.2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag ›...

56
OS .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE OP MIJN EENTJE! VERZAMELEN .:. BEORIJPEN .:. UlTVOEREN Oefeningen voor Geest en Hand DOOR Broeder LACOPS Landbouwleeraar EN F. S41!oolopziener 5 e EN 6 e LEERJAAR __ LIER ___ JOZEP VAN IN &: Co, Drukkers-Uitgevers Groote Markt, 37 1026

Transcript of .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag ›...

Page 1: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

OS

.2.,. B. S

LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE

OP MIJN EENTJE!

VERZAMELEN .:. BEORIJPEN .:. UlTVOEREN

Oefeningen voor Geest en Hand

DOOR

Broeder LACOPS Landbouwleeraar

EN F. HA~ENECKER

S41!oolopziener

5 e EN 6 e LEERJAAR

~~. ~ __ LIER ___ ~-JOZEP VAN IN &: Co, Drukkers-Uitgevers Groote Markt, 37

1026

Page 2: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng
Page 3: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

VERZAMELEN BEGR1JPEN =:= UITVOEREN

Oefeningen voor Geest en Hand

DOOR

Broeder LACOPS Landbouwleeraar

EN F. HAMMENECKER

Schoolopziener

50 EN 68 LEERJAAR

LIER

JOZEF VAN IN & C, e, Drukkers-Uitgevers Groote Markt, 38

1926

UMBER - FLAMM - NATIJURKUNDE

OP MUN EENTJE! 1-IE !:jF 1 r ID E=

Page 4: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng
Page 5: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

OP MIJN EENTJEJ

I. Op de Hoeve. Op het Veld. In den Tuin.

De boerenstiel is koning.

En alle stielen waard,

Als hij met boerengeleerdheid gaat gepaard.

SEPTEM BEB. - OCTOBER - NOVEMBER.

Weet ge dit ?

Dertig dagen heeft November,

April, Juni en September ;

Acht-en-twintig een alleen ;

D'ander, dertig en nog een.

Bij Maria Geboorte

Trekken de zwaluwen voort.

Als Simon en Sint Judas komen, Begint men 't winteruur to schromen.

Brengt Allerheiligen den Winter aan,

Dan doet Martinus den Zomer staan.

Als 't vriest op Sinte-Katarinendag, 't is teeken van een harden Winter.

Lacops en Hammenecker : Op mijn eentje ! 1926. 2

Page 6: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

4

l e OEFENING.

1. Maak het plan op van onzen schooltuin. 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer

stonden. 3. Breng een stak van 'al de planten, die nu nog in den

tuin staan. 4. Schrijf de namen op van al de doorlevende planten. 5. Zeg, hoe vader of de meester die voortkweekt, wanneer? 6. Schrijf de namen van al de groenten die van het 1e jaar

reeds zaad voortbrachten : dit zijn eenjarige planten. 7. Schrijf de namen op van de planten, die dit jaar groeiden,

maar enkel 't volgende jaar zaad zullen voortbrengen, — dit zijn tweejarige planten.

8. Vertel, hoe vader die tweejarige planten overhoudt gedurende den Winter

9. Waar bewaart vader de zaden der eenjarige planten? 10. Vraag aan den m. hoe de hof 't volgende jaar zal ver-

deeld worden en welke groenten elkander zulien opvolgen. 11. Maak nu een nieuw plan op vdor 't jaar 192...

Dezelfde groenten worden niet altijd op dezelfde plaats geteeld, we passen immers de vruchtafwisseling toe.

12. Kunt ge zelf drie redenen vinden, waarom we dit doer? 13. Maak het plan op van uw hofje to huffs voor 't jaar 192... 14. Welke groenten zijn reeds gezaaid? Waar en wanneer? 15. Vraag aan vader of aan den meester of hij Bens wil toonen,

hoe een winterbed aangelegd wordt. 16. Zoek er drie voordeelen van op. 17. Leg thuis al de ledige plaatsen van uw hofje in winter-

bedden, vergeet het tuest niet! 18. Verzamel kernen van alle fruitsoorten. 19. Leg die soort bij soort in een bakje of in een bloempot

aldus : Leg op de opening van den pot een scherf. Breng nu een laagje zand aan. Daarop een laagje kernen of steenen.

Page 7: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

c

Wederom een laagje zand, enz. 't Bovenste moet grond zijn, daarop dan een plankje. Zet al die bloempotten op een koele plaats, niet in huis,

't is daar te warm en te droog.

2e OEFENING.

1. Teeken de kaart uwer gemeente en duid er op aan, waar 't hoog en waar 't laag is.

2. Ga eerst zien en voeg er dan bij, waar de grond zand- of kleiachtig is.

3, Schrijf er nu ook nog op, welke vruchten op iederen grond meest gekweekt worden.

4. Kunt ge daarvan de reden geven: 5. In welke landbouwstreek van Belgie is onze gemeente ge-

legen

6. Maak een schets op van die landbouwstreek. 7. Uit welke natuurlijke streken bestaat ze? 8. Welk zijn de voornaamste plaatsen dier streek?

9. Noem de voornaamste voortbrengselen onzer landbouwstreek. 10. Lees in den atlas, waar de andere landbouwstreken van

Belgie gelegen zijn en welke daar de bijzonderste voort- brengselen zijn.

11. Maak een put en zoek, hoe dik de bovenlaag is. 12. Ga dit ook na op een ander gedeelte onzer gemeente.

13. Ga zien waar men een huis aan 't bouwen is, uit welke lagen de ondergrond bestaat

14. Duid op de kaart onzer gemeente aan, waar er waterloopen zijn.

15. Zijrn er ook weiden? Waar? 16. Vraag aan den meester of aan vader hoe de grond onzer

gemeente ontstaan is, of hij niet aangespoeld werd ? Waar ? 17. Zijn de waterloopen niet veranderd van beddingen? 18. Zijn er dijken aangelegd, wanneer? 19. Bestaat er een watering in onze gemeente?

Page 8: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

20. Wie is er de dijkgraaf van? 21. Zijn er sluizen? 22. Worden de gradual goed onderhouden? 23. Waar kon tilt nog veel verbeterd worden? 24. Welke boeren hebben er last door? 25. Worden er ook hooiineerschen 's Winters onder water ge-

zet? Waar? 26. Weet ge waarom ? 27. Bij welken boer werd er in onze gerneente gedraineerd? 28. Vraag hem eens, welk voordeel hij daardoor bekomen heeft.

De ploeg die atbeidt, blinkt;

Het stille water stinkt.

Hand aan den ploeg met blijden moed !

God zal zeegnen, wat glj doet.

3 e OEFENING.

4. Welke vruehten staan nu nog op 't veld? 2. Wat doet vader op 't veld. 3. Schets een goeden ploeg en vraao. aan vader de naarn van

ieder den. 4. Schrijf die namen er hij. 5. Schets een oude ploeg, 6. Schets een nieuwe ploeg. 7. Hoe diep ploegt vader? 8. Met hoeveel paarden? 9. Kunt ge al de paarden inspannen?

'10. Teeken een boer die aan 't ploegen is. 11. Vraag aan moeder de vertelling van den engel, die ploegde

terwijl St-Isidoor aan 't bidden was. 12. Schrijf heel schoon die vertelling op.

Zing : « Wij drijven den piney door het land. »

Page 9: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

7

13. Maak een eg in 't klein. 14. Wie schetst een zig-zag en een kettingegge? 15. Hoeveel maal egt vader bij 't zaaien? 16. Waarom?

1111111101111M1111111M1111•111M11116.111111111•111MI

Om te oogsten, moet men mesten,

Wie goed bemest, zal rijkdom garen;

Wie siecht bemest, zal niet wel varen.

Zaai rogge als het stuift, ze zal dragen dat ze buigt.

Zaai tarwe als het plakt, ze zal dragen dat ze zakt.

4 e OEFENING.

1. Kies bij u thuis of bij een gekenden boer een regelmatig veld uit, waarop rogge of een Nvaarop tarwe gezaaicl wordt.

T. Meet dit veld op. 3. Hoeveel Ha., aren, ea.? 4. Hoeveel vierkante roeden, hoeveel dagwand is dit? 5. Maak daar een teekening van.

6. Bewaar die teekening goed en zet zorgruldig er naast welke bewerkingen gedurende den heelen groeitijd op dit land ge-schieden.

7. Hoeveel stalmest is er op gedaan? wanneer? 8. Reken uit hoeveel dit is per Ha. 9. Hoe lang heeft 't mest iii hoopen gelegen? Waarom?

10. Wanneer werd 't mest ondergeploegd ? 11. Hoe diep? 12. Welke scheikundige niesten werden er gebruikt? 13. Bewaar van ieder een klein tlesehje. 14. Schrijf er de nai-nen op. 15. Vraag aan uw ouderen broer of aan den meester of 't een

stikstof-, fosfoorzuur- of potaschboudend mest is en hoe-veel 't inhoudt, Schrijf op.

46. Hoeveel werd er gebruikt per dagwand? 17. Hoeveel per Ha.?

Page 10: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

18. Wanneer werd ieder mest aangewend? 19. Werd het ondergeploegd of ingeegd ? 20. Als er later nog meststoffen opgedaan worden, vergeet niet

dit aan te teekenen.

Voor zaaigraan is het beste niet te goed.

5e OEFENING.

1. Wanneer werd er op uw veld gezaaid? 2. Hoeveel zaaigraan? 3. Hoeveel is dit per Ha. ? 4. Vraag aan den m. of dit niet te veel is? 5. Welke soort werd er gezaaid? 6. Kent ge nog andere soorten?

Breng van ieder roggesoort een aar mede, bewaar dit en zet er den naam bij.

7. Breng een tarweaar met Stinkbrand . 8. Breng er een mee met stuff brand. 9. Breng een roggeaar mee met moederkoorn.

10. Heeft wader het graan ontsmet met blauwen aluin ? 11. Vertel dan eens, hoe hij 't gedaan heeft. 12. Vraag aan den m. of er nog andere middelen daarvoor zijn.

13. Welke boer zaait met de machien ? Weet ge waarom? 14. Hoe ver staan de rijen van elkander? 15. Ga dit zaaimachien eens goed bezichtigen, vraag, hoe het

komt, dat 't zaad geregeld valt. 16. Kunt ge ook met een handmachien werken? 17. , Schets zoo'n machientje. 48. Wat dunkt U van den boer die vroom een kruisken slaat

vöör hij begint te zaaien ? Is dit niet schoon? 19. Vertel de parabel van den « Zaaier ». 20. Ga na wanneer 't graan op uw veld ontkiemd is. 21. Staat het gelijk? 22. Zorg er voor, dat er geen kraaien aankomen.

Page 11: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

9

DECEMBER - JANUARI - FEBRUARI.

Sprokkel is nooit zoo fel, Of het levert zijn drij zomersche dagen wel,

Op Driekoningen zijn de dagen zoo gelengd, Als een haan over een wagenspoor springt.

Geeft Lichtmis zonneschijn, 't Zal late Winter zijn.

Te Lichtmisse Been vrouw zoo arm, Of ze maakt heur panneken warm.

1. Wat doet vader nu op 't land! 2. Wat doet hij thuis? 3. Werkt hij ook in de schuur? 4. Wie brengt een vlegel mee naar de school? 5. Breng mij ook hout mee om er een vlegel van te maken. 6. En gerief om de kap te maken. 7. Wie maakt een goed strop? 8. Hoeveel schooven kan vader per dag dorschen? 9. Hoeveel kunt gij er dorschen op 1 uur?

10. Welke boer dorscht met een manege? 11. Ga daar eens zien naar zijn dorschmachien. 12. Hoeveel zakken dorscht hij per dag? 13. Met hoeveel yolk werkt hij? 14. Is 't graan goed gezuiverd! 15. Wie dorscht met een rondreizend machien? 16. Met hoeveel yolk? 17. Kunt ge al helpen binden? 18. Hoeveel zakken worden per dag afgedorschen? 19. Is er veel gebroken graan bij? 20. Welk graan wordt daarom niet met 't machien gedorschen ?

Page 12: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 10 —

7 e OEFENING.

1. Snijd van de beziestruiken (tros- of stekelbezi6n) eenige goed rijp geworden scheuten af (de struiken niet sehenden!).

2. Doe dit ook van mirabel (marbelaan) en van kvveepeer. 3. Bind die stekken soort bij soort en leg ze tegen een Noor-

dermuur. 4. Laat ze daar maar gerust uitvriezen. 5. Spit op 't einde van Februari, als het tenminste niet meer

vriest, schoon uw hofjen om.

Op de Hoeve.

Arm in den stal, Is arm overal.

1. Hoeveel melkkoeien hebt ge? 2. Welke is de beste koe? 3. Hoeveel melk geeft ze, per dag? Weeg 4. Weeg na hoeveel melk de slechtste koe geeft. 5. Doe dit elke maand rood den l en •

6. Schrijf die getallen op uw almanak. 7. Na 10 maand moogt ge samen teilen. 8. Vermenigvuldig dan door 30 en ge hebt de jaarlijksche melk-

gate van ieder koe. 9. Vertel hoe moeder de melk ontroomt.

10. Wat doet moeder met de afgeroomde melk? 11. Hoe dikwijls kar t moeder per week? 12. Hoe lang? 13. Hoeveel boter heeft ze verkocht? 14. Lees de marktprijzen in het weekblad. 15. Welk voeder krijgen de koeien? 16. Weeg na hoeveel ieder per dag krijgt. 17. Breng van al de voederkoeken een stuk mede, zet er de

namen op. 18. Breng ook melen mee.

Page 13: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

-- 1 1 —

'19. Weet ge van waar die koeken en melen komen? Vraag het aan den meester.

20. Hoeveel kosten die koeken en melen? Zoek het in de prijslijst.

21. Leg afzonderlijk de koeken of melen die gegeven worden om te vetten.

22. De andere worden gegeven orn melk voort te brengen; leg die ook afzonderlijk.

~.:3. Welke dieren krijgen roggemeel? 24. Vraag aan den m. of dit wel goed is. 25. Wie heeft den schoonsten stal in onze gemeente? 26. Vraag aan den m. orn er eens samen henen te gaan. 27. Meet na of schat hoe lang, hoe breed en hoe hoog die

stal is. '2.8. Hoe ziet er de zoldering uit, waarvan gemaakt, waarom? 29. Hoeveel vensters?

Doe er een open, langs waar en hoe? 30. Zijn er luchttrekkers of luchtschouwen? Teeken die, hoe-

veel? 31. Hoeveel dieren staan er in? 32. Hoe zijn ze gebonden? Is dit goed? 33. Waarvan zijn de kribben gemaakt?

Zijn de hoeken afgerond ? waarom.? 35. Hoe hoog staan de kribben ? 36. Is de vloer afhellend. Meet na hoeveel per in.? 37. Wat gebruikt men als strooisel? 38. Loopen de vloeibare uitwerpsels voldoende weg? 39. Waar is de aalput? 40. Vraag eens hoe groot hij is? 4L Is er een luchtafsnijder tusschen aalput en stal? teeken

hem, waarom? 42. Hoe liggen de steenen van den vloer? 43. Zijn de openingen toegestreken met cement? 44. Zijn de muren geeementeerd?

Meet na tot hoe hoog? Waarom?

Lacops (en Harnrnenecker Op niiin eentje ! 1926. 3

Page 14: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 12 —

45. Vraag hoe dikwijls en hoe de stal gewit wordt. 46. Hoeveel zwaluwen wonen in den stal? 47. Teeken nu het heele plan van den stal.

Kiekens.

I. Hoeveel kiekens hebt gij thuis? 2. Leggen ze goed? hoeveel eieren per week? 3. Wie houdt thuis de eierlijst?

Vraag aan moeder of gij 't moogt doen. Vergeet niet regelmatig op te schrijven.

4. Hoe oud zijn de hennen? Alle hennen ouder dan drie jaar moeten weg, zeg dit maar aan moeder, ze eten meer op dan ze voortbrengen.

5. Hoeveel soorten ringen gebruikt ge om de hennen te her-kennen?

Breng zoo'n ring mee. 6. Welk voedsel krijgen de hennen? 7. Krijgen ze ook 5 'a 10 gr. vleeschmeel per dag?

Breng mij wat vleeschmeel. 8. Hoeveel mais krijgen ze per dag? Is dit niet te veel? vraag

het aan den meester. 9. Krijgen ze nu ook een beet of groen voeder?

10. Hoe groot is 't kot? 11. Slapen ze in den Zomer niet in de boomen?

Dan is het een teeken, dat 't kot niet proper is. 12. Reinig eens flink het kiekenhok breek daarom alle stokken

uit, die mogen nooit vast zitten met nagels. 13. Doe het most van den stok en wasch hem met creoline. 14. Baal al het mest nit het hok, leg het onder een afdak of

werp het in den beerput. niet laten beregenen. 15. Wit de muren. 16. Schnur den vloer met creoline. 17. Zijn de stokken 6 cm. breed, plat met afgeronde hocken?

Dit zijn de beste.

Page 15: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

-- 13 —

IVIaak er zulke. 18. Plaats die 40 60 cm. boven den grond. 19. Vul een ilesch en maak er een drinkfonteintje mee voor

de vogels of voor kiekskens, 20. Werp wat ijzersulfaat (groenen aluin) in 't drinken der

hennen, 't is zoo gezond. 21. Hebben de kiekens ook een overdekte plaats om bij siecht

weder te schuilen ? 22. Werp daar wat zand en koolasch.

Doe in dit zandbad on en dan wat solferbioem, 't verjaagt de luizen.

23. Wie maakt een schoon legnest ? Zet dit ook maar onder 't afdak.

24. Sla twee Palen in den grond, 20-40 cm. boven uit, is al voldoende, verbind met een zitstok of balksken ; bij slecht en killig weder zullen de kiekens het wel vinden om van den grond af te zijn.

25. Teeken een ei met al de deelen er in, kleur dit. 26. Leg een versch ei plat en een op zijn punt, waar staat

's anderendaags de luchtblaas? Dat er nu haantjes of hennetjes uit de eieren zullen komen

volgens de plaats waar de luchtblaas zich bevindt, is maar flauwe praat!

27. Hoe groot is de luchtblaas na 5 dagen, na een week ? 28. Kunt ge al een hen te broeden zetten?

Hoeveel eiers, waar haalt moeder die? Waarom? 29. Welk ras broedt het, best?

Schets zoo'n hen. 30. Vraag aan den meester eens de plaat van de kiekenrassen

te mogen zien en zeg dan welke soorten zoo al bij u thuis zijn.

31. Wie heeft er nog andere soorten? Schets eenige soorten, kleur ze, zet, er de naam onder.

32. Wie brengt een jong kieken of een vogel mee naar de school?

Wie kan 't rapst pluimen ? 33. Vraag aan den m. het hart, de longen, de lever, de nieren

te mogen zien.

Maak er ;mlke. 18. Plaats die 40 ;'1 60 cm. boven den grond. 19. Vul een Ilesch en maak er een drinkfonteintje mee voor

de vogels of voor kiekskens. 20. Werp wat ijzersulfaat (groenen allIin) in '\ drinken del'

iIennen, 't is zoo gezoncl. 2'1. Hebben de kiekens ook een ovel'dekte plaats om bij sleeht

wedel' te schuilen? 22. Werp daar wat zand An koolaseh.

Doe in dit zandbad nu en clan wat solferbloem, 't verjaagt de luizen.

23. Wie maakt een schoon iegnest? Zet dit ook maar onder 't afdak

24. Sia twee palen in den grond, 20-40 em. boven nit. is al voldoencle, verbind met een zitstok of balksken; bij sleeht en killig wedel' zullen cle kiekens het wei vinden om van den grond af te zijn.

21>. Teeken een ei met al de deelen er in, kleur <iit. 26. Leg een verseh ei plat en een op zijn punt, waar staat

's anderendaags de luehtbla:1s? Dat er nu haantjes of hennetjes uit de eiel'en zullen komen

volgens de plaats W:1ar de luehtblaas zieh bevinclt, is maar flauwe praat!

27. Hoe groot is de luehtblaas na 1) dagen, na een week? 28. Kunt ge al een hen te broeden zetten?

Hoeveel eiers, waal' haalt moedel' die? Waarom? 29. Welk ras broedt !let best?

Sehets zoo'n hen. 30. Vraag aan den meester cens de plaat van de kiekenrassen

te mogen zien en zeg dan welke soorten zoo al bij u thuis zijn.

31. Wie heeft er nog andere so orten ? Sehets eenige soorten, kleul' ze, zet er de naam onder.

3!. Wie brengt een jong kieken of een vogel mee naar de school '!

Wie kan 't rapst pluimen? 33. Vraag aan den m. het hart, de lougen, de lever, de nieren

te mogen zien.

Page 16: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 14 —

34. Schets die na, snijd ze door, bekijk ze aandachtig. 35. Vraag aan den m. dat hij u at de organen der spijsver -

tering zou zou wijzen. Ziet ge dit hoornachtig deel op de tong. Trek er dit nooit af.

Zoek den slokdarm, zoek de luchtpijp, welk versehil ? 36. Snijd den krop open.

Doe dit ook met de kliermaag, nu met de spiermaag 37. Pel de galblaas uit, zoek de alvieeschklier.

Snijd den dikken darm door, den dunnen darm. 38. Neem een kiekenpoot, trek aan de pees en doe den poot

leven. 39. Ga na wat verschil bij een eendenpoot. 40. Hoe komt het dat een eend niet nat wordt in 't water en

een kieken wel? 41. Weet ge ook hoe wilde eenden gevangen worden. Lees

daarover. 42. Waar is in uw dorp een eendenkooi?

Wie is de kooiman? Kent ge ook zijn hondje? Hoeveel eenden heeft de kooiman dezen Winter al gevangen? Vraag hem eens, welke Wen hij er het meest vangt. Hoe

komt dit? unoimangsmainanapswasarwassup

Varkens

1. Wanneer is 't varken geslaeht? 2. Hoe oud was 't? 3. Hoeveel woog het? Was 't een goed? 4. Wie heeft het dood gestoken? Hoe? 5. Breng een bloedworst mede. Zeg hoe die gemaakt is.

Kent ge nog andere worsten ? 6. Waarmede heeft moede,r 't varken gevet? 7. At bet goed zijn baksken nit?

Vieze varkens worden niet vet.

8. Hoeveel tanden heeft een varken, breng er drie soorten mede.

Page 17: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

9. Vraag aan den beenhouwer al de spijsverteringsorganen te mogen zien van een varken.

10. Vergelijk met die van een koe en van een hen. Hoe groot is bij u 't kot? Is 't proper? Helt het af naar het midden?

12. In welken hock gaat het varkens liefst slapen ? 13. Mogen de varkens bij u 's Zomers buiten?

1 Is zoo gezond! 14. Breng mij een varkensring mee. 15. Hoeveel jongskens had de laatste zeug? 16. Dient ge ook bij St-Antonius tegen 't vuur?

IIMMIIMMIIIIIIMIE11■1=1•111111•=11M1111111111110

MAART - APRIL - MEI.

Droge Maart is goud waard, Als 't in April

Maar regenen wil.

neen April zonder aren, Geen Mei zonder bloemen.

Een Mei koel en nat,

Is veel koorn in 't vat.

Het steertje van de Mei is

't Steertje van den Winter.

Den eersten Mei

Hebben al de vogelkens

Een nestjens of een ei,

Uitgenomen de meetly., en de spriet,

Die leggen in Mei niet.

Page 18: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 16 —

In den Tuin.

1. Snijd uw bewaarde stekken af op ongeveer 25-30 cm. onder en boven een oog.

2. Doe al de onderste oogen uit. 3. Maak eenige overlangsche insneden op de stekken. 4. Steek de stekken voor twee derden in den grond ; op een

vochtige plaats, op 45 cm. afstand in de rij en 25 tus-schen de rijen.

5. Trap nu goed aan en bedek den grond met kort mest om het uitdrogen te beletten.

6. Zaai nu ook uw kernen en steenen nit, op rijen, de grootste zaden natuurlijk wat dieper en verder van elkander: de rijen maakt ge ook 20 'a 25 cm. van elkander.

7. Bedek met kort mest. 8. Onderhoud verder goed van gieten. 9. Neem een twijg van een stekelbeziestruik, maak een plaats

bloat (doe er de oogen uit), wring eens goed, breng nu den twijg terwiji hij nog aan de stam blijft, in den grond, bedek met grond.

10. Doe dit ook met een trosbezie, met rozelaar, met druivelaar. 11. Hebt ge al een moerbezieboom zien aflegge» in pot?

42. Wijs de muur waar 's middags de zon op schijnt, dit is een Zuidermuur hij ligt nochtans ten . . . . van den hof.

13. Wijs nu een Noordermuur, een Oostermuur, een Wester- muur.

'14. Leg tegen een Zuidermuur een bedje aan, laat het wat naar het Z. afhellen, ge hebt een zonnebarm aangelegd.

15. Vraag aan vader of aan den m,, dat hij eens zou toonen, hoe ge moet zaaien.

16. Zaai op uw zonnebarm wat radijsjes, werp er salade tusschen. 17. Daar kunt ge ook vroege wortels zaaien Brugsche of

Hollandsche. 18. Bezie maar goed het zaad, dat ge gebruikt, bewaar van ieder

soort een weinig en zet er den naam op.

Page 19: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 17 ---

49. Doe dit ook voor al de zaden, die ge dit jaar en later zult moeten gebruiken.

20. Kunt ge al koolen planten? Ga eerst na, hoe vader bet doet. Hoe ver staan ze van elkander? waaronl ? Welke soorten staan er al geplant? Plant er ook in uw llof j e .

21. St. Job is de boonenplanter, vergeet het niet. 22. Breng mij princessen, snijboonen, droge of molleboonen. 23. Kijk na, hoever de m. de staken zet, hoever de struik-

boontjes van elkander staan. Doe dit thuis ook.

Op het Veld.

Denk op S t -Marcusdag en op de kruisdagen !

Hij die zaait is niets, hij die besproeit is ook niets, doch Hij die den

wasdom geeft, is alles.

Aan Godes zegen is alles gelegen !

Vergeet ook 0 -L -Vrouwmaand niet.

Wie brengt den schoonsten bloemtuil voor O.-L.-Vrouw ?

Wie zorgt voor de versiering in 't kapelleken van uw gehucht ? Steek

maar een handje toe. Dagelijks bidt ge toch het rozenhoedje voor Maria's beeld ?

l . Wordt nu nog geploegd? 2. Hoe diep? 3. Ga na hoe het met uw rogge- of tarweveld Staat. 4. Schrijf op, wanneer de aren verschijnen. 5. Kies nog een ander veld uit, waarop aardappelen zullen ge-

plant worden. 6. Meet dit veld op; reken uit in vierkante roeden, Ha. a. ca.

Welke was de voorvrucht? 7. Welke bewerkingen werden er hier uitgevoerd ? Wanneer? 8. Hoeveel stalmest en wanneer toegediend?

Page 20: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 18

9. Wordt er ge6gd? 10. Welke scheikundige mesten, hoeveel? 11. Hoe is 't plantgoed bewaard?

Van waar komt het? 12. Breng die soorten aardappelen, die in de streek gekweekt

worden. 13. Wanneer worden de aarclappelen geplant? 14. Hoe ver van elkander? 15. Welke bewerkingen worden er later nog aan gedaan? waarom,

wanneer? 16. Schrijf dit al mar schoon op. 17. Wordt er op 't veld ook gerold, waar, voor welke teelten,

wanneer, waarom? 18. Schets een rol in bout, een in ijzer, een in arduin. 19. Schets 't bemestingsproefveld door den m. aangelegd op

aardappelen of beet. Zet er goed bij welke meststoffen ieder perceel ontvangen

heeft en hoeveel.

Dieren.

4. Zijn de dieren nu nog op stal?

In de wei is 't loch zoo gezond.

2. Breng mij al de voeders, die de dieren nu krijgen? 3. Hebt ge ook een boomgaard? Loopen er de jonge dieren in? 4. Meet, hoe ver de boomen van elkander staan. 5. Welke boomen staan er in? 6. Waar liggen de beste boomgaarden van ons dorp? 7. Welke grond is het daar? 8. Welke fruitsoorten groeien hier het best? 9. Yang meikevers en dood ze spoedig.

10. Zoek ook spekmaden of engerlingen. 11. Bewaar een paar meikevers tot ze eitjes gelegd hebben.

Page 21: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 19 —

12. Lees de geschiedenis der meikevers : hoe ze ontstaan, waar en hoe lang ze leven enz.

13. Zoek in de beek wat puitenrit. 14. Zoek ook dikkopjes, later jonge kikvorschen. 15. Lees de geschiedenis der kikvorschen en hun gedaantever-

anderingen. 16. Vang rupsen. 17. Geef hun bladeren van de plant, waarop ge ze gevangen hebt. 18. Ga de verpopping na. 19. Zoek poppen op. 20. Bewaar poppen tot er vlinders uit komen. 21. Vang vlinders en bewaar ze tot er eieren uit komen. 22. Ga na, wat uit de eieren komt. 23. Schrijf de geschiedenis op van een vlinder. 24. Zoek kevers, die aan de bladeren vreten, bewaar die. 25. Vraag den naam van den In. 26. Zet er dien naam onder 27. Zoek eitjes en maden van kevers. 28. Bekijk bladluizen door een vergrootglas. 9. Zet er 0.-L.-Vrouwbeestjes bij.

30. Ga na, wat er van gewordt. 31. Zoek gouden loopkevers en andere nuttige insecten. 32. Breng mij veel insectenetende dieren. 33. Schrijf de namen van al de vogels der streek, die ge kent.

Lees er lesjes over. 34. Vertel, waar ze wonen, hoeveel eitjes, enz.

Plaats nestjes.

Roof nooit vogels, ze doen zooveel goed aan den landbouwer.

35. Vertel van een gestraften vogelroover.

Lacops en Hammenecker : Op mUn eentje ! 1926 4

Page 22: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

.— 20 —

JUNI - JULI - AUGUSTUS.

Wie eenmaal onkruid zaait,

Moet zeven jaar wieden

Een spreekwoord zegt,

Gewis met recht ;

Den besten dauw

Geef Juni trouw.

De oogst geschoren

De Winter geboren.

In den Hof.

I. Hebt ge al gewied en de planten uitgedund? 't Is hoog tijd. 2. Geef daarvan drie voordeelen op. 3. Vergeet ook niet op tijd te hakken en te schoffelen.

Een hakking is een besproeiing waard.

4. Wie heeft eerst nieuwe erwtjes gegeten? Voorzichtig bij het plukken?

5. Zaai andijvie op een bedje om later uit te planten. 6. Bind de boonen regelmatig 'aan, tegen de zon in, dat is

hun natuurlijke groeiwijze. 7. Op 't einde van Juni rnoogt ge al vangbanden rond de

boomen leggen. Vraag eerst aan den m. of hij dit wil voordoen.

8. Van af Juli kunt ge, als de schors er maar goed afgaat, beginnen met oculeeren, eerst aandachtig nagaan hoe de meester dit doet.

Zet op jeder boompje minstens twee oculatie's. 9. Breng kersen en krieken mee.

10. Teeken een tros met bladeren, kleur hem. 11. Boetseer zoo'n tros. 12. Maak er versieringen mee. 43. Bewaar de steenen en laagstapel ze.

Page 23: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

Op het Veld. 1. Wanneer begint de rogge te bloeien? 2. Duurt het stuiven lang? 3. Stuift tarwe ook zoo? 4. Zoek nu in volle veld zieke rogge- en tarwearen, zeg welke

ziekte het is. 5. Ga zien, waar rogge uitgeplant is, hoeveel halmen uit een

graantje ontstaan zijn. 6. Vertel van de « Wonderbare Vermenigvuldiging der Brooden.

Is dit nu nog Diet van toepassing? 7. Tel hoeveel korrels in een aar zitten? 8. Kunt ge de schoonste struiken aanwijzen. 9. Wanneer is 't graan rijp?

40. Wanneer werd het gepikt? 11. Kunt ge nog schooven binden en in stuiken zetten? 12. Tel de schooven van uw akker. Weeg er eenige. 13. Breng geschoten graan mee, als ge er vindt. 14. Vraag aan den hoer of aan vader hoeveel Kgr. graan dit

perceel opgebracht heeft. 15. Zijn er betere geweest in uw streek?

Hoeveel per Ha., per dagwand? 16. Staan er zieke struiken op uw aardappel veld?

Vraag aan den M., welke ziekte ze hebben. 17. Werden de aardappelen besproeid? 18. Hoe heeft \racier die Bordeausche pap gereed gemaakt? 19. Hoeveel HI. heeft hij gebruikt per Ha.? 20. Hoe dikwijls heeft hij besproeid?

Hielp het. 21. Breng bladeren mee van aardappelen, die de plaag hebben. 22. In welk deel van onze gemeente komt die ziekte meest

voor? Bij welke soorten? 23. Welk nadeel is (lit voor de plant? 24. Is er verschil te zien op het proefveld aangelegd wider

leiding van den m.? Welke perceelen staan het schoonst?

25. Welk graangewas wordt het laatst gepikt? 26. Staan er ook zieke aren in? Breng ze mede. 27. Zeg, wat er tegen kan gedaan worden.

Page 24: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

Plantkunde. Wortel.

1. Zoek vijf planten met een spilwortel. 0 . Zoek er vier met bundelvortnige wortels. 3. Breng mij drie planten met een bol aan. 4. Leg een steen in een teljoor.

Rol den steen in een wollen lap (oude kous). Giet water tot op de halve dikte van den steen. Leg erwten, boonen, graankorrels tusschen dock en steen. Onderhoud regelmatig van gieten.

5. Schrijf op wanneer uw planten ontkiemen. 6. Teeken een gekiemde boon.

De eerste, di/the bladeren zijn zaadlobben.

7. Tel die bij de boon, bij dc erwt. 8. Hoeveel zaadlobben vindt ge bij graan? 9. Waarom zegt men dat erwten en boonen tweezaadlobbige

planten zijn en de graangewassen eenzaadlobbige? 10. Teeken een ontkiemde graankori el. 11. Zoek den pinwortel bij graan, bij boon, bij erwt.

De l e vertakkingen der wortels zijn hoofdwortels, zoek die bij uw ontkiemde planten.

De fine wortels zijn vezelwortels en daarop komen kleine haartjes rechtop staan, dit zijn vezelhaartjes.

Zoek vezelwortels en vezelhaartjes N die planten. 12. Zoek uitloopers van aardbeziön, trek er een paar nit en be-

kijk de wortels. Zoek ook uitloopers bij frambozen, bij boterbloemen. Kent ge nog andere planten die door uitloopers voortkweeken?

13. Breng een takje klimop mee. Zoek daar zuigwortels op.

Page 25: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

23 —

14. Breng een plant, waarvan de wortels in 't water leven. 15. Breng al de planten mee, waarvan wortels gegeten worden. 16. Ga na hoever de wortels der boomen wel gaan. Waarom

heeft 0.-L.-Heer dit zoo geschikt?

62e OEFENING.

1. Vraag aan moeder eenige stekken van Geranium en van fuchsia's ter lengte van uw vinger.

Liefst van oude planten en niet te weeke scheuten. 2. Doe er de groote bladeren af, ook de bloemknoppen; al

dat groen heeft te veel vocht noodig. 3. Snijd den stek af onder een knoop. 4. Leg hem nu een paar uur in de zon. 5. Vul ondertusschen eenige bloempotten of een bakje met

aarde, op de opening der bloempotten eerst een scherf leggen.

6. Steek een gaatje in den grond en zet er de stek in. 7. Druk de aarde goed vast. 8. Onderhoud goed van gieten, niet te veel ineens doch regel-

matig. 9. Zet liefst in de schaduw.

10. Is de plant goed in groei, neem ze dan voorzichtig uit den grond?

11. Zie na, waar hier wortels gevormd zijn. 12. Vul eenige bloempotten met vruchtbare aarde en zet in

ieder een stek. 13. Zet wederom minstens een dag of drie in de schaduw. 14. Zet dan maar volop in de zon. 15. Op tijd moet ge nu de bladeren afspoelen om er het stof

van te verwijderen, laat ze daarvoor maar eens flink be-regenen.

16. Onderhoud nog immer goed van gieten en in Mei hebt ge schoone bloemen waarmede ge Maria's beeld flink kunt versieren.

17. Vraag aan moeder of ge nog andere bloemen aldus kunt vermenigvuldigen. Doe het dan ook.

Page 26: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 24 —

3e OEFENING.

Stengel.

1. Zoek houtachtige stengels. Doe er de schors af.

De laag tusschen hout en schors is de vormiaag.

2. Maak een schuifeltje van eel] twijg. Wanneer gaat dit best? Wanneer worden hier dc wijmen gepeld? Waarom? Doe dit.

3. Doe van een stengel de opperhuid af. Breng een takje van een kriekelaar, waarop de opperhuid

opgerold is.

4. Onder de opperhuid, ligt de kurklaag, toon die.

Lees over kurkeiken. 5. Leg de groenlaag bloot. 6. Zoek de bastlaag.

Breng planten met veel bast. Maak van kemp en vlas een koord. Wordt daar nog meer van gemaakt? Root wat vias. Zwingel wat vlas. Kunt ge zeggen welke bewerkingen 't vias ondergaat voor-

aleer het linnen wordt? Lees daarover? 7. Zoek een tak van drie jaar oud.

Snijd hem door. Bekijk de jaarringen. Ga na op een gevelden boom, hoe oud hij is.

8. Breng planten mee met een groot merg. Maak er een klakkebus rnede.

9. Teeken de doorsnede van een boom. Kleur de verschillende deelen. Benoem die.

10. Breng mij een groene scheut van een boom.

Page 27: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 25 —

41. Breng mij een rijp geworden scheut, die noemen wij twijg. 12. Wat meer dan twee jaar owl is, wordt tak genoemd, wijs

er mij? 13. Zoek oogen op scheuten en twijgen ; wijs eindoog, zijoogen. 14. Breng een twijg van kers en wijs de oogen, die in een

tuiltje bijeen staan, 't is een meituiltje. Zoek meituiltjes op andere fruitboomen. Schrijf op, bij welke boomen ge die gevonden hebt.

45. Breng een twijg van een perelaar mee. Ga na, hoe daar de oogen staan. Zoek fruitboomen op, waarbij de oogen op dezelfde wijze

staan. 46. Breng kruidachtige stengels mee.

Snijd die door. Bekijk die doorsnede door een vergrootglas.

17. Breng planten mee waarvan de stengels gegeten worden. 18. Breng planten mee met een hollen stengel.

Waar groeien die? 19. Breng planten mee met een halm.

Tel de knoopen. Snijd die door. Zijn ze noodig? Noem verschillende halmgewassen.

20. Zoek planten met een liggenden stengel. 21. Zoek ook slingerplanten. 22. Zoek planten, die klimmen, en daarom hechtrankjes bezitten

of waarvan de blaadsteel om een takje groeit. 23 Bewaar al die planten en schrijf er den naam onder.

46 OEFENING.

Het Blad.

1. Breng een verteerd blad mee. Bewaar het. 2. Tel de nerven, wijs dc hoofdnerven, de zijnerven 3. Breng groene bladeren, witte en roode mee,

Page 28: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 26

Trek er de opperhuid af. 4. Wijs het bladgroen.

Leg een aardappelknol in 't licht. Bind selder of andijvie toe. Breng witloof mede; Wat bemerkt ge?

5. Geef wat sodanitraat aan spinazie en aan koolen. Wat ziet ge na enkele dagen? Geef die planten ook wat beer. Merkt ge dit ook op?

6. Noem de planten op waarvan de bladeren gegeten worden. Breng mij die planten.

7. Zoek bladeren en wijs de bladschijf, den bladsteel en de bladscheede.

8. Zoek er waarvan de rand der bladschijf gaa is. 9. Ook waarvan hij getand is.

10. gezaagd is. 11. » gekarteld is. 12. Zoek bladeren met veel bladschijven of blaadjes op een

gezamenlijken steel, 't zijn samengestelde bladercn. 13. Zoek bladeren waarvan al de nerven evenwijdig loopen. 14. Zoek er, die handnervig zijn. 15. Zoek er, die afwisselend op de scheut staan. 16. Zoek er, die twee aan twee staan. 17. Zoek er, die met veel samen een krans vormen. 18. Zoek er, die alle op de wortel ontstaan. 19. Zoek bladeren, die om een stengel groeien 't zijn steunbladeren.

o. Zoek bladeren, die hartvormig zijn die niervormig, spaiel-vormig, piekvormig of pijlvormig zijn.

21. Bewaar al die bladeren. Plak ze bij elkander. Zet er den naam onder. Teeken er eenige, maak er versieringen mee. Kleur ze. Boetseer enkele dier bladeren.

Page 29: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 27

Je QEFENING.

De Bloem.

4. Breng een bloembot merle. Doe ze uiteen.

2. Zoek een groote bloem, b. v. fuchsia. Doe die ook uiteen.

3. De onderste groene bladeren vormen de kelk, 't zijn de kelkbladeren, tel die.

Kunt ge ze van elkander trekken? 4. De gekleurde bladeren, vormen de bloemkroon, 't zijn de

kroonbladeren. Tel de kroonbladeren. Trek die af. Waren ze aaneengegroeid?

5. Wat blijft nu nog over van uw bloem? De kleine steeltjes zijn de meeldraden. Tel die. Trek die af en wijs er het knopje en het draadje van. Duw een knopje uit, 't bevat stui f rneel.

0. Nu blijft alleen nog de stamper over. Hoeveel stampers zitten er in uw bloem? Trek die ook uiteen. Voel aan het bovendeel, 't is de stempel. Snijd het onderste, dik gedeelte door. Wijs de eitjes.

7. Schets nu afzonderlijk al de deelen eener bloem. 8. Zoek bloemen zonder meeldraden. 9. Zoek er ,00k zonder stamper.

10. Bewaar die en zet er de naam bij. 11. Zoek alle bloemen op met 4 kelkbladeren, 4 kroonbladeren,

6 meeldraden waaronder 4 groote en twee kleine en I stamper.

Vraag de namen aan den m. 42. Bewaar die, zoowel als de volgende. 13. Zoek bloemen, die op een vlinder gelijken.

Doe die uiteen, verzamel.

Page 30: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 28 —

14. Zoek er, die op een lip trekken. 15. Zoek er, die met veel in een scherm staan. 16. Zoek bloemen zooals die Nan den aardappel. 17. Zoek er ook zooals die van het madeliefje. 48. Kent ge ook vergiftige bloemen of planten?

Breng er eenige mee.

19. Steek nooit bloemen of vruchten in den mond als ge er niet heel zeker van zijt dat ze onschadelijk zijn.

.111•1111111111111111111,

6e OEFENING.

De Vrucht.

Breng vruchten met een steen Snijd die door. De steenen zijn de zaden.

2. Zoek vruchten met een of meer kernen. Snijd die ook door. Tel de kernen.

3. Zoek vruchten die gegeten worden. 4. Zoek vruchten, die in een peul zitten. 5. Zoek er die in een hauwtje zitten zooals het koolzaad.

Trek een hauwtje open. Wat versehil bij een peul?

6. Breng het zaad van een eikeboom. 7. Breng zaad van de paardekastanje, van den eschdoorn, van

den, van beuk, van linde, van els, breng noten mee. 8. Breng zaad van klaver, gras en van graangewassen mee. 9. Vraag aan vader zaden van verschillende groenten en land-

bouwvruchten. 10. Bekijk aandaehtig al die zaden.

Leg ze soort bij soort. 11. Zaai alle soorten boomen. 42. Bewaar zaden van fruitboomen, zooals den m. zal aanduiden.

Page 31: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— --

13. Herken al de zaden van de schoolverzameling, op zieht.

14. Kunt ge poreizaad van ajuinzaad onderscheiden? 15'. Laat veel zaden kiemen en zoek er een- en tweezaadlobbige uit.

7e OEFENING.

Herhaal alles, wat ge over de plant al geleerd hebt. Schrijf dit in 't kort schoon op, niet weer dan twee blad-

zijden. Herlees dit nu en dan.

Page 32: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 30 —

Natuurkunde. l e LES.

De Lucht.

1. Werp een stukje kurk op water. 2. Sluit het bovendeel van een lampeglas goed met de hand. 3. Duw dit glas boven het kurk op 't water. 4. Waar blijft het kurk ? 5. Waar blijft het water ? 6. Is er jets in 't glas ?

De lucht vervult de ledige Plaatsen.

7. Sla met uw hand in 't rond. Voelt ge lucht?

8. Sla heel rap, nu voelt ge wind.

A is lucht snel beweegt, zeggen we dat het waait.

9. Kunt ge nog een djak waken met een goed snoer ? Hoe komt het, dat die knalt wanneer ge er de slag van

weg hebt om die door de lucht te kappen ? 10. Is er nu wind ?

Van waar komt hij ? Waaraan kunt ge 't zien ?

Fl. Vertel, hoe ge thuis een windwijzer gemaakt hebt. Wie brengt er morgen een mee?

12. Zijn alle winden even koud ? Welke wind brengt het meest regen mee ?

13. Doe zien, dat wind noodzakelijk is voor den maalder. Draait de molen altijd met opengespannen zeilen?

14. Maak zelf een papieren -vvindmolen. 15. Uit dennenhout kunt ge een houten molentje maker), waarom

past ander bout daar zoo goed niet voor?

Page 33: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 31 —

16. Vertel wat ge al gezien en ondervonden hebt over een storm, wat hij deed 's nachts, over dag, op 't veld.

Wat hebt ge al gelezen over stormen op zee? Vertel dit ook.

Snel bewogen lucht is wind. Windwijzers duiden aan van waar de wind komt. Noorderwind is koud, Zuiderwind is warm. Wester\vind brengt regen mee. Stormen veroorzaken soms groote rampen.

2e LES.

Over water dat er niet in kan.

1. Werp een stopsel op water. Houd daarboven een omgekeerd glas. Duw dit glas in 't water. Waar blijft het stopsel? Komt er water in 't glas?

Waar lucht is, kan tezelfder tijd geen water in.

2. Kunt ge uw blok onder water steken zonder dat hij van binnen nat wordt?

3. Duw een glas in 't water zooals bij n° 1. Houd het wat sehuin. Wat ontsnapt er? Kan er nu water in?

4. Steek een flesch met de opening. naar boven, onder water, wat ontsnapt er?

5. Zet een trechter op een flesch, zoodat hij er goed op past (desnoods met een kurk).

Giet water door den trechter. lief den trechter wat op. Hoe legt ge dit uit? Loopt de bierton thuis altijd even goed, als ge alleenlijk de

kraan opendraait? Wat doet ge dan?

Page 34: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

--- 32 —

6. Maak een gaatje in den bodem van een conservedoosje. Duw dit doosje omgekeerd in water. Houd er uw hand boven. Houd er een brandend stekje boven. Wat ontsnapt er ?

7. Vul een proefbuisje gedeeltelijk met aarde of zand. Giet er water bij. Ziet ge luchtbellen ?

8. Verwarm water in een proefbuisje Ziet ge wederom luchtbellen?

9. Wie brengt er een luchtbelwaterpas mee? Wie gebruikt die? Hoe? Doe dit ook. Maak zelf zoo'n tuig met een buisje of flesch en een doos.

3 e LES.

Water dat er niet uit kan.

I. Trek water op in een pipette. Houd er boven uw duim op. Loopt er water uit? Laat eens los.

2. Vul een hoog glas met water. Keer het ()in in een bak. Trek 't glas omhoog. Komt het water mee?

Door de iucht words 't water omhoog gedrukt.

3. Herhaal nu proef n° I. loud de pipette schuin, in alle riclitingen.

4. Doe een glas juist vol water. Leg er een droog papier op. Houd er uw hand op. Keer rap om. Wat gebeurt er? loud 't glas schuin. Is er hier ook luchtdrukking ?

Page 35: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

--- 33 —

5. Vul het drinkglaasje der vogels. Maak zelf zoo'n glaasje met een Ilesch en een kroesje.

6. Wilt ge weten met welke kracht de lucht drukt? Leg een dagblad schoon vlak open op een tafel. Breng er een lat onder die weinig nit dc tafel steekt, het

dagblad schoon aandrukken. Beproef dit dagblad onahoog te krijgen door op 't einde der

lat een korten slag te geven. Voelt ge nu, hoe zwaar die lucht wel drukt?

De drukking der lucht noernen we ook dampkringsdrukking.

7. Vraag aan den m. of hij eens de proef van Torricelli wil nadoen met een lange buis met kwik gevuld.

Hoe hoog blijft het kwik staan? Als I cm' kwik 13,6 gr. weegt, bereken dan 't gewicht

der drukking op cm', op I dm2 , op I m2 , op 4,50 m2 . Als de oppervlakte van 't menschelijk lichaam gemiddeld

1,50 rn2 hoeveel lucht heeft hij dan te dragen ? Wist ge, dat ge zoo sterk waart? Hoe komt het, dat we er niets van gevoelen?

4e LES.

Water dat even hoog wil.

4. Neem twee open buisjes. Verbind ze met een darm. Giet water in een der buisjes. Hoe hoog staat het in 't ander? loud een der buisjes wat hooger, wat lager.

2. Zet op een lampglas een doorboorde stop met een omge krulde glazen buis.

Giet water in 't glas. Hoe hoog staat het in de glazen buis? Vervang die buis door een schuine. Nu door een, die verscheidene malen geplooid is

Page 36: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 34 —

In vaten die onderling verbonden ztjn staat het water op de-zelfde hoogte.

3. Toon dit ook aan bij een koffiekan. 4. Maak zelf een fonteintje.

Gebruik daarvoor een flesch zonder bodem, een langen caout-chouc darm en een aangespitst buisje.

Beproef het ook eens met een flesch met bodem. 5. Bezie 't fleschjeswaterpas der school.

Beproef thuis ook zoo'n toestel te maken. Waar hebt ge dit tuig al zien gebruiken? Vraag aan den m., of hij eens wit meten, hoeveel de koer

afhelt. Meet nu na, hoeveel en tangs waar een stuk land afhelt. Meet na hoeveel een ander stuk hooger gelegen is dan de

waterstand van den gracht. 6. Is er in uw dorp een waterleiding?

Van waar komt dit water? Zijn er waterleidingen bij de hoveniers? Hoe werken die?

7. Hebt ge al koestallen gezien met zelfregelende drinktoe-stellen ?

Vraag aan den hoer, hoe dit werkt en waarom bij zulks heeft ingericht?

Je LES.

Vuil water dat weer heider ,`,wordt.

4. Breng mij pompwater, regenwater, water uit een gracht, uit een beek, uit een stroom.

Laat het wat staan. Bezie eens hoeveel beestjes. Gebruik een vergrootglas. We gaan dit water proper maken. Neem een bloempot. Leg onder in den pot een zuiver linnen of een blad vilt.

Page 37: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 35 —

Sla een baksteen in fijne stukken. Breng er een laag van boven 't vilt. Nu nog een laag zand. Daarboven een laag tijn verkruimelde houtskool. Terug zand en eindelijk vilt of linnen.

3. Teeken in doorsnede wat ge gedaan hebt. 4. Kleur water met blauwsel.

Giet het door den filter. Giet ook dit vuil water er door

5. Worden hier nog andere filters gebruikt? 6. Breng er een mee naar de school. 7. Teeken die.

6e LES.

Welk weer zal 't worden?

I. Vertel hoe de m. de proef van Torricelli herhaald heeft. 2, Vraag of ge den kwikbarometer der klas moogt zien. 3. Teeken er al de deelen van.

Hoe hoog staat hij nu? Welk weer zal 't zijn? Hoe hoog kan hij staan? Schrijf op wat er zoo al op te lezen staat. Ga dagelijks na, of de barometer klimt of daalt.

4. Hebt ge nog andere barometers gezien? 5. Teeken die.

1•11=111W11111•P

7e LES.

Om de Kachel.

1. loud eenige reepjes papier onder voor de opening der kachel.

Wat gebeurt er mee?

Page 38: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 36 --

2. Sluit die opening der kachel met de schuif. Brandt de kachel nog even goed ? Zet de schuif terug open.

De lucht bevordert he branden.

3. Waarom wordt de kachel gepookt? Doe de sleutel toe der kachel. Is er nog evenveel trok. Doe hem maar gauw open anders komt al dit vergif in

de klas. Hebt ge al ooit gelezen van menschen die verstikten door

kooldampen? 4. Zet ook eens de deur der kachel open?

Waarom brandt die nu niet beter? Denk er goed op, deze lucht gaat niet door het vuur maar

wel er over heen. 5. Wanneer trekt de schouw niet goed?

Vraag an den m., hoe dit komt. 6. Hebt ge al een schouw zien branden? 7. Wat doen de menschen dan om ze zoo spoedig mogelijk te

blusschen?

8e LES.

Van lucht die de verbranding niet meer onderhoudt.

Zet een brandend kaarsje op de tafel. Breng er boven een glas. BHA 't kaarsje lang branden? Hef op tijd bet glas eens omoog.

2. Herhaal de proef door het kaarsje op een stopsel boven water te laten branden.

Is alle lucht wel verbrand? Hoeveel is er nog in.

Page 39: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

`^ 7 — 37 —

Meet dit na. Verklaar, waarom het water stijgt in 't glas.

De lucht bestaat voor de 4/5 uit stikstof.

3. Doe zieh, dat deze naam goed gekozen is.

Welke kleur reuk en smaak heeft stikstof? Neem voorzichtig 't glas omhoog. Breng opnieuw een brandend stekje in 't glas. Hoe lang blijft het branden? Keer het glas eens goed onl. Steek er nu een nieuw brandend stekje onder. Wat gebeugt nu? Is stikstof lichter of zwaarder dan de locht? Bewijs dit.

9 e LES.

Van een ander deel der lucht dat alles in vuur en vlam zou netten.

1. Uit de lucht wordt 1/5 verbrand, 't is de zuurstof. De rn. zal u wel zuurstof afzonderlijk bereiden uit een zwarte

en een witte stof. Ga na, of die lichter of zwaarder is dan de lucht. Merk ook kleur, reuk en smaak op Zie na, de m. zal er een veunzend houtje in steken. Hij haalt het er uit en steekt het thans wat dieper, waarom?

Zuurstof doet hevig branden !

'Was God wijs door bij dc zuurstof ook stikstof te doen ?

'2. Wist ge dit? Als ijzer roest, komt dit ook, omdat de zuur- stof van de vochtige iucht er aan kan.

Wat doet men er tegen? Breng mij verroest ijzer. Wrijf het roest er af en bestrijk een deel met vaseline.

Laat het ijzer nu een tijd liggen.

Page 40: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 38

3. Door de verbranding van kolen met zuurstof ontstaat er warmte.

Zoo ook ontstaat er binnen in ons lichaam een inwendige verbranding, die de dierli,ike vvarmte voortbrengt, dit komt door de zuurstof der ingeademde lucht.

4. Daardoor wordt ook ons bloed gezuiverd. Met vuile lucht kunnen we ons bloed niet zuiveren. Wat doet ge daarom? Onthoud goed cleze spreuk : Wees niet beducht voor versche lueht.

10e LE S.

Als het vriest.

1. Van waar komt de wind? ga dit na. Wijs op den atlas van welke streek dit is. Wat brengt de wind dus mede?

2. Zet een kom water buiten en ga nu en dan na wat er met het water gebeurt.

loud er teikens den thermometer in. 3. Baal eenige ijsnaalden uit het water.

INijs ijsnaalden op vervrozen vensters. Ga Da, hoe de bloc-men gevormd zijn.

Bezie een sneeuwvolkje door een vergrootglas. 4. Vul een flesch tot boven toe met water.

Bind er een stopsel op. Vul een andere flesch zonder er een stopsel op te zetten. Laat ze'n nacht buiten staan, Ga 's anderdaags zien, wat er mee gebeurd is.

Wanneer water omzet tot ijs, vergroot dit van omvang?

Laat een bevrozen aardkluit ontdooien. Hoe komt het, dat die openvalt? Is dit goed voor den grond?

Page 41: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

-- 39 —

Bij welken hovenier ligt de hof in winterbedden? Vraag aan vader wat het bete,ekent : « Een stuk land in win-

terwerk ploegen. » Is de vorst dan voordeelig voor zware gronden? En de slakken en andere inseeten, wat gebeurt daar mee?

6. Hoe besehut de hovenier zijn planten tegen den vorst? Bind stroo rond de pomp, anders vervriest ze ook. Leg wat !nest op den groncl. Ga later eens zien, of het daaronder ook zoo gevrozen heeft. Weet ge ook, hoe de goede, God er voor gezorgd heeft dat

de boomen niet vervriezen? 7. Een laagje sneeuw op de planten, kan dit hue deugd doen?

Leg dit eens uit. 8. Doe wat sneeuw of ijsbrokken goed lijngestaixipt in een kom.

Voeg er zout bij zooals moeder doet, als ze vleesch in-pekelt.

Doe in een medeeijnflesehje wat water. Duid aan hoe hoog het staat. Zet die fleschje in de kom te midden van sneeuw en pekel. Ga na wat er mee gebeurt. Steek den thermometer eens in den pekel. Laat het thuis ook mar eens vriezen bij de stoof!

Ile LES.

Over Koude en Warmte.

I. Neem drie kopjes. Vul effn met koud, een met lauw en 't ander met flink

warm water. Steek uw vinger in het koude. Nu dezelfde vinger in 't lauwe. Wat dunkt er u van? Nog eens in 't lauwe en dan onmiddellijk in 't warme en

nog eens in 't lauwe. Wat meent go nu van 't lauwe?

Page 42: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 40 --

Ons gevoel is geen juiste maatstaf voor het bepalen van warmte en koude.

2. Nog nooit ondervonden dat ge 't huis niet warm genoeg kunt krijgen nagst de stool en dat varier van buiten komt en zegt dat het veel to warm is?

12e LES.

Wat de warmte doet.

1. Zoek een glazers buisje. Maak er een fijn uiteinde aan. Steek het in een kurk dat juist op een l)oltlesch past. Doe, wat gekleurd water in de bolflesch (1/2 vol). Stop ze goed dicht, het buisje tot in 't water. Houd de flesch goed in uw hand. Wat gebeurt er? Steek de flesch in warm water. Wat gebeurt nu nog meer? Verklaar hoe we kunnen besluiten

Door de warmte zet de lucht uit .

2 Hebt ge al ooit een papieren zak vol geblazen en bij de stoof gehouden ? Wat gebeurde?

3. Doe nu de bolflesch gansch vol water. Zet er wederom het stopsel op. Breng in warm water. Is 't ook de lucht die hier uitzet?

Water zet ook uzt door de warnte.

Is thuis de moor nog eens overgeloopen ? Hoe kwam dat? 4. Neem een blikken doosje (deksel van schoensmeerdoosje b. v.).

Maak er een gleuf in zoodat een cent er maar juist door kan. Lagt zieh.

Verwarm dien cent lang genoeg.

Page 43: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 41 —

Steek er hem terug door. Gaat het? Hoe komt dat?

5 . Vraag of ge den ring van 's Gravesande moogt zien. Teeken hem.

Laat den bol door den ring gaan. Verwarm den bol boven een spirituslammp. Laat hem terug door den ring vallen.

Ook vaste lichamen zetten uit door de warmte.

Daarom zegt men dikwijls in 't algemeen.

Alle lichamen zetten uit door de warmte en krimpen in door de koude.

6. Is dit altijd wel heel joist? En ijs dan : Vertel den uitslag van uw proef. Weet ge nog waarom God dat zoo geschikt heeft?

7. Ga zien hoe de smid een band rond het wiel smeedt. Is er hier ook toepassing van de uitzetting? Kent ge nog meer van die toepassingen?

8. Dat de warrnte komt van de zon en van 't verbranden, dat wist ge wel, he!

Strijk een koperen knoop eenigen tijd over een ruwe plank. Voel aan den knoop. Zaag in een plank en voel na eenigen tijd aan de zaag. Slijp uw mes en voel er aan. Giet wat vitriool bij water in een proef buisj e. Voel er aan.

Door wrijving en scheikundige working wordt ook wa-rrnte voort- gebracht.

13' LES.

Hoe warm het nu is .

1. Breng een thermometer of warmtemeter. Wie heeft er thuis zoo'n buisje dat stuk is?

Page 44: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 42 —

Breng het mee naar de school. Hoe wijd is 't buisje? Steek er met een naald in. Hoe zijn de kanten ? Vraag aan den m. of hij bij den thermometer het buisje

er eens wil afnemen. Bekijk het goed. Wat is er van onder in? Houd 't buisje in de hand. Wat bemerkt ge? Steek het in koud water. Wat gebeurt er nu? Is dit ook een toepassing over de uitzetting door de warmte ?

2. Let het buisje in een kom vol smeltende sneeuw. Hoe hoog staat de kwik? Daalt of stijft hij nog? Duid met een draadje aan, waar het kwik blijft staan.

3. Bind den thermometer of het buisje aan een touwtje en laat het in kokend water hangen.

Waar staat het kwik nu? Stijgt het nog. Duid wederom met een draadje aan waar de kwik blijft

staan. Meet den afstand tusschen de 2 draadjes.

4. Verdeel dien afstand in 100 deelen. Verdeel hem in 80 deelen. Meet na op het plankje, of ge goed gerekend hebt. Wij hebben de schaal van den thermometer opgemaakt.

5. Men spreelct bij den thermometer over vries - en kookpunt, wat verstaat ge daardoor?

6. Wijs een thermometer met alcohol. Welke kleur ? 7. Zeg, hoe warm het nu is in de klas.

Hoe warm is 't buiten? Hoe warm bij u thuis? Hoe warm in den stal?

Page 45: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

---- 43

44e LES,

Over Koken en Verdampen.

4. Laat wat water koken in een pi oefbuisje.

Weet ge nog wat deze gasbellen zijn?

Ga na, of er nog evenveel water over blijft.

Er is water verdampt.

2. Neem een lampeglas, waarin ter hoogte van de vlam een

vernauwing zit. Druk een kurken stop in die vernauwing. Breng daarop een stijf in elkaar geknepen stuk sneeuw en

maak dit met ijzerdaad aan 't stop vast.

Vul nu aan met wat water. Houd 't glas van onder vast en wat schuin. Breng het boven een spiritusvlam en verwarm in 't midden. Ga na : « in 't zel fde glas sneeuw en kokend water! »

W arm water is lichter dan koud, daaroni stijgt het ook in 't glas terzvijl het koud onderaan bli^ft.

r . Bond een brandend kaarsje bij de openstaande deur : le van onder, 2e te midden, 3e van boven.

Vergelijk dit bij 't vErschijnsel in het lampeglas. 4. Giet een druppel naphte of alcohol op uw hand.

Wat gevoelt ge? Waar is hij gebleven?

Verd aniping brengt koude zfaede.

Door 't zweeten wordt dan ook 't lichaam afgekoeld.

Zweeten regelt de temteratuzcr.

Zweeten is gezond, doch opgepast, dat ge bezweet niet in den trok gaat staan!

5. Giet evenveel water in een openstaande flesch en op een teljoor.

Page 46: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 44 —

Ga na, welk 't eerst verdampt is. Wanneer is moeders wasch 't eerst droog? Hoe kan men dus de vrije verdamping bevorderen?

45° LES.

Het Licht.

9. Leg van waar 't licht komt over dag. En 's nachts?

De zon is een lichtgevende r.varmtebyon.

2. De warmte der stoof, door ijzer en buis uitgestraald is donkere warmte.

Noem nog drie bronnen van dönkere warmte. 3. loud uw hand tegen een witten muur.

Ook tegen een zwarten muur. In beide gevallen, in volle zonneschijn. Wat verschil?

Witte lichamen weerkaatsen de lichtgevende warmte.

Waarom dragen de missionarissen in de warme landen witte kleeren?

4. Als de stoof goed brandt, ga buiten voor 't venster voelen hoe warm 't binnen is.

Als de zon in de klas schijnt, zet er u dan Bens goed in.

Lichtgevende warmte gaat dwars door 't glas, donkere niet.

Weet ge nu waarom serren en broeibakken aangelegd warden? Tegen welke muren ? Waarom?

5. De lichtgevende warmte van de zon • verwarmt den grond van ser of broeibak, welke warmte wordt dit dan?

Kan die nog door 't glas? Wanneer zult ge dan in de Lente de broeibakken sluiten

om er groot voordeel van to hebben?

Page 47: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 45 —

6. Schets een serre, een enkele, een dubbele. Schets een broeibak.

7. Zet een bloem op het vensterblad in de zon.

Kijk na, waar ze naartoe wil. Draai den pot om.

Planten zoeken naar licht.

8. Zet een plant in het donker, en een dergelijke in 't licht.

Wat verschil na eenige dagen?

Bij gebrek aan licht worden de planten wit.

Hoe trekker de hoveniers daar voordeel uit? Hoe wordt witloof wit gemaakt? En selder? Wanneer steken ze asperges om ze wit to hebben ? Wat gebeurt als die een tijdje met hun kopje boven staan? Wanneer worden aardappelkuollen groen?

16e LES.

Heel nauwe buisjes.

1. Maak een glazers buisje op een punt gloeiend boven een spirituslamp of op een gasvuur.

Trek het buisje nu zoo lang en zoo dun mogelijk uit.

Ge hebt een fiaarbuisje, verklaar dien naam.

2. Maak er van verschillende doormeter. 3. Steek het dunste in gekleurd water.

Wat merkt ge op? Doe het nu met een dikker buisje. Nu met al de andere. Vergelijk.

De kracht waardoor een vloeistof in fijne buisjes stijgt, noemt men haarbuiskracht.

Hoe Niter de buisjes, hoe hooger de vloeistof saki.?

Page 48: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 46 —

4. Steek uw kladpapier met den hoek in inkt en ga na. loud een klontje suiker een beetje in koffie. Leg een wick met het uiteinde in petrool of water. Voel aan het ander uiteinde. Zet een kopje half vol water. Draai eenige katoenen draden ineen. Hang die in 't kopje en met 't ander einde over den rand. Wat gebeurt er?

hit alles gebeurt door de haarbuiskracht.

5. Ook in den grond werkt die haarbuiskracht het water van den bodem komt naar boven.

Door het rollen worden de openingen van den grond kleiner. Welk uitwerksel zal dat hebben op de haarbuiskracht? En het eggen en hakken? Men zegt : « Een hailing is een begieting waard » is dit

wel juist? Hak uw grond. Schoffel in uw hofje. Rijf den grond.

Ga na waar de planten 't eerst van de droogte lijden. 6. Druk in een bloempot den grond zeer stevig vast.

Ga na, wat er op komt.

17e LES.

Drijven en Zinken.

1. Hebt ge thuis een hengsel dat juist weegt? Nees het en hang er een gewicht aan van 1 of 2 kgr. Laat dit gewicht nu in 't water bangen. Weegt het nog evenveel? Hoe komt dit?

Een lichaam, in water gewogen, wordt door het water omhoog gedrukt. waardoor 't lichaam van zipt gewicht schijnt te verliezen.

Page 49: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 47 —

2. Doe een emmer vol water en beweeg hem in de beek of gracht.

Trek er den emmer uit. Gaat het even goed?

3. Herhaal in de klas de proef met een gewicht van 100 gr. en een juiste balans.

Lag dit gewicht in een maatglas dalen. Hoe hoog stijgt het water? Hoeveel water wordt dan door dit gewicht verplaatst? Hoeveel weegt dit verplaatste water?

4. Hang 't gewicht terug aan de balans en in 't water? Hoeveel weegt het nog? Hoeveel gewicht schijnt het verloren te hebben ? Komt dit overeen met 't gewicht van het verplaatste water?

Een lichaam in water gewogen schijnt zooveel van zijn ge-wicht verloren te hebben, als 't gewicht van 't verßlaatste water.

Ga dit nu na met gewichten van 200 gr., 50 gr., 20 gr., 10 gr. telkens juist meten en wegen.

5. Vraag aan den m. of hij eens het toestel wil gebruiken, waarin dit nog duidelijker aangegeven is.

6. Neem een conservedoosje. Weeg bet juist na. Weeg het vol water. Hoeveel water kan er dus door verplaatst worden? Werp het leeg conservedoosje op 't water. Doe er nu zand in. Wat gebeurt? Vul het tot het nog juist kan blijven drijven. Hoeveel zand is er in ? (wegen) Doe er nog meer zand in. Wat gebeurt nu?

Een lichaam dat meer weegt dan het water verßlaatst, moet zinken.

7. Kunt ge nu 't volgende vraagstuk oplossen?

Page 50: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 48 —

Een schip kan 24.000 m 3 water verplaatsen en weegt zelf 6 millioen Kg. Hoeveel Kgr. koopwaar kan het laden?

8. Maak zelf nog dergelijke vraagstukken. 9. Meet nog eens na lioeveel cm 3 water verplaatst worden door

een koperen gewicht van 100 gr. Volledig daarmee onderstaande beredeneering. We weten dat 1 cm3 water 1 gr. weegt cm3 koper

wegen 100 gr., 4 cm3 koper weegt dan ... . Dit koper weegt dus .... maal meer dan hetzelfde volume

water.

Die soort stof, koper, heeft dan voor soortelijk gewicht... .

40. Ga dit na met gewichten van 200 gr., 50 gr., 20 gr., 10 gr. H. Ook met een staaf ijzer. 42. Zoek het soortelijk gewicht van een sleutel.

Van dezen Steen. Weeg 1 1. alcohol. Weeg 1 1. melk. Welk is 't soortelijk gewicht er van. Vraag aan den m. of hij 1 1. vitriool wil wegen. Zoek gij nu 't soortelijk gewicht van vitriool?

13. Zeg zelf wat ge verstaat door : 't soortelijk gewicht van ijzer is 7,5.

» » » koper » 8,8. » » » lood » 11 3. » » » kwik » 13, 6. » » » kurk » 0, 24. » » » alcohol » 0,8. » » » petrol » 0,8. » » » melk » 1, 032.

14. Zoek in uw rekenboek vraagstukken over soortelijk gewicht en los die op.

Page 51: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 49 —

18e LES.

Een Y,uchtballon,

1. Neem een dun sigarenzakje. Blaas het vol lucht tot het schoon rond Staat. Zet het met de opening op de tafel. Steek het in brand aan de beide punten van boven. Ga na. Wilt ge weten, hoe het komt dat die stijgt? Wat is zwaarder koude of warme lucht? Ontstaat hier warme lucht bij ons sigarenzakje? Waar? Dezelfde wet voor het water geldt dan ook voor de lucht.

Wat lichter weegt dan de lucht, die er door verplaatst wordt, moet stijgen.

2. Vertel eens over een luchtballon, die opging ter gelegenheid van de kermis.

Weet ge hoe groot hij was? Waaroin die zak j es za nd ? Hoeveel menschen zaten in 't schuitje? Waar is hij gedaald?

3. Breng een teekening mee van een bestuurbaren luchtballon of schets er zelf een.

Gaat die ook alleenlijk met de lucht? Wat voordeel is er bij?

4. Hebt ge al ooit gelezen, hoe Prins Albert de eerste reis meemaakte per bestuurbaren luchtballon ?

19e LES.

Herhaal de aangeleerde stof van dit jaar. Veel proeven zelf doen, dan leert ge 't best.

Page 52: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng
Page 53: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

INHOUD.

BLADZ.

I. OP DE HOEVE. - OP HET VELD. IN DEN TUIN.

1. September. -- October. — November 3 2. December. — Januari. — Februari 9

Op de Hoeve. 10 Kiekens . 12 Varkens . . 14

3. Maart. — April. Mei. 15 In den Tuin 16 Op het Veld . 17 Dieren . . 18

4. Juni. — Juli. — Augustus 20 In den Tuin . 20 Op het Veld . 21

II. PLANTKUNDE.

Wortei . . 22 Stengel . . 24 Het Blad 25 De Bloem 27 De Vrucht 28 Herhaling 29

III. NATUURKUNDE.

De Lucht . 30 Over water dat er niet in kan . 31

Page 54: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

— 52 —

BLAnz. Water dat er niet uit kan . 32 Water dat even hoog wil . 33 Vuil water dat weer helder wordt . 34 Welk weer zal 't worden . 35 Om de kachel . . . 35 Van lucht die de verbranding niet meer onderhoudt . 36 Van een ander deel der lucht dat alles in vuur en

vlam zou zelten 37 Als het vriest . 39 Wat de warmte doet . 40 Hoe warm het nu is . 41 Over koken en verdampen 43 Het licht . 44 Heel nauwe buisjes 45 Drijven en zinken . 46 Een luchtballon . 49

Page 55: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng
Page 56: .2.,. B. S LANDBOUW . PLANTKUNDE . NATUURKUNDE › arch › broe207opmi01_01 › pag › broe207opmi... · 2. Zet bij ieder perceel welke vruchten er verleden Zomer stonden. 3. Breng

201717_025

broe207opmi01

Op mijn eentje! Oefeningen voor geest en hand.