Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de...

42
184 Abraham Ortelius, eigenlijk Ortels, gebo- ren in Antwerpen in 1527, was een auto- didact wiens vierhonderdste sterfdag op 4 juli 1998 werd herdacht. Hij was een neef van Emanuel van Meteren, de schrijver van een der eerste kronieken van de op- stand tegen Spanje. Hij begon als inkleur- der van kaarten (‘afsetter’ noemde men dat in die tijd), handelde in antiek, ontwikkel- de zich tot de belangrijkste uitgever van kaarten te Antwerpen en was een groot be- wonderaar van de klassieke letteren. Voor het eerst in de geschiedenis werd door hem een atlas in de moderne zin van het woord uitgegeven: het Theatrum Orbis Terrarum (‘schouwspel van de gehele we- reld’), dat in 1570 in Antwerpen verscheen en dat 53, later 119 kaarten op gelijk for- maat van alle delen van de toenmalige wereld bevatte. Maar hij maakte niet alleen de eerste wereldatlas, hij is ook de grond- legger geworden van de ‘historische’ atlas en van de eerste kaart van de Nederlanden in de Romeinse tijd. Hij bracht het tot ko- ninklijk geograaf van Filips II. Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne- derland gevlucht zoals de meeste kaartma- kers, maar als katholiek in zijn geboorte- stad gebleven (afb. 1). Ortelius’ voorliefde voor de geschiedenis Het Theatrum waaraan hij overal ter wereld zijn roem dankt, is merkwaardigerwijze de enige louter geografische publicatie van Ortelius geweest. Al zijn andere werken waren historisch van aard en zijn voorliefde ging ongetwijfeld uit naar de geschiedenis. Geschiedenis wilde voor Ortelius zeggen bijbelse geschiedenis of geschiedenis van de Oudheid. Het Theatrum bevat van het begin af toe- voegsels over de klassieke wereld. De edi- tie van 1570 bevat een lijst van plaatsna- men uit de Oudheid, die in 1574 wordt uitgebreid en voorzien van de titel: Synonimia locorum (‘lijst van vergelijkende plaatsnamen’). Deze lijst wordt in 1579 opnieuw uitgebreid en krijgt een nieuwe Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de Romeinse tijd H.A.M. van der Heijden Afb. 1. ‘Ortelius liet de mensen de wereld zien; [Philips] Galle laat de wereld Ortelius zien.’

Transcript of Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de...

Page 1: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

184

Abraham Ortelius, eigenlijk Ortels, gebo-ren in Antwerpen in 1527, was een auto-didact wiens vierhonderdste sterfdag op4 juli 1998 werd herdacht. Hij was een neefvan Emanuel van Meteren, de schrijvervan een der eerste kronieken van de op-stand tegen Spanje. Hij begon als inkleur-der van kaarten (‘afsetter’ noemde men datin die tijd), handelde in antiek, ontwikkel-de zich tot de belangrijkste uitgever vankaarten te Antwerpen en was een groot be-wonderaar van de klassieke letteren. Voorhet eerst in de geschiedenis werd doorhem een atlas in de moderne zin van hetwoord uitgegeven: het Theatrum OrbisTerrarum (‘schouwspel van de gehele we-reld’), dat in 1570 in Antwerpen verscheenen dat 53, later 119 kaarten op gelijk for-maat van alle delen van de toenmaligewereld bevatte. Maar hij maakte niet alleende eerste wereldatlas, hij is ook de grond-legger geworden van de ‘historische’ atlasen van de eerste kaart van de Nederlandenin de Romeinse tijd. Hij bracht het tot ko-ninklijk geograaf van Filips II. Na de valvan Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland gevlucht zoals de meeste kaartma-kers, maar als katholiek in zijn geboorte-stad gebleven (afb. 1).

Ortelius’ voorliefde voor de geschiedenisHet Theatrum waaraan hij overal ter wereldzijn roem dankt, is merkwaardigerwijze deenige louter geografische publicatie vanOrtelius geweest. Al zijn andere werkenwaren historisch van aard en zijn voorliefdeging ongetwijfeld uit naar de geschiedenis.Geschiedenis wilde voor Ortelius zeggen

bijbelse geschiedenis of geschiedenis van deOudheid.

Het Theatrum bevat van het begin af toe-voegsels over de klassieke wereld. De edi-tie van 1570 bevat een lijst van plaatsna-men uit de Oudheid, die in 1574 wordtuitgebreid en voorzien van de titel:Synonimia locorum (‘lijst van vergelijkendeplaatsnamen’). Deze lijst wordt in 1579opnieuw uitgebreid en krijgt een nieuwe

Abraham Ortelius en de kaart vande Nederlanden in de Romeinse tijd

H.A.M. van der Heijden

Afb. 1. ‘Ortelius liet de mensen de wereld zien;[Philips] Galle laat de wereld Ortelius zien.’

Page 2: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

185

titel: Nomenclator Ptolemaicus (‘namenlijstvan Ptolemaeus’). Tenslotte wordt zij vol-ledig opgenomen in een zelfstandige uit-gave van 1587 en 1596: Thesaurus Geogra-phicus (...) in quo omnium totius terraeregionum (...) urbium, pagorum, tribuum (...)nomina et appellationes veteres, additis etiamrecentioribus (‘geografische schatkamerwaarin alle oude namen van steden, dor-pen en stammen uit de gehele wereld zijnopgenomen met toevoeging van de moder-ne namen’), een ware Fundgrube van klas-siek-geografisch materiaal (afb. 2).

Het ParergonDaarnaast ontstond het Parergon (het ‘bij-werk’), een mengvorm van geografie enhistorie. Dit bestaat uit een reeks kaartengeheel gewijd aan de geschiedenis, dielangzaam in het Theatrum tot ontwikkelingkwam. Het aantal kaarten nam regelmatigtoe, totdat het zich tenslotte evenals deNomenclator van het Theatrum losmaakte eneen grote aparte publicatie werd. Thesaurusen Parergon zijn als het ware de satellietenvan het Theatrum.

Nauwelijks was gebleken dat het Thea-trum een succes was of Ortelius begon ge-leidelijk historische kaarten in zijn editiesin te voegen. In de editie van 1579, die bijde drukkerij van Plantijn verscheen, kwa-men de eerste drie. Ortelius begon met dePeregrinationes divi Pauli (‘de reizen van deheilige Paulus’). Daarna kwam de RomaniImperii Imago (‘beeld van het Romeinserijk’), waarvan hij in 1571 al een grote edi-tie op twee foliobladen had uitgegeven.Elke nieuwe editie van het Theatrum werdweer enkele historische kaarten rijker, tot-dat Ortelius in de laatste editie die hij zelfmocht beleven (1598) het aantal historischekaarten tot 39 had uitgebreid. Zij haddenbetrekking op de bijbelse geschiedenis ofop de gebieden van Europa die met hetRomeinse rijk in contact stonden. Met hetmotto Geographia oculus historiae (‘in degeografie krijgt de geschiedenis ogen’), datOrtelius zijn Parergon meegaf, wilde hij

zeggen dat de geografie dienstbaar moestzijn aan de historie. In de kaart werd degeschiedenis zichtbaar.

Historische publicatiesDe ene historische publicatie volgde bijOrtelius op de andere. In 1573 publiceerdehij zijn boek over Romeinse munten:Deorum dearumque capita ex antiquis numis-matibus Abrahami Ortelii geographi Regis col-lecta (‘beeltenissen van goden en godinnen,verzameld uit de antieke munten van dekoninklijke geograaf Ortelius’). In 1584 ver-scheen zijn in briefvorm aan Mercator ge-schreven reisverhaal door de Nederlanden:Itinerarium per nonnullas Galliae Belgicae par-tes (‘reisverhaal door enige delen van de

Afb. 2. Thesaurus Geographicus (Plantijn, Antwerpen1596).

Page 3: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

186

Nederlanden’), Antwerpen, Plantijn 1584.In dit charmante boekje van 76 pagina’svertelt hij zijn vriend Mercator dat hij inplaats van de beantwoording van een ont-vangen brief hem liever een verslag stuurtvan een reis met zijn vriend Jean Vivien envan wat hij daar gezien heeft: fuit nobis iterper fines Tungrorum, Eburonum, Treuirorumet Mediomatricorum (‘onze reis leidde onsdoor het land van de Tungri, de Eburonen,de Treviri en de Mediomatrici’), ofwel degebieden waarvan wij nu nog de hoofdste-den Tongeren, Luik, Trier en Metz kennen.Al vertellend over de plaatsen die zij be-zochten of de kloosters waar zij haddenovernacht citeert hij voortdurend eigen-tijdse auteurs of de klassieke schrijvers diehij aan de achterzijde van zijn kaart van deNederlanden vermeldt (zie hieronder). Inhet bijzonder gaat zijn aandacht uit naarRomeinse inscripties en naar Romeinsebouwerken zoals de Porta Nigra in Trier ende ‘Igeler Säule’ vlak bij die stad.1 Zowel

van inscripties als van bouwwerken beeldthij aardige houtsneden af.

In 1596 verscheen zijn boek over het le-ven van de oude Germanen op basis vanteksten uit de Oudheid: Aurei Seculi Imago,sive Germanorum veterum vita, mores, ritus etreligio (‘beeld van de gouden eeuw ofwelleven, zeden, riten en godsdienst van deoude Germanen’), uitgegeven door PhilipsGalle te Antwerpen. Tenslotte is er zijn be-kende editie van de Tabula Peutingeriana:Tabula Itineraria ex illustri Peutingerorumbibliotheca (...), Antwerpen 1598, de Ro-meinse reiswijzer waarvan kort voordieneen middeleeuwse kopie door de humanistPeutinger was gepubliceerd. Het verschij-nen van zijn laatste werk heeft Orteliusniet meer mogen beleven.

Ortelius’ historische reizenOrtelius was een groot reiziger en ook zijnreizen waren van historische aard. Met degraveur en schilder Joris Hoefnagel liet hij

Afb. 3. G. Braun en F. Hogenberg, Vera delineatio lacus Aniani (‘ware afbeelding van het meer van Avernus’), op.cit. III, kaart 57 (fragment).

Page 4: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

187

zich vele malen op reis in Italië afbeelden.Deze voorlopers van de ansichtkaart wer-den afgedrukt in Civitates Orbis Terrarum(‘de steden van de gehele wereld’), uitge-geven door Frans Hogenberg in Keulen, deeerste stedenatlas van Europa (1572–1618)en een soort tegenhanger van de landen-atlas van Ortelius zelf. Het bekendste tafe-reel is dat van Ortelius en Hoefnagel mettekenmateriaal in de hand die vanaf eenheuvel neerzien op het meer van Avernus(lacus Anianus) en de grot van de Sybillevan Cumae (afb. 3); er zijn er ook waaropzij afdalen naar de waterval van Tivoli ofuitzien over de zwavelbronnen vanPozzuoli.2 Steeds weer blijkt dat in de ogenvan Ortelius de geografie dienstbaar wasaan de geschiedenis.

De kaart Belgii veteris TypusAls zesde historische kaart maakte Orteliusdie van de Nederlanden in de Romeinsetijd: Belgii Veteris Typus. Ex conatibus geo-graphicis Abrahami Ortelij (‘kaart van de ou-de Nederlanden bewerkt door Ortelius’).De naam Belgium was naast GermaniaInferior de in die tijd meest gebruikelijkeLatijnse naam voor de Nederlanden in hungeheel. De kaart verscheen voor het eerstmet de datum 1584 en werd in 1594 metkleine wijzigingen herdrukt (afb. 4). Hetnieuwe van deze kaart is dat OrteliusNederland in de Oudheid de vorm geeftvan de XVII Provinciën der Nederlanden,het land waarin hij zelf leefde en dat in1584 nog bestond, al zou het niet lang meerduren. Er was eerder, in 1557, een kaart

Afb. 4. Abraham Ortelius, Belgii veteris Typus (Antwerpen 1594).

Page 5: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

188

verschenen van het door de Romeinen ver-overde gebied met de Rijn als begrenzing,namelijk de kaart van Gilles Boileau deBouillon Gallia Belgica.3 Deze was echter alstoelichting bij Caesar’s De Bello Gallico be-doeld en gaf slechts het beeld van de zuide-lijke Nederlanden tot de rivieren weer. Zijwerd door Ortelius voor het eerst aange-vuld tot de gehele Nederlanden. Hij tracht-te daarbij recht te doen aan de veranderdegesteldheid van het terrein vóór het ont-staan van de Zuiderzee, maar de omvangvan het land en de deltavorm van Rijn,Maas en Schelde handhaafde hij volledig.

Teksten in de cartouchesDe kaart Belgii veteris Typus vertoont in af-wijking van de meeste kaarten vier cartou-ches, aan de bouwkunst ontleende sierka-ders voor het opnemen van titel en legenda.Bovendien zijn in de editie van 1594 de na-men Britanniae insulae pars en Germaniae parsopvallend gecalligrafeerd.

In de eerste cartouche met de titel duidtOrtelius de ouderdom van de plaatsnamendoor verschillende lettertypen aan. De oud-ste schrijft hij met Romeinse kapitalen, dewat latere in kleine letters, de nog latere incursief, de jongste in de op het Gotischeschrift geïnspireerde civilité-letter. De twee-de ovale cartouche rechtsboven bevat eenrandtekst en een inschrift in het ovaal. Derandtekst luidt:

Nescio qua natale solum dulcedine cunctosducit, et immemores non sinit esse sui

Met de één of andere zoetheid lokt de geboorte-grond allen en maakt het onmogelijk hem tevergeten.

Hij versterkt de indruk van deze woordendoor in de opdracht te schrijven:

S.P.Q.A. Patriam Antiquitati a se restitutamdedicabat lub.[enter] mer.[itoque] AbrahamusOrtelius civis

Ortelius draagt als burger van Antwerpen metvreugde en dankbaarheid deze kaart van hetvaderland, dat in de Oudheid is teruggeplaatst,op aan zijn stad.

Het is uiterst zeldzaam in teksten van vóórde bittere gemeenschappelijke belevenis-sen van de Tachtigjarige Oorlog het woordpatria met gevoelens van vaderlandsliefdeen gehechtheid aan de geboortegrond aante treffen. Ortelius’ woorden zijn uitingenvan een nieuw fenomeen, het nationali-teitsbesef, dat in de volgende eeuwen eenbelangrijke rol zou spelen.

In de derde cartouche, rechtsonder, diemet eenvoudige festoenen is versierd,staan de datum en het ‘privilege’: Imperialiet Belgico (‘van de Keizer en van hetNederlands landsbestuur’) voor de tijd vantien jaren; een primitief soort auteursrecht-bescherming dat in de praktijk niet veelbetekende.

De vierde cartouche, linksonder, de een-voudigste, bevat een vers van de ZeeuwHugo Favolius, geboren in Middelburg in1523 en gestorven in 1585 in Antwerpen.Na een studie in het buitenland werd hij in1563 stadsgeneesheer van Antwerpen. Hijlegde zich toe op de Latijnse dichtkunst enletteren. De door hem aan zijn vriendOrtelius gewijde tekst luidt:

Prisca vetustatis Belgae monumenta recluditOrtelius, priscas dum legit historiasCollige prima soli natalis semina BelgaEt de quo veteri sis novus ipse vide.

Ortelius heeft de antieke monumenten van hetNederlands verleden weer ontsloten door hetlezen van de geschiedschrijvers uit de Oudheid.Neem kennis van de eerste kiemen van uwgeboortegrond, Nederlander, en zie zelf vanwelke oude stam u een nieuwe loot bent.

Dit is een veelzeggende tekst. Het tijdperkvan het zeldzame en kostbare handschriftwas in de dagen van Ortelius voorbij. Meteen verbazingwekkende snelheid had de

Page 6: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

189

uitvinding van de boekdrukkunst zichover geheel Europa verbreid. Een vloedvan godsdienstige werken en teksten uitde Oudheid stond de tijdgenoten vanOrtelius ter beschikking. De boekdruk-kunst heeft naast het kompas en het vuur-wapen het aanschijn van de 16de eeuwtotaal veranderd. In plaats van één uniekhandschrift kwamen oplagen van boekenin honderden, soms zelfs duizend exem-plaren, voor prijzen die slechts een fractiewaren van die van een handschrift. Degrote drukker Plantijn die als arme boek-binder uit Frankrijk naar Antwerpen wasgekomen, gaf in nog geen dertig jaar meerdan 2100 titels uit, zeventig per jaar, inminder dan een week één. Wie de compli-caties van het handzetten en van de primi-tieve drukpers kent, beseft wat voor pres-tatie daar geleverd werd.

Ortelius had een eigen bibliotheek en uitde bewaard gebleven boekhouding van dedrukker en uitgever Plantijn blijkt dat hijveel boeken kocht. Omdat de titels erbijvermeld worden, kennen wij ook de groteverscheidenheid van zijn lectuur. Dat waseen hoogst zeldzaam verschijnsel. Eenbibliotheek van honderd boeken gold in de16de eeuw als een zeer grote. Zonder deboekdrukkunst had een gewone burger alsOrtelius nooit zoveel boeken kunnenkopen en lezen als uit zijn teksten blijkt.Openbare bibliotheken kwamen later.

Het vers van Favolius bevat ook nog eenzinsnede die Ortelius dierbaar zal zijn ge-weest: de moderne mens moet zich bewustzijn van het verleden.

Besef, o mens waaruit u bent voortgesproten enwat u aan het verleden te danken hebt.

Ook dat historisch bewustzijn was nieuwin Ortelius’ tijd. De renaissance-mens, dehumanist, was er zich van bewust eennieuw tijdperk te beleven en zette zichdaardoor vanzelfsprekend tegen zijn mid-

deleeuws verleden af. Uit deze reactie ont-stond in de 16de eeuw de geschiedenis alswetenschap.

De geografische inhoud van de kaartDoor het lezen van de oude geschiedschrij-vers kon Ortelius deze kaart tekenen, dieboordevol staat met informatie over stam-men, landstreken, steden, rivieren enriviermondingen, zeeëngten, castella (for-ten), castra (legerplaatsen) en fossae (grach-ten).

De geografische inhoud van deze kaartvan Ortelius (namen van stammen, steden,rivieren en dergelijke) en het geografischbeeld ervan (kustlijn, verdeling van landen water, bestreken gebied) verschillennauwelijks van de moderne bevindingen.De aanduiding van stammen en forten diebij Ortelius onzeker zijn, zijn in het moder-ne onderzoek menigmaal onzeker gebleven,hoewel door archeologisch onderzoekvooral in deze eeuw een aantal vermoe-dens bevestigd is.

Wat de geografische inhoud betreft, valtin de eerste plaats op dat het gebied bovende grote rivieren veel minder gevuld isdan dat daaronder. Slechts enkele namenvan stammen waarmee de Romeinen tus-sen 12 v.Chr en 47 n.Chr. in contact zijngekomen staan op de kaart vermeld: deSicambri, de Usipeten, de Frisii, de Chaucien enige andere. De symbolen ter aandui-ding van bos- en veengebied waarvan hetzuidelijk deel vol staat, ontbreken tennoorden van de rivieren vrijwel geheel.Het was een slecht bewoon- en begaanbaarterrein dat voor een belangrijk deel dooreen dikke veenlaag was bedekt. Het feitdat in de jaren vóór 47 n.Chr. de Romeinenernstige tegenslagen in het overrijns ge-bied hadden moeten incasseren, had geleidtot de beslissing dat voortaan de Rijn en ineen later stadium de Waal als grens vanhet Romeinse rijk werden beschouwd.Ortelius laat niet na het Teutoburgerwoudin te tekenen waar Varus zijn historischenederlaag leed.

Page 7: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

190

Duidelijk is de lange reeks van castellalangs de oorspronkelijke linker Rijnoevervan Moguntiacum (Mainz) tot Forum Hadri-ani (Voorburg) en de zogenaamde Arx Brit-tannica ten westen van Lugdunum (Leiden),waarvan in de 16de eeuw bij laag water deruïne nog zichtbaar is geweest. Duidelijk isook het land der Bataven in het grote eilandBatavia Vetus in het rivierengebied. Maarliefst vier namen geeft hij voor de Noord-zee en hij vermeldt de antieke schrijversZosimus, Ptolemaeus, Plinius, Claudianus,en Dio met de namen die zij aan de Noord-zee hadden gegeven. Hij toont op gezagvan Plinius het Helium ostium (Helinium)waar de Schelde, de Maas en de zuidelijkeaftakking van de Rijn, de Waal, in zee uit-stromen. Hij voegt eraan toe dat volgensTacitus hier de grens ligt tussen Gallië enGermanië (Galliae et Germaniae terminus).Bij Tongeren vermeldt hij de namen dievoorkomen bij de schrijvers Ptolemaeus,Caesar en Ammianus en in het ItinerariumAntonini.4 Het gehele gebied ten zuidenvan de rivieren staat vol namen van stam-men, steden en rivieren en in veel gevallennoemt hij zijn bronnen erbij. Ook staan uit-drukkelijk ingetekend de Fossa Drusiana,het kanaal dat Drusus, de vader van Ger-manicus, circa 12 v.Chr. liet graven tussende Rijn en de IJssel, een verbinding tussende Rijn en het noordelijk deel van deNoordzee via het Flevomeer en de FossaCorbulonis van het jaar 47, een verbindingtussen de Rijn en de Waal. Ortelius laathier geen gelegenheid voorbijgaan om zijnlectuur in de priscae historiae te demonstre-ren.

Ortelius’ eigen teksten aan de achterzijdevan de kaartHoe zorgvuldig Ortelius was in de verant-woording van zijn bronnen blijkt al in zijnwereldatlas Theatrum. Hij geeft een nauw-keurige lijst van alle kaartmakers van wiehij kaarten heeft geraadpleegd en overge-nomen, de zogenaamde Catalogus Aucto-rum. Uit de hierboven besproken Thesaurus

Geographicus bleek ook al hoezeer hij docu-mentatie belangrijk achtte. Aan de achter-zijde van zijn kaarten placht hij eveneensin uitvoerige teksten te verantwoorden aanwelke bronnen hij gegevens voor zijn kaarthad ontleend. Op de achterzijde van hettiental kaarten die gewijd zijn aan de Ne-derlanden, werden meer dan vijftig schrij-vers van geschreven bronnen aangetroffen.

Dat Ortelius bij de samenstelling vandeze teksten betrokken was, ze zelfs veelalzelf heeft geschreven, blijkt uit persoon-lijke opmerkingen. In een tekst over dekaart van Brabant (Brabantiae descriptio)5

van 1591 schrijft hij de aardige persoonlijkenoot:

Huius antiquitates & res gestae prae manibushabet vir doctus Dn Ioan Gerartus amicus nos-ter, a quo omnia propediem absoluta magnodesiderio expectamus.

De vroege geschiedenis en de lotgevallen vandit hertogdom heeft mijn goede vriend, de heerJohan Gerarts onder handen en wanneer hijbinnenkort alle gegevens bij elkaar heeft, zie ikze verlangend tegemoet.

Ook op het einde van de tekst overLuxemburg (Lutzenburgensis Ducatus ver-iss.[ima] descript.[io])6 schrijft Ortelius blijk-baar met eigen hand:

Plura de hac regione in nostro Itinerario

over deze provincie meer in mijn (hierbovengenoemd) Itinerarium

Achter op de kaart Belgii veteris Typus ver-meldt hij dat hij bepaalde historische na-men heeft opgenomen in nostro Thesauro,dit wil zeggen in zijn reeds genoemdeboek Thesaurus Geographicus.

Onder het opschrift Belgium vermeldtOrtelius achterop deze kaart bijna dertignamen van auteurs die hij heeft geraad-pleegd. Hij noemt zowel eigentijdse au-

Page 8: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

191

teurs als schrijvers uit de Oudheid die inde loop van zijn leven of kort daarvoor indruk waren verschenen: Caesar, Strabo,Diodorus Siculus, Plutarchus, AmmianusMarcellinus, Dionysius van Halicarnassus,Plinius, Varro en Ausonius, een dichter uitde 4de eeuw n.Chr. die een groot dicht-werk over de Moezel heeft geschreven. Bijelk van hen citeert hij fragmenten die opde Nederlanden betrekking hebben. VanPlinius geeft hij uit de Naturalis Historiaacht citaten. Aan Dionysius van Halicar-nassus, schrijver van een Romeinse ge-schiedenis in 20 boeken, ontleent hij hetgegeven Batavi arte equitandi pollent (‘deBataven zijn goed in het paardrijden’). Bijde Romeinse geschiedschrijver AmmianusMarcellinus las hij dat de Nederlanders(Belgae) van alle Galliërs het sterkst zijn,omdat zij minder ontwikkeld en door hunvoortdurende strijd met de overrijnse Ger-manen minder verwijfd zijn. De lectuurvan de priscae historiae heeft Ortelius eenzee van informatie verschaft die hij in zijnkaarten te nutte maakte.

Waaraan ontleende Ortelius zijn kaart-beeld van het oude Nederland?De kaart van de Nederlanden in de antiekeOudheid zoals Ortelius haar ontwierp,wijkt weinig af van hetgeen in het moder-ne onderzoek als waarschijnlijk wordt aan-genomen. De Rijn stroomde bij Rijnsburgin zee. Een aftakking van de Rijn (de Waal)verenigde zich met de Maas en de Scheldein de grote monding die het Helinium werdgenoemd (bij Ortelius ten onrechte Helium).De kustlijn verliep van zuid-west naarnoord-oost in een gesloten boog. Zij werdslechts onderbroken door de zeegaten vande rivieren zoals de latere IJssel en Vecht.Die zeegaten zijn nu nog zichtbaar tussende waddeneilanden; ‘t Vlie was daarvanhet voornaamste. Dat deze gebogen kust-lijn begaanbaar was is op te maken uit deAnnales van Tacitus (1, 63) waar dezeschrijft dat Germanicus zich in de jaren14–18 n.Chr. in de oorlogen met de Germa-

nen van de Eems terugtrekt en de legioe-nen laat scheep gaan voor de terugkeeroverzee naar een legerplaats aan de mon-ding van de Rijn, waarschijnlijk in hetgebied waar later het Forum Hadriani ofPraetorium Agrippinae gebouwd werden,maar dat hij een deel van de ruiterij op-dracht geeft over land langs de kust van de‘oceaan’ naar de Rijn terug te keren (parsequitum litore Oceani petere Rhenum jussa).Tussen Holland en Gelderland/Overijs-sel/Friesland strekte zich een uitgestrektveengebied uit dat slechts ten dele begaan-baar was. In Annales 1, 63 vertelt Tacitusdat het gebied uit uitgestrekte moerassenbestond: trudebantur in paludem gnaram vin-centibus, iniquam nesciis (‘zij dreigden demoerassen ingedreven te worden die deoverwinnaars kenden, maar die voorvreemden gevaarlijk waren’); ‘louter moer,taaie, kleverige, zware klei en wegens devele beekjes onbetrouwbaar’ (cetera limosa,tenaci gravi coeno aut rivis incerta). De Ro-meinen zagen zich gedwongen door hetmoerasgebied ‘veenbruggen’ of knuppel-paden aan te leggen die zich over groteafstanden uitstrekten en daarom ponteslongi werden genoemd. De rivieren verlie-pen door dit veengebied noordwaarts viaeen binnenmeer dat ‘Flevomeer’ werdgenoemd en kleinere meren. Bij het eersteoprukken tegen de Chauken in de richtingvan de Eems vervoerde Germanicus, waar-schijnlijk vanuit Noviomagus en Vetera(Xanten), vier legioenen over de merennaar het noorden (ipse impositas navibusquatuor legiones per lacus vexit).

In Annales 2, 8 deelt hij mede dat Germa-nicus gebruik makend van de Fossa Drusi-ana over de ‘meren’ en de ‘oceaan’ in eenvoorspoedige tocht naar de Eems voer:

fossam cui Drusianae nomen ingressus (...)lacus inde et oceanum usque ad Amisiam flu-men secunda navigatione pervehitur.

Page 9: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

192

Deze routes zijn op de kaart van Orteliusin grote lijnen te volgen.

In de moderne waterstaatskunde en in dearcheologie wordt het door Ortelius ge-schetste kaartbeeld niettegenstaande veleonzekerheden deels waarschijnlijk geacht,deels door vondsten bevestigd. Maar in dehistorische atlassen uit het begin van de20ste eeuw7 werd Ortelius niet gevolgd.Daardoor ontstaat de vreemde situatie datNederland in de Romeinse tijd met alle ge-gevens uit de Oudheid wordt afgebeeldmet het kaartbeeld van het huidige Neder-land. Een uitzondering is alleen de kopvan Noord-Holland bij Holwerda, omdatde inpoldering van de Zijpe in de 16deeeuw nawijsbaar is.

In een betrekkelijk korte tijd – men neemtaan tussen de 12de en de 14de eeuw – isdit kaartbeeld onder invloed van verschei-dene factoren grondig veranderd. Het rij-zen van de zeespiegel, het in die periodeontbreken van dijken zowel aan zee alslangs de rivieren, zeestromen, getijden enstormvloeden hebben het wateroppervlakten koste van het land vergroot.8 De Wad-denzee, de Hollandse meren, de Zuiderzeeen de Biesbos ontstonden door overstro-ming. Op de oudste handschriftkaart vanhet zeegebied, gemaakt door ChristiaansGrooten omstreeks 1568, is in de Wadden-zee nog een groot droog gebied ingetekendmet de naam ‘Moerwaard’ (afb. 5). Opmiddeleeuwse kronieken steunt de veron-derstelling dat tussen Stavoren en Enkhui-zen een verbinding over land mogelijk isgeweest.

Ortelius zelf licht in zijn Thesaurus Geo-graphicus een tipje van de sluier op. Hijschrijft:

[Flevi lacus] videtur mihi posse appellari Sinusilla Germanici maris, qui est hodie interHollandiam & Frisiam, & vulgo Suyer-seevocant. Vide eius descriptionem (ex qua egomeam hanc opinionem hauserim) apud Melamlib. 3 cap. 2 & Plinium lib. 4 cap. 15

het komt mij voor dat Flevomeer kan wordengenoemd de boezem van de Noordzee die tus-sen Holland en Friesland ligt en in de volks-mond Zuiderzee wordt genoemd; zie debeschrijving daarvan [en daar heb ik mijn ziens-wijze vandaan] bij Pomponius Mela, boek III,hoofdstuk 2 en bij Plinius boek IV, hoofdstuk15.

Hij voegde er nog het boven vermelde ver-haal aan toe dat men volgens het tweedeboek van Tacitus’ Annales via de Drusus-gracht over de meren (lacus) en daarna overde zee naar de Eems (Amisia) kon varen.

Afb. 5. Christiaan sGrooten, circa 1568 (handschrift-kaart zonder titel in atlas, Koninklijke Bibliotheek,Brussel, fragment).

Page 10: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

193

Een tweede kaartjeHet was niet de eerste keer dat Orteliusprobeerde de noordelijke helft van Neder-land in kaart te brengen. Al in 1579 gaf hijeen kaart van Friesland uit, Frisia Occiden-talis, waaraan hij rechtsonder een inzet-kaartje toevoegde (afb. 6) van het noorde-lijk deel van Nederland met de titel:Antiquae Frisiae situs sub Augusto Imperatore

ut fertur (‘het oude Friesland, zoals het eronder Augustus zou hebben uitgezien’).Hij had dit kaartje blijkbaar ergens aange-troffen en overgenomen, zij het met enigereserve (ut fertur, ‘men zegt’). Hij wistblijkbaar niet dat dit kaartje door JoachimHoppers (Hopperus), een Friese jurist envooraanstaand ambtenaar onder Marga-

Afb. 6.Fragment vanFrisiaOccidentalis uitOrtelius’Theatrum OrbisTerrarum(Antwerpen1595).

Page 11: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

194

retha van Parma, was getekend, want erstond geen auteursnaam bij. Toen hij uit eenboek ontdekte dat Hoppers de maker was,voegde hij er in de editie van het Theatrumvan 1595 aan toe: D.[ominus] JoachimusHopperus describebat (‘getekend door JoachimHoppers’). Het is kennelijk de bedoelinggeweest op het kaartje oud en nieuw metelkaar te verbinden. Men zocht graag zijnoorsprong in de Oudheid: Katwijk zou vande Catten (Chatti)komen en de Hardebonesstichtten Harderwijk. Ook op dit kaartje,evenals op Belgium veteris Typus is te ziendat de kustlijn van zuidwest naar noordoosttamelijk gesloten verloopt en dat Hoppersaannam dat de Zuiderzee in de tijd van deRomeinen een door meren en rivierendoorsneden veengebied had gevormd.

Een interessante bijzonderheid van ditkaartje is dat in Drente duidelijk zijn inge-tekend de columnae Herculis (‘de zuilen vanHercules’) en dat Ortelius daaronder toe-voegt ‘Duuels Crutz hodie’ (‘nu duivelskruis genoemd’). Hoppers steunde blijk-baar op een mededeling van Tacitus in deGermania 34, waar hij over het land derFriezen schrijft:

ipsum quin etiam oceanum illa tentavimus; etsuperesse adhuc Herculis columnas fama vulg-avit; sive adiit Hercules seu quidquid ubiquemagnificum est in claritatem eius referre con-sensimus.

wij konden vandaar uit ook op zee komen enhet verhaal deed de ronde dat er nog zuilen vanHercules te vinden waren. Het kan zijn datHercules daar is geweest; het kan ook zijn datwij graag al het reusachtige in de wereld aanzijn grootheid toeschrijven.

Hoppers vond dit blijkbaar een mooiegelegenheid de onbegrijpelijke hunebed-den in bekende klassieke termen te verkla-ren. Immers Hercules schonk de Middel-landse Zee een toegang tot de oceaan doorde rotsen (zuilen) naar beide zijden tot de

‘straat van Gibraltar’ uiteen te scheuren.De hunebedden bestonden uit reusachtigestenen die alleen door goden konden wor-den verplaatst.9

Het is uitgesloten dat die gegevens dui-delijk genoeg zijn geweest om een in mo-derne zin enigszins betrouwbare kaart tetekenen. Ortelius heeft ongetwijfeld hypo-thetische kaartschetsen gekend die trouwvan hand tot hand gingen, die soms opmiddeleeuwse fantasieën en vooroordelensteunden en zonder lokale controle wer-den overgeleverd. Van wetenschappelijkgefundeerde lokale controle was vóór detweede helft van de 16de eeuw, vóór detoepassing van de wetenschappelijke land-meting door driehoeksmeting, trouwensgeen sprake. Maar het is duidelijk dat depriscae historiae Ortelius gegevens geleverdhebben die met de traditie overeenkwa-men en door bevindingen uit zijn eigen tijdwerden bevestigd. De moderne historischeatlassen zijn hem daarin niet gevolgd,maar wij kunnen hem toch dankbaar zijndat hij ons dit serieuze werkstuk heeftnagelaten dat vele klassieke teksten kanverduidelijken.

Het model van de kaart der Nederlandenin de Romeinse tijd, dat Ortelius hier voorhet eerst in gedrukte vorm presenteerde,heeft een grote invloed uitgeoefend op delatere kaarttekenaars tot het einde van de18de eeuw. Er zijn tientallen kaarten vanhetzelfde type, hetzij gedrukt, hetzij inhandschrift aan te wijzen, die onmisken-baar van het model van Ortelius zijn afge-leid10 en zoals gezegd wijken de modernebevindingen hiervan nauwelijks af.

NOTEN1. Exemplaren in de Universiteitsbiblotheek vanAmsterdam, 445.G.43, 972.E.33 en OF 72.27.2. G. Braun en F. Hogenberg, Civitates OrbisTerrarum (Keulen 1588) III, de kaarten 52, 57 en58.3. (Antwerpen 1557); enig exemplaar Brussel,Koninklijke Bibliotheek, Kaarten IV, 7567.4. In de 2de eeuw n.Chr. verscheen een verza-

Page 12: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

195

meling geografische gegevens die onder denaam Itinerarium Provinciarum bekend is en toe-geschreven wordt aan een opdracht van keizerAntoninus Pius. Daarom wordt zij ook welItinerarium Antonini genoemd.5. Theatrum Orbis Terrarum (Antwerpen, Plan-tijn 1592), kaart 36.6. Additamentum (toevoeging bij het Theatrum)(Antwerpen 1580), kaart 18a.7. Geschiedkundige Atlas van Nederland. DeRomeinse tijd en de Frankische tijd, P.J. Blok enA.W. Bijvanck (‘s-Gravenhage 1929), de bladen1 en 2; id., Oudheidkundige Kaart van Nederland,J.H. Holwerda (‘s-Gravenhage 1926); id., DeGewesten van Noord- en Zuid-Nederland in 1300,A.A. Beekman (‘s-Gravenhage 1929).8. J. Buisman, Duizend jaar weer, wind en water inde Lage Landen (Franeker 1995) I. 361 (Allerheili-genvloed 1170); 393 (Sint Nicolaasvloed 1196);

421 (Marcellusvloed 1219); M.K.E. Gottschalk,Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland(Assen 1971) I. 129, 182 en 194/5; J. Westenberg,Oude kaarten en de geschiedenis van de kop vanNoord-Holland. Verhandelingen van de Konink-lijke Academie van Wetenschappen, afd. Na-tuurkunde, eerste reeks (Amsterdam 1961)XXIII, no 2, 9–13 en 49.9. Zie hierover E.H. Waterbolk, Een vervalserbetrapt? Een probleem in de Friese geschied-schrijving, in: Omtrekkende Bewegingen (Hilver-sum 1995) 94–5.10. Niet alleen Petrus Kaerius kopieerde dezekaart enige malen op gelijk formaat, zie zijnatlas Germania Inferior (Amsterdam 1617). Ookanderen deden dit op verschillende formaten.In het Rijksprentenkabinet te Amsterdambevindt zich daarvan een aantal fraaie voor-beelden, Ottens 1–104 en 111; VL 1–3.

Page 13: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

196

De carrière van Domitius CorbuloDe Romeinse veldheer Gnaeus DomitiusCorbulo (circa 3 v.Chr.–67 n.Chr.), wasconsul in 39 onder zijn zwager Gaius(=Caligula) en ongetwijfeld de grootsteveldheer uit de tijd van Claudius en Nero.In de Nederlanden is hij vooral bekenddoor de fossa Corbulonis, het kanaal dat hijna een succesvolle militaire actie tegen deFriezen en de Chaucen omstreeks 47 alslegaat van Germania inferior liet graven tus-sen Rijn en Maas. Niettemin bracht de ge-neraal het meest verdienstelijke en roem-volle gedeelte van zijn militaire carrièredoor in de uithoeken van het RomeinseOosten, in het bijzonder in Armenia, waarhij meer dan wie ook de vérstrekkende‘oostpolitiek’ van Nero in goede banenheeft geleid.

Armenia werd sinds de tijd van Augus-tus geregeerd door koningen uit de Helle-nistisch-Oosterse adel, die exclusief doorde Romeinse keizer werden geïnstalleerd,zonder Parthische inspraak. De Parthischeprins Tiridates greep echter op het eindevan Claudius’ bewind de macht in Arme-nia, zonder voorafgaande instemming vanRome. Nero benoemde daarop de ervarenveldheer Corbulo eind 54 onder invloedvan de ‘regenten’ Seneca en Burrus totlegaat met imperium propraetore van denieuwe dubbelprovincie Cappadocia-Gala-tia, met als specifieke opdracht Armeniaopnieuw binnen de Romeinse invloeds-sfeer te brengen. In 58 en 59, profiterendvan het feit dat de Parthische grootkoningVologaeses, broer van Tiridates, tot 61 dehanden vol had met een geweldige op-

stand in Hyrcania, veroverde Corbulo ach-tereenvolgens de belangrijkste Armeensesteden: Artaxata en Tigranocerta. In 60,toen het erop leek dat de Armeense oorlogvoorbij was, kreeg hij naast Cappadocia enGalatia ook Syria onder zijn commando.Toen in de zomer van 61 zowel op hetArmeense als op het Syrische front eenopenlijke oorlog dreigde met de Parthen,besloot Corbulo tot een tijdelijke diploma-tieke oplossing die in Rome niet op alge-mene instemming kon rekenen: beide

Tacitus, Corbulo en het contempo-raine debat over de Romeinse‘oriëntpolitiek’Frederik Juliaan Vervaet

Afb. 1. Portretbuste van Gn. Domitius Corbulo (Rome, Capitolijnse Musea).

Page 14: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

197

supermachten trokken hun troepen teruguit het geteisterde Armenia, waarbij de in60 door Nero geïnstalleerde vazalkoningTigranes voorgoed van zijn troon werdgehaald.

Nero stuurde daarop zijn gunstelingL. Iunius Caesennius Paetus in 61 alsnieuwe legaat voor Cappadocia-Galatianaar het strijdtoneel met het mandaat omArmenia aan te vallen en eenvoudigweg teannexeren. Nadat Paetus na een roekelozecampagne in de herfst van 62 een zwarenederlaag had geleden tegen de Parthen inArmenia en de Romeinen zich opnieuwnaar Cappadocia hadden moeten terug-trekken, kreeg Corbulo in 63 een buitenge-woon imperium proconsulare, dat hem hetdirecte commando verleende over alle kei-zerlijke gouverneurs en cliëntkoningen vanhet Romeinse Oosten. Uiteindelijk wist hijin die hoedanigheid met zijn leger vanmeer dan 50.000 soldaten de Parthen op-nieuw tot een compromis te dwingen, naeen militaire machtsdemonstratie in Arme-nia in de zomer van 64. De Parthischeprins Tiridates zou in 66 met groot gevolgeen reis naar Rome maken om daar op hetForum Romanum door Nero zelf met dekoninklijke diadeem tot cliëntkoning vanArmenia te worden gekroond. Vanaf 66zouden talrijke Parthische prinsen overArmenia regeren, steeds na de vooraf-gaande goedkeuring van de Romeinse kei-zer.

Het is de opzet van dit artikel dieper in tegaan op de mogelijke redenen voor van dewel zeer overvloedige aandacht die Tacitusin zijn Annales aan de campagnes van Cor-bulo heeft besteed.1 Hoewel hieraan al en-kele uitvoerige publicaties zijn gewijd,loont het zeker de moeite nog eens op dezaak in te gaan, die ons een duidelijke kijkkan geven op de visie van Tacitus zelf opde Romeinse ‘oriëntpolitiek’. Daarbij is hetbelangrijk te weten dat in Tacitus’ eigentijd een nog veel grotere oorlog was gestre-den in het Oosten. Trajanus was namelijkin 114–115 Armenia en Mesopotamia bin-

nengevallen met de bedoeling deze im-mense gebieden te annexeren. De oorlogs-zuchtige keizer weigerde het ‘Neronische’compromis te herhalen, hoewel een – voor-heen weliswaar rebelse – Parthische prinshem nederig had verzocht de Armeensekoningsdiadeem uit zijn handen te mogenontvangen. Er brak echter in 116 een zwareopstand uit in deze gebieden, die gepaardging met hevige joodse opstanden eldersin het Romeinse Rijk. Trajanus zelf stierf in117 tijdens zijn terugreis naar Rome omdaar een voorbarige triomf te gaan vieren,waarop zijn opvolger Hadrianus beslootde opstandige nieuwe provincies Armenia,Assyria en Mesopotamia op te geven enhet Romeinse leger achter de sinds Augus-tus vertrouwde Eufraatgrens terug te trek-ken. Deze beslissing moet toendertijd on-getwijfeld tot verhitte debatten hebbengeleid in senatoriale en militaire kringenen was zelfs de aanleiding van de doorHadrianus bevolen executie van vier top-generaals van Trajanus. Ten gevolge hier-van is de verhouding tussen de verlichtedespoot Hadrianus en de senaat geduren-de heel diens bewind gespannen gebleven.

De ongewone positie van Corbulo in deAnnales van TacitusTacitus’ uitvoerige verslag van de Armeen-se campagnes blijkt vol eigenaardighedente zitten, wat door verscheidene onderzoe-kers al werd aangetoond.2 In de eersteplaats bestaat er een duidelijke discrepan-tie tussen de reële diplomatie en de ge-zwollen patriottische retoriek in Tacitus’verslag van de Armeense oorlogen vanDomitius Corbulo onder Nero. Vanaf hetbegin van Corbulo’s interventie is er eenopvallende contradictie tussen de elogiawaarmee Tacitus de generaal overlaadt ende realiteit van diens acties.

De erudiete Engelse historicus en Tacitus-kenner Sir Ronald Syme heeft aangetoonddat de beschrijving van Corbulo’s campag-nes sterk verschilt van het gewoon militair-verhalende verslag van de daden van bij-

Page 15: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

198

voorbeeld een Ostorius Scapula of eenSuetonius Paulinus in Britannia. Veelbete-kenend is volgens Syme verder dat, hoe-wel Nero bij uitstek onder de oude aristo-cratische elite een bloedbad heeft aange-richt, de belangrijkste slachtoffers in deogen van Tacitus niettemin drie novi homi-nes waren, senatoren die niet uit de oudeRomeinse adel stamden. Het gaat hier inde eerste plaats om de filosoof Seneca,Nero’s opvoeder. Daarnaast wijst Syme op de persoon van Thrasea Paetus, deincarnatie van waardigheid en onafhanke-lijkheid. Tenslotte is er Corbulo, een sena-tor die buitensporige militaire eer deelach-tig werd en capax imperii was, ‘bekwaamom te besturen’. Tacitus had hiervoor zijnredenen, waarvan Syme het dramatischcontrast tussen deze figuren en het princi-paat van Nero als de meest voor de handliggende noemt.

Syme meent terecht dat Tacitus te veelaandacht heeft besteed aan deze mannen.Seneca was niet de enige adviseur van

Nero, Thrasea Paetus was wellicht nietecht een bedreiging voor het regime vanNero en Corbulo’s campagnes krijgen on-redelijk veel aandacht in de Annales.3 Hetcontrast tussen Corbulo en het gedegene-reerde principaat van Nero bereikt in boek15 een climax: enerzijds de hoogst eervollegebeurtenissen in het verre Armenia in 64,aan de andere kant de brand van Rome tij-dens dat zelfde jaar en de bloedige repres-sie van de samenzwering van Piso in 65. Indeze zin werd er dan ook reeds gewezenop een onbetwistbare parallel tussen hetgeval van Corbulo en dat van Germanicus:beide generaals worden al te eenzijdig alsdeugdelijke helden in een corrupt tijdperkafgeschilderd. Overigens had Tacitus geenblinde verering voor Corbulo, en geeft hijaf en toe snijdende kritiek, waarvan wemooie voorbeelden vinden we in Annales13, 9, 3 en vooral in Annales 15, 6, waar depraalzucht en eigenzinnigheid van de ge-neraal aan de kaak worden gesteld.

Gilmartin kon zelfs aantonen dat Tacitus

Afb. 2. Kaart van Armenia in Nero’s tijd (uit: B.H. Warmington, Nero: realily and legend, London 1969, p. 86).

Page 16: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

199

Corbulo in essentie niet meer dan andereroemvolle generaals ophemelt of deze on-dergeschikt maakt aan Corbulo. Hoewelbijvoorbeeld de beschrijving van de marsvan Germanicus in Germania (Annales1, 51) vergelijkbaar is met die van de marsvan Corbulo (Annales 13, 40, 2), vermeldtTacitus expliciet dat Germanicus in de dra-matische gebeurtenissen die volgen per-soonlijk meestrijdt met zijn manschappen(Annales 1, 51, 3), terwijl hij hierover zwijgtin het geval van Corbulo. Ook is het zo,dat bij het herstel van de discipline van detroepen die Corbulo in 55 ter beschikkinggesteld worden in Cappadocia, en de suc-cesvolle actie die daarvan het gevolg is(Annales 35–40), geen onnodige nadrukwordt gelegd op Corbulo. In boek 14,waarin de generaal de finale overwinningbehaalt in Armenia (Annales 14, 23–26), ligtde nadruk volledig op de prestaties vanSuetonius Paulinus bij het neerslaan vande opstand van Boudicca in Britannia(Annales 14, 29–39).

Tacitus verliest Corbulo in boek 14 nietuit het oog, maar geeft hem geen overdre-ven aandacht. Daarenboven blijkt, dat degeneraal geen persoonlijke rol speelt in hetgevecht om de Armeense versterkingLegerda (Annales 14, 25, 1). Tenslotte wijstGilmartin er nog op, dat Corbulo in hetverlag van Tacitus in tegenstelling totSuetonius Paullinus nooit echt een langeredevoering heeft afgestoken (in Annales15, 35–36), zelfs niet op het hoogtepunt vanzijn carrière. Overigens vermeldt Tacituswèl, dat Corbulo veeleer een man was vangrote autoriteit, een eigenschap die bij eenmilitair welsprekendheid vervangt: multaauctoritate, quae uiro militari pro facundia erat(Annales 15, 26, 3).

Delpuech vindt het vreemd, dat TacitusCorbulo enerzijds assimileert met Germa-nicus en Agricola, maar anderzijds af entoe kritiek op hem levert. Hij is daaromterecht van mening, dat het breed uitsme-ren van Corbulo’s militaire campagnes eendiepere bedoeling heeft gehad en dat Taci-

tus zijn lezerspubliek meer wilde meege-ven dan zo maar een portret van een tucht-vol en voorbeeldig veldheer.

Een verband met de Armeense enParthische oorlogen van Trajanus ?Het was opnieuw Syme die het onderzoeknaar de rol van Corbulo in de Annales vanTacitus in een interessante richting heeftgeduwd. In Annales 15, 6, 4 claimt Corbu-lo’s nalatige collega Caesennius Paetusovermoedig, dat hij

aan de overwonnenen belastingen, wetten en,in de plaats van een schimmige koning, hetRomeins recht zou opleggen.

se tributa ac leges et pro umbra regis Romanumius uictis impositurum.

Naar aanleding hiervan merkt Syme op,dat deze claim een echo is van de procla-matie van Trajanus bij zijn annexatie vanArmenia en deze misschien zelfs paro-dieert. Cassius Dio (68, 20, 3) verhaalt onsimmers dat Trajanus heeft verklaard dathij Armenia aan niemand zou overleveren,omdat het aan de Romeinen toebehoordeen een Romeins gouverneur zou krijgen.Aangezien Tacitus het zesde boek van zijnAnnales rond 117 of een weinig later heeftvoltooid en misschien wel aan zijn Annalesheeft gewerkt tot 120 of 123, was zijn vijf-tiende boek in elk geval pas na de doodvan Trajanus voltooid, zodat er op grondvan chronologische overwegingen geenbezwaar tegen deze theorie kan wordenaangevoerd.

Vooral Delpuech is dieper ingegaan opeen mogelijk verband tussen het uitvoerigeverslag van Corbulo’s campagnes en deexpansie-oorlogen van Trajanus, een dra-matische gebeurtenis die Tacitus als sena-tor in Rome ongetwijfeld met de grootsteaandacht heeft gevolgd. Hij wees er in deeerste plaats op, dat Tacitus Corbulo welbekritiseert of zijn pretenties corrigeert,4

Page 17: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

200

maar dat de historiograaf de verschillendestukken van zijn verslag over de generaalsteevast met positieve noten begint en ein-digt.5 Op die manier keurt Tacitus op sub-tiele wijze de handelwijze van Corbulo,een combinatie van militaire voorzichtig-heid en diplomatieke handigheid, goed.Vooral het Corbulo tamen, quamuis secundisrebus suis, moderandum fortunae ratus uitAnnales 15, 5, 1 is erg belangrijk: ‘Ondankszijn successen, was Corbulo van meningdat men matig moet omspringen met defortuin’ (waarna de generaal gezanten naarVologaeses stuurt om een regelrechte oor-log in 61 alsnog te vermijden). Het gaathier om een van de weinige passages waarTacitus rechtstreeks en openlijk zijn me-ning geeft over de gang van zaken in zijneigen tijd, en in zich volledig achter degematigde handelwijze van Corbulo (=hetbevel tot de terugtocht uit Armenia eind61) schaart.

In Annales 15, 6 zal Tacitus, die de voor-zichtige en weinig oorlogszuchtige reactievan Corbulo op de inmenging van Volo-gaeses in de oorlog in Annales 15, 3 goed-keurt, een overzicht geven van de menin-gen van de voorstanders voor een meeragressieve en onbuigzame politiek ten aan-zien van de Parthen. Nog in hetzelfde 15, 6plaatst Tacitus de aankomst van ‘hun man’Caesennius Paetus en legt deze zijn expan-sionistische programmaverklaring af. Naarmijn mening geeft Tacitus in Annales 15, 6,1–2 eigenlijk geen persoonlijke kritiek opCorbulo, maar een overzicht van de onvre-de die zijn gematigde tactiek in sommigekringen in Rome heeft opgewekt, om aldusde komst en het expansionistische man-daat van Caesennius Paetus begrijpelijk temaken :

Want, ik herhaal het, Corbulo had aangedron-gen op een aparte bevelhebber om Armenia tebeschermen, en men had gehoord datCaesennius Paetus was gearriveerd.(Annales 15, 6, 3)

Vervolgens is er het duidelijke en doorTacitus scherp gestelde contrast tussen dezorgvuldige en uitstekende verdedigingvan Syria door Corbulo en de overhaaste,agressieve en slordige campagne vanCaesennius. Dit bewijst naar mijn meningoverduidelijk dat Tacitus helemaal achterde tactiek stond van de voorzichtige, prin-cipiële en steeds voor diplomatieke rege-lingen openstaande Corbulo. Men denkeook aan het feit dat Tacitus aan de gebeur-tenissen die leidden tot de dramatischenederlaag van Caesennius Paetus hetgrootste onafgebroken stuk van zijn ver-slag over de Armeense oorlogen heeftgewijd (Annales 15, 1, 1–15; 18, 1). Het con-trast met de eervolle diplomatieke oplos-sing van het conflict in 64 door Corbulowordt door de historiograaf dus dik in deverf gezet.

In Annales 15, 16, 4 beschrijft Tacitus zon-der verbloeming en met veel pathetiek hetlot van een generaal en zijn leger die deParthen al te roekeloos te lijf wilden gaan.Uiteindelijk is het Corbulo die met zijn tac-tiek van ‘slaan en zalven’ in 64 tot een aan-vaardbaar en door Tacitus opnieuw inte-graal goedgekeurd compromis komt. DatTacitus het compromis van Rhandeiagoedkeurt, blijkt naar mijn mening duide-lijk uit zijn dubbel besluit bij de campagnevan 64:

At nunc uersos casus: iterum Tiridaten ostentuigentibus, quanto minus quam captiuum?

Maar nu was het tij gekeerd: hoeveel verschildeTiridates nog van een gevangene, nu hij zichaan voor de ogen der volkeren zou gaan tonen?(Annales 15, 29, 3)

en:

Scilicet, externae superbiae sueto, non ineratnotitia nostri, apud quos uis imperii ualet, ina-nia tramittuntur

Page 18: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

201

Gewend aan een uitheemse trots, kende hijnamelijk onze geest niet, voor wie de realiteitvan de macht prevaleert boven ijdelheden(Annales 15, 29, 3).

Het was nochtans zo dat Armenia nu defacto in handen van de Arsaciden was. Eenfeit dat ook Tacitus, ondanks zijn ijdele enpatriottische bedenkingen, moet hebbeningezien.

Hoewel sommigen in Corbulo een precur-sor Traiani, een voorloper van de oorlogs-zuchtige Trajanus, hebben gezien,6 on-derstreept Delpueche terecht de Corbulovan Tacitus exact het tegenovergestelde isvan een voorloper van Trajanus: Trajanusweigert in 114 resoluut om de Parthischepretendent voor de Armeense troon opdiens verzoek te kronen en valt daarna Ar-menia en Mesopotamia, het kernland vande Parthen, binnen. De analogie van de ge-beurtenissen uit 114 met die uit 51–66 isopvallend. Bij Dio (68, 18–20) lezen we datde Parthische prins Pharthamasiris zichzonder de erkenning door de princeps vande Armeense troon had meester gemaakt.Trajanus grijpt dit aan als hét voorwendselvoor zijn geplande oorlog in het oosten envalt Armenia binnen. Uiteindelijk komtPharthamasiris in Elegeia om zich te on-derwerpen aan Trajanus en legt hij zijndiadeem voor diens voeten om ‘het ko-ninkrijk terug te krijgen zoals Tiridates hetvan Nero had gekregen’.Op dat momentriep het leger Trajanus uit tot imperator:

Ze noemden het een bloedeloze overwinningom de koning, een afstammeling van Arsaces,een zoon van Pacorus en een neef van Osroës,voor Trajanus te zien staan zonder diadeem, alseen gevangene.

Men lette op de parallel met de visie vanTacitus op het feit dat Tiridates zijn kroonvan Nero zou moeten ontvangen (Annales15, 29, 3: quanto minus quam captiuum).

Trajanus weigerde echter en antwoordde

dat Armenia de Romeinen toebehoorde eneen Romeins gouverneur zou krijgen. Uit-eindelijk zou dit uitlopen op een uitzicht-loze veroveringsoorlog en een pijnlijketerugtocht.7

Tacitus’ visie op de juiste Romeinse‘oostpolitiek’De conclusie die Delpuech in verband metde rol van Corbulo in de Annales heeftmaakt lijkt onweerlegbaar: in de ogen vanTacitus was Corbulo de voorbeeldige uit-voerder van de enige juiste politiek tenaanzien van de Parthen. Tacitus’ lovendemaar niet apologetische portret van Cor-bulo is vooral de illustratie van een metho-de van het Romeinse imperialisme in hetoosten: voorzichtigheid en realiteitszingeboden onvermijdelijk een entente met deParthen.

Deze mening over Tacitus’ visie op deRomeinse ‘oriëntpolitiek’ kan verder ge-fundeerd worden aan de hand van vroe-gere voorbeelden uit de Annales. Ook Ger-manicus, Tiberius en Claudius vermedensteeds een openlijke oorlog met Parthia.Hoewel de persoon van de laatste twee hetmoet ontgelden, veroordeelt Tacitus ner-gens hun politiek van compromis en diplo-matie en hun behandeling van de Parthenals de gelijken van Rome. Tacitus prijst hetmilitair-diplomatieke ingrijpen van LuciusVitellius in Syria in het jaar 36, hoewel hijdeze figuur verder veracht (hetgeen hij zelfaangeeft in Annales 6, 32, 4). In Annales6, 37 lezen we dat wanneer L. Vitellius aande Eufraat staat met zijn leger, de kansenvoor een expeditie slechts voor een kortetijd gunstig zouden zijn. En in Annales12, 17, 3 volg de agressieve en aanvankelijktriomfantelijke expeditie van Didius Gallusnaar het Regnum Bospori, het Hellenisti-sche en van Rome afhankelijke koninkrijkop de huidige Krim: ‘maar op de terugwegverdween de goede fortuin’. Tacitus heeftook lof voor het optreden van Corbulo’s(vermoedelijke) schoonvader, de juristC. Cassius Longinus: net zoals Corbulo

Page 19: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

202

legt hij de soldaten in vredestijd voortdu-rend oefening en werken op, en besteedthij veel zorg aan de verdediging van Syria.Men lette op de manier waarop Tacitusverwoordt dat Corbulo in 60 eindelijk ge-heel Armenia had onderworpen: possessio-nem Armeniae usurpabat (Annales 14, 26, 1).Tacitus relativeert het succes van Corbuloin Armenia door te wijzen op de Hyrcani-sche opstand in het oosten van het Parthi-sche rijk, alsof hij wil waarschuwen voorblind optimisme en triomfalisme (Annales14, 25, 2). Kortom, Tacitus propageert eenpolitiek gebaseerd op militaire diplomatie.8

Corbulo was in de ogen van Tacitus de uit-voerder van de enige haalbare en rationeleRealpolitik in het Oosten, een politiek waar-van het basisprincipe van coëxistentie methet Parthische Imperium door CaesenniusPaetus9 en Trajanus is veronachtzaamd, metalle gevolgen vandien.10

Conclusie: Tacitus en de ‘oriëntpolitiek’van HadrianusHet is duidelijk, dat Tacitus met zijn ver-slag over de oorlog van Nero in Armeniaeen toespeling maakte op de Armeenseoorlog van Trajanus, en zijn publiek heeftwillen waarschuwen voor de gevolgen vanblindelings expansionisme in het Oosten.De volgende vergelijking levert een bewijs.Caesennius Paetus stuurde na verre mar-sen door gebieden die toch niet bezet kon-den worden gehouden (longiquis itineribuspercursando quae obtineri nequibant) en nazinloze plunderpartijen ‘brieven naarNero, waarin hij, alsof de oorlog voorbijwas, met schitterende woorden de leeg-heid van de expeditie verbloemde’ (Anna-les 15, 8, 2). Daarop werden te Rome zege-tekenen over de Parthen en een triomfboogopgericht midden op de Capitolinus, gede-creteerd door de senaat toen de krijgskan-sen nog intact waren en later verder opge-bouwd omwille van de schone schijn,hoewel de publieke opinie misprijzendwas (Annales 15, 18, 1). Trajanus overbluftein 116 de senaat in Rome eveneens met zijn

berichten over geweldige overwinningen.Dio (68, 29, 1) schrijft dat Trajanus, hoewelhij inzag dat hij te oud was om naar deIndus op te marcheren, niettemin ver-klaarde dat hij verder was opgerukt danAlexander. Hij schreef dit ook naar desenaat ‘hoewel hij niet in staat was om hetgebied dat hij had veroverd ook maar tebehouden!’ Bijgevolg werd in Rome eerbe-toon opgezet en voorbereid voor de keizerdie – zoals Dio opmerkt (68, 29) – Romenooit meer zou bereiken noch de onder-worpen gebieden zou kunnen behouden:

terwijl hij terugreisde, kwamen alle onderwor-pen districten in opstand en werden de bij deverschillende volkeren geïnstalleerde garnizoe-nen hetzij verdreven, hetzij afgeslacht.

De Domitius Corbulo uit de ‘Neroboeken’in de Annales moet als de voltrekker vande goede, verstandige Romeinse ‘oriëntpo-litiek’ beschouwd worden. Tacitus heeft depolitiek waarvoor deze generaal stond dui-delijk als de enige goede gepropageerd, enlaat zeer zijn afkeuring merken over deagressieve oostpolitiek van Trajanus. Daarligt naar mijn mening ook de verklaringvoor het feit dat Tacitus, die over de gede-tailleerde mémoires van Corbulo kon be-schikken, zo weinig aandacht heeft besteedaan de topografie. Wat in onze ogen eenonhebbelijkheid van Tacitus is, was voorhem binnen de context van wat hij met zijnliteraire exposé beoogde, van onderge-schikt belang. Tegelijkertijd wordt het be-grijpelijk waarom de generaal niet op deeerste plaats komt in Tacitus’ verslag. Zijnpersoon wordt weliswaar lof toegezwaaid,maar voor Tacitus staat de in zijn tijd (circa120) actuele kwestie van de ‘oriëntpolitiek’centraal, en niet de generaal.

Vanuit deze specifieke invalshoek kun-nen de kritische opmerkingen aan hetadres van Corbulo (Annales 15, 6, 1–2) wor-den geïnterpreteerd als een reflectie vanhet dispuut dat in Rome woedde tussen

Page 20: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

203

‘haviken en duiven’ over het onderwerpvan een terugtocht uit door Romeinse sol-daten moeizaam veroverd gebied. Een dis-cussie die niet alleen tijdens de nazomervan 61 de Romeinse senaat moet hebbenbeheerst, maar het hevigst moet zijn ge-voerd tijdens de maanden en misschienzelfs jaren na de dood van Trajanus en denooit eerder geziene terugtocht der Ro-meinse legioenen op bevel van Hadrianus.

Aangezien Tacitus, na zijn overzicht vande kritiek in Rome, onmiddellijk begintmet zijn verhaal over de aankomst vanCaesennius Paetus, diens ijdele proclama-tie en mislukte poging om Armenia te her-overen, ligt het duidelijk in zijn bedoelingom Corbulo’s – de tijdgenoten dienden‘Hadrianus’ te lezen – gematigde houdingen terugtocht te rechtvaardigen.

Nergens in de Annales heeft Tacitus zoduidelijk lucht gegeven aan zijn eigen me-ning omtrent de ‘oostpolitiek’ als in zijnverslag van de Armeense oorlog in boek15. Tengevolge van dit alles moet ook devisie dat Tacitus Trajanus prefereerde envijandig stond tegenover Hadrianus, genu-anceerd worden. Met zijn indirect pleidooivoor een Augusteïsche ‘oostpolitiek’ heefthij keizer Hadrianus in elk geval een hartonder de riem gestoken tijdens de onge-makkelijke beginjaren van diens heer-schappij, toen de verhouding tussen hemen de senaat gespannen was.

Tot slot kan men opmerken, dat de be-handeling van Corbulo in de ‘Neroboeken’van de Annales, en het specifieke doel er-van, verschillen van Tacitus’ verslagenover de militaire daden van Germanicusen Agricola. Daar staat niet zozeer de doorhun gevoerde politiek centraal maar in deeerste plaats hun persoonlijkheid als tegen-beeld van een jaloerse en tyrannieke prin-ceps,11 een ander stokpaardje van Tacitus.

KORTE BIBLIOGRAFIE* Dit artikel is een aangepaste versie vanAppendix l uit mijn onuitgegeven licentiaats-verhandeling: Gnaeus Domitius Corbulo. Biografie

van een capax imperii, Universiteit Gent,Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenisvan Europa (1997).P. Delpuech, Entre l’offensive et la démission.Corbulon et l’impérialisme tacitéen, in L’ idéo-logie de l’ empérialisme romain. Colloque orga-nisé les 18 et 19 octobre 1972 par la sectionlatine de la faculté des lettres, Publ. Univ. deDijon 46 (1974) 91–107.B. Gallotta, Cn. Domizio Corbulone, Rendicontidell’Istituto Lombardo, Classe di Lettere, Scienzemorali e storiche 112 (1978) 305–317. Dit artikel isnaar mijn mening minder geslaagd omdat hetgeen originele inzichten brengt op het vlak vande problematiek omtrent het leven en de car-rière van Domitius Corbulo.K. Gilmartin, Corbulo’s campaigns in the East.An analysis of Tacitus’ account, Historia 22(1973) 583–626.M. Meulder, L. Caesennius Paetus, un avateurdu guerrier impie chez Tacite (Ann. xv, 7–8)?,Latomus 52,1 (1993) 98–104.R. Syme, Tacitus (Oxford 19673).

NOTEN1. Volgende delen van de Annales handelenover de activiteiten van Corbulo in het Oostengedurende het bewind van Nero: 13, 6–9; 13,34–41; 14, 23–26; 15, 1–17; 15, 24–31. Het verslagvan Dio Cassius Cocceianus over de oorlogenvan Corbulo in zijn Historia Romana is veel min-der interessant omdat het is overgeleverd onderde vorm van excerpten en omdat het om zuive-re panegyriek gaat. Corbulo is in de ogen vanDio een roemvol generaal die slechts één ge-brek had: zijn trouw aan de verachtelijke endecadente Nero.2. Zie Gilmartin (1973) 596–7, 599, 602, 604 &607–8, Delpuech (1974) 91, 93, 95–7, en Syme(19673) 297, 473 e.v., 492–7, 579–80. Gilmartingaat in haar uitvoerige artikel niet zozeer in opde behandeling van Corbulo door Tacitus en demogelijke achtergronden daarvan, maar pro-beert veeleer de discrepantie tussen de reëlediplomatieke en patriottische rhetoriek in Taci-tus’ erslag van de Armeense oorlogen te bewij-zen.3. Voor het overige gaat Syme niet dieper in opde mogelijke andere redenen waarom Tacituszoveel aandacht aan Corbulo heeft besteed.4. Corbulo meent (in 13, 9, 3) dat Vologaeses, deParthische grootkoning, in 55 uit vrees voorhem gijzelaars had overgeleverd, maar Tacitusschrijft uitdrukkelijk dat Vologaeses gewoon destrijd wilde uitstellen of zich van lastige figurenwilde ontdoen (13, 9, 1).5. Dit is zo in 13, 8, 3 en 13, 9, 3 (ob res prospere

Page 21: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

204

gestas: ‘omwille van de voorspoedig afgehan-delde zaken’); in 13, 34, 2 en 13, 41; en in 14, 23en 14, 26. Met andere woorden, als Tacitus kri-tiek geeft of een tegenslag beschrijft (bijvoor-beeld de roekeloze en mislukte charge vanPaccius Orfitus) doet hij dit steeds ergens tij-dens zijn verslag. Tacitus zal de stukken die hijin zijn verschillende boeken aan Corbulo be-steedt nooit met een negatieve noot beginnen ofafsluiten.6. Zo nog Gallotta (1978) 306.7. Syme stelt zelfs onomwonden dat geen derCaesaren tot nog toe een ramp van dergelijkeomvang was overkomen. Hij benadrukt, datTrajanus het evenwicht in het Oosten ernstighad verstoord en beschrijft hoe Hadrianusslechts met de grootste moeite de verhoudingenmet de vele koninkrijken in het Oosten heeftkunnen rechttrekken. Hadrianus legde trou-wens na zijn onderhoud met de Parthische ko-ning in 123 sterk de nadruk op zijn titel Hadri-anus Augustus. Augustus had immers in20 v.Chr. de geschillen tussen Rome en Parthiaop diplomatieke wijze, door middel van eenmilitaire machtsvertoning, geregeld. Syme con-cludeert (p. 496) dat ‘For all the pride of empireand the magnificent asseverations, there areunobtrusive signs or hints in the Annales that

convey the arguments for diplomacy instead ofwar and battle beyond Rhine or Euphrates.’8. Gilmartin (1973, 607–8) merkt op, dat ook deruime aandacht die Tacitus in 15, 5, 2–4 aan deonderhandelingen tussen Casperius en Volo-gaeses geeft, aantoont dat Tacitus veel belanghechtte aan die diplomatie.9. Zie voor de specifieke rol van CaesenniusPaetus in boek 15 het recente artikel vanMeulder (1993).10. Let op het feit dat Caesennius Paetus uitein-delijk, op de rand van de ondergang, doorinziet dat de Parthen de imperii Romani aemulizijn: de ‘gelijkwaardige mededingers van hetRomeinse Rijk’ (Annales 15, 13, 2). Delpuech(1974) is van mening, dat Tacitus het af en toeniet kan nalaten de agressieve imperialistischegrandeur van het Romeinse Rijk te bejubelenmaar niettemin inziet dat ‘l’idéal ne pouvaitplus correspondre que de loin avec la réalité:Tacite l’acceptait, mais le regrettait. Et la contra-diction qui marque parfois le portrait de Corbu-lon n’est finalement que le reflet de celle quipartageait la personnalité de Tacite.’11. Tacitus kon Tiberius en Domitianus allesbe-halve een onverstandige ‘oriëntpolitiek’ verwij-ten, zoals die werd gevoerd door Nero in dejaren 61–62.

Page 22: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

205

Eilanden oefenen een bepaalde aantrek-kingskracht uit, die ongetwijfeld samen-hangt met de rondom aanwezige zee. Hetwater vormt een barrière, waardoor deafstand die over zee afgelegd moet wordengroter lijkt dan dezelfde afstand over land.Ondanks de al maar snellere en veiligereboten is een reis naar Sardinië nog steedseen hele onderneming, maar wel één diede moeite waard is. Het eiland heeft eenboeiende geschiedenis, in combinatie meteen ruige en indrukwekkende natuur.

In deze bijdrage ligt de nadruk op hetbeeld dat men in de oudheid had van heteiland. Aan de hand van enkele literaire enarcheologische gegevens zal een globaalbeeld van het eiland geschetst worden.Sardinië kan echter niet besproken wordenzonder in te gaan op de prehistorischenuraghencultuur. Daarvoor is ook ruimtevrijgemaakt.

BronnenSardinië verschijnt voor het eerst op dehistorische landkaart in een Fenicischeinscriptie uit 750 v.Chr.; het eiland wordtdaar Shardana genoemd. Bij de antiekeschrijvers doen verschillende namen deronde. Het is interessant om eens te kijkennaar hun voorstelling en beschrijving vanhet eiland, omdat de ligging enerzijdsbeschouwd kan worden als zeer centraal inde Middellandse Zee, anderzijds ook alszeer geïsoleerd en verafgelegen van hetvasteland.

Herodotus, één van de vroegste bronnen,noemt het eiland twee keer het grootstevan de wereld. Hij verhaalt over de bot-

sing tussen Gelon van Syracuse en Terillos,de alleenheerser van Himera, die de hulpvan de Carthagers en hun bondgenoten– waaronder Sardinië – had ingeroepen(I, 170). Herodotus gaat niet in op naderegeografische kenmerken.

Sardinië kende in de oudheid vele na-men. Eén van de oudste is Ichnussa, vanhet Griekse to ichnos, wat voetstap of voet-spoor betekent. Het achtervoegsel -ussa(i)maakt deel uit van een grote groep topo-niemen die de aanlegplaatsen van de oudeIonische vaarroutes aanduiden. VanuitPithekussa(i), het tegenwoordige Ischia,stak men over naar Ichnussa. Schepen ble-ven altijd zo lang mogelijk langs de kustvaren, zoals de toponiemen Anthemussa enSeirenoussai op de kust van Campanië,Phoinikussa en Erikussa op de Eolischeeilanden, en Syrakussai, Aigussai en Lopa-dussa op Sicilië aangeven. Op de Balearenen langs de zuidkust van het Iberischschiereiland vinden we ook dergelijkeplaatsnamen. De betekenis van Sardinië alsvoetstap in de Middellandse Zee kan duszowel letterlijk als figuurlijk opgevat wor-den. Een andere naam voor Sardinië,Sandaliotis, komt eveneens voort uit degelijkenis van de omtrek van het eilandmet die van een voetzool/sandaal.

De derde Griekse naam, Sardo, houdt ver-band met de mythologische stichtingsheldSardus. Zijn verhaal en andere wetens-waardigheden over Sardinië worden ver-teld door Pausanias (XVII, 1–13). In diensuitvoerige beschrijving van de wijgeschen-ken in Delphi noemt hij een bronzen beeldvan Sardus, dat door de inwoners van

Sardinië, een voetstap in deMiddellandse Zee

Susanna Piras

Page 23: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

206

Sardinië gestuurd is. Naar aanleiding hier-van vertelt Pausanias over de betekenis enherkomst van de oude naam Ichnussa, deontdekking en kolonisatie van het eilanden de stichting van de eerste stad, Nora,door de Iberische held Norax (afb. 1). Hijbeschrijft ook hoe moeilijk het eiland tebereiken is: bijna de gehele oostkust be-staat uit hoge rotsen.

Dat Sardinië als voetstap en aanlegplaatszeer aantrekkelijk en belangrijk was, blijktuit het verdrag tussen Rome en Carthagouit 509 v.Chr. over beider invloedssferen,dat in 306 v.Chr. vernieuwd werd.

Polybius geeft een globale weergave vandit historische verdrag in zijn werk(III, 22–24):

...geen enkele Romein mag in Sardinië of inLybië handel drijven of een stad stichten...(enhij mag blijven) zolang als men voorraad moetinslaan of een schip repareren.

Over verdere contacten van Sardinië methet vasteland weten we meer danzij eeninscriptie die bewaard is gebleven in deZeustempel te Olympia over een vriend-schapsverdrag tussen Sybaris en het volkvan de Serdaioi uit circa 550 v.Chr. De tekstluidt:

De inwoners van Sybaris en hun bondgenotenen de Serdaioi hebben een verdrag gesloten,voor een eeuwig trouwe vriendschap en onaan-tastbaar voor misstappen. Getuigen: Zeus enApollo en de andere goden en de stad Posei-donia.

Behalve de literaire bronnen zijn er ookarcheologische vondsten die wijzen opdiverse contacten. Overzeese contactenhebben steeds een belangrijke rol gespeeldin de ontwikkeling, ook al in de prehistorie.

De nuraghenDeze prehistorische, megalithische, konischgevormde torens zijn opvallende bakens in

Afb. 1. Vereenvoudigd kaartje van Sardinië metenkele in dit artikel genoemde plaatsen. Afb. 2. Nuraghe, een zogenaamde ‘monotorre’.

Page 24: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

207

het landschrap van Sardinië (afb 2) en zijnvanaf circa 1600 v.Chr. tot circa 750 v.Chr.overal op het eiland gebouwd. Er zijn zo’n7000 nuraghen bekend. Ze komen voor ingroepen (bastionvorm), maar ook afzon-derlijk als zogenaamde ‘monotorre’. Hetberoemdste bastion is Barumini (afb. 3),opgegraven door de , Sardijnse archeoloogGiovanni Lilliu in de jaren vijftig. Rondomhet centrale bastion zijn hutten gebouwddie een basis van natuursteen hebben.Tegenwoordig worden de herdershuttennog steeds op deze wijze gebouwd (afb. 4).De originele functie van de nuraghen,namelijk die van militaire verdedigings-werken, zou in de loop van de eeuwenplaats hebben gemaakt voor een meer sym-bolische. Ze zouden hebben gediend alsgrensbakens om de eigendomsrechten overbepaalde gebieden duidelijk aan te geven.De nabijheid van water was een belangrijke

voorwaarde voor de locatie van eennuraghe. Niet zelden ontstond er rondomde bron zelf een waterheiligdom, dat konvariëren van een eenvoudige stenen‘Brunnenfassung’ tot een heus bronhuis.

De doorsnede van de nuraghen bedraagt10 tot 35 meter, de hoogte 12 tot 20 meter.De ruimte binnen in de nuraghe bestaat uitéén of twee vertrekken met in de wand eenaantal nissen. De bouw kwam tot standzonder mortel; de stenen werden bij elkevolgende laag iets naar binnen toe gelegd.Rondom de top was een soort terras ge-construeerd door middel van uitstekendekraagstenen, dat van binnenuit via eenwenteltrap bereikbaar was. Onmiddellijkna de ingang bevond zich de deuropeningvan de wenteltrap (afb. 5). Geen enkelenuraghe is volledig bewaard, maar dankzijde vondsten van (votief)modellen en dekraagstenen is deze reconstructie vast ko-men te staan en onomstreden.

Afb. 3. Het nuraghen-bastion van Barumini, recente-lijk opgenomen in de UNESCO-lijst van bijzonderemonumenten.

Afb. 4. Herdershut op de giara (tafelberg) van Gesturi.

Afb. 5. Reconstructiemodellen van een nuraghe(Cagliari, Archeologisch Museum).

Page 25: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

208

HandelMyceense aardewerkfragmenten wijzen oplangdurige en herhaalde contacten methandelaars uit het Egeïsche gebied. De aan-trekkingskracht van Sardinië was gelegenin de mineralen en ertsen die het eiland rijkis. De Sulcis-Iglesientestreek in het zuid-westen was een belangrijk mijnengebied enis dat door de eeuwen heen gebleven. Vanhun kant brachten de handelaren koperba-ren mee, zogenaamde oxhide-ingots (eenrelatief vaststaande hoeveelheid koper inde vorm van een ossenhuid). De metallur-gische productie ontwikkelde zich samenmet de handel in rap tempo. Talrijke vond-sten van gietmallen, werktuigen en mis-gietsels getuigen van een intensievemetaalindustrie. Naast de gewone werktui-gen en wapens kende de nuraghencultuurnog een bijzondere traditie van bronzenbeeldjes. Er is een aantal steeds terugke-rende, blijkbaar geliefde, types. Vaak zijnofferende en biddende mensen afgebeeld,boogschutters, krijgers met zwaard enschild, het zogenaamde stamhoofd gekleedin een wijde mantel met een stok in zijnhand, of de zittende moeder met haar zoondie levenloos op haar schoot ligt.

Van de meeste bronsjes is de vondstcon-text onbekend. Sommige zijn in heiligdom-men gevonden, maar naar de betekenisvan religie en religieuze gebruiken is nognauwelijks onderzoek gedaan. Opmerke-lijk zijn ook de bronzen votiefbootjes meteen voorsteven in de vorm van het hoofd

van een stier, hert, ram of moeflon (afb. 6).De bootjes zouden een verwijzing zijn naarde zeevaart, die de nuraghenbewoners eengoede positie in de mediterrane handelverschafte, en werden gebruikt als olie-lampjes in heiligdommen.

KolonisatieGeen Griekse tempels op Sardinië, dus ookgeen Griekse nederzettingen. Naar de re-denen hiervoor kunnen we slechts gissen.Te ver weg? Ontoegankelijk en woest?Zuid-Italië en Sicilië waren gemakkelijkerbereikbaar en voldoende? Verdeling vande invloedssferen tussen Griekenland enFenicië?

Vast staat, dat vanaf 750 v.Chr. de Fenici-sche steden Sidon en Tyrus kolonies sticht-ten aan de kust van Noord-Afrika en opSardinië. Sulcis, in combinatie met de ves-tiging op Monte Sirai, is de eerste Fenici-sche kolonie op Sardinië. Korte tijd latervolgden Karales, Nora, Bithia en Tharrosop schiereilandachtige locaties die bij uit-stek geschikt zijn voor de aanleg van ha-vens. Grieken en Etrusken bleven handeldrijven op en met Sardinië, maar koloni-seerden niet. Alles gebeurde in relatieverust, tot het moment dat een volgendegrootmacht zich aandiende: Rome.

De schriftelijke bronnen over deze perio-de die in het begin reeds genoemd zijn ge-ven een goed beeld van de noodzaak omduidelijke afspraken over invloedssferen temaken. Carthago, van oorsprong zelf ook

Afb. 6. Bronzen votiefbootje (Cagliari, ArcheologischMuseum).

Afb. 7. Een vruchtbaar dal in het stroomgebied van deRiu Mogoro.

Page 26: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

209

een Fenicische kolonie, werd de belangrijk-ste en grote tegenspeler van Rome. Sardiniëkwam kort na de Eerste Punische Oorlog in238 v.Chr. in handen van Rome. Carthagohad inmiddels van de vruchtbare delen vanSardinië een goedlopend graanbedrijf ge-maakt (afb. 7). Het graan werd via de ha-vens geëxporteerd naar het Afrikaansemoederland. Helaas is tot nu toe betrekke-lijk weinig bekend over de hoeveelheid, degrootte, de organisatie en het uiterlijk vande Punische boerenbedrijven.1

De Puniërs voerden een integratiepolitiekdie zeer geslaagd was, getuige bijvoorbeeldhet heiligdom in Antas, dat een versmel-ting laat zien van inheemse en Punischeelementen. De Romeinen borduurdenhierop voort en lieten het bestaande, Sardo-Punische, meestal intact. Wel voegden zijeigen, Romeinse, kenmerken toe, zoals defaçade van de tempel in Antas (afb. 8).

De verovering van Sardinië door Rome isniet rimpelloos verlopen. Herhaaldelijkwerd de nieuwe heerser geconfronteerdmet opstanden en de Sardo-Punische be-volking bood tot het laatst toe weerstand.Pas in de Derde Punische Oorlog gingende Puniërs definitief door de knieën. Hetondoordringbare gebied in het noordooste-lijke deel,dat nooit onderworpen is, heettegenwoordig nog officieel de Barbagia,door de Romeinen zo genoemd vanwegede ongrijpbare aard van het gebied en zijnbewoners.

Goede tijden, Romeinse tijdenNa de komst van de Romeinen werd ineerste instantie het wegennet verbeterd enuitgebreid. Deze verbeterde infrastructuurleidde tot een nog voorspoedigere ontwik-keling van het binnenland. De landbouwwerd snel geromaniseerd, want ook voorRome was Sardinië een belangrijke graan-schuur. Vanuit de havensteden ver-scheepte men grote hoeveelheden graannaar Ostia. Op de Piazzale delle Corporazioniin Ostia zien we op de zwart-wit mozaïe-ken transportmaatschappijen uit Karales(afb. 9) en Turris Libisonis (Cagliari enPorto Torres). Hoewel Sardinië al in deoudheid bekend stond om zijn gebrek aanwater (arida Sardinia), moeten er talrijkelatifundia verspreid over het eiland hebbengelegen. Grootschalig archeologisch onder-zoek naar deze grote boerenbedrijven ont-breekt (zie noot 1). De cultivering vanwijnstok en olijfboom werd door de Ro-meinen op Sardinië geïntroduceerd.

De Romeinen hoefden relatief weiniggeld en energie te steken in de ontwikke-ling van stedelijke centra. De uitstekendgelegen Punische havensteden waren ookvoor de Romeinen meer dan goed genoeg.Bestaande structuren werden overgeno-men en langzamerhand geromaniseerd,maar ook bleven er Punische elementenaanwezig.

De Romeinse bestuursstructuur werdgeïmplementeerd onder andere door

Afb. 8. De tempel van Antas. Afb. 9. Reclamebord van vrachtvaarders uit Karales(Ostia, Piazzale delle Corporazioni).

Page 27: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

210

Sulcis, Nora en Karales de status van muni-cipium te verlenen. De colonia Turris Libi-sonis (Porto Torres) is één van de weinigenieuwe steden. Romeinse openbare wer-ken zoals thermen, theaters en aquaductenwerden toegevoegd aan de stedelijke cen-tra (afb. 10).

Mijnbouw was ook in de Romeinse tijdeen belangrijke activiteit; met name deexport van lood voor waterleidingen wasvan belang. Vondsten van loden baren engegevens uit antieke bronnen getuigenhiervan.

De talloze vondsten van ankers langs dekust wijzen op intensief (handels)verkeer.Romeinse amforen die op het eiland ge-vonden zijn komen uit alle windstreken enwe kunnen met recht zeggen, dat Sardiniëin de Romeinse tijd zeer centraal lag, eenklein middelpunt in het Imperium Roma-num.

KORTE BIBLIOGRAFIEDiv. auteurs, Ichnussa (Milano 1981).F. Barecca, La Sardegna fenicia e punica (Sassari1987).G. Lilliu, La civiltà dei Sardi (Torino 1963).G. Lilliu, La civiltà nuragica (Sassari 1982).P. Meloni, La Sardegna romana (Sassari 1990).

NOOT1. De vakgroep Theoretische Archeologie vande Universiteit van Leiden voert sinds 1991 metde Riu Mannu Survey een regionaal onderzoekuit in westelijk Midden-Sardinië. Men bestu-deert hierbij de organisatie en ontwikkelingenvan bewoning aan de hand van nederzettings-patronen.

Afb. 10. Romeinse straat in Nora die leidt naar hetthermengebouw op de achtergrond.

Page 28: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

211

Toen ik mij enige jaren geleden met debrieven en dagboeken van Etty Hillesumbezighield, kwam ik in aanraking met degeschiedenis van het Nederlandse Joden-dom tijdens de Tweede Wereldoorlog enmet de figuur van prof. David Cohen, devoorzitter van de omstreden Joodse Raad.Ik realiseerde mij pas toen voor het eerst,dat deze Cohen de classicus en oudhistori-cus was wiens naam ik kende als de mede-auteur van een veelgebruikt leerboek in deoude geschiedenis en van een populairGrieks leesboek.

Al spoedig breidde mijn belangstellingzich uit tot een onderzoek naar Cohensgehele leven en persoon. Ik hoop dit on-derzoek in de loop van dit jaar af te rondenen als biografie te publiceren onder denaam Rome, Athene, Jeruzalem, een titel dieik aan een uitspraak in één van Cohensbrieven heb ontleend, zij het dat hijzelf aanéén van deze drie klassieke steden, Jeruza-lem, de kwalificatie ‘heilig’ toevoegde.

Het feit dat de betrekkelijke onbekend-heid van Cohens levensgeschiedenis ge-zien kan worden als een damnatio memoriae,heeft voor een biograaf het voordeel dat erin vele archieven nieuwe, nog ongebruikte,bronnen op hem liggen te wachten. Hetbronnenonderzoek hield in: het opsporenin binnen- en buitenland (Londen, Israël)van Cohens eigen teksten die hij in voor-drachten, boeken, krantenartikelen, ver-weerschriften, mémoires, een autobiogra-fische schets en in omvangrijke privé-correspondenties heeft vastgelegd, en hetkritisch vergelijken van deze verzamelingegodocumenten die over alle levensperio-

den bewaard zijn gebleven (Cohen waszelf als historicus een groot bewaarder vanarchivalia) met de stroom van andere,secundaire, geschreven en gedrukte tek-sten over hem: al met al voor een classicuseen niet onvertrouwde filologische arbeid.

Het bronnenmateriaal is dermate over-vloedig, dat het schrijven van een biografieof van een artikel vooral ressorteert onderde kunst van het weglaten. Aangezien hetleven van Cohen plus de postume receptievan zijn persoon (zijn Nachleben) tot op dedag van vandaag een periode van 116–117jaren beslaat, zal ik mij in dit artikel beper-ken tot één caput selectum: Cohen als leraar-classicus, waarin ik zijn betrokkenheid(vanaf 1928 tot aan zijn emeritaat in 1953)bij het Archaeologisch-Historisch Instituutte Amsterdam geheel buiten beschouwinglaat. Zo nu en dan zal ik enige verbindings-lijnen impliciet of expliciet trekken metCohens voorzitterschap van de JoodseRaad en met de na-oorlogse receptiege-schiedenis van dit voorzitterschap, datzowel bij mijzelf als biograaf en vermoede-lijk ook bij de oudere lezers onverbiddelijkin het bewustzijn en in de herinneringsteekt.

School en levenToen David Cohen op 8 november 1926zijn inaugurele rede uitsprak bij de aan-vaarding van het ambt van hoogleraar inde Oude Geschiedenis en de RomeinseAntiquiteiten aan de Universiteit vanAmsterdam, besloot hij zijn toespraak metde volgende woorden:

Rome, Athene, JeruzalemAspecten van leven en werk van prof. dr. David Cohen (1882–1967)

P.H. Schrijvers

Page 29: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

212

Voor ik deze nieuwe toekomst tegemoet ga,werp ik een blik terug...het langst naar U, mijnLyceum. Mijn Lyceum, omdat ook ik een steen-tje aan U heb mogen bouwen, mijn Lyceumbovenal, omdat gij een stuk zijt van mijn leven.Wij scheiden niet. Want wat ik van U, Casimir,mijn collega’s en van mijn leerlingen heb ge-leerd, neem ik mee in mijn nieuwen werkkring.Indien ik iets van Uw geest daarin mag over-dragen, het zal, weet ik, mijzelf, en, naar ikhoop, ook anderen ten zegen zijn.

Dit lyceum, waar hij zestien jaar leraarOude Talen en op den duur conrector wasvan de gynmnasium-afdeling, heette hetNederlandsch Lyceum, en was gevestigdin Den Haag (afb. 1). In de geschiedenisvan het middelbaar onderwijs in Neder-land is 1909 een belangrijke datum, wantin dat jaar werd voor het eerst de lyceum-gedachte geconcretiseerd in de oprichtingvan een nieuw soort school: het Neder-landsch Lyceum. Over de geschiedenis vandeze school bestaat een uitvoerige docu-mentatie in onder meer twee officiëlegedenkschriften die bij schooljubilea zijnuitgegeven (de school bestaat inmiddelsniet meer), in bewaard gebleven nummersvan de schoolkrant Het Lyceum, en in degepubliceerde geschriften van de legen-darische rector R. Casimir (afb. 2). Met ditnieuwe schooltype werd een radicalepedagogische en didactische vernieuwing

op gang gebracht. De gedachte erachterbeperkte zich niet tot de didactiek van hetGrieks en Latijn, waarvan het onderwijsom pedagogische redenen werd uitgesteldtot na de tweejarige onderbouw. Het con-cept waaruit het lyceum is voortgekomen,bezat en bezit een veel wijdere pedagogi-sche strekking die men in twee formuleskan samenvatten: ‘gerichtheid op het kind’en ‘gerichtheid op het praktische leven’. Ineen artikel getiteld Maatschappelijke Opvoe-ding, dat in 1927 in een verzamelbundelwerd afgedrukt, schetste rector Casimirzijn andere twee grote opvoedingsidealen:opvoeding tot arbeid, opvoeding tot sa-menwerking en samenleving.

Tijdens zijn zestienjarig leraarschap werdCohen een zeer gewaardeerd en geliefd lidvan een gemeenschap bestaande uit hoog-gestemde idealisten. Bij de realisering vanhun plannen waren zij overigens bestuur-lijk, politiek en financieel zeer pragmatisch;toen zij bemerkten dat de ideale driejarige

Afb. 1. Dr. D. Cohen, ‘1910–1926 Conrector derAfdeeling Gymnasium’.

Afb. 2. R. Casimir, ‘Hoofd der Vervolgschool1906–1909, Rector 1909–1930’.

Page 30: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

213

onderbouw onhaalbaar bleek, namen zijook met twee jaar genoegen. Tot dit in-vloedrijke Haagse netwerk behoorde bij-voorbeeld als president-curator van deschool de belangrijke joodse politicusmr. J. Limburg (in 1926 één maal kabinets-formateur). Tot de curatoren behoordenprof. Lorentz, de coryfee van de LeidseUniversiteit en van het Leids Universiteits-fonds, die de benoemingen van Casimir envan Cohen tot bijzonder hoogleraar te Lei-den van harte zal hebben ondersteund,temeer daar de vereniging ‘Het Neder-landsch Lyceum’ de posten financierde. Tot het schoolbestuur behoorde de gefortu-neerde joodse bankier Jacobus Kann, deeigenlijke initiatiefnemer tot het oprichtenvan de nieuwe school, en tevens de mandie tien jaar tevoren (1899) ook de stoot hadgegeven tot de oprichting van de Neder-landse Zionisten Bond.

Degene die als ideoloog en inspirator eenbelangrijke bijdrage aan de stichting vanhet Nederlandsch Lyceum heeft geleverden op wiens naam de eerste obligatie-lening van de school was uitgeschreven,was een oudere vriend van zowel rectorCasimir als van de bankier-zionist JacobusKann, de pedagoog van (vermoedelijk)deels joodse afkomst, Jan Ligthart, de alombekende en gerespecteerde ‘vader van Oten Sien’. Ligthart is van 1885 tot aan zijndood in 1916 hoofd geweest van een lagereschool in Den Haag, waar hij de reeds ver-melde pedagogische vernieuwingen toe-paste (afb. 3). Bovendien propageerde hijzijn onderwijsidealen in zijn tijdschrift, hetopvoedkundig weekblad School en Leven.Met deze titel, – een variant op Seneca’sklacht scholae non vitae discimus (‘wij lerenvoor de school, niet voor het leven’) –, zoumen ook Cohens bijdrage aan de vernieu-wing van het Nederlandse onderwijs in deklassieke talen kunnen samenvatten.

De beginnende leraar Cohen heeft JanLigthart nog zes jaar kunnen meemaken(1910–1916) en het heeft kennelijk tussenhen geklikt. Cohen is voor Ligthart de ver-

werkelijking geweest van de ideale leraar.Ligthart schreef namelijk aan het eind vanzijn leven een novelle getiteld In de lente deslevens. De hoofdpersoon in dit pedagogischverhaal (dat sterk beïnvloed is door Dekleine Johannes van Frederik van Eeden,over welk boek Ligthart opstellen gepubli-ceerd heeft) is Herman, een ziekelijke enmoeilijke gymnasiumleerling die door neefKarel, een doctor in de klassieke letteren,wordt genezen en bekeerd dankzij hetvoorlezen van Homerus in de vertalingvan Carel Vosmaer. In het slothoofdstuk,getiteld ‘Wat de toekomst te vertellen had’,blijkt Herman zelf leraar in de klassieketalen te zijn geworden. Het hierna volgen-de portret van deze leraar is, gezien ookenige biografische sleutelopmerkingen,ongetwijfeld op Cohens leraarschap geïn-spireerd. Ik citeer uit dit verhulde en hul-digende portret enige kenmerkende zin-nen van Jan Ligthart:

Afb. 3. Jan Ligthart (uit: R. Casimir, Inleiding bij deBestudeering van Ligthart’s Jeugdherinneringen.Bij J.B. Wolters’ Uitgeversmaatschappij N.V.,Groningen/Batavia, 1933).

Page 31: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

214

...de klassieke letteren trokken zijn dichterlijkenatuur dermate aan, dat hij zich geheel aan destudie der oudheid wijdde en zich later vanmenig medestudent onderscheidde, door deoudheid te doen herleven en het algemeen-menschelijke, gewijzigd naar tijd en plaats,zichzelf concreet te maken. Toen hij eenmaalzijn studie volbracht had, werd hij leraar...enwas het zijn grootste genot, door taal, platen envoorwerpen [het principe van het aanschouwe-lijk onderwijs, S.] zijn leerlingen te doen genie-ten van het schoonste, ons door de klassiekennagelaten. Hij mocht gaarne parallellen trekkentusschen het verre verleden en het moderneheden...

Deze laatste karakterisering is Cohen tenvoeten uit. Toen hij in de jaren dertig lidvan de Amsterdamse Rotaryclub was ge-worden, waar hij als pragmatisch idealisten internationalist zich zeer thuis voelde,hield hij voor de verzamelde Rotarians eenvoordracht getiteld Beschouwing over weten-schap en leven. De titel is ongetwijfeld geïn-spireerd op de naam van Ligtharts peda-gogisch weekblad, evenals de titel vanrector Casimirs verzamelde opstellen: Voorschool en leven, verschenen bij de huisuitge-ver van Ligthart, Casimir en Cohen, de fir-ma Wolters in Groningen. In deze voor-dracht uit 1937 vertelt Cohen onder meer:

...als ik zelf het Romeinsche begrip Princepsbehandel, dan plaats ik er het woord Duce enFührer naast, en heb in mijn wetenschappelijkbetoog het leven binnengevoerd – en juist daar-door gewekt.

Tot in zijn laatste brieven zijn bij Cohenecho’s van Jan Ligthart te vinden: de ver-melding van de jublileumuitgaven van defirma Wolters: ‘o.a. de oude druk van Ot enSien, waarvan iedereen vertederd is’ [brief7 mei 1961 aan zijn zus Line in Tel Aviv].Cohen zal ongetwijfeld de bezwarengedeeld hebben die Jan Ligthart aan zijnhoofdpersoon Karel in de eerder genoemdenovelle in de mond legde (p. 116):

Mijn grief is dat het dichterlijk element nietgenoeg tot zijn recht komt. Ik prijs wel degelijkde zorg, door vele ernstige leeraars aan degrammatica gewijd en acht die niet overbodig,maar mijn hemel, Homerus en Herodotus enXenophon schreven toch niet ter wille dergrammatica’s? ‘t Ging en ‘t gaat nog steeds omde menschelijke neigingen en hartstochten, zichopenbarend in menschelijke daden. Het hartmoeten we horen kloppen, het peinzende hoofdvolgend, maar ach, wat komt daar weinig, bit-ter weinig van terecht.

Antieke CultuurHet streven school en werk met elkaar teverbinden heeft alle werkzaamheden vanCohen als classicus doordrenkt. Als oud-historicus bezat hij een levenslange belang-stelling voor de papyrologie, want, zoalshij benadrukte in zijn openbare les bij hetbegin van zijn werk als privaat-docent inde Griekse papyrologie te Leiden (31 janu-ari 1923):

de papyri...bevatten alles, wat het menschelijkleven van elken dag betreft of betreffen kan...De papyri zijn voor een deel documents hu-mains en voor een ander deel vormen zij eenarchief, waarin de practijk van het leven weer-spiegeld wordt en zichtbaar is.

Cohens kritiek op het te sterk filologischgeoriënteerde onderwijs aan de toenmaligeNederlandse gymnasia komt tot uitdruk-king in een In Memoriam bij de dood vanzijn eigen leraar Latijn van het Deventersgymnasium, dr. Wilmink (gepubliceerd inde NRC en integraal herdrukt in Het De-venter Dagblad van dinsdag 3 december1935). Het In Memoriam, dat bijna een ge-hele krantenkolom beslaat, is een school-voorbeeld van Cohens Horatiaanse tact enhoffelijke kritiek. In de eerste helft be-schrijft hij zijn herinneringen aan het gym-nasium in Deventer en komt dan overdr. Wilmink te spreken die zich hield ‘aande oude methode en zijn oude liefde: den

Page 32: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

215

inhoud der teksten en de grammatica’. Zijnleraar gebruikte tot aan het eindexamen‘de Latijnsche spraakkunst van den oldenBorking, 418 pagina’s groot’, aangevuldmet extra-aantekeningen, de ‘waschlieste’:

Het tegenwoordig geslacht zou zich verbazen,als het mijn exemplaar zag, van vele strepenvoorzien, die bewijzen dat zij dit alles werkelijkmoesten leeren...Ik herinner mij thans nog zijnbestraffenden blik, toen ik op het eindexameneen vraag niet kon beantwoorden; ‘dat staat inde waschlieste’ was zijn vernietigend oordeel.

Cohen prijst vervolgens de explicatie vande teksten door Wilmink, ‘die als goedclassicus daar zijn grootste liefde in hadgevonden; want men las in dien tijd weinigboeken over de Oudheid, maar des te meerdaaruit’. De wetenschappelijke voorberei-ding in de lessen Latijn op het Deventersgymnasium verliep aldus:

Dan vroeg hij opeens, als een ongewone uit-drukking hem trof: ‘waar hebben we dat nogeens gelezen?’ – en wij gingen met hem zoekenen juichten in ons zelf, als hij de parallelplaatsontdekte, of, ook een enkele maal, een van onshaar vond. Zoo leerde hij ons den zin voorwetenschappelijk onderzoek. Velen van mijntijdgenoten zullen hem daarvoor met mij dank-baar zijn. Een Latinist van den ouden stempel isgestorven. Een der laatsten van de generatie,die het trotsche Leidsche woord: ‘Hier spreektmen Latijn, hier hoort men Latijn, hier ruischthet Latijn door de boomen’ tot waarheid wildemaken en Nederland’s roem om grondigebeheersing dier taal heeft gevestigd. De klas-sieke wetenschap, deze traditie voortzettend,zocht daarnaast wijdere banen. Maar zij haddeze nimmer kunnen betreden, als zij niet hadkunnen steunen op die solide kennis der oudetalen, gelijk Wilmink en zijn tijdgenoten zebezaten en inprentten als bezit voor het leven.

Het gezag van Cohen bij de onderwijsver-nieuwing in het begin van de jaren twintig,toen het te talige gymnasiumonderwijssterk bekritiseerd werd en het vak antieke

cultuurgeschiedenis werd ingevoerd, komtonder meer tot uitdrukking in het feit datin september 1922 het Genootschap vanLeeraren aan Nederlandsche Gymnasiënhem voor een voordracht uitnodigde overHet Onderwijs in de Antieke Cultuurgeschie-denis. Met zijn opvatting dat ‘naast dehogere cultuur ook sociale en economischeproblemen, ook het leven van den dag, vanhet volk, naar voren moeten worden ge-bracht’, met zijn advies dat ‘wij classici, teneinde beter begrip bij de leerlingen te wek-ken, vergelijkingen met het heden moetentrekken, dat wij capita selecta moetengeven met veel aanschouwingsmateriaalen veel verbinding met het heden’, is dezevisionaire voordracht uit 1922 nog altijdopmerkelijk actueel en relevant te noemen.Cohen achtte ook zonder onderricht in deklassieke talen onderwijs in de antieke cul-tuur mogelijk en wenselijk en beriep zichop de volgende persoonlijk ervaring:

Ik heb eens in de Burgerschoolafdeling van eenLyceum een les over Homerus gegeven. Beidepartijen zagen het uur met angst tegemoet.Maar het liep wonderbaarlijk goed. Met citatenuit het hoofd, met wat voorlezing, met wat pla-ten gelukte het een ongeveinsde bewonderingte schenken voor de grootsten der grooten...

Toen Cohen in 1922 deze voordracht hield,was kennelijk het plan al bij hem gerezenom het Leerboek der Oude Geschiedenis vanprof. van Gelder te herzien, want hij prijsten bekritiseert zijn voorganger in één endezelfde alinea van bovengenoemde voor-dracht (p. 6):

Het was een daad van grooten moed en grootinzicht dat Van Gelder de politieke geschiede-nis in zijn leerboek had opgenomen...maar hij is– wij weten het nu – niet ver genoeg gegaan.

Na de dood van Van Gelder in 1921 ver-scheen vier jaar later de ‘Van Gelder-

Page 33: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

216

Cohen’, Leerboek der Oude Geschiedenis, in1925 ‘IJs-Co’ (Cohen-Van IJzeren), GrieksLeesboek. In 1968 verscheen de 20ste drukvan het Leerboek, in 1965 de 14de druk vanhet Leesboek, in 1962 de 15de druk van deAardrijkskunde van het Middellandse-Zeegebied (totale oplage-cijfers respectieve-lijk ongeveer 50.000, 40.000, 30.000 exem-plaren).

Rond 1936 worden de heruitgaven min-der talrijk, want de overgang naar de nieu-we spelling kostte de uitgever veel geld.Op de exemplaren van de herdruk van1939 is tijdens de oorlog de naam vanCohen op de buitenkant met een wit plak-kertje vervangen door die van zijn mede-werker J.J.E. Hondius. De Duitse censorheeft kennelijk niet gezien dat binnenin,onder aan de bladzijde, voortdurend ‘vanGelder-Cohen’ gedrukt stond. De in 1943door Hondius voorbereide herdruk werddoor de Duitsers verboden en kon pas di-rect na de oorlog verschijnen. Daarna kwa-men de plaatjes en nog meer landkaartjes.Tot aan zijn dood heeft Cohen de herdruk-ken steeds weer bezorgd, vernieuwd enaangepast, tenslotte in samenwerking metzijn oud-studente en eerste promovenda,Elisabeth Visser, die in de jaren vijftighoogleraar Oude Geschiedenis in Gronin-gen is geworden. De 20ste druk (1968)werd nog voorbereid door Cohen zelf (‘inleven hoogleraar aan de GemeentelijkeUniversiteit van Amsterdam’). In het Voor-bericht bij de 21ste druk (1970) schreefdr. Elisabeth Visser:

Veel eerder dan ik verwacht had, blijkt na deongewijzigde druk behoefte te zijn aan eennieuwe oplage. Het is uit de aard van de zaakeen verheugend feit, dat het boek in deze vormnog steeds in een behoefte voorziet, en ik weetdat dat bijzonder veel genoegen zou hebben ge-daan aan mijn betreurde collega dr. D. Cohen,die van de 5de druk af aan het Leerboek zo veelzorg heeft besteed. Toch zullen de veranderdeomstandigheden bij het voorbereidend weten-

schappelijk onderwijs in de toekomst wellichteen andere opzet nodig maken.

De Mammoetwet maakte het LeerboekVan Gelder-Cohen-Hondius-Visser totoude geschiedenis.

HermeneusDe inbreng van Cohen bij de onderwijsver-nieuwing vanaf de jaren twintig is zeergroot te noemen. Zo was hij bijvoorbeeldook decennia lang redacteur van eenschoolboekenreeks getiteld Antieke Cul-tuur. Een onderwijshervorming gaatmeestal gepaard met de oprichting van een nieuw tijdschrift, in dit geval vanHermeneus, Maandblad voor Antieke Cultuur,dat in 1928 werd opgericht toen Cohenreeds hoogleraar in Amsterdam was. Hijmoet bij de oprichting een leidende rol

Afb. 4. Hermeneus, 1e jaargang 1928–1929, frontispice.

Page 34: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

217

hebben gespeeld als inspirator of auctorintellectualis. Zoals blijkt uit het archiefvan de uitgever Tjeenk Willink te Zwolle(bewaard in het Zwolse gemeentearchief),vond de oprichting van Hermeneus in aan-wezigheid van de uitgever plaats ten huizevan Cohen (30 mei 1928, 20 uur 15). Ver-schillende leden van de eerste redactiekomen uit Cohens netwerk: dr. L. Alma,leraar aan het Amsterdams Lyceum endoor Cohen aangetrokken als eerste lectorin de didactiek der Klassieke Talen aan deUniversiteit van Amsterdam, dr. E. Slijper,zwager van Cohen, en dr. C. Spoelder, zijnstudiegenoot. Het inleidingsartikel van deeerste aflevering (Hermeneus 1. 1, 15 sep-tember 1928), in wezen een persoonlijk,ideologisch manifest, is van Cohens hand:

...vertolkers van alles, wat wij in de klassiekeOudheid vereeren. Dat is een grootsche, maarook groote taak. Want de tijden zijn voorbij,waarin men zich daarbij geheel of zelfs inhoofdzaak tot de letterkunde kon beperken. Alzal deze steeds het middelpunt blijven vormen,omdat zij het voornaamste is dat de tijden onshebben gelaten, toch kunnen wij thans veelandere voortbrengselen der Oudheid om haarplaatsen en naast haar vereeren. De bouwwer-ken, zelfs in ruïne bewonderenswaardig, debeelden, ook als copie de meesterhand verra-dend, de inschriften, weerspiegeling van amb-telijken arbeid, de brieven, die ons een kijk gun-nen in het dagelijksch leven, zij alle helpen onsom een begrip te krijgen van de AntiekeWereld, in vele opzichten verheven schijnendboven de onze, in andere gelijk aan onze tijd inhaar eerzucht, haar wedijver, haar strijd ompersoonlijke belangen, haar aanhankelijkheidaan gezin en vrienden, haar menschenliefde,haar streven naar rust en vrede...Wij weten dat in kringen van gymnasiasten,van oud-gymnasiasten, van allen, die zich metde studie der Oudheid bezighouden of beziggehouden hebben, de liefde voor de AntiekeCultuur groeiende is. Moge de bloei van dittijdschrift er de blijde getuige van zijn.

Nog steeds kan Nederland van deze bloeigetuige zijn. Het mag misschien verbazingwekken dat het tijdschrift Hermeneus door

Tjeenk Willink is uitgegeven en doorCohen niet is doorgesluisd naar zijn eigenuitgever, Wolters te Groningen. Uit de cor-respondentie in het Zwolse gemeentear-chief blijkt dat de zakelijke onderhandelin-gen met Tjeenk Willink gevoerd werdendoor Cohens collega voor de Griekse lite-ratuur, prof. W.E.J. Kuiper. De voorletterszijn veelzeggend (W.E.J. Kuiper, W.E.J.Tjeenk Willink): Kuiper was de kleinzoonvan de illustere stichter van de Zwolse uit-geverij en is naar zijn grootvader ver-noemd. Zelden is er, ondanks enige discus-sie over de abonnementsprijs: ƒ 2,50 ofƒ 3,00, over de oprichting van een tijd-schrift met meer eenstemmigheid en harte-lijkheid gecorrespondeerd dan in de brie-ven tussen de directeur en zijn hooggeleer-de neef. Cohen is altijd goed in delegerengeweest.

EgodocumentenDoor Cohens onbedwingbare neiging totparallelliseren van de oudheid en het he-den zijn zijn wetenschappelijke oraties tebeschouwen als indirecte egodocumentenof als troonredes, ex cathedra uitgespro-ken, waarin hij zijn eigen politieke enmaatschappelijke idealen en principesindirect tot uiting bracht via een waarde-ring van grote mannen uit de Grieks-Romeinse Oudheid. Zo prees hij in zijnLeidse inaugurele rede uit 1924 koningPhilippus van Macedonië en diens zoonAlexander de Grote om hun universalis-tische principes; niet om hun militaire prestaties, maar om hun talent om diplo-matieke berekening met idealistische over-wegingen te verbinden. Cohen beschrijftde overeenkomst die er volgens hem, on-danks alle verschil, bestaat tussen de doorPhilippus gestichte Corinthische Bond ende inrichting van de Volkenbond. Cohenprijst de verzoeningsgezindheid en toegeef-lijkheid, de diplomatie en het idealisme,waarmee beide Macedonische koningen hetGriekse particularisme tegemoettraden envoegt hieraan toe:

Page 35: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

218

De oorlog, die de toestanden in de wereld heeftomgezet, die ons prachtig land met druk enrouw heeft geteisterd, met onzegbare ramp-spoed mijn Joodse volk heeft getroffen, heeftook hun die mij dierbaar zijn en mijzelf veelleed gebracht. Dan leert men begrijpen waaromhet dakruoën gelasasa en het aequam mementorebus in arduis servare mentem niet alleen zijngedacht en gedicht, doch ook in tal van talenherhaald en herschapen. Maar dan komt alsgenadig geschenk in plaats van het geluk deberusting en de troost van de arbeid.

Het Latijnse citaat komt uit Horatius (OdenII. 3, 1–2). Het Griekse citaat stamt uitHomerus (Ilias 6. 484), uit de episode diegewijd is aan het afscheid van Hector enAndromache, wanneer laatstgenoemde,ondanks haar tranen, moet lachen om deschrikreactie van haar zoontje Astyanaxvoor de blinkende helm van zijn vader.Ook Sophocles heeft deze woorden geleendin zijn tragedie Ajax in de scène van het af-scheid van Ajax en Tecmessa. Er is steeds– in de context – temidden van alle oorlogs-ellende een kind aanwezig dat de hoop-volle toekomstverwachting symboliseert.

Het beste commentaar op dit paradoxaleGriekse citaat vormt naar mijn mening hetIn Memoriam Prof. Dr. D. Cohen, dat doorde redacteur van Hermeneus dr. J.Th.M.F.Pieters werd gepubliceerd in dit tijdschrift(nr. 39.2, october 1967):

Met Professor David Cohen is de laatstoverle-vende oprichter van Hermeneus ons ontvallen.Negenendertig jaar geleden stond op dezeplaats zijn ‘Ter Inleiding’ tot het pas verschenenmaandblad. Daaruit sprak een groot vertrou-wen in de verjonging van de studie der AntiekeCultuur dankzij nieuwe vondsten van kunst-schatten, inscripties en papyri...De behoefte aan menselijk engagement waswellicht de bron van de tragiek die de laatstedecennia van zijn leven heeft getekend. Dat zijnvoorgenomen biografie van Alexander niet werd voltooid, zal ieder betreuren die zijn ver-trouwdheid met dit onderwerp kende; het isechter ook symbolisch voor de ontgoocheling

– deze principes – zijn ook in lateren tijd, enniet door de minste der staatslieden, veranderdnaar de omstandigheden, gehuldigd en hebbengrooten invloed gehad op het lot der mensch-heid (hierbij noot 14: Men vergelijke, om eenvoorbeeld uit modernen tijd te geven, deidealistische motieven, waarmee Lord Balfourde Engelse politiek in Palestina in hetHoogerhuis verdedigd heeft).

De meeste in het openbaar uitgesproken enlater afgedrukte oraties, alsmede zijn dis-sertatie zijn gewijd aan bestuursvormen enaan grote Griekse en Romeinse bestuurdersin wie Cohen zich herkende. Deze waarde-ring voor grote bestuurders (zonder expli-ciete zelfprojectie) vindt men ook terug inzijn Leerboek in de Oude Geschiedenis. Hetverbaast niet dat de ietwat zuinige en nega-tieve waardering van Alexander de Grote,Julius Caesar en keizer Augustus in de laat-ste door prof. van Gelder alléén bezorgdeuitgave van 1921, door prof. Cohen is her-zien en vervangen door lofzangen voordeze ‘grote mannen’. Het is in het licht vanlatere gebeurtenissen opmerkelijk hoezeerhij in de vroege, vooroorlogse drukken zijnbewondering uitspreekt voor de Romeinsedictator Fabius Maximus Cunctator, ‘deTalmer’, die door zijn stategie van rekkenen traineren het Romeinse volk van de on-dergang wist te redden in de oorlog metHannibal. ‘Een heeft het gemenebest gereddoor te talmen’, luidt een bekende dichtre-gel van Vergilius in Nederlandse vertaling.Ik denk niet dat het citaat als zodanig directwordt herkend door niet-classici, wanneermen het leest in het na-oorlogse verweer-schrift, getiteld Pro Domo, dat door de oud-voorzitter van de Joodse Raad in 1946 werdgeschreven en waarin hij zijn eigen oor-logsstrategie van ‘rekken en traineren’ tij-dens de Duitse terreur verdedigde.

In het persoonlijke nawoord bij zijn af-scheidscollege in 1953 zei Cohen het vol-gende:

Page 36: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

219

die de idealistische hoogleraar in zijn hoogge-stemde verwachtingen t.a.v. de menselijkevooruitgang gedurende de oorlogsjaren moestlijden. Zijn ouderdom werd verlicht door eennieuw ideaal: het jonge Israël. Dat hij ons nogeen geschiedenis van het Notariaat in deOudheid heeft geschonken, bewijst dat hij zijnvertrouwen in een ruime kring van klassiekgeschoolde lezers nooit heeft verloren.

In de persoonlijke nalatenschap van DavidCohen is ook zijn laatste zakagenda be-waard gebleven met vele namen en tele-foonnummers uit binnen- en buitenland.

Op de laatste bladzijde heeft hij een aantalcitaten neergeschreven in zinnen die hemkennelijk bij zijn lectuur persoonlijk had-den getroffen. Een ervan lijkt mij zeer type-rend voor de leraar en classicus en voor dejoodse, zionistische ijveraar die hij zijnleven lang is geweest. Het stamt uit eenautobiografie van Albert Schweitzer: ‘Mennoemt mij een mens van de daad, maarmen begrijpt mij niet. In werkelijkheid benik een dromer.’

BEKNOPTE LEVENSLOOP VAN DAVID COHEN (31-12-1882/31-8-1967)

1882–1901 jeugd te Deventer, leerling van het gymnasium en van de joodse school1901–1908 studie klassieke talen te Leiden1909–1910 studie papyrologie, hellenistische geschiedenis (Göttingen, Leipzig)1912 academische promotie, Leiden (diss. De magistratibus Aegyptiis externas

Lagidarum regni provincias administrantibus)1910–1926 leraar klassieke talen, conrector Nederlandsch Lyceum, Den Haag1922–1924 privaatdocent Griekse papyrologie, Universiteit Leiden1924–1926 bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het Hellenisme, Universiteit

Leiden1926–1940 hoogleraar Oude Geschiedenis, Universiteit van Amsterdamnov. 1940 gedwongen ontslag bij de Universiteit van Amsterdamdec. 1940 secretaris Joodse Coördinatie-Commissiefebr. ‘41–sept. ‘43 voorzitter Joodse Raadsept. ‘43–juli ‘45 deportatie Westerbork, Theresiënstadt1945–1953 hoogleraar Oude Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam1945–1949/1951–1953 voorzitter van de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, Universiteit van

Amsterdam 6 nov.–5 dec. 1947 in hechtenis, Huis van Bewaring II te Amsterdam, politiebureau Hilversum23 juli 1951 van rechtsvervolging wordt afgezien op gronden aan het algemeen belang

ontleend

* Dit artikel is een ingekorte en bewerkte versievan een voordracht die op 11 januari 1999 werdgehouden in een vergadering van de Koninklij-ke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.De geplande biografie, getiteld Rome, Athene, Je-ruzalem. Leven en Werk van prof. dr. David Cohen,zal naar verwachting najaar 1999 verschijnen bijde Historische Uitgeverij te Groningen.

Page 37: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

220

InleidingGaius Suetonius Tranquillus, die waar-schijnlijk rond het jaar 70 n.Chr. geboren is,is vooral bekend geworden door zijn Devita Caesarum, een serie biografieën vanJulius Caesar tot Domitianus. Hij werd alin zijn eigen tijd afgeschilderd als een ka-mergeleerde, die het liefst in afzonderingaan zijn geschriften werkte (Plinius, Epis-tulae 1, 24). Toch heeft hij onder de keizersTraianus (98–117) en Hadrianus (117–138)een aantal belangrijke functies bekleed inde keizerlijke bureaucratie. Een dergelijkeloopbaan was niet mogelijk zonder ambi-tie, maar evenmin zonder de protectie vaninvloedrijke mannen. Suetonius is eenprotégé geweest van Plinius de Jongere en waarschijnlijk later, na diens dood, vanSepticius Clarus, praetoriaans prefect on-der Hadrianus. Uit de Historia Augusta isbekend dat Suetonius tegelijk met dezeSepticius Clarus in ongenade gevallen endoor Hadrianus ontslagen is (Leven vanHadrianus 11, 3). Het is echter al enige tijdonderwerp van discussie wanneer dat ge-beurd is en of dat sporen nagelaten heeft inde keizersbiografieën van Suetonius.

In de kwestie van de chronologie zijn ertwee richtingen: voorstanders van eenvroege chronologie, die het ontslag vanSuetonius in 121 plaatsen, en aanhangersvan een late chronologie, die menen dat hijin 128 nog secretaris van Hadrianus was.De aanhangers van de eerste visie accepte-ren het verhaal uit de Historia Augusta, zijhet vaak met enige aarzeling. De aanhan-gers van een late chronologie komen opgrond van epigrafisch materiaal tot de con-

clusie dat zijn ontslag na 128 gedateerdmoet worden.1 Aangezien de hoeveelheidbronnen beperkt is, is het mogelijk ze iederafzonderlijk te behandelen om te zienwelke argumenten ze leveren voor dedatering van Suetonius’ ontslag. Het gaatom de eerder genoemde passage uit deHistoria Augusta (Hadrianus 11, 3), eeninscriptie uit Hippo Regius (nu Bône) inNoord-Afrika (Année Epigraphique 1953,nr 73) en een militair diploma uit Gherla inRoemenië (AE 1973, nr 459). Hieraan zoumen eventueel nog het werk van Suetoniuszelf toe kunnen voegen. Misschien zijn ernamelijk in De vita Caesarum sporen te vin-den van Suetonius’ reactie op zijn ontslag.Het zal blijken dat het niet eenvoudig is opgrond van het beschikbare materiaal toteen beslissing te komen.

De Historia AugustaOp het eerste gezicht lijkt de Historia Au-gusta de mogelijkheid te bieden het eindevan de loopbaan van Suetonius exact tedateren. Daarin wordt namelijk eerst ver-teld dat Hadrianus naar Brittannië vertrok,en direct daarop volgt de passage waarinverteld wordt dat Suetonius ontslagenwerd:

[Hadrianus] onthief Septicius Clarus, de prefectvan de garde, en Suetonius Tranquillus, de kei-zerlijke secretaris, uit hun ambt, en tevens veleanderen, omdat ze zich zonder zijn toestem-ming tegenover Sabina, zijn vrouw, op eeninformelere manier gedragen hadden dan dehofetiquette toestond. En als hij een gewoonburger geweest was, zou hij, zoals hij zelf

Hadrianus en SuetoniusDe keizer en de kamergeleerde

Menco Vlaardingerbroek

Page 38: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

221

regelmatig zei, zijn vrouw ook weggestuurdhebben, omdat ze humeurig en prikkelbaar was(Hadrianus 11, 3).

Omdat het bezoek van Hadrianus aanBrittannië in 121 gedateerd moet worden,lijkt het erop dat Suetonius toen ontslagenmoet zijn.

De betrouwbaarheid van de HistoriaAugusta is echter omstreden. Het probleemschuilt in de werkwijze van de auteur, diehier het pseudoniem Aelius Spartianusgebruikt.2 Hij heeft voor het leven vanHadrianus over ten minste twee verschil-lende bronnen beschikt. De ene is een so-ber verslag van Hadrianus’ regering, datchronologisch betrouwbaar en de keizerwelgezind is. Aelius Spartianus heeft dezebron als raamwerk voor zijn biografie ge-bruikt. Aan dit werk zijn zonder twijfel hetverslag van de reis naar Germanië (10, 1),de disciplinaire maatregelen van Hadria-nus (10, 2–11, 1) en de reis naar Brittannië(11, 2) ontleend. Aan dit verslag wordenechter fragmenten toegevoegd uit eenandere bron, die een persoonlijker en min-der gunstig beeld van Hadrianus geven.3

In het bijzonder worden de wrijvingen tus-sen de keizer en zijn naaste omgeving hier-in breed uitgemeten. Het is bekend dat deauteur van de Historia Augusta deze ‘se-cundaire’ passages niet altijd op de juisteplaats ingevoegd heeft.4 Het verhaal overhet ontslag van Septicius en Suetonius, dewrijving tussen Hadrianus en Sabina(11, 3) en de uitweiding over de gewoontevan de keizer zijn vrienden te bespioneren(11, 4–7) zijn waarschijnlijk aan deze se-cundaire bron ontleend. Na de excurs gaathet verslag van Hadrianus’ reis dan ookgewoon verder alsof er niets gebeurd is:‘Nadat hij de zaken in Brittannië geregeldhad, stak hij over naar Gallië’ (Hadrianus12, 1). Enige twijfel of Suetonius’ ontslagchronologisch op de juiste plaats staat isdus gerechtvaardigd, maar er zijn in detekst helaas geen concrete aanwijzingen tevinden die hierover houvast bieden.

De interpretatie van de eerder geciteerdepassage (Hadrianus 11, 3) levert echter welenige problemen op. Het lijkt vreemd datHadrianus zich zo druk maakte over hetprotocol. Elders wordt namelijk verteld dathij op vertrouwelijke voet met zijn onder-danen omging, zelfs met de meest nederi-gen (Hadrianus 20, 1). Bovendien wekt hetenige verbazing dat Hadrianus twee man-nen ontsloeg omdat ze zich te familiaartegenover zijn vrouw gedragen hadden,terwijl er in één adem achteraan verteldwordt, dat hij zich het liefst van haar hadlaten scheiden. Misschien moeten we ver-talen dat beiden zich tegen Sabina ‘zonderhaar toestemming op een informeleremanier gedragen hadden dan de hofeti-quette toestond’.5 We moeten dan aanne-men dat Sabina voldoende invloed had omhet ontslag van Suetonius en Septicius tebewerkstelligen. Voor de chronologie heeftdit echter geen consequenties.

Samenvattend kan gezegd worden dathet ontslag van Suetonius op grond van deHistoria Augusta in 121 gedateerd moetworden. Gezien de geringe betrouwbaar-heid van dit werk en het feit dat de pas-sage waaraan de datering ontleend wordtkennelijk uit een andere bron stamt dan de belangrijkste lijn van het verhaal, blijfter ruimte voor twijfel aan de datering. Om meer zekerheid over het tijdstip vanSuetonius’ ontslag te krijgen, zijn er dusmeer bronnen nodig.

De inscriptie van Hippo RegiusIn 1951 is in Hippo Regius in Noord-Afrikaeen (helaas zeer fragmentarische) inscriptieter ere van Suetonius gevonden (AE 1953,nr 73, afb. 1). Hierin wordt een aantal func-ties vermeld die Suetonius vervuld heeft.Hij was door Traianus benoemd tot lid vaneen college van rechters; hij is priester vanVulcanus geweest; hij heeft de functie astudiis bekleed en is bibliothecaris (a bybli-othecis) geweest; tenslotte is hij secretaris(ab epistulis) van Hadrianus geworden.6

Van deze laatste functie was uit de eerder

Page 39: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

222

geciteerde passage in de Historia Augusta albekend dat Suetonius hem vervuld had, alwordt daar de aanduiding magister epistu-larum gebruikt. Helaas zijn er in de inscrip-tie nauwelijks chronologische aanduidin-gen te vinden, maar toch is hij een rol gaanspelen in de datering van Suetonius’ loop-baan. Men heeft zich namelijk afgevraagdbij welke gelegenheid de inwoners vanHippo Regius deze inscriptie aan Sueto-nius gewijd hebben en het antwoord opdie vraag kan consequenties hebben voorde chronologie.

De ene mogelijkheid die overwogen is, isdat Suetonius uit Hippo Regius zelf afkom-stig was. De inwoners van die stad zouden,toen hun stadgenoot een belangrijke postbereikt had, een inscriptie hebben laten ma-ken om hem te eren. De zwakte van dezeopvatting is dat er geen andere aanwijzin-gen zijn dat Suetonius uit Afrika afkomstigwas. Integendeel, de geringe belangstellingin zijn De vita Caesarum voor wat zich bui-ten Italië afspeelde, kan gezien worden alseen aanwijzing dat hij uit Italië afkomstigwas. Aan de andere kant kan dat gebrekaan belangstelling ook beschouwd wordenals het kenmerk van een immigrant diezich niet als zodanig wil verraden. Hoedan ook, of we de inscriptie uit HippoRegius accepteren als bewijs dat Suetoniusuit Afrika afkomstig was of niet, voor dedatering van Suetonius’ ontslag uit dedienst van Hadrianus levert zij geen recht-

streekse aanwijzingen.Een andere mogelijkheid zou zijn dat

Suetonius tijdens de reis van Hadrianusdoor Afrika (in 128) de inwoners van Hip-po Regius geholpen heeft de gunst van dekeizer te verwerven en dat ze hem daarommet deze inscriptie geëerd hebben. Dat zoubetekenen dat Suetonius in het jaar 128 zijnfunctie als ab epistulis nog vervulde. Dezeconclusie botst met de op grond van deHistoria Augusta gereconstrueerde datumvan 121 en, gezien de onzekerheid over hetdoel van de inscriptie, lijkt het wat riskanthierop de weerlegging van het getuigenisvan de Historia Augusta te baseren. Metandere woorden, de inscriptie van HippoRegius kan niet veel hulp bieden bij hetbepalen van het einde van Suetonius’ loop-baan.

Het diploma uit GherlaUit de Historia Augusta is bekend datSepticius Clarus tegelijk met MarciusTurbo benoemd is tot praetoriaans prefect:

En hij droeg de macht [van Attianus] over aanTurbo. Tegelijkertijd benoemde hij ook voorSimilis, de andere prefect, een opvolger, name-lijk Septicius Clarus (Hadrianus 9, 4).

Deze benoeming wordt op gezag van deHistoria Augusta meestal gedateerd in hetjaar 119, op het moment dat Hadrianus uithet oostelijk deel van het Rijk naar Rometeruggekeerd was. In 1973 werd er echtereen militair diploma gepubliceerd dat inGherla in Roemenië (in de oudheid Dacië)gevonden was en waarin de naam vanMarcius Turbo genoemd wordt (AE 1973,nr 459). Deze bron bevat een exacte date-ring, namelijk 123, en lijkt erop te wijzendat Turbo in dat jaar nog actief was als op-perbevelhebber van de Romeinse troepenin Pannonië en Dacië en dat zijn benoe-ming tot prefect dus na 123 geplaatst moestworden. Daarmee komt de klassieke chro-nologie – benoeming van Turbo en Septi-

Afb. 1. De inscriptie uit Hippo Regius ter ere vanSuetonius (uit: G.B. Townend, The Hippo inscriptionand the career of Suetonius, Historia 10, 1961).

Page 40: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

223

cius Clarus in 119, ontslag van Suetoniusen Septicius Clarus in 121 – op losse schroe-ven te staan. De interpretatie van dit diplo-ma is echter omstreden.7

In de tekst van het diploma staat dat Ha-drianus bepaalde militaire eenheden hetburgerrecht en het recht te huwen schenkt.Er wordt vermeld dat hij dat deed toen hijvoor de zevende keer het gezag van eenvolkstribuun uitoefende en voor de derdemaal het ambt van consul bekleedde, watons de exacte datering in het jaar 123 ople-vert. Van deze eenheden wordt verteld datze onder het gezag stonden van LiviusGra[t]us en dat ze eervol ontslagen warendoor Marcius Turbo. Het zal duidelijk zijndat het deze passage is die problemen op-levert. Het lijkt voor de hand te liggen datdeze soldaten hun privileges – het recht tehuwen en het burgerrecht – bij of kort nahun ontslag uit actieve dienst gekregenhebben. Als Turbo in 119 van opperbevel-hebber in Pannonië tot praefectus praetoriobenoemd was, zouden de soldaten vierjaar hebben moeten wachten op hun di-ploma. Dat is op het eerste gezicht erg on-waarschijnlijk. Bovendien is bekend dat deHistoria Augusta in chronologische kwes-ties niet erg betrouwbaar is. Het lijkt er dusop dat Turbo in 123 nog in Dacië was endat zijn benoeming tot prefect na dat jaargedateerd moet worden.

Toch is deze conclusie omstreden. Deaanwezigheid van de naam van LiviusGra[t]us als bevelhebber van de troepenwijst er volgens Alföldy op dat Turbo nietmeer in Dacië was. Hij toont met een aan-tal voorbeelden aan dat het volstrekt nietongewoon was dat de verlening van privi-leges pas een aantal jaar na het ontslag vansoldaten uit militaire dienst plaatsvond. Eris dus geen enkele reden om aan te nemendat Turbo niet al in 119 tot praetoriaansprefect benoemd was. Daarmee vervaltook het bezwaar dat op grond van dit di-ploma tegen de klassieke datering van hetontslag van Septicius Clarus en Suetoniusingebracht is.

Argumenten pro en contraHet lijkt erop dat wie het ontslag vanSuetonius wil dateren uit twee kwadenmoet kiezen: vertrouwen op de HistoriaAugusta of kiezen voor een chronologiewaarvoor geen substantieel bewijs is. Wiede eerste mogelijkheid kiest, neemt aan datSuetonius samen met Septicius Clarus in121 ontslagen is. De publicatie van zijn keizersbiografieën moet dan tenminste gedeeltelijk tussen 119 en 121 plaats ge-vonden hebben, want dit werk was aanSepticius Clarus opgedragen, toen dezenog praetoriaans prefect was (IohannesLydus, De Magistratibus 2, 6). Men neemtdan verder aan dat Suetonius door de in-woners van Hippo Regius geëerd is meteen inscriptie, omdat hij uit die stad af-komstig was. Aangezien hij slechts kort indienst van Hadrianus geweest is, heeft hijzijn eerdere functies (a studiis en a bybliothe-cis) waarschijnlijk nog onder Traianus be-kleed. De hier geschetste opvatting rust opeen wankele basis, maar er is ook nietsbeslissends tegenin te brengen.

De andere mogelijkheid is de keus vooreen late chronologie. Aanhangers van ditstandpunt kunnen zich niet goed op hetdiploma van Gherla beroepen. Hun opvat-ting steunt dus geheel op het feit dat deinscriptie van Hippo Regius en het ontslagvan Suetonius beter op een ander tijdstiplijken te passen dan de Historia Augustavoor deze gebeurtenissen aangeeft. De in-scriptie zou samenhangen met Hadrianus’reis naar Afrika in 128, en het ontslag vanSuetonius en Septicius Clarus moet daarnagedateerd worden. In dit scenario kan depublicatie van de keizersbiografieën er-gens tussen 119 en 128 plaats gevondenhebben. Hoewel dit een aantrekkelijke ver-klaring voor de vervaardiging van de in-scriptie van Hippo Regius geeft, staat ditverhaal toch zwak, omdat de enige brondie een datering geeft (de Historia Augusta)genegeerd wordt. De vroege dateringgeniet dus toch de voorkeur.

Page 41: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

224

Het ontslag van Suetonius en zijn werkTot nu toe hebben we aandacht besteedaan de loopbaan van Suetonius als ambte-naar in keizerlijke dienst. We hebben ge-zien dat hij op een gegeven moment inongenade gevallen is en door keizer Ha-drianus uit zijn functie als keizerlijk secre-taris ontheven is. Men kan de vraag stellenof dit ontslag gevolgen gehad heeft voorzijn De vita Caesarum, het werk waardoorhij bekend geworden is. Sommige historicimenen inderdaad in Suetonius’ biografieënverschillen te kunnen aanwijzen tussen eendeel dat geschreven is voor zijn ontslag eneen deel dat daarna vorm gekregen heeft.Suetonius zou namelijk in de biografieënvan Caesar en Augustus veel waardevolle,authentieke bronnen citeren, zoals de brie-ven van Augustus. In de latere levens wor-den nauwelijks meer originele bronnengeciteerd. Dit zou te verklaren zijn uit hetfeit dat Suetonius na zijn ontslag als abepistulis geen toegang meer had tot de kei-zerlijke archieven.8 Dit idee is echter ontze-nuwd door de latere onderzoekingen, diehebben laten zien dat er weinig reden isom aan te nemen dat Suetonius private ofsemi-officiële documenten uit archievenzou kennen. Het lijkt er zelfs op dat hetgebruik van acten na de eerste twee bio-grafieën eerder toe- dan afneemt.9

Onlangs is er op een ander mogelijk ver-schil de aandacht gevestigd, namelijk eenveranderende houding ten opzichte van dekeizer. Abramenko meent dat de biogra-fieën van de Julisch-Claudische keizers uitde tijd stammen dat Suetonius nog op goe-de voet met Hadrianus stond, maar dat delevens van de Flavische keizers na Sueto-nius’ ontslag geschreven zijn. Zijn verbitte-ring zou met name in het leven van Domi-tianus sporen achtergelaten hebben. Hijheeft een zestal passages uit het leven vanDomitianus verzameld waarin volgenshem Suetonius impliciet kritiek levert opHadrianus of diens voorgangers Nerva enTraianus. Dergelijke opmerkingen hadSuetonius zich volgens Abramenko als kei-

zerlijk secretaris niet kunnen permitterenen het laatste deel van zijn De vita Caesa-rum moet dus wel na zijn ontslag geschre-ven zijn.

De veronderstelling dat Hadrianus zichdoor de passages in kwestie ernstig ge-schoffeerd gevoeld moet hebben, lijkt somswat ver gezocht. Neem bijvoorbeeld devolgende woorden, die door Abramenko‘die schärfsten Worte über das regierendeKaiserhaus’ genoemd worden:10

Ook aan het toezicht op magistraten in Rome engouverneurs van provincies besteedde[Domitianus] zoveel aandacht dat ze nooitgematigder en rechtvaardiger geweest zijn dantijdens zijn regering, en dat terwijl wij er ge-tuige van zijn geweest dat velen van hen latervan allerlei misdrijven beschuldigd zijn (Suetonius, Domitianus 8, 2).

Het is mogelijk dat Hadrianus bij het lezenvan deze woorden even onaangenaam ge-troffen werd, maar dat betekent nog nietdat ze door Suetonius bedoeld zijn om deregerende keizer aan te vallen. Hij gebruiktnamelijk bij Domitianus een procédé datwe ook vinden in het leven van andere kei-zers op wie hij een negatieve visie geeft,zoals Nero en Tiberius. Aan het begin vanhun regering vertonen ze nog allerlei posi-tieve kwaliteiten, maar in de loop van detijd komt hun ware natuur boven en gaathet kwaad hun karakter geheel overheer-sen (vergelijk Nero 19, 3; Domitianus 3, 2).Hij prijst dus een aantal maatregelen uithet begin van Domitianus’ regering, waar-onder zijn strenge toezicht op magistraten.In dat opzicht overtrof hij zelfs wat later, inbeter tijden, onder de nieuwe dynastie ge-bruikelijk was. Dit levert een scherp con-trast op met Domitianus’ gedrag tijdenshet laatste deel van zijn regering. We heb-ben hier dus eerder te maken met een lite-rair procédé om contrast te scheppen danmet een aanval op Hadrianus.

Hoe Hadrianus op deze voor hem mis-schien toch wel pijnlijke passage gere-

Page 42: Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de ...images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 71/7103/7103.pdf · Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne-derland

225

ageerd heeft – aangenomen dat hij hemgelezen heeft –, is niet bekend. Misschienreageerde hij net als Augustus, toen dezegeconfronteerd werd met het feit datLivius Pompeius zoveel lof toezwaaide.Augustus was er niet gelukkig mee, maarhet beïnvloedde de relatie tussen de tweemannen ook niet negatief (Tacitus, Annales4, 34). Het is dan ook heel goed mogelijkdat Hadrianus Suetonius zijn opmerkingenover het keizerschap niet bijzonder kwalijkgenomen heeft en dat de mannen niet vanelkaar vervreemd geraakt zijn. Het is nietbekend wat er na zijn ontslag met Sueto-nius gebeurd is. Misschien was hij welzozeer geleerde gebleven dat hij blij wasterug te kunnen keren naar zijn studeerka-mer. En aan de datering van dat ontslagdraagt het antwoord op deze vraag inieder geval niets bij. De eerder bereikteconclusie dat het verstandig is bij de klas-sieke opvatting te blijven en de vroegechronologie te accepteren blijft uiteraardovereind, maar komt niet sterker te staandoor Abramenko’s overwegingen.

KORTE BIBLIOGRAFIE* Vertalingen uit De vita Caesarum zijn ontleendaan: Suetonius, Keizers van Rome, vertaald doorD. den Hengst (Amsterdam 1997).Een algemene inleiding op het leven en werkvan Suetonius is: A. Wallace-Hadrill, Suetonius(Londen 19952). Daarnaast zijn de volgende arti-kelen gebruikt:A. Abramenko, Zeitkritik bei Sueton. ZurDatierung der Vitae Caesarum, Hermes 122(1994) 80–94.

G. Alföldy, Marcius Turbo, Septicius Clarus,Sueton und die Historia Augusta, Zeitschrift fürPapyrologie und Epigraphiek 36 (1979) 233–253.B. Baldwin, Hadrian’s dismissal of Suetonius: areasoned response, Historia 46 (1997) 254–256.L. de Coninck, Suetonius en de archivalia (Brussel1982).J. Gascou, Nouvelles données chronologiquessur la carrière de Suétone, Latomus 37 (1978)436–444.H. Lindsay, Suetonius as ab epistulis to Ha-drian and the early history of the imperial cor-respondence, Historia 43 (1994) 454–468.R. Syme, The travels of Suetonius Tranquillus,Hermes 109 (1981) 105–117.G.B. Townend, The Hippo inscription and theCareer of Suetonius, Historia 10 (1961) 99–109.

NOTEN1. De eerste visie vindt men bijvoorbeeld bijTownend, Alföldy en Syme, de tweede bijCrook, Gascou en Lindsay (zie bibliografie).2. Alle biografieën uit de Historia Augusta zijnwaarschijnlijk door één en dezelfde persoongeschreven, maar het wordt voorgesteld alsofhet om zes verschillende auteurs gaat.3. Gascou (1978) 444; Townend (1961) 108.4. Lindsay (1994) 460; Alföldy (1979) 250.5. Baldwin (1997) 255.6. In de inscriptie wordt de spelling a bybliothe-cis gebruikt in plaats van het meer gebruikelijkea bibliothecis. Wat de inhoud van de functie astudiis geweest is, is omstreden.7. De klassieke chronologie wordt bestredendoor Pflaum en Gascou en verdedigd doorAlföldy (zie bibliografie).8. Syme (1981) 116, die hier een idee vanTownend volgt.9. De Coninck (1982) 213–4.10. Abramenko (1994) 88.