2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren...

20
2014-2015 BT 1.4 tm2 | 1 2014-2015 BT 1.4 tm2

Transcript of 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren...

Page 1: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 1

2014-2015 BT 1.4 tm2

Page 2: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 2

ANATOMIE & FUNCTIE I: CENTRAAL ZENUWSTELSEL: HERSENEN, HERSENZENUWEN & VASCULARISATIE 21. Wat bevind zich in de witte stof? A. Axonen B. Cellichamen C. Dendriten D. Synapsen 22. Op welke hoogte bevindt zich gewoonlijk de conus medullaris bij een pasgeborene? A. Th12 B. L1 C. L3 D. S1 23. Gegeven: Een patiënt toont problemen met het evenwicht. Vraag: In welk gebied is de oorzaak het minst waarschijnlijk te verwachten? A. Cerebellum B. Semicirculaire kanalen C. Extrapiramidaal systeem D. Nucleus caudatus 24. Welke structuur is in het plaatje van de schedelbasis met een pijl aangegeven? A. Canalis opticus B. Fossa cranii media C. Fossa hypophysalis D. Sulcus arterialis

Page 3: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 3

25. Welke hersenzenuwen zijn nodig voor het proeven? A. VI en VII B. VII en VIII C. VII en IX D. VIII en X 26. Gegeven: Een patiente meldt zich bij de huisarts met een doof gevoel in de gehele rechterkant van het voorhoofd en de neus. Vraag: Welke zenuw is meest waarschijnlijk aangedaan? A. de n. facialis B. de n. olfactorius C. de n. trigeminus D. de n. vagus 27. Gegeven: Een 78-jarige vrouw komt naar de EBHO met toenemende hevige hoofdpijn tijdens de laatste dagen. Ze is 3 weken geleden met haar hoofd tegen een kast aangelopen. Echter was er geen wond op het hoofd en na een beetje hoofdpijn had ze er verder ook geen last van. De CT-scan levert het volgende beeld op:

Vraag: Vanuit welk bloedvat is deze bloeding het meest waarschijnlijk afkomstig? A. Arteria cerebri media B. Arteria facialis C. Arteria meningea media D. Sinus transversus E. Vena corticalis (cerebri)

Page 4: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 4

28. Welk bloedvat is in onderstaand angiogram met een pijl aangegeven? A. A. basilaris B. A. carotis interna C. A. cerebri ant. D. A. cerebri media E. A. cerebri post.

NEUROTRANSMISSIE & NEUROTRANSMITTERS 29. Gegeven: In een experimentele setting wordt een axon halverwege zijn lengte gestimuleerd. Er ontstaat een actiepotentiaal. Vraag: In welke richting zal deze zich verplaatsen? A. Centrifugaal (naar de presynaptische terminal) B. Centripetaal (naar het cellichaam) C. Zowel centrifugaal als centripetaal. 30. Welke functie hebben oligodendrocyten? A. Zij vormen de bloed-hersenbarriere B. Zij vormen de myelineschede rond axonen in het centraal zenuwstelsel C. Zij vormen de myelineschede rond axonen in het perifere zenuwstelsel D. Zij zorgen voor verdediging en fagocytose bij ontsteking en infectie

Page 5: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 5

31. Gegeven: De ziekte van Parkinson kan onder andere met het medicijn levodopa behandeld worden. Vraag: Op welke van onderstaande feiten berust de ratio van het toedienen van levodopa? A. Levodopa dient als ‘vals substraat’ voor aminozuurdecarboxylase B. Levodopa stimuleert de endogene dopaminesynthese C. Levodopa is een precursor van dopamine D. Levodopa stimuleert postsynaptische dopaminereceptoren ANATOMIE & FUNCTIE I: CENTRAAL ZENUWSTELSEL: RUGGENMERG 32. Gegeven: Een patiënt wordt naar de neuroloog doorverwezen van wegen zwakte van zijn rechter been. Er zijn geen sensibiliteitsstoornissen aanwezig. Er is al een CT en MRI van de hersenen gedaan en hier blijkt het probleem niet gelokaliseerd te zijn. Vraag: Als het probleem ter hoogte van het ruggenmerg zou bestaan welke lokalisatie is dan meest waarschijnlijk (zie onderstaand plaatje – aanzicht van craniaal).

A. 1 B. 2 C. 3 D. 4 E. 5 F. 6 33. Als je de kniepeesreflex uitvoert, waar komt het meest belangrijke signaal voor het uitlokken van de reflectorische beweging vandaan? A. Bot B. Huid C. Pees D. Spier

Page 6: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 6

34. Welke functie is (onder andere) gelokaliseerd binnen het ruggenmerg? A. Gewaarwording van afferente signalen B. Regulatie van het evenwicht C. Regulatie van de spierkracht D. Pijnmodulatie ZINTUIGEN (PROPRIOCEPSIS; ZIEN; GEHOOR & TAALONTWIKKELING; PIJN) 35. Waar begint de tractus opticus? A. Aan de anterieure zijde van het chiasma opticum B. Aan de posterieure zijde van het chiasma opticum C. Aan de laterale zijde van het corpus geniculatum laterale D. Aan de mediale zijde van het corpus geniculatum laterale 36. Gegeven: De radiatio optica bevat 3 groepen zenuwvezels. Vraag: Welke vezels verzorgen het bovenste gedeelte van het gezichtsveld? A. De bovenste vezels B. De onderste vezels C. De centrale vezels 37. Gegeven: een vrouw van 34 jaar meldt zich bij de huisarts omdat zij steeds tegen dingen aanloopt. Bij navraag gebeurt dit meest al met haar linker lichaamshelft. De proef van Donders laat een homonieme hemianopsie links zien. Vraag: In welk deel van het visuele systeem bevindt zich meest waarschijnlijk de laesie? A. n. opticus links B. n. opticus rechts C. chiasma opticum D. tractus opticus links E. tractus opticus rechts

Page 7: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 7

38. Gegeven: een patient komt bij de huisarts met klachten van dubbelzien. De bevindingen bij het oogbeweginsonderzoek ziet u in in de onderstaande figuur. Opdracht aan de patiënt: boven: recht vooruit kijken; midden: naar rechts kijken; onder: naar links kijken.

Het betreft hier een parese van een van de oogspieren als gevolg van een zenuwletsel. Vraag: Welke combinatie van spier en innerverende zenuw is aangedaan? A. m. Rectus lateralis rechts – n. Abducens rechts B. m. Rectus lateralis rechts – n. Oculumotorius rechts C. m. Rectus medialis rechts – n. Abducens rechts D. m. Rectus medialis rechts – n. Oculomotorius rechts 39. Gegeven: De haarcellen in het orgaan van Corti zijn receptorcellen. Vraag: Hoe worden die gestimuleerd? A. Door verplaatsingen van het vestibulaire membraan B. Door verplaatsingen van het tectoriële membraan C. Door verplaatsingen van het basilaire membraan

Page 8: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 8

40. Als een otitis media slechthorendheid veroorzaakt, dan is deze slechthorendheid een: A. perceptieve slechthorendheid B. conductieve slechthorendheid C. neurale slechthorendheid D. gemengde slechthorendheid 41. Als presbyacusis slechthorendheid veroorzaakt, dan is deze slechthorendheid een: A. perceptieve slechthorendheid B. conductieve slechthorendheid C. neurale slechthorendheid D. gemengde slechthorendheid 42. Gegeven: Als een tumor uitgaande van de NVIII groeit, verdrukt die niet alleen de NVIII maar ook de nabijgelegen craniale zenuw(en). Vraag: Welke nabijgelegen craniale zenuw(en) raakt/raken dan het eerst in de verdrukking? A. N. IX en N.X B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd worden. Vraag: door welke vezels vindt inhibitie van pijnsignalen door tactiele stimulatie van de huid plaats? A. type A-alfa vezels in de perifere zenuwen B. type A-beta vezels in de perifere zenuwen C. type A-delta vezels in de perifere zenuwen D. type C vezels in de perifere zenuwen 44. Gegeven: De mate van contractie van een spiervezel wordt geschat op basis van eerdere ervaringen en uit informatie die receptoren geven over de feitelijke belasting (bijv. het gewicht van een stapel studieboeken die je aan het optillen bent). Vraag: Wat is de rol van alfa- en gamma motoneuron co-activatie in dit proces? A. Bij alfa-motoneuron activatie zonder gamma-motoneuron activatie geven de spierspoeltjes geen informatie meer door naar de hersenen B. Bij alfa-motoneuron activatie zonder gamma- motoneuron activatie blijft de lengte van de spierspoel min of meer contstant C. Bij alfa-motoneuron activatie zonder gamma-motoneuron activatie kan de spiercontractie niet accuraat worden bijgesteld. D. Bij alfa-motoneuron activatie zonder gamma-motoneuron activatie blijft de receptor van de spierspoel altijd exciteerbaar

Page 9: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 9

45. Welke van de volgende beweringen over de origine van afgeleide pijn (referred pain) is correct? Afgeleide pijn berust op: A. convergentie van afferente zenuwvezels uit de huid en ingewanden op dezelfde spinothalamische neuronen. B. gemeenschappelijke afferente zenuwvezels van huid en ingewanden. C. prikkeling van het parietale peritoneum, c.q. pleura onder de plaats waar de pijn geprojecteerd wordt. 46. Bij welke van onderstaande sensorische systemen leidt stimulatie van de receptoren (sensor) tot een hyperpolarisatie? A. Gehoor B. Smaak C. Tast D. Visus ANATOMIE & FUNCTIE II: ONDERSTE EXTREMITEIT 47. Welke structuur wijst de pijl in onderstaand figuur aan? A. Condylus lateralis B. Condylus medialis C. Epicondylus lateralis D. Epicondylus medialis

48. Gegeven: Het kniegewricht is een combinatie van meerdere deelgewrichten. Vraag: Welke gewrichten betreft dit? A. Art. Femoropatellaris + Art. Femorofibularis + Art. Tibiofibularis B. Art. Femoropatellaris + Art. Femorofibularis C. Art. Femoropatellaris + Art. Femorotibialis + Art. Tibiofibularis D. Art. Femoropatellaris + Art. Femorotibialis E. Art. Tibiopatellaris + Art. Femorotibialis + Art. Tibiofibularis F. Art. Tibiopatellaris + Art. Femorotibialis G. Art. Tibiopatellaris + Art. Femorofibularis + Art. Tibiofibularis H. Art. Tibiopatellaris + Art. Femorofibularis

Page 10: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 10

49. Welke van de 4 getoonde spieren is geen antagonist van de m. rectus femoris in het heupgewricht? (ze plaatje hiernaast) A. 1 B. 2 C. 3 D. 4 50. Voor de lengte groei van bot geldt: A. Bot ontstaat meteen uit bindweefsel. B. Er bestaat een skelet uit voorgevormd kraakbeen. C. Na een breuk wordt de groei opnieuw opgestart. D. De groei stopt bij een breuk binnen de diafyse. 51. Waar zit de fractuur in onderstaand plaatje? A. Caput femoris B. Collum femoris C. Corpus femoris D. Trochanter major

Page 11: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 11

52. Welk gedeelte van het acetabulum hoort bij de gewrichts (contact) vlakken van het heupgewricht? A. Collum femoris B. Facies lunata C. Fossa acetabuli D. Incisura acetabuli 53. Gegeven: Een 47-jarige vrouw komt naar de huisarts met pijn en zwelling aan de laterale kant van haar rechter voet. Ze vertelt dat ze haar enkel heeft verzwikt tijdens het dansen. Het plaatje hiernaast laat de foto van de voet zien. De pijl geeft de breuklijn aan. Vraag: Welke spier is het meest waarschijnlijk verantwoordelijk voor de avulsie fractuur? A. M. fibularis brevis B. M. fibularis longus C. M. tibialis anterior D. M. tibialis posterior 54. De stabiliteit van het bovenste spronggewricht is het minst afhankelijk van: A. Tensie van de ligg. tibiofibulare B. Vorm van de trochlea tali C. Kracht van de m. triceps surae D. Afwijkende stand van de onderste extremiteit 55. Gegeven: Onderstaand afbeelding toont de kruising van de twee pezen van de m. flexor hallucis longus en m. flexor digitorum longus. Vraag: Wat is de belangrijkste functie van deze kruis A. Kracht van deze twee spieren wordt opgeteld B. De twee spieren kunnen elkaar compenseren C. Steun van het dwarse voetgewel D. Steun van het lengte voetgewelf

Page 12: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 12

56. Gegeven: Het plaatje toont de spierlaag van het diepe dorsale compartiment van het onderbeen. Vraag: Welke spier is met een pijl aangegeven? A. M. extensor digitorum longus B. M. flexor digitorum longus C. M. flexor hallucis longus D. M. tibialis posterior 57. Gegeven: Onderstaand plaatje toont een avulsiefractuur. Vraag: Bij overbelasting van welke spier hoort de fractuurlijn?

A. M. fibularis longus B. M. fibularis brevis C. M. soleus D. M. tibialis posterior

Page 13: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 13

58. Gegeven: Onderstaand plaatje toont een onderbeen in het gips.

Vraag: Wat is de meest belangrijke reden om de tenen vrij te laten? A. De m. flexor digitorum longus kan nog werken. B. Je kunt de beschadiging van de n. fibularis testen. C. Je kunt de beschadiging van de n. tibialis testen. D. Het onderste spronggewricht blijft bewegelijk. 59. Welke van genummerde structuren in onderstaande foto toont de tractus iliotibialis? A. 1 B. 2 C. 3 D. 4

Page 14: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 14

60. Gegeven: De persoon in onderstaand plaatje is in staat om zich heel ver voorover te buigen. Vraag: Welke spier zorgt er voor dat veel mensen met hun vingers nooit de bodem bereiken? A. M. gluteus maximus B. M. iliopsoas C. M. semitendinosus D. M. tensor fascia lata

CVA 61. Gegeven: een 67-jarige vrouw wordt opgenomen op de afdeling neurologie met een een parese van het rechter been. De kracht in de rechter arm is goed. Differentiaal diagnostisch word er onder andere gedacht aan een herseninfact. Vraag: In het verzorgingsgebied van welk bloedvat zal het infacrt meest waarschijnlijk zijn opgetreden? A. in het stroomgebied van de a.cerebri, anterior links. B. in het stroomgebied van de a. cerebri media links. C. in het stroomgebied van de a. posterior links. D. in het stroomgebied van de a. vertebralis links. 62. Gegeven: een patiënt wordt opgenomen met neurologische verschijnselen. Er wordt een CT-scan gemaakt. Deze toont een infarct in het stroomgebied van de a. cerebri posterior rechts. Vraag: welke symptomen passen het best bij het gevonden infarct? A. hemianopsie rechts B. hemianopsie links C. bilaterale hemianopsie D. binasale hemianopsie

Page 15: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 15

COGNITIE 63. Gegeven: Executief functioneren is een parapluterm die vaak wordt gebruikt voor complexere informatieverwerking, zoals het kunnen verdelen van de aandacht, inhibitie en mentale flexibiliteit. Vraag: Met welk deel van de hersenen worden deze executieve functies geassocieerd? A. Frontaalkwab B. Occipitaalkwab C. Parietaalkwab D. Temporaalkwab 64. Gegeven: Selectieve aandacht is het richten van de aandacht op één type informatie zonder afgeleid te worden door andere soorten informatie. Vraag: Met welk van de volgende neuropsychologische tests kan dit gemeten worden? A. De D2-test B. Letter Digit Substitution Test C. Stroop Kleur Woord Test D. Trail Making Test 65. Gegeven: Bij het neuropsychologisch onderzoek maken we gebruik van normgegevens. Vraag: We spreken van een cognitieve stoornis als er sprake is van een score die lager is dan: A. 0.5 standaarddeviatie B. 1 standaarddeviatie C. 2 standaarddeviaties D. Dit wordt niet zo strikt in standaarddeviaties geformuleerd 66. Gegeven: Bij dementie is er sprake van een profiel van meervoudige cognitieve functiestoornissen. Vraag: In welk functiedomein verwacht je de meeste problemen bij een beginnende vorm van alzheimerdementie? A. Executief functioneren B. Intellectuele functies en visuele waarneming C. Geheugen D. Tempo (snelheid van denken) 67. Een patiënt kan zich niet meer aankleden omdat hij niet meer weet hoe hij deze handeling moet uitvoeren. Hier is sprake van een: A. Afasie B. Agnosie C. Apraxie D. Stoornis in de executieve functies

Page 16: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 16

ACADEMISERING: LICHAAM & GEEST, BREIN & ETHIEK, STATISTIEK, GESCHIEDENIS VAN DE NEUROWETENSCHAPPEN 68. Een patiënte met OCD (obsessive compulsive behaviour) wordt behandeld met Deep Brain Stimulatian (DBS). Haar OCD symptomen worden door de DBS behandeling niet minder. Toch wil ze graag doorgaan met de behandeling omdat ze zich eindelijk gelukkig voelt. De behandelend psychiater stopt de behandeling omdat hij deze opvat als een vorm van neuro-enhancement, en dat vindt hij niet wenselijk. Wat wordt er verstaan onder neuro-enhancement: A. Een ingreep in de hersenen die heel effectief kan zijn maar grote risico’s met zich meebrengt. B. Een ingreep in de hersenen die geen therapeutische indicatie heeft. C. Een ingreep in de hersenen die geïndiceerd is bij chronische zware depressie. 69. Na jarenlang experimenteren publiceerde de Duitse (neuro)psychiater Hans Berger in 1929 voor het eerst over deze thans nog steeds gebruikte onderzoeksmethode in de klinische neurologie. In feite was hij op zoek naar psychofysiologische correlaties. Hij probeerde de hersenactiviteit te meten. Zijn werk kreeg pas grote bekendheid nadat de Engelsman Edgar Adrian e.e.a. verifieerde en publiceerde in de jaren dertig. Wat is de naam van deze onderzoeksmethode? A. ECG (electrocardiografie) B. EEG (electroencephalografie) C. CT (computertomografie) D. MRI (magnetische resonantie imaging) 70. In de loop van de 20e eeuw ontstond de opvatting dat herseninfarcten samenhangen met afwijkingen in de halsslagaderen hetgeen uiteindelijk leidde tot het opereren van deze vaten bij een bepaalde categorie van patiënten. Deze operatie, de carotisendarteriëctomie, die in 1953 voor het eerst werd uitgevoerd, wordt nog steeds uitgevoerd. Op welke van de volgende theorieën is de ingreep gebaseerd? A. De vasospastische theorie B. De hemodynamische theorie C. De thrombo-embolische theorie D. De thrombose theorie 71. Gegeven: In zijn boek over de beschouwing van de mens (De homine) geeft Descartes een zuiver materiele en mechanische beschrijving van het functioneren van het menselijk lichaam. Vraag: Waarom kan De homine als een van de eerste leerboeken over moderne fysiologie worden beschouwd.? A. Omdat het boek een gedetailleerde beschrijving bevat van de fysiologie van de mens die nog steeds wordt gebruikt B. Omdat het aangeeft dat de fysiologie van de mens kan worden verklaard met natuurkundige en wiskundige wetten C. Omdat er experimentele gegevens in staan met betrekking tot de fysiologie van het zenuwstelsel

Page 17: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 17

SKILLSLAB 72. Je onderzoekt een patiënt bij wie je een verdenking hebt op een beschadiging van zenuwwortel L4. Indien zenuwwortel L4 beschadigd is, welke reflex is dan aangedaan? A. De achillespeesreflex B. De kniepeesreflex C. De voetzoolreflex 73. Tot het onderzoek van de vitale sensibiliteit behoren: A. Het onderzoek van de pijnzin en de temperatuurzin B. Het onderzoek van de pijnzin en de vibratiezin C. Het onderzoek van de bewegingszin en de vibratiezin D. Het onderzoek van de fijne tastzin en de bewegingszin De volgende drie vragen horen bij elkaar 74. Gegeven: Je ziet mevrouw A. 67 jaar op je spreekuur ter controle. Zij heeft 2 maanden geleden een CVA doorgemaakt met blijvende neurologische uitval aan haar linkerzijde. Je gaat haar onderzoeken. Bij het onderzoek van de gezichtsvelden blijkt ze een homonieme hemianopsie links te hebben. Vraag: Welke bewering is dan juist? A. Het nasale gezichtsveld van zowel haar linker als haar rechter oog is uitgevallen. B. Het temporale gezichtsveld van haar linker oog en het nasale gezichtsveld van haar rechter oog zijn uitgevallen. C. Het nasale gezichtsveld van haar linker oog en het temporale gezichtsveld van haar rechter oog zijn uitgevallen D. Zowel het nasale als het temporale gezichtsveld van haar linker oog zijn uitgevallen 75. Vervolg vorige vraag. Je voert het onderzoek van de pupilreacties uit. Welke functies hebben de betrokken hersenzenuwen? A. De nervus opticus vervoert het lichtsignaal en de nervus oculomotorius zorgt voor constrictie van de pupil. B. De nervus opticus zorgt voor constrictie van de pupil en de nervus oculomotorius houdt het oog open. C. De nervus opticus zorgt voor constrictie van de pupil en de nervus oculomotorius sluit het oog. D. De nervus opticus vervoert het lichtsignaal en de nervus oculomotorius sluit het oog.

Page 18: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 18

76. Vervolg vorige vraag. Gegeven: Mevrouw heeft last van dubbelzien en je besluit de oogvolgbewegingen te onderzoeken. Hoe werken de hersenzenuwen in de gezonde situatie? A. De nervus abducens van het linker oog zorgt ervoor dat bij het kijken naar rechts het oog naar buiten wordt gedraaid. B. De nervus trochlearis van het linker oog zorgt ervoor dat bij het kijken naar links het oog naar buiten wordt gedraaid. C. De nervus abducens van het linker oog zorgt ervoor dat bij het kijken naar links het oog naar buiten wordt gedraaid. D. De nervus trochlearis van het linker oog zorgt ervoor dat bij het kijken naar rechts het oog naar buiten wordt gedraaid. SKILLSLAB BEWEGINGSAPPARAAT 77. Gegeven: Je loopt stage bij de huisarts. Mevr. E. 76 jaar bezoekt het spreekuur. Ze is bekend met een coxartrose van beide heupen. Vooral links heeft ze hiervan klachten. De pijnklachten nemen de laatste maanden in ernst toe. Vooral 's ochtends komt ze moeilijk op gang. "Het zal wel van die versleten heup komen", denkt ze. De huisarts vraagt je haar te onderzoeken. Bij inspectie vraag je aan patiënte om op het linker been te gaan staan. Zij helt hierbij met de romp flink over naar links. Door zo over te hellen wordt getracht bepaalde spieren te ontlasten. Dit zijn? A. De heupabductoren rechts B. De heupabductoren links C. De heupadductoren rechts D. De heupadductoren links De volgende drie vragen horen bij elkaar. 78. Gegeven: Op het spreekuur van de huisarts zie je de 22-jarige Willie Hij heeft op een zondagochtend, nu bijna 2 weken geleden, tijdens het stoeien met zijn vriendin zijn rechter knie verdraaid. Hij voelde vrijwel onmiddellijk een stekende pijn aan de binnenzijde van de rechterknie. Die avond werd de pijn erger en ontstond er ook een zwelling. De klachten zijn in de loop van de afgelopen week minder geworden maar nog niet helemaal verdwenen. Hij kan vanaf die bewuste ochtend de knie niet meer helemaal strekken. Je verricht lichamelijk onderzoek en begint met de inspectie. Bij inspectie in rugligging op de onderzoeksbank is er een zwelling te zien van de rechter knie. Aan de linker knie zijn bij inspectie geen afwijkingen te zien. De patiënt ligt op de onderzoeksbank met de rechter knie in 20 graden flexie. Het linkerbeen ligt met de knieholte tegen de onderzoekstafel. Je vermoedt dat er hier sprake is van een stand van Bonnet van de rechter knie. Bij een stand van Bonnet houdt de patiënt de knie in 20-30 graden flexie omdat: A. dan de ruimte binnen het gewrichtskapsel het grootst is B. de kruisbanden dan het meest ontspannen zijn C. er sprake is van een bursitis prepatellaris D. er sprake is van een meniscuslaesie

Page 19: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 19

79. Vervolg vorige vraag. Vervolgens verricht je onderzoek naar het intact zijn van de mediale meniscus van de knie. Je doet de test van McMurray. Hierbij: A. Flecteer je het been van de liggende patiënt vanuit strekstand van heup en knie maximaal in de knie en de heup en brengt vervolgens het onderbeen in exorotatie alvorens het been weer te strekken B. Breng je het in de knie en heup gestrekte been van de liggende patiënt eerst in exorotatie, flecteert dan het been maximaal in de knie en de heup alvorens het been weer te strekken C. Flecteer je het been van de liggende patiënt vanuit strekstand van heup en knie maximaal in de knie en de heup en brengt vervolgens het onderbeen in endorotatie alvorens het been weer te strekken D. Breng je het in de knie en heup gestrekte been van de liggende patiënt eerst in endorotatie, flecteert dan het been maximaal in de knie en de heup alvorens het been weer te strekken 80. Vervolg vorige vraag. Bij onderzoek in rugligging zie je een versterkte lumbale lordose. Je vermoedt een flexiecontractuur van de linkerheup. Je verricht de handgreep van Thomas. Bij een flexiecontractuur van de linkerheup zal de versterkte lumbale lordose vervlakken bij flecteren van: A. het rechterbeen B. het linkerbeen C. zowel antwoord A als B is juist STATISTIEK 81. Het effect van energiedrankjes op het cijfer (0-10) van een wiskunde-toets wordt onderzocht bij 120 gezonde vrijwilligers. Deze vrijwilligers worden aselect ingedeeld in twee groepen: groep 1 krijgt een energiedrankje vlak voor de toets, terwijl groep 2 er geen krijgt. Welke toets is geschikt om het gemiddelde cijfer te vergelijken tussen groep 1 en 2? A. Gepaarde t-toets B. Levene’s toets C. Toets op varianties D. Twee-steekproeven t-toets

Page 20: 2014-2015 BT 1.4 tm2 - MSV Pulse...B. N.VII C. N. V D. N. VI 43. Gegeven: Pijn-receptoren adapteren niet of nauwelijks tijdens blijvende prikkeling. Wel kunnen pijnprikkels gemoduleerd

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B T 1 . 4 t m 2 | 20

82. Bij 300 geneeskunde studenten is de score op de laatste voortgangstoets (VGT) in het eerste jaar en de score op de laatste VGT in het tweede jaar genoteerd. De onderzoeker wil twee vragen beantwoorden: I. Is er een significant verschil in gemiddelde VGT-score tussen jaar 1 en jaar

2? II Is het gemiddelde verschil in score tussen jaar 1 en 2 significant afwijkend

voor zowel vrouwelijke als voor mannelijke studenten? Welke statistische toets(en) is (zijn) geschikt om deze twee onderzoeksvragen te beantwoorden? A. gepaarde t-toets voor zowel vraag I als voor vraag II B. gepaarde t-toets voor vraag I en twee-steekproeven t-toets voor vraag II C. twee-steekproeven t-toets voor vraag I en gepaarde t-toets voor vraag II D. twee-steekproeven t-toets voor zowel vraag I als voor vraag II.