotionele problemen), welzijn (vitaliteit, mentale gezondheid en
lichamelijke pijn) en globale gezondheidsevaluatie (algemene gezondheid). Elk van de acht dimensies wordt
gescoord van 0 (slechtste gezondheidstoestand) tot 100 (beste gezondheidstoestand) (46-48).
20
3 .2 .3 . Implementat ie
Figuur 3.1: Workflow project “afbouwen van slaap- en kalmeermiddelen”.
3.2.3.1. Selectie onderzoekspopulatie
Het onderzoek vindt plaats op twee interne diensten (cardiologie, pneumologie) en twee chirurgische
diensten (thoraco-vasculaire heelkunde, plastische heelkunde) van het UZ Gent. Vanaf 3 april 2017 wordt er
dagelijks op elk van de vier diensten nagegaan, via een query uit het apotheeksysteem, voor welke patiënten een
slaap- en/of kalmeermiddel is voorgeschreven. Vervolgens worden de patiënten één voor één gescreend of zij in
aanmerking komen voor de studie aan de hand van het evaluatieformulier (zie hoger). Tot de inclusie behoren
patiënten van 18 jaar en ouder, die gehospitaliseerd zijn op één van de vier diensten en die een HS gebruiken.
Exclusie gebeurt op drie niveaus tijdens het onderzoek. Op het eerste niveau worden patiënten geëxcludeerd op
basis van enkele criteria:
- Psychiatrische en suïcidale patiënten;
- Patiënten jonger dan 18 jaar;
- Wilsonbekwame patiënten;
- Gelijktijdig gebruik van meerdere HS;
- Gebruik van HS o.w.v. epilepsie, restless legs, spasticiteit, pijn, cortisone-gebruik, agressie;
- Palliatieve patiënten;
- Patiënten die geen Nederlands spreken;
- Gebruik van HS in het kader van afbouwen van alcoholgebruik;
- Sporadische inname van HS;
- Gemiste patiënten (reeds ontslagen);
- Patiënten die eerst een goede slaaphygiëne willen aanleren alvorens te starten met afbouw.
Selectie onderzoeks-populatie
• Dagelijksescreening op vier afdelingen
• Inclusie/exclusie a.d.h.v. 3 niveaus via EPD
Informeren & bevragen
• Patiënt informeren a.d.h.v. folder
• Patiënt bevragen a.d.h.v. drie vragenlijsten
• Opstellen individueel therapeutisch afbouwschema
• Overleg met behandelende arts
Communicatie & follow-up
• Sticker met afbouwschema in folder patiënt kleven + toelichting
• Huisarts en/of officina apotheker contacteren
• Telefonisch contact patiënt bij start afbouw en tijdens afbouw
21
3.2.3.2. Informeren & bevragen
De geïncludeerde patiënten worden ingedeeld in drie groepen:
- patiënten waarbij een HS werd opgestart in het ziekenhuis, voor een periode van minder dan twee weken;
- patiënten die reeds van thuis uit langdurig een HS innemen;
- patiënten waarbij een HS werd opgestart in het ziekenhuis voor meer dan twee weken.
Patiënten die een HS opgestart kregen in het ziekenhuis voor een korte periode (< twee weken) worden
louter geïnformeerd a.d.h.v. de opgestelde folder over het oordeelkundig gebruik van slaap- en/of kalmeermiddelen.
Aan de behandelende arts wordt gevraagd om het HS bij ontslag niet verder te zetten. Patiënten waarbij hun HS
reeds thuis werd opgestart of in het ziekenhuis voor een langere periode (> twee weken) worden eveneens
geïnformeerd a.d.h.v. de folder. Na toestemming tot deelname wordt hen gevraagd om het Informed Consent te
ondertekenen (zie Bijlage V). De drie vragenbundels over de afhankelijkheid (voorwaarde: minimum zes maanden
gebruiker), slaapkwaliteit en levenskwaliteit worden ofwel samen met hen overlopen, ofwel door hen zelf ingevuld
of samen met een familielid. Indien patiënten echter geen interesse tonen, worden ze geëxcludeerd uit de studie
(2de niveau).
In een volgende stap wordt voor de patiënt een individueel therapeutisch afbouwschema opgesteld volgens
de richtlijnen rond afbouwen van slaap- en kalmeermiddelen. Dit gebeurt in samenwerking met de werkgroep rond
HS. Er wordt telkens getracht om met 25% van de oorspronkelijke dosis af te bouwen, gebaseerd op een gelijkaardig
onderzoek dat wordt gevoerd in het AZ Groeninge te Kortrijk (49). Elke stap wordt hetzij twee weken, hetzij drie
weken aangehouden, naargelang de duur van de inname. Vervolgens wordt het afbouwschema voorgelegd ter
goedkeuring aan de werkgroep, overlopen met de behandelende arts van de patiënt en aangepast waar nodig. Ook
hier kan de patiënt nog op een 3de niveau geëxcludeerd worden op basis van weigering van zijn arts. Voor de keuze
van de startdatum wordt rekening gehouden met de ontslagdatum alsook met de voorkeuren van de patiënt zelf.
Het afbouwproces start na ontslag, wanneer de patiënt terug in zijn vertrouwde omgeving is, en wanneer het voor
hem/haar een gepast moment is om hiermee te beginnen. In Bijlage X wordt een voorbeeld van een afbouwschema
weergegeven, waarbij wordt afgebouwd met stappen van 25% reductie, vertrekkende van lormetazepam 2mg.
3.2.3.3. Communicatie & follow-up
Na goedkeuring van het afbouwschema, wordt het schema o.v.v. een sticker overhandigd aan de patiënt en in
zijn/haar folder aangebracht. Het schema wordt vervolgens verder toegelicht. Hierna worden de eerstelijns
zorgverleners op de hoogte gebracht van het afbouwproject. In de meeste gevallen is dit de huisarts, aangezien hij
het dichtst bij de patiënt staat. Wanneer de relatie tussen de patiënt en de huisarts minder goed is, kan de
22
huisapotheker als eerste aanspreekpunt aangeduid worden en wordt hij/zij ook op de hoogte gebracht. Deze
communicatie gebeurt zowel telefonisch als via email. Om het afbouwproces zo vlot mogelijk te laten verlopen
wordt aan de behandelende arts gevraagd om een voorschrift mee te geven bij ontslag voor de juiste dosering van
het HS voor de eerste stap van het schema.
Bij de start van afbouw alsook op vaste tijdstippen gedurende het afbouwproces wordt de patiënt telefonisch
gecontacteerd om na te gaan of de patiënt goed is gestart en om dezelfde vragenbundels over de levenskwaliteit
en de slaapkwaliteit te overlopen. De scores worden vervolgens vergeleken met de scores vóór het afbouwproces
zodat het effect van afbouw kan worden nagegaan op de slaap- en levenskwaliteit.
3.2.3.4. Dataverwerking
De patiëntkarakteristieken alsook het individuele HS-verbruik vóór en tijdens hospitalisatie worden verwerkt
in Microsoft Excel 2011.
De beoordeling van de normaliteit van de gegevens gebeurt aan de hand van de Shapiro-Wilk test. Voor de
leeftijd, het aantal comorbiditeiten en de verblijfsduur wordt de mediaan en de range (minimum-maximum)
berekend. Volgende testen worden gebruikt:
- Mann-Whitney-Wilcoxon Toets, voor het verschil tussen een continue en een binaire variabele;
- Kruskal-Wallis Toets, voor het verschil tussen een continue en een categorische variabele;
- Chi-Kwadraat Toets en/of de Fisher’s Exact Test, voor het vergelijken van twee categorische variabelen.
Alle testen worden uitgevoerd in SPSS Statistics 24. Er wordt getoetst op het 5%-significantieniveau waarbij een p-
waarde kleiner dan of gelijk aan 0,05 wordt beschouwd als statistisch significant.
23
94,49 91,69 93,78 86,27
80,4 73,22 74,61
0
20
40
60
80
100
1 2 3 4 5 6 7 Jaar
lijks
e ve
rbru
iken
in a
anta
l DDD
/100
ligda
gen
Jaartal 2010 2016 2012 2013 2014 2015 2011
4 . RESULTATEN
4.1. ANALYSE VERBRUIK SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN IN HET UZ GENT
4 . 1 . 1 . Globaal verbruik per iode 2010-2016 Figuur 4.1: Verbruiken van HS in de periode van 2010 tot en met 2016 in het UZ Gent.
In Figuur 4.1 wordt het jaarlijkse verbruik van HS sedert 2010 weergegeven, uitgedrukt in het aantal DDD/100
ligdagen. Het globale verbruik is sinds 2010 tot 2016 niet significant gedaald met een verbruik van 94,49 DDD/100
ligdagen in 2010 tot 74,61 DDD/100 ligdagen in 2016. Figuur 4.2 geeft de jaarlijkse top vijf weer van de meest
voorgeschreven HS. Het intermediair werkende lormetazepam blijkt het meest gebruikte HS over de verschillende
jaren en wordt in 2016 gevolgd door diazepam en zolpidem. Deze top drie blijkt eveneens een constante over de
verschillende jaren.
Figuur 4.2: Top vijf van de meest voorgeschreven HS van 2010 tot en met 2016 in het UZ Gent.
1,37 0,75
3,22 3,60
5,81
1,07 1,45
3,17 4,04
5,83
0,65
2,60 1,71
4,33 5,42
0,65 1,45
3,58
4,74 4,90
1,08 1,57
3,77 3,80
4,29
1,35 1,28
3,47 3,94
4,10
1,22
3,36 3,40
1,69
4,37
0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 5,00 6,00 7,00
XANA
X 0.
50 M
G CO
MP
XANA
X 0.
25 M
G CO
MP
ZOLP
IDEM
10M
G CO
MP
EG
VALI
UM 10
MG
COM
P LO
RMET
AZEP
AM E
G CO
MP
1
TEM
ESTA
EXP
IDET
1MG
XANA
X 0.
50 M
G CO
MP
ZOLP
IDEM
10M
G CO
MP
EG
VALI
UM 10
MG
COM
P LO
RMET
AZEP
AM E
G CO
MP
1
XANA
X 0.
25 M
G CO
MP
ZOLP
IDEM
10M
G CO
MP
EG
XANA
X 0.
50 M
G CO
MP
DIAZ
EPAM
EG
COM
P 10
MG
LORM
ETAZ
EPAM
EG
COM
P 1
XANA
X 0.
25 M
G CO
MP
XANA
X 0.
50 M
G CO
MP
ZOLP
IDEM
10M
G CO
MP
EG
DIAZ
EPAM
EG
COM
P 10
MG
LORM
ETAZ
EPAM
EG
COM
P 1
TEM
ESTA
EXP
IDET
1MG
XANA
X 0.
50 M
G CO
MP
DIAZ
EPAM
EG
COM
P 10
MG
ZOLP
IDEM
10M
G CO
MP
EG
LORM
ETAZ
EPAM
EG
COM
P 1
XANA
X 0.
50 M
G CO
MP
TEM
ESTA
EXP
IDET
1MG
DIAZ
EPAM
EG
COM
P 10
MG
ZOLP
IDEM
10M
G CO
MP
EG
LORM
ETAZ
EPAM
EG
COM
P 1
XANA
X 0,
50M
G CO
MP
ZOLP
IDEM
10M
G CO
MP
EG
DIAZ
EPAM
10M
G CO
MP
EG
TEM
ESTA
EXP
IDET
1MG
LORM
ETAZ
EPAM
1MG
COM
P
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
Jaar
lijks
e ve
rbru
iken
per
HS i
n aa
ntal
DDD
/100
ligda
gen
Jaartal
24
4 . 1 .2 . Analyse verbruik van HS op 4 hospital isat iediensten
4.1.2.1. Demografische gegevens
Gedurende de eerste periode (1 januari tot 30 maart 2017) werden 307 patiënten geregistreerd die een HS
voorgeschreven kregen in het ziekenhuis. De demografische gegevens worden weergegeven in Tabel 4.1. De
populatie (N=307) bestond uit 154 mannen (50,2%) en 153 vrouwen (49,8%). De mediane leeftijd was 68 jaar met
een range van 18-106 jaar, zie Figuur 4.3. Op de dienst cardiologie (CARDIO) verbleef 43,0% van de patiënten, op
thoraco-vasculaire heelkunde en plastische heelkunde (TVH-PH) 38,8% en op pneumologie (PNEUMO) 18,2%. De
twee chirurgische diensten werden samen genomen aangezien de afdelingen zich op hetzelfde verdiep bevinden.
Tabel 4.1: Demografische gegevens.
a Shapiro-Wilk test.
Figuur 4.3: Verdeling van de patiënten (%), volgens leeftijd en geslacht.
4.1.2.2. Gebruik HS bij opname
Bij 56,7% van de patiënten werd een HS geregistreerd als thuismedicatie, bij 43,3% werd dit in het ziekenhuis
opgestart (zie Tabel 4.2). T.o.v. de andere afdelingen was de opstart van een HS op TVH-PH significant hoger
(p=0,03) (zie Figuur 4.4). Op PNEUMO namen 71,4% van de patiënten reeds een HS als thuismedicatie (p=0,026).
Duotherapie kwam voor bij 3,6% van de patiënten en 13% van de patiënten kreeg meerdere HS toegediend maar niet
in combinatie. Er was geen verschil tussen de afdelingen.
Populatie Man (%) Vrouw (%) Totaal (%)
Aantal 154 (50,2) 153 (49,8) 307
CARDIO 61 (39,6) 71 (46,4) 132 (43,0) PNEUMO 28 (18,2) 28 (18,3) 56 (18,2) TVH-PH 65 (42,2) 54 (35,3) 119 (38,8)
Leeftijd (in jaren)a
Mediaan 68 67 68 Range (min-max) (18-106) (19-93) (18-106)
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
18-26 27-35 36-44 45-53 54-62 63-71 72-80 80+
Perc
enta
ge p
atië
nten
(%)
Leeftijd (in jaren)
Vrouwen
Mannen
25
Tabel 4.2: Gebruik van HS bij opname, per afdeling, volgens het aantal patiënten.
Figuur 4.4: Verdeling van de patiënten (%) volgens HS als thuismedicatie, HS opgestart in het ziekenhuis en duotherapie, per afdeling.
De incidentie van het HS-gebruik tijdens opname, op de vier afdelingen, was 18,8% (zie Tabel 4.3). Op CARDIO
bedroeg dit 31,0%, op PNEUMO 8,7% en op TVH-PH 20,9%.
Tabel 4.3: Incidentie van HS-gebruik tijdens opname, per afdeling.
* Totaal aantal opgenomen patiënten.
In Tabel 4.4 wordt het totaal aantal voorgeschreven hoeveelheden weergegeven van de verschillende type
HS (volgens stofnaam en werkingsduur) gedurende de specifieke periode, alsook afzonderlijk per afdeling.
Aangezien sommige patiënten meer dan 1 HS innamen tijdens hospitalisatie (zie Tabel 4.2) is het totaal aantal
hoeveelheden groter dan het totaal aantal patiënten. Het totaal aantal voorgeschreven hoeveelheden HS is het
grootst op CARDIO (43,6%), gevolgd door TVH-PH (39,6%) en PNEUMO (16,8%). Alprazolam is de koploper met 29,6%,
gevolgd door lormetazepam (23,5%), lorazepam (19,0%) en zolpidem (12,0%). Qua werkingsduur zijn de intermediair
werkende HS het meest vertegenwoordigd met 76,0% van het totale aantal voorgeschreven hoeveelheden volgens
werkingsduur.
CARDIO (%) PNEUMO (%) TVH-PH (%) Totaal (%)
Aantal patiënten 132 (43,0) 56 (18,2) 119 (38,8) 307
Thuismedicatie 77 (58,3) 39 (71,4) 58 (48,7) 174 (56,7)
Ziekenhuis opgestart 55 (41,7) 17 (28,6) 61 (51,3) 133 (43,3)
>1 HS 24 (18,2) 4 (7,1) 23 (19,3) 51 (16,6)
Duotherapie 6 (4,5) 0 5 (4,2) 11 (3,6) Meerdere HS, afzonderlijk 18 (13,6) 4 (7,1) 18 (15,1) 40 (13,0) toegediend
Afdeling N* HS-gebruikers %
CARDIO 426 132 31,0 PNEUMO 641 56 8,7
TVH-PH 569 119 20,9
Totaal 1636 307 18 ,8
0%
20%
40%
60%
80%
Cardiologie Pneumologie TVH-PH
Perc
enta
ge p
atën
ten
(%)
Afdeling
Thuis opgestart
Ziekenhuis opgestart
Duotherapie
26
Tabel 4.4: HS-gebruik tijdens opname, volgens aantal stuks HS op stofnaam en volgens werkingsduur, per afdeling.
* Dit wordt echter niet gebruikt als slaap- of kalmeermiddel, maar eerder in palliatieve setting en bij anesthesie. ** Deze producten behoren niet tot het formularium en kunnen soms per doos worden aangerekend aan de patiënt.
Vervolgens werd nagegaan of er een verschil is qua leeftijd, geslacht en type HS tussen patiënten die een HS
reeds van thuis innamen en patiënten bij wie dit werd opgestart in het ziekenhuis en bij patiënten met duotherapie
(zie Tabel 4.5). Vervolgens werd ook leeftijd en geslacht geanalyseerd binnen het type HS dat gebruikt werd tijdens
opname (zie Tabel 4.5). Patiënten die reeds thuis een HS innamen waren significant ouder (p=0,001), waren van het
vrouwelijke geslacht (p< 0,05; OR=0,39 [0,25-0,63] ) en namen meer een kort- en langwerkend HS dan patiënten
waarbij een HS werd opgestart in het ziekenhuis (p=0,001). Er werd geen verband gevonden tussen duotherapie en
geslacht en leeftijd enerzijds en tussen type HS tijdens opname en geslacht en leeftijd anderzijds (zie Tabel 4.5).
CARDIO (%) PNEUMO (%) TVH-PH (%) Totaal (%)
Totaal aantal stuks HS 156 (43,6) 60 (16,8) 142 (39,6) 358
Aantal stuks HS tijdens hospitalisatie (stofnaam)
Alprazolam 45 (28,9) 10 (16,7) 51 (35,9) 106 (29,6)
Bromazepam 2 (1,3) 3 (5,0) 3 (2,2) 8 (2,2)
Clobazam 0 0 1 (0,7) 1 (0,3)
Clonazepam 6 (3,8) 3 (5,0) 4 (2,8) 13 (3,5)
Clorazepaat** 0 1 (1,7) 1 (0,7) 2 (0,6)
Diazepam 8 (5,1) 1 (1,7) 6 (4,2) 15 (4,2)
Flurazepam 1 (0,6) 1 (1,7) 1 (0,7) 3 (0,8)
Lorazepam 30 (19,3) 14 (23,3) 24 (16,9) 68 (19,0)
Lormetazepam 38 (24,4) 11 (18,3) 35 (24,6) 84 (23,5)
Midazolam* 2 (1,3) 3 (5,0) 1 (0,7) 6 (1,7)
Nitrazepam 1 (0,6) 0 0 1 (0,3)
Oxazepam 0 0 1 (0,7) 1 (0,3)
Prazepam** 2 (1,3) 2 (3,2) 1 (0,7) 5 (1,4)
Triazolam** 0 1 (1,7) 0 1 (0,3)
Zolpidem 20 (12,8) 10 (16,7) 13 (9,2) 43 (12,0)
Zopiclone** 1 (0,6) 0 0 1 (0,3)
Aantal stuks HS tijdens hospitalisatie (werkingsduur)
Kortwerkend 23 (14,7) 10 (16,6) 14 (9,9) 47 (13,1) Intermediair werkend 115 (73,8) 43 (71,7) 114 (80,2) 272 (76,0) Langwerkend 18 (11,5) 7 (11,7) 14 (9,9) 39 (10,9)
27
Tabel 4.5: Thuisgebruik HS, duotherapie en type HS tijdens opname in relatie tot leeftijd, geslacht en type HS.
a Mann-Whitney-Wilcoxon toets, b Chi-Kwadraat toets, c Kruskal-Wallis toets, d Shapiro-Wilk test.
4.1.2.3. Gebruik HS bij ontslag
Van de totale doelpopulatie (N=307) werd bij 58,6% het HS verdergezet na ontslag (zie Tabel 4.6), met een
groot verschil tussen de 3 afdelingen (p=0,039). Van de patiënten die een HS als thuismedicatie innamen (N=174),
werd dit bij 86,2% verdergezet na ontslag. Dit was niet verschillend tussen de 3 diensten (p=0,236). Van de
patiënten bij wie een HS tijdens opname werd opgestart (N=133), werd dit slechts bij 23,3% verdergezet na ontslag
en dit was niet verschillend tussen de diensten (p=0,257).
Thuisgebruik HS Ja (N=174) Neen (N=133) p-waarde
Leeftijdd (jaren) 70 (20-106) 65 (18-96) 0,001a
Geslacht Man (%) 70 (40,2) 84 (63,2) P< 0,05b
Vrouw (%) 104 (59,8) 49 (38,8) OR = 0,39, [0,25-0,63] Ja (N=207) Neen (N=151)
Type HS tijdens opname
Kortwerkend (%) 35 (16,9) 12 (7,9) 0,001b
Intermediair werkend (%) 142 (81,6) 130 (86,1) Langwerkend (%) 30 (17,2) 9 (6,0)
Duotherapie
Ja (N=11) Neen (N=296) p-waarde
Leeftijdd (jaren) 61 (20-85) 68 (18-106) 0,196a
Geslacht Man (%) 4 (36,4) 150 (50,7) 0,351b Vrouw (%) 7 (63,6) 146 (49,3) OR = 0,56, [0,16-1,94] Type HS tijdens opname Kortwerkend Intermediair werkend Langwerkend (N=47) (N=272) (N=39) p-waarde Leeftijdd (jaren) 68 (42-93) 68 (18-106) 67 (23-85) 0,095c
Geslacht Man (%) 22 (46,8) 134 (49,3) 17 (43,6) 0,783b Vrouw (%) 25 (53,2) 138 (50,7) 22 (56,4)
28
Tabel 4.6: Verderzetting van HS na ontslag, per afdeling.
Vervolgens werd nagegaan of de verderzetting van HS na ontslag verschillend was tussen mannen en
vrouwen, toeneemt met de leeftijd en verschillend is tussen patiënten die reeds een HS van thuis uit innemen (zie
Tabel 4.7). Patiënten bij wie een HS verder werd gegeven bij ontslag waren significant ouder (p=0,004). Patiënten
die een HS als thuismedicatie innamen zetten het gebruik van hun HS verder bij ontslag (p<0,05). Er werd geen
verband gevonden tussen verderzetting HS na ontslag en geslacht.
Tabel 4.7: Verderzetting van HS na ontslag, in relatie tot leeftijd, geslacht en HS als thuismedicatie.
* 10 missende waarden wegens overlijden (N=297), a Mann-Whitney-Wilcoxon toets, b Chi-Kwadraat toets, c Shapiro-Wilk test.
4.1.2.4. Globaal verbruik HS
In Figuur 4.5. en Figuur 4.6. wordt het globaal verbruik van HS, met name het aantal stuks die werden
voorgeschreven gedurende de specifieke periode (01/01-30/03) op de vier afdelingen, weergegeven (volgens
stofnaam en volgens werkingsduur). Alprazolam staat op de 1ste plaats (22%), gevolgd door lormetazepam (19%),
CARDIO (%) PNEUMO (%) TVH-PH (%) Totaal (%)
Totaal aantal patiënten (N) 132 56 119 307 Verderzetting HS bij ontslag
Ja 81 (61,3) 36 (64,3) 63 (52,9) 180 (58,6) Neen 48 (36,4) 15 (26,8) 54 (45,4) 117 (38,1) Overleden 3 (2,3) 5 (8,9) 2 (1,7) 10 (3,3)
Patiënten thuis HS opgestart (N) 77 (58,3) 39 (69,6) 58 (48,7) 174 (56,7) Verderzetting HS bij ontslag
Ja 65 (84,4) 33 (84,6) 52 (89,7) 150 (86,2) Neen 11 (14,3) 3 (7,7) 5 (8,6) 19 (10,9) Overleden 1 (1,3) 3 (7,7) 1 (1,7) 5 (2,9)
Patiënten HS tijdens opname 55 (41,7) 17 (30,4) 61 (51,3) 133 (43,3) opgestart (N) Verderzetting HS bij ontslag
Ja 16 (29,1) 3 (17,6) 12 (19,7) 31 (23,3) Neen 37 (67,3) 12 (70,6) 48 (78,7) 97 (72,9) Overleden 2 (3,6) 2 (11,8) 1 (1,6) 5 (3,8)
Verderzetting HS na ontslag* Ja(N=181)
Neen (N=116) p-waarde
Leeftijdc (jaren) 69 (29-106)
65(18-90) 0,004a Geslacht
Man (%) 82(45,3)
64 (55,2) 0,097b Vrouw (%) 99 (54,7)
52 (44,8) OR =0,67,
[0,42-1,08]
Thuis opgestart Ja (%) 150 (82,9) 19 (16,4) p<0,05b
Neen (%) 31 (17,1) 97 (83,6)
29
lorazepam (14%) en zolpidem (13%). Intermediair werkende HS worden het meest voorgeschreven met 59% t.o.v. 23%
(langwerkende HS) en 18% (kortwerkende HS).
Figuur 4.5: Globaal verbruik HS (%) van 01/01 tot 30/03, Figuur 4.6: Globaal verbruik HS (%) van 01/01 tot op vier diensten (volgens stofnaam). 30/03, op vier diensten (volgens werkingsduur).
In Figuur 4.7. wordt het verbruik van de verschillende types HS tussen de vier afdelingen met elkaar
vergeleken. Zowel op de diensten TVH-PH als op CARDIO wordt alprazolam het meest voorgeschreven, gevolgd door
lormetazepam en lorazepam. Op PNEUMO wordt zolpidem het meest voorgeschreven, gevolgd door alprazolam en
lorazepam.
Figuur 4.7: Aantal voorgeschreven eenheden HS van 01/01 tot 30/03 per afdeling, volgens stofnaam.
* Dit wordt echter niet gebruikt als slaap- of kalmeermiddel, maar eerder in palliatieve setting en bij anesthesie .
0,00 50,00 100,00 150,00 200,00 250,00
Nitrazepam Triazolam
Flurazepam Zopiclone Clobazam
Clorazepaat Oxazepam
Bromazepam Midazolam* Clonazepam
Prazepam Diazepam Zolpidem
Lorazepam Lormetazepam
Alprazolam
Aantal eenheden voorgeschreven
Type
HS v
olge
ns st
ofna
am
TVH-PH
Pneumologie
Cardiologie
18%
23% 59%
Kortwerkend HS
Langwerkend HS
Intermediair werkend HS
22%
19%
14% 13%
8%
6%
4%
3%
2% 2% 2% 1% 3% 1%
alprazolam lormetazepam lorazepam zolpidem diazepam prazepam clonazepam bromazepam clorazepaat oxazepam clobazam zopiclone midazolam flurazepam
30
4.2. PROJECT “AFBOUWEN VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN”
4 .2 . 1 . Opmaak informatiefolder
De informatiefolder werd opgesteld in samenwerking met de werkgroep rond HS. Voor
de inhoud werden verscheidene bronnen geraadpleegd (zie hoger). De dienst Communicatie
stond in voor de taalkundige revisie van de tekst alsook voor de lay-out en het drukwerk (zie
Bijlage XI).
4 .2 .2 . Prospect ieve studie
4.2.2.1. Onderzoekspopulatie
In totaal werden 95 patiënten geregistreerd die één of meerdere HS innamen in de periode tussen 3 april en
12 mei 2017, op vier afdelingen. Hiervan werden 36 patiënten geïncludeerd. 59 patiënten werden geëxcludeerd op
het eerste exclusie-niveau o.w.v. de vooropgestelde exclusiecriteria (zie Bijlage XII: Flow-chart).
Van de 36 geïncludeerde patiënten werd bij 18 patiënten een HS in het ziekenhuis opgestart voor minder dan
twee weken. Zij werden louter geïnformeerd op basis van de informatiefolder. Wanneer het HS nog steeds vermeld
stond in het medicatierooster van de patiënt, werd de behandelende arts gecontacteerd om de slaapmedicatie niet
verder te zetten bij ontslag of een eventuele stopdatum te vermelden. Bij 17 patiënten werd het HS reeds van thuis
uit ingenomen en bij 1 patiënt werd dit opgestart tijdens opname voor meer dan twee weken. Van deze 18 patiënten
vielen er nog 2 patiënten uit omdat ze weigerden deel te nemen, nl. omdat de ene patiënt tevreden was van het
slaapmiddel en hier geen kwaad in zag, de andere patiënt kon het niet opbrengen gezien de medische toestand. Er
vielen ook nog 5 patiënten uit omdat de arts de patiënt niet geschikt vond tot deelname. Van de totale populatie
(N=95) startten 11 patiënten (11,6%) met afbouw. Tijdens de studie viel hier nog 1 patiënt uit wegens overlijden (lost
to follow-up).
4.2.2.2. Demografische gegevens De demografische gegevens worden weergegeven in Tabel 4.8. De populatie (N=95) bestond uit 60 mannen
(63,2%) en 35 vrouwen (36,8%). De mediane leeftijd was 68 jaar met een range van 18-90 jaar. De verdeling van de
patiënten volgens leeftijd en geslacht wordt weergegeven in Figuur 4.8. Van de totale populatie slikte 51,6% thuis
een HS wegens slaapproblemen. Bij 9,5% was dit o.w.v. angst en 29,5% van de populatie nam geen HS als
thuismedicatie (NVT). Van de mannen nam 48,3% een HS o.w.v. slaapstoornissen, bij de vrouwen was dit 57,1%. Van
de vrouwen nam 17,1% een HS o.w.v. angst, bij mannen was dit 5%. De meeste patiënten werden opgenomen omwille
van een geplande ingreep (42,1%) of via spoed (40,0%). Bij 35,8% van de patiënten was dit een heropname (< 6
maanden). Het merendeel van de patiënten kwam van thuis (89,5%), 2,1% van uit een WZC en 8,4% van uit een ander
Oordeelkundig gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelenin
fo v
oo
r p
atië
nte
n
SLAAPWEL!
31
ziekenhuis. Na opname ging 88,4% terug naar huis, 8,4% naar een WZC en 3,2% naar een ander ziekenhuis. De
mediane verblijfsduur van de patiënten (N=95) was gemiddeld 8 dagen, met een range van 1-94 dagen. Tabel 4.8: Demografische gegevens (N=95).
a Shapiro-Wilk test, b niet van toepassing, wegens geen thuisgebruik van HS, c mediane verblijfsduur (range), d voor patiënten die nog niet ontslagen waren werd de verwachte ontslagdatum gebruikt,* thoraco-vasculaire heelkunde, ** plastische heelkunde.
Figuur 4.8: Verdeling van de patiënten (%), volgens leeftijd en geslacht.
Man (%) Vrouw (%) Totaal (%)
Aantal 60 (63,2) 35 (36,8) 95 CARDIO 22 (36,7) 21 (60,0) 43 (45,3) PNEUMO 9 (15,0) 7 (20,0) 16 (16,8) TVH* 23 (38,3) 7 (20,0) 30 (31,6) PH** 6 (10,0) 0 6 (6,3)
Leeftijda (jaren) Mediaan 67 69 68 Range (min-max) (18-88) (33-90) (18-90) Indicatie HS Slaapproblemen 29 (48,3) 20 (57,1) 49 (51,5) Angst 3 (5,0) 6 (17,1) 9 (9,4) Spasticiteit 0 1 (2,9) 1 (1,1) Pijn 0 1 (2,9) 1 (1,1) NVTb 22 (36,7) 6 (17,1) 28 (29,5) Ongekend 5 (8,3) 1 (2,9) 6 (6,3) Andere 1 (1,7) 0 1 (1,1) Type opname Gepland 28 (46,7) 12 (34,3) 40 (42,1) Spoed 22 (36,6) 16 (45,7) 38 (40,0) Doorverwijzing andere dienst 10 (16,7) 6 (17,1) 16 (16,8) Doorverwijzing poliklinisch 0 1 (2,9) 1 (1,1) Heropname (< 6 maanden) Ja 20 (33,3) 14 (40) 34 (35,8) Herkomst Thuis 53 (88,3) 32 (91,4) 85 (89,5) WZC 2 (3,3) 0 2 (2,1) Ander ziekenhuis 5 (8,4) 3 (8,6) 8 (8,4) Bestemming na ontslag Thuis 54 (90) 30 (85,7) 84 (88,4) WZC 4 (6,7) 4 (11,4) 8 (8,4) Ander ziekenhuis 2 (3,3) 1 (2,9) 3 (3,2) Verblijfsduur (dagen)a, c, d CARDIO 6,5 (1-31) 10 (1-4) 7 (1-44) PNEUMO 7 (4-94) 7 (5-9) 7 (4-94) TVH* 12 (4-42) 5 (2-18) 10,5 (2-42) PH** 24 (15-36) / 24 (15-36) Totaal 10 (1-94) 7 (1-44) 8 (1-94)
0%
20%
40%
18-26 27-35 36-44 45-53 54-62 63-71 72-80 80+ Perc
enta
ge p
atië
nten
(%
)
Leeftijd (in jaren)
Vrouwen
Mannen
32
4.2.2.3. Gebruik HS bij opname en tijdens ziekenhuisopname
De indicaties waarvoor HS thuis werden ingenomen en waarvoor een HS tijdens opname werd
voorgeschreven, worden weergegeven in Tabel 4.8 en Tabel 4.9, onderverdeeld volgens geslacht. Van de totale
populatie nam 51,6% thuis een HS in wegens slaapproblemen, bij 9,5% was dit o.w.v. angst. Tijdens opname werd bij
52,6% een HS voorgeschreven omdat de patiënt dit gewend was thuis in te nemen. Bij 29,5% was dit wegens
slaapproblemen tijdens opname en bij 13,6% o.w.v. angst. Er was geen verschil voor indicatie van het HS tussen de
beide geslachten (p=0,077).
Tabel 4.9: Indicatie HS tijdens opname, volgens geslacht.
Bij 69,5% van de patiënten werd een HS reeds ingenomen als thuismedicatie (zie Tabel 4.10). Bij 29,4% werd
dit in het ziekenhuis opgestart, bij 1,1% ontbrak informatie hierover. T.o.v. de andere afdelingen was de opstart van
een HS in het ziekenhuis significant hoger op thoraco-vasculaire heelkunde (TVH) en plastische heelkunde (PH)
(respectievelijk 43,3% en 66,7%) (p=0,007) (zie Figuur 4.9). Van de totale populatie gebruikte 12,6% meer dan 1 HS
tegelijkertijd. Tabel 4.10: Gebruik van HS bij opname, per afdeling.
*Geen info in het EPD.
Figuur 4.9: Verdeling van de patiënten (%) volgens HS als thuismedicatie, HS opgestart in ziekenhuis en duotherapie, per afdeling.
Man (%) Vrouw (%) Totaal
Verderzetting thuismedicatie 27 (45,0) 23 (65,6) 50 (52,6) Slaapproblemen in het ziekenhuis 23 (38,3) 5 (14,3) 28 (29,5) Angst 8 (13,3) 5 (14,3) 13 (13,6) Agitatie 1 (1,7) 0 1 (1,1) Inductie anesthesie 0 1 (2,9) 1 (1,1) Ontwenning alcohol 1 (1,7) 1 (2,9) 2 (2,1)
CARDIO (%) PNEUMO (%) TVH (%) PH (%) Totaal (%)
Aantal patiënten 43 (45,3) 16 (16,8) 30 (31,6) 6 (6,3) 95
Thuis opgestart 33 (76,7) 15 (93,8) 16 (53,4) 2 (33,3) 66 (69,5) Ziekenhuis opgestart 10 (23,3) 1 (6,3) 13 (43,3) 4 (66,7) 28 (29,4) Ongekend* 0 0 1 (3,3) 0 1 (1,1) >1 HS 7 (16,3) 1 (6,3) 3 (10,0) 1 (16,7) 12 (12,6)
0%
50%
100%
Cardiologie Pneumologie TVH PH Perc
enta
ge p
atië
nten
(%
)
Afdeling
Thuis opgestart
Ziekenhuis opgestart
Duotherapie
33
De incidentie van het HS-gebruik tijdens opname, op de vier afdelingen, was 12,9% (zie Tabel 4.11). Op CARDIO
bedroeg dit 23,2%, op PNEUMO 5,4%, op TVH 22,6% en op PH 5,0%. Tabel 4.11: Incidentie van HS-gebruik tijdens opname, per afdeling.
* * Totaal aantal opgenomen patiënten.
In Tabel 4.12 wordt het totaal aantal voorgeschreven hoeveelheden weergegeven van de verschillende types
HS (volgens stofnaam en werkingsduur) gedurende de specifieke periode, alsook afzonderlijk per afdeling.
Aangezien sommige patiënten meer dan 1 HS innamen tijdens hospitalisatie (zie Tabel 4.10) is het totaal aantal
hoeveelheden groter dan het totaal aantal patiënten. Het totaal aantal voorgeschreven hoeveelheden was het
grootst op CARDIO (46,7%), gevolgd door TVH (30,8%). Alprazolam is de koploper met 26,2%, gevolgd door
lormetazepam (21,5%), lorazepam (19,6%) en zolpidem (15,0%). Qua werkingsduur zijn de intermediair werkende HS
het meest vertegenwoordigd, nl. 72,9%.
Tabel 4.12: HS-gebruik tijdens opname, volgens aantal stuks HS op stofnaam en volgens werkingsduur, per afdeling.
* Deze producten behoren niet tot het formularium en kunnen soms per doos worden aangerekend aan de patiënt.
Vervolgens werd nagegaan of het gebruik van een HS als thuismedicatie en het gebruik van meerdere HS
tijdens opname, verschillend was tussen mannen en vrouwen, tussen rokers en niet rokers, tussen de types HS en of
dit toeneemt met de leeftijd, het aantal comorbiditeiten en de verblijfsduur (zie Tabel 4.13). Patiënten die reeds
Afdeling N* HS-gebruikers %
CARDIO 185 43 23,2 PNEUMO 297 16 5,4 TVH 133 30 22,6 PH 121 6 5,0
Totaal 736 95 12,9
CARDIO (%) PNEUMO (%) TVH (%) PH (%) Totaal (%)
Totaal aantal stuks HS 50 (46,7) 17 (15,9) 33 (30,8) 7 (6,6) 107 Aantal stuks HS tijdens hospitalisatie (stofnaam)
Alprazolam 11 (22,0) 7 (41,1) 5 (15,2) 5 (71,4) 28 (26,2) Bromazepam 3 (6,0) 0 3 (9,1) 0 6 (5,6) Clonazepam 3 (6,0) 0 0 0 3 (2,8) Diazepam 3 (6,0) 2 (11,8) 1 (3,0) 0 6 (5,6) Flurazepam 1 (2,0) 0 1 (3,0) 0 2 (1,9) Lorazepam 11 (22,0) 1 (5,9) 8 (24,2) 1 (14,3) 21 (19,6) Lormetazepam 8 (16,0) 2 (11,8) 12 (36,4) 1 (14,3) 23 (21,5) Prazepam* 0 1 (5,9) 0 0 1 (0,9) Zolpidem 10 (20,0) 3 (17,6) 3 (9,1) 0 16 (15,0) Zopiclone* 0 1 (5,9) 0 0 1 (0,9) Aantal stuks HS tijdens hospitalisatie (werkingsduur)
Kortwerkend 10 (20,0) 4 (23,5) 3 (9,1) 0 17 (15,9) Intermediair werkend 33 (66,0) 10 (58,8) 28 (84,8) 7 (100,0) 78 (72,9) Langwerkend 7 (14,0) 3 (17,7) 2 (6,1) 0 12 (11,2)
34
thuis een HS innamen, waren significant ouder (69 jaar versus 57 jaar) (p=0,008) en hadden meer comorbiditeiten
(3 comorbiditeiten versus 2) (p=0,007). Het verschil in het thuisgebruik van HS tussen mannen en vrouwen was
statistisch significant (p=0,039; OR=0,35 [0,13-0,97]). Er waren meer mannen die een HS innamen als
thuismedicatie. Er kon geen verband worden gevonden tussen enerzijds gebruik van HS als thuismedicatie en
verblijfsduur, roken en type HS, en anderzijds tussen het gebruik van meerdere HS tijdens opname en leeftijd en
geslacht.
Tabel 4.13: Thuisgebruik HS en gebruik van meerdere HS tijdens opname, in relatie tot leeftijd, aantal comorbiditeiten, geslacht, roken, verblijfsduur en type HS.
a Mann-Whitney-Wilcoxon toets, b Chi-Kwadraattoets, c Fisher’s exact test, d Shapiro-Wilk test. * 1 missende waarde (geen info over thuisgebruik in het EPD) (N=94).
In Tabel 4.14 werd nagegaan of het type HS in het ziekenhuis verschillend was tussen mannen en vrouwen en
of dit toeneemt met de leeftijd, aantal comorbiditeiten en verblijfsduur. Er kon geen verband gevonden worden
tussen het type HS in het ziekenhuis en de leeftijd, geslacht, aantal comorbiditeiten en verblijfsduur.
Thuisgebruik HS*
Ja (N=66) Neen (N=28) p-waarde
Leeftijdd (jaren) 69 (23-90) 57 (18-88) 0,008a
Aantal comorbiditeitend 3 (0-8) 2 (0-6) 0,007a Verblijfsduurd (dagen) 8 (1-94) 10,5 (2-37) 0,852a
Geslacht Man (%) 37 (56,1) 22 (78,6) 0,039b
Vrouw (%) 29 (43,9) 6 (21,4) OR = 0,35, [0,13-0,97] Roken
Ja (%) 14 (21,2) 8 (28,6) 0,441b Neen (%) 52 (78,8) 20 (71,4) 0R = 0,67, [0,25-1,85] Ja (N=76) Neen (N=30) Type HS Kortwerkend (%) 13 (17,1) 3 (10) 0,147c Intermediair werkend (%) 52 (68,4) 26 (86,7) Langwerkend (%) 11 (14,4) 1 (3,3) >1 HS (tijdens opname) Ja (N=12) Neen (N=83) p-waarde Leeftijdd (jaren) 68 (29-84) 68 (18-90) 0,933a
Geslacht Man (%) 5 (41,7) 55 (66,3) 0,118c Vrouw (%) 7 (58,3) 28 (33,7) OR = 0,36, [0,12-1,25]
35
Tabel 4.14: Type HS in het ziekenhuis in relatie tot leeftijd, geslacht, aantal comorbiditeiten, verblijfsduur .
a Kruskal-Wallis toets, b Chi-Kwadraattoets, c Shapiro-Wilk test.
4.2.2.4. Gebruik HS bij ontslag
Van de totale populatie (N=95) werd bij 58,9% het HS verdergezet na ontslag (Tabel 4.15). Er startten 11,6%
van de patiënten actief met afbouw. Op de afdeling PNEUMO werd het HS het meest verdergezet, nl. bij 93,8%
(p=0,002). Van de patiënten die reeds als thuismedicatie een HS innamen (N=66) werd dit bij 77,3% verdergezet na
ontslag, bij 6,1% werd dit gestopt in het ziekenhuis en bij 16,7% startte men met afbouw na hospitalisatie. Dit was
niet verschillend tussen de afdelingen (p=0,507). Van de patiënten waarbij een HS tijdens opname werd opgestart
(N=28), werd dit slechts bij 17,9% verdergezet en bij 78,6% werd het HS gestopt na ontslag. Dit was ook niet
verschillend tussen de afdelingen (p=0,282). Tabel 4.15: Verderzetting van HS, per afdeling bij ontslag.
* 1 missende waarde in één van beide luiken, wegens gebrek aan informatie in het EPD (N=29).
Type HS in ziekenhuis
Kortwerkend (N=17) Intermediair werkend (N=78) Langwerkend (N=12)
p-waarde
Leeftijdc (jaren) 67 (38-82) 69 (18-90) 63 (33-79) 0,328a Aantal comorbiditeitenc 4 (0-7) 3 (0-8) 3 (1-8) 0,787a Verblijfsduurc (dagen) 9 (1-42) 8 (1-94) 16 (4-44) 0,515a Geslacht
Man (%) 10 (58,8) 50 (64,1) 5 (41,7) 0,328b Vrouw (%) 7 (41,2) 28 (35,9) 7 (58,3)
Cardiologie (%) Pneumologie (%) TVH (%) PH (%) Totaal (%)
Totaal aantal patiënten 43 16 30 6 95 Verderzetting HS
Ja 25 (58,1) 15 (93,8) 14 (46,7) 2 (33,3) 56 (58,9) Neen 9 (20,9) 0 14 (46,7) 4 (66,7) 27 (28,4) Afbouw 8 (18,7) 1 (6,2) 2 (6,6) 0 11 (11,6) Overleden 1 (2,3) 0 0 0 1 (1,1)
Patiënten thuis HS opgestart 33 (76,7) 15 (93,8) 16* (53,3) 2 (33,3) 66 (69,5) Verderzetting HS
Ja 23 (69,7) 14 (93,3) 12 (75,0) 2 (100,0) 51 (77,3) Neen 2 (6,1) 0 2 (12,5) 0 4 (6,1) Afbouw 8 (24,2) 1 (6,7) 2 (12,5) 0 11 (16,6) Patiënten HS in ziekenhuis 10 (23,3) 1 (6,3) 13*(43,3) 4 (66,7) 28 (29,5) Opgestart Verderzetting HS
Ja 2 (20,0) 1 (100,0) 2 (15,4) 0 5 (17,8) Neen 7 (70,0) 0 11 (84,6) 4 (100,0) 22 (78,6) Afbouw 0 0 0 0 O Overleden 1 (10,0) 0 0 0 1 (3,6)
36
Patiënten bij wie een afbouwschema werd opgesteld, waren significant ouder (p=0,007) en hadden
significant meer comorbiditeiten (p=0,007) (zie Tabel 4.16). Er was een significant verschil tussen het gebruik van
een HS als thuismedicatie en het verderzetten van het HS (p<0,05), nl. patiënten die een HS als thuismedicatie
innamen zetten het gebruik van hun HS verder bij ontslag. Er was geen verband tussen verderzetting van HS en
verblijfsduur, geslacht en type HS.
Tabel 4.16: Verderzetting HS na ontslag in relatie tot leeftijd, verblijfsduur, aantal comorbiditeiten, geslacht, HS-gebruik thuis en type HS.
* 1 missende waarde wegens overlijden (N=94), ** 1 missende waarde wegens gebrek aan informatie in het EPD (N=93). a Kruskal-Wallis toets, b Chi-Kwadraattest, c Shapiro-Wilk test.
4.2.2.5. Analyse vragenlijsten en follow-up Bendep-SRQ
De mate waarin de HS-gebruikers, die zullen starten met afbouw (N=11), reeds afhankelijk zijn van hun HS,
wordt geëvalueerd via de Bendep-SRQ (Tabel 4.17). Gemiddeld scoren de patiënten 2,1 voor de 1ste categorie, wat
erop wijst dat ze zich zeer bewust zijn van het probleem. Een gemiddelde score van 2,7 voor de 2de categorie geeft
aan dat ze matig tot zeer obsessief zijn t.o.v. de beschikbaarheid van hun HS. Over het algemeen hebben de
patiënten een slechte therapietrouw (score 1,2).
Tabel 4.17: Gemiddelde scores van de Bendep-SRQ.
Verderzetting HS*
Ja (N=56) Neen (N=27) Afbouw (N=11) p-waarde
Leeftijdc (jaren) 68,5 (33-90) 59 (18-88) 74 (58-84) 0,007a
Verblijfsduurc (dagen) 7,5 (1-94) 10 (2-39) 15 (3-42) 0,463a
Aantal comorbiditeitenc 3 (0-8) 2 (0-8) 4 (2-8) 0,007a Geslacht
Man (%) 34 (60,7) 20 (74,1) 5 (45,5) 0,224b
Vrouw (%) 22 (39,3) 7 (25,9) 6 (54,5) Thuisgebruik HS* *
Ja (%) 51 (91,1) 4 (15,4) 11 (100,0) p< 0,05b Neen (%) 5 (8,9) 22 (84,6) 0
Ja (N=64) Neen (N=30) Afbouw (N=12)
Type HS Kortwerkend (%) 9 (14,1) 6 (20,0) 2 (16,7) 0,949b Intermediair werkend (%) 47 (73,4) 21 (70,0) 9 (75,0) Langwerkend (%) 8 (12,5) 3 (10,0) 1 (8,3)
Voor afbouw (N=11) Interpretatie score
Problematisch gebruik 2,1 Hoog
Preoccupatie 2,7 Matig << Hoog Therapie-ontrouw 1,2 Hoog
37
Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI)
Tabel 4.18 geeft de gemiddelde scores weer van de 7 domeinen rond slaapkwaliteit (score tussen 0 en 3),
alsook een gemiddelde globale score van de slaapkwaliteit (score tussen 0 en 21). De vragenlijst werd overlopen
alvorens er gestart werd met afbouw. Een totale PSQI-score van gemiddeld 9,3 wordt gezien en duidt op een
algemeen slechte slaapkwaliteit van de patiënten (score< 5). Op het gebruik van slaapmedicatie en de
slaapverstoringen wordt het slechtste gescoord, met scores van respectievelijk 3 en 1,6.
Tabel 4.18: Gemiddelde scores van de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI).
Rand SF-36 In Tabel 4.19 worden de gemiddelde scores weergegeven voor elk van de 8 niveaus van de SF-36 vragenlijst,
gescoord van 0 tot 100. Ze vormen een weerspiegeling van de gezondheidstoestand van de patiënten (N=11), op het
moment dat ze nog niet gestart zijn met afbouw. De gemiddelde scores voor elk niveau blijken vrij laag te zijn. De
algemene gezondheid van de patiënten wordt erg laag gescoord, met een gemiddelde score van 19,1 op 100. Van de
8 dimensies werd er het best gescoord op mentale gezondheid (54,9), gevolgd door lichamelijke pijn (43,6) en
vitaliteit van de patiënten (39,1), al zijn deze scores behoorlijk laag.
Tabel 4.19: Gemiddelde scores SF-36 vragenlijst.
Voor afbouw (N=11)
Slaapduur 0,6 Slaapverstoringen 1,6 Slaaplatentietijd 1,2 Slaapefficiëntie 0,6 Dysfunctioneren overdag 1,3 Subjectieve slaapkwaliteit 1,2 Gebruik van slaapmedicatie 3 Totale PSQI score 9,3
Voor afbouw (N=11)
Functionele status 28,6 Fysiek functioneren 20 Sociaal functioneren 35,2 Fysieke problemen 13,6 Emotionele problemen 45,5 Welzijn 45,9 Mentale gezondheid 54,9 Vitaliteit 39,1 Lichamelijke pijn 43,6 Globale gezondheidsevaluatie 19,1
38
Follow-up
Van de 10 patiënten zijn er effectief 6 patiënten gestart met afbouw, tijdens deze studieperiode. Hiervan
waren er 2 reeds gestart met afbouw in het ziekenhuis, op eigen aanvraag. De andere 4 zijn thuis gestart, 1 week na
ontslag. Na een eerste telefonisch contact (1 week na de startdatum), bleken ze het allemaal goed te stellen en nog
weinig hinder te ondervinden. Een aantal patiënten beweerden zelfs beter te slapen. Van de 10 patiënten waren er 4
patiënten nog niet opgestart. Er was 1 patiënt die de afbouw wilde uitstellen tot wanneer ze volledig gestopt was
met roken, bij een andere patiënt was het nog geen goed moment omwille van familiale redenen. Een andere
patiënt had net een slechte diagnose gehad en een vierde patiënt kon nog niet van start gaan gezien zijn medische
toestand verslechterd was in het ziekenhuis. Deze vier patiënten worden verder opgevolgd door een
ziekenhuisapotheker.
Gezien de beperkte tijdsspanne van de masterproef, konden de vragenlijsten slechts één keer samen met de
patiënt overlopen worden, nl. voor de start van afbouw, in het ziekenhuis. Vergelijking van de scores voor en tijdens
afbouw was in deze masterproef dus niet mogelijk, waardoor het effect van de afbouw op hun slaap- en
levenskwaliteit niet kon worden nagegaan. De patiënten konden slechts eenmaal telefonisch gecontacteerd worden,
nl. één week na de start van afbouw, om na te gaan of ze vlot waren gestart. De verdere follow-up zal gebeuren
door een ziekenhuisapotheker.
4.2.2.6. Casussen
Ter illustratie worden enkele casussen toegevoegd met patiëntenervaringen en enkele voorbeelden van
opgestelde afbouwschema’s (zie Bijlage XIII).
39
5 . D ISCUSSIE
De afgelopen jaren kwamen er veel initiatieven vanuit de overheid om de bevolking bewust te maken van de
gevaren van (overmatig) gebruik van slaap- en kalmeermiddelen. Het aanbrengen van deze problematiek a.d.h.v. de
vele campagnes is positief, maar dit ook effectief gaan toepassen in de praktijk, en in het bijzonder overgaan tot
actieve afbouw van dergelijke geneesmiddelen, is iets anders. Een opname in het ziekenhuis kan de aanleiding
vormen tot het opstarten van deze actieve afbouw, mits zeer goede communicatie met de patiënt en de
zorgverleners uit de eerste lijn. Enkel wanneer er een goede communicatie en nauwe samenwerking is tussen eerste
en tweede lijn heeft dit project een kans tot slagen.
5.1. VERBRUIK VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN IN HET UZ GENT
5 . 1 . 1 . Globaal verbruik
Het globale verbruik van HS in het UZ Gent is sinds 2010 tot 2016 niet significant gedaald met een verbruik
van 94,49 DDD/100 ligdagen in 2010 tot 74,61 DDD/100 ligdagen in 2016. In 2009 startte de FOD Volksgezondheid
een sensibiliseringscampagne in België om de bevolking te informeren over de gevaren van overmatig gebruik van
slaap- en kalmeermiddelen (22). In 2013 werd een lichte (niet significante) daling gezien in het ziekenhuis. Dit is
niet verwonderlijk gezien in 2012 de voorgaande FOD campagne werd vervolgd en er nog meer werd geïnvesteerd in
informatiemateriaal onder de vorm van folders en boeken, opleidingen voor huisartsen en apothekers, campagnes
in WZC, etc. (21,22). Maar ondanks de vele campagnes en richtlijnen omtrent het oordeelkundige gebruik ervan (13,14,
Bijlage I en Bijlage II) is het gebruik in 2016 nog steeds veel te hoog. De Belgische Gezondheidsenquête van 2013
geeft een prevalentie aan van 13% betreffende het gebruik van HS in België (20). In het UZ Gent in 2017 bedroeg dit
16,9%, over de vier geselecteerde diensten.
Sinds 2010 tot en met 2016 wordt lormetazepam (intermediair werkend HS) het meest voorgeschreven onder
de HS in het ziekenhuis. Dit stemt overeen met de richtlijn van het MFC van het UZ Gent, die adviseert om een
intermediair werkend HS op te starten indien de arts dit nodig acht (zie Bijlage II). De retrospectieve studie toont
eveneens een overwegend verbruik van intermediair werkende HS aan, namelijk 59% van het totale verbruik. Zowel
de retrospectieve als prospectieve studie hadden dezelfde top drie wat betreft de meest frequent voorgeschreven
HS, nl. alprazolam (resp. 29,6% en 26,2% ), lormetazepam (resp. 23,5% en 21,5%) en lorazepam (resp. 19,0% en 19,6%).
Dit stemt grotendeels overeen met de studies die in 2000 en 2009 werden uitgevoerd in het UZ, omtrent het
gebruik van HS op tien hospitalisatiediensten (51,23). De top drie bestond uit dezelfde HS, maar alprazolam stond
daar niet op de eerste plaats. Gezien alprazolam, volgens de sterren van Ansseau (52), een sterke werking uitoefent
op de somatische angstgevoelens en de patiënten op deze vier afdelingen vaak (emotioneel) zware operaties
moeten ondergaan (vb. harttransplantatie, aneurysma, trans-gender operatie,…) wordt dit HS dan ook vaak
40
voorgeschreven bij angst. Op de diensten TVH-PH bedroeg het aantal voorgeschreven hoeveelheden alprazolam
tijdens hospitalisatie 33,5%, op CARDIO was dit 27,2%. De hoge verbruikscijfers van alprazolam stemmen aldus niet
overeen met het globale verbruik dat wordt gezien in 2016 in het UZ Gent, maar wel volgens de statistieken van de
INCB (19), waarbij alprazolam in het jaar 2013 en 2014 onder de anxiolytica het meest geconsumeerd werd.
5 . 1 .2 . HS-gebruik voor en t i jdens opname op 4 hospital isat iediensten
Volgens de demografische gegevens was het aandeel mannen/vrouwen in de retrospectieve studie nagenoeg
gelijk (154/153), in de prospectieve studie was dit een meer heterogene verdeling (60/35). Gezien deze laatste studie
slechts uit een klein aantal patiënten bestond, is de power te klein om hier iets te kunnen uit afleiden. Het
merendeel van de mannen was gehospitaliseerd op TVH-PH, de vrouwen lagen vnl. op CARDIO. De Nederlandse
Hartstichting geeft aan dat in Nederland één op de vier vrouwen sterft aan een hart-of vaatziekte en dat dit bij
vrouwen de voornaamste doodsoorzaak is (53). Dit zou het hoge aandeel vrouwen op CARDIO kunnen verklaren. De
leeftijd in beide populaties ligt tussen 63 jaar en 80 jaar, met een mediane leeftijd van 68 jaar. De HS-gebruikers
zijn dus voornamelijk ouderen. Dit werd zowel door de Belgische Gezondheidsenquête 2013 (20) als door andere
studies uitgevoerd in België (51,54) en in ziekenhuizen in andere landen (Japan, Frankrijk, Canada) (55-57)
bevestigd.
Om de incidentie van het HS-gebruik tijdens hospitalisatie in 2017 te bepalen werden de data van beide
studies samengenomen (N=402). Figuur 5.1 geeft de incidentie weer van het HS-gebruik in 2000, 2009 en 2017 (in
%). De totale incidentie, over de vier afdelingen samen, bedroeg 16,9% in 2017. Op 8 jaar tijd lijkt het HS-gebruik dus
enorm te zijn gedaald, wanneer we dit vergelijken met 2000 (51,5%) en 2009 (49,1%). Echter, deze uitzonderlijk lage
waarden geven wellicht een foutieve afspiegeling van de realiteit. Tot het totale aantal gehospitaliseerde patiënten
behoorden alle patiënten die opgenomen waren op de vier afdelingen, en mogelijks ook patiënten die op deze
afdelingen lagen voor een andere discipline. Vandaar de lage incidentie. Ook in ziekenhuizen in andere landen werd
het HS-gebruik uitgebreid bestudeerd. Ook hier was er een grote variatie in de incidentie van HS-gebruik. Dit
varieerde van 19,9% in Japan (55), 30% in Frankrijk (56), 45% in Canada (57) tot 50,4% in Oostenrijk (58). Dit zou te
wijten kunnen zijn aan de manier waarop inclusie van de patiënten gebeurde, de duur van het onderzoek, de
afdelingen waarop de studie verliep, etc.. Het hoogste HS-gebruik in 2017 werd gezien op CARDIO (28,6%), gevolgd
door de afdelingen TVH-PH (18,8%) (zie Figuur 5.1).
41
Figuur 5.1: Incidentie HS-gebruik (%) per afdeling in 2000 vs. 2009 vs. 2017.
Onder de HS-gebruikers (N=401) nam 59,9% dit als thuismedicatie. De prevalentie van HS-opstart in het
ziekenhuis (40,1%) ligt in deze studie hoger dan in de studies in 2000 en 2009, waarbij respectievelijk 35,9% en
29,1% van de HS-gebruikers een HS opgestart kregen in het ziekenhuis. Deze variabiliteit kan verklaard worden
doordat er hier slechts vier afdelingen geïncludeerd werden, i.p.v. tien afdelingen in de andere twee studies. Op de
diensten TVH-PH was het voorschrijfgedrag dan ook erg hoog, en significant hoger dan de andere twee afdelingen.
Van alle HS-gebruikers op TVH-PH werd bij 50,6% een HS opgestart. Dit hoge percentage zou kunnen verklaard
worden doordat het op deze afdelingen vaak om (emotioneel) zware operaties ging, zoals bv. trans-gender
operaties. Dit waren relatief jonge patiënten, die vaak van thuis nog geen HS innamen, maar waarbij kortstondig een
HS werd opgestart tegen de angst.
Van de nieuw opgestarte patiënten (40,1%) werd dit bij 22,4% verdergezet. Op TVH-PH was dit slechts bij
17,3%, op CARDIO lag dit percentage hoger (27,7%). Van de patiënten die een HS als thuismedicatie hadden (59,9%),
werd dit bij 83,8% verdergezet na ontslag. Hier is geen vergelijking mogelijk met de studies uit 2000 en 2009
wegens onvoldoende data. In een gelijkaardige studie, die gevoerd werd in een ziekenhuis in Frankrijk (56), kreeg
35,7% van de nieuw opgestarte HS-gebruikers dit verder na ontslag. In het UZ Gent werden er dus meer HS gestopt
bij ontslag, nl. bij 73,9% van de nieuw opgestarte HS-gebruikers. Diezelfde Franse studie (56) toonde aan dat bij
78,1% van de thuisgebruikers (78,9%) het HS werd verdergezet, wat lager ligt dan in het UZ Gent (83,8%).
In Figuur 5.2 wordt het percentage weergegeven van het aantal patiënten, onder de HS-gebruikers, die meer
dan 1 HS tegelijkertijd innamen in 2000, 2009 en 2017. In 2009 was er een duidelijke piek in het gebruik van
meerdere HS terwijl dit in 2000 en 2017 redelijk beperkt is. De HS-gebruikers zijn duidelijk minder geneigd om
meerdere HS gelijktijdig in te nemen. Het is echter niet uit te sluiten dat dit lage percentage in 2017 (5,7%) kan te
wijten zijn aan de kortere periode waarover de twee studies verliepen (4 maanden), in tegenstelling tot in 2000 en
2009 (± 7 maanden), alsook aan de selectie van de vier diensten in deze studie t.o.v. tien diensten in 2000 en 2009.
0%
20%
40%
60%
80%
Cardiologie Pneumologie TVH-PH Totaal
61,1%
44,2% 44,3% 51,5% 53,1%
30,2%
58,0% 49,1%
28,6%
7,7% 18,8% 16,9%
Incid
entie
HS-
gebr
uik
(%)
Afdeling 2000 2009 2017
42
Figuur 5.2: Percentage patiënten met >1 HS per afdeling in 2000, 2009 en 2017.
5 . 1 .3 . R is icofactoren
Over het algemeen liggen de p-waarden in de prospectieve studie beduidend hoger dan in de retrospectieve
studie. Dit is wellicht te wijten aan de lage power van de studie (N=95). Vandaar dat de gevonden correlaties niet
altijd gelijklopend zijn tussen beide studies. Uit de prospectieve studie konden meer verbanden worden aangetoond
omdat elke patiënt meer in detail werd gescreend, hetgeen nodig was voor de inclusie van de patiënten. Ook werd
een deel van de patiënten geïnterviewd, wat een extra bron van informatie leverde.
Bij opname:
Patiënten die reeds thuis een HS innamen, waren significant ouder. Dit was zowel in de retrospectieve studie
(p=0,001) als in de prospectieve studie (p=0,008). Ook in de literatuur werd dit aangetoond (20,51,52,57-59). Beide
studies vonden een correlatie tussen het thuisgebruik van HS en geslacht, maar dit was echter verschillend. Uit de
retrospectieve studie bleken er significant meer vrouwen thuis een HS te gebruiken (p<0,05), bij de prospectieve
studie waren dit meer mannen (p=0,039). Gelijkaardige studies (51,55,56,59) alsook de Belgische
Gezondheidsenquête 2013 toonden aan dat HS-gebruikers voornamelijk vrouwen zijn. Andere studies vonden echter
geen correlatie (57,23). Dat dit in de prospectieve studie verschillend was kan verklaard worden door het kleine
patiëntenaantal, het grotere aandeel mannen (63,2%) alsook de korte studieperiode. Patiënten die reeds een HS
innamen voor opname, namen meer een kort- en langwerkend HS dan patiënten waarbij een HS werd opgestart in
het ziekenhuis. Dit stemt overeen met de gestelde richtlijn in het UZ Gent (Bijlage II) en met de lage verbruiken van
kort- en langwerkende HS in het ziekenhuis. Patiënten die thuis een HS innamen hadden significant meer
comorbiditeiten (p=0,007).
Bij ontslag:
Patiënten die reeds een HS als thuismedicatie innamen kregen dit ook meer verdergezet na ontslag, dan
patiënten waarvoor een HS in het ziekenhuis werd opgestart (p<0,05). Er werd dus nauwelijks getracht om het HS-
gebruik te staken bij chronische gebruikers. Patiënten bij wie het HS werd verdergezet na ontslag waren ouder
0%
20%
40%
60%
Cardiologie Pneumologie TVH-PH Totaal
24,6% 18,4%
25,9%
11,9%
26,9%
38,5%
57,5%
21,7%
7,4% 1,4%
5,8% 5,7%
Aant
al p
atië
nten
met
>1 H
S (%
)
Afdeling 2000 2009 2017
43
(p=0,004 en p=0,007). Vorige correlaties kunnen dit verklaren. De patiënten die startten met afbouw waren ouder
en hadden meer comorbiditeiten (p=0,007). Dit is logisch aangezien HS-gebruikers over het algemeen ouder zijn en
het aantal comorbiditeiten toenam bij HS-gebruikers.
5 . 1 .4 . Sterktes en zwaktes van de studie Sterktes:
De sterkte van deze retrospectieve studie is dat het globale verbruik in 2017 in het UZ Gent, kon vergeleken
worden met de data van voorgaande jaren, om zo de verdere evolutie en de problematiek in het ziekenhuis in kaart
te brengen. Aangezien deze studie op dezelfde vier afdelingen plaatsvond als de prospectieve studie en
gelijkaardige parameters werden geanalyseerd, was ook hier vergelijking mogelijk. Een andere sterkte is dat er kon
gezocht worden naar risicofactoren om zo de specifieke patiëntengroepen te identificeren met hoog HS-gebruik. Op
die manier wordt een beeld verkregen van de populatie die men kan screenen en bij wie actieve afbouw zou moeten
worden voorgesteld. In dit geval zijn dat ouderen, vrouwen, patiënten die aan meerdere medische aandoeningen
lijden en gehospitaliseerde patiënten die een HS als thuismedicatie innemen.
Zwaktes:
Deze studie heeft ook enkele tekortkomingen. Een eerste is dat er slechts vier afdelingen geïncludeerd werden,
wegens de beperkte tijdspanne van de masterproef. Dit bemoeilijkte de vergelijking met de twee voorgaande
studies in 2000 en 2009. Ten tweede waren voorgaande studies prospectief en hadden zij het voordeel gebruik te
kunnen maken van verschillende bronnen, waaronder het voeren van een patiënten-interview. De patiënten die men
includeerde waren zowel HS-gebruikers als geen HS-gebruikers, wat vergelijking tussen beide groepen mogelijk
maakte. Deze studie was echter retrospectief. De enige bron waaruit informatie kon gehaald worden was het EPD,
waarin de gegevens niet altijd even duidelijk en volledig werden weergegeven. Een andere zwakte van de studie is
dat het globale verbruik van verschillende types HS die niet tot het formularium behoren (Lysanxia®, Tranxene®, etc.)
een vertekend beeld geeft van het totale verbruik omdat er vaak een volledige doos wordt besteld voor de patiënt,
terwijl de patiënt hiervan slechts enkele eenheden inneemt tijdens opname. De rest van de medicatie krijgt de
patiënt mee naar huis. Als laatste konden een aantal gegevens niet worden onderzocht in de deze studie (de
gemiddelde verblijfsduur, indicatie HS-gebruik, etc.) wegens de korte duur van de masterproef.
5 . 1 .5 . Act iepunten voor de toekomst
- De retrospectieve studie in 2017 zou op dezelfde manier moeten uitgevoerd worden als de studies in 2000
en 2009, om zo optimale vergelijking mogelijk te maken. Dus ook op een prospectieve manier, zowel HS-
44
gebruikers als niet HS-gebruikers includeren en de patiënt interviewen. Op die manier kan veel accuratere
data verkregen worden en ontbreekt er zo min mogelijk informatie;
- Extra aandacht geven voor diensten waar veel HS worden opgestart, o.a. door na te gaan of er wel steeds
een goede indicatie is en erop toezien dat dit zeker niet wordt verder gezet bij ontslag;
- Gezien de duidelijke correlatie tussen thuisgebruik en verderzetting, en de aanwezigheid van risicogroepen
(ouderen, vrouwen, patiënten die aan meerdere aandoeningen lijden), moeten we meer aandacht geven
voor deze patiëntenpopulatie en in het bijzonder, moeten we nagaan of deze patiënten in aanmerking
komen voor actieve afbouw.
5.2. PROJECT “AFBOUWEN VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN”
Over een periode van ongeveer anderhalve maand gaf 1 1 ,6% van de HS-gebruikers (N=95), hun toestemming
tot actieve afbouw. Dit aantal is laag omwille van vele redenen. Eerst en vooral moet de patiënt in aanmerking
komen en dus voldoen aan de vooropgestelde inclusiecriteria. Afbouw is slechts bij een beperkt aantal patiënten
mogelijk, vandaar de vele exclusiecriteria. Vervolgens moet de patiënt dit zélf willen proberen. De eerste stap zetten
is niet evident, zeker gezien er bij het merendeel van de patiënten al een sterke afhankelijkheid aanwezig is, alsook
door het feit dat voor vele patiënten hun slaapmiddel een houvast is of eerder een dagelijkse gewoonte. Een nauwe
begeleiding en follow-up tijdens het afbouwen is dan ook noodzakelijk. Van de 11 patiënten zijn er gedurende deze
studieperiode nog maar 6 effectief opgestart.
Over het algemeen werd dit project bij de patiënten goed onthaald, de meesten stonden hier positief
tegenover. Van alle geïncludeerde patiënten (N=36) waren er slechts 2 patiënten die deelname weigerden. Maar
hun toestemming alleen gaf nog geen zekerheid dat ze ook effectief zouden starten met afbouwen. Er kon nog op
verschillende, vaak onvermijdelijke, niveaus uitval optreden. Het gebeurde dat de behandelende arts/huisarts de
patiënt niet geschikt vond tot deelname, dat er complicaties optraden in het ziekenhuis waardoor de patiënt nog
niet kon starten, of dat de patiënt stierf. Ook gebeurde het dat de patiënt eerst een ander medisch probleem wou
aanpakken alvorens te starten (bv. rookstop) of dat de startdatum toch nog geen goed moment bleek te zijn. Het is
dus een lang proces dat een optimale begeleiding en opvolging vereist. Na een eerste follow-up gesprek (1 week na
de opstart) bleken 6 van de 11 patiënten reeds opgestart te zijn en reageerden ze allen positief. De verdere follow-
up van deze patiënten gebeurt door een ziekenhuisapotheker, in samenwerking met de werkgroep rond HS.
Bij het afbouwen werd niet overgeschakeld naar het diazepam equivalent, maar werd afgebouwd op het
oorspronkelijke HS. De richtlijn van het UZ Gent stelt beide afbouwstrategieën voor maar geeft geen voorkeur. Ook
in de literatuur is er geen eenduidige aanbeveling. In de studie van Bode et al. werd afgebouwd op het diazepam
equivalent en werd een slaagpercentage van 32,2% gerapporteerd (54). In een andere studie van Bourgeois et al.,
45
uitgevoerd in verzorgingstehuizen, bouwde men af op het oorspronkelijke HS met een slaagpercentage van 66% na
8 maanden (61). Overschakelen naar diazepam lijkt in het eerste opzicht gunstig omdat er dan minder nood zou zijn
aan magistrale bereidingen. Een aantal redenen gaven toch de doorslag om op het oorspronkelijke HS te blijven. Zo
zou het overschakelen naar een diazepam equivalent een nog langere afbouwperiode vereisen. Ten tweede is de
deelbaarheid van diazepam eveneens beperkt waardoor er soms magistrale bereidingen moeten voorgeschreven
worden. Tevens is het maken van magistrale bereidingen van het oorspronkelijke HS geen meerkost aangezien er
anders ook verschillende doosjes moeten worden aangekocht van de verschillende doseringen. De bereidingen
werden zodanig voorgesteld zodat voor een aantal stappen kan gebruik gemaakt worden van één en dezelfde
bereiding en de patiënt slechts maximum twee keer een honorarium moet betalen, hetgeen een limitatieve kost is.
Een vierde en zeker geen onbelangrijke reden, is dat het psychologisch soms moeilijk is voor de patiënt om over te
schakelen naar een andere specialiteit.
De snelheid van afbouwen verloopt met stappen van 25% reductie van de oorspronkelijke dosis, waarbij elke
stap minstens twee weken wordt aangehouden. Maar dit is slechts een leidraad. Elk schema wordt aangepast aan
de individuele patiënt, nl. er wordt rekening gehouden met zijn/haar voorkeuren, medische historiek, alsook hoe
lang ze hun HS al innemen (zie casus 1 en casus 3 in Bijlage XIII). Het is dus mogelijk dat een afbouwproces tot
enkele maanden kan duren. Ook hier is er geen unanimiteit in de literatuur over de optimale snelheid van afbouw.
Dit kan variëren van vier weken tot zelfs meer dan een jaar (61, 62).
Tijdens “De week van de valpreventie”, een jaarlijkse campagne ondersteund door de overheid (29), hebben
we met onze folders in de informatiestand van het UZ Gent voorbijgangers ingelicht over het project. De mensen die
we hierbij hebben kunnen bereiken waren familieleden die o.w.v. een moeilijke periode een slaapmiddel innemen,
patiënten die o.w.v. hun ziekte een slaapmiddel innemen en voorbijgangers die hetzij al jaren een slaapmiddel
nemen, of eerder sporadisch, hetzij niks innemen maar eerder geïnteresseerd waren in de uitleg. Het project werd
zeer goed onthaald. Het was duidelijk dat de meeste mensen zich wel bewust zijn van de nadelige effecten van
langdurig gebruik, maar de stap om hiermee te stoppen is voor velen heel groot. Dit bevestigt nogmaals de nood
aan een goede begeleiding en aanmoediging van de patiënt.
5 .2 . 1 . Bemerkingen t i jdens het ver loop van het project
Het is niet optimaal om de vragenlijst over de levenskwaliteit te overlopen in het ziekenhuis. De patiënten
voelden zich op dat moment sowieso niet goed doordat ze bijvoorbeeld net een ingreep hadden ondergaan, of door
de vele medicijnen die ze kregen, waardoor dit een vertekend beeld gaf. De scores betreffende hun levenskwaliteit
lagen dan ook allemaal erg laag en waren geen weergave van de mogelijkse beïnvloeding van hun slaappil. Aan de
11 patiënten werden er bij de start van afbouw nog geen vragen gesteld over de aanwezigheid van
46
ontwenningsverschijnselen. De Benzodiazepine Withdrawal Symptom Questionnaire (BWSQ) werd voor het
vervolgonderzoek wel reeds geïntegreerd in het project (60). Een andere bemerking is dat de screening van de
patiënten tot deelname veel tijd in beslag nam. Hierdoor werden veel patiënten gemist die reeds op ontslag waren
(23,2%) en mogelijks wel hadden kunnen starten met afbouw. Verder verliep de communicatie tussen artsen en
apothekers zeer stroef en dit veroorzaakte veel vertraging. Wanneer aan de artsen gevraagd werd om een korte
uitleg over de studieopzet en het therapeutische afbouwschema van de patiënt in de verwijsbrief te integreren, of
om een voorschrift op te maken voor de patiënt, werd dit in de meeste gevallen niet gedaan. Het bleef dus
noodzakelijk om de huisarts zelf nogmaals te contacteren. Op de chirurgische diensten was er minder belangstelling
voor het project. Tevens werden er weinig patiënten geïncludeerd van plastische heelkunde omdat enerzijds de
meeste patiënten kortstondig een HS kregen (o.w.v. angst voor de operatie) en anderzijds er veel patiënten
opgenomen waren met een andere nationaliteit (= moeilijke follow-up).
5 .2 .2 . Act iepunten voor vervolgonderzoek
De vragenlijst betreffende de levenskwaliteit (Rand SF-36 vragenlijst) zou met de patiënt moeten worden
overlopen wanneer hij/zij terug thuis is (bij de start van afbouw), i.p.v. in het ziekenhuis. Verder zouden we moeten
proberen om ook patiënten die meerdere HS gelijktijdig innemen, om dit af te bouwen. Dit vereist een nauwere
opvolging maar hiermee zouden we meer patiënten kunnen bereiken. In de toekomst kan de informatiefolder
eventueel wat vereenvoudigd worden, gezien de hoge leeftijdscategorie van de HS-gebruikers. De folder werd
namelijk opgesteld met het oog op een heterogene groep HS-gebruikers. Ook een betere samenwerking tussen de
verschillende diensten en de apotheek is noodzakelijk binnen dit project. De artsen zouden een consult kunnen
aanvragen aan de apotheek om de patiënt te includeren in het project. De patiënt kan dan sneller benaderd worden
waardoor er minder kans is dat deze wordt gemist. In het AZ Groeninge wordt dit reeds, met succes, toegepast.
Elektronische uitwisseling van gegevens tussen ziekenhuisapothekers en de hulpverleners in eerste lijn zou het
onderzoek al veel vlotter kunnen laten verlopen. Zo is de ziekenhuisapotheker zelf in staat om de informatie in de
verwijsbrief te integreren en de huisarts/huisapotheek op de hoogte te stellen. Dit zou mogelijk zijn via Vitalink of
e-health.
Momenteel zijn alternatieven voor HS (bv. Sedinal, Valdispert) niet opgenomen binnen het
ziekenhuisformularium. Deze zouden aangeboden kunnen worden in het ziekenhuis aan patiënten die
slaapproblemen ondervinden t.g.v. veranderde omgeving, angst voor operatie, etc.. Ze veroorzaken tevens weinig
interacties met andere geneesmiddelen en geen afhankelijkheid. Tot slot zouden we kunnen overwegen om het
project actieve afbouw toe te passen op andere afdelingen zoals nefrologie en/of endocrinologie. Op basis van de
meest voorkomende comorbiditeiten onder de HS-gebruikers, nl. 24,2% had diabetes, en het grote percentage HS-
gebruikers op nefrologie in de studies van 2000 en 2009, zijn dit mogelijks goede opties.
47
6 . CONCLUSIE
Het gebruik van HS in het UZ Gent is nog steeds heel hoog en is de voorbije 6 jaar niet significant gedaald.
In 2016 was er een verbruik van 74,61 DDD/100 ligdagen. Het meest voorgeschreven HS in het UZ Gent is sinds 2010
tot en met 2016 lormetazepam. Ook uit de retrospectieve studie bleken de intermediair werkende HS het meest
voorgeschreven te worden (59%). Wanneer de arts het nodig acht een HS voor te schrijven, worden de richtlijnen van
het MFC van het UZ Gent dus goed opgevolgd. In vergelijking met de studies die in 2000 en 2009 uitgevoerd werden
in het UZ Gent is er een hoge prevalentie van HS-opstart in 2017 (40,1%), met in het bijzonder op TVH-PH (50,6%).
Deze diensten moeten we extra aandacht geven door o.a. na te gaan of er wel steeds een goede indicatie is en
ervoor te zorgen dat dit zeker niet onnodig wordt verdergezet bij ontslag. Het HS-gebruik ligt significant hoger bij
ouderen, vrouwen en patiënten die aan meerdere aandoeningen lijden. Bij patiënten die reeds een HS als
thuismedicatie innamen, wordt dit bij het merendeel verdergezet na ontslag. In de toekomst is het belangrijk om
ons te focussen op deze patiëntengroepen. In het bijzonder moeten we nagaan of deze patiënten in aanmerking
komen voor actieve afbouw.
De retrospectieve studie vormde de aanzet tot het opzetten van een prospectieve monocentrische studie,
waarbij effectief werd overgegaan tot actieve afbouw. De zelf ontworpen informatiefolder over het oordeelkundige
gebruik van slaap- en kalmeermiddelen vormde een ideale tool om chronische HS-gebruikers in te lichten over hun
slaapmiddel. Gedurende een anderhalve maand werden 37,9% (N=36) van de HS-gebruikers (N=95) geïncludeerd,
waarvan 30,6% (N=11) effectief geïncludeerd werd voor afbouw. Tijdens deze masterproef startten er reeds 6
patiënten met afbouw. Na 1 week stelden ze het allen goed en ondervonden nog geen nadelige effecten. Verdere
follow-up gebeurt door een ziekenhuisapotheker. Uitval was er voornamelijk o.w.v. de exclusiecriteria’s, de lange
voorafgaande screening per patiënt, weigering door de arts en later optredende complicaties. De patiënten
waarvoor er een afbouwschema werd opgesteld waren significant ouder en hadden meer comorbiditeiten. Op 2
patiënten na, werd dit project bij alle patiënten goed onthaald. Het opstellen van een afbouwschema op maat van
de patiënt was nodig teneinde rekening te kunnen houden met de medische historiek en de voorkeuren van de
patiënt. Een betere samenwerking tussen de verschillende diensten en de apotheek, alsook de mogelijkheid tot
elektronische uitwisseling van gegevens tussen de ziekenhuisapotheek en hulpverleners in eerste lijn, zal het
vervolgonderzoek vlotter moeten laten verlopen en ervoor zorgen dat meer patiënten bereikt worden. Tevens moet
men nagaan of de vier geïncludeerde diensten wel goede keuzes waren, met in het bijzonder de dienst plastische
heelkunde. Het opnemen van alternatieven voor HS in het ziekenhuisformularium dient ook overwogen te worden.
48
7 . L ITERATUURLIJST 1. Holbrook M.A., Crowther R., Lotter A., Cheng C., K. D. (2000). The diagnosis and management of insomnia in
clinical practice: a practical evidence-based approach. CMAJ, 162(2): 216–20. 2. Petrovic M., Mariman A., Warie H., Afschrift M., P. D. (2017). Is there a rationale for prescription of
benzodiazepines in the elderly? Review of the literature. Acta Clin Belg, 58: 27-36. 3. M. Danhof. (1991). Benzodiazepinen. In Chemische feitelijkheden (20th ed., pp. 1–13). Eindhoven. 4. Mehdi, T. (2012). Benzodiazepines Revisited. British Journal of Medical Practitioners BJMP, 55(11). 5. Gecommentarieerd Geneesmiddelen Repertorium (2002). Verantwoord gebruik van benzodiazepines. Folia
Pharmacotherapeutica, 82–90. 6. Ashton C. H. (2005). The diagnosis and management of benzodiazepine dependence. Curr Opin Psychiatry
Current Opinion in Psychiatry, 18:249–255. 7. Commitee on Safety of Medicines (1988). Benzodiazepines, dependence and withdrawal symptoms. Current
problems 21 . 8. Zopiclon, zolpidem, slapeloosheid drug, chemische structuur [Internet]. Available from:
https://nl.123rf.com/photo_28863011_zopiclon-slapeloosheid-drug-slaappil-z-geneesmiddel--chemische-structuur-conventionele-skelet-formul.html [cited 2016 March 25].
9. Anthierens S., Boone B., Christiaens T., De Meyere Em.M., et al (2006). Hulpmiddelenboek voor apothekers. FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
10. Griffin III E. Charles, M.D., Kaye M. Adam, Pharm D, Bueno Rivera Franklin, M.S., Alan D. Kaye, M.D., PhD. (2013).Benzodiazepine Pharmacology and Central Nervous System–Mediated Effects Charles. The Ochsner Journal, 13:214–223.
11. Christiaan H. vinkers, Joeri K. Tijdink, Jurjen J. Luykx, Roeland vis. Stand van zaken (2012). Kiezen voor het juiste benzodiazepine. Werkingsmechanisme en farmacokinetiek. Nederlands tijdschrift geneeskunde, 156:A4900.
12. Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie. Gecommentarieerd Geneesmiddelenrepertorium. Hoofdstuk 10: Zenuwstelsel. Available from: http://www.bcfi.be/nl/chapters/11?matches=zenuwstelsel&frag=7476 [cited 2016 March 22].
13. Knuistingh Neven A, Lucassen PLBJ, Bonsema K, Teunissen H, Verduijn MM, Bouma M. (2014). Slaapproblemen en slaapmiddelen (tweede herziening). Nederlands Huisartsengenootschap (NHG). Huisarts Wet 57(7):352-61.
14. Declercq T., Rogiers R., Habraken H., Michels J., De Meyere M., Mariman A. (2005). Aanpak van slapeloosheid in de eerste lijn. Domus Medica.
15. Holbrook M. A., Crowther R., Lotter A. et al. (2000). Meta-analysis of benzodiazepine use in the treatment of insomnia, review. CMAJ, 162(2):225-33.
16. Eimers M., Nelissen-Vrancken M., Sonnen M. (2010). Terugdringen van chronisch benzodiazepinegebruik met een minimale interventiestrategie. Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik, Utrecht.
17. Milton C. James, Hill-Smith I., Jackson H.D. Stephen (2008). Prescribing for older people. Clinical review BMJ, 336:606-9.
18. VZW Farmaka (2012). Polyfarmacie bij ouderen, deel 2. 19. International Narcotics Control Board (INCB) (2015). Psychotropic substances. United Nations Publications. 20. Van der Heyden J, Charafeddine R. (2013). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 1: Gezondheid en Welzijn.
Samenvatting van de onderzoeksresultaten. 21. Belgian Psychotropics Experts Platform (BelPEP) (2014). Globale visienota en actieplan van de 3 werkgroepen. 22. FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Campagne: slaap- en
kalmeringsmiddelen slik je niet zomaar [Internet]. Available from: http://www.slaapenkalmeringsmiddelen.be. [cited 2016 March 19].
23. Somers A., Robays H., Audenaert K., Maele G., Bogaert M., Petrovic M. (2011). The use of hypnosedative drugs in a university hospital: has anything changed in 10 years? European Journal of Clinical Pharmacology, Springer Verlag, 67 (7), pp.723-729.
24. UZ Gent, Algemene inwendige ziekten (2016). Slaaptraining-Gezond slapen kan je leren. Available from:
49
http://www.uzgent.be/nl/home/Lists/PDFs%20patienteninformatiefolders/Slaaptraining.pdf [cited 2016 March 20].
25. BCFI. Aanpak van slapeloosheid. Transparantiefiche. 2010. 26. Christelijke Mutualiteit (CM). Slaapwel. Doe-boek. Available from: http://www.cm.be/binaries/Doe-boek-
slaap_tcm375-113136.pdf [cited 2016 March 22]. 27. Azermai M., Elseviers M., Petrovic M., Van Bortel L., Vander Stichele R (2011). Geriatric drug utilisation of
psychotropics in Belgian nursing homes. Human Psychopharmacolgy 26: 12–20. 28. De Meester D. (2016). Gedragsstoornissen: antipsychotica vermijden? WZC Leiehome, Drongen. 29. Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie Vlaanderen [Internet]. Available from: http://www.valpreventie.be/
[cited 2016 Apr 5]. 30. Mugunthan K., McGuire T., Glasziou P. (2011). Minimal interventions to decrease long-term use of
benzodiazepines in primary care: a systematic review and meta-analysis. British Journal of General Practice. 31. De Gier N.A.H., Gorgels W., Lucassen P., Oude Voshaar R.C., Mulder J., Zitman F.G. (2011). Stoppen met langdurig
benzodiazepinegebruik. Huisarts Wet, 54(10):548-51. 32. Gorgels W. (2009). Stoppen met Benzodiazepinen. Huisarts Wet, 52(2):91-7. 33. British national formulary (2013). Hypnotics and anxiolytics. Benzodiazepine guidance. 34. Pollmann AS, Murphy AL, Bergman JC, Gardner DM (2015) . Deprescribing benzodiazepines and Z-drugs in
community-dwelling adults: a scoping review. Pollmann et al. BMC Pharmacology and Toxicology. 35. Huang AR1, Mallet L, Rochefort CM, Eguale T, Buckeridge DL, Tamblyn R. (2012). Medication- related falls in
older people. Causative Factors and Management Strategies. Drugs aging, 1;29(5):359-76. 36. WHO Collaborating Centre for Drug Statistics Metodology [Internet]. Available from:
https://www.whocc.no/atc/structure_and_principles/ [cited 2016 March 20]. 37. UZ Gent, Algemene inwendige ziekten (2016). Slaaphygiëne. Available from:
http://www.uzgent.be/nl/home/Lists/PDFs%20patienteninformatiefolders/Slaaphygiëne.pdf [cited 2016 March 20].
38. Jellinek Preventie. Slaap-& kalmeringsmiddelen. Available from: https://www.jellinek.nl/wp-content/uploads/2015/07/Jellinek-Slaap-en-Kalmeringsmiddelen-Middelenserie-2015.pdf[cited 2016 March 20].
39. FOD volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu. Hulpmiddelenboek voor apothekers. 40. Pagel J.F., M.D.,Parnes L. Bennett, M.D. (2001). Medications for the Treatment of Sleep Disorders: An Overview.
Prim Care Companion J Clin Psychiatry. 3(3): 118–125. 41. Declercq T., Rogiers R., Habraken H., Michels J., De Meyere M., Mariman A. (2005). Aanpak van slapeloosheid in
de eerste lijn. Huisarts Nu. 2005; 34(7). 42. DGV, Nederlands instituut voor verantwoord medicijnengebruik (2008). Slaap-en kalmeringsmiddelen; Weet
wat u slikt! Available from: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2008/10/24/slaap-en-kalmeringsmiddelen-weet-wat-u-slikt [cited 2016 March 22].
43. Kan C.C.(2014). Benzodiazepine Dependence Self-Report Questionnaire. Protocollair GGZ. 44. Buysse DJ, Reynolds CF, Monk TH, Berman SR, Kupfer DJ (1989). The Pittsburgh Sleep Quality Index: A new
instrument for psychiatric practice and research. Psychiatry Research 28:193-213. 45. PSQI. Department of Psychiatry, Univerity of Pitssburgh [Internet]. Avaiable from:
http://www.psychiatry.pitt.edu/node/8240 [cited 2016 March 22]. 46. Akyüz N (2010-2011). Attitude t.o.v. de slaap en benzodiazepinegebruik in de huisartspraktijk: impact op
levenskwaliteit. Masterproef huisartsgeneeskunde. Available from: http://www.icho-info.be/masterproefpdf/thesis/%7B84e620f4-29d1-696e-72bc-ebebe4616ac9%7D_Akyuz-Niyazi-scriptie.pdf[cited 2016 March 25].
47. How to Score the Rand SF-36 Questionnaire. Available from: http://www.chiro.org/LINKS/OUTCOME/How_to_score_the_SF-36.pdf [cited 2016 March 22].
48. Brazier J.E., Harper R., Jones N.M.B., O’Cathain A., Thomas K.J., Usherwood T., Westlake L. (1992). Validating the SF-36 health survey questionnaire: new outcome measuer for primary care. BMJ. 305:160-4
49. Apr. D. Kindt, apr. S. Desmet, apr. A. Verhaeghe, apr. K. Verhelle – Cel klinische farmacie AZ Groeninge.
50
Deprescribing van centraal werkende medicatie bij de geriatrische pati¨ent. 50. Anciaux B. (2011). Slaapmiddelen-slaappillen-toenemend gebruik-campagne-synergie gemeenschappen-
evaluatie. Belgische Senaat, schriftelijke vraag nr. 5-3919. Available from: https://www.senate.be/www/?MIval=/Vragen/SVPrint&LEG=5&NR=5788&LANG=nl [cited 2016 Apr 20].
51. Warie, H., Petrovic, M., Somers, A., Mariman, A., Robays, H., & Pevernagie, D. (2003). The use of hypnosedative drugs in a university hospital setting. Acta Clinica Belgica, 58–4.
52. Dierick M., Ansseau M., D'Haenen H., Peuskens J., Linkowski P. (2003). Manuel de psychopharmacothérapie. Academia Press, 266-270.
53. Vrouwen en hart- en vaatziekten. De Hartstichting [Internet]. Available from: https://www.hartstichting.nl/downloads/brochure-vrouwen-hart-en-vaatziekten[cited 2016 May 15].
54. Bode T., De Lepeleire J. (2008). Benzodiazepinen afbouwen via de minimale interventiestrategie. Huisarts Nu, 37, 565-569.
55. Nakao M., Sato M., Nomura K., & Yano E. (2009). Benzodiazepine prescription and length of hospital stay at a Japanese university hospital. BioPsychoSocial Medicine, 3:10.
56. Lagnaoui, R., Moore, N., Longy-Boursier, M., Baumevieille, M., & Begaud, B. (2001). Benzodiazepine use in patients hospitalized in a department of internal medicine: frequency and clinical correlates. Pharmacoepidemiol Drug Saf, 10(6), 531–535.
57. Rusnak, C. (1990). The use of sedative -hypnotic drugs in a university teaching hospital. Can. Med. Association, 142(6).
58. Wancata, J., Benda, N., Lesch, O., & Müller, C. (1998). Use of Anxiolytics and Hypnotics in Gynecological, Surgical and Medical Departments of General Hospitals. Pharmacopsychiatry, 31 (5), 178–186.
59. Pélissolo, A., Notides, C., Lépine, J. P., & Bisserbe, J. C. (1999). Anxiolytic and hypnotic use by general hospital inpatients. The impact of psychopathology and general medical conditions. General Hospital Psychiatry, 21 (2), 79–86.
60. Tyrer, P., Murphy, S., & Riley, P. (1990). The benzodiazepine withdrawal symptom questionnaire. Journal of Affective Disorders, 19(1), 53–61.
61. Bourgeois J., Elseviers M. M., Van Bortel L., Petrovic M., Vander Stichele H. R. (2014). Feasibility of discontinuing chronic benzodiazepine use in nursing home residents: a pilot study. Eur. J. Clin. Pharmacology, 70:1251-1260.
62. Lader M., Tylee A., Donoghue J. (2009). Withdrawing benzodiazepines in primary care. CNS drugs, 23 (1): 19-34.
I
BIJLAGEN BIJLAGE I
1
Volgnr. 38 Januari 2012 Verantw. uitgever: Medisch Farmaceutisch Comité (tel 22966, fax 24974, [email protected]) Het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in het ziekenhuis Recent werd door de Hoge Gezondheidsraad een document opgesteld met aanbevelingen rond het gebruik van psychofarmaca. Hierin wordt verwezen naar het gestegen verbruik van psychofarmaca, ondanks de recente campagne rond het gebruik van slaapmiddelen (benzodiazepines en aanverwanten). In het bijzonder werden acties geformuleerd m.b.t. het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten, antipsychotica en antidepressiva bij ouderen, en vooral in Woon- en Zorgcentra. Binnen ons ziekenhuis blijkt het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten ook zeer hoog te zijn; dit werd tweemaal in kaart gebracht op 10 afdelingen, nl. in 2000 en in 2010. In 2010 werden 326 gehospitaliseerde patiënten bevraagd, en werd eveneens het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in het medicatiedossier nagekeken.
- 30,7% van de patiënten gebruikte een benzodiazepine vóór de opname. - volgens het patiënteninterview gebruikte 33,1% van de patiënten een benzodiazepine tijdens de
ziekenhuisopname, maar volgens het medicatiedossier was het aantal patiënten die benzodiazepines en aanverwanten verbruiken in het ziekenhuis 10% hoger (43,3%).
- Bij 19,4% van de patiënten die een benzodiazepine namen vóór de opname, was het gebruik gestopt in het ziekenhuis.
- Bij 15,6% van de patiënten die geen benzodiazepine innamen vóór de opname, werd een benzodiazepine gestart in het ziekenhuis (een middel dat behoort tot het ziekenhuisformularium).
- Er bleek een verband tussen het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in het ziekenhuis en hogere leeftijd, langere ziekenhuisopname, origine niet van thuis, inname van een benzodiazepine vóór opname, slaapproblemen ontstaan tijdens de ziekenhuisopname en pathologie van het centraal zenuwstelsel.
- In vergelijking met het jaar 2000 registreerden we een lichte daling in het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten tijdens de ziekenhuisopname en een daling van het opstarten van een hypnosedativum bij ziekenhuisopname.
Het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in ons ziekenhuis blijkt dus hoog, vooral als gevolg van de verderzetting van benzodiazepines en aanverwanten die waren gestart vóór de opname. Er lijkt geen algemeen beleid om benzodiazepines en aanverwanten te stoppen. In vergelijking met het onderzoek uitgevoerd tien jaar geleden, zijn er minder patiënten pas gestart met een benzodiazepine, en wanneer dit het geval was, werd een benzodiazepine uit het formularium voorgeschreven. Besluit:
- Men kiest best een middellangwerkend benzodiazepine, in de laagste dosis, gedurende een zo kort mogelijke tijd. Er is in het ziekenhuis een keuze gemaakt voor lormetazepam 1 en 2 mg.
- Het is eveneens belangrijk om afbouw van al vroeger opgestarte benzodiazepines en aanverwanten te overwegen en om in het ziekenhuis opgestarte benzodiazepines vóór ontslag proberen te stoppen. Indien men de chronische behandeling wenst te onderbreken, zal men de dosis geleidelijk afbouwen, bv. met 10 à 20% per week of per 2 weken, nadat men eventueel is overgeschakeld naar een benzodiazepine met lange halfwaardetijd zoals diazepam. Dit kan gebeuren via magistrale bereiding. Of overschakelen naar diazepam een betere strategie is dan het gebruikte product geleidelijk afbouwen staat echter ter discussie.
II
BIJLAGE II
III
IV
V
BIJLAGE III
Voorbeeld stopbrief
«Naam»«Adres»«Postcode»«Woonplaats»
Plaats, datum verzending
Geachte «geslacht» «naam aanhef»,
Op mijn voorschrift gebruikt u al geruime tijd «Benzo», een geneesmiddel uit de groep van de rustgevende middelen en slaapmiddelen. Veel huisartsen maken zich zorgen over het langdurig gebruik van deze middelen, omdat het lichaam eraan went en de werking vermindert. Deze tabletten of capsules kunnen zelfs verslavend zijn. Mensen die hun tabletten niet innemen, kunnen last krijgen van angst of slapeloosheid. Dit zijn meestal niet de klachten waarvoor het middel oorspronkelijk is voorgeschre-ven, maar tijdelijke symptomen van ontwenning. Daarnaast hebben benzodiazepinen nog andere bezwaren. Gebruikers hebben een grotere kans op ongevallen. Ook kunnen ze een nadelige invloed op het geheugen hebben. Ik raad u daarom aan het gebruik van «Benzo» geleidelijk te verminderen en uiteindelijk helemaal te stoppen.
U ontvangt deze brief omdat ik wil nagaan of het mogelijk is bij u de routine te doorbreken. Uw lichaam zal aan de nieuwe situatie moeten wennen, waardoor u tijdelijk last kunt hebben van gevoelens van onrust, gespannenheid en slecht slapen. Als deze verschijnselen bij u optreden, probeer dan toch vol te houden; na verloop van tijd gaan ze vanzelf over en voelt u zich beter. Door uw gebruik stapje voor stapje te verminderen is de kans op deze ver-schijnselen het kleinst. Probeer daarom elke week een beetje minder te nemen. Slik alleen tabletten als u iets moet doen waar u erg tegenop ziet. Als u een-maal begonnen bent met minderen, dan bent u misschien wel in staat om helemaal te stoppen. Het blijkt dat veel mensen die het gelukt is hun gebruik te stoppen, zich prettiger voelen dan toen zij nog gebruikten.
Ik hoop dat deze brief een stimulans voor u is om uw gebruik te verminderen. Over ongeveer drie maanden krijgt u van mij een uitnodiging om een afspraak op het spreekuur te maken. Als u dit op prijs stelt, kunt u dan uw ervaringen met het verminderen van het gebruik van deze middelen met mij bespreken.
Met vriendelijke groeten,
Praktijklogo
© Nederlands Huisartsen Genootschap
VI
Voorbeeld vervolgstopbrief
«Naam»
«Adres»
«Postcode»
«Woonplaats»
Plaats, datum verzending
Geachte «geslacht» «naam aanhef»,
Drie maanden geleden stuurde ik u een brief waarin ik u voorstelde om het
gebruik van «Benzo» geleidelijk te verminderen en zo mogelijk helemaal te
stoppen.
Over het algemeen is het minderen van deze middelen geen gemakkelijke
opgave. Ik zou het daarom op prijs stellen uw ervaringen van de afgelopen drie
maanden met u te bespreken, ongeacht of u wel of niet (geheel) bent gestopt.
Ik nodig u uit hiervoor een afspraak te maken op mijn spreekuur. Wilt u bij het
maken van deze afspraak vermelden dat u naar aanleiding van deze brief
komt?
Met vriendelijke groeten,
Praktijklogo
© Nederlands Huisartsen Genootschap
VII
BIJLAGE IV Analyse verbruik HS op vier hospitalisatiediensten: Workflow
Aantal patiënten gediscontinueerd
Aantal patiënten gecontinueerd
Patiëntenaantal: < cardiologie
< pneumologie < thoraco-vasculaire en
plastische heelkunde
HS als thuismedicatie
Stop na ontslag Verderzetting na ontslag
HS in ziekenhuis opgestart
Stop na ontslag Verderzetting na ontslag
VIII
BIJLAGE V
InformedConsentToelichtingaandepatiëntoverhetonderzoek
“Afbouwenvanslaap–enkalmeermiddelenbijpatiëntenopgenomeninhetUZGent”DoelvanhetonderzoekWij nodigen u uit om mee te werken aan een studie voor het ontwikkelen en evalueren van eenbehandelingsplanomhetgebruikvanslaapmiddelenaftebouwen.WaaromditonderzoekBenzodiazepines en aanverwante geneesmiddelenworden zeer frequent gebruikt voor de behandelingvan slapeloosheid en angststoornissen, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Nochtans heeft hetlangdurig gebruik van deze middelen zeer veel nadelen zoals geheugen - en concentratiestoornissen,verhoogdrisicoopvallen,afhankelijkheid,….HetgebruikvanbenzodiazepinesenaanverwanteninhetUZGentblijktzeerhoog.Ditwerdtweemaalinkaart gebracht op 10 afdelingen, nl. in 2000 en in 2010. Tijdens de laatstemeting bleek 30,7% vandepatiënten een benzodiazepine te gebruiken vóór de opname. Bij 19,4% van deze patiënten werd hetgebruikgestoptinhetziekenhuis.Bij15,6%vandepatiëntendiegeenbenzodiazepineinnamenvóórdeopname, werd een benzodiazepine gestart in het ziekenhuis. De resultaten van deze meting werdenbinnenhetziekenhuisgecommuniceerdenderichtlijnvoorgebruikvanslaap-enkalmeermiddelenwerdnogeensonderdeaandachtgebracht.MetditonderzoekwillenwenagaanofUbereidbentomhetchronischgebruikvandezemiddelenaftebouwensamenmetUwbehandelendearts.HoeverlooptditonderzoekGedurendeenkelemaandenzullenweopeenviertalafdelingenpatiëntenbevragenoverhetgebruikvanslaap-enkalmeermiddelenenhunbereidheidomaf tebouwen/stoppen.Dezebevraginggebeurtmitsschriftelijke toestemmingvandepatiënten.Voordezepatiëntenzaleveneenshetmedischdossiermeto.a.deingenomenmedicatiegeconsulteerdworden.VervolgenszalmennaUwontslagcontactopnemenmetuwbehandelendeartsomdeverdereafbouwoptevolgen.Indienunietwenstmeetewerken,zalditgeeninvloedhebbenopdebehandelingdievoorUnodigis.Allegegevenszullenvertrouwelijkbehandeldwordenenanoniemverwerkt,ditinovereenstemmingmetdewetopdepersoonlijkelevenssfeer.WatwordtvanUverwachtTijdens uw opname in het ziekenhuis zal een apotheker langskomen. Zij zal met u een vragenlijstoverlopen die peilt naar uw slaapgedrag, gebruik van slaapmiddelen, uw levenskwaliteit, …. Dit zalongeveer15minuteninbeslagnemen.Degegevensdiezullenverwerktworden,zijnstriktvertrouwelijkenzullenanoniembehandeldworden.VervolgenszalmenuvragenofubereidbentomhetgebruikvanUwslaapmiddelenaftebouwen.Hiervoor stellenwijeen folder terbeschikkingmetuitleg rondde risico’svanchronischgebruik, informatierondniet-medicamenteuzetherapieënenzullenwecontactadressenterbeschikkingstellenvoorhulpbijhetafbouwen.
IX
Samenmetdebehandelendeartszullenweookeenschematerbeschikkingstellenomuslaapmiddelenaftebouwen.DitschemazalookverwerktwordenindeontslagbriefengecommuniceerdwordennaarUwhuisarts.Hetismogelijkdatbijhetafbouwenvanuwslaapmedicatieeenmagistralebereidingzalvoorgeschrevenworden.Ditisnietterugbetaald.NaUwontslaguithetziekenhuiszullenweeenaantalkeercontactopnemenmetuwhuisartsenuzelfom het verdere verloop van het afbouwplan op te volgen.We zullen u dan ook vragen om samen devragenlijsttelefonischintevullenomzonategaanofhetafbouwenvanslaapmiddeleneeneffectheeftopuwlevens-enslaapkwaliteit.WiezaldegegevensverwerkenDitonderzoekgebeurtondertoezichtvanhetMedischFarmaceutischComitéenwordtuitgevoerddooreengroeponderzoekersbestaandeuitartsenenapothekers.HetEthischComitévanhetziekenhuisheeftzijntoestemminggegevenvoorditonderzoek.Deonderzoekerszijndaardoorgebondenomallerechten(vertrouwelijkheid,anonimiteit)tegaranderen.
X
Ik ondergetekende, .........................................................................., verklaar hierbij dat ik, als participantaaneenonderzoekvandeApotheekUZGent(UniversiteitGent):(1) de informatiebrief heb gelezen. Die geeft uitleg over de aard van de vragen, taken, opdrachten enstimulidietijdenshetonderzoekzullenwordenaangeboden.Opelkogenblikwordtmedemogelijkheidgebodenombijkomendeinformatieteverkrijgen.(2)totaalvrijwilligdeelneemaanhetonderzoek.(4) de toestemming geef aan de proefleiders om mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, teverwerkenenterapporteren.(5)opdehoogtebenvandemogelijkheidommijndeelnameaanhetonderzoekopiedermomentstoptezetten.(6)ervanopdehoogtebendatikeensamenvattingvandeonderzoeksbevindingenkankrijgen.Gelezenengoedgekeurdte.............................(plaats)op.............(datum)Handtekeningvanparticipant:……………………………………
XI
BIJLAGE VI
Evaluatieformulierpatiënti.v.m.hetonderzoek: Patiëntnr.:“Afbouwenvanslaap-enkalmeermiddelen” Datum:
Gegevenspatiënt
4. Voornaam: Familienaam:
5. Leeftijd: Geslacht: Man Vrouw
6. Beroep: Arbeider Bediende Ambtenaar Zelfstandige
Student Zonderberoep Pensioen
7. *Nationaliteit: Telefoonnummer:Tel.huisarts:
8. Patiëntnummer: Afdeling: Cardiologie Pneumologie
Plastischechirurgie
Thoraco-vasculaireheelkunde
9. Typeopname: Gepland Spoedopname Doorverwijzingvananderedienst
Doorverwijzingpoliklinisch
10 Datumopname:
11. Datumontslag:
12. Herkomst: Thuis WZC Anderziekenhuis
Andere…………………
13. Heropname(<6maanden)
Ja Neen
14. Bestemmingnaopname
Thuis WZC Anderziekenhuis
Andere…………………..
15. *Patiëntwilsonbekwaamverklaard?
Ja Neen
Registratiegegevens
1. Geregistreerddoor:
2. Evaluatieformulieringevuld: Tijdensopname Naopname
3. Redennietopnemeninstudie: Geweigerddoorarts/patiënt
Patiëntoverleden
Exclusiecriterium:……………………
XII
Medischegegevens16. Redenopname: 17. Comorbiditeiten:
1.Acuutnierfalen2.*Alzheimer3.Anemie4.Artrose5.Astma/COPD6.Bloedingsstoornis7.BPH8.Chronischnierfalen9.CVA/TIA10.*Dementie(≠Alzheimer)11.*Depressie12.Diabetes13.Diepeveneuzetrombose
14.*Epilepsie15.GI/Haemoptoe16.Glaucoom17.Hartfalen18.Hiatushernia19.Hoofdpijn/Migraine20.Hypercholesterolemie21.Hyperlipidemie22.Hypertensie23.Ischemischhartlijden24.Infectie(UTI/Luchtwegen)25.Jicht26.Leverziekte27.Maligniteit
28.Osteoporose29.Obesitas30.Parkinson31.*Perifereneuropathie/pijn
32.Perifeervaatlijden33.*Restlesslegs34.Thyroiddysfunctie35.TBC36.Vallen37.*Verward/delirium
38.Voorkamerfibrillatie39.Andere:……………………
18. Gevallen15dagenvooropname?
Ja Neen
19. Palliatievesetting Ja Neen
Hypnosedativa
20. Inmonotherapie? Ja *Neen
21. Welkhypnosedativum?(ziemedicatielijst)
1. (2.)
22. Hypnosedativumvooropname?
Ja: Neen
23. èIndienja:a.Voorwelkeindicatie?
-Inslaapproblemen-Doorslaapproblemen-Angst-Zenuwachtigheid
-Ontwenningvooralcohol-Andere:……………………-Patiëntweethetniet
b.Welkedosis? …mgc.Sederthoelang? 1week/…weken/1maand/…maanden/1jaar/…jarend.Hoefrequent? -Elkedag→…tablettenper…dag(en)
-…keer/week24. Hypnosedativum
tijdensopname?Ja: Neen
25. èIndienja:
XIII
*Exclusiecriteria
26. a.Voorwelkeindicatie?
-Verderzettingthuismedicatie-Slaapproblemeninhetziekenhuis-Bestaandeslaapproblemendieverslechterdzijninhetziekenhuis
-Angst-Zenuwachtigheid-Andere:……………………-Patiëntweethetniet
b.Welkedosis? …mgc.Sederthoelang? 1dag/…dagen/1week/…weken/1maand/…maandend.Hoefrequent?
-Elkedag→…tablettenper…dag(en)-…keer/week
Lijsthypnosedativa
Benzodiazepines Stofnaam Merknaam Werkingsduur 10mgdiazepam-equivalentie
AlprazolamBromazepamBrotizolamClobazamClonazepamClorazepaatClotiazepamCloxazolamDiazepamEthylloflazepaatFlunitrazepamFlurazepamLoprazolamLorazepamLormetazepamNitrazepamNordazepamOxazepamPrazepamTriazolam
XanaxLexotanLendorminFrisiumRivotrilTranxeneClozanAktonDiazepam,ValiumVictanFlunitrazepam,RohypnolStaurodormDormonoctLorazepam,TemestaLormetazepam,LorametMogadonCalmdayOxazepamPrazepam,LynsanxiaHalcion
MMMLLLMLLLLLMMMLLMLK
0,5–1mg4,5–9mg0,25–0,5mg10–30mg1–4mg10–30mg5–10mg1–2mg10mg1–3mg0,5–2mg15–60mg0,5–2mg2–8mg1–2mg5–10mg2,5–10mg15–100mg30–60mg0,25–0,5mg
Z-Producten ZolpidemZopiclone
StilnoctImovane
KK
20mg15mg
XIV
BIJLAGE VII Vragenlijstomdematevanafhankelijkheidnategaan: DeBendepSRQ-vragenlijst
Naampatiënt: Datum:Geslacht:M/V Gebruiksduur(maanden):Slaap-ofkalmeringsmiddel: Hoeinvullen?Dezevragenlijstisbedoeldvoormensendieslaap-ofkalmeringsmiddelengebruiken.Viadezelijstkanerwordennagegaanofuafhankelijkbentvanuwslaap-ofkalmeringsmiddel.Alleuitsprakendieaanbodkomen gaan enkel over uw gebruik van uw slaap- of kalmeringsmiddel. Geef voor elke uitspraak eenpersoonlijkescorevan1tot5,zoalsudiedevoorbije6maandenheeftervaren.Omcirkelhetantwoorddatvooruhetmeestvantoepassingis.BijvragenkanUcontactopnemenmetapr.LiesbethHuys(09/3320898).Uitspraak
Datgeldthelemaalniet
voormij
Datgeldtniet
voormij
Datgeldtdeelswel,deelsnietvoormij
Datgeldtvoormij
Datgeldthelemaalvoormij
1.Ikneemoptijdmijnmedicatieomdatikandersklachtenkrijg.
1 2 3 4 5
2.Zondermijnmedicatiebijdehandwordiknerveus.
1 2 3 4 5
3.Anderendringeneropaandatikmindermedicatiezouinnemen.
1 2 3 4 5
4.Ikneemmeermedicatiedanophetvoorschriftstaataangegeven.
1 2 3 4 5
5.Metmijnmedicatiebijdehandvoelikmegerust.
1 2 3 4 5
6.Demedicatieheefttegenwoordigmindereffectdanvroeger.
1 2 3 4 5
7.Mijnmedicatieistesnelopgebruikt.
1 2 3 4 5
8.Demedicatiebrengtmeindeproblemen.
1 2 3 4 5
9.Ikveranderzelfeenvoorschrift.
1 2 3 4 5
10.Ikdenkeroveromtestoppenmetdemedicatie.
1 2 3 4 5
11.Netvoorikmijnmedicatieinneem,isdathetenigewaariknogaankandenken.
1 2 3 4 5
XV
12.Inmijngedachtenbenikveelmetdemedicatiebezig.
1 2 3 4 5
13.Ikgeloofdatdemedicatiemijnlevenkapotmaakt.
1 2 3 4 5
14.Ikgavroegerdanafgesprokenomeennieuwvoorschrift.
1 2 3 4 5
15.Ikneemveelmedicatieinéénkeer.
1 2 3 4 5
XVI
BIJLAGE VIII Vragenlijstomdeslaapkwaliteitnategaan: DePittsburghslaapkwaliteitsindex(PSQI)Naampatiënt: Datum:Geslacht:M/V Hoeinvullen?Devolgendevragenzijnenkelgerelateerdaanuwslaaptijdensdevoorbijemaand.Beantwoordzeopdiemanier zodat ze een zo nauwkeurig mogelijke weergave zijn van de meerderheid van de dagen ennachtentijdensdeafgelopenmaand.BijvragenkanUcontactopnemenmetapr.LiesbethHuys(09/3320898).Graagallevragenbeantwoorden!1. Gedurendedevoorbijemaand,hoelaatgingu’savondsgewoonlijknaarbed?
__u__min
2. Gedurendedevoorbijemaand,hoelangduurdehetgewoonlijkvoordatudeslaapkonvatten?__min
3. Gedurendedevoorbijemaand,hoelaatstondu‘sochtendsgewoonlijkop?__u__min
4. Gedurendedevoorbijemaand,hoeveeluursliepugemiddeldpernacht?(detijddatunietsliepwordternietbijgerekend)_uur
5. Hoevaakhadugedurendedevoorbijemaandmoeilijkhedenmetslapen,omdatu……
Nietgedurendedevoorbijemaand
Minderdanéénkeerperweek
Eénoftweekeerperweek
Drieofmeerderekerenperweek
a) deslaapnietkonvattenbinnen30minuten?
b) wakkerwordtmiddenindenachtofvroegindeochtend?
c) naarhettoiletmoestgaan?
d) moeilijkkonademhalen?
e) luidmoesthoestenofsnurken?
5. Hoevaakhadugedurendedevoorbijemaandmoeilijkhedenmetslapen,omdatu……
Nietgedurendedevoorbijemaand
Minderdanéénkeerperweek
Eénoftweekeerperweek
Drieofmeerderekerenperweek
f) hettekoudhad?
XVII
g) hettewarmhad?
h) lasthadvannachtmerries?
i) pijnhad?
j) (een)anderereden(en)had?Beschrijfindienhetgeval:…………………………………
6. Hoevaakhaduhetgedurendede
voorbijemaandmoeilijkomwakkerteblijventijdenshetautorijden,etenofsocialebezigheden?
7. Hoevaaknamugedurendedevoorbijemaandmedicatieinombeterdeslaaptekunnenvatten?(opvoorschriftofindewinkel)
Zeergoed Redelijkgoed
Eerderslecht
Zeerslecht
8. Hoezouuuwalgemeneslaapkwaliteitevaluerengedurendedevoorbijemaand?
Geenenkelprobleem
Slechtséénprobleem
Enigszinséén
probleem
Eenheelgroot
probleem9. Gedurendedevoorbijemaand,in
welkematewashetvoorueenprobleemommetgenoegenthousiasmedingentedoen?
Nietgedurendedevoorbijemaand
Minderdanéénkeerperweek
Eénoftweekeerperweek
Drieofmeerderekerenperweek
10. Wanneerueenslaappartnerofeenkamergenoothebt,vraaghem/haarnahoevaakugedurendedevoorbijemaand:
a) luidsnurkte
b) langeademhalingsonderbrekingenhadtijdenshetslapen
c) trekkendeofschoppendebenenhadtijdenshetslapen
d) periodesvanverwarringhadtijdenshetslapen
XVIII
e) eenanderesoortonrusthadtijdenshetslapenBeschrijfindienhetgeval:………………………
XIX
BIJLAGE IX Vragenlijstomdelevenskwaliteitnategaan: DeSF-36gezondheidstoestandvragenlijstNaampatiënt: Datum:Geslacht:M/V Hoeinvullen?Deze vragenlijst peilt naar uwalgemene gezondheidstoestand.Aandehand vande antwoordenopdevragenkunnenverscheideneaspectenvanuwgezondheidwordenvastgelegd.Erkanwordennagegaanhoeuzichvoelt.Beantwoordelkevraagdoorhetantwoordopdevermeldemanieraanteduiden. Indienutwijfeltovereenvraag,duiddanhetbestmogelijkeantwoordaan.BijvragenkanUcontactopnemenmetapr.LiesbethHuys(09/3320898).1.Hoezouuuwgezondheidinhetalgemeenbeschrijven?(omcirkelééncijfer) Uitstekend 1 Zeergoed 2 Goed 3 Matig 4 Slecht 52.Invergelijkingmetéénjaargeleden,hoezouunuuwalgemenegezondheidevalueren?(omcirkelééncijfer) Veelbeterdaneenjaargeleden 1 Watbeterdaneenjaargeleden 2 Ongeveerhetzelfdealseenjaargeleden 3 Ietsslechterdaneenjaargeleden 4 Veelslechterdaneenjaargeleden 53.Devolgendevragenhandelenoveruwdagdagelijkseactiviteiten.Ondervindtuopditmomentproblemenbijdezeactiviteitendooruwgezondheid?Zoja,inwelkemate?(omcirkelééncijferopelkeregel)
Activiteiten
Ja,ernstigbeperkt
Ja,eenbeetjebeperkt
Neen,helemaalnietbeperkt
a. Zwareinspanning,zoalshardlopen,eenveeleisendesportuitoefenen,zwarevoorwerpenopheffen
1 2 3
b. Matigeinspanning,zoalsstofzuigen,eenbureauverplaatsen,zwemmenoffietsen
1 2 3
c. Boodschappenopheffenofdragen
1 2 3
XX
4.Devoorbijemaand,heeftualsgevolgvanuwlichamelijkegezondheidéénvandevolgendeproblemenervarenopuwwerkofanderedagelijksebezigheden?(omcirkelééncijferopelkeregel)
5.Devoorbijemaand,heeftualsgevolgvanemotioneleproblemen(zoalsdepressieveofangstigegevoelens)éénvanvolgendeproblemenervarenopuwwerkofanderedagelijksebezigheden?(omcirkelééncijferopelkeregel)
6.Devoorbijemaand,inwelkematehebbenuwlichamelijkegezondheidofemotioneleproblemenubelemmerdinuwnormaleomgangmetfamilie,vriendenofburen,ofbijactiviteiteningroep?(omcirkelééncijfer) Helemaalniet 1 Enigszins 2 Nogal 3 Veel 4 Heelergveel 5
d. Enkeletrappenoplopen 1 2 3
e. Eéntrapoplopen 1 2 3
f. Buigen,knielenofhurken 1 2 3
g. Meerdanéénkilometerlopen 1 2 3
h. Eenhalvekilometerlopen 1 2 3
i. Ongeveerhonderdmeterlopen 1 2 3
j. Uzelfwassenofaankleden 1 2 3
JA NEE
a. Uheeftmindertijdkunnenbestedenaanwerkofandereactiviteiten. 1 2
b. Uheeftminderbereiktdanuzouwillen. 1 2
c. Uhadmoeiteomuwwerkofandereactiviteitenzozorgvuldiguittevoerenzoalsgewoonlijk.
1 2
d. Uhadmoeiteomuwwerkofandereactiviteitenuittevoeren(hetkosteubijvoorbeeldmeerenergie).
1 2
JA NEE
a. Uheeftmindertijdkunnenbestedenaanwerkofandereactiviteiten. 1 2
b. Uheeftminderbereiktdanuzouwillen. 1 2
c. Uhadmoeiteomuwwerkofandereactiviteitenzozorgvuldiguittevoerenzoalsgewoonlijk.
1 2
XXI
7.Devoorbijemaand,hoeveellichamelijkepijnheeftugehad?(omcirkelééncijfer) Geenpijn 1 Heellichtepijn 2 Lichtepijn 3 Nogalwatpijn 4 Ernstigepijn 5 Heelernstigepijn 68.Devoorbijemaand,inwelkematebentudoorpijnbelemmerdgeweestinuwnormalewerk(zowelhuishoudelijkwerkalswerkbuitenshuis)?(omcirkelééncijfer) Helemaalniet 1 Eenkleinbeetje 2 Nogal 3 Veel 4 Heelergveel 59.Devolgendevragengaanoverhoeuzichvoeldeenhoehetmetuginggedurendedevoorbijemaand.Gelievebijelkevraaghetantwoordaanteduidendathetbestovereenstemtmethoeuzichtoenvoelde.(omcirkelééncijferopelkeregel)
Hoevaakgedurendedevoorbijemaand…
Altijd Meestal Vaak Soms Zelden Nooit
a. voeldeuzichlevenslustig? 1 2 3 4 5 6
b. wasuergnerveus? 1 2 3 4 5 6
c. zatuzodanigindeputdatniksunogkonplezieren?
1 2 3 4 5 6
d. voeldeuzichrustigentevreden?
1 2 3 4 5 6
e. haduveelenergie? 1 2 3 4 5 6
f. voeldeuzichsomberenfutloos?
1 2 3 4 5 6
g. voeldeuzichuitgeput? 1 2 3 4 5 6
h. voeldeuzicheengelukkigpersoon?
1 2 3 4 5 6
i. voeldeuzichvermoeid? 1 2 3 4 5 6
XXII
10.Devoorbijemaand,hoevaakhebbenuwlichamelijkegezondheidofemotioneleproblemenugehinderdbijuwsocialeactiviteiten(zoalsvriendenoffamiliebezoeken,enz.)?(omcirkelééncijfer)
Altijd 1 Meestal 2 Soms 3 Zelden 4 Nooit 5
11.InwelkematezijnvolgendeuitsprakenvooruJUISTofONJUIST?(omcirkelééncijferopelkeregel)
Volkomenjuist
Grotendeelsjuist
Weetikniet
Grotendeelsonjuist
Volkomenonjuist
a. Hetlijktalsofiksnellerziekword.
1 2 3 4 5
b. Ikbenevengezondalsanderemensen.
1 2 3 4 5
c. Ikverwachtdatmijngezondheidachteruitzalgaan.
1 2 3 4 5
d. Mijngezondheidisuitstekend.
1 2 3 4 5
XXIII
BIJLAGE X
Adreman
ummer:
Naam
patiënt:
Afbo
uwsche
maLorm
etazep
am2mg
Stap1
Van……
..tot…
…..
Lorm
etazep
am1,5mg
gedu
rend
e3we
ken
=1+½compLorm
etazep
am1mg
Stap2
Van……
..tot…
…..
Lorm
etazep
am1mg
gedu
rend
e3we
ken
=1compLorm
etazep
am1mg
Stap3
Van……
..tot…
…..
Lorm
etazep
am0,5mg
gedu
rend
e3we
ken
=½compLorm
etazep
am1mg
Stap4
Van……
..tot…
…..
Lorm
etazep
am0,5mgo
mde
ande
redagge
durend
e3
weken
=½compLorm
etazep
am1mg
Stop
datum……
..
Arts:d
r.
Ap
r.
XXIV
BIJLAGE XI
Oor
deel
kund
ig
gebr
uik
van
slaa
p- e
n ka
lmer
ings
mid
dele
n
info voor patiënten
SLAA
PWEL
!
Inho
ud01
Wat
zijn
sla
ap-
en k
alm
erin
gsm
idde
len?
......
04
02 M
ogel
ijke
risic
o’s .
......
......
......
......
......
......
....0
5
03 A
ltern
atie
ven .
......
......
......
......
......
......
......
....0
7
04 A
fbou
wen
.....
......
......
......
......
......
......
......
... 1
1
05 O
orde
elku
ndig
geb
ruik
.....
......
......
......
......
. 13
06 A
fbou
wsc
hem
a ...
......
......
......
......
......
......
.....
14
07 N
otiti
es ...
......
......
......
......
......
......
......
......
......
15
XXV
01. W
at z
ijn s
laap
- en
kalm
erin
gsm
idde
len?
S
laap
- en k
alm
erin
gsm
idd
ele
n w
ord
en v
oorg
esc
hre
ven o
m s
laap
pro
ble
men, a
ngst
of
stre
ss te
gen te
gaan. D
at g
eb
eurt
wanneer d
eze
pro
ble
men h
et f
unctio
nere
n o
verd
ag
ern
stig
bele
mm
ere
n.
Sla
ap
- en k
alm
erin
gsm
idd
ele
n h
eb
ben e
en re
mm
end
e w
erk
ing o
p d
e h
ers
enactiv
iteit.
Sla
ap
mid
dele
n z
org
en e
rvoor d
at u
bete
r ka
n in
slap
en e
n d
at u
’s n
achts
min
der va
ak
wakk
er
wo
rdt.
Kalm
erin
gsm
idd
ele
n v
erm
ind
ere
n e
erd
er
de s
pannin
g.
Bijn
a a
lle s
laap
- en k
alm
erin
gsm
idd
ele
n b
eho
ren t
ot
de g
roep
van d
e b
enzo
dia-
zepi
nes
en a
anve
rwan
ten
(zgn
. z-m
idde
len)
. A
fhanke
lijk
van d
e d
osi
s en d
e
wer
kingsd
uur z
ijn z
e sl
aap
verw
ekke
nd
, kal
mer
end
en/o
f sp
iero
nts
pan
nen
d. N
a in
nam
e
wo
rdt
u r
ust
ig e
n o
nts
pannen.
Ang
sten e
n s
pannin
gen v
erm
ind
ere
n o
f ve
rdw
ijnen
zelfs
. U
kunt
bete
r sl
ap
en e
n d
e s
pannin
g n
eem
t af.
Sla
ap
- en k
alm
erin
gsm
idd
ele
n k
unnen e
en m
oeilijk
e p
erio
de h
elp
en o
verb
rug
gen.
Maa
r… z
e bi
eden
sle
chts
tijd
elijk
hul
p. D
e m
idd
ele
n w
erk
en s
nel m
aar
geneze
n
het
ond
erli
gg
end
e p
rob
leem
nie
t.
Daaro
m g
aat onze
voork
eur naar nie
t-m
ed
icam
ente
uze
behand
elin
gen. E
nke
l als
die
beh
and
elin
gen
onvo
ldoen
de
wer
ken, k
unnen
sla
ap-
en k
alm
erin
gsm
idd
elen
, voor ee
n
kort
e p
erio
de e
n in
lag
e d
osi
s, w
ord
en v
oo
rgesc
hre
ven.
Enke
le v
oo
rbeeld
en v
an v
eel g
eb
ruik
te s
laap
- en k
alm
erin
gsm
idd
ele
n:
Mer
knaa
mSt
ofna
am
Valiu
m®
Dia
zep
am
Xanax®
Alp
razo
lam
Lexo
tan
®B
rom
aze
pam
Tem
est
a®
Lo
raze
pam
Stil
no
ct®
Zo
lpid
em
Imo
vane
®Z
op
lico
n
Lo
ram
et®
Lo
rmeta
zep
am
Tranxe
ne
®C
lora
zep
aat
SLAAP- EN KALMERINGSMIDDELEN
5
02. M
ogel
ijke
risic
o’s
Slaa
p- e
n ka
lmer
ings
mid
delen
zijn
niet
ons
chul
dig.
Al n
a tw
ee w
eken
dag
elijks
e inn
ame
kan
u er
aan
gew
end
gera
ken
of e
rvan
afh
anke
lijk w
orde
n. U
krijg
t ook
last
va
n he
el w
at v
erve
lende
bijw
erkin
gen.
Een
ver
antw
oord
geb
ruik,
in o
verle
g m
et u
w
arts
, is
aan
te ra
den.
Kor
te te
rmijn
On
gew
enst
e eff
ecte
nSl
aap-
en
kalm
ering
smid
delen
kunn
en o
ngew
enst
e eff
ecte
n he
bben
zoals
hoo
fdpi
jn,
verm
oeid
heid
(ove
rdag
), ge
heug
enve
rlies
, dui
zelig
heid
, suf
heid
, som
berh
eid
en
verm
oeid
e sp
ieren
. Het
risic
o op
dez
e on
gew
enst
e eff
ecte
n ne
emt t
oe n
aarm
ate
u m
eer s
laap-
en
kalm
ering
smid
delen
nee
mt.
Ris
ico
op a
ccid
ente
nSl
aap-
en
kalm
erin
gsm
idde
len v
erm
inde
ren
de c
once
ntra
tie e
n m
aken
u s
uf. Z
e ve
rslap
pen
ook
de s
pier
en w
aard
oor u
kun
t vall
en. D
it ko
mt v
aak
voor
bij o
uder
en,
wan
neer
ze
bijvo
orbe
eld
’s na
chts
moe
ten
opst
aan.
Ook
de
reac
tiesn
elhe
id e
n ale
rtheid
ver
mind
eren
. Hou
hier
reke
ning
mee
, zek
er a
ls u
met
de
auto
rijd
t.
Com
bina
tie m
et a
lcoh
olAl
coho
l ver
ster
kt h
et e
ffect
van
slaa
p- e
n ka
lmer
ingsm
idde
len e
n ve
rgro
ot h
et ri
sico
op a
dem
halin
gsde
pres
sie (v
erm
inder
de a
dem
halin
g). C
ombi
neer
dus
noo
it alc
ohol
m
et s
laap-
en
kalm
ering
smid
delen
.
XXVI
Lang
e te
rmijn
(bij
chro
nisc
h ge
brui
k)Pr
oble
men
wor
den
niet
opg
elos
tH
ou e
r rek
enin
g m
ee d
at la
ngdu
rig g
ebru
ik u
w p
robl
eem
nie
t opl
ost.
Sla
ap- e
n ka
lme-
rings
mid
dele
n ku
nnen
een
kor
te ti
jd s
oela
as b
reng
en m
aar z
e ne
men
de
oorz
aak
van
uw k
lach
ten
niet
weg
. Na
verlo
op v
an ti
jd tr
eden
er h
eel w
at v
erve
lend
e bi
jwer
king
en
op (z
ie v
erde
r).
Geh
euge
nG
eheu
genp
robl
emen
tre
den
voor
al b
ij ou
dere
n op
. U
krij
gt h
et m
oeilij
k om
te
onth
oude
n w
at e
r zic
h in
de
uren
na
inna
me
heef
t afg
espe
eld.
Uw
geh
euge
n la
at u
in
de
stee
k. D
at k
omt o
mda
t de
gebe
urte
niss
en n
iet g
oed
mee
r wor
den
opge
slag
en.
Vera
nder
ing
van
pers
oonl
ijkhe
idB
ij la
ngdu
rige
inna
me
lijken
uw
pos
itiev
e ge
voel
ens
weg
te e
bben
en
stee
ds v
lakk
er
te w
orde
n. E
mot
ies
kunn
en s
terk
ver
min
dere
n.
Afha
nkel
ijkhe
ida
aLi
cham
elijk
e af
hank
elijk
heid
:H
et li
chaa
m w
ent
snel
aan
sla
ap-
of k
alm
erin
gsm
idde
len.
U h
eeft
een
stee
ds
hoge
re d
osis
nodi
g om
het
zelfd
e eff
ect t
e vo
elen.
Dit
wor
dt o
ok w
el to
leran
tie
of g
ewen
ning
gen
oem
d. B
ij da
gelijk
s ge
brui
k va
n sl
aap-
of k
alm
erin
gsm
idde
len
nem
en d
e eff
ecte
n al
na tw
ee w
eken
af.
aa
Psy
chis
che/
gees
telijk
e af
hank
elijk
heid
:W
anne
er u
lang
e tij
d sl
aapm
idde
len
inne
emt,
gaat
u s
teed
s m
eer
naar
de
med
icat
ie v
erla
ngen
. U
gel
ooft
stee
ds m
inde
r da
t u
ook
zond
er in
nam
e ee
n go
ede
nach
trus
t ka
n be
reik
en.
Bij
lang
durig
geb
ruik
van
kal
mer
ings
mid
dele
n kr
ijgt u
een
onz
eker
gev
oel w
anne
er u
de
med
icat
ie n
iet i
nnee
mt.
aa
Bij
plot
s st
oppe
n ku
nnen
ont
wen
ning
sver
schi
jnse
len
optr
eden
. G
elei
delij
k af
bouw
en is
dan
ook
ste
rk a
an te
rade
n!
Zie
04. A
fbou
wen
van
sla
ap-
en k
alm
erin
gsm
idde
len.
SLAAP- EN KALMERINGSMIDDELEN
7
03. A
ltern
atie
ven
Er z
ijn h
eel w
at a
ltern
atiev
e te
chni
eken
en
beha
ndeli
ngen
om
uw
slaa
p-, a
ngst
-, of
stre
sspr
oblem
en a
an te
pak
ken.
Enk
el w
anne
er d
e kla
chte
n ze
er e
rnst
ig z
ijn e
n ge
won
e be
hand
eling
en n
iet h
elpen
, kan
een
arts
een
ges
chikt
slaa
p- o
f kalm
ering
s-m
idde
l voo
rsch
rijven
. Geb
ruik
deze
med
icatie
enk
el als
u z
e ec
ht n
odig
hee
ft, in
sa
men
spra
ak m
et u
w b
ehan
delen
de a
rts, e
n be
perk
het
geb
ruik
in de
tijd
.
Slaa
ppro
blem
en
Wis
t je
dat..
.O
nze
nach
trust
bes
taat
uit
vier à
vijf
slaap
cycli
van
90
à 12
0 m
inute
n.El
ke c
yclus
bes
taat
uit
vers
chille
nde
fase
n:
Non
-REM
fase
na
aLic
hte
slaap
(NRE
M 1
en
2):
O
ngev
eer d
e he
lft v
an d
e na
chtru
st b
esta
at u
it lic
hte
slaap
. Dez
e ho
udt
u in
slaap
maa
r is
onvo
ldoe
nde
om e
cht u
it te
rust
en.
aa
Diep
e sla
ap (N
REM
3):
Uw
slaa
p w
ordt
diep
er e
n u
bent
nog
moe
ilijk
te w
ekke
n. D
eze
fase
he
lpt u
w lic
haam
te re
cupe
rere
n en
ene
rgie
op te
bou
wen
voo
r de
volg
ende
dag
.
REM
-fase
aa
Droo
msla
ap (R
EM):
Uw
her
sene
n zij
n vo
lop
actie
f, ve
rgeli
jkbaa
r met
wan
neer
u w
akke
r be
nt. U
w s
pier
en z
ijn e
chte
r ver
lamd.
Dez
e fa
se is
nod
ig v
oor p
sych
o-lo
gisc
h he
rste
l. G
ebeu
rtenis
sen,
em
oties
en
infor
mat
ie w
orde
n ve
rwer
kt
tijden
s de
dro
omsla
ap.
¢ La
ngdu
rig g
ebru
ik va
n be
nzod
iazep
ines
verm
inder
t de
NREM
3-fa
se
en d
e RE
M-fa
se. H
ierdo
or w
orde
n de
bela
ngrijk
ste
hers
telle
nde
fase
n on
derb
roke
n.
XXVII
Aan
de
basi
s va
n ee
n go
ede
nach
trust
ligt
een
gez
onde
slaa
phyg
iëne
. Tijd
ens
het
slap
en k
an u
w li
chaa
m re
cupe
rere
n en
ene
rgie
opb
ouw
en v
oor d
e vo
lgen
de d
ag.
Wist
je d
at...
aa
Ong
evee
r ee
n de
rde
van
de w
este
rse
bevo
lkin
g w
elee
ns e
en s
laap
-pr
oble
em h
eeft?
a
aTu
ssen
de
10 -
20%
van
de
bevo
lkin
g ka
mpt
met
een
lan
gdur
ige
slaa
psto
orni
s?
Slaa
padv
ieze
na
aB
ouw
een
rege
lmat
ig ri
tme
in o
m te
gaa
n sl
apen
en
om o
p te
sta
an.
aa
Ga
niet
te v
roeg
naa
r bed
, enk
el w
anne
er u
sla
perig
ben
t.a
aB
eper
k uw
nac
htru
st to
t 8 u
ur.
aa
Zorg
voo
r vo
ldoe
nde
licha
amsb
eweg
ing
en b
uite
nluc
ht o
verd
ag,
maa
r ni
et v
lak
voor
het
sla
peng
aan.
aa
Zorg
erv
oor d
at d
e te
mpe
ratu
ur in
de
slaa
pkam
er n
iet t
e ho
og is
. Een
kam
erte
m-
pera
tuur
van
18-
22°C
is h
et b
est.
aa
Ont
span
ong
evee
r één
uur
voo
r u g
aat s
lape
n.
aa
Doe
ger
ust e
en d
utje
ove
rdag
(max
. 30
min
uten
), m
aar
doe
dat n
iet m
eer
na 1
5 uu
r. Ve
rmijd
dut
jes
’s a
vond
s.
aa
Als
u n
iet o
nmid
dellij
k ka
n in
slap
en (l
ange
r dan
20
min
uten
wak
ker l
igge
n), g
a da
n ev
en n
aar
een
ande
re r
uim
te e
n pr
obee
r da
ar w
at t
e on
tspa
nnen
. Ga
pas
teru
g na
ar b
ed w
anne
er u
sla
perig
ben
t.a
aVe
rmijd
zw
are
maa
ltijd
en v
lak
voor
het
sla
peng
aan.
Maa
r zor
g da
t u g
een
hong
er
heef
t.a
aD
rink
niet
te v
eel a
lcoh
ol v
oor h
et s
lape
ngaa
n. A
lcoh
ol d
oet u
wel
bet
er in
slap
en
maa
r ver
min
dert
uw s
laap
kwal
iteit.
a
aBe
perk
het
geb
ruik
van
cafe
ïne-h
oude
nde
dran
ken
(col
a, th
ee, k
offie
en e
nerg
ie-dr
anke
n) e
n ni
cotin
e ’s
avo
nds.
Ze
stim
uler
en d
e he
rsen
en e
n he
bben
een
neg
atie
f eff
ect o
p de
slaa
p.a
aZo
ek h
ulp
wan
neer
uw
sla
appr
oble
men
uw
func
tione
ren
over
dag
bele
mm
eren
.
SLAAP- EN KALMERINGSMIDDELEN
9
Angs
t en
span
ning
Er b
esta
an ti
ps d
ie u
kun
nen
help
en o
m a
ngst
en e
n sp
anni
ngen
te v
erm
inde
ren.
Tips
aa
Pro
beer
dag
elijk
s ee
n m
omen
t voo
r uze
lf in
te la
ssen
. a
aP
raat
ove
r uw
gev
oele
ns m
et ie
man
d di
e u
vertr
ouw
t. Ee
n go
ed g
espr
ek k
an d
e sp
anni
ng a
l vee
l ver
min
dere
n.
aa
Leg
uzel
f nie
t tev
eel d
ruk
op e
n du
rf “n
een”
te z
egge
n.
aa
Pro
beer
te
onts
pann
en.
Dat
kan
via
lich
aam
sbew
egin
g, m
assa
ge,
yoga
of
een
ande
re a
ctiv
iteit.
a
aP
robe
er u
w a
ngst
gevo
elen
s te
her
kenn
en e
n le
er e
r op
een
and
ere
man
ier
naar
te
kijk
en.
aa
Pro
beer
pos
itief
in h
et le
ven
te s
taan
.a
aW
anne
er u
vaa
k pi
eker
t in
bed,
las
dan
een
dage
lijks
piek
erkw
artie
rtje
in. Z
o ho
eft
u da
t nie
t mee
r in
bed
te d
oen.
a
aZo
ek h
ulp
wan
neer
uw
ang
stge
voel
ens
de b
oven
hand
krij
gen
in h
et d
agel
ijks
func
tione
ren.
Als
dez
e tip
s/ad
viez
en o
nvol
doen
de z
ijn, k
an u
voo
r and
ere
alte
rnat
ieve
ther
apie
ën
kiez
en.
Die
kun
nen
help
en o
m d
e oo
rzaa
k va
n uw
kla
chte
n op
te
spor
en.
Nie
t al
de
ze m
etho
den
zijn
even
effe
ctief
. Inf
orm
eer u
dus
goe
d en
bes
pree
k m
ogeli
jke
optie
s m
et u
w h
uisa
rts o
f apo
thek
er. D
ie k
an s
amen
met
u n
aar d
e m
eest
ges
chik
te
beha
ndel
ing
zoek
en.
Alte
rnat
ieve
ther
apie
ën
Wis
t je
dat..
.O
nder
zoek
hee
ft aa
nget
oond
dat
u, d
oor
geen
med
icat
ie te
geb
ruik
en d
e gr
oots
te k
ans
heef
t om
op
lang
e te
rmijn
uw
sla
appr
oble
em o
p te
loss
en?
Rel
axat
iea
aA
dem
halin
gs-
en o
ntsp
anni
ngso
efen
inge
n: z
e he
lpen
u o
m b
eter
om
te
gaan
m
et li
cham
elijk
e en
men
tale
spa
nnin
g en
bre
ngen
rus
t in
lich
aam
en
gees
t. D
e oe
feni
ngen
kun
nen
angs
tige
gevo
elen
s, d
ie a
an d
e ba
sis
ligge
n va
n aa
nhou
dend
e an
gst o
f sla
appr
oble
men
, ver
drijv
en.
aa
Mas
sage
a
aM
uzie
k be
luis
tere
n
XXVIII
Slaa
ptra
inin
g D
eze
train
ing,
geb
asee
rd o
p co
gniti
eve
gedr
agst
hera
pie,
is b
edoe
ld v
oor m
ense
n di
e ee
n (c
hron
isch
) sla
appr
oble
em h
ebbe
n. D
at k
an g
aan
van
moe
ilijk
insl
apen
, tot
vaa
k on
twak
en ’s
nac
hts
of v
roeg
ont
wak
en. V
ia d
eze
train
ing
leer
t u z
elf t
echn
ieke
n aa
n om
bet
er d
e sl
aap
te k
unne
n va
tten,
zon
der d
e hu
lp v
an s
laap
- en
kal
mer
ings
mid
-de
len.
De
wer
kzaa
mhe
id v
an d
e th
erap
ie is
uitg
ebre
id a
ange
toon
d in
wet
ensc
hap-
pelijk
ond
erzo
ek.
Min
dful
ness
Bas
ed S
tres
s R
educ
tion
(MB
SR)
Dit
is e
en a
anda
chttr
aini
ng d
ie b
ij m
ense
n m
et s
tress
, bur
n-ou
t kla
chte
n en
dep
res-
siev
e kl
acht
en a
ls b
ijkom
ende
the
rapi
e ka
n w
orde
n to
egep
ast.
Wet
ensc
happ
elijk
on
derz
oek
toon
de e
en d
uide
lijke
verb
eter
ing
aan
in d
e su
bjec
tieve
sla
apkw
alite
it en
he
t dag
elijk
s fu
nctio
nere
n. V
erde
r adv
ies
is a
an te
rade
n vi
a de
hui
sarts
of a
poth
eker
.
Psyc
hoth
erap
ieEr
bes
taan
ver
schi
llend
e ric
htin
gen
binn
en d
e ps
ycho
ther
apie
. Ze
hebb
en a
llem
aal
het d
oel o
m u
w e
igen
ged
rag,
ged
acht
en e
n/of
em
otie
s be
ter t
e be
grijp
en e
n er
op
een
ande
re m
anie
r naa
r te
kijk
en.
Ande
re g
enee
smid
dele
nEr
zijn
naa
st d
e be
nzod
iaze
pine
s oo
k no
g an
dere
gen
eesm
idde
len
die
uw p
robl
emen
va
n an
gst,
stre
ss o
f sla
pelo
oshe
id m
ogel
ijks
kunn
en v
erhe
lpen
. Vra
ag h
iero
ver a
dvie
s aa
n uw
arts
of a
poth
eker
.
Waa
r hul
p zo
eken
?a
aB
ij uw
(hui
s)ar
ts o
f apo
thek
er. A
arze
l nie
t om
vra
gen
te s
telle
n. Z
ij st
aan
als
eers
te
voor
u k
laar
. a
aS
laap
train
ing
met
CM
-voo
rdee
l (ht
tp://
ww
w.c
m.b
e/sl
aapw
el/in
dex.
jsp)
.a
aU
Z G
ent,
dien
st A
lgem
ene
inw
endi
ge z
iekt
en (t
el. 0
9 33
2 23
50)
: sla
aptra
inin
g.
aa
Inst
ellin
gen
gesp
ecia
lisee
rd in
psy
chol
ogis
che
en p
sych
othe
rape
utis
che
hulp
verle
-ni
ng: c
entra
voo
r gee
stel
ijke
gezo
ndhe
idsz
org,
cen
tra v
oor g
ezin
spla
nnin
g.a
aTe
le-O
ntha
al (w
ww
.tele
-ont
haal
.be
of o
p he
t gra
tis n
umm
er 1
06).
SLAAP- EN KALMERINGSMIDDELEN
11
04. A
fbou
wen
van
sla
ap-
of k
alm
erin
gsm
idde
len
Als
u n
a ee
n la
nge
tijd
plot
s st
opt
met
sla
ap-
of k
alm
erin
gsm
idde
len,
kun
t u
last
kr
ijgen
van
ont
wen
ning
sver
schi
jnse
len.
Dez
e tre
den
al h
eel s
nel o
p en
kun
nen
lang
aa
nhou
den.
De
mat
e en
duu
r is
afh
anke
lijk v
an h
et g
enee
smid
del.
U k
rijgt
last
van
sl
apel
oosh
eid,
ang
st, p
rikke
lbaa
rhei
d, s
pier
pijn
, con
cent
ratie
prob
lem
en, v
erw
arrin
g,
enz.
De
gevo
elig
heid
voo
r dez
e sy
mpt
omen
ver
schi
lt va
n pe
rsoo
n to
t per
soon
.
Het
is o
pmer
kelijk
dat
de
ontw
enni
ngsv
ersc
hijn
sele
n st
erk
lijken
op
de k
lach
ten
waa
rvoo
r u
oors
pron
kelijk
med
icat
ie b
egon
te
nem
en.
Som
s tre
den
die
zelfs
nog
he
vige
r op
omda
t uw
licha
am e
raan
gew
end
of z
elfs
ver
slaa
fd is
ger
aakt
. Vel
e ge
brui
-ke
rs k
ieze
n er
daa
rom
voo
r om
de
med
icat
ie t
och
verd
er in
te
nem
en.
Daa
rom
is
afbo
uwen
en
stop
pen
zo m
oeilij
k.
Het
is b
eter
de
dosi
s ge
leid
elijk
af t
e bo
uwen
of h
et ti
jdsi
nter
val t
usse
n de
ver
schi
l-le
nde
inna
mes
te v
ergr
oten
. Zo
zulle
n uw
‘afk
ickv
ersc
hijn
sele
n’ v
erm
inde
ren.
Doe
dit
niet
op
eige
n ho
utje
maa
r laa
t u b
egel
eide
n do
or u
w h
uisa
rts o
f apo
thek
er. W
ees
niet
ba
ng o
m h
en v
rage
n te
ste
llen.
Enk
el z
o ku
nt u
de
med
icat
ie o
p ee
n ve
rant
woo
rde
man
ier v
erm
inde
ren
of s
topp
en.
Verd
er in
dez
e br
ochu
re k
an u
uw
indi
vidu
eel a
fbou
wsc
hem
a kl
even
. Dit
sche
ma
wor
dt
in o
verle
g m
et u
w b
ehan
dele
nde
arts
in h
et z
ieke
nhui
s op
gest
eld
en o
ok g
ecom
-m
unic
eerd
naa
r uw
hui
sarts
. Zo
kan
u go
ed b
egel
eid
wor
den
bij h
et a
fbou
wen
van
uw
sla
ap-
of k
alm
erin
gsm
idde
len.
Waa
r hul
p zo
eken
?B
ij uw
(hui
s)ar
ts o
f apo
thek
er.
XXIX
Tips
als
u w
ilt s
topp
ena
aS
top
niet
van
de
ene
op d
e an
dere
dag
. Bes
pree
k m
et u
w a
rts o
f apo
thek
er h
oe
u he
t bes
t kan
afb
ouw
en.
aa
Sto
p ni
et w
anne
er u
een
dru
kke
of e
mot
ione
el m
oeilij
ke p
erio
de d
oorm
aakt
. Wac
ht
af to
t de
rust
is te
rugg
ekee
rd.
aa
Sto
ppen
is la
stig
. Gee
f de
moe
d ni
et o
p w
anne
er h
et n
iet v
an d
e ee
rste
kee
r luk
t. Va
ak lu
kt h
et o
ok n
iet i
n éé
n ke
er! H
oud
daar
reke
ning
mee
.a
aB
reng
fam
ilie,
vrie
nden
, co
llega
’s o
p de
hoo
gte.
Ext
ra s
teun
is e
rg b
elan
grijk
en
kan
u da
t ext
ra d
uwtje
gev
en.
aa
Wee
s er
van
bew
ust
dat
u ni
et d
e en
ige
bent
die
sto
pt.
Sto
ppen
sam
en m
et
ande
re g
ebru
iker
s ka
n ee
n ex
tra m
otiv
atie
zijn
. Er
zijn
hee
l wat
zel
fhul
pgro
epen
en
inst
ellin
gen.
SLAAP- EN KALMERINGSMIDDELEN
13
05. O
orde
elku
ndig
geb
ruik
Als
u in
ove
rleg
met
uw
arts
, toc
h be
slis
t om
voo
r sl
aap-
of k
alm
erin
gsm
idde
len
te
kiez
en, h
ou d
an v
olge
nde
tips
in g
edac
hten
:
aa
Geb
ruik
sla
ap-
of k
alm
erin
gsm
idde
len
niet
lang
er d
an tw
ee w
eken
. a
aG
ebru
ik b
oven
staa
nde
tips
om b
eter
te le
ren
omga
an m
et u
w k
lach
ten.
aa
Wan
neer
u b
eslis
t om
te s
topp
en, v
raag
dan
adv
ies
aan
uw a
rts o
f apo
thek
er. D
oe
dit n
iet o
p ei
gen
initi
atie
f.a
aVe
rmijd
de
com
bina
tie m
et a
lcoh
ol.
aa
Heb
aan
dach
t voo
r het
risi
co o
p va
llen.
aa
Let o
p m
et a
utor
ijden
of h
et b
estu
ren
van
mac
hine
s.a
aG
ebru
ik s
laap
- of
kal
mer
ings
mid
dele
n no
oit
tijde
ns d
e zw
ange
rsch
ap o
f bi
j bo
rstv
oedi
ng.
Nee
m z
eker
de
bijs
luite
r do
or.
Daa
rin w
ordt
dui
delijk
e in
form
atie
geg
even
ov
er h
et ju
iste
geb
ruik
, de
mog
elijk
e bi
jwer
king
en e
n he
t ris
ico
op v
ersl
avin
g.
XXX
06. A
fbou
wsc
hem
a
SLAAP- EN KALMERINGSMIDDELEN
15
07. N
otiti
es
XXXI
BIJLAGE XII Selectie onderzoekspopulatie: Flow-chart
Patiënten die HS gebruiken
N = 95
1. Exclusie o.w.v. criteria: N = 59 (62,1%) - Psychiatrische en suïcidale patiënten N= 10 (10,5%) - Kinderen < 18 jaar N= 0 - Wilsonbekwame patiënten N= 0 - Hypnosedativum voor epilepsie N= 0, ontwenning van alcohol N=2 (2,1%), restless legs N= 0, agressie N=1 (1,1%), pijn N=2 (2,1%), spasticiteit N=1 (1,1%) - Patiënten met andere nationaliteit N=1 (1,1%) - Inname van meerdere HS N= 12 (12,6%) - HS o.w.v. cortisonegebruik N=1 (1,1%) - Sporadische inname N=2 (2,1%) - Eerst goede slaaphygiëne aanleren alvorens afbouw N=1 (1,1%) - Palliatieve patiënten N=4 (4,2%) - Reeds ontslagen N=22 (23,2%)
Opgestart in ziekenhuis en
< 2 weken N = 18 (18,9%)
Patiënt benaderen
2. Exclusie N = 2 (2,1%) - weigering patiënt
3. Exclusie N = 5 (5,3%) - weigering arts
Patiënt informeren over HS
a.d.h.v. folder
Opgestart in ziekenhuis en
> 2 weken N = 1 (1,1%)
Thuis opgestart en chronisch
gebruik N = 17 (17,9%)
Inclusie patiënten
N = 36 (37,9%)
Patiënten die zullen afbouwen
N = 11 (11,6%)
Follow-up N = 10 (10,5%)
Behandelende arts benaderen
4. Lost to follow-up N = 1 (1,1%)
XXXII
BIJLAGE XIII Casus 1 Vrouw, 73 jaar
Reden van opname: tachycardie en dyspnoe d’effort, dienst cardiologie.
Medische voorgeschiedenis: voorkamerfibrillatie (VKF), diabetes, chronisch nierfalen, obesitas,
hypercholesterolemie.
Patiënt neemt al jaren elke avond 1 comp. Zolpidem 10mg, sedert overlijden echtgenoot, en krijgt dit verder in het
ziekenhuis. Ze heeft in het verleden al getracht het gebruik te staken aangezien ze zich bewust is van de risico’s,
maar zonder succes. Wanneer ze haar slaappil niet inneemt heeft ze last van slapeloosheid.
De vrouw werd geïnformeerd a.d.h.v. de folder. Ze was erg bereidwillig om deel te nemen aan het project en
om nogmaals te proberen afbouwen. Na haar schriftelijke toestemming werden de vragenlijsten samen met haar
overlopen, waarna er in samenspraak met de werkgroep en met haar behandelende arts een afbouwschema werd
opgesteld (zie onder). Er werd afgebouwd met 25% van de begindosis. Gezien deze patiënt reeds jaren een HS
innam, werd elke afbouwstap drie weken aangehouden i.p.v. twee weken, om het lichaam zo goed mogelijk te laten
wennen aan de gewijzigde dosis. De huisarts werd telefonisch en per mail op de hoogte gebracht en zou haar hierbij
goed begeleiden. Na een 1ste maal opbellen leek de patiënt het goed te stellen en nog geen nadelige effecten te
ondervinden. De patiënt wordt verder opgevolgd.
Adremanummer :
Naam pat iënt : CASUS 1
Afbouwschema Zolpidem 10mg
Stap 1 Van …….. tot …….. Zolpidem 7,5mg gedurende 3 weken
= 3 caps Zolpidem 2,5mg in 1 gift (magistrale bereiding)
Stap 2 Van …….. tot …….. Zolpidem 5 mg gedurende 3 weken
= ½ comp van Zolpidem 10mg
Stap 3 Van …….. tot …….. Zolpidem 2,5 mg gedurende 3 weken
= 1 caps Zolpidem 2,5mg (magistrale bereiding)
Stap 4 Van …….. tot …….. Zolpidem 2,5 mg om de andere dag gedurende 3 weken
= 1 caps Zolpidem 2,5mg (magistrale bereiding)
Stop
Arts : Apr .
XXXIII
Casus 2 Vrouw, 65 jaar
Reden van opname: doorverwijzing van dienst intensieve zorgen naar dienst pneumologie o.w.v. dyspnoe en
cyanose.
Medische voorgeschiedenis: acuut nierfalen, roken, diabetes, hartfalen, mammacarcinoom.
Patiënt neemt al enkele jaren Lorazepam 2,5mg o.w.v. slapeloosheid en krijgt in het ziekenhuis Lormetazepam 1mg.
De behandelende arts denkt reeds aan afbouw, maar de patiënt wenst eerst volledig te stoppen met roken.
Na het informeren van de patiënt a.d.h.v. de folder gaf ze haar goedkeuring tot deelname aan het project,
mede dankzij de invloed van haar dochter. Gezien rookstop voor haar op dat moment prioritair was, wenste ze eerst
volledig te stoppen met roken alvorens te starten met het afbouwen van haar HS. De vragenlijsten vulde ze reeds
voor een eerste maal in, samen met haar dochter. Een afbouwschema werd opgesteld in samenspraak met de
werkgroep en met haar behandelende arts (zie onder). Er werd afgebouwd vertrekkende van Lormetazepam 1mg,
met telkens 25% van de begindosis. De huisarts werd telefonisch en per mail geïnformeerd en zou een seintje geven
van zodra de patiënt wenst te starten, om de follow-up vlot te kunnen laten verlopen. Ook deze patiënt zal verder
opgevolgd worden door een ziekenhuisapotheker.
Adremanummer :
Naam pat iënt : CASUS 2
Afbouwschema Lormetazepam 1mg
Stap 1 Van …….. tot …….. Lormetazepam 0,75mg gedurende 2 weken
= 3 caps lormetazepam 0,25mg in 1 gift (magistrale bereiding)
Stap 2 Van …….. tot …….. Lormetazepam 0,5 mg gedurende 2 weken
= ½ comp van Lormetazepam 1 mg
Stap 3 Van …….. tot …….. Lormetazepam 0,25 mg gedurende 2 weken
= 1 caps lormetazepam 0,25mg (magistrale bereiding)
Stap 4 Van …….. tot …….. Lormetazepam 0,25 mg om de andere dag gedurende 2 weken
= 1 caps lormetazepam 0,25mg (magistrale bereiding)
Stop ……..
Ar ts : Apr .
XXXIV
Casus 3 Vrouw, 58 jaar
Reden van opname: VKF, opname op cardiologie.
Medische voorgeschiedenis: hypercholesterolemie, hypertensie, thyroiddysfunctie, borstcarcinoom.
Patiënt is 8 jaar geleden begonnen met inname van Xanax 0,25mg, heeft dit vervolgens opgedreven naar 0,5mg en
neemt nu 1,5 comp. Alpratop 1mg. De patiënt heeft een zeer slechte band met haar huisarts.
De patiënt had reeds een grote rugzak medische problemen, zowel bij zichzelf als in haar familie. In het
begin stond ze dan ook erg weigerachtig tegenover het project, gezien haar slaapmiddel voor haar een houvast was.
Na het lezen van de folder besliste de patiënt toch om te proberen afbouwen, op voorwaarde dat haar huisarts hier
niet van op de hoogte werd gebracht. Ze gaf haar schriftelijke toestemming en de vragenlijsten werden samen met
haar overlopen. Een afbouwschema werd opgesteld in samenspraak met de werkgroep en haar behandelende arts,
vertrekkende van Alpratop 1,5mg (zie onder). Wegens het slechte contact met haar huisarts werd er gekozen om
geen gebruik te maken van magistrale bereidingen. De afbouw per stap was groter dan 25% van de begindosis, maar
elke stap werd drie weken aangehouden. Na twee weken reeds gestart te zijn, met een dosis van 1mg, liet de patiënt
weten dat ze nog weinig problemen had ondervonden maar dat ze elke stap liever vier weken zou aanhouden i.p.v.
drie weken. Het schema werd aangepast volgens de patiënt haar voorkeur. De patiënt wordt verder opgevolgd.
Adremanummer :
Naam pat iënt : CASUS 3
Afbouwschema Alpratop 1 ,5mg
Stap 1 Van …….. tot …….. Alpratop 1mg gedurende 4 weken = 1 tablet Xanax 1mg
Stap 2 Van …….. tot …….. Alpratop 0,5mg gedurende 4 weken = ½ tablet Xanax 1mg
Stap 3 Van …….. tot …….. Alpratop 0,25mg gedurende 4 weken = ½ tablet Xanax 0,5mg
Stap 4 Van …….. tot …….. Alpratop 0,25mg om de andere dag, gedurende 4 weken = ½ tablet Xanax 0,5mg
Stop ……..
Ar ts : Apr .
XXXV
Casus 4 Vrouw, 49 jaar
Reden van opname: klachten van angor, opname op cardiologie.
Medische voorgeschiedenis: VKF, artrose, diepe veneuze trombose, leverziekte, thyroiddysfunctie, hypertensie.
Patiënt neemt sinds 1 maand Lormetazepam 2mg o.w.v. ernstige slaapstoornissen. Ze wenst eerst de oorzaak te
achterhalen van haar slaapproblemen alvorens te starten met afbouw.
Na het bevragen en informeren (a.d.h.v. folder) van de patiënt werd het duidelijk dat de ze sinds 1 maand te
kampen had met ernstige slaapstoornissen. Ze besefte dat een slaapmiddel haar probleem niet zou oplossen, en
wilde dan ook eerst overgaan tot het aanpakken van de oorzaak ervan en pas later starten met de afbouw. Vandaar
werden er haar enkele opties aangeboden voor het aanleren van een goede slaaphygiëne met professionele hulp,
zoals de slaapkliniek in het UZ Gent (deze gegevens staan vermeld in de folder). De vrouw stond hier positief
tegenover en zou dit overwegen.
XXXVI
INTERNATIONALISERING @ HOME Prof. Sandra Van Dulmen: Therapietrouw en communicatie; van woorden naar daden. (21/02/2017)
Therapieontrouw is een hardnekkig probleem en komt veel voor, voornamelijk bij patiënten die chronisch
geneesmiddelen moeten innemen. Zo’n 10-20% van de hospitalisaties is te wijten aan verkeerd
geneesmiddelengebruik. Het probleem neemt steeds meer toe doordat er meer geneesmiddelen ter beschikking
komen, meer ouderen te kampen hebben met chronische aandoeningen en deze doelpopulatie vaak meerdere
geneesmiddelen tegelijkertijd moeten innemen. Gezien therapieontrouw bij elke patiënt op een andere manier tot
uiting komt, is het belangrijk eerst de verschillende types te herkennen per patiënt, teneinde de juiste aanpak te
kunnen toepassen. Mogelijk patronen van therapieontrouw zijn enerzijds intentionele therapieontrouw, waarbij de
patiënten doelbewust hun geneesmiddelen niet innemen omdat ze het nut en de werking ervan sterk in twijfel
trekken, en anderzijds niet-intentionele therapieontrouw waarbij patiënten o.w.v. vergeetachtigheid of slechte
planning hun geneesmiddel niet volgens afspraak innemen. Dat patiënten niet therapietrouw zijn valt niet te wijten
aan 1 enkele factor. Het is een samenloop van verscheidene factoren waarop moet worden ingespeeld. Aangezien
psychosociale factoren het meest veranderlijke zijn, moet men hiervoor voldoende aandacht hebben. Een goede
communicatie van de zorgverlener, afgestemd op maat van de individuele patiënt, is cruciaal voor het voorkomen,
het signaleren en het oplossen van therapieontrouw.
Prof. Claus-Michael Lehr: Nanomedicine- Opportunities for non-invasive Drug Delivery and Combatting Infectious Diseases. (06/03/2017)
Nanoparticles have the possibility of penetrating easily across biological barriers due to their small size.
Therefore, they are used for non-invasive drug delivery, such as antibiotics, so they can get the (anti-infective) drugs
trough some rough barriers of the body. There are three different biological barriers in the body that can be
overcome by nanomedicines. The first is the intestinal mucosa, the barrier for oral drug delivery. By using
nanocrystals, the concentration gradient at membranes, the surface area and adhesiveness is enlarged, in favor of
the delivery of poorly soluble compounds. Budesonide loaded nanoparticles can be used for inflammatory bowel
disease, because they are small enough to penetrate in the inflamed mucosa and treat the disease. For combatting
intracellular intestinal infections, nanocarriers were designed that are coated with Yersinia Invasin, to mediate the
uptake of the carrier, and loaded with gentamicin to kill intracellular bacteria. The second biological barrier is the
skin. Nanoparticles can permeate the skin by penetrating into hair follicles. This special route enables them to reach
dendritic cells and makes them useful for transdermal vaccination. The third barrier that can be overcome by
nanoparticles, by aerosol delivery, are the lungs. They have to pass cellular and non-cellular barriers of the lungs.
The non-cellular barriers they have to interact with are the broncho-tracheal mucus and the alveolar surfactant,
which implicates a special design of aerosolized nanocarriers.
XXXVII
Prof. Bryony Dean Franklin: Designing and evaluating interventions to reduce medication errors: challenges and opportunities. (18/04/2017)
One of the most common interventions in today’s healthcare is to ensure medication safety. One of them is to
avoid medication errors. These can occur in all the stages of drug use process (prescribing, dispensing,
administration and monitoring). It’s important to first understand the problem, in order to find a potential solution.
A good outcome of a drug is not always enough to say that de medication is “safe”. The patient need to feel safe too.
It is necessary to try to achieve both of these views of safety. There are a lot of causes of prescribing errors, such as
task factors, individual factors, patient factors, etc.. Once the problem is known, there can be searched for potential
solutions for the error. The Prescribing Improvement Model (PIM) is an intervention for junior doctors to reduce
prescribing errors and improve prescribing. The intervention consists of three parts. First, it’s necessary to increase
the presence of the prescriber’s name in order to easily identify the prescriber. This can be by printing their name on
the medication order. Second, the feedback from the pharmacists need to be improved. It is important to find and
contact the initial prescriber so that he can learn and hopefully don’t make the error anymore. It seems to be very
difficult to speak the “error-word” in front of a doctor, but it is the only way to make sure the prescriber won’t make
the same mistake anymore. The third part is to send some feedback and tips on prescribing to the doctors and
pharmacists. For the future, it is important to keep thinking about the risks and things that can go wrong in
pharmacy.
Pedro Facon: Samen werken aan onze gezondheidszorg van morgen. (20/04/2017)
We geven veel uit aan de gezondheidszorg, maar de stijging bereikt momenteel ongeveer een plateau. Op het
vlak van private uitgaven en uitgaven door de overheid doet België het goed. Met een budget van ongeveer 80
miljoen euro lijken we overdreven investeringen te doen in de gezondheidszorg. Echter, in vergelijking met de
Europese Unie overdrijven we zeker niet. De economische groei wordt op 1 à 1,5% geschat. In de jongste jaren in de
gezondheidszorg werd er veel bespaard, maar deze besparingen zullen nog steeds hoog blijven. Dat we het beste
gezondheidszorgsysteem in de wereld hebben is zeker nog niet het geval. Een groot probleem in België is het
antibioticumgebruik. Op de toegang tot pharmaceuticals scoren we gemiddeld. De snelheid waarmee nieuwe
geneesmiddelen op de markt komen is iets trager dan andere landen. De bouwstenen voor een goed
gezondheidszorgbeleid is een samenwerking tussen het RIZIV, FOD en kennisinstellingen. Daar waar de FOD
voornamelijk bevoegd is voor de organisatie van ziekenhuizen, zorgprocessen, dringende geneeskundige
hulpverlening, etc., is het RIZIV meer bezig met het terugbetalen en financieren van al die akkoorden. De grote
thema’s voor komende decennia zijn de digitale gezondheid, het verbeteren van de efficiëntie van het
zorgmanagement, nieuwe medicatie verankeren in het systeem ondanks de hoge kost in de opstartfase, etc..