9. Oudnoords
description
Transcript of 9. Oudnoords
Hoofdstuk 1 Oudnoords, West-, Midden- en Oostnoords
Indeling
Het OUDNOORDS (ca. 800-1200) dat met het jongere FUÞARK (zestien tekens1) geschreven werd, vormde slechts zo’n honderd jaar een eenheid, want in de 9e eeuw zien we reeds de eerste verschillen in het RUNENDEENS t.o.v. de andere talen. De verschillen in het schrift zouden taalkundig gezien al vroeger kunnen gebeurd zijn (want het schrift blijft vaker archaïsch - vgl. de orthografie van het Engels, Deens, IJslands, Faeröers, … bijvoorbeeld).
Tussen 800 en de 12e - 13e eeuw2 wordt het Noord-Germaanse taalcontinuüm duidelijk van elkaar gescheiden, uitgaand van Denemarken en dan Zweden. Tussen het Runendeens en het Ouddeens (respectievelijk -Zweeds) zijn er vele veranderingen. De Westnoordse talen3 (in het bijzonder IJslands en Faeröers) blijven eerder conservatief4, terwijl de Oostnoordse talen progressiever zijn. Het verschil in de beide takken kan men door het golvenmodel verklaren gezien de innovaties meestal uit Denemarken kwamen.
Vanaf 1200 werd het Latijnse schrift ingevoerd (door het christianiseren van de Noordse streken). Het christendom werd vredevol geaccepteerd in IJsland. Rond het jaar 1000 werd via een vergadering in het Alþing, de wetgevende vergadering in IJsland, besloten dat het christendom geaccepteerd werd als godsdienst. In de andere landen, zoals bvb. Noorwegen, was de introductie van het christendom niet zonder slag of stoot (cf. de oorlogen van KAREL
DE GROTE tegen de Saksische stammen).
1 Vanaf 700 - 800 n. Chr. De dichte relatie van klank - letter/runenteken was hierdoor verloren gegaan. Door het lagere aantal aan runentekens staan vele runen voor meerdere fonemen (bvb. dezelfde rune wordt voor stemhebbende én stemloze consonanten gebruikt [b en p vallen samen tot één grafeem] of voor geümlaute én niet-geümlaute vocalen). De r en R werden nog van elkaar onderscheiden. Hierdoor zijn de runeninschriften soms heel moeilijk te interpreteren. 2 Rond 1000/1100 was er zeker geen sprake meer van een taaleenheid zoals die er vroeger wel nog was. In 1192 wordt het Westnoords met norrønt mál benoemd, terwijl daarvóór het Noord-Germaanse taalcontinüum dǫnsk tunga (‘Deense taal’) werd genoemd. De eenheid is dus al verbroken vooraleer we de eerste Latijns geschreven teksten krijgen. 3 Tot de westerse groep behoren het Oudnoors en haar kolonietalen (in concreto Oudijslands, Oudfaeröers en het uitgestorven Norn, dat op de Shetland eilanden en de Orkneys gesproken werd). Wat de oosterse groep betreft, is er soms een onenigheid te vinden. Het Ouddeens en Oudzweeds zijn zeker deel van deze groep, maar over het Oudgutnisch valt te twijfelen. Die taal zou in theorie ook een derde tak kunnen zijn, wat de opdeling in een driedeling maakt (Westnoords, Middelnoords Ouddeens en Oudzweeds en Oostnoords Oudgutnisch). 4 Opvallend is dat skaldische gedichten pas rond 1200 opgeschreven werden. Deze gedichten reflecteren echter een archaïsch taalstadium door de strikte regels die bestaan voor orale tradities. (Faulkes xiii).
Tegen die tijd waren de talen reeds relatief onafhankelijk en krijgen we de eerste Oostnoordse en Westnoordse (en dus niet Oudnoordse!) manuscripten in het Latijnse alfabet. Vanaf de 13e eeuw (tot maximaal 1350) begonnen de verschillen tussen het Oudijslands, Oudfaeröers en het Oudnoors duidelijk te worden. De verschillen in het Oostnoords (Ouddeens, Oudzweeds) begonnen reeds vanaf de 11e - 12e eeuw (1100) duidelijk te worden.
Bij de uitzwerming van de Vikingen over Europa hebben de Noordgermanen veel talige sporen nagelaten. Voorbeelden zijn te vinden in Normandië (< Noormannen) en Frans equiper (‘[een schip] uitrusten’ < PGm. skip), Engeland (de grote invloed van de Danelaw) en op de Orkaden (Orkneys) en de Shetland Islands, waar tot 1750-1800 NORN gesproken werd.
Fonologie
a) Verschil Westnoords - Oostnoords Westnoords (Oudijslands) Oostnoords (Oudzweeds) Oostnoordse monoftongering5 (zie
hieronder)
Neen Ja
Umlauten (i-, u-, palatale door -R en g/k +
hoge frontale vocaal veroorzaakt en r-umlaut)
Meer væri føri lǫnd nǫfnum ‘naam [DAT PL]’ sǫk < *saku ‘zaak’ kømr tekr < *takiR ‘hij neemt’ ræðr þær ‘zij [f]’ heri hrøyr dýr
Minder vari fori land nafnum sak analoog naar bvb. Genitief sakar komR takR -> taker analoog naar bvb. infinitief taka raðR þar haRi rauR djúR
Breking Oostnoordse breking y > iu/ju voor -
ngv/nkv/ggv- PN *singwan
Minder ek < *eka ‘ik’ stela Neen syngva ‘zingen’ lyng søkkva tyggva
Meer iak > jak stjala > stjäla Ja siunga (siungæ [ODk.]) ljung sjunka tjugga
a-Umlaut Doorgevoerd Niet doorgevoerd6
5 Vgl. røykR, steinR, auga [ON]; reykur, steinn, auga [NIJsl]; rök, sten, öga [NZw]; røg, sten, øje [NDk]; röyk, stein, öuga [Oostzweeds]. 6 Hier zijn delen van Denemarken tot het ‘westen’ te rekenen. De a-umlaut gaat terug op Proto-Germaanse tijd (bvb. de Gouden hoorn van Gallehus holtijaR)
u > o (Germaanse a-umlaut) ū > ō (reeds vóór de splitsing: gaat op veel vroegere tijden (PGm) terug?
holt búa trúa
hulta (Vroegoudzweeds) -> hult (Laatoudzweeds) bō(a) trō(a)
Flexie 2e persoon meervoud (inf. fara) farið ‘jullie varen’ farin7
Mediopassief (reflexieve werkwoordsvorm) -sk (later -st) kallask Accusatiefvorm zette zich door
-s kallas / kalles Datiefvorm zette zich door
Assimilaties vr > r nt > tt nk > kk mp > pp lR > ll nR > nn sR > ss
Meer en regelmatig reiðr (< vreiðR) ‚toornig‘ reka ríða mǫttul ‘mantel’ ekkje kroppinn
Minder en zelden vrēþer vreka vríða mantul enkja krumpin gik [kk] < *gink < *gin met PN
Auslautverhärtung ‘ging’ son ‘zoon’
hl- > l- hn- > n- hr- > r-
Behouden hlaupa hníga hrjóta
Verlies (met sporadische uitzondering in Noord-
Oostelijke variaties) laupa níga rjúta
Datief bepaalde meervoudsvorm bij de substantieven: PN *-unumin
-unum -umin
Meervoud van o- en ja-stammen Merger met i-stammen: sólir vefir
Behouden sólaR vefjaR
Mannelijke i-stammen eindigend op g/k
Behouden drengir
Merger met ja-stammen drengjaR
/ju:/ voor dentalen/alveolaren Verlagen naar /jo:/ ljós hljóð brjóta
Behouden van /ju:/ ljús ljúð brjúta
Foneem [R] Merger met /r/ heri hestar geirr
Behouden (pas later Merger) haRi hestaR geiRR
Verlengen van achtervocalen, jo en ja voor een niet-homorganische /lC/-combinatie
Ja (de insulaire variaties) úlfr fólk hjálpa mjólk
Neen ulfR folk hjalpa mjolk/mjølk
7 De -n komt uit de conjunctief (oorspronkelijke uitgang van de 3e persoon). Vgl. ihr fahrt [NHD].
De Oostnoordse monoftongering (900 - 1200)
De Oostnoordse monoftongering begon in Denemarken kort na 900 en bereikt Zweden rond 1000. In de 11e eeuw bereikt de monoftongering het middengebied van Zweden en vanaf 1100 overheerst ze. De monoftongering eindigt ca. 1200, waardoor er een aantal gebieden geen monoftongering meegemaakt tot vandaag (Noord-Zweden, Oost-Zweden [Gotland,
Finlandzweeds, het Zweeds in Estland] en gedeeltelijk in Noorwegen). De monoftongering vond ook plaats in een stuk van Oost-Noorwegen. Het betreft de monoftongering van de PN diftongen ai, au en ey. 200 jaar voordien was er reeds een Oudsaksische monoftongering. Is de Oostnoordse monoftongering een impuls uit het Nederduits?
PGm. PN OWN OON WGm. Gotisch ai *ain-a-z *stain-a-z
ai *ainaR *stainaR
ei einn [OIJsl] steinn [OIJsl/ONO]
ē ēn [ODk./OZw.] stēn [ODk./OZw.] stain [RZw.]
een - one - ein steen - stone - Stein
au *dauda- Adj.
*dauþu- Subst.
*augan-
au au dauðr [OIJsl] auga [OIJsl/ONO]
ø ̄(via ō?) dø̄þær [ODk.] ø̄ghe [ODk.]; ø̄gha [OZw.]
dōd [OS]; dōth [OS] dood [NNL] dād [OFR] > dea [NWFR] dāth [OFR] dēad [OE] > dead [NE] dēaþ [OE] > death [NE] tōt [OHD] > tot [NHD] tōd [OHD] > Tod [NHD] oog - eye - Auge
dauþs dauþus
au *auran- *hauzjan-
ey ey / øy eyra [OIJsl]
heyra [OIJsl]; høyra [ONO]
ø ̄öra [Zw.]
hø̄re [ODk.]; hø̄ra [OZw.]
oor - ear horen - hear
b) Verschil Oudzweeds - Ouddeens (12e eeuw: rond 1100 tot kort na 1200) Ouddeens Oudzweeds (inclusief Oudskånsk)
Onbeklemtoonde vocalen (drieklank)
[ə] <æ> of <e> bæræ bondæ varæ
a, i, u (oisl. a, i, u; allofonisch a, e, o) bera bondi varu
Nominaalflexie: RDk. (nog alle naamvallen); Odk. niet echt conservatief (sinds 1200 hier geen veranderingen meer!); Ozw. wel.
Sg. Pl. Sg. Pl. NOM fiskØ
fiskØ fiskØ
fiskæ fiskæ fiskæ fiskæ
NOM fisker [OZw.]; fiskr [OIJsl] fiskar
ACC ACC fiskØ fiska DAT DAT fiski fiskum GEN fisks GEN fisks fiska
Verbaalflexie8 iæk/thu/han hauer (-r), havær vi, i, thē hauæ (-æ), havæ Eenheidsuitgang (sg./mv.)
iak, þū, ham skiuter (-r) vi skiutum (-um); I skiutin (-in); þē skiuta (-a) Eenheidsuitgang (enkel sg.)
8 Uitzondering: modale werkwoorden en sterke werkwoorden in het preteritum 2e persoon enkelvoud op -t blijft nog lang behouden: iak/iek gaf, þu/thu gaft en han gaf.
c) Gemeenschappelijke veranderingen (Oudzweeds en Ouddeens) 1. Nog maar één r in het schrift: r, R (runen) naar r (Latijns schrift) 2. Tussenvocaal: een -e- wordt ingevoegd (vgl. Oudzweeds/Ouddeens fisker met
Oudijslands / Oudnoors fiskr [rond 1200]). In het Westnoords komt dit pas later op (Faeröers en Ijslands -u- Middel- / Nieuwijslands fiskur vs. Noors -e- Middelnoors fisker). Hierdoor zijn de lettergreepvormende consonanten verdwenen.
3. De stl. fricatieven f/þ zijn inlautend tot de sth. fricatieven v/ð geworden (iets vroeger werd w > v).
4. Het Oostnoordse karakter: a. Het muzikale accent bestond tijdens de oudnoordse tijd / de runentijd (tot
1220; Zweeds, Noors); b. De voortoon van de Deense Stoottoon [Stød].
Bronnen
Als bronnen gelden de runeninscripties in de tijd tussen 800 en 1200 die ons een (gedeeltelijk) beeld geven van de veranderingen die toen gebeurden. Andere bronnen zijn leenwoorden. De eerste golf van leenwoorden kwamen uit het Keltisch, bvb. rík ‘rijk’, zo ook ambacht, ijzer, gijzelaar en klok in andere Germaanse talen, mede door de verre reizen die de Vikingen doormaakten.
Syntax
Er zijn nauwelijks noemenswaardige veranderingen. Uit de runeninschriften is er weinig bekend en daarna is er niets belangrijks meer gebeurd.
Lexicologie
Er zijn opnieuw enkele nieuwe leenwoorden in de taal opgedoken, deze keer door de christianisering van het noorden. In de 12e eeuw wordt er vooral uit het Latijn en het Grieks geleend (en dit zijn bijna uitsluitend woorden in het religieuze woordveld: kyrka/kirka uit het Grieks en kloster uit het Latijn bvb.). Weinig of geen leenwoorden uit het Nederduits.
Bijlagen
Rond 900: Oudwestnoords; Ouddeens en Oudzweeds, Oudgutnisch, Krimgotisch, Oudengels en Continentaal West-Germaans (Oudsaksisch, Oudfries, Oudhoogduits en Oudnederlands).
Oudwestnoords; Oudoostnoords; Oudgutnisch en Oudnoords met beide westelijke en oostelijke kenmerken (bvb. Oudoostnoors heeft geen u-umlaut en heeft þenn, þet en þer in tegenstelling tot het WN þann, þat en þar; Westzweeds sopp in tegenstelling tot Oostnoords svamp ‘paddenstoel’).