AC-DS5_01_2013_NL

372
INSTRUCTIEBOEKJE

description

free

Transcript of AC-DS5_01_2013_NL

Page 1: AC-DS5_01_2013_NL

INSTRUCTIEBOEKJE

Page 2: AC-DS5_01_2013_NL

Het online-instructieboekje

Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

Als de rubriek "MyCitroën" niet beschikbaar is op de website van Citroën voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen: http://service.citroen.com

Selecteer:

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën".

Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk.

de link "Boorddocumentatie" op de startpagina (u hoeft zich niet aan te melden), de taal, het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering, de uitgifteperiode van uw instructieboekje die overeenkomt met de datum van deel 1A van het kentekenbewijs van uw auto.

U kunt hier online uw instructieboekje bekijken en hebt toegang tot de meest recente gegevens via het pictogram:

Page 3: AC-DS5_01_2013_NL

Citroën beschikt wereldwijd over een uitgebreid gamma modellen.Modellen die worden gekenmerkt door een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie, evenals een moderne en creatieve benadering van het begrip mobiliteit. Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto.

Het gedeelte "Eerste kennismaking" vóór in dit document is bedoeld om uw auto op eenvoudige wijze te leren kennen. Om optimaal en in alle veiligheid gebruik te kunnen maken van uw auto is het lezen van de hoofdstukken met uitgebreide informatie echter noodzakelijk. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.

Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Citroën voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk Citroën om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

Achter het stuur van uw nieuwe auto geniet u optimaal als u elke uitrusting, elke schakelaar en elke instelling kent.

Goede Reis.

Wij maken u attent op het volgende:

Page 4: AC-DS5_01_2013_NL

Inhoudsopgave Inhoudsopgave

6 IN EEN OOGOPSLAG

356 TREFWOORDENREGISTER

361 ZOEKEN OP AFBEELDING

Symbolen

veiligheidswaarschuwing

aanvullende informatie

adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu

programmeren van een functie via het configuratiemenu

verwijzing naar aangegeven pagina

Page 5: AC-DS5_01_2013_NL

001001 002002 003003 004004COMFORTTOEGANG TOT DE AUTO

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN

RIJDEN

30 Instrumentenpaneel31 Verklikkerlampjes42 Meters46 Regelknoppen48 Datum en tijd instellen48 Klokje50 Boordcomputer

54 Elektronische sleutel - afstandsbediening

56 "Keyless entry and start"-systeem

64 Achterklep65 Alarm68 Elektrisch bedienbare ruiten70 Cockpit roof72 Brandstoftank73 Vulpistoolrestrictie (diesel)

78 Voorstoelen83 Achterbank86 Spiegels87 Stuurwielverstelling88 Voorzieningen interieur92 Voorzieningen van de

bagageruimte93 Gevarendriehoek (opbergen)94 Verwarming en ventilatie96 Automatische airconditioning

met gescheiden regeling100 Achterruitverwarming

104 Starten - afzetten van de motor107 Elektrische parkeerrem114 Hill holder115 Handgeschakelde

versnellingsbak116 Automatische

versnellingsbak120 Elektronisch gestuurde

versnellingsbak124 Schakelindicator125 Controlesysteem bandenspanning127 Stop & Start130 Lane Departure Warning

System (LDWS)131 Head-up display134 Snelheidsbegrenzer136 Snelheidsregelaar138 Parkeerhulp140 Achteruitrijcamera

Page 6: AC-DS5_01_2013_NL

005005 006006 007007 008008VEILIGHEID PRAKTISCHE INFORMATIE

VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN

ZICHT

144 Lichtschakelaar147 Verlichting overdag148 Automatische verlichting149 Automatische schakeling

grootlicht/dimlicht152 Koplampen verstellen153 Meedraaiende koplampen155 Ruitenwisserschakelaar157 Automatische ruitenwissers159 Plafonniers160 Sfeerverlichting

164 Kinderzitjes166 Uitschakelen van de

passagiersairbag vóór172 ISOFIX-bevestigingen177 Kinderbeveiliging

180 Richtingaanwijzers181 Urgence-oproep of

Assistance-oproep181 Claxon182 ESP186 Veiligheidsgordels189 Airbags

196 Bandenreparatieset202 Wiel verwisselen210 Sneeuwkettingen211 Een lamp vervangen219 Zekeringen vervangen222 12V-accu225 Eco-mode226 Wisserbladen vervangen227 Slepen van uw auto228 Trekken van een aanhanger230 Allesdragers monteren231 Accessoires

Page 7: AC-DS5_01_2013_NL

009009 010010 011011ONDERHOUD TECHNISCHE GEGEVENS

AUDIO EN DATACOMMUNICATIE

237 Openen van de motorkap238 Benzinemotoren239 Dieselmotoren240 Brandstoftank leeg (Diesel)241 Niveaus controleren245 Controles

250 Benzinemotoren251 Gewichten (benzine)253 Dieselmotoren255 Gewichten (diesel)259 Afmetingen260 Identifi catie

264 Urgence-oproep of Assistance-oproep

267 eMyWay323 Audio-installatie

Page 8: AC-DS5_01_2013_NL

In één oogopslag In één oogopslag

Page 9: AC-DS5_01_2013_NL
Page 10: AC-DS5_01_2013_NL

56, 104

127

153147

Elektronische sleutel: keyless entry and start Met dit systeem kunt u de auto openen en sluiten en de motor starten zonder dat u de sleutel uit uw zak hoeft te halen. De sleutel moet zich wel in het detectiegebied bevinden.

Buitenzijde Stop & Start Dit systeem zet de motor tijdelijk af als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gestart als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Meedraaiende koplampen Deze voorziening geeft u automatisch meer zicht in bochten.

Dagrijverlichting Deze verlichting, die automatisch gaat branden bij het starten van de motor, zorgt ervoor dat de auto beter gezien kan worden door de overige weggebruikers.

Page 11: AC-DS5_01_2013_NL

149

138196

140

9Eerste kennismaking

Automatische schakeling grootlicht/dimlicht Dit systeem zorgt ervoor dat, afhankelijk van de hoeveelheid licht in de omgeving en de verkeerssituatie, automatisch wordt overgeschakeld van grootlicht naar dimlicht en omgekeerd. Hiertoe bevindt zich een camera op de binnenspiegel.

Parkeerhulp voor- en achter Deze voorziening waarschuwt u tijdens parkeermanoeuvres voor obstakels vóór en achter de auto.

Bandenreparatieset Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren.

Buitenzijde Achteruitrijcamera Deze functie, die alleen beschikbaar is op uitvoeringen met navigatie, wordt automatisch geactiveerd als u de achteruitversnelling inschakelt; het zicht naar achteren wordt vervolgens weergegeven op het kleurenscherm.

Stickersets voor persoonlijke styling Het wassen van de auto in een autowasstation met hogedrukreinigingsinstallatie is niet toegestaan.

Page 12: AC-DS5_01_2013_NL

72

54

64

56

Openen

1. Openen van de brandstoftankklep. Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.

Brandstoftank

Openen Houd uw hand, terwijl de elektronische sleutel zich in het detectiegebied A bevindt, achter de buitenportiergreep om de auto te ontgrendelen, trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen.

Sluiten Houd, terwijl de elektronische sleutel zich in het detectiegebied A bevindt, een vinger tegen de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen.

Elektronische sleutel

A. Ontgrendelen van de auto. B. Vergrendelen van de auto. C. Openen van de achterklep en volledig

ontgrendelen van de auto.

Keyless entry and start

Achterklep

1. Openen achterklep (druk op de knop tot u de achterklep hoort ontgrendelen).

Page 13: AC-DS5_01_2013_NL

131

90

323

267

82

107

312

347

11Eerste kennismaking

Interieur Head-up display Dit systeem projecteert de informatie over de wagensnelheid en de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar op een getint scherm in het gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze de blik op de weg gericht kan houden.

Centraal opbergvak met uitrusting Dit opbergvak, dat diverse compartimenten bevat, is voorzien van verlichting en heeft een koelfunctie. Het bevat verder ruimte voor een halve-literfles en is uitgerust met een USB-box.

Audio- en communicatiesystemen Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: autoradio met MP3-afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth-handsfree set, navigatiesysteem met kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifi-audiosysteem, ... eMyWay

Autoradio - Bluetooth®

Massagefunctie Deze functie masseert uw lendenen gedurende circa 60 minuten. De massage bestaat uit zes cycli van tien minuten.

Elektrische parkeerrem Deze parkeerrem wordt automatisch aangetrokken wanneer de motor wordt afgezet, en vrijgezet bij het wegrijden. Het blijft echter mogelijk de parkeerrem handmatig te bedienen.

U kunt verschillende functies van uw auto configureren via het configuratiemenu. Met eMyWay

Met Autoradio - Bluetooth®

Page 14: AC-DS5_01_2013_NL

72

65

64

107

104

128

139

177

184

149

130

62

Het branden van een verklikkerlampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld.

Schakelaars

Openen van de brandstofvulklep.

Openen van de koffer.

Inbraakalarm uitschakelen.

Elektrische parkeerrem geactiveerd.

Keyless starten en afzetten van de motor.

Uitschakelen van het Stop & Start-systeem.

Uitschakelen parkeerhulp.

Elektrische kinderbeveiliging.

Uitschakelen van het CDS/ASR-systeem.

Inschakelen van Automatische schakeling grootlicht/dimlicht.

Inschakelen van Lane Departure Warning.

Vergrendelen/ontgrendelen van het interieur.

Page 15: AC-DS5_01_2013_NL

78

79

13Eerste kennismaking

Juiste zitpositie Voorstoelen Handmatig verstellen 1. Hoogte- en hoekverstelling van de hoofdsteun. 2. Rugleuningverstelling. 3. Hoogteverstelling van de zitting. 4. Verstelling in lengterichting van de stoel. 5. Verstelling van de lendensteun van de

bestuurdersstoel .

Elektrisch 1. Hoek- en hoogteverstelling van de zitting

en verstelling in lengterichting. 2. Rugleuningverstelling. 3. Verstelling van de lendensteun van de

bestuurdersstoel . 4. Handmatig verstellen van de zitting.

Page 16: AC-DS5_01_2013_NL

14. Schakelaars ruiten / elektrisch bediende kindersloten / centrale vergrendeling.

15. Bedieningspaneel van eMyWay. 16. Versnellingspook. 17. Bedieningspaneel verwarming/

airconditioning. 18. Autoradio. 19. Alarmknipperlichten. 20. Display. 21. Middelste verstelbare en afsluitbare

ventilatieroosters. 22. Klokje. 23. Starten met START/STOP-knop. 24. Lezer van de elektronische sleutel. 25. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/

boordcomputer. 26. Bediening van de autoradio vanaf het

stuurwiel .

Cockpit 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Verstelbare en afsluitbare

zijventilatieroosters. 4. Ontwaseming van de voorportierruiten. 5. Ontwaseming voorste zijruiten. 6. Head-up display. 7. Voorruitontwaseming. 8. Airbag passagier. 9. Dashboardkastje / Uitschakeling

passagiersairbag. 10. 12V-aansluiting. 11. Bediening ruiten achter. 12. Middenarmsteun met opbergvakken USB/Jack-aansluiting. 13. Elektrische parkeerrem.

27. Airbag bestuurder. Claxon. 28. Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. 29. Schakelaarpaneel (zie vorige pagina). 30. Afstellen buitenspiegels. 31. Schakelaar verlichting en

richtingaanwijzers. 32. Instrumentenpaneel. 33. Verklikkerlampjes veiligheidsgordels

en airbags. 34. Plafonnier. 35. Bediening head-up display. 36. Bediening zonnescherm cockpit roof. 37. Oproep naar Citroën Urgence met

lokalisering - Oproep naar Citroën Assistance met lokalisering (per land verschillend).

Page 17: AC-DS5_01_2013_NL

15Eerste kennismaking

Page 18: AC-DS5_01_2013_NL

81

87

82

Juiste zitpositie Verstellen van de hoofdsteun

1. Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel.

2. Verstellen in hoogte en diepte. 3. Vergrendelen van het stuurwiel met de

hendel.

Stuurwiel verstellen

Deze handelingen moeten uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.

Bediening stoelverwarming

0 : uit. 1 : laag. 2 : gemiddeld. 3 : hoog.

Druk de nok A in en druk tegelijkerrtijd de hoofdsteun naar beneden om deze lager te zetten. Beweeg om de hoofdsteun hoger te zetten deze omhoog tot de gewenste positie is bereikt. Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te verstellen de onderzijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren.

Page 19: AC-DS5_01_2013_NL

86

87

186

17Eerste kennismaking

Comfort Buitenspiegels

Verstellen 1. Selecteren van de linker of rechter buitenspiegel. 2. Verstellen van de buitenspiegel. 3. In de neutraalstand zetten van de

selectieschakelaar van de buitenspiegel. 4. Inklappen van de buitenspiegel.

Binnenspiegel

1. Automatisch instellen van de dag- of nachtstand. 2. Verstellen van de binnenspiegel.

Veiligheidsgordels vóór

1. Vastmaken. 2. Hoogteverstelling.

Page 20: AC-DS5_01_2013_NL

146

155

157

156

145

Zicht Verlichting

Ring A

Ring B

Ruitenwissers

Schakelaar A: ruitenwissers vóór 2 . Hoge snelheid. 1. Normale snelheid. Int. Interval. 0. Uit. AUTO Automatische ruitenwissers. Een keer wissen: trek de hendel één

keer naar u toe. Ruitensproeiers: trek de hendel naar u toe en houd de hendel enige tijd in deze stand.

Inschakelen van de stand "AUTO" Beweeg de hendel één keer omlaag.

Uitschakelen van de stand "AUTO" Beweeg de hendel nogmaals één keer

omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2).

Ring B: ruitenwisser achter

Uit.

Automatische verlichting.

Parkeerlicht.

Dimlicht/grootlicht.

Mistlampen vóór en mistachterlicht. Uit. Interval. Ruitensproeier.

Page 21: AC-DS5_01_2013_NL

31

73, 45

19Eerste kennismaking

1. Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode waarschuwingslampjes branden.

2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan.

Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden.

Verklikkerlampjes

Wanneer u het contact aanzet, slaan alle meters uit en keren vervolgens terug naar de '0"-stand. A. Als het contact wordt aangezet, geven de

lichtblokjes het resterende brandstofniveau weer.

B. Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan.

Instrumentenpaneel

C. Als het contact wordt aangezet, wordt op het display van het instrumentenpaneel het motorolieniveau weergegeven. *

Ga indien nodig tanken of vul olie bij.

Controle tijdens het rijden

* Volgens uitvoering.

Page 22: AC-DS5_01_2013_NL

190

187, 190

A. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/losgemaakte veiligheidsgordel linksvoor.

B. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/losgemaakte veiligheidsgordel rechtsvoor.

C. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/losgemaakte veiligheidsgordel rechtsachter.

D. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/losgemaakte veiligheidsgordel middenachter.

Veiligheidsgordels voor en frontairbag aan passagierszijde

E. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/losgemaakte veiligheidsgordel linksachter.

F. Verklikkerlampje uitgeschakelde airbag vóór aan passagierszijde.

G. Verklikkerlampje ingeschakelde airbag vóór aan passagierszijde. 1. Open het dashboardkastje.

2. Steek de sleutel (geïntegreerd in de elektronische sleutel) in de schakelaar.

3. Selecteer de stand: "ON" (inschakelen) wanneer een

passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje voor vervoer met het gezicht in de rijrichting is bevestigd,

"OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje voor vervoer met de rug in de rijrichting is bevestigd.

4. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

Airbag voorpassagier Veiligheid voor alle inzittenden

Page 23: AC-DS5_01_2013_NL

107

21Eerste kennismaking

Als het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt, is de functie van het automatisch aantrekken/vrijzetten uitgeschakeld . Trek de parkeerrem dan handmatig aan.

Controleer voordat u uitstapt of het parkeerremlampje en het verklikkerlampje P op de bediening A permanent branden .

Als u een aanhanger of een caravan trekt en de hellingscondities mogelijk variëren (transport via de boot, vrachtauto, slepen...) trek dan de parkeerrem met de hand maximaal aan - trek de hendel A zo ver mogelijk uit - totdat de auto stilstaat.

* Volgens uitvoering.

Automatisch aantrekken/vrijzetten van de parkeerrem * Laat het koppelingspedaal langzaam opkomen terwijl u gasgeeft (handgeschakelde versnellingsbak): de parkeerrem wordt automatisch en geleidelijk vrijgezet terwijl u gasgeeft. Wanneer de auto stilstaat en de motor is afgezet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken. Wanneer u bij draaiende motor

het bestuurdersportier opent en u een geluidssignaal hoort, trek dan handmatig de parkeerrem aan. Laat nooit een kind zonder toezicht in de auto achter wanneer het contact aanstaat; het kind zou de parkeerrem dan kunnen vrijzetten.

Handmatig aantrekken/vrijzetten van de parkeerrem Het handmatig aantrekken van de parkeerrem is mogelijk door aan de bediening A te trekken . Wanneer het contact aanstaat, kunt u de parkeerrem handmatig vrijzetten door het rempedaal in te trappen en de hendel A naar u toe te trekken en vervolgens los te laten.

Elektronisch bediende parkeerrem Veilig rijden

Page 24: AC-DS5_01_2013_NL

104

Starten bij temperaturen boven nul - Houd het rempedaal ingetrapt. - Druk de START/STOP -knop kort in

(ongeveer 1 seconde).

Starten bij temperaturen onder nul Wacht tot het voorgloeilampje is gedoofd: - Druk zonder het rempedaal in te trappen

kort op de START/STOP-knop. - Wacht tot het voorgloeilampje is gedoofd. - Druk, terwijl u het rempedaal ingetrapt

houdt , kort op de START/STOP-knop.

Rijden Starten - afzetten van de moter

Alvorens u de auto start - Zet de schakelhendel in de vrijstand

of in de stand N bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie.

- Steek de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem in de lezer of leg deze in de auto.

Page 25: AC-DS5_01_2013_NL

134

136

124

23Eerste kennismaking

Rijden Snelheidsbegrenzer "LIMIT"

1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer. 2. Verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Verhogen van de ingestelde snelheid. 4. Onderbreken/hervatten van de

snelheidsbegrenzing (pause). 5. Weergave van de lijst met opgeslagen

snelheden (via het menu van de autoradio). Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor.

Snelheidsregelaar "CRUISE"

1. Selecteren van de snelheidsregelaar. 2. Instellen van een snelheid / Verlagen van

de ingestelde snelheid. 3. Instellen van een snelheid / Verhogen van

de ingestelde snelheid. 4. Onderbreken/hervatten van de

snelheidsregeling (pause). 5. Weergave van de lijst met

geprogrammeerde snelheden (via het menu van de autoradio)

Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de 4e versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak (2e bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie).

Weergave op het instrumentenpaneel Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel.

Schakelindicator

Dit systeem kan u adviseren de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden.

Page 26: AC-DS5_01_2013_NL

127 128 128

Onder het rijden Stop & Start Overgang naar de STOP-stand van de motor

Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt in de standby-stand:

Overgang naar de START-stand van de motor

Uit-/inschakelen

Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u opnieuw start met de START/STOP-knop.

Zet tijdens het tanken en als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, altijd het contact af met de START/STOP-knop.

Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt gestart:

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, het koppelingspedaal volledig intrapt,

- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak: ● als u, met de selectiehendel in de stand

A of M , het rempedaal loslaat, ● of als u, met de selectiehendel in de

stand N en het rempedaal losgelaten, de selectiehendel in de stand A of M zet,

● of als u de achteruitversnelling inschakelt.

- bij een automatische transmissie: ● als u, met de selectiehendel in de stand

D of M , het rempedaal loslaat, ● of als u, met de selectiehendel in de

stand N en het rempedaal losgelaten, de selectiehendel in de stand D of M zet,

● of als u de achteruitversnelling inschakelt.

U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden.

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h of bij stilstaande auto bij de uitvoering Blue HDi 120, de versnellingshendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat,

- als u, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet,

- als u, bij een automatische transmissie, bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.

Onder bepaalde omstandigheden is de STOP-stand niet beschikbaar; het verklikkerlampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit. Onder bepaalde omstandigheden wordt de

START-stand automatisch geactiveerd; het verklikkerlampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit.

Page 27: AC-DS5_01_2013_NL

25Eerste kennismaking

Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.

Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.

De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op. Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.

Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.

Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).

Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.

Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt.

Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.

Page 28: AC-DS5_01_2013_NL

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.

Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.

Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.

Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

Page 29: AC-DS5_01_2013_NL

27Eerste kennismaking

Page 30: AC-DS5_01_2013_NL

001 Controle van de werking

Page 31: AC-DS5_01_2013_NL
Page 32: AC-DS5_01_2013_NL

Instrumentenpaneel benzine-diesel

1. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel).

2. Brandstofniveaumeter. 3. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 4. Snelheidsmeter (km/h of mph). 5. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of

de snelheidsbegrenzer.

A. Dimmer dashboardverlichting en verlichting bedieningselementen.

B. - Herhaaldelijk kort indrukken: bandenspanningscontrole, opnieuw weergeven onderhoudsinformatie, logboek waarschuwingsmeldingen.

- Lang indrukken: resetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller).

6. Schakelindicator of weergave positie selectiehendel (elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie).

7. Display van het instrumentenpaneel: dagteller, waarschuwingsmeldingen, meldingen over de status van functies (bijv.: oliedruk, accu, geopend portier, ...), boordcomputer, multimedia, navigatie.

8. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).

Meters en displays Bedieningstoetsen

Page 33: AC-DS5_01_2013_NL

31Controle tijdens het rijden

Verklikkerlampjes

Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.

Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Sommige verklikkerlampjes kunnen op twee manieren oplichten: permanent of knipperend.

Aan de manier van oplichten in combinatie met de werkingsfase van de auto valt af te lezen of er sprake is van een normale situatie of een storing. Raadpleeg de onderstaande tabellen voor meer informatie.

De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).

Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden.

Page 34: AC-DS5_01_2013_NL

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Richtingaanwijzer links

knippert, met geluidssignaal.

Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.

Richtingaanwijzer rechts

knippert, met geluidssignaal.

Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.

Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".

Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".

Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.

Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.

Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn

ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.

Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.

Automatische schakeling grootlicht/dimlicht

permanent. U hebt de lichtschakelaar naar u toe getrokken en de toets (links van het stuurwiel) is ingedrukt. Het controlelampje van de toets brandt.

De camera op de binnenspiegel geeft al of niet toestemming voor het overschakelen van het grootlicht naar het dimlicht, afhankelijk van de buitenverlichting en de verkeerssituatie. Trek de lichtschakelaar naar u toe om het dimlicht weer in te schakelen.

Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.

Page 35: AC-DS5_01_2013_NL

33Controle tijdens het rijden

Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn

ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Voorgloeien dieselmotor

permanent. De startknop "START/STOP" is ingedrukt (Contact).

Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt blijft bij auto's met automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak, of het koppelingspedaal bij een handgeschakelde versnellingsbak. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (tot ongeveer 30 seconden bij koud winterweer). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.

Elektrisch bediende handrem

permanent. De elektrisch bediende handrem is aangetrokken.

Zet de elektrisch bediende handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat: trap het rempedaal in en trek aan de hendel van de elektrisch bediende handrem. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de elektrisch bediende handrem.

Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem

permanent. De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.

Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek.

Page 36: AC-DS5_01_2013_NL

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Automatische ruitenwissers

permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.

De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand.

Airbag aan passagierszijde

permanent op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.

De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand " ON ". De passagiersairbag vóór is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier.

Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de passagiersairbag vóór uit te schakelen. In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de rijrichting plaatsen.

Stop & Start permanent. Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.).

Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.

knippert enkele seconden en gaat dan uit.

De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand gezet.

Raadpleeg voor meer informatie over de bijzonderheden van de STOP- en START-stand de rubriek "Stop & Start".

Page 37: AC-DS5_01_2013_NL

35Controle tijdens het rijden

Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Passagiersairbag permanent, op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.

De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand " OFF ". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld.

Zet de schakelaar in de stand " ON " om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting.

Page 38: AC-DS5_01_2013_NL

Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

STOP permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, een geluidssignaal en een melding op het display.

Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een ernstige storing met betrekking tot het remsysteem, de stuurbekrachtiging, een te lage motoroliedruk, een te hoge koelvloeistoftemperatuur of bij een ernstige elektrische storing.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige motorschade. Zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 39: AC-DS5_01_2013_NL

37Controle tijdens het rijden

Service brandt tijdelijk. Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.

Identificeer de storing met behulp van de melding op het display, bijvoorbeeld: - het geopend zijn van de portieren, achterklep of

motorkap, - een laag motorolieniveau, - een laag niveau van de ruitensproeiervloeistof, - een lege batterij van de afstandsbediening, - vervuiling van het roetfilter (diesel), Ga om het roetfilter te regenereren, als de

omstandigheden het toelaten, met een snelheid van meer dan 60 km/h rijden tot het lampje dooft.

- een storing in het controlesysteem voor de bandenspanning,

- ... Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

permanent. Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.

Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

permanent, gekoppeld aan het knipperen en vervolgens blijven branden van de onderhoudssleutel.

Het onderhoudsinterval is overschreden.

Alleen bij Blue HDi uitvoeringen met dieselmotor. Laat het onderhoud aan uw auto zo snel mogelijk uitvoeren.

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Page 40: AC-DS5_01_2013_NL

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Elektrische parkeerrem

knippert. Het aantrekken van de elektrische parkeerrem is onderbroken. Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond, schakel een versnelling in (auto met automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P ), zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Storing elektrische parkeerrem

permanent. Storing in de elektrische parkeerrem. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek.

Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem

permanent. De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.

Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek.

Page 41: AC-DS5_01_2013_NL

39Controle tijdens het rijden

Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

+ permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.

Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF).

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Dynamische stabiliteitscontrole (CDS/ASR)

knippert. De CDS-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.

permanent. Storing in het CDS-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Antiblokkeersysteem (ABS)

permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem.

De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 42: AC-DS5_01_2013_NL

Bandenspanning te laag

permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd.

+ knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service.

Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd.

De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Zelfdiagnose motor

knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem.

Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

permanent. Er is een storing in de emissieregeling.

Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Laag brandstofniveau

permanent, terwijl de 2 laatste segmenten knipperen, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden in combinatie met een melding en een geluidssignaal zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Dit geluidssignaal en deze melding worden met een toenemende frequentie herhaald naarmate het niveau daalt en dichter bij de "0" komt. Inhoud brandstoftank: 60 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, omdat anders het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd kunnen raken.

Page 43: AC-DS5_01_2013_NL

41Controle tijdens het rijden

Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.

Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

permanent. Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.

Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de bochtverlichting.

Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Autogordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt

permanent of knippert in combinatie met een geluidssignaal.

Een van de autogordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt.

Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.

Page 44: AC-DS5_01_2013_NL

Koelvloeistoftemperatuurmeter

Bij draaiende motor: - in zone A , de temperatuur is in orde, - in zone B , de temperatuur is te hoog. Het

waarschuwingslampje STOP gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: wacht tot de motor is afgekoeld, draai de dop twee omwentelingen los om

de druk te laten dalen, verwijder vervolgens de dop, vul bij tot aan het merkteken "MAXI".

Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir).

Page 45: AC-DS5_01_2013_NL

43Controle tijdens het rijden

Onderhoudsindicator De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.

De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters: - het aantal afgelegde kilometers, - de verstreken tijd sinds de laatste

onderhoudsbeurt.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:

5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel ; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:

5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.

Het pictogram van de sleutel brandt in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Page 46: AC-DS5_01_2013_NL

De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.

Bij de Blue HDi-uitvoeringen met dieselmotor gaat bij het aanzetten van het contact ook het verklikkerlampje Service branden. De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan dus ook gaan branden als het interval in tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje, is overschreden.

Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan: 5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden .

Op 0 zetten van de onderhoudsindicator

De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: zet het contact af, druk op de resetknop van de dagteller en

houd deze ingedrukt, zet het contact aan; de kilometerteller

begint terug te tellen, laat de knop los als het display "=0"

aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. Druk op de knop voor nulstelling van de

dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.

Page 47: AC-DS5_01_2013_NL

45Controle tijdens het rijden

Motorolieniveaumeter * *

Te weinig olie Als het motorolieniveau te laag is, wordt de melding "Te laag olieniveau" op het instrumentenpaneel weergegeven in combinatie met het branden van het verklikkerlampje Service en een geluidssignaal. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat. Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".

Storing van de motorolieniveaumeter Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motoroliepeil niet meer gecontroleerd. Zolang het systeem niet werkt, moet u het motoroliepeil controleren met de peilstok in de motorruimte. Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".

Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Olieniveau correct

* Volgens uitvoering.

Page 48: AC-DS5_01_2013_NL

U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.

Dimmer dashboardverlichting

Actief Als de verlichting van de auto is ingeschakeld: druk op de knop om de sterkte van de

dashboardverlichting te variëren, laat de knop los zodra de gewenste

lichtsterkte is bereikt.

Inactief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting overdag, in de dagstand staat.

De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.

Kilometerteller en dagteller

Kilometerteller De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.

Verander om aan de plaatselijke regelgeving te kunnen voldoen de eenheid van de afstand (km of mijl) zodat deze overeenkomt met de eenheid die wordt gebruikt in het land waar u zich bevindt. Dit kunt u doen via het configuratiemenu.

Dagteller De dagteller geeft het aantal gereden kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet. Druk bij aangezet contact op de knop tot de

dagteller op 0 staat.

Page 49: AC-DS5_01_2013_NL

47Controle tijdens het rijden

Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde displays worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten (uitsluitend in combinatie met eMyWay. Op het instrumentenpaneel blijft de rijsnelheid, de weergave van de gekozen versnelling van de elektronisch gestuurde versnellingsbak en de informatie van de snelheidsregelaar/-begrenzer (indien ingeschakeld) verlicht; dat geldt ook voor de waarschuwing "minimumbrandstofniveau", indien van toepassing. De black-panelfunctie wordt uitgeschakeld als er een waarschuwingsmelding wordt doorgegeven en bij het wijzigen van functies of instellingen.

Black-panelfunctie (donker scherm) met eMyWay

Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte eMyWay van de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Page 50: AC-DS5_01_2013_NL

Klokje

Het analoge klokje is niet voorzien van een instelknop. Raadpleeg voor het op tijd zetten de paragraaf over het configuratiemenu van het display (autoradio). Het klokje wordt gesynchroniseerd met de tijd op het display; zodra de tijd op het display gewijzigd en opgeslagen wordt, verdraaien de wijzers en worden ze telkens na het aanzetten van het contact gesynchroniseerd met de door u ingestelde tijd.

Datum en tijd instellen Autoradio / Bluetooth

Druk op MENU .

Selecteer met de pijltjestoetsen " Persoonlijke instellingen - Configuratie " en bevestig uw keuze.

Selecteer met de pijltjestoetsen " Configuratie display " en bevestig uw keuze.

Selecteer met de pijltjestoetsen " Datum en tijd instellen " en bevestig uw keuze.

Selecteer de parameter die u wilt wijzigen. Bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken, verander dan de waarde en bevestig dit nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan.

Stel de parameters één voor één in en bevestig dit steeds door op de toets " OK " te drukken. Selecteer dan de tab " OK" op het display en bevestig uw keuze om het menu " Datum en tijd instellen " te verlaten.

Page 51: AC-DS5_01_2013_NL

49Controle tijdens het rijden

eMyWay

Selecteer " Minuten synchroniseren via GPS " om de instelling van de minuten automatisch te laten doen door het systeem.

Het klokje op het dashboard loopt synchroon met de tijd op het display. Bij het instellen van de tijd via het menu " SETUP " en elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt het klokje automatisch gesynchroniseerd.

Druk op SETUP voor het menu " Configuratie ".

Selecteer " Configuratie display " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Datum en tijd instellen " en bevestig uw keuze.

Selecteer het item dat u wilt wijzigen. Druk op de toets OK om de selectie te bevestigen, verander de instelling en bevestig de wijziging nogmaals om de nieuwe gegevens op te slaan.

Verander de instellingen één voor één. Selecteer vervolgens " OK " op het scherm en bevestig de wijzigingen om ze in het geheugen op te slaan.

Page 52: AC-DS5_01_2013_NL

Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).

Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in.

De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.

Display van het instrumentenpaneel

Weergave van de informatie

Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgens de verschillende functies weer te geven.

- Actuele informatie: ● actieradius, ● actueel brandstofverbruik, ● de teller van het Stop & Start-

systeem.

- Traject "1" : ● gemiddelde snelheid, voor het eerste traject. ● gemiddeld brandstofverbruik.

- Traject "2" : ● gemiddelde snelheid, voor het tweede traject. ● gemiddeld brandstofverbruik.

Traject resetten

- Radio of mediadrager. - Navigatiesysteem.

Page 53: AC-DS5_01_2013_NL

51Controle tijdens het rijden

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.

Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.

Boordcomputer, enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.

Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.

Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).

Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/minuten)

Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-systeem, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de "START/STOP"-knop aanzet, weer op nul gezet.

Page 54: AC-DS5_01_2013_NL

002 Toegang tot de auto

Page 55: AC-DS5_01_2013_NL
Page 56: AC-DS5_01_2013_NL

Elektronische sleutel afstandsbediening

Openen van de auto Volledig ontgrendelen Selectief ontgrendelen

U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

Deze functie kan via het configuratiemenu worden ingesteld. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Afhankelijk van de uitvoering worden gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.

Druk om uitsluitend het bestuurdersportier te ontgrendelen één keer op de toets met het geopende hangslot.

Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.

Druk nogmaals op de toets met het geopende hangslot om de overige portieren te ontgrendelen en de achterklep te openen.

Page 57: AC-DS5_01_2013_NL

55Toegang tot de auto

Openen van de achterklep Sluiten van de auto

Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels ingeklapt.

Druk op de toets met het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen.

Houd deze toets ingedrukt tot de ruiten volledig gesloten zijn.

Druk op deze knop tot u hoort dat de achterklep ontgrendeld wordt. De auto is nu geheel ontgrendeld.

Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.

Als één van de portieren of de achterklep niet goed is gesloten, zal de auto niet vergrendeld worden. Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Als het alarmsysteem al was ingeschakeld, wordt dit niet automatisch weer ingeschakeld.

Page 58: AC-DS5_01_2013_NL

Openen van de auto "Keyless entry and start"-systeem

Systeem waarmee de auto geopend, gesloten en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen.

Volledig ontgrendelen

Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen de detectiezone A , kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep te leggen. Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen.

Ook uw passagiers kunnen de portieren openen als de elektronische sleutel zich in de detectiezone bevindt.

Selectief ontgrendelen

U kunt dit instellen via het configuratiemenu. Standaard staat de auto ingesteld op volledig ontgrendelen.

Wanneer u de elektronische sleutel op zak hebt en u alleen het bestuurdersportier wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier en trekt u aan de portiergreep om het portier te openen.

Wanneer u met de elektronische sleutel op zak de volledige auto wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter de portiergreep van een passagiersportier aan de zijde waar zich de elektronische sleutel bevindt en trekt u vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels uitgeklapt. Wanneer het alarm actief is, zal het geluidssignaal dat te horen is tijdens het openen van een van de portieren met de sleutel geïntegreerd in de afstandsbediening stoppen, zodra de motor wordt gestart.

Kan ook worden gebruikt als afstandsbediening; zie de rubriek "Elektronische sleutel / afstandsbediening".

Omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal: laat nooit de elektronische sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent. Het is raadzaam de sleutel bij u te houden, bijvoorbeeld in uw kleding of tas.

Page 59: AC-DS5_01_2013_NL

57Toegang tot de auto

Sluiten van de auto

Druk, als de sleutel zich binnen het detectiegebied A bevindt, met een van uw vingers op een van de portiergrepen (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen.

Houd uw vinger op de portiergreep tot de ruiten volledig gesloten zijn.

Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels ingeklapt.

Als een van de portieren of de achterklep geopend is, als een van de sleutels van het Keyless entry and start-systeem zich in de auto bevindt of als het contact is aangezet, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Als het alarmsysteem al was ingeschakeld, wordt dit niet automatisch weer ingeschakeld. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel van het Keyless entry and start-systeem mee te nemen. Wees bedacht op diefstal als de sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich binnen het detectiebereik bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is. Om te voorkomen dat de batterij van de elektronische sleutel ontladen raakt, gaan de "Keyless entry"-functies over in de waakfase als de auto langer dan 21 dagen niet is gebruikt. Om de functies weer te activeren, dient u op een van de knoppen van de afstandsbediening te drukken of de motor te starten met de elektronische sleutel in de lezer.

Let erop dat niemand het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.

Lokaliseren van de auto

Druk op het gesloten hangslot op de afstandsbediening.

Hierna zullen gedurende ongeveer tien seconden de plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers gaan knipperen.

Page 60: AC-DS5_01_2013_NL

Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

Met de afstandsbediening Druk op het gesloten hangslot

om de auto volledig te vergrendelen.

Houd het hangslot ingedrukt om de ramen te sluiten.

Met het Keyless entry and start-systeem

Via de portieren: Druk, als de elektronische sleutel zich in de

detectiezone A bevindt, met een vinger op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen.

Druk binnen vijf seconden nogmaals op de portiergreep om de supervergrendeling in te schakelen.

Zorg ervoor dat het correct sluiten van de ramen niet gehinderd wordt door personen. Let op in de auto aanwezige kinderen wanneer u de ramen sluit.

Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.

Page 61: AC-DS5_01_2013_NL

59Toegang tot de auto

Mechanische noodsleutel Openen/sluiten met de geïntegreerde sleutel

Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt: - lege batterij, accu ontladen of

losgekoppeld, ... - auto bevindt zich in een omgeving met veel

elektromagnetische straling. Trek aan de knop 1 en wacht tot de

geïntegreerde sleutel 2 naar buiten komt.

Volledig ontgrendelen Verdraai de sleutel naar de voorzijde van

de auto om de auto te ontgrendelen.

Volledig vergrendelen Verdraai de sleutel naar de achterzijde van

de auto om de auto volledig te vergrendelen.

Supervergrendeling Draai de sleutel richting de achterzijde

van de auto om de auto volledig te vergrendelen.

Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.

Als het inbraakalarm is geactiveerd, zal het geluidssignaal dat klinkt bij het met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) openen van een portier, bij het starten van de motor stoppen.

Page 62: AC-DS5_01_2013_NL

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

Batterij van de elektronische sleutel vervangen

Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. Wip het deksel met een kleine

schroevendraaier bij de uitsparing los. Verwijder het deksel. Verwijder de lege batterij. Plaats een nieuwe batterij in de juiste

richting in de houder. Druk het deksel vast.

Storing in en resetten van de afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden.

Steek eerst de mechanische sleutel (ondergebracht in de afstandsbediening) in het slot om de auto te ontgrendelen.

Plaats de elektronische sleutel in de lezer. Zet het contact aan door op "START/

STOP" te drukken. De elektronische sleutel werkt nu weer. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen.

Page 63: AC-DS5_01_2013_NL

61Toegang tot de auto

Elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en, indien mogelijk, met het kaartje voorzien van de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen.

Elektronische sleutel De radiografische elektronische sleutel is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knoppen van de sleutel te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw elektronische sleutel buiten het bereik en het zicht van uw auto. De sleutel kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De elektronische sleutel kan niet als afstandsbediening functioneren als de sleutel in de lezer zit of als het contact is aangezet.

Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto (behalve als dit slechts heel even is). Neem in alle gevallen de afstandsbediening of de elektronische sleutel (bij Keyless entry and start) mee als u de auto verlaat.

Elektrische storingen De sleutel van het keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, ...

Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat door het CITROËN-netwerk controleren of er een pairing van uw autosleutels heeft plaatsgevonden, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.

Page 64: AC-DS5_01_2013_NL

Bediening centrale vergrendeling Automatische centrale vergrendeling van de portieren (beveiliging tegen agressie) De portieren en de koffer kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Om deze functie, die standaard op 'actief ' staat, in of uit te schakelen:

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is de knop buiten werking. Gebruik in dat geval de afstandsbediening om de auto te ontgrendelen of trek aan een van de binnenportiergrepen. Als een van de portieren open staat of niet goed dicht zit, vindt de centrale interieurvergrendeling niet plaats.

Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren.

Bedien de knop. Hiermee kunt u de portieren en de koffer vergrendelen en ontgrendelen.

Bedien de knop tot er een bericht op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven.

Vervoer van lange of grote voorwerpen Mocht u met geopende achterklep willen rijden, druk dan op de toets voor de centrale vergrendeling om de portieren te vergrendelen.

Noodbediening Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling.

Vergrendelen van het bestuurdersportier Steek de sleutel in het portierslot en draai

deze rechtsom. U kunt deze procedure ook bij het andere voorportier uitvoeren.

Ontgrendelen van het bestuurdersportier Steek de sleutel in het portierslot en draai

deze linksom.

Page 65: AC-DS5_01_2013_NL

63Toegang tot de auto

Vergrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren Open de portieren. Controleer of de kinderbeveiliging van de

achterportieren niet geactiveerd is (zie de desbetreffende rubriek).

Verwijder met behulp van de sleutel het zwarte dopje op de smalle zijde van het portier.

Steek de sleutel voorzichtig in de opening en duw de hendel zonder de sleutel te verdraaien, naar de binnenzijde van het portier.

Verwijder de sleutel en plaats het kapje terug. Sluit de portieren en controleer van

buitenaf of de auto goed is vergrendeld.

Ontgrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren Trek aan de portiergreep aan de

binnenzijde.

Page 66: AC-DS5_01_2013_NL

Achterklep

Druk, nadat de achterklep of alle portieren van de auto met de elektronische sleutel /afstandsbediening zijn ontgrendeld, op de schakelaar voor het openen van de achterklep en open de achterklep.

Openen van buitenaf

Druk op deze knop tot u hoort dat de achterklep ontgrendeld wordt.

Noodbediening

Ontgrendelen Klap de achterbank naar voren om bij het

slot in de bagageruimte te komen, Steek een kleine schroevendraaier in de

opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.

Verplaats de nok naar links.

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in het systeem van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.

Vergrendeling na het sluiten Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt deze weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen.

Sluiten Trek de achterklep omlaag met behulp van

de handgreep aan de binnenzijde.

Als de achterklep niet goed is gesloten bij draaiende motor of rijdende auto (snelheid boven de 10 km/h), verschijnt er gedurende enkele seconden een melding op het display van het instumentenpaneel.

Openen vanuit het interieur

Page 67: AC-DS5_01_2013_NL

OFF

65Toegang tot de auto

Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:

Alarm

- Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen.

- Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.

- Wegsleepbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen. Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten.

Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de knop of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen.

Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen Zet het contact af en verlaat de auto.

Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem.

Het alarmsysteem is geactiveerd: het controlelampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. Nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt of nadat de auto met het "Keyless entry and start"-systeem vergrendeld is, wordt de uitwendige beveiliging na 5 seconden, de interieurbeveiliging na 45 seconden en de wegsleepbeveiliging na 1 minuut en 30 seconden geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar wordt de uitwendige beveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.

Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem.

Uitschakelen van de interieurbeveiliging

De interieurbeveiliging wordt uitgeschakeld; het controlelampje van de knop gaat uit.

Page 68: AC-DS5_01_2013_NL

OFF

Vergrendelen van de auto met alleen de uitwendige beveiliging ingeschakeld Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: - een ruit op een kier blijft staan, - de auto wordt gewassen, - een wiel wordt verwisseld, - de auto wordt gesleept, - de auto op een boot wordt vervoerd.

Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging

Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op deze knop tot het controlelampje blijft branden.

Verlaat de auto.

Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem.

Alleen de uitwendige beveiliging wordt ingeschakeld; het controlelampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.

Wanneer de auto automatisch weer wordt vergrendeld (als niet binnen 30 seconden een portier of de achterklep wordt geopend), wordt het alarmsysteem niet automatisch weer ingeschakeld. Om het alarmsysteem weer in te schakelen moet u de auto ontgrendelen en weer vergrendelen met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-systeem.

Page 69: AC-DS5_01_2013_NL

OFF

OFF

67Toegang tot de auto

Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging

Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11 e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld.

Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem om de omtrekbeveiliging uit te schakelen.

Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem om alle alarmsystemen in te schakelen.

Het controlelampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.

Als het controlelampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-

systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.

Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: Ontgrendel de auto met de sleutel

(in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier.

Open het portier; het alarm gaat af. Zet het contact aan, het alarm stopt. Het

controlelampje van de knop gaat uit.

Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen Vergrendel de auto of schakel de

supervergrendeling in met de sleutel (in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier.

Storing Als bij het aanzetten van het contact het controlelampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

* Volgens land van bestemming.

Automatisch inschakelen * Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. Om het afgaan van het alarm bij het

openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt of moet de auto ontgrendeld worden met het "Keyless entry and start"-systeem.

Page 70: AC-DS5_01_2013_NL

Elektrisch bedienbare ruiten

1. Schakelaar ruitbediening linksvoor . 2. Schakelaar ruitbediening rechtsvoor . 3. Schakelaar ruitbediening rechtsachter .

Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

Automatische bediening Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 45 seconden nadat het contact is afgezet, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen.

4. Schakelaar ruitbediening linksachter . 5. Blokkeerschakelaar elektrisch

bedienbare ruiten achter , vergrendeling van de achterportieren (kinderbeveiliging).

Page 71: AC-DS5_01_2013_NL

69Toegang tot de auto

Antiklemvoorziening Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Blokkering van de ruitbediening achter

Resetten van de ruitbediening

Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit hindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. Let op inzittenden en/of personen in de buurt van de auto tijdens het sluiten van de ruiten met de elektronische sleutel of het "keyless entry and start"-systeem.

Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld: - open de ruit volledig en sluit de ruit.

Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,

- houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast.

Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.

Ter bevestiging gaat het controlelampje van de knop branden en wordt er een melding weergegeven. Het lampje blijft branden zolang de kinderbeveiliging is ingeschakeld. De binnenportiergrepen van de achterportieren worden in dat geval ook geblokkeerd. Het blijft mogelijk om de portieren van buitenaf te openen en de achterportierruiten via het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen.

Page 72: AC-DS5_01_2013_NL

Cockpit roof

U hebt de beschikking over een panoramisch oppervlak van getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. De drie elektrisch bedienbare zonneschermen zorgen voor een beter thermisch comfort. Daarnaast hebben ze een geluidsisolerende werking voor het interieur.

Zowel het openen als het sluiten is op twee manieren mogelijk:

Elektrische zonneschermen

Duw of trek de schakelaar tot voorbij het zware punt.

Bedien de schakelaar één keer om het scherm volledig te openen of te sluiten.

Nadat u de schakelaar nogmaals hebt bediend, verplaatst het scherm zich nog ongeveer 2 cm, waarna het stopt.

Duw of trek de schakelaar tot aan het zware punt (naar voren voor het sluiten, naar achteren voor het openen).

Wanneer de schakelaar wordt losgelaten, verplaatst het scherm zich nog ongeveer 2 cm, waarna het stopt.

Page 73: AC-DS5_01_2013_NL

71Toegang tot de auto

Klembeveiliging Meteen nadat het scherm tijdens het sluiten stopt en weer opengaat: bedien de schakelaar tot het scherm

volledig is geopend, bedien vervolgens de schakelaar tot het

scherm volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de klembeveiliging niet.

Wanneer tijdens het bedienen van het scherm iets bekneld raakt, moet het scherm weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder het scherm bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van het scherm verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van het zonnescherm. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van het scherm niet kunnen bezeren.

Resetten Wanneer de elektrische voeding van het zonnescherm tijdens de werking ervan onderbroken is geweest, moet u de klembeveiliging resetten: bedien de schakelaar tot het scherm

volledig is gesloten, houd de schakelaar nog minimaal

3 seconden ingedrukt. Er zal dan een lichte beweging van het scherm waarneembaar zijn, ter bevestiging van het resetten.

Als het zonnescherm tijdens het automatisch sluiten bijna volledig is gesloten en op een obstakel stuit, stopt het scherm en gaat het gedeeltelijk weer open.

Page 74: AC-DS5_01_2013_NL

Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.

Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofmeter. Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal. Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze

staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep van uw auto).

Open de vuldop door deze een kwart omwenteling linksom te draaien.

Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep).

Openen

Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart.

Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is geschakeld; zet in dat geval altijd het contact af met "START/STOP"-knop.

Tanken Steek bij een benzine-uitvoering het

vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in.

Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden.

Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop een kwart omwenteling rechtsom te draaien.

Druk de klep van de tankdop dicht.

Uw auto is voorzien van een katalysator, die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert. Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine worden getankt. Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine worden gebruikt.

Druk op de toets. Na afzetten van het contact is deze toets nog enkele minuten actief. Zet eventueel opnieuw het contact aan om deze toets weer te activeren.

Page 75: AC-DS5_01_2013_NL

73Toegang tot de auto

Minimumbrandstofniveau Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van

het instrumentenpaneel. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank. Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt, gaat dit lampje elke keer dat het contact wordt aangezet opnieuw branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding. Dit geluidssignaal en deze melding worden met een toenemende frequentie herhaald naarmate het niveau daalt en dichter bij de "0" komt. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.

Onderbreking brandstoftoevoer Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.

Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.

Vulpistoolrestrictie (diesel) * Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.

Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.

Werking

Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het CITROËN-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.

* Volgens land van bestemming.

Page 76: AC-DS5_01_2013_NL

DIESEL

Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.

Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

Page 77: AC-DS5_01_2013_NL

75Toegang tot de auto

Page 78: AC-DS5_01_2013_NL

003 Comfort

Page 79: AC-DS5_01_2013_NL
Page 80: AC-DS5_01_2013_NL

Voorstoelen Handmatig 1. Hoofdsteun in hoogte verstellen en

kantelen Trek de hoofdsteun omhoog om deze

hoger te stellen. Houd de pal ingedrukt en druk gelijktijdig

op de hoofdsteun om de hoofdsteun lager te stellen.

2. Kantelen van de rugleuning Draai aan de draaiknop om de rugleuning

in de gewenste hellingshoek te zetten. 3. Instellen van de zithoogte Beweeg de hendel net zo lang omhoog

of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt.

4. Verstellen van de stoel in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel naar

voren of naar achteren. 5. Lendensteun bestuurdersstoel verstellen Draai aan de draaiknop om de gewenste

mate van steun voor de lendenen in te stellen.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.

Page 81: AC-DS5_01_2013_NL

79Comfort

Zet het contact aan of start de motor als de eco-mode is ingeschakeld. Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische verstelling van de bestuurdersstoel nog ongeveer 45 seconden worden gebruikt. Ongeveer 45 seconden na het afzetten van het contact en in de eco-mode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld. Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling weer ingeschakeld.

Elektrisch 1. Zitting kantelen en in hoogte en in

lengterichting verstellen Licht de schakelaar aan de voorzijde op

of druk deze neer om de zitting van de stoel te kantelen.

Licht de schakelaar aan de achterzijde op of druk deze neer om de zitting te verhogen of te verlagen.

Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen.

2. Kantelen van de rugleuning Beweeg de schakelaar naar voren of

naar achteren om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen.

3. Lendensteun bestuurdersstoel verstellen Druk op de schakelaars om de gewenste

mate van steun voor de lendenen in te stellen.

4. Handmatig verstellen van de zitting Trek aan de handgreep om de lengte van

de zitting in te stellen.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.

Page 82: AC-DS5_01_2013_NL

Opslaan van zitposities in het geheugen

Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel en het head-up display op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel.

Opslaan van een zitpositie met de toetsen M / 1 / 2 Zet het contact aan. Zet uw stoel en de head-up display in de

gewenste stand. Druk op de toets M en vervolgens binnen

4 seconden op de toets 1 of 2 . Een geluidssignaal geeft aan dat de

zitpositie is opgeslagen. Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.

Oproepen van een opgeslagen zitpositie

Druk kort op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen.

Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen.

U kunt de beweging onderbreken door op de toets M , 1 of 2 te drukken of door een van de schakelaars van de stoelverstelling te bedienen. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot 45 s na het afzetten van het contact mogelijk.

Page 83: AC-DS5_01_2013_NL

81Comfort

Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun

Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.

Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen.

Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.

Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.

Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te verstellen de onderzijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren.

Page 84: AC-DS5_01_2013_NL

Massagefunctie

Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen en werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd.

Inschakelen Druk op deze knop.

Het controlelampje van de functie gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in 6 cycli van 10 minuten uitgevoerd (6 minuten massage worden gevolgd door 4 minuten rust). Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het controlelampje gaat dan uit.

Uitschakelen U kunt de massagefunctie op elk gewenst moment uitschakelen door op deze knop te drukken, het controlelampje gaat dan uit.

Bediening stoelverwarming

Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd:

0 : Uit. 1 : Laag. 2 : Gemiddeld. 3 : Hoog.

Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.

Page 85: AC-DS5_01_2013_NL

83Comfort

Achterbank U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.

Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren.

Zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder ze.

Trek de gordel uit de geleider.

Neerklappen van het zitgedeelte en de rugleuning

Zet het zitgedeelte 1 via de achterkant rechtop.

Kantel het zitgedeelte 1 helemaal tegen de voorstoel.

Houd de gordelgeleider 2 tegen de zijwand van de auto.

Trek de hendel 3 naar voren om de rugleuning 4 te ontgrendelen.

Kantel de rugleuning 4 .

Page 86: AC-DS5_01_2013_NL

Terugplaatsen van de rugleuning en het zitgedeelte

Houd de gordelgeleider 2 tegen de zijwand om te voorkomen dat de gordel beklemd raakt tijdens het terugplaatsen van het zitgedeelte.

Zet de rugleuning 4 rechtop, plaats de hoofdsteunen terug en vergrendel de rugleuning.

Controleer of de rode markering bij de hendel 3 niet meer zichtbaar is.

Plaats het zitgedeelte 1 terug. Laat de geleider van de gordel 2 los. Plaats de veiligheidsgordel terug in de

geleider.

Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.

Page 87: AC-DS5_01_2013_NL

85Comfort

De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: ontgrendel de rugleuning met de hendel 1 , kantel de rugleuning 2 enigszins naar

voren, trek de hoofdsteun omhoog tot aan de

aanslag, druk vervolgens de pal A in.

Hoofdsteunen achter

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

Verwijder de zitting 1 uit de bevestigingen door de zitting omhoog te trekken.

Verwijderen van de zitting

Terugplaatsen van de zitting Plaats de zitting 1 in verticale richting in de

bevestigingen.

Page 88: AC-DS5_01_2013_NL

Spiegels

De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.

Buitenspiegels

Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld.

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels met behulp van de elektronische sleutel kan worden gedeactiveerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen.

De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.

Ontwaseming - ontdooiing

Verstellen Draai de knop A naar links of rechts om de

desbetreffende spiegel te selecteren. Duw de knop A in de vier richtingen om de

spiegel af te stellen. Zet de knop A weer in het midden.

Inklappen Automatisch: vergrendel de auto met behulp van de elektronische sleutel.

Uitklappen Automatisch: ontgrendel de auto met de elektronische sleutel.

Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar A naar beneden.

Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar A naar boven.

Deze functie kunt u inschakelen door op de toets van de achterruitverwarming te drukken. Voor meer informatie, zie de rubriek

"Ontwaseming - Ontdooiing achterruit".

De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt.

Page 89: AC-DS5_01_2013_NL

87Comfort

Automatisch dimmende binnenspiegel

Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.

Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de zon en van koplampverlichting van achteropkomend verkeer ...

Binnenspiegel

Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.

Stuurwielverstelling

Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.

Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding.

Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.

Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. Om veiligheidsredenen moeten de

spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.

Zicht

Stel voor een beter zicht naar achteren de binnenspiegel zo af dat onder in de spiegel het onderste deel van de achterruit zichtbaar is.

Page 90: AC-DS5_01_2013_NL

Voorzieningen interieur 1. Dashboardkastje 2. Opbergvak 3. Opbergvakken (volgens uitvoering) 4. Kaartenvak (volgens uitvoering) 5. Uitneembare asbak / 12V-aansluiting

(120 W) Druk op het deksel om de asbak te openen. Asbak legen: trek de asbak omhoog om

deze te verwijderen. 6. Middenarmsteun vóór met bergruimte Deze is verlicht, gekoeld en voorzien van

bergruimte (fles van 1,5 liter, ...). 7. USB-box 8. 12V-aansluiting (120 W) Houd u aan het maximaal toegestane

vermogen om schade aan uw apparatuur te voorkomen.

9. Bekerhouders in de portierbekleding

Page 91: AC-DS5_01_2013_NL

89Comfort

Matten De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.

zet de stoel in de achterste stand, plaats de mat, maak de bevestigingen vast door er op te

drukken.

Bevestigen

Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: zet de stoel in de achterste stand, maak de bevestigingen los; houd daarbij

de bevestigingspluggen die op de vloerbedekking zijn gemonteerd vast,

verwijder de mat.

Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: leg de mat goed op zijn plaats, druk de bevestigingen vast, controleer of de mat goed vastzit.

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de

bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht.

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed.

Druk wanneer u de aansteker wilt gebruiken, deze in en wacht enkele seconden tot de aansteker uit zichzelf naar buiten springt.

Verwijder de aansteker en sluit een geschikte adapter aan als u een 12V-accessoire (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten.

U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten. Plaats na het gebruik direct de aansteker terug.

Aansteker / 12V-aansluiting

Page 92: AC-DS5_01_2013_NL

USB-box

Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting en een USB-poort, bevindt zich in de armsteun vóór (onder het deksel). Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod ® of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel.

Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.

Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.

Middenarmsteun

Opbergvakken Toegang tot het grote opbergvak: druk op

de knop 1 en til het deksel op. Toegang tot het kleine opbergvak (onder

de klep van de armsteun): druk op de knop 2 en til de klep op.

In deze opbergvakken kunt u draagbare apparatuur (telefoon, MP3-speler, ...) opbergen die op de USB-/Jack-aansluiting kan worden aangesloten. Het grote opbergvak is voorzien van een regelbare ventilatieopening zodat gekoelde lucht het vak in kan stromen.

Page 93: AC-DS5_01_2013_NL

91Comfort

Skiluik

Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen.

Klap de middenarmsteun achter omlaag voor een optimaal zitcomfort.

De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als de armsteun is neergeklapt, toegang tot het skiluik.

Middenarmsteun achter

Openen Klap de middenarmsteun omlaag. Druk op de ontgrendelingsknop van het luik. Laat het skiluik zakken. Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte

door het skiluik.

Sluit het luik wanneer u het niet meer gebruikt.

Page 94: AC-DS5_01_2013_NL

Voorzieningen van de bagageruimte 1. Hoedenplank Deze kan worden verwijderd zodat grotere

voorwerpen vervoerd kunnen worden. 2. Haken (voor tassen) 3. Sjorogen 4. Riemen voor de gevarendriehoek

Page 95: AC-DS5_01_2013_NL

93Comfort

Gevarendriehoek (opbergen)

Gebruik de op de binnenbekleding van de achterklep gemonteerde riemen om een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker, op te bergen.

Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek Plaats de gevarendriehoek achter de auto en houd u aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften.

Page 96: AC-DS5_01_2013_NL

Verwarming en ventilatie

Bedieningspaneel De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder, voorpassagier of achterpassagiers via verschillende circuits worden toegevoerd. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende (combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. De bedieningsschakelaars bevinden zich op het paneel A van de middenconsole.

1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit.

2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorste zijruiten en de voorportierruiten.

3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.

4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters.

De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort en zicht in het interieur.

5. Uitstroomopeningen beenruimte bestuurder en voorpassagier.

6. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters voor de achterpassagiers.

7. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.

Luchtverdeling

Page 97: AC-DS5_01_2013_NL

95Comfort

Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de

uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, luchtroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.

Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning.

Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.

Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie de rubriek "Controles").

Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).

Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.

Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Om het brandstofverbruik te verminderen kunt u de airconditioning uitschakelen (toets A/C) terwijl de automatische stand ingeschakeld blijft. Als in deze stand de ruiten beginnen te beslaan, kunt u de airconditioning tijdelijk inschakelen om de ruiten te ontwasemen. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.

Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.

Condensvorming door de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.

Als u geen concessies wilt doen aan het thermische comfort, start dan de motor of laat deze permanent draaien door op de toets ECO OFF te drukken.

Page 98: AC-DS5_01_2013_NL

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

1. Automatisch programma "comfort"

Wij raden aan om een van de drie AUTO-standen te gebruiken: het systeem zorgt voor een aangenaam klimaat in de auto op basis van de

door u ingestelde waarde. In alle drie de standen regelt het systeem zelf de comforttemperatuur om zo snel mogelijk het door u gewenste klimaat te verkrijgen.

Druk herhaaldelijk op de toets "AUTO" . - één lampje brandt; milde instelling, - twee lampjes branden; gemiddelde

instelling, - drie lampjes branden; hoge instelling.

Gebruik bij voorkeur de instellingen "gemiddeld" en "hoog" voor het behoud van een aangename temperatuur voor de achterzitplaatsen.

Om bij koude motor te voorkomen dat er koude wind in uw gezicht geblazen wordt, wordt de aanjagersnelheid in dergelijke situaties geleidelijk verhoogd tot het gewenste niveau is bereikt. Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert bij gesloten ramen en ongeacht het seizoen automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

Het systeem kan in alle jaargetijden effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.

Automatische werking

Page 99: AC-DS5_01_2013_NL

97Comfort

4. Automatisch programma "zicht"

Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. Draai de knop 2 of 3 naar links

totdat "LO" verschijnt of naar rechts totdat "HI" verschijnt.

Zie "Voorruitontwaseming - Ontdooien".

2-3. Regeling bestuurder-passagier

De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven

waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.

Draai de knop 2 of 3 naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of te verhogen.

Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.

Handmatig verstellen Als u dat wenst, kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De controlelampjes in de toets "AUTO" gaan uit; de overige functies blijven automatisch geregeld, met uitzondering van de airconditioning. Druk op de toets "AUTO" om het systeem

weer volledig automatisch te laten functioneren.

Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.

Page 100: AC-DS5_01_2013_NL

5. Airconditioning aan/uit

Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen.

Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten). Druk de toets nogmaals in zodra dit

mogelijk is om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. Het lampje van de toets "A/C" gaat branden.

Om het interieur sneller te verkoelen kunt u korte tijd de recirculatiestand inschakelen. Schakel vervolgens weer over op de stand "Buitenlucht".

6. Regeling luchtverdeling

Druk op één of meer toetsen om de luchtstroom te verdelen naar:

- de voorruit en de zijruiten, - de centrale en zijventilatieroosters, - de beenruimte van de passagiers.

U kunt de drie luchtstromen ook naar eigen wens combineren.

7. Regeling luchtopbrengst

Draai deze knop naar links om de luchtopbrengst te verminderen of naar rechts om deze te verhogen.

De lampjes van de luchtopbrengst, tussen de twee propellers, gaan afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk branden.

8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie

De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten: in geval van detectie van vervuiling van de buitenlucht (indien uw auto voorzien is van een luchtkwaliteitssonde). Deze treedt in werking bij activering van de ruitensproeier. De werking stopt wanneer de buitentemperatuur beneden de 5°C komt, om te voorkomen dat de ruiten beslaan.

- Het branden van het lampje met de "A" duidt erop dat de luchtrecirculatie automatisch wordt geregeld.

- Het branden van het lampje zonder de "A" duidt erop dat de luchtrecirculatie handmatig in werking is gesteld.

- Wanneer de lampjes uit zijn, betekent dat dat de luchtrecirculatie automatisch wordt geregeld onafhankelijk van de detectie van luchtvervuiling.

Geen luchtkwaliteitsensor

Indien uw auto niet voorzien is van een luchtkwaliteitsensor, druk dan op deze toets om de luchtrecirculatie handmatig in werking te stellen.

Page 101: AC-DS5_01_2013_NL

99Comfort

Uitschakelen van het systeem

Draai de knop van de luchtopbrengst naar links tot alle lampjes uitgaan.

Vermijd het te lang rijden met ingeschakelde luchtrecirculatie of een uitgeschakeld systeem, om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.

Alle functies van de airconditioning en het ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. Wijzig de instellingen (temperatuur,

luchthoeveelheid en luchtverdeling) of druk op de toets "AUTO" om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen.

9. "REST"-functie: maximale airconditioning

Als u de interieurlucht snel wilt koelen, druk dan op deze toets: "LO" wordt weergegeven.

Om vorige instellingen te hervatten, drukt u opnieuw op deze toets.

Page 102: AC-DS5_01_2013_NL

Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.

Ontwasemen - Ontdooien vóór

Achterruit- en buitenspiegelverwarming

U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit.

Automatisch programma "Zicht"

Aan

Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.

UIT De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.

Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op

"AUTO" om deze functie uit te schakelen; het controlelampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden.

Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen.

Druk op deze toets (op het bedieningspaneel van de airconditioning) om de achterruit en de buitenspiegels te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.

De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Page 103: AC-DS5_01_2013_NL

101Comfort

Page 104: AC-DS5_01_2013_NL

004 Rijden

Page 105: AC-DS5_01_2013_NL
Page 106: AC-DS5_01_2013_NL

Starten - afzetten van de motor

Steek de elektronische sleutel in de lezer. Houd het rempedaal ingetrapt (auto's

met automatische of elektronisch gestuurde versnellingsbak) of houd het koppelingspedaal volledig ingetrapt (auto's met handgeschakelde versnellingsbak).

Starten met de elektronische sleutel

Starten met het keyless entry and start-systeem

Als aan een van de voorwaarden voor het starten niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. In sommige gevallen moet het stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een melding op de hoogte gebracht.

Handgeschakelde versnellingsbak : zet de versnellingshendel in de neutraalstand. Elektronisch gestuurde versnellingsbak : zet de selectiehendel in de stand N . Automatische transmissie : zet de selectiehendel in de stand P of N .

Bij temperaturen onder 0 graden wordt bij auto's met een dieselmotor de motor pas

na het doven van het verklikkerlampje "Voorgloeien" gestart. Als dit lampje gaat branden nadat u op START/STOP-knop hebt gedrukt, moet u het rem- of koppelingspedaal ingetrapt houden tot dit lampje uitgaat en niet opnieuw op de "START/STOP-knop drukken, tot de motor is aangeslagen.

Houd, als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt (u hoeft hem niet in de lezer te steken), het rempedaal ingetrapt bij auto's met automatische of elektronisch gestuurde versnellingsbak of houd het koppelingspedaal volledig ingetrapt bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak.

Druk op de knop " START/STOP ". De motor wordt gestart (zie de

navolgende waarschuwing, die geldt voor dieseluitvoeringen).

Druk op de knop " START/STOP ". De motor wordt gestart (zie de

navolgende waarschuwing, die geldt voor dieseluitvoeringen).

De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem moet zich binnen de detectiezone bevinden. Verlaat om veiligheidsredenen deze zone niet terwijl de motor nog draait.

Page 107: AC-DS5_01_2013_NL

105Rijden

Afzetten met de elektronische sleutel Zet de auto stil.

Als u de elektronische sleutel vergeet Als u de elektronische sleutel in de lezer laat zitten, wordt u bij het openen van het bestuurdersportier gewaarschuwd door een melding.

Afzetten met het keyless entry and start - systeem Zet de auto stil.

Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.

Contact aan zonder starten

Druk terwijl de elektronische sleutel zich in de auto bevindt op de knop " START/STOP ".

De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld.

Druk op de knop " START/STOP ". De motor wordt afgezet en het

stuurslot wordt vergrendeld.

Diefstalbeveiliging Elektronische startbeveiliging In de sleutels is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startbeveiliging. Deze elektronische startbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.

Druk, met de elektronische sleutel van het keyless entry and start-systeem in de lezer of in het interieur van de auto, zonder een pedaal in te trappen op de "START/STOP"-knop om het contact aan te zetten.

Verwijder de elektronische sleutel uit de lezer.

Druk op de "START/STOP"-knop: de verlichting en lampjes van het instrumentenpaneel gaan branden zonder dat de motor wordt gestart.

Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.

Als het contact is aangezet, gaat het systeem vanaf een bepaalde laadtoestand van de accu automatisch over op de eco-mode.

Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer actief.

Page 108: AC-DS5_01_2013_NL

Noodprocedure voor het starten met het keyless entry and start-systeem

Als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt en uw auto niet start als u op de knop "START/STOP" drukt: Steek de elektronische sleutel in de lezer. Houd bij auto's met automatische of

elektronische versnellingsbak het rempedaal ingetrapt of houd bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal volledig ingetrapt.

Druk op de knop "START/STOP". De motor wordt gestart.

In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat.

Als de elektronische sleutel zich niet meer in het detectiegebied bevindt tijdens het rijden of wanneer u (op een later moment) de motor wilt afzetten, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

Noodprocedure voor het afzetten van de motor

Als de elektronische sleutel niet wordt herkend door het keyless entry and start-systeem

Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt als u de motor geforceerd wilt afzetten (let op: zonder de sleutel kan de motor niet meer gestart worden).

Page 109: AC-DS5_01_2013_NL

107Rijden

Wij raden u aan de parkeerrem niet te gebruiken bij zeer lage temperaturen (vorst) en bij het trekken van een aanhanger (slepen, caravan, enz.). Zet in dat geval bij aangezet contact de parkeerrem handmatig vrij en voer, voordat u het contact afzet, de volgende handeling uit: Handgeschakelde

versnellingsbak: schakel de 1 e versnelling of de achteruitversnelling in.

Elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand A of R .

Automatische versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand P of R .

De elektrische parkeerrem kan op twee manieren worden bediend: - Automatisch aantrekken/vrijzetten De parkeerrem wordt automatisch

aangetrokken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijgezet bij het wegrijden (standaard geactiveerde functies),

- Handmatig aantrekken/vrijzetten De parkeerrem kan handmatig worden

aangetrokken door aan de hendel A te trekken. U kunt de parkeerrem handmatig weer

vrijzetten door het rempedaal ingetrapt te houden en gelijktijdig aan de hendel te trekken en deze vervolgens los te laten.

Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.

Programmeren van de automatische werking Afhankelijk van het land van bestemming kan de functie voor het automatisch aantrekken van de parkeerrem bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten van de parkeerrem bij het wegrijden worden uitgeschakeld. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de functie weer te activeren.

De functie wordt in dat geval geprogrammeerd via het configuratiemenu.

Elektrische parkeerrem

Als de functie is uitgeschakeld, dient u de parkeerrem dus handmatig te bedienen. Als dit verklikkerlampje brandt op het instrumentenpaneel, is de automatische functie uitgeschakeld.

Verlaat de auto nooit zonder dat u zich ervan hebt verzekerd dat de parkeerrem is aangetrokken.

Dit verklikkerlampje blijft permanent branden.

Sticker op het portierpaneel

Page 110: AC-DS5_01_2013_NL

Om bij aangezet contact of draaiende motor de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal in, trekt u aan de hendel A in en laat u deze vervolgens weer los. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

Handmatig vrijzetten

- het uitgaan van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A ,

- de melding "Parkeerrem vrijgezet".

Als u aan de hendel A trekt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en verschijnt een melding op het instrumentenpaneel.

U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra stevig aantrekken . Dit gebeurt door de hendel A langer te bedienen , tot de melding "Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt. Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem is noodzakelijk in de volgende omstandigheden: - wanneer een caravan of aanhanger aan

de auto is gekoppeld en de automatische bediening is geactiveerd, terwijl u de parkeerrem handmatig bedient,

- wanneer de hellingcondities vermoedelijk zullen variëren terwijl de auto stilstaat (bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt op een boot of trailer, of bij slepen).

Extra stevig aantrekken

In het geval van een aangekoppelde aanhanger, wanneer de auto beladen is of op een steile helling staat, dient u de parkeerrem extra stevig aan te trekken, bij het parkeren de voorwielen naar de stoeprand te sturen en een versnelling in te schakelen. Na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem duurt het langer voordat de parkeerrem weer is vrijgezet.

Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden.

Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken, trekt u aan de hendel A .

Handmatig aantrekken

De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

- het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A ,

- de melding "Parkeerrem aangetrokken".

Wanneer u het bestuurdersportier opent bij draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display (behalve bij auto's met automatische transmissie, als de selectiehendel in de stand P (Park) staat).

Page 111: AC-DS5_01_2013_NL

109Rijden

Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.

Automatisch aantrekken, motor afgezet

- het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A ,

- de melding "Parkeerrem aangetrokken".

Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken . De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

Automatisch vrijzetten De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden : Handgeschakelde versnellingsbak : trap

het koppelingspedaal volledig in en schakel de 1 e versnelling of de achteruitversnelling in; geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen tot de parkeerrem wordt vrijgezet.

Elektronisch gestuurde versnellingsbak : selecteer de stand A , M of R en geef gas.

Automatische versnellingsbak : selecteer de stand D , M of R en geef gas.

De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

- het doven van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A ,

- de melding "Parkeerrem vrijgezet".

Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.

Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden.

Parkeerrem aantrekken, bij draaiende motor Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen door de parkeerrem handmatig aan te trekken. Trek daarvoor aan de hendel A . De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

- het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A ,

- de melding "parkeerrem aangetrokken".

Wanneer u het bestuurdersportier opent om uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display (behalve bij auto's met automatische versnellingsbak, als de selectiehendel in de stand P (Park) staat).

Page 112: AC-DS5_01_2013_NL

Noodremfunctie

Wanneer het rempedaal niet werkt of bij uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt), kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te houden. De dynamische stabiliteitsregeling zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem defect".

De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.

Bij een storing aan het CDS, aangegeven door het branden van dit verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het remmen niet worden gegarandeerd.

In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel A te trekken en deze weer los te laten.

Page 113: AC-DS5_01_2013_NL

111Rijden

Storingen Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Situaties Gevolgen

Weergave van de melding " Storing parkeerrem " en branden van de volgende verklikkerlampjes:

- De automatische bediening is uitgeschakeld. - De hill holder is niet beschikbaar. - De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.

Weergave van de melding " Storing parkeerrem " en branden van de volgende verklikkerlampjes:

- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet door het rempedaal in te trappen en aan de hendel te trekken.

- De hill holder is niet beschikbaar. - De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de

parkeerrem blijven mogelijk.

Weergave van de melding " Storing parkeerrem " en branden van de volgende verklikkerlampjes:

- De automatische bediening is uitgeschakeld. - De hill holder is niet beschikbaar.

Page 114: AC-DS5_01_2013_NL

Situaties Gevolgen

Om de elektrische parkeerrem aan te trekken: parkeer de auto en zet het contact uit, trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is

aangetrokken, zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de

elektrische parkeerrem gaan branden. Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal. Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten: zet het contact aan, houd de hendel ongeveer 3 seconden aangetrokken en laat de

hendel weer los. Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

en/of

knipperend.

Weergave van de melding " Storing parkeerrem " en branden van de volgende verklikkerlampjes:

- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.

- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.

en/of

knipperend.

Weergave van de melding "Storing accu" . - Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige verkeer) en beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een wielblok achter een wiel).

- Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.

Page 115: AC-DS5_01_2013_NL

113Rijden

Bijzondere omstandigheden

Als de parkeerrem door een storing of bij een ontladen accu niet kan worden vrijgezet , is een noodontgrendeling mogelijk. Om een goede werking en dus uw veiligheid te waarborgen, kan de parkeerrem maximaal acht keer achter elkaar worden aangetrokken en vrijgezet. Bij overmatig gebruik wordt u gewaarschuwd door de melding "Storing parkeerrem" en een knipperend verklikkerlampje.

Onder bepaalde omstandigheden (starten van de motor...) kan de kracht waarmee de parkeerrem is aangetrokken automatisch worden aangepast. Dit is normaal. Trap wanneer u de auto enkele centimeters wilt verplaatsen zonder de motor te starten bij aangezet contact het rempedaal in en zet de parkeerrem vrij door aan de hendel A te trekken en deze vervolgens weer los te laten . Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, gaan het lampje op de hendel A en het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel uit en wordt de melding "Parkeerrem vrijgezet" weergegeven.

Page 116: AC-DS5_01_2013_NL

Hill holder Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: - als de auto volledig stilstaat met het

rempedaal ingedrukt, - bij bepaalde hellingcondities, - als het bestuurdersportier is gesloten. De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.

Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat: - als bij de handgeschakelde versnellingsbak

de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld,

- als bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A of M is ingeschakeld,

- als bij de automatische transmissie de stand D of M is ingeschakeld.

Werking

Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.

Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem en het lampje P op de hendel (elektrische parkeerrem) permanent branden.

Storing

Bij een storing in de hill holder gaan deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Page 117: AC-DS5_01_2013_NL

115Rijden

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zorg dat de versnellingshendel altijd in de vrijstand staat.

Handgeschakelde 6-versnellingsbak

Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen.

Inschakelen van de 5 e of de 6 e versnelling

Inschakelen van de achteruitversnelling Trek de ring onder de pookknop omhoog

en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.

Page 118: AC-DS5_01_2013_NL

Weergave op het instrumentenpaneel

Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P Parking (parkeerstand) R Reverse (achteruitversnelling) N Neutral (neutraalstand) D Drive (automatisch schakelen) S Programma Sport Programma Sneeuw 1 t/m 6 Ingeschakelde versnelling bij

handmatig schakelen - Ongeldige waarde bij handmatig schakelen

Bij de automatische 6-versnellingsbak kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw. U kunt met de selectiehendel ook handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft vier gebruiksmogelijkheden: - automatisch schakelen : het schakelen

wordt elektronisch aangestuurd, - programma Sport : dit schakelprogramma

maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, - programma Sneeuw : dit

schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip,

- handmatig schakelen : deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.

Automatische versnellingsbak

1. Selectiehendel. 2. Toets "S" (Sport) . 3. Toets " " (Sneeuw) .

Selectiehendel

Schakelpatroon

P. Parkeerstand. - Stilzetten van de auto, met of zonder

aangetrokken handrem. - Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. - Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair

toerental. N. Neutraalstand. - Stilzetten van de auto, met aangetrokken

handrem. - Starten van de motor. D. Automatische werking. M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes

versnellingen. Beweeg de selectiehendel kort naar voren

om op te schakelen. of Beweeg de selectiehendel kort naar

achteren om terug te schakelen.

Page 119: AC-DS5_01_2013_NL

117Rijden

Trap het rempedaal in en selecteer de stand P of N .

Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel. Trap bij draaiende motor het rempedaal in. Zet de handrem vrij als deze niet in de

automatische stand staat. Selecteer de stand R , D of M , Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.

Wegrijden

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R , D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.

Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in. Zet de selectiehendel nooit in de stand

N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.

Automatisch schakelprogramma Selecteer de stand D om automatisch

te laten schakelen tussen de zes versnellingen.

De versnellingsbak werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.

Als u de selectiehendel uit de stand P haalt zonder het rempedaal ingetrapt te houden, zal op het instrumentenpaneel dit verklikkerlampje gaan branden of dit pictogram verschijnen in combinatie met een melding, het knipperen van de P op het instrumentenpaneel en een geluidssignaal.

Page 120: AC-DS5_01_2013_NL

Handmatig schakelen Selecteer de stand M om sequentieel te

schakelen in de zes versnellingen. Duw de selectiehendel naar het symbool +

om één versnelling op te schakelen. Trek de selectiehendel naar het symbool -

om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.

Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen.

Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische versnellingsbak automatisch de 1e versnelling. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.

Programma's Sport en Sneeuw

Programma Sport "S" Druk op de toets "S" als de motor is

gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk.

Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S .

Programma Sneeuw " " Druk op de toets " " als de motor is

gestart. De versnellingsbak past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip.

Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding .

Terugkeren naar het automatische programma Om terug te keren naar het automatische

programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.

Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.

Page 121: AC-DS5_01_2013_NL

119Rijden

Onjuiste waarde bij handmatige bediening

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

Parkeren van de auto Zet, voordat u de motor afzet, de selectiehendel in de stand P of N om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto te blokkeren (als de handrem niet in de automatische stand staat).

Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. Zet de selectiehendel in de stand

P ; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.

Storing Bij aangezet contact wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven die duidt op een storing in de versnellingsbak. In dit geval werkt de versnellingsbak met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit de stand P , of R vanuit de stand N . Dit is niet schadelijk voor de versnellingsbak. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

De automatische versnellingsbak kan beschadigd raken: - als u het gaspedaal en het

rempedaal gelijktijdig intrapt, - als u, indien de accu geen stroom

levert, de selectiehendel vanuit de stand P geforceerd naar een andere stand schakelt.

Zet, om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file...) te beperken, de selectiehendel in de stand N en trek de handrem aan, behalve als deze in de automatische stand staat.

Page 122: AC-DS5_01_2013_NL

Elektronisch gestuurde versnellingsbak Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: - automatische bediening, waarbij het op-

en terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld,

- handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen.

In beide gevallen kunt u kiezen voor een Sport -stand die uitstekend past bij een meer dynamische rijstijl. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen.

R. Achteruit. Trap het rempedaal in, trek de

selectiehendel omhoog en duw deze naar voren.

N. Neutraalstand. Trap het rempedaal in en selecteer deze

stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische bediening. Duw de selectiehendel naar achteren om

deze stand te selecteren. M. Handmatig, sequentieel schakelen. Til de selectiehendel op en beweeg deze

naar achteren om deze stand te selecteren en schakel vervolgens met behulp van de flippers achter het stuurwiel.

S. Sport-stand. Druk op de knop om deze stand in of uit te

schakelen.

Selectiehendel

+. Opschakelen (rechts van het stuurwiel). Trek de flipper aan de rechterzijde achter

het stuurwiel "+" een keer naar u toe om op te schakelen.

-. Terugschakelen (links van het stuurwiel). Trek de flipper aan de linkerzijde achter het

stuurwiel "-" een keer naar u toe om terug te schakelen.

Flippers achter het stuurwiel

Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.

Page 123: AC-DS5_01_2013_NL

121Rijden

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.

Als de motor niet aanslaat: - Als de N knippert op het

instrumentenpaneel, zet dan de selectiehendel in de stand A en vervolgens in de stand N .

- Als de melding "Trap het rempedaal in" verschijnt, houd dan stevig het rempedaal ingetrapt.

Als de motor stationair draait, u niet remt, de parkeerrem is vrijgezet en de stand R , A of M is geselecteerd, rijdt de auto zonder dat u gas hoeft te geven.

Weergave op het instrumentenpaneel Als u de selectiehendel in een andere stand zet, wordt dit aangegeven door de indicator op het instrumentenpaneel.

N Neutral (neutraalstand). R Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5, 6 Versnellingen bij handmatig

schakelen. AUTO Gaat branden als u kiest voor

automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening.

S Sport (Sport-stand).

Op het instrumentenpaneel verschijnt de melding "Trap het rempedaal in " om aan te geven dat u het rempedaal ingetrapt moet houden.

Starten van de auto Zet om de auto te starten de selectiehendel

in de stand N . Houd het rempedaal ingetrapt.

Start de motor.

Selecteer een modus (stand M of A ) of de achteruitversnelling (stand R ).

Zet de parkeerrem vrij als deze niet automatisch wordt bediend.

Neem uw voet van het rempedaal en geef gas.

Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en 1 of R .

Automatische bediening Start de auto en selecteer de stand A om

de parkeerrem op automatische bediening te zetten.

Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling.

De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - de rijstijl, - het profiel van de weg.

Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt.

Page 124: AC-DS5_01_2013_NL

Handmatig schakelen

Zet na het starten de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen.

Bedien de flippers + of - .

De aanduiding AUTO verdwijnt en de achtereenvolgens ingeschakelde versnellingen worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt.

Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. Bedien de flippers "+" of "-" achter het

stuur. De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, mits de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Als de stuurbediening enige tijd niet meer gebruikt wordt, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.

Handmatig schakelen

Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen (rempedaal ingetrapt). Op het display van het instrumentenpaneel wordt een pictogram weergegeven.

In de handbediende stand wordt bij krachtig accelereren de hoogste versnelling niet ingeschakeld als de bestuurder de flippers achter het stuurwiel niet bedient. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R ) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden.

Page 125: AC-DS5_01_2013_NL

123Rijden

Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Trek de parkeerrem stevig aan om de auto volledig te blokkeren, behalve wanneer de parkeerrem automatisch wordt bediend.

Selecteer wanneer u de auto met draaiende motor stilzet altijd de neutraalstand N . Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de parkeerrem is aangetrokken.

Stilzetten van de auto

Als dit waarschuwingslampje bij het aanzetten van het contact gaat knipperen, in combinatie met een

geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Voordat u de motor afzet, kunt u: - de selectiehendel in de stand N bewegen

om de neutraalstand te selecteren, - een versnelling ingeschakeld laten. In dat

geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto volledig stil te zetten (als de parkeerrem niet in de automatische stand staat ingesteld).

Storing Sport-stand

Druk na het selecteren van de handbediende of de automatische stand op de knop S om de Sport-stand in te schakelen. Deze stand is bij uitstek geschikt voor een meer dynamische rijstijl.

Naast de ingeschakelde versnelling wordt de letter S weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

Druk nogmaals op de knop S om de stand uit te schakelen.

De letter S wordt niet meer weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

Als het contact wordt afgezet, wordt de Sport-stand uitgeschakeld.

Page 126: AC-DS5_01_2013_NL

Schakelindicator Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.

Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.

- U rijdt in de derde versnelling.

Voorbeeld:

- U trapt het gaspedaal in.

- Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.

De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven.

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te

schakelen.

Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand. Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven.

Page 127: AC-DS5_01_2013_NL

125Rijden

Controlesysteem bandenspanning

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden. In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd. Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden detecteert.

Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en voor elke lange reis de bandenspanning (ook die van het reservewiel) handmatig te controleren. Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage, met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheid, lange rit).

Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik.

De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek "Identificatie"). De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd (auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van maximaal 10 km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval, verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3 bar.

Het controlesysteem van de bandenspanning is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk.

Page 128: AC-DS5_01_2013_NL

Waarschuwing te lage bandenspanning

Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding.

Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding. Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak

geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.

Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat.

Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het reservewiel (volgens uitrusting),

of controleer de spanning van de vier

banden (bij koude banden) als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset,

of rijd voorzichtig met lage snelheid verder

als u niet direct de bandenspanning kunt controleren.

De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is (zijn) vervangen. Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een sensor.

Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een visuele controle.

Storing

Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning" knippert en vervolgens permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje "service", duidt dit op een storing in het systeem.

Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere wielen niet zijn voorzien van een sensor (bijvoorbeeld een noodreservewiel of een reservewiel met stalen velg).

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.

In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.

Page 129: AC-DS5_01_2013_NL

127Rijden

Stop & Start

Werking Overgang naar de STOP-stand

Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt automatisch in de STOP-stand gezet:

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h of bij stilstaande auto bij de uitvoering Blue HDi 120, de versnellingshendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat,

- als u, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak , bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet,

- als u, bij een automatische transmissie , bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.

Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet met de knop "START/STOP", wordt deze teller op 0 gezet.

Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af met de knop "START/STOP".

Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.

Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: - de auto op een steile helling staat

(bergopwaarts of bergafwaarts), - het bestuurderportier geopend is, - de veiligheidsgordel van de bestuurder

losgemaakt is, - de auto sinds de laatste start met de knop

"START/STOP" niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,

- de elektrische parkeerrem wordt/is aangetrokken,

- de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat,

- de voorruitontwaseming is ingeschakeld, - er bepaalde bijzondere omstandigheden

zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...).

In dit geval knippert het verklikkerlampje "ECO" een paar seconden, waarna het uitgaat.

Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

Page 130: AC-DS5_01_2013_NL

Overgang naar de START-stand

Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart:

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak , het koppelingspedaal volledig intrapt,

- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak : ● als u, met de selectiehendel in de stand

A of M , het rempedaal loslaat, ● of als u, met de selectiehendel in de

stand N en het rempedaal losgelaten, de selectiehendel in de stand A of M zet,

● of als u de achteruitversnelling inschakelt.

- bij een automatische transmissie : ● als u, met de selectiehendel in de stand

D of M , het rempedaal loslaat, ● of als u, met de selectiehendel in de

stand N en het rempedaal losgelaten, de selectiehendel in de stand D of M zet,

● of als u de achteruitversnelling inschakelt.

De START-stand wordt automatisch geactiveerd als: - het bestuurderportier geopend is, - de veiligheidsgordel van de bestuurder

losgemaakt is, - de snelheid van de auto hoger is dan

25 km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak (3 km/h bij de uitvoering Blue HDi 120), hoger is dan 11 km/h bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of hoger is dan 3 km/h bij een automatische versnellingsbak,

- de elektrische parkeerrem wordt aangetrokken,

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...).

Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand

Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.

U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display.

Uitschakelen

Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat dan uit.

Dat onder deze omstandigheden de START-stand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.

Page 131: AC-DS5_01_2013_NL

129Rijden

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet met de knop "START/STOP".

Inschakelen

Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" . Het systeem is dan weer ingeschakeld; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.

Storing

Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes gaan branden. Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast een waarschuwingsmelding verschijnen, waarbij verzocht wordt om de schakelhendel in de stand N te zetten en opnieuw het rempedaal in te trappen. In dat geval moet u het contact uitzetten en opnieuw starten door op de START/STOP-knop te drukken.

Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.

Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-netwerk). Het gebruik van een andere dan de door CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem. Maak voor het opladen van de 12V-accu gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten mogen hierbij niet worden omgekeerd.

Onderhoud

Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een servicepunt van het CITROËN-netwerk, die over alle deskundigheid en speciale gereedschappen beschikt.

Page 132: AC-DS5_01_2013_NL

Lane Departure Warning System (LDWS)

Dit systeem signaleert, met behulp van een camera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden van een rijstrookmarkering. Om de actieve veiligheid te verhogen analyseert de camera de beelden en activeert een waarschuwing, wanneer de aandacht van de bestuurder verslapt en de auto de markering overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h). Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en autowegen.

Activering Druk op de knop: het lampje gaat

branden.

Het Lane Departure Warning System is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.

Uitschakelen

U wordt gewaarschuwd door het trillen van de zitting van de bestuurdersstoel: - rechts: als de rechter rijstrookmarkering

wordt overschreden, - links: als de linker rijstrookmarkering wordt

overschreden. Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.

Signalering - waarschuwing

Storing

Er kunnen storingen in de signalering optreden: - als de rijstrookmarkeringen

weggesleten zijn, - als er weinig contrast is tussen het

wegdek en de markeringen, - als de voorruit vuil is, - onder bepaalde extreme

weersomstandigheden: mist, zware neerslag, sneeuw, sterke zonnestraling of bij direct zonlicht (zeer laagstaande zon, uitrijden van een tunnel, ...) en schaduw.

Druk opnieuw op de knop: het lampje gaat uit.

In het geval van een storing knippert het lampje van de knop. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.

Zorg ervoor dat u de verkeersregels in acht neemt en iedere twee uur een pauze neemt.

Page 133: AC-DS5_01_2013_NL

131Rijden

Head-up display

Systeem dat bepaalde informatie op een doorzichtig scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden. Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact.

1. Inschakelen/uitschakelen head-up display. 2. Hoogteverstelling weergave. 3. Regeling lichtsterkte.

Als de head-up display is ingeschakeld, geeft deze de volgende informatie weer: A. De snelheid van uw auto. B. De informatie van de snelheidsregelaar/-

begrenzer.

Informatie op het head-up display

C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering).

Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem de rubriek "Audio en telematica".

Page 134: AC-DS5_01_2013_NL

Druk bij draaiende motor op de knop 1 . De head-up display blijft ingeschakeld/uitgeschakeld als de motor na het afzetten weer wordt gestart.

Het scherm wordt automatisch ongeveer 3 seconden na het uitzetten van de motor ingeklapt, behalve in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.

Inschakelen / uitschakelen

Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van de head-up display in met de knop 3 : - naar achteren om de lichtsterkte te

verhogen, - naar voren om de lichtsterkte te

verlagen.

Regelen van de lichtsterkte

Het is raadzaam de knoppen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen. Leg nooit voorwerpen rondom het projectiescherm (of op de afdekking) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd wordt.

Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig, ...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn. Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen. Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microfiber doekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, schoonmaak- of oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de anti-reflecterende functie beschadigd raakt.

Hoogteverstelling Stel de head-up display bij draaiende

motor op de gewenste hoogte af met de knop 2 : - naar achteren om de head-up display

hoger af te stellen, - naar voren om de head-up display lager

af te stellen.

Page 135: AC-DS5_01_2013_NL

133Rijden

Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.

Selecteer het menu "Persoonlijke instellingen - configuratie" en bevestig uw keuze.

Selecteer het menu "Parameters auto" en bevestig uw keuze.

Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze.

Selecteer "Geprogrammeerde snelheden" en bevestig uw keuze.

Wijzig de snelheid. Selecteer " OK " en bevestig dit om de

wijzigingen op te slaan.

Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat, via het display van de autoradio.

U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.

Selecteer het menu "Configuratie" en bevestig uw keuze.

Selecteer het menu "Parameters auto" en bevestig uw keuze.

Selecteer het item "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze.

Selecteer het item "Geprogrammeerde snelheden" en bevestig uw keuze.

Wijzig de snelheid. Selecteer " OK " en bevestig uw keuze om

de wijzigingen op te slaan.

Via de Autoradio Via de eMyWay Ga naar het hoofdmenu

door op de toets "MENU" te drukken.

Ga naar het hoofdmenu door op de toets "SET UP" te drukken.

Toegang Druk op de toets "MEM" op het stuurwiel

om de lijst met opgeslagen snelheden weer te geven.

Selecteren Selecteren van een opgeslagen snelheid: Druk op de toets "+" of "-" en houd deze

ingedrukt; het systeem stopt bij de eerstvolgende opgeslagen snelheid.

Druk nogmaals op de toets "+" of "-" en houd deze ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te selecteren.

De ingestelde snelheid en de status van het systeem (aan/uit) worden weergegeven op het instrumentenpaneel.

Page 136: AC-DS5_01_2013_NL

De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 6. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT. 7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9. Een eerder opgeslagen snelheid kiezen. (zie "Snelheden opslaan")

Weergave op het display Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden.

De functies van de snelheidsbegrenzer worden bediend met de toetsen op het stuur. 1. Knop voor het selecteren van de

snelheidsbegrenzer. 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde

snelheid. 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde

snelheid. 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de

snelheidsbegrenzing. 5. Toets voor weergave van de opgeslagen

snelheden. (zie de rubriek "Snelheden opslaan")

Bediening op het stuur

Werking Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets. Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden. Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de ingestelde maximumsnelheid. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".

Page 137: AC-DS5_01_2013_NL

135Rijden

Programmeren Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de

snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause).

Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Stel de snelheid in door op de toets 2 of

3 te drukken (bijv.: 90 km/h).

Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.

Uitschakelen van de functie Draai de knop 1 in de stand "0" : de

selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.

Storing In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een steile afdaling of bij snel accelereren kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn

plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per

plaats.

Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 .

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 : - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie. Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 . Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de

toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause).

Page 138: AC-DS5_01_2013_NL

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.

Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.

De functies van de snelheidsregelaar worden bediend met de toetsen op het stuur. 1. Knop voor het selecteren van de

snelheidsregelaar. 2. Toets voor het programmeren van een snelheid

en het verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Toets voor het programmeren van

een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid.

4. Toets voor het uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling.

5. Toets voor een overzicht van de opgeslagen snelheden.

(zie paragraaf "Snelheden opslaan")

Bediening op het stuur

De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 6. Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten

van de snelheidsregeling. 7. Snelheidsregelaar geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9. Opgeslagen snelheid selecteren. (zie paragraaf "Snelheden opslaan")

Weergave op het display

Werking Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h en in de volgende versnelling rijden: - in de vierde versnelling bij auto's met een

handgeschakelde versnellingsbak, - in de tweede versnelling (handmatige

stand) bij auto's met een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak,

- in stand A bij een elektronisch gestuurde versnellingbak of stand D bij een automatische versnellingsbak.

Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om veiligheidsredenen, door activering van het systeem voor dynamische stabiliteitscontrole. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.

Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".

Page 139: AC-DS5_01_2013_NL

137Rijden

Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Op een steile helling of bij het trekken van een zware aanhanger kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn

plaats ligt, - leg nooit meerdere matten op

elkaar.

Programmeren Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" :

de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause).

Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h); de snelheidsregelaar is in werking (ON).

Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.

Uitschakelen van de functie Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de

snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar wordt niet meer op het display weergegeven.

Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de toets 4 .

Storing In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 : - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeem stoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor meer informatie. Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4: het uitschakelen

wordt bevestigd op het display (Pause).

Page 140: AC-DS5_01_2013_NL

Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden.

Parkeerhulp

Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk.

Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.

Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.

Grafi sche weergave De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.

Page 141: AC-DS5_01_2013_NL

139Rijden

Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit

verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Storing

De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.

Parkeerhulp vóór

De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).

Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter

De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop gaat branden.

Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.

Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.

Page 142: AC-DS5_01_2013_NL

Achteruitrijcamera

De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. De beelden van de camera worden in kleur weergegeven op het scherm van het navigatiesysteem.

De groene strepen geven de rijrichting van de auto weer.

De rode strepen geven een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. Het geluidssignaal wordt continu hoorbaar als een obstakel binnen deze ruimte komt. De blauwe strepen geven de maximale draaicirkel weer.

Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een spons of een zachte doek. Als u bij het wassen van de auto gebruikmaakt van een hogedrukspuit, houd dan het uiteinde van de spuit op een afstand van ten minste 30 cm van de camera.

Dit systeem is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven en blijft verantwoordelijk voor de controle over zijn auto.

Page 143: AC-DS5_01_2013_NL

141Rijden

Page 144: AC-DS5_01_2013_NL

005 Zicht

Page 145: AC-DS5_01_2013_NL
Page 146: AC-DS5_01_2013_NL

Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.

Hoofdverlichting Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder

medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op

wegen zonder ander verkeer, - meedraaiende koplampen: voor een

optimaal zicht in bochten.

Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - mistachterlichten: voor een optimale

zichtbaarheid van achteren bij mist, - mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist

en voor een optimale verlichting van kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres,

- dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag.

Automatische functies Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home-verlichting, - meedraaiende koplampen, - instapverlichting, - dagrijverlichting, - automatische verlichting, - "Automatische schakeling grootlicht/

dimlicht".

Page 147: AC-DS5_01_2013_NL

145Zicht

Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.

Lichten uit.

Automatische verlichting.

Alleen parkeerlicht.

Dimlicht of grootlicht. Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.

Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.

Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.

Page 148: AC-DS5_01_2013_NL

Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.

Mistlampen vóór en mistachterlichten

Verdraai de ring: één stand naar voren om de mistlampen

vóór in te schakelen, twee standen naar voren om de

mistachterlichten in te schakelen, één stand naar achteren om de

mistachterlichten uit te schakelen, twee standen naar achteren om de

mistlampen vóór uit te schakelen.

Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. Draai de ring naar achteren om de

mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en de mistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

Page 149: AC-DS5_01_2013_NL

147Zicht

Vergeten verlichting Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld. Als de dimlichten bij afgezet contact blijven branden, gaat de auto over in de ECO-mode om het ontladen van de accu te voorkomen.

Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

De verlichting overdag kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld via het configuratiemenu.

Als het contact wordt afgezet, wordt de verlichting gedoofd, maar kunt u de verlichting altijd weer inschakelen met de lichtschakelaar.

Verlichting overdag (LED-verlichting)

Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming en de plaatselijk geldende wetgeving doet deze verlichting dienst als: - verlichting overdag en als parkeerlicht 's

nachts (bij de verlichting overdag is de lichtsterkte groter),

of als - parkeerlichten overdag en 's nachts.

Page 150: AC-DS5_01_2013_NL

Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.

Automatische verlichting

Inschakelen Draai de ring in de stand "AUTO" :

de automatische verlichting wordt ingeschakeld en er wordt ter bevestiging een melding weergegeven op het display.

Uitschakelen Draai de ring in een andere stand. Het

uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.

Koppeling met de automatische follow me home-verlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt, nadat het contact is afgezet, de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow

me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via de instelfuncties in het configuratiemenu van de auto,

- automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.

Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden,

wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.

Page 151: AC-DS5_01_2013_NL

149Zicht

Automatische schakeling grootlicht/dimlicht

Inschakelen

Dit systeem zorgt ervoor dat, afhankelijk van de hoeveelheid licht in de omgeving en de verkeerssituatie, automatisch wordt overgeschakeld van grootlicht naar dimlicht en omgekeerd. Hiertoe bevindt zich een camera op de binnenspiegel.

Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO".

Het automatische omschakelsysteem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer en voor het naleven van de verkeersregels.

Geef een lichtsignaal (beweeg de lichtschakelaar tot voorbij het zware punt) om de functie te activeren.

Op het instrumentenpaneel gaat dit verklikkerlampje branden om het activeren te bevestigen.

Druk op de toets; het lampje van de toets gaat branden.

Uitschakelen

Druk op de toets; het lampje van de toets gaat uit. De verlichting schakelt over op de stand "automatische verlichting".

Onderbreken

Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie tijdelijk uit te schakelen. De verlichting schakelt over op de stand "automatische verlichting".

Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie weer te activeren.

Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h. Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, is de functie niet meer actief.

Werking

De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.

Als de functie is geactiveerd, werkt het systeem als volgt: - als er voldoende omgevingslicht is en/of

de verkeersomstandigheden het gebruik van grootlicht niet toestaan, blijven de dimlichten branden,

- als de omgeving erg donker is en de verkeersomstandigheden het gebruik van grootlicht toestaan, wordt automatisch overgeschakeld op grootlicht.

Page 152: AC-DS5_01_2013_NL

Parkeerlichten

De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. Duw de lichtschakelaar binnen één

minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden).

Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.

Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

Handbediende follow me home-verlichting

Inschakelen Geef binnen 1 minuut na het afzetten

van het contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.

Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.

Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd (deze tijd kan worden geprogrammeerd in het configuratiemenu) automatisch uitgeschakeld.

Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden: - als het zicht slecht is (bijvoorbeeld

bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist, ...),

- als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker),

- als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).

Het systeem signaleert geen: - weggebruikers die geen verlichting

voeren, zoals voetgangers, - weggebruikers van wie de

verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg),

- weggebruikers die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.

Page 153: AC-DS5_01_2013_NL

151Zicht

Instapverlichting buitenzijde De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.

Inschakelen

Uitschakelen De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het afzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.

Programmeren De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van de auto.

De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en gelijk aan die van de automatische follow me home verlichting.

Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening of op de portierhandgreep met het Keyless entry and start-systeem.

Verlichting buitenspiegels

Inschakelen De instapverlichting wordt ingeschakeld: - bij het ontgrendelen, - bij het afzetten van het contact, - bij het openen van een portier, - bij het lokaliseren van de auto via de

afstandsbediening.

Uitschakelen De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.

Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken, worden de volgende delen verlicht: - het oppervlak naast het bestuurders- en

het passagiersportier, - het oppervlak voor de buitenspiegels en

achter de voorportieren.

Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.

Page 154: AC-DS5_01_2013_NL

Halogeen koplampen handmatig verstellen

Automatische koplamphoogteverstelling bij xenonlampen

Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. Tussenstand. 1 . 5 personen + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 2 . Bestuurder + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 3 . 5 personen + maximaal toegestane

belading in de koffer.

Stand "0" : basisinstelling.

In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel,

in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.

Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem bij stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto.

Raak in het geval van een storing de xenonlampen niet aan. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 155: AC-DS5_01_2013_NL

153Zicht

Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, volgen de lichtbundels van de meedraaiende koplampen de richting van de weg. Deze functie is alleen mogelijk in combinatie met xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk beter zicht in bochten.

Meedraaiende koplampen

met meedraaiende koplampen

zonder meedraaiende koplampen

Programmeren

Storing

U kunt deze functie desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu op het multifunctionele display. Standaard is deze functie ingeschakeld. Bij het afzetten van het contact blijven de instellingen gehandhaafd.

Deze functie werkt niet: - bij stilstand of zeer lage snelheden, - als de achteruit is ingeschakeld.

In het geval van een storing knippert dit pictogram op het display in combinatie met een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 156: AC-DS5_01_2013_NL

Statische bochtverlichting

Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).

met statische bochtverlichting

zonder statische bochtverlichting

Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: - bij het inschakelen van een

richtingaanwijzer, of - als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.

Statische bochtverlichting werkt niet De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: - bij een geringe stuuruitslag, - bij snelheden boven 40 km/h, - als de achteruit is ingeschakeld.

Programmeren U kunt de statische bochtverlichting desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu van de auto. Standaard is de statische bochtverlichting ingeschakeld.

Page 157: AC-DS5_01_2013_NL

155Zicht

Ruitenwisserschakelaar

Instellen Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking van de

ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen van de

ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.

Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in.

De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.

Ruitenwissers vóór Wissnelheid:

hoge snelheid (hevige neerslag),

normale snelheid (matige regenval),

interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid),

uit,

automatisch (omlaag duwen en loslaten),

één keer (de hendel even naar u toe trekken).

Page 158: AC-DS5_01_2013_NL

Ruitenwisser achter

Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu.

uit,

interval,

wissen en sproeien (gedurende enige tijd).

Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.

Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu. Deze functie is standaard geactiveerd.

Instellen

Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.

De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als het dimlicht of het grootlicht brandt en de auto rijdt .

Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:

Om het verbruik van koplampsproeiervloeistof te beperken werken de koplampsproeiers tijdens één en hetzelfde traject slechts elke zevende keer dat de ruitensproeiers worden gebruikt of elke 40 km.

Page 159: AC-DS5_01_2013_NL

157Zicht

Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen.

Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2).

Uitschakelen

Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel

gaat uit en er verschijnt een melding. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.

Page 160: AC-DS5_01_2013_NL

Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.

Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Speciale stand van de ruitenwissers voor

Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.

Om een goede werking van de flat-blade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers

om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te

reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken

om een stuk karton tegen de voorruit te houden,

- de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.

Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet.

Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

Page 161: AC-DS5_01_2013_NL

159Zicht

1. Plafonnier vóór - achter 2. Kaartleeslampjes vóór 3. Kaartleeslampjes achter 4. Sfeerverlichting

Plafonniers

In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden:

Plafonnier vóór - achter

Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonniers.

In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer

10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer

30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt.

- als de auto wordt ontgrendeld, - als de elektronische sleutel uit de lezer

wordt verwijderd, - als een portier wordt geopend, - als op de vergrendelingsknop van de

afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.

De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste

portier.

Permanent uit.

Permanent aan.

Kaartleeslampjes vóór - achter Druk bij aangezet contact op de

desbetreffende schakelaar.

Page 162: AC-DS5_01_2013_NL

Sfeerverlichting De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.

Als het buiten donker is, gaat de sfeerverlichting automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld (zo wordt de middenconsole bijvoorbeeld verlicht door een lichtbundel waarvan de lichtbron in de dakconsole is ondergebracht). De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.

Verlichting ingeschakeld: u kunt kiezen uit 7 standen voor de lichtsterkte. De lichtsterkte wordt elke keer dat op de knop wordt gedrukt trapsgewijs verhoogd en keert weer terug naar de laagste stand nadat de hoogste stand is bereikt. Houd de knop ingedrukt om direct de maximale lichtsterkte te verkrijgen. Met deze knop regelt u de lichtsterkte van de plafonnier, de verlichting van de binnenportiergrepen en de verlichting van de portiervakken (volgens uitvoering).

Verlichting beenruimte

Inschakelen De werking is gelijk aan die van de plafonniers. De lampen gaan branden zodra één van de portieren wordt geopend.

De gedempte verlichting van de beenruimte verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.

Inschakelen Instellen van de lichtsterkte van de plafonnier

Page 163: AC-DS5_01_2013_NL

161Zicht

Page 164: AC-DS5_01_2013_NL

006 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen

Page 165: AC-DS5_01_2013_NL
Page 166: AC-DS5_01_2013_NL

Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - conform de Europese wetgeving dienen

kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd * ,

- de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,

- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

CITROËN beveelt u aan kinderen op de buitenste achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 3 jaar, - met het gezicht in de rijrichting

vanaf 3 jaar.

Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.

* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.

Page 167: AC-DS5_01_2013_NL

165Veilig vervoeren van kinderen

Kinderzitje op de passagiersstoel voor * "Met de rug in de rijrichting" "Met het gezicht in de rijrichting"

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat. Controleer bij kinderzitjes met een standaard of deze goed op de vloer steunt. Verstel indien nodig de passagiersstoel.

Passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren.

* Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet. De airbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken .

Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.

Page 168: AC-DS5_01_2013_NL

Uitschakelen van de passagiersairbag

Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag.

Airbag aan passagierszijde OFF

Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.

Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende twee bladzijden deze waarschuwing in alle benodigde talen.

Page 169: AC-DS5_01_2013_NL

AR

BG НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това можеда причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.

CS NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.

DA Brug aldrig en bagudvendt barnestol på et sæde der er beskyttet af en aktiv airbag. Død eller alvorlig skade på barnet kan forekomme.

DE Verwenden Sie NIEMALS einen Kindersitz oder Babyschale gegen die Fahrtrichtung bei AKTIVIERTEM Airbag, TOD oder ERNSTHAFTE VERLETZUNGEN können die Folge sein.

EL Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ

EN NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur

ES NO INSTALAR NUNCA EL SISTEMA DE RETENCIÓN PARA NIÑOS DE ESPALDAS AL SENTIDO DE LA CIRCULACIÓN SOBRE UN ASIENTO PROTEGIDO CON UN COJÍN INFLABLE FRONTAL ( AIRBAG ) ACTIVADO. ESTO PUEDE CAUSAR LA MUERTE DEL BEBE O HERIRLO GRAVEMENTE.

ET Ärge kasutage kunagi lapse turvatooli seljaga sõidusuunas sõiduki istmel mis on kaitstud AKTIVEERITUD TURVAPADJAGA. See võib põhjustada lapsele RASKEID VIGASTUSI või SURMA.

FI ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.

FR NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ.Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT

HR NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.

HU SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést olyan ülésen, amely AKTIVÁLT ÁLLAPOTÚ (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL van védve. Ez a gyermek halálát vagy súlyos sérülését okozhatja.

IT NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.

LT NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.

167Veilig vervoeren van kinderen

Page 170: AC-DS5_01_2013_NL

LV NAV PIEĻAUJAMS uzstādīt uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera vietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS.Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.

MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla

NL Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND ERNSTIG OF DODELIJK GEWOND raken.

NO Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.

PL NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji «tyłem do kierunku jazdy»na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM.W przeciwnym razie dziecko narażone będzie na ŚMIERĆ lub BARDZO POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA w momenicie wyzwolenia poduszki powietrznej

PT NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada, num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.

RO Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.

RU ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ

SK NIKDY nepoužívajte na prednom sedadle chránenom AKTÍVNYM AIRBAGOM detské zadržiavacie zariadenie umiestnené v proti smere jazdy. Môže to spôsobiť SMRŤ, alebo VÁŽNE ZRANENIE DIEŤAŤA.

SL NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.

SR NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.

SV Använd ALDRIG en bakåtvänd barnstol i ett säte skyddat av en AKTIV AIRBAG framför det. Det kan orsaka ALLVARLIGA eller DÖDLIGA skador på barnet.

TR KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.

Page 171: AC-DS5_01_2013_NL

169Veilig vervoeren van kinderen

Kinderzitje achterin "Rug in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.

"Gezicht in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken.

Middelste zitplaats achter Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat. Controleer bij kinderzitjes met een standaard of deze goed op de vloer steunt.

Page 172: AC-DS5_01_2013_NL

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg

L1 "RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

L2 "KIDDY Comfort Pro" Voor het vervoer van

jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de gordelbeschermer verplicht.

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L4

"KLIPPAN Optima" Vanaf ongeveer 6 jaar (vanaf 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.

L5 "RÖMER KIDFIX"

Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:

Page 173: AC-DS5_01_2013_NL

171Veilig vervoeren van kinderen

Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

Plaats Minder dan 13 kg

(Categorie 0 ( b ) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg (Categorie 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

Van 15 tot 25 kg (Categorie 2)

Van 3 tot ongeveer 6 jaar

Van 22 tot 36 kg (Categorie 3)

Van 6 tot ongeveer 10 jaar

Passagiersstoel vóór ( c ) met hoogteverstelling U (R) U (R) U (R) U (R)

Buitenste zitplaatsen achter (d) U U U U

Middelste zitplaats achter X X X X

(a) : Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. (b) : Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd. Als deze op de 2e zitrij worden bevestigd, is het mogelijk dat andere zitplaatsen niet gebruikt kunnen worden. ( c) : Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. (d) Schuif wanneer u een kinderzitje achterin plaatst "met de rug in de rijrichting" of "met het gezicht in de rijrichting" de voorstoel naar voren en zet de

Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

rugleuning rechtop, zodat er voldoende ruimte is voor het het kinderzitje en de benen van het kind. U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". U (R): als U , waarbij de passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.

Page 174: AC-DS5_01_2013_NL

Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:

ISOFIX-bevestigingen

- twee bevestigingsringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een merkteken,

De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B .

Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is de bescherming van het kind bij een aanrijding niet meer gewaarborgd. Volg nauwkeurig de montagevoorschriften in de handleiding die bij het kinderzitje is geleverd.

- één bevestigingsring B onder een afdekkapje boven aan de achterzijde van de rugleuning, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.

De plaats hiervan wordt aangegeven met een merkteken.

Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER : - verwijder de hoofdsteun en berg deze op

alvorens het kinderzitje op deze plaats te bevestigen (vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd),

- trek het afdekkapje van de TOP TETHER los,

- haal de riem van het kinderzitje naar de achterzijde van de rugleuning van de stoel en zorg dat deze precies tussen de gaten voor de hoofdsteunpennen ligt,

- maak de haak van de bovenste riem vast aan de ring B ,

- trek de bovenste riem strak.

Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:

Aan de top tether, die aan de achterzijde van de rugleuning is gemonteerd, kan de bovenste riem van een kinderzitje (indien aanwezig) worden vastgemaakt. Dit systeem beperkt het naar voren kantelen van het kinderzitje bij een frontale aanrijding.

Raadpleeg het schema voor meer informatie over de mogelijkheden van het plaatsen van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.

Page 175: AC-DS5_01_2013_NL

173Veilig vervoeren van kinderen

Door CITROËN aanbevolen en voor uw auto gehomologeerde ISOFIX-kinderzitjes

Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

"RÖMER Duo Plus ISOFIX" (gewichtsgroep B1 )

Groep 1: van 9 tot 18 kg

Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het oog B ,

genaamd TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts

veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.

Baby P2C Midi met ISOFIX -basis (gewichtsgroepen: D, C, A, B, B1 )

Groep 1 : van 9 tot 18 kg

Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan de ogen A wordt bevestigd.

De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit kinderzitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst.

Dit kinderzitje kan niet met een veiligheidsgordel worden vastgezet. Wij adviseren u het zitje met de rug in de rijrichting te plaatsen voor kinderen tot en

met 3 jaar oud.

Page 176: AC-DS5_01_2013_NL

Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes

Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t/m G ).

Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Tot 10 kg (categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Tot 10 kg (categorie 0)

Tot 13 kg (categorie 0+)

Tot ca. 1 jaar

Van 9 tot 18 kg (categorie 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar

Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg * "rug in de rijrichting" "rug in de rijrichting" "gezicht in de rijrichting"

ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1

Passagiersstoel voor X

Buitenste zitplaatsen achter IL-SU ** IL-SU IL-SU IUF

IL-SU

Middelste zitplaats achter X

Page 177: AC-DS5_01_2013_NL

175Veilig vervoeren van kinderen

IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem aan de bovenste ring van de ISOFIX-plaatsen.

IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:

- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,

- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,

- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.

* Reiswiegen en babyautostoeltjes kunnen niet op de passagiersstoel vóór worden geplaatst.

** De ISOFIX reiswieg die aan de onderste ringen van een ISOFIX-plaats wordt bevestigd, neemt de totale ruimte van de achterbank in beslag.

Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

Raadpleeg de rubriek "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging

van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.

Page 178: AC-DS5_01_2013_NL

De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en: - het kinderzitje "met de rug in de

rijrichting", - de voeten van het kind in het kinderzitje

"met het gezicht in de rijrichting". Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechter op.

Adviezen voor kinderzitjes Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de afstand tussen de rugleuning van het zitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Laat indien mogelijk de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel aandrukken. Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

Kinderen voorin

Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in

een auto, - nooit een kind of een dier in een auto

achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.

Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regelgeving. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Page 179: AC-DS5_01_2013_NL

177Veilig vervoeren van kinderen

Elektrische kinderbeveiliging De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.

Inschakelen Uitschakelen

Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.

Druk bij ingeschakeld contact op deze knop.

Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop.

Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.

Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.

Page 180: AC-DS5_01_2013_NL

007 Veiligheid

Page 181: AC-DS5_01_2013_NL
Page 182: AC-DS5_01_2013_NL

Richtingaanwijzers

Links: duw de hendel helemaal omlaag. Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.

Drie keer knipperen Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer.

Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.

Alarmknipperlichten

Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop - afhankelijk van de mate van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. U kunt de alarmknipperlichten echter ook

uitschakelen door de knop in te drukken.

Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken, maar komt vooral van pas bij het wisselen van rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per rijbaan.

Page 183: AC-DS5_01_2013_NL

181Veiligheid

Claxon Urgence-oproep of Assistance-oproep

Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende CITROËN-helpdesk.

Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.

Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen.

Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: - direct gevaar, - inhalen van een fietser of

voetganger, - naderen van een ooverzichtelijke

situatie.

Raadpleeg de rubriek "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.

Page 184: AC-DS5_01_2013_NL

Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de

elektronische remdrukregelaar (EBD), - de noodremassistentie (AFU), - de antislipregeling (ASR), - de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.

Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Antislipregeling (ASR) De ASR past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.

Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) De CDS houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen.

Page 185: AC-DS5_01_2013_NL

183Veiligheid

Intelligente Tractiecontrole ("Snow motion") Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole . Deze functie signaleert situaties met weinig grip, zoals wegrijden en voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente tractiecontrole het doorslippen van de voorwielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd. Als het onder barre omstandigheden (diepe sneeuw, modder) niet lukt om weg te rijden, kan het nuttig zijn de systemen ESP/ASR tijdelijk uit te schakelen. U kunt dan de wielen laten spinnen zodat de auto in beweging kan komen.

Werking

Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF)

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.

Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.

Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABS-systeem,

waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.

Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP , een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een

storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Onder gladde omstandigheden is het raadzaam

te rijden op winterbanden.

Page 186: AC-DS5_01_2013_NL

Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) en antispinregeling (ASR)

Inschakelen Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem.

In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen.

Uitschakelen

Storing Als dit verklikkerlampje en het lampje van de uitschakelknop gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding, duidt dit op een storing in het systeem.

Opnieuw inschakelen

Druk op deze knop.

Het lampje van de knop gaat branden. De systemen CDS en ASR grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.

Druk nogmaals op deze knop. Schakel deze systemen weer in zodra er weer voldoende grip is.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen CDS en ASR uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. Bij snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen handmatig weer inschakelen:

Page 187: AC-DS5_01_2013_NL

185Veiligheid

CDS/ASR De systemen CDS en ASR zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen CDS en ASR altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.

Laat het systeem na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

De goede werking van deze systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het CITROËN-netwerk. Voor een doeltreffende werking van de systemen CDS en ASR onder winterse omstandigheden is het noodzakelijk de auto te voorzien van winterbanden voor en achter die ervoor zorgen dat de wegligging zo neutraal mogelijk is.

Page 188: AC-DS5_01_2013_NL

Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter

De achterzitplaatsen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van de middelste zitplaats achter).

Omdoen Trek aan de gordel en steek de gesp in de

gordelsluiting. Controleer of de gordel goed is

vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken Druk op de rode knop van de

gordelsluiting. Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.

Page 189: AC-DS5_01_2013_NL

187Veiligheid

Hoogteverstelling vóór Knijp, om het bevestigingspunt te vinden,

de knop in en schuif deze in één van de standen.

Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert (knipperen) het pictogram (de pictogrammen) gedurende twee minuten in combinatie

met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft (blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.

Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) losgemaakt/niet vastgemaakt * 1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of

achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op het instrumentenpaneel.

2. Pictogram veiligheidsgordel linksvoor. 3. Pictogram veiligheidsgordel rechtsvoor. 4. Pictogram veiligheidsgordel rechtsachter. 5. Pictogram veiligheidsgordel middenachter. 6. Pictogram veiligheidsgordel linksachter.

Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór Bij het aanzetten van het contact gaat het pictogram 1 op het instrumentenpaneel en de pictogrammen 2 en/of 3 op het

pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en passagiersairbag rood branden als de desbetreffende veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.

Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) achter Bij het aanzetten van het contact gaan de desbetreffende pictogrammen 4 , 5 en 6 gedurende ongeveer 30 seconden rood branden

als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt. Bij een snelheid hoger dan ongeveer 20 km/h brandt het desbetreffende pictogram 4 , 5 of 6 rood, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, als een achterpassagier zijn veiligheidsgordel heeft losgemaakt.

* Volgens uitvoering en/of verkoopland.

Page 190: AC-DS5_01_2013_NL

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden

gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar

voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 191: AC-DS5_01_2013_NL

189Veiligheid

Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags

onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen.

De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.

Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.

Frontairbags

Activering De airbags worden opgeblazen, met uitzondering van de airbag aan passagierszijde als deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A) , in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De frontairbag wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

De frontairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

Page 192: AC-DS5_01_2013_NL

Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: steek de sleutel in de schakelaar

voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,

draai deze in de stand "OFF" , verwijder de sleutel zonder de stand van

de schakelaar te veranderen.

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit waarschuwingslampje hetzij op het

instrumentenpaneel, hetzij op het display voor de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Opnieuw inschakelen Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit waarschuwingslampje op het display van de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut branden.

Storing Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van

het instrumentenpaneel, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Page 193: AC-DS5_01_2013_NL

191Veiligheid

Zijairbags

Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.

De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.

Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.

Windowairbags De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de windowairbag niet geactiveerd.

Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel,

raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Storing

Page 194: AC-DS5_01_2013_NL

Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk. Raadpleeg de rubriek "Accessoires". Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:

Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.

Page 195: AC-DS5_01_2013_NL

193Veiligheid

Page 196: AC-DS5_01_2013_NL

008 Praktische informatie

Page 197: AC-DS5_01_2013_NL
Page 198: AC-DS5_01_2013_NL

Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.

De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren , zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.

Bandenreparatieset

Toegang tot de set

Overzicht gereedschap Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto; gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap. 1. 12V-compressor. De compressor bevat een

afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band en regelt de bandenspanning.

2. Wielblokken * om de wielen te blokkeren, zodat de auto niet weg kan rollen.

3. Sleutel voor wielboutdoppen * . Voor het verwijderen van de

wielboutdoppen op lichtmetalen velgen. 4. Wieldopsleutel. Voor het verwijderen van wieldoppen van

lichtmetalen velgen. 5. Afneembaar sleepoog. Zie paragraaf "Slepen van de auto".

* Volgens land van bestemming of uitvoering.

Page 199: AC-DS5_01_2013_NL

197Praktische informatie

A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen".

B. Aan/uit schakelaar "I/O" . C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar en psi). E. Opbergvak met:

- kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires

als ballonnen, fietsbanden, ...

Beschrijving van de set

F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning

brengen. I. Sticker met snelheidslimiet.

De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.

Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven.

Page 200: AC-DS5_01_2013_NL

Reparatiemethode

Zet het contact af. Rol de witte slang G volledig uit. Draai de dop van de witte slang los. Sluit de witte slang aan op het ventiel van

de lekke band.

Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto.

Start de motor en laat deze draaien.

Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.

1. Afdichting van het lek

Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie".

Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen.

Page 201: AC-DS5_01_2013_NL

199Praktische informatie

Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.

Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.

Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).

Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast.

Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik.

Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.

Controlesysteem bandenspanning Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

Page 202: AC-DS5_01_2013_NL

Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning".

Rol de zwarte slang H volledig uit.

Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.

Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto.

Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.

Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I" ; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde.

Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

Verwijder de set en berg deze op. Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder

dan 200 km.

Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.

2. Op spanning brengen

Page 203: AC-DS5_01_2013_NL

201Praktische informatie

Uitnemen van de flacon

Berg de zwarte slang op. Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. Houd de compressor rechtop. Draai de flacon aan de onderzijde los.

Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËN-netwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.

Controle / aanpassen bandenspanning

U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: - uw bandenspanning te controleren of uw

banden op spanning te brengen, - andere opblaasbare voorwerpen op te

pompen (ballen, fietsbanden...).

Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen".

Rol de zwarte slang H volledig uit. Sluit de zwarte slang aan op het

ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de

meegeleverde verloopstukken aan.

Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.

Start de auto en laat de motor draaien. Breng de band op spanning met behulp

van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I" ; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C ), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp.

Verwijder de set en berg deze op.

Page 204: AC-DS5_01_2013_NL

Wiel verwisselen

De krik is opgeborgen in een doos die is bevestigd aan het reservewiel. Het reservewiel is samen met deze doos met een lier aan de onderzijde van de auto bevestigd. Het overige gereedschap bevindt zich in een opbergbak onder de vloer.

Toegang tot het gereedschap Detectie te lage bandenspanning Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat het repareren van de lekke band uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure * .

Page 205: AC-DS5_01_2013_NL

203Praktische informatie

Beschikbaar gereedschap * Toegang tot het reservewiel

Het reservewiel wordt met een lier tegen de bodem van de bagageruimte vastgeklemd.

Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd

en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. 3. Gereedschap voor het verwijderen van

sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen

de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd.

4. Gereedschap voor het verwijderen van wieldoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de

wieldoppen worden verwijderd. 5. Dop voor het verwijderen van slotbouten

(in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de

wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd.

6. Wielblokken om wegrollen van de auto te voorkomen.

7. Sleepoog. Zie de rubriek "Slepen van de auto". 8. Verlengstuk van de wielsleutel. Hiermee kunt u de moer van de lierkabel

los- of vastdraaien. * Afhankelijk van het land van bestemming.

Page 206: AC-DS5_01_2013_NL

Druk op de borglip, schuif het deksel half open en verwijder het vervolgens om de krik uit de doos te kunnen halen.

Verwijderen van het reservewiel Til de vloerplaat op om de moer van de lier

te kunnen bereiken. Draai deze moer rechtsom tot de aanslag

met de wielsleutel 1 en het verlengstuk 8 , om de kabel van de lier los te draaien tot het reservewiel plat op de grond ligt. Rol de kabel ver genoeg uit om het wiel uit de houder te kunnen halen.

Verwijder het reservewiel met de doos via de achterzijde van de auto.

Haal de haak en het verbindingsstuk eruit om het reservewiel met de doos uit de houder te nemen, zoals aangegeven in de afbeelding.

Verwijder het wiel om de doos eruit te kunnen halen.

Page 207: AC-DS5_01_2013_NL

205Praktische informatie

Terugplaatsen van het reservewiel Berg de krik op in de doos en breng het

deksel weer aan. Plaats de doos op de vloer. Plaats het reservewiel op de doos en zorg

ervoor dat de doos goed in het midden zit. Plaats de haak en het verbindingsstuk in

het wiel en vervolgens in de doos, zoals op de afbeelding.

Monteer het wiel met de doos onder de auto door de moer van de lier linksom te draaien met de wielsleutel 1 en het verlengstuk 8 .

Draai de bout tot de aanslag en controleer of het wiel goed vlak tegen de bodem aan ligt.

Page 208: AC-DS5_01_2013_NL

Demonteren van het wiel

Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en schakel de eerste versnelling * in om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het controlelampje P op de parkeerremhendel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.

Werkwijze Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering) of

verwijder de naafdop met behulp van gereedschap 4 . Bevestig de dop 5 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens

uitvoering). Draai de overige wielbouten niet meer dan een kwartslag los met alleen de wielsleutel 1 .

* Stand R van de elektronisch gestuurde versnellingsbak of stand P van de automatische transmissie.

Page 209: AC-DS5_01_2013_NL

207Praktische informatie

Plaats de krik 2 onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel).

Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.

Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.

Verwijder het wiel.

Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt.

Page 210: AC-DS5_01_2013_NL

Monteren van het wiel

Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.

Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen ( niet in de opbergruimte van het reservewiel ). Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.

Procedure Plaats het wiel op de naaf. Draai de wielbouten met de hand vast. Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en

de dop 5 enigszins vast. Draai de overige wielbouten enigszins vast

met alleen de wielsleutel 1 .

Page 211: AC-DS5_01_2013_NL

209Praktische informatie

Laat de krik zakken. Vouw de krik 2 op en verwijder hem.

Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 5 .

Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1 .

Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering).

Berg het gereedschap op in de houder.

Page 212: AC-DS5_01_2013_NL

Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.

Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Montagetips Als u onderweg sneeuwkettingen moet

monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.

Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h.

Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Het is raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:

Maat van de af fabriek gemonteerde

banden

Maximale afmeting van de schakels

215/60 R16 9 mm

225/50 R17

235/45 R18 sneeuwkettingen niet mogelijk 235/40 R19

Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 213: AC-DS5_01_2013_NL

211Praktische informatie

Een lamp vervangen Verlichting vóór

Uitvoering met xenonlampen 1. Grootlicht (H1-35W). 2. Dimlicht/bochtverlichting (D1S-35W). 3. Verlichting overdag/parkeerlicht (LED's). 4. Richtingaanwijzers (HY21-21W). 5. Mistlampen en bochtverlichting (H11).

Uitvoering met halogeenlampen 1. Grootlicht (H1-55W). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Verlichting overdag /parkeerlichten (LED). 4. Richtingaanwijzers (HY21-21W). 5. Mistlampen, meedraaiende koplampen (H11).

Let er bij het monteren van onder andere H7-lampen met nokjes op dat deze nokjes goed in de uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt.

Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

Elektrocutiegevaar Het vervangen van een xenonlamp (D1S-35W) moet worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Page 214: AC-DS5_01_2013_NL

Grootlicht (uitvoering met xenonlampen) Trek aan de borglip om de plastic

beschermkap te verwijderen. Verwijder de stekker met de lamp door op

de pal aan de onderkant te drukken. Trek aan de lamp om deze te vervangen. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: reinig de koplampen nooit met

een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen,

gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product,

wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.

Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). Raak de lamp niet met de vingers

aan, maar gebruik een niet-pluizende doek.

In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.

Dimlicht (uitvoering met xenonlampen) Het vervangen van D1S-xenonlampen dient vanwege elektrocutiegevaar te worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het is raadzaam om beide D1S-lampen gelijktijdig te laten vervangen als één ervan defect is.

Page 215: AC-DS5_01_2013_NL

213Praktische informatie

Dimlicht (uitvoering met halogeenlampen)

Grootlicht (uitvoering met halogeenlampen)

Duw op de bovenzijde van de stekker en kantel het geheel vervolgens omlaag.

Verwijder de stekker met de lamp. Trek aan de lamp om deze te vervangen. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde, maar begin bij het aanbrengen bij het onderste deel van de lamp.

Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen.

Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen.

Verwijder de stekker met de lamp door op de pal aan de onderkant te drukken.

Trek aan de lamp om deze te vervangen. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Page 216: AC-DS5_01_2013_NL

Verlichting overdag / parkeerlicht Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s en lichtgeleiders contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het CITROËN-netwerk kan u voor de LED's een vervangingsset leveren.

Richtingaanwijzers

Als een controlelampje (rechts of links) van de richtingaanwijzers sneller knippert, is een van de lampen aan de desbetreffende zijde defect.

De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich onder de koplamp. Draai de lamphouder een kwart

omwenteling links- of rechtsom en verwijder deze.

Vervang de defecte lamp.

Voer voor de montage dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit. U kunt voor het vervangen van deze lampen ook het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.

Page 217: AC-DS5_01_2013_NL

215Praktische informatie

Mistlampen

Verwijder de spatplaat aan de onderzijde van de carrosserie.

Neem de stekker van de lamp los. Draai de lamp een kwart omwenteling en

vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.

Geïntegreerde zijknipperlichten

Instapverlichting in de buitenspiegels

Voor het vervangen van deze lampen dient u het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.

Voor het vervangen van de LED dient u het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.

Page 218: AC-DS5_01_2013_NL

1. Parkeerlichten (LED). 2. Richtingaanwijzers (PY21W

amberkleurig). 3. Achteruitrijlichten (P21W). 4. Remlichten (P21W). 5. Mistachterlichten (P21W).

Achterlichten

Richtingaanwijzers en remlichten (op de schermen) Open de achterklep en verwijder

vervolgens het afdekplaatje. Neem de stekker van de lamp los. Draai de twee bevestigingsmoeren van de

lamp los.

Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. De bevestigingsklemmen gaan automatisch los.

Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

LED's vervangen Neem voor het vervangen van LED's contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.

Page 219: AC-DS5_01_2013_NL

217Praktische informatie

Achteruitrijlichten (achterklep) Verwijder de lamp voorzichtig via

de buitenzijde van de auto. De bevestigingsklemmen worden automatisch losgemaakt.

Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Mistlamp Open de achterklep. Maak de achterlichtlijst los. Verwijder het deksel en draai de

bevestigingsmoer van de lamp los.

De mistlamp is vanaf de onderzijde van de bumper bereikbaar. Draai de fitting een kwart omwenteling en

verwijder het geheel. Vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.

Page 220: AC-DS5_01_2013_NL

Kentekenplaatverlichting Steek een kleine schroevendraaier in de

spleet van het lampglas. Duw de schroevendraaier naar buiten om

het lampglas los te maken. Verwijder het lampglas. Trek de lamp uit de lamphouder en vervang

de lamp.

Derde remlicht (LED's) Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 221: AC-DS5_01_2013_NL

219Praktische informatie

Zekeringen vervangen In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.

De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt aan de binnenzijde van de klep van het zekeringkastje in het dashboard. Toegang: verwijder de klep, trek de tang los.

Toegang tot het gereedschap

Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. U kunt aan de draad van een zekering zien

of deze defect is.

Vervangen van een zekering

Goed Defect

Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen.

Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.

Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en de navolgende tabellen.

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die door CITROËN noch aanbevolen noch geleverd worden en die bovendien niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.

Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.

Page 222: AC-DS5_01_2013_NL

Zekeringen dashboard

De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).

Toegang tot de zekeringen Trek de klep los.

Zekering nr.

Ampère (A) Functies

F6 A of B 15 Autoradio.

F8 3 Inbraakalarm.

F13 10 Aansteker vóór, 12V-aansluiting vóór.

F14 10 12V-aansluiting achter.

F16 3 Kaartleeslampen achter.

F17 3 Make-upspiegel.

F28 A of B 15 Autoradio.

F30 20 Ruitenwisser achter.

F32 10 Audioversterker.

Page 223: AC-DS5_01_2013_NL

221Praktische informatie

Zekeringen motorruimte

De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu.

Toegang tot de zekeringen Maak het deksel los. Vervang de zekering (zie de

desbetreffende paragraaf). Sluit na het vervangen van de zekering

zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.

Zekering N°

Ampère (A) Functies

F20 15 Ruitensproeierpomp voor en achter.

F21 20 Pomp koplampsproeiers.

F22 15 Claxon.

F23 15 Grootlicht rechts.

F24 15 Grootlicht links.

F27 5 Afschermklep koplamp links.

F28 5 Afschermklep koplamp rechts.

Page 224: AC-DS5_01_2013_NL

12V-accu

Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De accu bevindt zich in de motorruimte.

Toegang tot de accu: open de motorkap via de hendel in

het interieur en gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde,

verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool,

maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te kunnen verwijderen.

Toegang tot de accu

Loskoppelen van de pluspool (+) Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog

om de accupoolklem E te ontgrendelen.

Weer aansluiten van de pluspool (+) Plaats de geopende accupoolklem E op de

pluspool (+) van de accu. Druk verticaal op de accupoolklem E om

hem goed tegen de accu aan te drukken. Zet de accupoolklem vast door de pasnok

opzij te bewegen en vervolgens de hendel D omlaag te duwen.

Forceer de hendel niet bij het omlaagduwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.

Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.

Page 225: AC-DS5_01_2013_NL

223Praktische informatie

Na het monteren van de accu duurt het even voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).

Bij auto's met het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels tijdens het opladen niet losgenomen te worden.

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels

Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu. Start de motor niet door een acculader aan te sluiten. Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait.

Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B .

Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu).

Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu (of op de motorsteun).

Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien.

Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien.

Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen.

Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los.

Maak de accupoolklemmen los. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van

de acculader. Sluit de accukabels weer aan, te beginnen

met de (-) kabel. Controleer of de accupolen en de klemmen

schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.

Laden met behulp van een acculader

Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels.

Page 226: AC-DS5_01_2013_NL

Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.

Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.

Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische versnellingsbak niet toegestaan.

Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert. Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Probeer niet een bevroren accu op te laden: de accu moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten. Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan eerst controleren, voordat u hem laat opladen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zij controleren of de inwendige componenten zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en corrosie-veroorzakende accuzuren zouden kunnen weglekken. Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volt accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn.

Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.

Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf opnieuw initialiseren van de elektronische systemen (afhankelijk van de uitvoering): - de sleutel met afstandsbediening, - het elektrische zonnescherm / de

elektrische zonneschermen, - ...

Een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is.

Page 227: AC-DS5_01_2013_NL

225Praktische informatie

Spaarfase De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.

De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 40 minuten gebruiken.

Eco-mode

Inschakelen van de eco-mode Vervolgens geeft een melding op het display van het instrumentenpaneel aan dat de eco-mode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio.

Uitschakelen van de eco-mode De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze draaien: - minder dan tien minuten om de functies

ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, - meer dan tien minuten om de functies

ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken.

Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen. Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de rubriek "Accu").

Page 228: AC-DS5_01_2013_NL

Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen

één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen.

Demonteren Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. Maak het wisserblad los en verwijder het.

Monteren Breng het nieuwe wisserblad aan en klik

het vast. Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.

Na het monteren van een wisserblad vóór Zet het contact aan. Bedien nogmaals de

ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.

Page 229: AC-DS5_01_2013_NL

227Praktische informatie

Slepen van uw auto U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.

Slepen van uw auto Slepen van een andere auto

Toegang tot het gereedschap

Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: open de achterklep, pak het sleepoog uit de gereedschapsset.

Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken.

Draai het sleepoog vast tot de aanslag. Bevestig de sleepstang. Schakel de alarmknipperlichten van uw

auto in.

Trek het klepje in de achterbumper aan de linkerkant los via de punt van de ring.

Draai het sleepoog vast tot de aanslag. Bevestig de sleepstang. Schakel de alarmknipperlichten van de te

slepen auto in.

Gebruik voor het slepen van een auto met de vier wielen op de grond altijd een sleepstang. Laat het takelen van de auto (met twee wielen op de grond) uitsluitend uitvoeren door een professioneel takelbedrijf. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.

Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak).

Het niet opvolgen van deze aanwijzing kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.

Page 230: AC-DS5_01_2013_NL

Trekken van een aanhanger

Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËN-netwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of het monteren van een fietsendrager en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering.

Ga wanneer geen aanhanger is aangekoppeld niet rijden zonder dat de afneembare kogel is verwijderd, omdat deze anders voor het mistachterlicht zit.

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.

Page 231: AC-DS5_01_2013_NL

229Praktische informatie

Adviezen Gewichtsverdeling Verdeel het gewicht in de caravan/

aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk.

Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.

Zijwind Houd er rekening mee dat de

zijwindgevoeligheid van de auto groter is.

Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. Pas uw snelheid aan om het toerental te

beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.

Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen.

Banden Controleer de bandenspanning van de auto

en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Verlichting Controleer de verlichting van de

aanhanger.

De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.

Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.

Page 232: AC-DS5_01_2013_NL

Allesdragers monteren Maximale belasting van de dakstangen, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): 70 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.

Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats: Gebruik door CITROËN goedgekeurde

accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen, ...) te voorkomen.

Verwijder de dop met behulp van een inbussleutel.

Zet de dwarsdragers in de juiste stand en draai de bevestigingsbouten vast.

Page 233: AC-DS5_01_2013_NL

231Praktische informatie

Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.

"Comfort": windgeleiders, rolgordijnen zijruiten, rolgordijn achter, koelbox, kleerhanger aan hoofdsteun, leeslamp, caravanspiegels, parkeerhulp, parfumeur, aansteker, enz.

"Transportmiddelen": mat bagageruimte, bagagebak, bagagenet, stutten, allesdrager, fietsendrager, skidrager, dakkoffer, trekhaak, trekhaakbedrading, enz. Bij montage van een trekhaak en bedrading door een andere dan een dealer van het CITROËN-netwerk, moeten de voorschriften van de fabrikant worden opgevolgd en moet de bedrading aangesloten worden op de daarvoor bestemde aansluitingen van de auto.

"Styling": aluminium pedalen, aluminium voetensteun, lichtmetalen velgen, verchroomde spiegelhuizen, enz.

* Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - let erop dat vloermatten op de juiste

plaats liggen en goed zijn vastgemaakt, - leg nooit meerdere matten op elkaar.

"Veiligheid": alarminstallatie, anti-takelmodule, car tracking system, zitverhogingen en kinderzitjes, hondenrek, alcoholtester, verbanddoos, brandblusser, gordelsnijder/noodhamer, gevarendriehoek, veiligheidsvest, wielbouten met slot, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, enz.

"Bescherming": vloermatten * , spatlappen, stootstrips, dorpelbeschermer voor de bagageruimte, beschermhoes voor de auto, enz. De carosseriedelen van de achterzijde van de auto zijn zo ontworpen dat het opspatten van water of steenslag zo veel mogelijk wordt voorkomen.

Page 234: AC-DS5_01_2013_NL

Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het CITROËN-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).

Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto.

In het CITROËN-netwerk kunt u ook reinigings- en onderhoudsproducten kopen (interieur en buitenkant) - waaronder milieuvriendelijke producten uit de serie "TECHNATURE" - bijvulmiddelen (ruitensproeiervloeistof...), stiften en spuitbussen voor het bijwerken van lakschades in de exacte kleur van de carrosserie van uw auto, vulpatronen voor bandenreparatieset, enz.

"Multimedia": Bluetooth handsfree set, portable navigatiesystemen, CD met update voor de kaartgegevens, rijhulpsystemen, portable videoscherm met steun, steun voor multimedia-apparaat, 230V/50Hz-aansluiting, adapter 230 V/12 V, lader voor mobiele telefoon (iPhone®-compatible), telefoonhouder, Wifi, enz.

Page 235: AC-DS5_01_2013_NL

233Praktische informatie

Page 236: AC-DS5_01_2013_NL

009 Controles

Page 237: AC-DS5_01_2013_NL
Page 238: AC-DS5_01_2013_NL

TOTAL & CITROËN Partners in prestaties en respect voor het milieu

Innovatie voor nog betere prestaties Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research &Development-teams van TOTAL voor CITROËN smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto’s van het merk CITROËN worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden als gebruik in het dagelijkse leven. Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de motor.

Een optimale bescherming van uw motor Het gebruik van TOTAL smeermiddelen bij het onderhoud van uw CITROËN zorgt voor een langere levensduur en betere prestaties van de motor, waarbij tevens het milieu wordt gerespecteerd.

prefereert

Page 239: AC-DS5_01_2013_NL

237Onderhoud

Openen van de motorkap

Openen In het interieur : trek de handgreep links

onder het dashboard naar u toe.

Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.

Sluiten Laat de motorkap voorzichtig zakken en

laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

Aan de buitenzijde : beweeg de hendel omhoog en til de motorkap op.

Een gasdemper opent de motorkap en houdt deze omhoog.

In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen, ...) te beperken.

Page 240: AC-DS5_01_2013_NL

Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.

Benzinemotoren

1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Oliepeilstok. 9. Motorolie (bij)vullen.

THP 155 Automaat 6 THP 200 Handgeschakeld 6

Page 241: AC-DS5_01_2013_NL

239Onderhoud

Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit.

* Volgens motoruitvoering.

Dieselmotoren

1. Reservoir stuurbekrachtiging. 2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir remvloeistof. 5. Accu/zekeringen. 6. Zekeringkast. 7. Luchtfilter. 8. Oliepeilstok. 9. Motorolie (bij)vullen. 10. Handopvoerpomp * . 11. Ontluchtnippel * .

e-HDi 115 BMP6

HDi 160 FAP BVM6 / HDi 160 FAP BVA6

Page 242: AC-DS5_01_2013_NL

Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de desbetreffende motorruimte.

Brandstoftank leeg (Diesel)

Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".

Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

Open de motorkap. Maak indien nodig de sierkap los om de

handopvoerpomp te kunnen bereiken. Bedien de handopvoerpomp totdat er

weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn).

Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw).

Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw.

Plaats de sierkap terug en klem deze vast. Sluit de motorkap.

1.6 HDi-motor

Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

Open de motorkap. Verwijder indien nodig de afdekkap van de

motor voor toegang tot de opvoerpomp. Draai de ontluchtingsnippel los. Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof

door de transparante slang ziet stromen. Draai de ontluchtingsnippel vast. Bedien de startmotor tot de motor aanslaat

(als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, wacht dan vijftien seconden alvorens opnieuw te starten).

Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw.

Breng de afdekkap van de motor aan en controleer vervolgens of deze goed vastzit.

Sluit de motorkap.

2.0 HDi-motor

Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.

Page 243: AC-DS5_01_2013_NL

241Onderhoud

Niveaus controleren

Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (volgens uitvoering) of met de oliepeilstok.

Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. CITROËN adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.

De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.

Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Controle met de oliepeilstok Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of "Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok zich bevindt in de motorruimte van uw auto. - Trek aan het gekleurde uiteinde om de

oliepeilstok volledig uit de schacht te trekken.

- Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek.

- Steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het tussen de merktekens A en B ligt.

A = MAXI

B = MINI

Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken A of onder het merkteken B ligt, start de motor dan niet . - Als het oliepeil boven het merkteken MAXI

ligt (kans op motorschade), neem dan contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.

- Als het oliepeil lager is dan het merkteken MINI , vul dan altijd motorolie bij.

Page 244: AC-DS5_01_2013_NL

Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau

Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren.

Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.

Remvloeistofniveau

Remvloeistof verversen Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.

Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.

Motorolie bijvullen Eigenschappen van de olie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.

Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of "Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop zich bevindt in de motorruimte van uw auto. - Draai de dop van de vulopening. - Giet de olie voorzichtig in de opening om

morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken).

- Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok.

- Vul indien nodig nog olie bij. - Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt

gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.

Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.

Olie verversen Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.

Page 245: AC-DS5_01_2013_NL

243Onderhoud

Koelvloeistofniveau

Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.

Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.

Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.

De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator.

Gegevens van de vloeistof Voor een optimale reiniging en om bevriezing te voorkomen, mag nimmer water worden gebruikt voor het verversen of bijvullen van de vloeistof. Onder winterse omstandigheden is het raadzaam ruitensproeiervloeistof op basis van ethanol of methanol te gebruiken.

Niveau vloeistof ruitensproeiers/koplampsproeiers

Als uw auto voozien is van koplampsproeiers en u wilt het niveau controleren of bijvullen, parkeert u de auto en zet u de motor af. Controleer of de motor geheel is afgezet

voordat u de motorkap opent. Verwijder de dop van het

ruitensproeiervloeistofreservoir.

Knijp de pipet af om te voorkomen dat er lucht inkomt.

Verwijder de pipet uit het reservoir en lees via de doorzichtige buitenkant het niveau af.

Vul indien nodig het niveau bij. Plaats de dop terug op het reservoir en

sluit de motorkap.

Page 246: AC-DS5_01_2013_NL

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Afgewerkte producten

Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter)

Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in

combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Page 247: AC-DS5_01_2013_NL

245Onderhoud

Controles 12V-accu

De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter.

Deze sticker, die hoort bij het Stop & Start-systeem, geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het garantie- en onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "12V-accu" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.

Page 248: AC-DS5_01_2013_NL

Roetfilter (diesel) Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van

dit lampje in combinatie met een melding op het multifunctionele display.

Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief".

Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.

Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het garantie- en onderhoudsboekje aangegeven intervallen.

Luchtfilter en interieurfilter

Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Oliefilter

Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen . Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.

Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.

Elektronisch gestuurde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.

Automatische transmissie

De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.

Page 249: AC-DS5_01_2013_NL

247Onderhoud

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken

om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

Remblokken

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.

Staat van remschijven

Elektrische parkeerrem

Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt CITROËN specifieke producten aan. Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Elektrische parkeerrem - § Storingen". N

Page 250: AC-DS5_01_2013_NL

010 Technische gegevens

Page 251: AC-DS5_01_2013_NL
Page 252: AC-DS5_01_2013_NL

Benzinemotoren THP

155 BVA6 THP

150 BVA6 THP

160 BVA6 THP

200 BVM6

Versnellingsbak Automaat

(6 versnellingen) Automaat

(6 versnellingen) Automaat

(6 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering 5FVA - A/1 5FEA 5FMA - Y - A/D 5FU8

Cilinderinhoud (cm 3 ) 1 598 1 598

Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8

Max.vermogen: ECE-norm (kW) * 115 110 120 147

Toerental bij max.vermogen (t/min) 6 000 6 050 6000 5 800

Max.koppel: ECE-norm (Nm) 240 275

Toerental bij max.koppel (t/min) 1 400 1 700

Brandstof Loodvrij Loodvrij

Katalysator Ja Ja

Inhoud carter (in liter)

Motor (met vervangen filter) - -

Motoren en versnellingsbakken benzine-uitvoeringen

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

Page 253: AC-DS5_01_2013_NL

251Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) benzine-uitvoeringen Benzinemotoren THP

155 BVA6 THP

150 BVA6 THP

160 BVM6 THP

200 BVM6

Versnellingsbak Automaat (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Handgeschakeld (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering 5FVA - A/1 5FEA 5FMA - Y - A/D 5FU 8

- Ledig gewicht 1 420 1 497 1 495 1 430

- Gewicht rijklaar * 1 495 1 570 1570 1 505

- Maximum technisch toegestane massa totaal 2 035 2 030 2 030 2 050

- Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12% 3 335 2 830 2 830 2 800

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% 1 300 800 800 750

- Aanhanger geremd ** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) 1 500 800 800 1 050

- Aanhanger ongeremd 745 745 745 750

- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75 75

* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Page 254: AC-DS5_01_2013_NL

* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).

Benzinemotoren THP 155 BVA6

THP 200 BVM6

Versnellingsbak Automaat (6 versnellingen)

Handgeschakeld (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering 5FVA - A/1 5FU8

- Ledig gewicht 1 540 1 572

- Gewicht rijklaar * 1 615 1 647

- Maximum technisch toegestane massa totaal 2 170 2 195

- Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12% 3 320 2 795

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% 1 150 600

- Aanhanger ongeremd 745 600

- Aanbevolen kogeldruk 75 75

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 80 km/h (of de plaatselijk geldende limiet als deze lager is). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) benzine-uitvoeringen - N1-uitvoeringen.

Page 255: AC-DS5_01_2013_NL

253Technische gegevens

Dieselmotor e-HDi 115 BMP6

Blue HDi 115 BVM6

Blue HDi 120 BVM6

Versnellingsbak Elektronisch gestuurd

(6 versnellingen) Handgeschakeld (6 versnellingen)

Handgeschakeld (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering 9HR - 9HD8/PS BHZ - BHXM/S - M/1S - M/2S BHZ - BHXM/S - M/1S - M/2S

Cilinderinhoud (cm 3 ) 1 560 1 560 1 560

Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88,3

Max. vermogen: ECE-norm (kW) * 82 - 84 85 88

Toerental bij max. vermogen (t/min) 3 600 3 750 3 750

Max. koppel: ECE-norm (Nm) 270 254 300

Toerental bij max. koppel (t/min) 1 750 1 750 1 750

Brandstof Diesel Diesel Diesel

Katalysator Ja Ja Ja

Roetfilter Ja Ja Ja

Inhoud carter (in liter)

Motor (met vervangen filter) - - -

Motoren en versnellingsbakken dieseluitvoeringen

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

Page 256: AC-DS5_01_2013_NL

Motoren en versnellingsbakken dieseluitvoeringen

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

Dieselmotor HDi 160 BVM6

HDi 160 BVA6

HDi 135 BVM6

HDi 135 BVA6

Blue HDi 180 BVA6

Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Handgeschakeld (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering RRH - RHD8 -

8/1 - 8/1V RRH - RHDA -

A/1 RRH - RHD8 -

8/1 - 8/1V RRH - RHDA -

A/1 AHWT/S - T/1S -

T/2S

Cilinderinhoud (cm 3 ) 1 997 1 997 1 997 1 997 1 997

Boring x slag (mm) 85 x 88 85 x 88 85 x 88 85 x 88 85 x 88

Max. vermogen * : ECE-norm (kW) 120 120 100 100 132

Toerental bij max. vermogen (t/min) 3 750 3 750 4 000 4 000 3 750

Max. koppel: ECE-norm (Nm) 340 340 320 320 400

Toerental bij max. koppel (t/min) 2 000 2 000 2 000 2 000 2 000

Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel Diesel

Katalysator Ja Ja Ja Ja Ja

Roetfilter Ja Ja Ja Ja Ja

Inhoud carter (in liter)

Motor (met vervangen filter) - - - - -

Page 257: AC-DS5_01_2013_NL

255Technische gegevens

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Dieselmotoren e-HDi 115 BMP6

Blue HDi 115 BVM6

Blue HDi 120 BVM6

Versnellingsbak Elektronisch gestuurd (6 versnellingen)

Handgeschakeld (6 versnellingen)

Handgeschakeld (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering 9HR - 9HD8/PS BHZ - BHXM/S - M/1S - M/2S BHZ - BHXM/S - M/1S - M/2S

- Ledig gewicht 1 420 1 428 1 428

- Gewicht rijklaar * 1 495 1 503 1 503

- Maximaal technisch toegestane massa totaal 2 020 2 020 2 020

- Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% 3 120 3 120 3 120

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% 1 100 1 100 1 100

- Aanhanger geremd ** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) 1 400 1 400 1 400

- Aanhanger ongeremd 745 745 745

- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen

Page 258: AC-DS5_01_2013_NL

* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Dieselmotoren HDi 160 BVM6

HDi 160 BVA6

HDi 135 BVM6

HDi 135 BVA6

Blue HDi 180 BVA6

Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Handgeschakeld (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering RRH - RHD8 - 8/1 - 8/1V

RRH - RHDA - A/1

RRH - RHD8 - 8/1 - 8/1V

RRH - RHDA - A/1

AHWT/S - T/1S - T/2S

- Ledig gewicht 1 530 1 540 1 530 1 540 1 540

- Gewicht rijklaar * 1 605 1 615 1 605 1 615 1 615

- Maximaal technisch toegestane massa totaal 2 130 2 125 2 130 2 125 2 125

- Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% 3 330 3 325 3 330 3 325 3 325

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% 1 200 1 200 1 200 1 200 1 200

- Aanhanger geremd ** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) 1 500 1 500 1 500 1 500 1 500

- Aanhanger ongeremd 750 750 750 750 750

- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75 75 75

Gewichten en aanhangergewichten (en kg) Diesel

Page 259: AC-DS5_01_2013_NL

257Technische gegevens

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 80 km/h (of de plaatselijk geldende limiet als deze lager is). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).

Dieselmotoren e-HDi 115 BMP6

HDiF 160 BVM6

HDiF 160 BVA6

Versnellingsbak Elektronisch gestuurd (6 versnellingen)

Handgeschakeld (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering 9HR - 9HD8/PS RHH8 - 8/1V RHHA - A/1

- Ledig gewicht 1 528 1 643 1 634

- Gewicht rijklaar * 1 603 1 718 1 709

- Maximaal technisch toegestane massa totaal 2 150 2 265 2 255

- Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% 3 150 3 315 3 305

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% 1 000 1 050 1 050

- Aanhanger ongeremd 745 750

- Aanbevolen kogeldruk 75

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen - N1-uitvoeringen

Page 260: AC-DS5_01_2013_NL

* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 80 km/h (of de plaatselijk geldende limiet als deze lager is). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Dieselmotoren Blue HDi 120 BVM6

Blue HDi 180 BVA6

Versnellingsbak Handgeschakeld (6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering BHZMS - M/1S - M/2S AHWTS - T/1S - T/2S

- Ledig gewicht 1 528 1 634

- Gewicht rijklaar * 1 603 1 709

- Maximaal technisch toegestane massa totaal 2 150 2 255

- Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12% 3 150 3 305

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% 1 000 1 050

- Aanhanger ongeremd 745 750

- Aanbevolen kogeldruk 75 75

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen - N1-uitvoeringen

Page 261: AC-DS5_01_2013_NL

259Technische gegevens

Afmetingen (in mm)

Page 262: AC-DS5_01_2013_NL

Identifi catie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.

A. Serienummer onder de motorkap . Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie,

bij de schokdempersteun.

Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.

Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.

B. Serienummer op de onderste voorruittraverse.

Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.

C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige

sticker op de portiersponning, aan passagierszijde.

D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan

bestuurderszijde bevestigd,

en bevat de volgende informatie: - bandenspanning zonder en met volle

belading, - bandenmaat, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak.

De achterste zijruit is van polycarbonaat en kan daardoor niet worden gegraveerd.

Page 263: AC-DS5_01_2013_NL

261Technische gegevens

Page 264: AC-DS5_01_2013_NL

011 Audio en telematica

Page 265: AC-DS5_01_2013_NL
Page 266: AC-DS5_01_2013_NL

URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP

Page 267: AC-DS5_01_2013_NL

265

URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP Citroën Urgence-oproep met lokalisatiefunctie

Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk van "Urgence" is verstuurd * .

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. De oproep wordt ook geannuleerd door, op ieder willekeurig moment, de toets langer dan 8 seconden in te drukken.

Citroën Assistance-oproep met lokalisatiefunctie

Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem.

Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-netwerk.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.

Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd. *

Werking van het systeem Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.

Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk van Urgence die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.

Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.

* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Indien u gebruik maakt van de dienst CITROËN eTouch, beschikt u ook over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina MyCITROEN op de CITROËN-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar www.citroen.com.

Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

Page 268: AC-DS5_01_2013_NL
Page 269: AC-DS5_01_2013_NL

267

Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

eMyWay

01 Basisfunctie - Bedieningspaneel

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

INHOUD

02 Stuurkolomschakelaars 03 Werking 04 Navigatie 05 Verkeersinformatie 06 Telefoneren 07 Index - ADDR BOOK 08 Radio 09 Multimediaspelers 10 Audio-instellingen 11 Configuratie 12 Menustructuur

blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.

268 270 271 273 286 289 297 300 304 310 311 313

Veelgestelde vragen blz. 316

GPS-NAVIGATIE MULTIMEDIA-AUTORADIO/BLUETOOTH-TELEFOON

Page 270: AC-DS5_01_2013_NL

01 BASISFUNCTIES Kort indrukken: selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender. Lang indrukken: de radiozender waar u op dat moment naar luistert opslaan als voorkeuzezender.

Functie TA (verkeersinformatie) aan/uit.

Weergave van de lijst met ontvangen radiozenders, nummers of CD/MP3/Apple®-speellijsten. Lang indrukken: beheer van de structuur van de MP3/WMA-bestanden/bijwerken van de lijst met ontvangen radiozenders.

Toegang tot de " Audio-instellingen ": klankkleur, bassen, hoge tonen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, balans voor/achter, snelheidsafhankelijke volumeregeling.

Kiezen van de golfbanden AM / FM / DAB * .

Ingedrukt houden: resetten van het systeem.

Selecteren van de geluidsbron: CD, USB, AUX, Apple®-speler, Bluetooth Streaming, Radio.

Annuleren van de bewerking, omhoog in de menustructuur. Lang indrukken: terug naar de permanente weergave.

Aan/uit.

Toets MODE : selecteren van het type permanente weergave.

Draaien: volumeregeling (voor elke geluidsbron afzonderlijk, inclusief de TA-meldingen en navigatie-aanwijzingen).

Selecteren: - van het vorige/volgende item in een lijst of in een menu. - van de vorige/volgende afspeellijst van de mediadrager. - stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een

hogere/lagere frequentie. - van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. De kaart omhoog/omlaag verplaatsen, met de functie " De kaart verplaatsen ".

Selecteren: - automatisch zoeken naar radiozenders in afl opende/

oplopende volgorde. - van het vorige/volgende nummer op de CD,

MP3-bestand of mediabestand. De kaart naar links/naar rechts verplaatsen in de stand " De kaart verplaatsen ".

Display uitschakelen.

Kort indrukken: onderbreken/herstellen van het geluid.

* Afhankelijk van het model.

Page 271: AC-DS5_01_2013_NL

01269

Toegang tot het menu " Telefoon " en weergave van de laatste gesprekken of aannemen van een inkomend gesprek.

Toegang tot het menu " Navigatie " en weergave van de laatst gekozen bestemmingen.

Met de radio als geluidsbron, toegang tot het menu " RADIO "en weergave van de lijst met ontvangen radiozenders.

Toegang tot het menu " Confi guratie ". Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demo-modus.

Weigeren van een inkomend gesprek of gesprek beëindigen.

Toegang tot het menu " Verkeersinformatie TMC " en weergave van de actuele verkeersinformatie.

Weergave van de lijst met contacten / Toegang tot het menu " Contacten ".

Media als geluidsbron, toegang tot het menu " MEDIA " en weergave van de tracklist.

Annuleren van de bewerking, omhoog in de menustructuur. Lang indrukken: terug naar de permanente weergave.

Draaiknopje voor selecteren en bevestigen: Selecteer een item op het display en bevestig uw keuze door het knopje kort in te drukken. Druk als er geen menu of lijst wordt weergegeven het knopje kort in om een contextmenu op te vragen, afhankelijk van de weergave op het scherm. Draaien bij weergave van de kaart: in-/uitzoomen op de kaart.

BASISFUNCTIES

Page 272: AC-DS5_01_2013_NL

SRC

02

-

+

STUURKOLOMSCHAKELAARS - Draaien. Radio: automatische selectie van

vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. - Drukken en draaien: naar

6 opgeslagen voorkeurzenders.

- Geluidsbron wijzigen. - Toets TEL (kort indrukken): Binnenkomend gesprek aannemen. Tijdens een telefoongesprek:

toegang tot het menu Telefoon: Gesprek beëindigen, privé-modus, handsfree functie.

- Toets TEL (even ingedrukt houden): Binnenkomend gesprek weigeren of

telefoongesprek beëindigen. Buiten een telefoongesprek om:

toegang tot het menu Telefoon (nummer kiezen, contacten, lijst met gesprekken, voice mail).

- Volume verhogen. - Volume verlagen.

- Radio: weegave van zenders. Media: weergave van tracklist.

Page 273: AC-DS5_01_2013_NL

03

271

Raadpleeg de rubriek "Menustructuur display" voor een gedetailleerd overzicht van de menu's.

Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.

"RADIO"

" TELEFOON " (tijdens communicatie)

SETUP : INSTELLINGEN: datum en tijd, confi guratie weergave, geluid, parameters auto.

Geluidsbron veranderen: RADIO : RADIO als geluidsbron. MUSIC: MUSIC als geluidsbron.

Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:

ALGEMENE WERKING

" KAART OP VOLLEDIG SCHERM "

" KAART OP VERKLEIND SCHERM " (tijdens navigatie)

Page 274: AC-DS5_01_2013_NL

03

Door de draaiknop in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.

ALGEMENE WERKING Weergave afhankelijk van de context

MULTIMEDIASPELERS, CD OF USB (afhankelijk van media):

Afspeelwijze: Normaal Willekeurig Willekeurig op elk medium Herhalen

KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG OF VERKLEIND SCHERM:

Navigatie stoppen / hervatten

Een bestemming kiezen Adres invoeren

Index

GPS-coördinaten

Alternatieve route De kaart verplaatsen Info plaats

Als bestemm. Kiezen

Als etappe kiezen

Deze plaats opslaan (contacten)

Kaartmodus verlaten

Navigatiecriteria

1

1

1

1

1

2

2

2

2

2

1

2

2

2

1

1

1

DTMF-tonen Ophangen 1

1

RADIO: TA in-/uitschakelen RDS in-/uitschakelen

TELEFOON (tijdens communicatie):

Privémodus In de wacht zetten

1

1

1

1

Veranderen van frequentieband FM

AM

2

2

1

Verkeersbericht 1

Page 275: AC-DS5_01_2013_NL

04

273

Overzicht van de laatste bestemmingen.

" Navigatie "

Selecteer " Opties " in het navigatiemenu en vervolgens " Laatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer " Ja " en bevestig uw keuze. Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

" Bestemming kiezen " " Etappes en route " " Opties " " Kaartbeheer " " Navigatie stoppen / hervatten "

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING Naar het menu "Navigatie"

Druk op NAV .

of

Druk kort op het uiteinde van de lichtschakelaar om de laatste gesproken instructie te herhalen.

Om optimaal te profi teren van alle functies van uw navigatiesysteem is het raadzaam regelmatig de kaartgegevens te updaten. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of bestel uw update van de kaartgegevens op http://citroen.navigation.com

Page 276: AC-DS5_01_2013_NL

04

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Een nieuwe bestemming kiezen

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING Een bestemming kiezen

Selecteer " Een bestemming kiezen " en bevestig uw keuze, selecteer dan " Adres invoeren " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Land " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Plaats " of "Postcode" en bevestig uw keuze.

Selecteer één voor één de letters van de plaats of de cijfers van de postcode en bevestig elk karakter steeds met het draaiknopje.

Selecteer een plaats uit de lijst en bevestig uw keuze. U kunt ook een lijst met plaatsen in het opgegeven land opvragen door een paar letters op te geven en dit te bevestigen met "Lijst" .

Vul de gegevens zoals " Weg " en " Nummer/Kruising " op dezelfde manier in.

Selecteer " Opslaan " om de adreskaart op te slaan. U kunt maximaal 400 kaarten opslaan.

Bevestig met " OK " om het navigeren te starten.

Selecteer een navigatiecriterium: " Snelste route ", " Kortste route " of beste route " Afstand/Tijd ", en selecteer indien gewenst, aanvullende criteria zoals: " Met tolwegen ", " Met veerpont ", of " Verkeersinformatie " en bevestig uw keuze met " OK ".

Page 277: AC-DS5_01_2013_NL

04275

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Naar één van de laatste bestemmingen

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze om het navigeren te starten.

Naar een contact uit het adresboek

Selecteer en bevestig " Bestemming kiezen ", selecteer vervolgens " Adresboek " en bevestig uw keuze.

Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze met " OK " om het navigeren te starten.

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Navigeren naar een contact is alleen mogelijk als voor dit contact een adres is opgegeven in het radio-/navigatiesysteem.

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze. Selecteer vervolgens " De laatste bestemmingen wissen " en bevestig.

De laatste bestemmingen wissen

Page 278: AC-DS5_01_2013_NL

04

Selecteer en bevestig " Bestemming kiezen ", selecteer " GPS-coördinaten " en bevestig uw keuze.

Voer de GPS-coördinaten in en bevestig uw invoer met " OK " om het navigeren te starten.

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

GPS-coördinaten als bestemming invoeren Naar een punt op de kaart

Druk, als de kaart op het scherm wordt weergegeven, op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer dan " Kaart verplaatsen " en bevestig uw keuze.

Druk op OK voor het contextmenu van de functie " Kaart verplaatsen ".

Selecteer " Als bestemming kiezen " of " Als tussenstop kiezen " en bevestig uw keuze.

Verplaats de cursor op het scherm met de navigatietoets om een bestemmingspunt te kiezen.

Page 279: AC-DS5_01_2013_NL

04277

Naar Points of Interest (POI)

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).

Selecteer "Een bestemming kiezen" en bevestig dit, selecteer vervolgens "Een adres invoeren" en bevestig dit.

Selecteer en bevestig " POI " en selecteer en bevestig dan " Rondom huidige plaats " om een POI in de buurt te zoeken. Selecteer en bevestig " POI " om een POI in een etappe op te nemen, selecteer vervolgens " Op de route " en bevestig uw keuze. Om een POI als bestemming op te geven moet u eerst het land en de plaats opgeven (zie "Naar nieuwe bestemming"), vervolgens " POI " selecteren en bevestigen en dan " Dichtbij " selecteren en bevestigen.

Zoek een POI in één van de rubrieken op de volgende pagina's.

Selecteer " Zoeken op Naam " om POI's op naam in plaats van op afstand te zoeken.

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Selecteer de gewenste POI en bevestig uw keuze met " OK " om het navigeren te starten.

Page 280: AC-DS5_01_2013_NL

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.

Tankstation

Garage

CITROËN

Parkeergarage

Parkeerterrein

Parkeerplaats

Hotel

Restaurant

Cafetaria

Bed & Breakfast

Treinstation

Busstation

Haven

Industrieterrein

Supermarkt

Geldautomaat

Sportcomplex, sporthal, sportveld Zwembad

Wintersportcentrum

Luchthaven

Attractiepark

Ziekenhuis, Apotheek, Dierenarts Politiebureau

Gemeentehuis

Postkantoor

Museum, Theater, Monument Tourist info

Risicozones/Gevarenzones *

Lijst met belangrijkste POI's

* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.

School

Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's. Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken. De exacte procedure vindt u op: http://citroen.navigation.com.

Bioscoop

Page 281: AC-DS5_01_2013_NL

04279

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING Instellen waarschuwingsmeldingen risicozones / gevarenzones

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

U kunt nu kiezen uit: - "Zichtbare meldingen" - "Meldingen met geluidssignalen" - "Alleen meldingen weergeven bij het

navigeren" - "Alleen meldingen geven bij een te hoge snelheid". U kunt de tijd tussen het moment van de waarschuwing voor een Risicogebied en het passeren van de risicozone instellen. Selecteer " OK " om de instellingen te bevestigen.

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze; selecteer vervolgens " Risicogebieden instellen " en bevestig uw keuze.

Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicozones zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicozones is beschikbaar op de website http://citroen.navigation.com .

Page 282: AC-DS5_01_2013_NL

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING Een etappe toevoegen

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Selecteer " Etappes en routes " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Dichtbij " om in de buurt van de etappe te komen of " Strikt " om de etappe heel precies te rijden. Bevestig met " OK " om het navigeren te starten en globaal de richting aan te geven.

Selecteer " Etappe toevoegen " en bevestig uw keuze. Het adres van de etappe geeft u als bestemming op via " Adres invoeren ", een kaart uit het " Adresboek ", of uit " Laatste bestemmingen ".

Etappes beheren

Herhaal de handelingen 1 en 2, selecteer " Etappes Ordenen/Wissen " en bevestig uw keuzes om etappes te beheren.

Selecteer en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.

Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen.

Selecteer " Verwijderen " om een etappe te verwijderen.

Page 283: AC-DS5_01_2013_NL

04281

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING Navigatieopties

Criteria voor de berekening

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze om de instellingen op te slaan.

Selecteer " Rekencriteria defi niëren " en bevestig uw keuze. Met deze functie kunt u de verschillende criteria voor het berekenen van de route instellen: - de soort route (" Snelste route ",

" Kortste route ", " Afstand/Tijd "), - aanvullende criteria zoals

(" Met tolwegen " of " Met veerpont "), - al of niet rekening houden met de

verkeersinformatie (" Verkeersinformatie ").

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.

Page 284: AC-DS5_01_2013_NL

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Kaarten beheren

Points of interest op de kaart kiezen

Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig uw keuze.

Selecteer één of meer categorieën die u op het scherm wilt zien.

Selecteer " Gegevens van de kaart " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Standaard " om alleen " Tankstations, garages " en " Risicogebieden " (indien gedownload) weer te geven op de kaart.

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze, selecteer nogmaals " OK " en bevestig dit opnieuw om de instellingen op te slaan.

Page 285: AC-DS5_01_2013_NL

04283

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig uw keuze.

Selecteer: - " Op auto georiënteerd " om de

kaart op de auto te richten, - " Op noorden georiënteerd " om

de kaart altijd naar het noorden te richten,

- "Perspectief " om de kaart in perspectief te zien.

Selecteer " Oriëntering van de kaart " en bevestig uw keuze.

In het menu " SETUP " kunt u de kleur van de kaart veranderen door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.

Oriëntering van de kaart

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner.

Page 286: AC-DS5_01_2013_NL

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".

Gesproken navigatieberichten instellen

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Volumeregeling / uitschakelen

Selecteer " Instellen gesproken berichten " en bevestig uw keuze.

Selecteer de volumeweergave en bevestig uw keuze.

Selecteer " Uitschakelen " om de gesproken instructies uit te schakelen.

Selecteer " OK" en bevestig uw keuze.

Stel het gewenste volume in en bevestig uw keuze.

Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.

Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu " SETUP " / " Spraaksynthese ".

Page 287: AC-DS5_01_2013_NL

04285

NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Mannenstem / Vrouwenstem

Druk op SETUP voor het confi guratiemenu.

Selecteer " Mannenstem kiezen " of " Vrouwenstem kiezen " en bevestig uw keuze met " Ja ". Het systeem wordt vervolgens opnieuw opgestart.

Selecteer " Spraaksynthese " en bevestig uw keuze.

Page 288: AC-DS5_01_2013_NL

05 VERKEERSINFORMATIE Naar het menu "Verkeersinformatie"

De verkeersmeldingen zijn op afstand van de auto gerangschikt.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

" Verkeersinformatie TMC "

" Geografi sch fi lter " " TMC-zender kiezen " (automatisch, handmatig) " Verkeersinformatie aan / uit "

of

Druk op " TRAFFIC ".

Page 289: AC-DS5_01_2013_NL

05287

VERKEERSINFORMATIE Instellen van de filters en de weergave van TMC-berichten

Een TMC-bericht (Traffi c Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.

Druk op TRAFFIC voor weergave van het menu "Verkeersinformatie TMC".

Selecteer de functie "Geografi sch fi lter" en bevestig uw keuze.

Het systeem biedt de keuze: - " Bewaar alle berichten : ", of - " Bewaar de berichten : "

- " Rondom de auto ", (bevestig de opgegeven kilometers om dit te wijzigen en de afstand te kiezen),

- " Op de route ".

Bevestig met " OK " om de wijzigingen op te slaan.

Wij adviseren: - een fi lter op de route en - een fi lter rondom de auto van:

- 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg.

Page 290: AC-DS5_01_2013_NL

05 VERKEERSINFORMATIE Belangrijkste pictogrammen TMC

Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:

Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:

Weerberichten

Verkeerssituatie gewijzigd

Explosiegevaar

Verkeersinformatie

Wegversmalling

Wegafsluiting

Wind

Gladheid

Manifestatie

Mist

Ongeval

Gevaar

Parkeerplaats

Oponthoud

Verboden in te rijden

Sneeuw/ijs

Werkzaamheden

File

Verkeersberichten beluisteren

De functie TA (Traffi c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Druk op RADIO om het menu "FM / AM-band" weer te geven.

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Schakel "Verkeersbericht" in of uit en bevestig uw keuze.

Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen tijdens de weergave van een dergelijk bericht.

U kunt de functie op elk moment in- of uitschakelen door op de toets te drukken. Druk tijdens een verkeersbericht op de toets wanneer u het bericht wilt onderbreken.

Page 291: AC-DS5_01_2013_NL

06

289

TELEFONEREN Naar het menu "Telefoon"

" Telefoon "

Overzicht van de laatste binnengekomen en uitgaande gesprekken als er verbinding is met de telefoon.

Druk op deze toets.

Selecteer een nummer in de lijst en bevestig uw keuze met " OK " om een gesprek te starten.

Als u verbinding met een andere telefoon maakt, wordt de lijst met de laatste gesprekken gewist.

Geen verbinding met een telefoon.

Verbinding met een telefoon.

Binnenkomend gesprek.

Uitgaand gesprek.

Bezig met synchroniseren van adresboek. Communicatie met telefoon bezig.

In de bovenbalk wordt steeds aangegeven

" Nummer kiezen " " Contacten " "Beheer contacten " Telefoonfuncties" " Bluetooth-functies " " Verbreken "

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

of

Page 292: AC-DS5_01_2013_NL

06 Bluetooth-telefoon koppelen Eerste koppeling

Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat .

Druk op deze toets.

Selecteer " Bluetooth-functies " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Randapparatuur zoeken " en bevestig uw keuze. Er verschijnt een overzicht van de apparatuur die waargenomen is. Wacht tot de knop " Verbinden " verschijnt.

Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig.

TELEFONEREN

U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op www.citroen.nl (Services).

Snelle procedure via de telefoon

Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur.

Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt.

Procedure via het systeem

Page 293: AC-DS5_01_2013_NL

06291

TELEFONEREN

Selecteer " Verbinden " en bevestig.

Het systeem stelt voor: - het profi el " Handsfree functie "

(alleen telefoon), - het profi el " Audio " (streaming:

lezen van muziekbestanden van de telefoon),

- of beide profi elen " Alle ". Selecteer met " OK " en bevestig uw keuze.

Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van de auto.

Het systeem kan maar één profi el kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt allebei de profi elen als standaardinstelling kiezen.

Kies het profi el " Handsfree functie " als u geen muziek wilt beluisteren.

De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.

Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.

Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht (Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar"). Om het profi el van de automatische verbinding te veranderen, moet u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en de telefoon daarna met het nieuwe profi el opnieuw koppelen.

Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig.

Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig.

Selecteer het gewenste apparaat in de lijst en bevestig uw keuze.

Page 294: AC-DS5_01_2013_NL

06

SRC

TELEFONEREN

Druk op deze toets.

Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Contacten " en bevestig uw keuze.

Toets het nummer in op het virtuele toetsenbord door de cijfers te selecteren en daarna te bevestigen. Bevestig met " OK " om het ingevoerde telefoonnummer te bellen.

Druk op deze toets of houd TEL/SRC op het stuurwiel ingedrukt.

Een nieuw nummer bellen Een contact bellen

Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze.

Selecteer het nummer en bevestig uw keuze om het bellen te starten.

Bellen Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de toetsen op het stuur.

Page 295: AC-DS5_01_2013_NL

06

SRC SRC

293

TELEFONEREN

Laatste nummers bellen

Druk op deze toets of houd TEL/SRC ingedrukt, selecteer " Gesprekkenlijst " en bevestig uw keuze.

Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze.

Druk op PHONE , selecteer " Telefoonopties " en bevestig uw keuze, en selecteer vervolgens " De gesprekkenlijst wissen " als u de lijst met gesprekken wilt wissen, en bevestig uw keuze.

Een gesprek beëindigen

Druk op GESPREK BEËINDIGEN .

of

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Houd de toets TEL/SRC op het stuurwiel even ingedrukt.

Page 296: AC-DS5_01_2013_NL

06

SRC

SRC

TELEFONEREN Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Standaard is het systeem ingesteld op "Ja" om het gesprek aan te nemen. Druk op " OK " om het gesprek aan te nemen. Selecteer " Nee " en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren.

Druk deze toets of TEL/SRC even in om een gesprek aan te nemen.

Houd deze toets of TEL/SRC langer ingedrukt of druk op OPHANGEN om een gesprek te weigeren.

Page 297: AC-DS5_01_2013_NL

06

SRC

SRC

295

TELEFONEREN Opties tijdens een gesprek *

Druk tijdens het gesprek een paar keer op de toets MODE om het telefoonmenu te selecteren en druk vervolgens op " OK " om naar het contextmenu te gaan.

Selecteer " Privé-modus " en bevestig uw keuze om het gesprek rechtstreeks via de telefoon te voeren. Of selecteer " Hands-freefunctie " en bevestig uw keuze om het gesprek via de luidsprekers van de audio-installatie weer te geven.

Selecteer en bevestig " In de wacht zetten " om het gesprek in de wacht te zetten. Of selecteer " Gesprek hervatten " en bevestig uw keuze om een gesprek dat in de wacht is gezet, voort te zetten.

Selecteer " DTMF-tonen " om het numerieke toetsenbord te kunnen gebruiken voor het kiezen van eventuele opties die u in een gesprek worden aangegeven.

Selecteer " Verbreken " om het gesprek te beëindigen.

* Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement.

U kunt ook een conference-call met 3 deelnemers houden. Start daarvoor eerst 2 afzonderlijke gesprekken* en selecteer dan " Conference " in het contextmenu dat verschijnt als u deze toets indrukt.

Of druk deze toets even in.

Page 298: AC-DS5_01_2013_NL

06

Druk op deze toets.

Selecteer " Lijst met gekoppelde randapparatuur " en bevestig uw keuze. U kunt nu: - verbinding maken met de

geselecteerde telefoon via " Verbinden " of de verbinding " Verbreken ",

- de koppeling met de geselecteerde telefoon verbreken.

U kunt ook alle koppelingen tegelijk verbreken.

TELEFONEREN Beheer van telefoonverbindingen Beltonen instellen

Druk op deze toets.

Selecteer " Telefoonopties " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Opties beltonen " en bevestig uw keuze.

U kunt het volume en het type beltoon instellen.

Selecteer "Bluetooth-functies" .

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.

Page 299: AC-DS5_01_2013_NL

07

297

INDEX - ADDR BOOK Toegang tot het menu "Contacten"

" Contacten weergeven " (" Openen ", " Importeren ", " Wissen ") " Nieuw contact " " Confi guratie " (" Alle contacten wissen ", " Alles importeren ", " Synchronisatie-opties ") " Staat van de contacten " (maximaal 400)

Contactenlijst.

Bestemming: - afkomstig van de contacten die in de mobiele telefoon en op de

SIM-kaart zijn opgeslagen (afhankelijk van de synchronisatie-opties van het Bluetooth-menu en de compatibiliteit van de telefoon),

- opgeslagen in het systeem. Selecteer een contact en bevestig uw keuze. Selecteer vervolgens " Navigeren naar " en bevestig uw keuze.

Telefooncontacten: - van de mobiele telefoon en de SIM-kaart (afhankelijk

van de synchronisatie-opties van het Bluetooth-menu en de compatibiliteit van de telefoon),

- opgeslagen in het systeem.

Druk op ADDR BOOK .

Selecteer een telefooncontact en bevestig uw keuze om het desbetreffende nummer te bellen.

De manier waarop de contactenlijst geordend is, hangt af van de gebruikte telefoon.

" Contacten "

Page 300: AC-DS5_01_2013_NL

07 Een nieuw contact toevoegen / Synchroniseren met de telefoon

Druk twee keer op ADDR BOOK en selecteer vervolgens " Nieuw contact " om een nieuw contact op te slaan.

Druk twee keer op ADDR BOOK , selecteer vervolgens " Confi guratie " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Alle contacten wissen " om de opgeslagen contacten uit het geheugen te verwijderen.

Selecteer " Alles importeren " om alle contacten van de telefoon te importeren en op te slaan.

Selecteer " Synchronisatie-opties " en bevestig uw keuze: - Geen synchronisatie: alleen de in het

geheugen van het systeem opgeslagen contacten (altijd aanwezig).

- Contacten van telefoon weergeven: alleen de contacten die in het geheugen van de telefoon zijn opgeslagen.

- Contacten van SIM-kaart weergeven: alleen de contacten die op de SIM-kaart van de telefoon zijn opgeslagen.

- Alle contacten weergeven: de contacten die in het geheugen van de telefoon én op de SIM-kaart zijn opgeslagen.

Druk twee keer op ADDR BOOK en selecteer vervolgens " Status van contactengeheugen " als u wilt weten hoeveel contacten er in het geheugen zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog over is.

INDEX - ADDR BOOK

Page 301: AC-DS5_01_2013_NL

07299

Een contact wijzigen, importeren of verwijderen

Druk twee keer op ADDR BOOK , selecteer vervolgens " Contacten weergeven " en bevestig uw keuze.

Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze.

Selecteer " Importeren " om de contacten naar het systeem te kopiëren.

Selecteer " Openen " om een extern contact weer te geven of een opgeslagen contact te wijzigen.

Selecteer " Verwijderen " en bevestig uw keuze.

Een extern contact moet altijd eerst geïmporteerd worden voordat u het kunt wijzigen. Het contact wordt in het geheugen van het systeem opgeslagen. Contacten in het adresboek van de telefoon of op de simkaart kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden via de Bluetooth-verbinding.

INDEX - ADDR BOOK

Selecteer OK of druk op deze toets om dit menu te verlaten.

Via het menu " Contacten weergeven " kunnen de contacten één voor één worden geïmporteerd of eruit worden verwijderd.

Page 302: AC-DS5_01_2013_NL

08

RADIO Naar het menu "Radio"

" FM / AM-band / DAB "

" Wisselen tussen de band " (" AM / FM / DAB ") " Navigatie-opties " (" TA, RDS, zendervolgsysteem FM / DAB ") " Audio-instellingen " (zie hoofdstuk) " Radiolijst updaten "

Lijst met zenders in alfabetische volgorde.

Druk op of of gebruik het draaiknopje om de vorige of volgende zender van de lijst te kiezen.

Dit overzicht verschijnt ook als u de toets LIST op het stuurwiel indrukt.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

of

Houd LIST even ingedrukt om het overzicht van zenders te verversen.

Druk op RADIO .

Page 303: AC-DS5_01_2013_NL

08301

RADIO

Alfabetisch Druk op RADIO of LIST , kies de gewenste zender en bevestig uw keuze.

Automatisch zoeken Druk op of om automatisch naar lagere of hogere frequenties te zoeken. Of draai het knopje van de bediening op het stuur.

Handmatig zoeken Druk op of om stapsgewijs naar een andere frequentie te zoeken.

Selecteren van een zender

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De kwaliteit van de ontvangst wordt aangegeven door het aantal actieve golven in dit symbool.

Druk op RADIO of druk op " OK " om het contextmenu weer te geven.

Selecteer " Veranderen van frequentieband ".

Selecteer "AM / FM" en bevestig uw keuze.

Veranderen van frequentieband

Page 304: AC-DS5_01_2013_NL

08

Druk op RADIO .

RDS inschakelen / uitschakelen Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Schakel " RDS-volgsysteem " in of uit en bevestig uw keuze.

RADIO

Druk op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de onder dat nummer opgeslagen zender op te vragen. Of druk en draai aan het knopje op het stuur.

Een zender opslaan

Houd, nadat u een zender hebt geselecteerd, een van de toetsen van het numerieke toetsenbord gedurende 2 seconden ingedrukt om deze zender op te slaan in het geheugen. Er klinkt een piepje ter bevestiging.

Page 305: AC-DS5_01_2013_NL

08303

Druk op " RADIO ".

DAB (Digital Audio Broadcasting) Digitale radio Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafi sche informatie weer te geven met actualiteiten van de geselecteerde radiozender, wanneer u "Videomodus" hebt geselecteerd onder "Voorkeursinstellingen radio" (Opties). Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Selecteer " Golfbereik wijzigen " en bevestig.

Selecteer "DAB" en bevestig.

Digitale radio - Volgsysteem digitale zender DAB/FM Het "DAB" dekt niet het hele land. Het "Volgsysteem digitale zender / FM" biedt de mogelijkheid om bij slechte ontvangst van het digitale signaal automatisch over te schakelen op de analoge radio "FM" (indien beschikbaar) zodat u naar uw favoriete zender kunt blijven luisteren.

Wijzigen van een zender binnen dezelfde "multiplex/bundel".

Handmatig zoeken naar "multiplex/bundel".

Druk op " RADIO ".

Selecteer " Opties " en bevestig.

Selecteer " FM/DAB " en bevestig.

Na het inschakelen van het "Volgsysteem digitale zender / FM" kan het enkele seconden duren voordat het systeem overschakelt op de analoge radio "FM" en kan het volume veranderen. De weergave van de band "DAB" verandert in "DAB (FM)". Zodra het digitale signaal weer stabiel genoeg is, schakelt de radio automatisch weer over op digitale ontvangst "DAB".

Als de beluisterde "DAB"-zender niet beschikbaar is in "FM" (optie " DAB/FM " grijs weergegeven), of als het "Volgsysteem digitale zender / FM" niet is ingeschakeld, zal het geluid wegvallen als de ontvangst van het digitale signaal slecht wordt.

RADIO

Page 306: AC-DS5_01_2013_NL

09

MULTIMEDIASPELERS Naar het menu "Muziek-Media"

" MEDIA "

" Andere Media " " Afspeelmodus " (" Normaal ", " Willekeurig ", " Willekeurig op elk medium ", " Herhalen ") " Audio-instellingen " (zie het desbetreffende hoofdstuk) " AUX-ingang inschakelen/uitschakelen "

Overzicht van de actuele media.

Deze lijst verschijnt ook als u op toets LIST van de bediening op het stuur drukt.

Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts).

of

Druk op MEDIA .

Page 307: AC-DS5_01_2013_NL

09305

MULTIMEDIASPELERS CD, MP3-CD, USB-speler

De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .fl ac, .ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen niet worden afgespeeld. WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn hoger dan 32 kHz.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat (udf,...) is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.

Informatie en adviezen

Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers (USB of iPod via USB-kabel - niet meegeleverd). Indien een USB-stick die verscheidene partities bevat wordt aangesloten op het systeem, wordt alleen de eerste partitie herkend. U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto. Het aantal tracks is beperkt tot een maximum van 2000, 999 tracks per map. Als het stroomverbruik op de USB-poort boven de 500 mA uitkomt, wordt het systeem in de beschermmodus geschakeld en uitgezet. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.

Een USB-stick moet geformatteerd zijn naar FAT 16 of 32 om te kunnen worden afgespeeld.

Als tegelijkertijd een Apple ® -speler en een USB-stick zijn aangesloten, werkt het systeem niet.

Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple ® USB-kabels.

Page 308: AC-DS5_01_2013_NL

09

SRC /

MULTIMEDIASPELERS

Audiobronnen

Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de USB-poort of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Het afspelen volgt na een korte tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.

Geluidsbron kiezen

Via de toets SOURCE of SRC op het stuur kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen.

" CD/CD MP3 "

" USB, iPod "

" AUX " " STREAMING "

" RADIO "

Druk op MEDIA voor weergave van het menu " MEDIA ".

Selecteer " Andere Media " en bevestig uw keuze.

Page 309: AC-DS5_01_2013_NL

09

/

// /

/ /

/

+ /

-

+

/

307

Een track selecteren

MULTIMEDIASPELERS

Vorige track.

Volgende track.

Vorige afspeellijst.

Volgende afspeellijst.

Snel vooruit.

Snel achteruit.

Pauze: twee keer indrukken van de toets Vol+/Vol- op het stuurwiel of Mute op het bedieningspaneel.

LIST: Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD

Omhoog en omlaag in de lijst.

Bevestigen, verder in de menustructuur.

Terug in de menustructuur.

Even ingedrukt houden

Even ingedrukt houden

Page 310: AC-DS5_01_2013_NL

09 Streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.

Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk "TELEFONEREN". Kies het profi el " Audio " of " Alle ".

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie " Herhalen " voor Bluetooth-apparatuur in te schakelen.

MULTIMEDIASPELERS APPLE®-speler aansluiten

Sluit een Apple®-speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track. De modus "Shuffl e tracks" bij de iPod ® correspondeert met de modus "Random" bij de autoradio. De modus "Shuffl e album" bij de iPod ® correspondeert met de modus "Random all" bij de autoradio. De modus "Shuffl e tracks" wordt standaard weergegeven bij aansluiten van het apparaat.

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple®-speler.

Page 311: AC-DS5_01_2013_NL

09309

MULTIMEDIASPELERS

AUX-ingang gebruiken Audiokabel niet meegeleverd

Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting. Druk op MEDIA voor weergave van het

menu " MEDIA ".

Selecteer " AUX-ingang inschakelen/uitschakelen " en bevestig uw keuze. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de audioinstallatie in de auto.

De bediening gebeurt via het externe apparaat.

Page 312: AC-DS5_01_2013_NL

10 AUDIO-INSTELLINGEN

Deze zijn op te vragen met de toets MUSIC op het bedieningspaneel of door de toets RADIO of MEDIA (afhankelijk van de geluidsbron) even ingedrukt te houden.

- " Klankkleur " (6 verschillende opties) - " Bassen " - " Hoge tonen " - " Loudness " (In-/uitschakelen) - " Verdeling " (" Bestuurder ", " Alle passagiers ") - " Balans " (Links/Rechts) - " Fader " (Voor/Achter) - " Autom. volume " afhankelijk van de rijsnelheid (In-/uitschakelen)

De ( Klankkleur , Bassen , Hoge tonen en Loudness ) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden.

Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys © . Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3, ...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.

Page 313: AC-DS5_01_2013_NL

11311

CONFIGURATIE Weergave instellen

Druk op SETUP voor het menu " Confi guratie ".

Selecteer " Kies de kleur " en bevestig uw keuze om de weergave van de kleuren en de kaart op het scherm in te stellen: - stand "Dag", - stand "Nacht", - automatische dag/nacht-stand,

op basis van het branden van de verlichting.

Selecteer " Lichtsterkte instellen " en bevestig uw keuze om de lichtsterkte in te stellen. Druk op " OK " om de wijzigingen op te slaan. De instellingen voor dag en nacht zijn onafhankelijk van elkaar.

Selecteer " Confi guratie weergave " en bevestig uw keuze.

Page 314: AC-DS5_01_2013_NL

11

Druk op SETUP voor het menu " Confi guratie ".

Verander de instellingen één voor één. Selecteer vervolgens " OK " op het scherm en bevestig de wijzigingen om ze in het geheugen op te slaan.

Selecteer " Parameters auto " en bevestig uw keuze.

Configuratie van de auto

CONFIGURATIE MENU "SETUP"

Parameters auto Hulp bij het rijden

Inschakelen ruitenwisser achter bij inschakelen achteruitversnelling Automatische parkeerrem

1

2

Opgeslagen snelheden

3

3

3

Toegang auto 2

Selectiviteit van de opengaande delen 3

Rijverlichting 2

Verlichting overdag 3

Meedraaiende koplampen 3

Comfortverlichting 2

Instapverlichting 3

Follow me home-verlichting 3

Page 315: AC-DS5_01_2013_NL

12313

MENU "Navigatie"

Adres invoeren

Een bestemming kiezen

Index

GPS-coördinaten (Opslaan)

Etappes en route Een etappe toevoegen

Adres invoeren

Index

Laatste bestemmingen

Etappes Ordenen / Wissen

Alternatieve route

Gekozen bestemming

Navigatie-opties Defi niëren rekencriteria

Instellen gesproken berichten

Laatste bestemmingen wissen

Kaartbeheer Oriëntering van de kaart

TMC-zender kiezen TMC automatisch volgen

TMC handmatig volgen

Lijst van TMC-zenders

Verkeersinformatie aan / uit

MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S) BASISFUNCTIE

Keuze A1

Keuze A11

Keuze A

Keuze B...

Gegevens van de kaart

De kaart verplaatsen / "Volgen auto"

Cartografi e en update

Beschrijving van bestand met risicogebieden

Navigatie stoppen / hervatten

MENU "VERKEERSINFORMATIE"

Geografisch filter Bewaar alle berichten

Bewaar de berichten

Rondom de auto

Op de route

Risicozones instellen

1

2

1

2

2

2

1

2

2

3

3

1

1

3

3

2

2

2

2

1

3

1

1

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

1

2

1

2

Page 316: AC-DS5_01_2013_NL

12 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

Bellen Contacten Telefoonopties Opties beltonen

MENU "TELEFOON"

1

2

1

1

3

3

2

1

3

3

2

2

1

2

2

2

1

1

2

2

2

1

3

3

3

3

1

2

2

1

1

3

3

3

3

3

3

2 Configuratie Alle contacten wissen

Alles importeren

Synchronisatie-opties

Geen synchronisatie

MENU "CONTACTEN"

Contacten weergeven Openen

Importeren

Wissen

Nieuwe contact Omgeving

MENU "RADIO"

Volgende band Opties TA inschakelen / uitschakelen

RDS inschakelen / uitschakelen

Audio-instellingen

Contacten van telefoon weergeven

Contacten van SIM-kaart weergeven

Staat van de contacten

Alle contacten weergeven

Bluetooth-functies Lijst met gekoppelde randapparatuur

Verbinden

Verbreken

Wissen

Randapparatuur zoeken

Alles wis.

Naam van radiotelefoon wijzigen

Geen

Klassiek

Jazz

Rock

Techno

Spraak

Page 317: AC-DS5_01_2013_NL

12315

MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

2

3

3

1

4

2

2

1

4

4

2

2

1

1

1

2

1

1

2

2

2

2

2

2

2

3

3

2

2

2

1

Willekeurig op hele medium

Herhalen

Audio-instellingen (idem RADIO) AUX-ingang inschakelen / uitschakelen

MENU "MEDIA" Volgende medium USB-medium uitwerpen Afspeelmodus Normaal

Willekeurig Alle passagiers

Balans L-R

Balans V-A

Autom. volume

Radiolijst updaten

Lage tonen

Hoge tonen

Volume

Verdeling

Bestuurder

Nachtstand

Dag/Nacht auto

Lichtsterkte instellen

Datum en tijd instellen

MENU "SETUP" Configuratie display Kies de kleur

Harmonie

Cartografi e

Dagstand

Spraaksynthese Volume van de instructies

Mannenstem kiezen / Vrouwenstem kiezen

1 Parameters auto De parameters zijn afhankelijk van de uitvoering van uw auto (zie hoofdstuk "Confi guratie").

Page 318: AC-DS5_01_2013_NL

VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.

VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

De route wordt niet berekend.

De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).

Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\"Opties"\"Rekencriteria defi niëren".

Ik kan mijn postcode niet invoeren.

Dit systeem werkt alleen met postcodes van maximaal 5 karakters.

De POI's worden niet aangegeven.

De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.

Het geluidssignaal van de "Risicogebieden" functioneert niet.

Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria.

Ontvangst van een melding van een "Risicogebied" dat niet op mijn route ligt.

Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook "Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.

Zoom in op de kaart om de exacte positie van het "Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.

Page 319: AC-DS5_01_2013_NL

317

VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

Sommige fi les op de route worden niet direct gemeld.

Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.

Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).

Het fi lter is te krap ingesteld. Verander de instellingen via "Geografi sch fi lter".

In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.

Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

De hoogte wordt niet weergegeven.

Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.

Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

- Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld.

- Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op www.citroen.nl (Services).

Het signaal van de aangesloten Bluetooth-telefoon is niet hoorbaar.

Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.

Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

Page 320: AC-DS5_01_2013_NL

VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.

Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.

Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".

De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.

Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.

De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.

- Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de informatie en tips in de rubriek "MULTIMEDIASPELERS".

- De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is

onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.

De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (UDF, ...).

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audio-installatie wordt herkend.

Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten.

Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.

Dit is een normaal verschijnsel.

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur.

Page 321: AC-DS5_01_2013_NL

319

VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.

De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.

De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten.

Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.

De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage).

Laat de antenne controleren door het CITROËN-netwerk.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.

De naam van de zender verandert.

Page 322: AC-DS5_01_2013_NL

VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd.

De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0.

Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

Controleer of de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen, Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd.

Page 323: AC-DS5_01_2013_NL

321

VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Start de motor om de accu op te laden.

Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten).

Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).

Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USB-poort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.

Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.

Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie).

Als ik mijn Apple ® of BlackBerry ® smartphone aansluit op de USB-poort, krijg ik waarschuwingsmeldingen over het elektrische verbruik via de USB-poort.

Tijdens het opladen is het verbruik van deze smartphones hoger dan 500 mA, de maximale capaciteit van de USB-poort.

VEELGESTELDE VRAGEN

Page 324: AC-DS5_01_2013_NL
Page 325: AC-DS5_01_2013_NL

323

Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw auto werkt.

AUDIO-INSTALLATIE/BLUETOOTH

01 Basisfuncties

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

INHOUD

02 Bediening op het stuurwiel 03 Hoofdmenu 04 Audio 05 Telefoon 06 Audio-instellingen 07 Menustructuur display Veelgestelde vragen

blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.

324 325 326 327 337 345 346 348

Page 326: AC-DS5_01_2013_NL

01

Aan/uit.

BASISFUNCTIES

Volumeregeling.

Selecteren van de weergave op het display: Volledig scherm: Audio (of telefoon als er een gesprek gaande is)/ Verkleind scherm: Audio (of telefoon als er een gesprek gaande is) - Tijd of Boordcomputer. Lang indrukken: scherm uit (DARK).

Selecteren van het golfbereik AM/FM.

Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.

Weergave van de lijst met ontvangen radiozenders, nummers of CD/MP3-speellijsten. Lang indrukken: ordenen van MP3-/WMA-bestanden / bijwerken van de lijst met ontvangen radiozenders.

Functie TA (verkeersinformatie) aan/uit. Lang indrukken: toegang tot de soort informatie.

Bevestigen of weergave van het snelmenu.

Automatisch zoeken naar zenders in afl opende/oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, USB, Streaming audio. Navigeren in een lijst.

Annuleren van de bewerking. Omhoog in de menustructuur (menu of afspeellijst).

Stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van de vorige/volgende map/muziekstijl/artiest/playlist van het USB-apparaat. Navigeren in een lijst.

Selecteren van de geluidsbron: Radio, CD, AUX, USB, Streaming. Aannemen van een inkomende oproep.

Toegang tot het hoofdmenu.

Instellen van de audio-opties: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, voor/achter, snelheidsafhankelijke volumeregeling.

Page 327: AC-DS5_01_2013_NL

02

SRC

+

-

325

STUURKOLOMSCHAKELAARS - Draaien. Radio: automatische selectie van

vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. - Indrukken om te bevestigen.

- Geluidsbron wijzigen. - Toets TEL (kort indrukken): Binnenkomend gesprek aannemen. Tijdens een telefoongesprek:

toegang tot het menu Telefoon: Gesprek beëindigen, privé-modus, handsfree functie.

- Toets TEL (even ingedrukt houden): Binnenkomend gesprek weigeren of

telefoongesprek beëindigen. Buiten een telefoongesprek om:

toegang tot het menu Telefoon (nummer kiezen, contacten, lijst met gesprekken, voice mail).

- Volume verhogen. - Volume verlagen.

- Kort indrukken: Radio: weergave van zenders. Media: weergave van tracklist. - Lang indrukken: lijst met ontvangen

zenders vernieuwen.

Page 328: AC-DS5_01_2013_NL

03 ALGEMEEN MENU

" Telefoon ": Bellen, Beheer adresboek, Beheer telefoon, Ophangen

Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's de rubriek "Menustructuur display".

" Bluetooth-verbinding ": Verbindingen beheren, Extern apparaat zoeken.

" Multimedia ": Parameters media, Radio-instellingen.

" Persoonlijke instellingen - Confi guratie ": Parameters van auto defi niëren, Taalkeuze, Confi guratie display, Keuze van eenheden, Datum en tijd instellen

> Display C

Page 329: AC-DS5_01_2013_NL

04

327

AUDIO

Druk een paar keer achter elkaar op SOURCE of SRC om de radiofunctie te selecteren.

Druk op BAND om het golfbereik te selecteren.

Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde.

Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K, ...).

Radio

Selecteer de gewenste zender en bevestig uw keuze door op OK te drukken.

Selecteren van een zender

Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken.

De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.

Page 330: AC-DS5_01_2013_NL

04

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

AUDIO RDS

Verkeersinformatie beluisteren TA De functie TA (Traffi c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Druk op TA INFO om de weergave van verkeersinformatie in- of uit te schakelen.

Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan.

Selecteer " RDS " en bevestig uw keuze. Op het scherm verschijnt " RDS ".

De functie INFO geeft voorrang aan de verkeersinformatie. Om te kunnen functioneren moet er op een zender die dit soort informatie meestuurt, afgestemd zijn en moet het signaal sterk genoeg zijn. Zodra er een bericht verschijnt, wordt de weergave van de geluidsbron (Radio, CD, USB ...) automatisch onderbroken om het bericht weer te geven. Na afl oop van het bericht wordt de geluidsweergave weer hervat.

Houd de toets TA INFO even ingedrukt voor een overzicht van categorieën.

Berichten beluisteren

Selecteer één of meerdere categorieën of maak een selectie ongedaan om de ontvangst van de desbetreffende berichten in of uit te schakelen.

Page 331: AC-DS5_01_2013_NL

04329

AUDIO

Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan.

Selecteer " RadioText (TXT) " en bevestig uw keuze met OK .

Tekstberichten weergeven

Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd.

Display C

Page 332: AC-DS5_01_2013_NL

04 AUDIO Audio-CD

Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.

Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE of SRC en selecteer " CD ".

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.

Een CD afspelen

Druk op de toets LIST om de lijst met nummers van de CD weer te geven.

Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.

Page 333: AC-DS5_01_2013_NL

04331

AUDIO CD, USB

Informatie en tips

Op deze schijf kunt u ook 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld over 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveau's te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd.

Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.

Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken.

De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" of "wma" met een vaste of variabele compressie van 32 Kbps tot 320 Kbps.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en gebruik geen speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn. Het maximum aantal bestanden bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.

Page 334: AC-DS5_01_2013_NL

04 CD, USB

AUDIO

Een playlist afspelen

Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USB-apparaat rechtstreeks of met een kabeltje aan op de USB-aansluiting.

Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.

De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden.

Als er al een CD in het apparaat zit of een USB-stick is aangesloten die u wilt beluisteren, druk dan een paar keer op SOURCE of SRC en kies dan " CD " of " USB ".

Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren.

Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te kiezen.

Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen.

Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven.

Page 335: AC-DS5_01_2013_NL

04333

Selecteer een regel uit de lijst.

Selecteer een nummer of een bestand.

Naar het volgende/vorige muziekstuk.

Omhoog in de menustructuur.

AUDIO

USB-stick - Afspeellijsten indelen

Druk na het kiezen van de indeling (" Per map "/" Per artiest "/" Per genre "/" Per playlist ") op OK . Druk vervolgens nogmaals op OK om de wijzigingen op te slaan. - Per map : alle mappen met audio-

bestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur.

- Per artiest : alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde.

- Per genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag.

- Per playlist : zoals weergegeven in de playlist.

Druk even op LIST of op MENU , selecteer " Multimedia ", dan " Parameters media " en ten slotte " Indeling afspeellijst kiezen " om de indelingen weer te geven.

Page 336: AC-DS5_01_2013_NL

04 AUDIO

Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie in de auto.

U kunt audio-bestanden op een Mass Storage Device * via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan te sluiten.

Als de speler bij het aansluiten op de USB-poort niet wordt herkend, sluit deze dan aan op de JACK-aansluiting.

Zorg voor een regelmatige update van de software van de Apple ® -speler om zeker te zijn van een goede verbinding.

De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de Apple ® -speler.

De Apple ® -speler moet er een van de vijfde generatie of een recentere versie zijn.

* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw speler.

APPLE ® -Spelers of Mass Storage Device

Page 337: AC-DS5_01_2013_NL

04335

AUDIO Aux-ingang (AUX)

JACK-aansluiting

Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USB-aansluiting en de Jack-aansluiting.

De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern (Non Mass Storage) apparaat of een Apple ® -speler aan te sluiten als die niet via de USB-poort herkend wordt.

Sluit het externe apparaat met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de Jack-aansluiting aan.

Druk een paar keer op SOURCE of SRC en selecteer " AUX ".

Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in.

Stel dan het geluidsvolume van de autoradio van de auto in.

De weergave van de informatie en de bediening gebeurt via het externe apparaat.

Page 338: AC-DS5_01_2013_NL

04 AUDIO Streaming - Audio via Bluetooth

Afhankelijk van de technische specifi caties van de telefoon

De telefoon koppelen: zie het hoofdstuk TELEFOON.

Met streaming-audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-profi elen (A2DP/AVRCP) ondersteunen.

Kies "streaming-audio" als geluidsbron door op de toets SOURCE of SRC te drukken. Via de toetsen van de radio kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.

In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord van de telefoon gestart worden.

De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon.

Afspeelmethode

Er zijn verschillende afspeelmethodes: - Normaal: de tracks worden in de normale volgorde volgens de

afspeellijst afgespeeld. - Shuffl e: de tracks van een album of een map worden in een

willekeurige volgorde afgespeeld. - Shuffl e uitgebreid: alle tracks van alle mediaspelers worden in

een willekeurige volgorde afgespeeld. - Herhaling: alleen de tracks van dit album of deze map worden

afgespeeld.

Selecteer " Multimedia " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Parameters media " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Afspeelmodus " en bevestig uw keuze.

Kies de gewenste afspeelmethode en bevestig uw keuze met OK om de instellingen op te slaan.

Druk op OK om naar het contextmenu te gaan. of Druk op MENU .

Page 339: AC-DS5_01_2013_NL

05337

TELEFONEREN Een telefoon koppelen Eerste koppeling De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Blutooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.

Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of uw telefoon "voor elk apparaat zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).

Druk op MENU . Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met zoeken…" .

Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon en bevestig uw keuze. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Selecteer " Extern apparaat zoeken ".

Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) naar www.citroen.nl.

Selecteer " Bluetooth-verbinding " en bevestig uw keuze.

Page 340: AC-DS5_01_2013_NL

05

TELEFONEREN

Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in en bevestig uw invoer met OK .

Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer.

Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling.

U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth apparatuur te zoeken.

Accepteer de koppeling op de telefoon.

Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.

Het adresboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon.

Soms verschijnt de referentie van de telefoon of het Bluetooth-adres in plaats van de naam van de telefoon.

De telefoon koppelen en vervolgens muziekbestanden afspelen: zie het hoofdstuk AUDIO.

Streaming - Audio via Bluetooth

Page 341: AC-DS5_01_2013_NL

05

339

TELEFONEREN

De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bleutooth en Streaming audio. De mogelijkheid van het systeem om één profi el te koppelen hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat standaard beide profi elen worden gekoppeld.

Druk op MENU .

Selecteer " Bluetooth-verbinding " en bevestig uw keuze.

Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming audio is.

Verbindingen beheren

Selecteer " Verbindingen beheren " en bevestig uw keuze. Er verschijnt nu een overzichtje van de gekoppelde telefoons.

Selecteer een telefoon en bevestig uw keuze.

Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is.

Vervolgens selecteert en bevestigt u: - " Aansluiten telefoon "/" Telefoon

afsluiten ": voor het maken of verbreken van de verbinding met een telefoon of de handsfree set.

- " Aansluiten mediaspeler "/" Mediaspeler afsluiten ": voor het maken of verbreken van een verbinding voor Streaming audio.

- " Aansluiten telefoon en mediaspeler "/" Telefoon + mediaspeler afsluiten ": voor het maken of verbreken van de verbinding met de telefoon én Streaming audio.

- "Verbinding verwijderen" : de koppeling met de telefoon verbreken.

Geeft aan dat een apparaat is verbonden.

Page 342: AC-DS5_01_2013_NL

05

TELEFONEREN

Naar het menu " TELEFOON ": - Houd SOURCE of SRC even

ingedrukt. - Of druk op OK om naar het

contextmenu te gaan. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

- Of druk op MENU , selecteer en bevestig " Telefoon ", selecteer dan " Bellen " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Nummer kiezen " en bevestig uw keuze om een nummer op te kunnen geven.

Om het menu "TELEFOON" weer te geven: - Houd SRC/TEL lang ingedrukt. - Of druk op de rolknop om het

snelmenu weer te geven. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

- Of druk op MENU , selecteer " Telefoon " en bevestig uw keuze. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

Selecteer OK en bevestig uw keuze om het bellen te starten.

Selecteer " Gesprekkenlijst " en bevestig uw keuze.

Bellen - nummer kiezen

Selecteer de cijfers één voor één met behulp van de toetsen en en bevestig uw invoer.

Bellen - laatst gekozen nummers *

Selecteer het gewenste nummer en bevestig dit om het bellen te starten.

In de gesprekkenlijst zijn de nummers van alle binnenkomende en uitgaande gesprekken opgeslagen sinds de laatste keer dat de auto met de desbetreffende telefoon werd verbonden.

* Afhankelijk van de specifi caties van de telefoon.

Als u een fout maakt, kunt u de nummers één voor één wissen.

U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen. Zet in dat geval uit veiligheidsoverwegingen de auto stil.

Page 343: AC-DS5_01_2013_NL

05

SRC

341

TELEFONEREN

Om het menu "TELEFOON" weer te geven: - Houd SRC/TEL lang ingedrukt. - Of druk op de rolknop om het

snelmenu weer te geven. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

- Of druk op MENU , selecteer " Telefoon " en bevestig uw keuze. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Adresboek " en bevestig uw keuze.

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display van het instrumentenpaneel.

GSM (afhankelijk van de beschikbare gegevens in het geheugen van de telefoon).

Standaard is het systeem ingesteld op " JA " om het gesprek aan te nemen. Druk op OK om het gesprek aan te nemen. Selecteer " NEE " en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren. of Druk op een van deze toetsen om het gesprek aan te nemen.

Bellen - Vanuit het adresboek

Selecteer een adres en bevestig uw keuze.

Een gesprek aannemen

Selecteer het nummer en bevestig uw keuze.

U kunt een gesprek ook weigeren door ESC , TEL , SOURCE of SRC even ingedrukt te houden.

Werk Thuis

Page 344: AC-DS5_01_2013_NL

05

SRC

TELEFONEREN

Druk tijdens het gesprek op OK om naar het contextmenu te gaan.

Ophangen

In het contextmenu: - vink " Micro OFF " aan om de

microfoon uit te schakelen. - vink " Micro OFF " uit om de

microfoon weer in te schakelen.

Gesprekken beheren

U kunt ook een van deze toetsen even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen.

Selecteer in het contextmenu " Gespr. beëindigen " om het gesprek te beëindigen.

Privé-gesprek (de gesprekspartner kan niet meeluisteren)

Page 345: AC-DS5_01_2013_NL

05

343

In het contextmenu: - vink " Doorschakelfunctie " aan

om het gesprek via de telefoon voort te zetten.

- vink " Doorschakelfunctie " uit om het gesprek via de auto voort te zetten.

In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als u in de auto stapt (afhankelijk van de specifi caties van de telefoon).

Doorschakelfunctie (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken)

TELEFONEREN

Selecteer in het contextmenu " DTMF-tonen " en bevestig uw keuze om het digitale toetsenbord te kunnen gebruiken om door het menu van de interactieve spraakserver te surfen.

Selecteer in het contextmenu " Wisselgesprek " en bevestig uw keuze om een in de wacht gezet gesprek weer voort te zetten.

Spraakserver

Wisselgesprek

Page 346: AC-DS5_01_2013_NL

05

TELEFONEREN Contactenlijst

Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst van de telefoon.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio. De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is. Het menu van de contactenlijst is niet beschikbaar als de contactenlijst leeg is.

Druk op MENU als u gegevens van contacten wilt veranderen, selecteer dan " Telefoon " en bevestig uw keuze. Selecteer " Beheer contacten " en bevestig uw keuze. U kunt kiezen uit: - " Item raadplegen ", - " Item verwijderen ", - " Alle items verwijderen ".

Selecteer " Contacten " voor een overzicht van alle contacten.

Houd SOURCE of SRC even ingedrukt om de contactenlijst op te vragen. of druk op OK , selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

Page 347: AC-DS5_01_2013_NL

06345

Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen.

De volgende instellingen zijn mogelijk: - Klankkleur, - Bass, - Hoge tonen, - Loudness, - Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder, - Balans, - Fader, - Autom. volumeregeling

Display C

De verdeling (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©-systeem) van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto.

AUDIO-INSTELLINGEN

Selecteer en bevestig " Overige instellingen… " voor nog meer instellingen.

De audio-instellingen Klankkleur, Hoge tonen en Bass zijn andere instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten.

Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys © . Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3, ...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.

Page 348: AC-DS5_01_2013_NL

07 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

DISPLAY C

MEDIA Parameters media Afspeelmodus kiezen

Indeling afspeellijst kiezen

TELEFOON Bellen Nummer kiezen

Telefoonboek

Logboek

Voicemail

Beheer index Een bestand raadplegen

Een bestand verwijderen

Alle bestanden verwijderen

Beheer telefoon Telefoonstatus

Gesprek beëindigen

BLUETOOTH-VERBINDING Normaal

Shuffl e

Shuffl e uitgebreid

Herhaling

Per map

Per artiest

Per genre

Per playlist

Radio-instellingen

1

2

2

1

2

2

2

2

1

2

2

2

1

2

1

1

1

3

3

3

3

3

3

3

3

1

BASISFUNCTIE Keuze A Keuze A1

Keuze A11

Keuze B...

1

2

2

1

Beheer aansluitingen Extern apparaat zoeken

Page 349: AC-DS5_01_2013_NL

07347

MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S) Persoonlijke instelling - configuratie

Parameters van de auto definiëren Toegang tot de auto

Afstandsbd

Instel. bestuurdersplaats

Vergrendel. Koffer

Hulp bij het rijden

Ruitenw. aan bij achteruit

Automatische parkeerrem

Geprogrammeerde snelheden

Rijverlichting

Verlichting overdag

Bochtverlichting

Comfortverlichting

Instapverlichting

Follow-me-home verlichting

Taalkeuze

Configuratie beeldscherm Keuze van eenheden

Datum en tijd instellen

Instellingen display

Lichtsterkte

Geluidkeuze

1

2

3

3

3

2

3

3

3

2

3

3

2

3

3

1

1

2

2

2

2

1

Page 350: AC-DS5_01_2013_NL

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet.

De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in.

Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.

Page 351: AC-DS5_01_2013_NL

349

VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Laat de antenne controleren door het CITROËN-netwerk.

Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.

Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.

De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND om het golfbereik te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

Page 352: AC-DS5_01_2013_NL

VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.

- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.

- De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen.

- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren.

Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.

- Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld.

- Controleer in de instellingen van de telefoon of deze zichtbaar is voor alle apparaten.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op www.citroen.nl (Services)

De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.

De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. Laad de batterij van de randapparatuur op.

Page 353: AC-DS5_01_2013_NL

VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven.

De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.

Formateer de stick opnieuw (FAT 32).

Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken.

Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken.

Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen.

De Apple®-speler wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend.

De Apple® -speler is niet compatibel met de USB-aansluiting. Sluit de Apple®-speler met een geschikte kabel (niet meegeleverd) via de AUX-ingang aan.

Als ik mijn Apple ® of BlackBerry ® op de USB-aansluiting aansluit, verschijnen er waarschuwingsmeldingen over het elektrische verbruik van de USB-poort.

Tijdens het opladen is het stroomverbruik van deze smartphones hoger dan de maximale capaciteit van de USB-aansluiting (500 mA).

De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend.

Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert.

Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade).

351

Page 354: AC-DS5_01_2013_NL

VRAAG ANTWOORD OPLOSSING

Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk onderbroken.

Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-signaalverbinding. Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio.

Bij het lezen tijdens "Shuffl e uitgebreid" worden sommige nummers overgeslagen.

De "Shuffl e uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen.

Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Start de motor om de accu op te laden.

De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.

Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.

Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

VEELGESTELDE VRAGEN

Page 355: AC-DS5_01_2013_NL

353

Page 356: AC-DS5_01_2013_NL

Index Trefwoordenregister- Zoeken via afbeeldingen

Page 357: AC-DS5_01_2013_NL
Page 358: AC-DS5_01_2013_NL

AAanhanger...................................................228Aanhangergewichten ..........................251, 255Aansluiting 12V .......................................88, 89Aansteker ......................................................89ABS .............................................................182Accessoires.........................................105, 231Accessoirestand .........................................105Accu ............................................ 222-224, 245Accu laden ..........................................223, 224Achterbank ..............................................83, 85Achterruitverwarming ...........................86, 100Achteruitrijcamera .......................................140Achteruitrijlicht ............................................216Afmetingen ..................................................259Afstandsbediening .............................54-57, 61Afstandsbediening, batterij .....................60, 61Afstandsbediening, batterij vervangen .........60Afstandsbediening synchroniseren ..............60Airbags .......................................................... 41Airbags vóór ........................................189, 192Airconditioning ..............................................25Airconditioning, automatische ................95, 96Airconditioning (handbediend) .....................95Alarmknipperlichten ..............................93, 180Alarmsysteem ...............................................65Algemeen menu ..........................................326Allesdragers ................................................230Allesdragers monteren ...............................230Antiblokkeersysteem (ABS) ........................182Antislipregeling .....................................39, 182Armleuning ....................................................88Armleuning achter .........................................91Armleuning vóór ............................................90Asbak (uitneembaar) .....................................88

ASR .............................................................182Audio-aansluitingen ..................... 90, 333, 335Automatische ruitenwissers ................155, 157Automatische schakeling

grootlicht/dimlicht ...............................32, 149Automatisch inschakelen

alarmknipperlichten ..................................180Automatisch inschakelen verlichting .......145, 148Autoradio .....................................................323Autoradio, bedieningen aan

stuurkolom ........................................270, 325AUX-aansluiting ..........................................335AUX-ingang .................................................335

Bagageruimte ................................................64Bagageruimte, indeling .................................92Bagageruimte ontgrendelen .........................55Bagageruimte openen ......................54-56, 64Banden ..........................................................25Banden, noodreparatie ...............................196Bandenreparatieset ....................................196Bandenspanning ........................... 25, 197, 260Bandenspanning, detectie ..........................125Bandenspanningscontrole (met set) ...........196Bandenspanning te laag (detectie) .............125Bandreparatieset ........................................196Bekerhouder .................................................88Beladen .................................................25, 230Benzinemotor ................................74, 238, 250Bestuurdersplaats (instellingen) ...................80

B

Binnenspiegel ...............................................87Black panel....................................................47Bluetooth (handsfree set) ...................290, 337Bluetooth (telefoon) .....................................290Bochtverlichting .......................... 153, 154, 211Boordcomputer .......................................50, 51Brake Assist System (BAS) ........................182Brandstof ................................................. 25, 74Brandstofaddititiefniveau ............................244Brandstofniveau ............................................72Brandstofniveaumeter ...................................72Brandstofsysteem ontluchten .....................240Brandstoftank ..........................................72, 73Brandstoftankdop ..........................................72Brandstof tanken ......................................72-74Brandstoftank (inhoud) .................................72Brandstoftankklep ...................................72, 73Brandstoftank leeg (diesel) .........................240Brandstofverbruik .........................................25Buitenspiegels...............................................86Buitenspiegels, in- en uitklappen .................86

Page 359: AC-DS5_01_2013_NL

357Trefwoordenregister

CCD ...............................................................330CD MP3 ...............................................331, 332CD-/MP3 -speler .................................331, 332Centrale vergrendeling ...........................55, 57Citroën Hulpoproep gelokaliseerd ..............265Citroën Noodoproep gelocaliseerd ............265Claxon ......................................................... 181Contact ........................................................105Contact aangezet ........................................105Controlelampjes ..........................33, 31, 35, 36Controles ............................. 238, 239, 245-247

DAB (Digital Audio Broadcasting) - Digitale radio.............................................303

Dagrijverlichting ................... 147, 211, 214, 215Dagteller ........................................................46Dagteller resetten .........................................46Dashboardverlichting (dimmer) ....................46Datum (display) ........................................... 312Datum instellen ...............................48, 49, 312Derde remlicht ............................................. 218Diesel ............................................................33Dieselmotor ...........................74, 239, 240, 253Dimlicht ....................................... 144, 211, 212Display instrumentenpaneel .................50, 124Dynamische noodrem ..........................107, 111

Follow-me-home-verlichting ...............148, 150Functie snelweg (richtingaanwijzers) .........180

Halogeenlampen ......................................... 211Handrem .....................................................247Handrem, elektrisch bediend ........38, 107, 111Handsfree set ......................................290, 337Head-up display .......................... 131, 134, 136Hill Start Assist ............................................ 114Hoofdsteunen achter ....................................85Hoofdsteunen verstellen .........................78, 81Hoofdsteunen vóór..................................78, 81Hulpoproep .................................181, 264, 265

D

E G

HF

Eco-modus ..................................................225Eco-rijden (adviezen) ....................................25Electronic Brake Force

Distribution (EBD) .....................................182Electronic Stability

Program (ESC) ...........................39, 182, 184Elektronische remdrukregelaar (REF) .......182Elektronische sleutel ......................... 54-57, 59Elektronisch gestuurde

versnellingsbak .....25, 114, 120, 127, 224, 246eMyWay ................................................ 47, 267ESP uitschakelen ........................................184

Geheugen instellingen bestuurder ...............80Gereedschap ..............................................202Gevarendriehoek ..........................................93Gewichten ...........................................251, 255Gewichten, overzicht ..........................251, 255Gordelverstelling .........................................187GPS .............................................................276Grootlicht ........................ 32, 144, 211-213, 215

Page 360: AC-DS5_01_2013_NL

Kaartleeslampjes ........................................159Kentekenplaatverlichting ............................ 218Keyless entry and start ...........................56, 61Kilometerteller ...............................................46Kinderbeveiliging ................................ 171, 177Kinderen .......................................171, 173, 174

K

MKinderen

(veiligheidsvoorzieningen) ...............164, 165,169, 171, 173, 174, 189

Kinderzitjes .................164, 165, 169, 170, 176Kinderzitjes (conventioneel) ............... 170, 171Klembeveiliging .............................................70Kleurcode lak ..............................................260Kleurendisplay met kaartweergave DT ......271Klokje ......................................................48, 49Klokje (instellen) ..............................48, 49, 312Koelvloeistofniveau ...............................42, 243Koelvloeistoftemperatuur ..............................42Koelvloeistoftemperatuurmeter ....................42Kofferdeksel sluiten ......................................64Koplampsproeiers ...............................156, 243Koplampsproeiervloeistofniveau ................243Koplampverstelling .....................................152Krik ..............................................................202

I

L N

Massagefunctie .............................................82Matten ...........................................................89Mat verwijderen ............................................89Menustructuren display ..............313, 346, 347Milieu .......................................................25, 60Milieubewust rijden .......................................25Mistachterlicht .....................................146, 216Mistlampen .................................................. 211Mistlampen vóór .......... 146, 154, 211, 215, 217Monochroom display ...........................326, 346Motoren ...............................................250, 253Motorenoverzicht ................................250, 253Motorolieniveau, controle .............................45Motorolieniveaumeter ...........................45, 241Motorruimte .........................................238, 239MP3 (CD) ............................................331, 332Multifunctioneel display (met autoradio) .....326Multimediaspelers .......................................304

Navigatiesysteem........................273, 274, 281Niveaus controleren .............................241-244Niveaus en controles .......... 238, 239, 241-244Noodbediening achterklep ............................64Noodbediening portieren ..............................62Noodprocedure starten ...............................223

Lampen (vervangen) ................... 211, 216, 218Lane Departure Warning System (LDWS) ......130Lange voorwerpen vervoeren ......................91Lekke band ..................................................196Lendensteun .................................................82Lichtschakelaar ...................................144, 150Lokaliseren van de auto ................................57Luchtfilter ....................................................246Luchtfilter (vervangen) ................................246

JACK-aansluiting ..................................90, 335J

Identificatie auto..........................................260Identificatieplaatjes constructeur ...............260Identificatie (stickers) ..................................260Instapverlichting .......................................... 151Instrumentenpanelen ....................................30Intelligente tractiecontrole ..........................183Interieurfilter ................................................246Interieurfilter (vervangen) ...........................246Interieurindeling ............................................88Interieur ontgrendelen ..................................62Interieurverlichting ..............................159, 160ISOFIX ........................................................ 173ISOFIX (bevestigingen)............................... 172ISOFIX kinderzitjes .............................. 172-174

Page 361: AC-DS5_01_2013_NL

359Trefwoordenregister

Parkeerhulp achter .....................................138Parkeerhulp vóór .........................................139Parkeerlichten .......144, 147, 150, 211, 213-216Passagiersairbag uitschakelen ..................189Plafonniers ..................................................159Portieren ontgrendelen .................................62Portieren openen ....................................54, 56Portieren sluiten ......................................55, 57Portieren vergrendelen .................................62

O

P

S

Radio ...........................................300, 301, 327Regelmatig onderhoud .................................25Regeneratie roetfilter ..................................246Remblokken ................................................247Remlichten ..................................................216Remmen ......................................................247Remschijven................................................247Remvloeistofniveau ....................................242Reservewiel ................................................202Richtingaanwijzers ...... 150, 180, 211, 214, 216Riem ..............................................................92Risicozones (update) ..................................278Roetfilter ......................................243, 244, 246Ruitbediening ................................................68Ruitensproeier achter .................................156Ruitensproeiers ...........................................243Ruitensproeiers vóór...................................156Ruitensproeiervloeistofniveau ....................243Ruitenwisser achter ....................................156Ruitenwisserbladen (vervangen) ........158, 226Ruitenwissers ................................34, 155, 157Ruitenwisserschakelaar .......................155-157

Schakelen automatische versnellingsbak ......................................... 116

Schakelen elektronisch gestuurde versnellingsbak ........................................ 115

Selectiehendel elektronisch gestuurde versnellingsbak .........................................120

Serienummer auto ......................................260

ROliefilter .......................................................246Oliefilter (vervangen) ..................................246Olieniveau .............................................45, 241Oliepeilstok ...........................................45, 241Onderhoudscontroles ...................................25Onderhoudsintervalindicator ........................43Onderhoudsintervalindicator resetten ..........44Ontdooien..............................................86, 100Ontgrendelen ..........................................54, 56Ontwasemen ...............................................100Opbergvakken ...................................88, 90-92Opschakelindicator .....................................124

Sfeerverlichting ...........................................160Sjorogen ........................................................92Skiluik ............................................................91Slepen van een auto ...................................227Sleutel ...................................54, 56, 57, 60, 61Sleutel met afstandsbediening ...................105Sneeuwkettingen ........................................210Snelheidsbegrenzer ............................133, 134Snelheidsregelaar ...............................133, 136Snelmenu's .................................................272Spaarfase ....................................................225Spraaksynthese ..........................................284Startblokkering, elektronische .............. 61, 105Starten.........................................................223Starten van de auto.............104, 106, 116, 120Stilzetten van de auto .........104, 106, 116, 120Stoelen verstellen ...................................78, 79Stoelverwarming, schakelaars .....................82Stop & Start ..... 51, 72, 97, 100, 127, 222, 237, 245Streaming audio Bluetooth ........ 308, 336, 338Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau ...........242Stuurslot ......................................................105Stuurwiel (verstellen) ....................................87Supervergrendeling ................................58, 59Synchroniseren afstandsbediening ..............60

Page 362: AC-DS5_01_2013_NL

V X

Z

UUpdaten risicozones ...................................278Urgence-oproep ..........................181, 264, 265USB-aansluiting ....................................90, 333USB-box ........................................................90

Waarschuwingslampjes ....................33, 36, 38Waarschuwing vergeten verlichting ...........146Wassen (adviezen)......................................140Wiel demonteren .........................................206Wiel monteren .............................................206Wiel verwisselen .........................................202Window-airbags .................................. 191, 192

W

TTankbeveiliging .............................................73Technische gegevens .........250, 251, 253, 255Telefoon ..............................................290, 292Tijd instellen ....................................48, 49, 312TMC (verkeersinformatie) ...........................287Trekhaak .....................................................228

Veiligheidsgordels ........................170, 186-188Veiligheidsvoorzieningen

voor kinderen .... 164, 165, 169, 173, 174, 189Ventilatie ...........................................25, 94, 95Ventilatieroosters ..........................................94Vergrendeling van binnenuit .........................62Verkeersinformatie (TA) ............. 288, 302, 328Verkeersinformatie (TMC) .................. 287, 288Verklikkerlampjes ....................... 32, 33, 35, 38Verklikkerlampje service ...............................37Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) ..........33Verlichting ...................................................160Versnellingsbak,

automatische .............114, 116, 127, 224, 246Versnellingsbak,

handgeschakeld ................114, 115, 127, 246Versnellingshendel .......................................25Verwarming ...................................................25Voorstoelen ............................................. 78-80

Xenonlampen .............................................. 211

Zekeringen .................................................. 219Zekeringentabel .......................................... 219Zekeringen vervangen ................................ 219Zekeringkast dashboard ............................. 219Zekeringkast motorruimte ........................... 219Zicht.............................................................100Zij-airbags ........................................... 191, 192Zijknipperlicht .............................................. 215Zijspots ................................................ 151, 215Zijverlichting ................................................ 151Zuinig rijden ..................................................25

Page 363: AC-DS5_01_2013_NL

361Zoeken op afbeelding

Exterieur Elektronische sleutel/Keyless entry and start 54-60, 104-105

- openen / sluiten - diefstalbeveiliging - batterij - starten Instapverlichting 151

Dynamische bochtverlichting 153 Statische bochtverlichting 154 Koplampverstelling 152 Lampen vervangen 211-215 - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten

Ruitenwissers 155-158 Ruitenwisserbladen vervangen 158, 226

Portieren 54-63 - Keyless entry and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem 65-67

Brandstoftank, tankbeveiliging 72-73

Cockpit roof 70-71 Allesdragers 230 Accessoires 231-232

ESC: ABS, BAS, ASR, CDS 182-185 Detectie te lage

bandenspanning 125-126 Bandenspanning 125, 201, 260 Wiel verwisselen 202-209 - gereedschap - demonteren/monteren Sneeuwkettingen 210 Bandenreparatieset 196-201

Bagageruimte 55, 64 - openen / sluiten - noodbediening

Lampen vervangen 216-218 - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlichten

Parkeerhulp 138-139 Achteruitrijcamera 140 Slepen 227 Trekhaak 228-229

Buitenspiegels 86 Verlichting buitenspiegels 151

Page 364: AC-DS5_01_2013_NL

Cockpit Plafonniers 159 Pictogrammendisplay

veiligheidsgordels / airbag aan passagierszijde 187, 190

Binnenspiegel 87 Cockpit roof 70-71 Bediening head-up display 131-132 Urgence- of Assistance-

oproep 181, 265 Buitenspiegels 86

Verwarming, ventilatie 94-95 Automatische airconditioning met

gescheiden regeling 96-99 Ontwasemen / ontdooien 100

USB-box / Jack-aansluiting 90, 305-309, 331-335

Zekeringen dashboard 219-220

Handgeschakelde zesversnellingsbak 115

Automatische versnellingsbak 116-119 Elektronisch gestuurde

versnellingsbak 120-123 Schakelindicator 124 Hill Holder 114

eMyWay 267-321 Datum/tijd instellen 49 Configuratie van de auto 312

Autoradio/Bluetooh 323-352 Datum/tijd instellen 48 Configuratie van de auto 347

Motorkapontgrendeling 237

Ruitbediening achter 68-69 Accessoire-aansluiting 12-volts 88, 89

Ruitbediening, blokkering 68-69

Page 365: AC-DS5_01_2013_NL

363Zoeken op afbeelding

Bediening van de eMyWay 269

Head-up display 131-132

Opslaan van snelheden 133 Snelheidsbegrenzer 134-135 Snelheidsregelaar 136-137

Lichtschakelaar 144-150 Automatische schakeling

grootlicht/dimlicht 149 Richtingaanwijzers 180

Ruitenwisserschakelaar 155-158 Boordcomputer 50-51

Instrumentenpaneel 30, 42-47 - check/onderhoudsindicator/dagteller - dimmer dashboardverlichting /

black panel Verklikkerlampjes 31-41 Meters 42-45 Opschakelindicator 124

Kleurendisplay 271, 313-315 Display C 326, 345-347

Cockpit (vervolg)

Elektrische parkeerrem 107-113

START/STOP, contact, motor starten/afzetten 104-106

Stop & Start 127-129 Accessoirestand 105 Klokje 48

Alarmknipperlichten 180

Bediening van de autoradio 270, 325

Stuurwiel verstellen 87 Claxon 181

Rijen drukschakelaars, knoppen 12 Openen van de brandstoftankklep 72 Openen van de achterklep 64 Alarm 65-67 Eco OFF (Stop & Start) 127-129 Koplampverstelling 152

Page 366: AC-DS5_01_2013_NL

Interieur

Indeling bagageruimte 92 Gevarendriehoek 93

Conventionele kinderzitjes 164-171 Elektrische kinderbeveiliging 177

Voorstoelen 78-82 - hoofdsteunen - stoelverwarming - handmatig verstelbaar - elektrisch verstelbaar - massage

Middenarmsteun achter 91 Skiluik 91

Matten 89 Airbags 189-192

Indeling interieur 88 Aansteker / accessoire-aansluiting 89 Uitschakeling passagiersairbag 166, 190

Veiligheidsgordels 186-188

Achterzitplaatsen 83-85 ISOFIX-kinderzitjes 172-175

Page 367: AC-DS5_01_2013_NL

365Zoeken op afbeelding

Onderhoud - Gegevens

Afmetingen 259 Identificatie 260

Niveaus controleren 241-244 - olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/

koplampsproeiervloeistof Controle van onderdelen 245-247 - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - elektrische parkeerrem - remblokken/-schijven

Lampen vervangen 211-218 - voor - achter

12V-accu 222-224 Spaarfase accu, eco-mode 225 Zekeringen motorruimte 219, 221

Motorkapontgrendeling 237 Gewichten (benzine) 251-252 Gewichten (diesel) 255-258

Brandstoftank leeg (diesel) 240

Onder de motorkap (benzine) 238 Onder de motorkap (diesel) 239 Benzinemotoren 250 Dieselmotoren 253-254

Page 368: AC-DS5_01_2013_NL
Page 369: AC-DS5_01_2013_NL
Page 370: AC-DS5_01_2013_NL
Page 371: AC-DS5_01_2013_NL

4DconceptDiadeisEdipro

08-13

Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifi eke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen. Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.

Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht. Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.

Gedrukt in de EU Néerlandais

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalifi ceerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.

Page 372: AC-DS5_01_2013_NL

13DS5.0070Néerlandais