4/5 vwo Staring College Lochem -...

22
Uitwerking basisboek 11.1 REKENVAARDIGHEDEN 1 a 18 120 + 7 30 + 5 10 = 18 120 + 28 120 + 60 120 = 106 120 ( ¿ 53 60 ) . b 4 9 × 2 7 × 3 8 = 4 × 2 × 3 9 × 7 × 8 = 8 × 3 9 × 7 × 8 = 3 9 × 7 = 1 3 × 7 = 1 21 . c 4 11 ÷ 2 15 = 4 11 × 15 2 = 4 × 15 11 × 2 = 2 × 15 11 = 30 11 . 2 a 2 π l 9,81 =0,452 ( 2 π l 9,81 ) 2 =0,452 2 4 ×π 2 × l 9,81 =0,452 2 l= 0,452 2 × 9,81 4 ×π 2 =0,0508. b 1 2 × 10,5 ×u 2 =4,7 u 2 = 2 × 4,7 10,5 u= 2 × 4,7 10,5 =0,95. c ( 3,156 10 7 ) 2 r 3 = 4 π 6,67384 10 06 × 1,9884 10 30 r 3 = ( 3,156 10 7 ) 2 × 6,67384 10 6 × 1,9884 10 30 4 π =1,0518 10 39 (in rekenmachine laten staan!) r= 3 1,0518 10 39 =( 1,0518 10 39 ) 1/ 3 =1,017 10 13 . 3 a De remkracht blijft gelijk en de beginsnelheid is 90/50 = 9/5 e x zo groot. De remweg is evenredig met v begin 2 , dus is s rem =13,8 × ( 90 50 ) 2 =45 m. b De beginsnelheid blijft gelijk en de remkracht wordt 6,5/8,4x zo groot. De remweg is omgekeerd evenredig met de remkracht, dus is s rem =13,8 × 8,4 6,5 =18 m. 4 a De omtrek is 2 π∙r dus 2,07=2 π×r r= 2,07 2 π =0,3295 m (in rekenmachine laten staan!). De oppervlakte is π∙r 2 dus A =π∙r 2 =π× 0,3295 2 =0,341 m 2 . b Maak een tekening: Pythagoras: a 2 +4,5 2 =5,8 2 a= 5,8 2 4,5 2 =3,66 m . © ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 1 van 22 11 Vaardigheden Wiskunde in de natuurkunde | vwo

Transcript of 4/5 vwo Staring College Lochem -...

Page 1: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

Uitwerking basisboek11.1 REKENVAARDIGHEDEN

1

a18120

+ 730

+ 510

= 18120

+ 28120

+ 60120

=106120 (¿ 5360 ).

b49× 27× 38=4×2×39×7×8

= 8×39×7×8

= 39×7

= 13×7

= 121

.

c411÷ 215

= 411× 152=4×1511×2

=2×1511

=3011

.

2

a 2π √ l9,81

=0,452 (2 π √ l9,81 )

2

=0,4522 4×π2× l9,81

=0,4522

l=0,4522×9,81

4×π2=0,0508.

b12×10,5×u2=4,7 u2=2×4,7

10,5 u=√ 2×4,710,5

=0,95.

c (3,156 ∙107 )2

r3= 4 π6,67384 ∙10−06×1,9884 ∙1030

r3= (3,156 ∙107 )2×6,67384 ∙10−6×1,9884 ∙1030

4 π=1,0518 ∙1039 (in rekenmachine laten staan!)

r=3√1,0518 ∙1039=(1,0518 ∙1039)1 /3=1,017 ∙1013.

3 a De remkracht blijft gelijk en de beginsnelheid is 90/50 = 9/5ex zo groot. De remweg is evenredig met vbegin

2,

dus is srem=13,8×( 9050 )2

=45m.

b De beginsnelheid blijft gelijk en de remkracht wordt 6,5/8,4x zo groot. De remweg is omgekeerd evenredig

met de remkracht, dus is srem=13,8×8,46,5

=18m.

4

a De omtrek is 2π ∙ r dus 2,07=2π ×r r=2,072π

=0,3295m (in rekenmachine laten staan!). De

oppervlakte is π ∙ r2 dus

A=π ∙ r2=π ×0,32952=0,341m2.

b Maak een tekening: Pythagoras: a2+4,52=5,82 a=√5,82−4,52=3,66m.

De omtrek is 5,8+4,5+3,66=14,0m.

De oppervlakte is 12×4,5×3,66=8,2m2

.

c De straal van de bal is 14 cm.

Het volume van de bal is 43π ∙ r3= 4

3π ×143=1,1 ∙104cm3=0,011m3

.

De oppervlakte van de bal is 4 π ∙ r2=4 π×142=2,5∙103 cm2=0,25m2.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 1 van 18

Figuur 1

11 VaardighedenWiskunde in de natuurkunde | vwo

Page 2: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

d Het volume van een cilinder is π ∙ r2 ∙ h dus 340 ∙10−3=π ×r2×1,20

r=√ 340 ∙10−3π×1,20=0,300m. De diameter is dus 60,0 cm.

5 De springdrum wordt in de hand (op de foto ontbreekt helaas de hand) gehouden, dus de hoogte zal ongeveer 10 cm zijn. Op de foto is de golflengte ongeveer 2x zo groot als de springdrum. We schatten de golflengte dus op 2

x 10 = 20 cm. De frequentie is dan v=λ ∙ f f= vλ= 20,20

=10Hz. Dit wijkt erg veel af van de gegeven

grondtoon van 300 Hz, dus de hypothese van Sandra is onjuist.

6

a Bewering 1: De relatieve toename van de slagfrequentie is 0,880−0,833

0,833=0,0470,833

=0,056 en de

relatieve afname van de slaglengte is 2,50−2,402,50

=0,102,40

=0,040. Deze bewering is juist.

Bewering 2: De snelheid van Joep is gelijk aan de slaglengte maal de slagfrequentie. De oorspronkelijke snelheid is dus 2,50×0,833=2,083m /s en de snelheid waarop Joep wil gaan trainen is 2,40×0,880=2,112m /s. De snelheid neemt toe dus deze bewering is ook juist.

b De snelheidstoename is 2,112−2,0832,083

×100%=1,4%

7

a Beide stralen zijn even groot, dus S= (n−1 ) ∙( 1R+ 1R )=(n−1 )∙ 2R

. Het gaat om een waterlens, dus n is

de brekingsindex van water Binas tabel 18 n=1,330 voor rood licht 40=(1,330−1 )× 2R

R= (1,330−1 )×240

=0,0165m=1,7cm.

b R1 wordt een factor 2 kleiner: R1=12∙ R en R2 wordt een factor 2 groter: R2=2 ∙ R. Dit invullen in de

formule voor de sterkte van de lens geeft:

S= (n−1 ) ∙( 112∙ R

+ 12 ∙R )= (n−1 ) ∙( 2R + 1

2∙ R )=(n−1 ) ∙( 42 ∙R + 12∙ R )=(n−1 ) ∙( 52∙ R )=(n−1 ) ∙(2,5R )

. 2,5R

is groter dan 2R

dus de sterkte van de lens wordt groter.

8

a [v ]=[√ F s

ml ] [ v2 ]=[ F s

ml]

m2

s2= N

[ml ] [ml ]=

N ∙ s2

m2=

kg ∙ms2

∙ s2

m2 = kg ∙mm2

= kgm.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 2 van 18

Page 3: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

b De frequentie moet 300/200 = 1,5x zo groot worden. Voor de golfsnelheid geldt: v=λ ∙ f , waarbij de golflengte λ hierbij constant blijft, dus moet de golfsnelheid v 1,5x zo groot worden. Volgens de formule is de

golfsnelheid is evenredig met √F s dus zal de spankracht 1,52 = 2,25x zo groot moeten worden.

9 Oriëntatie :De warmtedoorgangscoëfficiënt μ wordt 3,5/1,4 = 2,5x zo klein, dus zal ook de warmtestroom P 2,5x zo klein worden. Het jaarlijks gasverbruik V is recht evenredig met de warmtestroom, dus dit zal ook 2,5x zo klein worden.

Uitwerking:

V vacuümglas=V dubbelglas

2,5=1,2 ∙10

3

2,5=0,48 ∙103m3. De besparing is dus 1,2 ∙103−0,48 ∙103=0,7 ∙103m3.

10

a De straal van het beeld van de Krabnevel is 1,57∙10−3

2=7,85 ∙10−4m. De oppervlakte is dus

A=π ∙ r2=π × (7,85 ∙10−4 )2=1,94 ∙10−6m2. De oppervlakte van één pixel is 5,48 ∙10−11m2, dus het

aantal pixels met informatie over de krabnevel is 1,94 ∙10−6

5,48 ∙10−11=3,53∙104.

b De straal van de Krabnevel is ongeveer 5,5 lichtjaar. Dat is

5,5×300000 ∙103×365,25×24×3600=5,21∙1016m. De diameter is in werkelijkheid dus

2×5,21 ∙1016=1,04 ∙1017m. Dat is 1,04 ∙1017

1,57∙10−3=6,6∙1019x zo groot.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 3 van 18

Page 4: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

11 Stel dat we x L van de eerste vloeistof voegen bij y liter van de tweede vloeistof. De totale hoeveelheid vloeistof is

dan x+ y=1,0 L. Het alcoholpercentage van deze vloeistoffen samen is dan: 0,50×x+0,12× y

x+ y=0,30

0,50×x+0,12× y=0,30× ( x+ y ). Nu moeten we de volgende 2 vergelijkingen oplossen:

x+ y=1,00,50×x+0,12× y=0,30× ( x+ y ). Vul y=1,0−x in in de tweede vergelijking:

0,50×x+0,12× (1,0−x )=0,30× ( x+1,0−x ) (0,50−0,12 )× x+0,12=0,30

x=0,30−0,120,38

=0,474 L=474mL en y=1,0−0,474=0,526 L=526mL.

12 Stel dat de lengte van de rechthoek x cm is en de breedte y cm. De oppervlakte is dan x ∙ y en de omtrek

2 ∙(x+ y). De twee vergelijkingen zijn dus: x ∙ y=200 en 2 ∙ ( x+ y )=90.

Schrijf de tweede vergelijking als y=45−x en vul dit in in de eerste vergelijking: x× (45−x )=200

45 x−x2=200 x2−45 x+200=0. Dit is op te lossen met de abc-formule:

x=45±√452−4×1×2002×1

=45±√12252

=45±352

x=5 of x=40. Als x=5 volgt dat

y=45−5=40 en als x=40 volgt dat y=45−40=5. De rechthoek is dus 5 bij 40 cm.

13 a v⃗uit=v⃗¿+∆⃗ vb Zie figuur 2

c Op het tekenblad is F⃗wind 2,5 cm lang. De schaal is dus 450 N / 2,5 cm = 180 N/cm. Ontbind de F⃗wind en

bepaal de lengte van de krachtcomponent in vaarrichting:De krachtcomponent in vaarrichting is 1,0 cm, dus is de grootte van deze krachtcomponent 1,8∙102 N.

d Teken ook de krachtcomponent loodrecht op de vaarrichting, zie figuur 3. Deze is 2,3 cm, dus is de grootte van deze krachtcomponent: 2,3 x 180 = 4,1∙102 N.

14

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 4 van 18

Figuur 2

Figuur 3

Page 5: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

a F1 is op het tekenblad 5,6 cm lang, dus 5,6×25=1,4 ∙102N en

F2 is op het tekenblad 4,9 cm lang, dus 4,9×25=1,2 ∙102N .Hoek α is 28° en hoek β is 53°.

b Zie figuur 4

c De somkracht F som is 6,8 cm lang, dus 6,8×25=1,7 ∙102N en de hoek γ is 73°.

d F1, x=F1 ∙ cos α=1,4 ∙102×cos28=1,2 ∙102 N ,

F1, y=F1 ∙ sinα=1,4 ∙102× sin 28=66N ,

F2, x=F2 ∙ cos α=1,2∙102× cos53=72N ,

F2, y=F2∙ sinα=1,2∙102×sin 53=96N .

e F som, x=F1 , x−F2 , x=1,2 ∙102−72=48N ,

F som, y=F1 , y+F2, y=66+96=162Nf F som=√F som , x

2+F som , y2=√482+1622=169N=1,7 ∙102N en de hoek is te bepalen met

tan γ=F som , y

F som, x=16248

=3,38 γ=tan−1 (3,38 )=73 °. De antwoorden van vraag c en e komen met

elkaar overeen.

15a Op het punt B werkt de zwaartekracht en de twee krachten die in de richting van de twee stangen werken.

B oefent op zijn beurt op de onderste stang een duwkracht uit en op de bovenste stang een trekkracht. Dat betekent dat de bovenste stang een trekkracht op B uitoefent, terwijl de onderste een duwkracht uitoefent op B.

b Zie figuur 5

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 5 van 18

Figuur 4

Figuur 5

Page 6: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

c Zie figuur 6

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 6 van 18

Figuur 6

Page 7: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

16 De richting van de snelheid van de planetoïde is langs de stippellijn. Deze snelheidsvector is ontbonden in de getekende component die in de richting van de zon wijst en in een component daar loodrecht op. Construeer een rechthoek met vrichting zon waarbij de stippellijn de diagonaal is. De diagonaal is de werkelijke snelheid

van de planetoïde. Zie figuur 7.De lengte van vrichting zon is op het tekenblad 2,5 cm en de lengte van v is 5,5 cm, dus

is de grootte van de snelheid van de planetoïde:

v=5,52,5

×vrichting zon=5,52,5

×8,0 ∙103=1,1∙105m /s.

17a Op t=60 s is er 60×3,6 ∙103=2,16 ∙105kg brandstof uitgestoten. De hoeveelheid brandstof die er nog

in zit is dan m (60 )=m (0 )−2,16∙105=7,14 ∙105−2,16 ∙105=4,98 ∙105kg.

v (60 )=u ∙ ln( m (0 )m (60 ) )−g ∙60=3,0 ∙103× ln ( 7,14 ∙10

5

4,98 ∙105 )−9,81×60=4,9 ∙102m/ s.Aflezen in figuur 25 geeft inderdaad dat v (60 )=4,9 ∙102m / s.

b v (100 )=u∙ ln( m (0 )m (100 ) )−g ∙100 en aflezen in figuur 25 geeft: v (100 )=1,13∙103m /s

u ∙ ln( m (0 )m (100 ) )−g ∙100=1,13 ∙103 3,0 ∙103× ln( 7,14 ∙10

5

m (100 ) )−9,81×100=1,13∙103

ln (7,14 ∙105m (100 ) )=1,13 ∙103+9,81×1003,0 ∙103

=0,7037 7,14 ∙105

m (100 )=e0,7037=2,021

m (100 )=7,14 ∙105

2,021=3,5 ∙105 kg.

18

a Het elektrisch vermogen is evenredig met de kinetische energie van de luchtdeeltjes en met hoeveel luchtdeeltjes er per seconde door de molen heen gaan. De kinetische energie van de luchtdeeltjes is evenredig met v2 en de hoeveelheid luchtdeeltjes die per seconde door de windmolen heen gaan is evenredig

met de windsnelheid v. Het vermogen is dus evenredig met v2 ∙ v=v3.b Als de snelheid halveert, wordt het vermogen (0,5)3 = 0,125x zo groot.

De afname is dan P−0,125×P

P×100%=1−0,125

1×100%=87,5%.

c Als de dichtheid van de lucht 2x zo groot wordt, zullen er per seconde 2x zoveel luchtdeeltjes door de windmolen gaan (deze luchtdeeltjes hebben een even grote kinetische energie). Het vermogen is dus evenredig met de dichtheid van de lucht.

19a In figuur 26 is af te lezen dat bij een hoogte van 10 km de dichtheid 0,40 kg/m3 is. Dit gebruiken we in de

gegeven formule: ρ (h )=1,22∙ e−hk 0,40=1,22×e

−10∙ 103

k e−10 ∙103

k = 0,401,22

=0,328

−10∙103

k=ln (0,328 )=−1,115 k=−10∙103

−1,115=9,0 ∙103m.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 7 van 18

Figuur 7

Page 8: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

b De vraag is op welke hoogte geldt: ρ (h )=15∙ ρ (0 ) 1,22 ∙e

−hk =15×1,22∙ e0 e

−hk =0,2

−hk=ln0,2=−1,609

h=−k ×(−1,609)=−9,0 ∙103×(−1,609)=1,4 ∙104m=14km.

11.2 REDENEREN MET VERBANDEN EN FORMULES

20

a De formule ziet er dan uit als y=ax2

.

b Gravitatiekracht: Fg=G·m·Mr2

, intensiteit: I=Pbron

4 π ·r 2,

wet van Coulomb: F el=f·q·Qr2

, perkenwet van Kepler: ω·r2=constant .

c Als de afstand tot de lichtbron 2x zo groot wordt, wordt de oppervlakte waardoorheen de lichtstralen gaan 4x zo groot, en dus verdeelt het licht zich over een 4x zo groot oppervlak, de lichtsterkte wordt dan 4x zo klein.

21a De vergelijking van een rechte lijn is: s=a ∙t+b. Invullen van twee punten, bijvoorbeeld en (4,32) en

(10,100) geeft: 32=a×4+b en 100=a×10+b.Oplossen: b=32−4a invullen 100=10×a+32−4×a 6×a=68 a=11 en b=−13. De vergelijking is s=11× t−13.

b Die snelheid is 11 m/s.c Zie figuur 8

d Na t=4,0 s is de berekende verplaatsing uit het v , t -diagram s=vgem ∙ t=12×11×4,0=22m terwijl uit

het s , t-diagram afgelezen wordt dat de verplaatsing 32 m is op t=4,0 s.

22a De grafiek is wel een dalende lijn maar als de temperatuur stijgt van 20°C naar 80°C, daalt de weerstand van

0,58 Ω naar 0,08 Ω, dat is niet 4x zo klein. b Bekijk de drie meetpunten (20, 0,58), (40, 0,31) en (60, 0,16). Bij even grote stappen van 20°C naar rechts,

halveert (grofweg) de weerstand steeds.c Per 100°C gaat R van 1,12 naar 0,04 Ω, dus g10 = 0,04/1,12 = 0,0357 en g = 0,03571/10 = 0,72.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 8 van 18

Figuur 8

Page 9: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

d RNTC=b ∙0,7T10 en voor T=0 °C is RNTC=1,1kΩ b=1,1kΩ

RNTC=1,1∙0,7T10 , waarbij RNTC in kΩ en T in graden Celsius.

23 a De halveringstijd is de tijd waarop de activiteit gedaald is van 400 kBq naar 200 kBq, t 1/2=10 dagenb Vanaf t = 60 dagen is niet goed meer af te lezen hoe de activiteit afneemt.c A (0 )=400 kBqd Na 10 dagen is de activiteit 200 kBq, na 20 dagen 100 kBq, na 30 dagen 50 kBq, etc. Dus de halveringstijd is

10 dagen.

e Een exponentieel verband: A=400 ∙( 12 )t10 , waarbij A in kBq en t in dagen.

f Zie figuur 9

24 De lijn van de open-open buis loopt door de punten (20, 840), (40, 420), (80, 210) en de gesloten-open buis door de punten (20, 420), (40, 210) en (80,105).Voor beide buizen geldt dat bij een verdubbeling van de lengte de frequentie halveert, dus hypothese 1 is juist. Verder is te zien dat de frequentie van de grondtoon bij de open-open buis telkens 2x zo groot is als die bij de gesloten-open buis. De geluidsnelheid is in beide buizen gelijk en v=λ ∙ f , dus een 2x zo grote frequentie betekent

een 2x zo kleine golflengte. De golflengte van de grondtoon van de open-open-open buis is dus steeds 2x zo klein als bij een gesloten-open buis en daarmee is hypothese 2 onjuist.

25a Als de elektronendichtheid 2x zo groot is, is de botskans voor een foton 2x zo groot en dus ook de kans op

absorptie. Na de helft van de dikte zijn er dan dus 2x zo veel botsingen geweest, dus is de halveringsdikte dan 2x zo klein.

b De eenheid van ρ is kg/m3, Z heeft geen eenheid en de eenheid van mat is kg, dus is de eenheid van ne :

[ne ]=[ ρ∙ Zmat ]=[ ρ ] ∙ [Z ][mat ]

= kgm3∙ 1kg

= 1m3=m

−3.

c Uit Binas, tabel 28 F, blijkt dat als de energie van het foton toeneemt, de halveringsdikte voor de stof toeneemt. Uit formule 2 blijkt dat als de halveringsdikte toeneemt, de effectieve trefoppervlakte σ afneemt.

26a Aflezen op t=0,36 s geeft Fw=0,90 kN en v=3,5m /s.

Aflezen opt=0,78 s geeft Fw=0,40 kN en v=2,3m /s.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 9 van 18

Figuur 9

Page 10: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

Hiermee zijn twee vergelijkingen op te stellen: 0,90=a ∙3,5n en 0,40=a ∙2,3n. 0,900,40

=( 3,52,3 )n

2,25=1,52n n= log2,25log1,52

=2. Dus a=0,903,52

=0,073.

b [Fw ]=[a ] ∙ [ vn ] N= [a ] ∙(ms )2

kg ∙ ms2= [a ] ∙ m

2

s2

[a ]=kg ∙ ms2∙ s

2

m2= kgm

.

27a De grootheden langs de assen van een grafiek zijn recht evenredig met elkaar als er door de metingen een

rechte lijn getrokken kan worden én deze lijn ook door de oorsprong gaat. Dit is alleen het geval in figuur 49c. In deze figuur is er een recht evenredig verband tussen v en √ f , dus hypothese 3 wordt ondersteund.

b De helling van de lijn in figuur 49c is 10034

=2,9, dus: v=2,9 ∙√ f .

28

a Als de omlooptijd 1,980,99

=2x zo groot wordt, wordt de hoogte1,000,25

=4x zo groot, en niet 2x zo groot zoals bij

een evenredig verband.

b De helling van de lijn in figuur 52 is 3,91,0

=3,9, dus: T 2=3,9 ∙h T=√3,9 ∙h T=2,0 ∙√h. De

eenheid van de constante 2,0 is s/m1/2.

29 Op aarde geldt: Fg=G ∙m ∙MR2

waarbij G ∙MR2

=g G ∙M=g ∙ R2.

Op hoogte h boven het aardoppervlak geldt: Fg=G ∙m∙M

(R+h )2=G ∙M ∙ m

(R+h )2.

Invullen van G ∙M=g ∙ R2 geeft: Fg=g ∙ R2 ∙ m

(R+h )2=m∙ g ∙ R2

(R+h )2.

30

a Als de massa 2x zo groot wordt dan wordt de remkracht ook 2x zo groot. De vertraging a=F rem/m is dan

gelijk. b De remvertraging is evenredig met de remkracht en de remkracht is evenredig met de maximale

wrijvingscoëfficiënt, dus is a evenredig met f .c Bij remmen geldt: Fnet=F rem. Invullen van Fnet=m∙a en F rem=f ∙Fn=f ∙m∙g geeft: m∙a=f ∙m∙ g

a= f ∙ g.d Bij het remmen wordt de kinetische energie omgezet in arbeid van de remkracht.

Volgens Binas is Ek=12∙m ∙ v2 en is de arbeid W=Frem ∙ s. De kinetische energie is dus evenredig met v2

en de arbeid is evenredig met de remweg srem, dus is de remweg evenredig met v2.

31a B, U , en q

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 10 van 18

Page 11: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

b Volgens de eerste formule geldt voor het versnellen dat q ∙U=12∙m∙ v2. U en q zijn voor alle ionen gelijk,

dus heeft de isotoop met de kleinste massa de grootste snelheid. Dat is lood-206.c Volgens de eerste formule geldt dat v2 evenredig is met 1/m, dus is v evenredig met 1/√m. Volgens de

tweede formule is de straal r evenredig met m en met v, dus is de straal evenredig met m√m

=√m. De

isotoop met de grootste massa zal dus de grootste cirkelbaan beschrijven. Dat is lood-208.

32 [v ]=ms

en [√ F s∙ lm ]=√ [F s ] ∙ [l ]

[m ]=√ N ∙mkg =√ kg ∙ms2 ∙m

kg=√m2

s2=ms

.

33

a Eerste stuit: S=√ 1,242,00=0,79, tweede stuit: S=√ 0,801,24

=0,80, derde stuit: S=√ 0,490,80=0,78.

b Ja, de stuitfactor is minimaal 0,78 en maximaal 0,91.

c De gemiddelde stuitfactor is 0,79, dus √ hsh =0,79 hs=0,792 ∙ h.

De hoogte na de nde stuit is nu te berekenen met hs=(0,792 )n ∙2,0.

Bereken de n waarvoor hs=10cm:

(0,792 )n×2,0=0,10 (0,792 )n=0,050 n=log 0,050log (0,792 )

=6,4.

Dus na de zevende stuit is de stuiterhoogte van de bal kleiner dan 10 cm.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 11 van 18

Page 12: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

d Bij het vallen vanaf een hoogte h tot aan de grond wordt zwaarte-energie omgezet in kinetische energie. Na

de stuit wordt de kinetische energie van de bal weer omgezet in zwaarte-energie. We verwaarlozen de luchtweerstand en stellen dat de zwaarte-energie bij het begin van de val gelijk is aan de kinetische energie bij het neerkomen op de grond en evenzo bij het omhoog stuiten: Ek , s=E z , s en Ek=E z.

De factor waarmee de bewegingsenergie afgenomen is dan gelijk aan de factor waarmee de zwaarte-energie

is afgenomen: Ek , s

Ek=E z , s

Ez=m∙g ∙hsm∙g ∙h

=hsh

. Dit is niet gelijk aan de stuitfactor.

Uit Ek=E z volgt dat 12∙m∙v2=m ∙g ∙h v=√2∙ g ∙h en ook vs=√2 ∙ g ∙ hs.

De factor waarmee de snelheid is afgenomen is dan vsv=√2∙ g ∙hs

√2∙ g ∙ h=√ hsh .

De tweede verklaring is juist.

34 Oriëntatie :Als de druppel met constante snelheid valt geldt dat F z=Fw , l, waarbij F z=mdruppel∙ g en mdruppel= ρw ∙ V .

Het volume van de druppel is V= 43∙ π ∙ r3 en de frontale oppervlakte is A=π ∙ r2.

Uitwerking:Alles invullen in de evenwichtsvergelijking F z=Fw , l geeft:

mdruppel ∙ g=12∙ cw ∙ ρl ∙ A ∙ v

2 ρw ∙

43∙ π ∙ r3 ∙ g=1

2∙ cw ∙ ρl ∙ π ∙ r

2 ∙ v2 ρw ∙43∙ r ∙ g=1

2∙ ρl ∙ v

2

v2=8 ∙ ρw ∙ g3 ∙ ρl ∙ cw

∙ r dus k=8 ∙ ρw ∙ g3 ∙ ρl ∙ cw

.

35

a [F ]=N=kg ∙m /s2 en [ ∆m∆ t ∙ v ]= kgs∙ ms=kg ∙m /s2.

b Gebruik in formule 1 dat ∆m=ρ∙∆V , dit geeft: F=∆m∆ t

∙ v= ρ ∙∆V∆ t

∙ v .

Het volume dat per seconde (dus bij ∆ t=1 s) wordt doorsneden is A ∙v, dus ∆V∆ t

=A ∙v. Dit invullen geeft

F=ρ ∙ ∆V∆ t

∙ v=ρ ∙ A ∙ v ∙ v=ρ ∙ A ∙ v2.

36 a Voor het vermogen geldt P=F ∙v, dus het vermogen is evenredig met de kracht en de snelheid. De kracht

is volgens Fw=k ∙ v2 evenredig met v2, dus is het vermogen evenredig met v3.

b Invullen van Fw=k ∙ v2 in P=Fw ∙ v geeft P=k ∙ v3

k= Pv3=20 ∙10

3

( 1003,6 )3=0,93.

37

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 12 van 18

Page 13: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

a Voor de baan van de ISS geldt dat Fg=Fmpz. Invullen van Fg=G ∙m ISS∙ M aarde

r2 en Fmpz=

mISS ∙ v2

r

geeft:

G ∙mISS ∙M aarde

r 2=mISS ∙ v

2

r G ∙

M aarde

r=v2 v=√G ∙M aarde

r.

b G=6,674 ∙10−11N ∙m2 ∙ kg−2, M aarde=5,972 ∙1024 kg en

r=Raarde+1730 ∙103=6,371 ∙106+1,730 ∙106=8,101 ∙106m. Dit geeft:

v=√ 6,674 ∙10−11×5,972 ∙10248,101 ∙106=7014m /s. De omlooptijd is te berekenen met v=2∙ π ∙ r

T

T=2∙ π ∙ rv

=2×π ×8,101∙106

7014=7257 s=7257

3600=2,016 uur.

11.3 DE AFGELEIDE GEBRUIKEN

38 [W] Harmonische trilling39

a m (meter)b De oppervlakte onder de grafiek in een v , t -diagram is de verplaatsing.

c m/s2

d De helling van de raaklijn aan de grafiek in een v , t -diagram is de versnelling.e De afgeleide van de snelheid v (t) is de versnelling a (t).

f De afgeleide van de oppervlaktefunctie dOpp(t )

d t die de oppervlakte onder het v , t -diagram beschrijft is

gelijk aan de functie van de oorspronkelijke grafiek, dus aan v (t).

40a N∙mb De oppervlakte onder de grafiek in een F , x-diagram is de arbeid die de kracht verricht bij de verplaatsing x.

c De afgeleide van de oppervlaktefunctie dOpp(x )

d x die de oppervlakte onder het F , x-diagram beschrijft is

gelijk aan de functie van de oorspronkelijke grafiek, dus aan F (x).

41

a Na 4 s is de snelheid 80km /h=22,2m / s, dus is de versnelling a=∆v∆ t

=22,24

=5,6m /s2.

b De verplaatsing tijdens de RTO is gelijk aan de oppervlakte onder de grafiek. Benader de oppervlakte door de lijn te verdelen in 2 driehoeken: de eerste driehoek van (0,0) tot (43,400) en de tweede driehoek van (43,320) tot (68,0). Reken de snelheden om van km/h naar m/s.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 13 van 18

Figuur 10

Page 14: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

Oppervlakte van de eerste driehoek:12×43× 400

3,6=2389m en de oppervlakte van de tweede driehoek:

12× (68−43 )× 320

3,6=1111m. De totale verplaatsing is 2389+1111=3500m=3,5km. Een startbaan

met een lengte van 4,00 km is dus lang genoeg voor deze test.

42 a De massa m en de gravitatieversnelling g zijn constant.

b De enige variabele in de formule is de hoogte h, dus is E z' (h )=

d Ez

d h.

c E z' (h )=m∙g.

d E z' (h ) is gelijk aan de zwaartekracht F z.

43

a De formule voor de gravitatie-energie is: Eg=−G· m∙Mr

.

b Constant zijn de gravitatieconstante G, de massa van de aarde M en de massa van de satelliet m.

c Eg' (r )=

d Eg

dr=−G ∙ (−1 ) ∙ m ∙M

r2=G m·M

r2=Fg(r ).

d Eg' (r )=G· m·M

r2=Fg(r).

44

a F v (u )=C ∙u waarbij C de helling van de lijn in de grafiek is: C= 4,40,35

=12,6 N /m. Dus F v (u )=13 ∙u.

b Bij een uitrekking van 40 cm is de veerkracht 5,0 N.

De arbeid is W=F v, gem ∙u=12×5,0×0,40=1,0J .

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 14 van 18

Page 15: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

c In dit voorbeeld is de oppervlakte onder de grafiek bij een bepaalde uitrekking u te berekenen met 12∙F v ∙u=

12×12,6×u×u=6,3×u2.

d E v' (u )=

d E v

du=12∙C ∙2∙ u=C ∙u=Fv (u ).

45a Voor de cirkelbaan die de satelliet beschrijft geldt dat de middelpuntzoekende kracht Fmpz geleverd wordt

door de gravitatiekracht Fg. Zoek op in Binas: Fmpz=m·v2

r en Fg=G·

m·Mr2

.

Dit levert: m·v2

r=G· m·M

r2 v2 ∙ r=G ∙M .

De omlooptijd is te berekenen met behulp van de formule voor de baansnelheid uit Binas: v=2π·rT

.

Vul dit in: ( 2π·rT )2

∙ r=G ∙M 4 π2 ·r3

T 2=G ∙M T 2=4 π

2 · r3

G∙M T=2π √ r3

G∙M.

b Teken een raaklijn in het punt dat hoort bij een hoogte van 400 km:

De helling van deze raaklijn is (364−447 ) km210dag

=−0,395 kmdag

.

Bij een hoogte van 400 km boven de aarde is de afstand van het middelpunt van de aarde tot de satelliet:

r=Raarde+400 ∙103=6,371∙106=6,771 ∙106m

Zoek Raarde, G en M aarde op in Binas:

Raarde=6,371 ∙106m, G=6,674 ∙10−11N m2 kg−2 en M aarde=5,972∙10

24 kg.

Dus r=6,371∙106+400 ∙103=6,771 ∙106m.

Dit invullen in T=2π √ r3

G∙M geeft

T=2π √ (6,771 ∙106 )3

6,674 ∙10−11×5,972∙1024=5554 s= 5554

24×3600=0,0643dag.

Het hoogteverlies per omwenteling is dus

0,395 kmdag

×0,0643 dagomwenteling

=0,0254 km /omwenteling=25,4m /omwenteling.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 15 van 18

Figuur 11

Page 16: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

46

a In de formule zijn ln (2 ) en t 12 constanten, dus is A( t) evenredig met N (t ).

b A=−d Nd t

c Als A( t) evenredig is met N (t ) en A=−d N (t )d t

, dan betekent dit dat de afgeleide N ' (t ) evenredig is

met N (t ). Dit betekent dat de functie N (t ) een exponentiële functie moet zijn, want voor een exponentiële

functie zoals f ( x )=b ∙gx geldt dat f ' ( x )=b ∙ gx ∙ ln (g )=ln (g ) ∙ f ( x ).Als N (t ) een exponentiële functie is en als A( t) evenredig met N (t ) is, moet A( t) ook een exponentiële

functie zijn.

d A (t )=−d Nd t

=−N ' (t )=−N (0 ) ∙( 12 )tt 12 ∙ ln( 12 ) ∙ 1t 1

2

=ln (2 ) ∙ 1t 12

∙N (0 ) ∙( 12 )tt 12=ln (2 )t 12

∙N ( t)

47a Uit formule 1 blijkt dat u α . Uit formule 2 blijkt dat F res sin (α ) en omdat voor kleine hoeken geldt dat:

sin (α )=α volgt dat F res α . Dit betekent dat F res u.

b Formule 2 luidt: F res=−m∙ g ∙sin (α ). Met behulp van de tweede wet van Newton: F res=m∙a weten we

dat F res evenredig is met de massa en met de versnelling. Dat betekent dat de versnelling niet zal afhangen

van de massa.c F res=−m∙ g ∙sin (α ) combineren met F res=m∙a levert: −m ∙g ∙sin (α )=m∙a a=−g ∙sin (α ).

Voor kleine hoeken geldt dat sin (α )=α en met behulp van formule 1 weten we dat α=ul

a=−g ∙ ul

.

d a ( t )=v ' ( t ) en v (t )=u' ( t ) dus is a ( t )=u' ' ( t ), en uit vraag c weten we dat a ( t )=−g ∙ u (t )l

dus

u' ' ( t )=−gl∙ u ( t ).

e Alleen bij een sinusfunctie (of cosinusfunctie) is de tweede afgeleide van de functie weer de oorspronkelijke

functie, maar dan met een minteken, en dat is wat we zien bij u' ' ( t )=−gl∙ u ( t ).

f u' (t )=A ∙ 2πT∙cos ( 2πT ∙ t)

g u' ' ( t )=−A ∙( 2πT )2

∙sin(2πT ∙t )=−(2 πT )2

∙ u (t ) en bij d is afgeleid dat u' ' ( t )=−gl∙ u ( t ) dus

−( 2 πT )2

=−gl

T=2π ∙√( lg ).48 [W] Model: Harmonische trilling

49 [W] Model: De start van een sprinter

50a A (0 )=λ ∙N (0 )=0,001×2 ∙106=2∙103Bqb Als de helft van de kernen is vervallen, is de activiteit ook nog maar de helft, dus 1∙103 Bq.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 16 van 18

Page 17: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

c In elke volgende seconde vervalt telkens 1/1000ste deel van de aanwezige kernen en blijft er dus 999/1000ste over. Het aantal kernen zal dus uiteindelijk wel steeds kleiner worden, maar nooit helemaal nul worden.

d Na elke seconde is nog 99,9% over van het aantal kernen. Je kunt het verloop van het aantal kernen dus schrijven als N ( t )=N (0 ) ∙ (0,999 )t .

e De activiteit is de afname per seconde van het aantal actieve kernen, dus is de activiteit de afgeleide van het aantal actieve kernen (met een minteken). De afgeleide van een exponentiële functie is weer een exponentiële functie met hetzelfde grondtal, zodat de grafiek van A ( t ) ook een exponentieel verband met

hetzelfde grondtal is.

f N (3 ∙t 12)=N (0 ) ∙( 12 )3 ∙t 1

2

t 12 =N (0 ) ∙( 12 )

3

=18∙ N (0 )

g De activiteit is de afname per seconde van het aantal kernen, terwijl de afgeleide van N ( t ) de toename per

seconde van het aantal kernen betekent. Dus is A (t )=−N ' ( t ).

h N ' (t )= N (0 )t 12

∙( 12 )tt 12 ∙ ln (12 )=−ln (2 )

t 12

∙N (0 ) ∙( 12 )tt 12=

−ln (2 )t 12

∙ N (t )

i N ' (t )=−ln (2 )t 12

∙ N (t )en N ' (t )=−λ ∙N (t ) −λ=−ln (2 )t 12

λ ∙ t 12

=ln (2 )

51a Als de snelheid nul is, bevindt Lisa zich in het hoogste of in het laagste punt. Het hoogteverschil is dus gelijk

aan de oppervlakte onder de grafiek tussen twee nuldoorgangen. Deze oppervlakte kan benaderd worden met

een driehoek of door hokjes tellen: s=12×1,9×5,0=4,8m. Zie figuur 12.

b Als de elastieken geen invloed meer uitoefenen op het hoogste punt, is de versnelling gelijk aan

g(¿−9,8m /s2). Dit kunnen we controleren door in de grafiek de steilheid te meten op een dalend gedeelte,

bij een punt dat door nul gaat. Zie figuur 13.

a= (−5,0 )−5,02,2−0,8

=−7,1m /s2. Dit is absoluut gezien (7,1), kleiner dan de valversnelling (9,8), dus de

elastieken trekken het meisje ook op het hoogste punt nog iets omhoog, zodat ze minder naar onder versnelt.c De maximale snelheid blijft vrijwel constant, dus is de arbeid van de wrijvingskrachten verwaarloosbaar.

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 17 van 18

Figuur 12

Figuur 13

Page 18: 4/5 vwo Staring College Lochem - Home45vwo.weebly.com/.../9/10090510/_hf11_uitwerkingen_boek.docx · Web viewMet behulp van de tweede wet van Newton: F res =m∙a weten we dat F res

d De veerkracht is voortdurend positief, want ook in het hoogste punt oefenen de elastieken nog een kracht naar boven uit (zie ook het antwoord bij onderdeel b).

e De elastische koorden hangen niet verticaal en de trampoline wordt rond het laagste punt ingedrukt.

52

a E z=E k m·g·h=12·m· v2 v=√2· g·h

b 1. Het volume I dat per seconde door de kraan loopt is v ∙ Akraan.2. Bij een daling ∆ h van het water in ∆ t seconden, neemt het volume van het water in het vat af met ∆ h∙ A vat . In ∆ t seconden stroomt er I ∙∆ t kubieke meter water uit het vat.

Dus ∆ h∙ A vat=I ∙∆ t ∆h∆ t

= IA vat

d hd t

= IA vat

.

c Lees af dat h (0 )=1,6m 1,6=a ∙b2. De top van de parabool ligt op t=640 s dus h (640 )=0,0m

0,0=a ∙ (b−600 )2 b=640. Dit invullen in 1,6=a ∙b2 geeft 1,6=a ∙6402 a=3,9 ∙10−6 en

b=640.d Uit vergelijking 1 volgt dat v √h en uit vergelijking 2 volgt dat I v dus I √h. Uit vergelijking 3 volgt dat

h' (−I ), dus is h' (−√h ) h'=−c ∙√h .

e h'= −IA vat

=−v ∙ A kraan

Avat=−√2gh ∙ A kraan

A vat=−√2 g ∙ Akraan

Avat∙√h. Dus c=√2 g ∙

A kraan

Avat

f h ( t )=a ∙ (b−t )2 h' (t )=−2a ∙ (b−t ). Dit invullen in h' ( t )=−c ∙√h (t ) geeft:

−c ∙√a ∙ (b−t )2=−2a∙ (b−t ) c ∙√a ∙ (b−t )=2a∙ (b−t ). Deze vergelijking is oplosbaar, dus past

een dalparabool bij deze grafiek (waarbij c=2√a.

53 [W] Model: voor een slinger

54 [W] Model: voor een leeglopend vat

© ThiemeMeulenhoff bv CONCEPT Pagina 18 van 18