1984 MAANDBLAD JAARGANG 71 · Het werk begint met het kritisch beoordelen van ingezonden bijdragen...

159

Transcript of 1984 MAANDBLAD JAARGANG 71 · Het werk begint met het kritisch beoordelen van ingezonden bijdragen...

AMSTELODAMUM MAANDBLAD VOOR DE KENNIS VAN AMSTERDAM

ORGAAN VAN HET GENOOTSCHAP

AMSTELODAMUM

REDACTEUR

MR. J.H. VAN DEN HOEK OSTENDE

EENENZEVENTIGSTE JAARGANG

1984

PRODUKTIE: GRAFISCH SERVICEBUREAU MARCUS / AMSTELVEEN

A M S T E L O D A M U M

Maandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

71e JAARGANG JANUARWFEBRUARI 1984

BIJ HET AFSCHEID VAN DR I.H. VAN EEGHENALS REDACTRICE VAN JAARBOEK EN

MAANDBLAD

Was het onlangs verschenen 75e Jaarboek van “Amstelodamum” het laat-ste dat onder redactie van Dr I.H. van Eeghen verscheen, aflevering 1 vande 71e jaarmeer door fl

ang van het Maandblad, die nu voor U ligt, is de eerste die nietaar verzorgd is. Nu zij de zeventigjarige leeftijd overschreden

heeft, wenste onze redactrice van haar taken ontheven te worden. Tot haaropvolger benoemde het bestuur Mr J.H. van den Hoek Ostende, deleden welbekend door zijn talrijke bijdragen aan onze

Crublicaties. Met in-

gang van 1984 berust de leiding van Jaarboek en Maan blad in zijn vaardi-ge handen.

Deze wisseling in de redactie is de eerste sinds 34 jaar. In 1950, na het af-treden van David Kouwenaar, trad Dr van Eeghen op als redactrice van hetMaandblad en kort daarop ook van het Jaarboek. Met vaste hand heeft zijgedurende die 34 jaar onze periodieken verzorgd. Deze droegen dan ookduidelijk het stempel van haar krachtige persoonlijkheid.

Het tijdstip, waarop Dr van Ee hen de redactie overnam, was voor“Amstelodamum” van cruciale beteK( enis. Kon het Jaarboek bogen op eenlange traditie als verzamelplaats van belangrijke wetenschappelijke studiesover Amsterdam, met het Maandblad stond het anders. Oorspronkelijkbedoeld als mededelingenblad voor de lezers, daarna uitgegroeid door hetopnemen van korte artikelen, was onder Kouwenaar de nadruk steedsmeer verschoven naar de actuele nieuwsvoorziening. Nu is een maandbladeen minder geschikt medium om de actualiteit te dienen. Afgezien daar-van, vormde de snelle opkomst van het voor een brede kring van lezersbestemde maandblad “Ons Amsterdam” een ernstige bedreiging vooronze publicatie. Dit dwong “Amstelodamum” het maandblad scherper teonderscheiden van het zusterblad door het een kennelijk ander karakter tegeven. Het bestuur zag als enige mogelijkheid het actuele nieuws naar detweede plaats te schuiven en de nadruk te leggen op oorspronkelijke, we-tenschappelijk verantwoorde artikelen over Amsterdam in verleden en he-den. Deze koerswijziging kon niemand beter aanbrengen dan Dr van Eeg-hen. Zij had immers reeds haar scaties over de Amsterdamse gesc ii

oren verdiend door opmerkelijke publi-iedenis; door haar positie op het Archief

1

zat zij a.h.w. aan de bron van die historie; bovendien kende zij door haarwerk als secretaresse van het genootschap, “Amstelodamum” en zijn le-den terdege.

Alleen wie zelf wel eens met dit bijltje gehakt heeft vermag te beseffenhoe vele en veelsoortige beslommeringen het verzorgen van periodiekeuitgaven met zich meebrengt en hoeveel tijd dit vergt. Het werk begint methet kritisch beoordelen van ingezonden bijdragen (wel eens over onder-werpen waar de redacteur weinig weet van heeft), de correspondentie metde auteurs (niet altijd onfeilbaar, soms snel geprikkeld, altijd ongeduldig)en het persklaar maken van de artikelen (veelal in onvoldragen staat ingele-verd). Na dit eerste stadium komt het tweede: de correctie van de roevenen de revisie (kortom het gevecht tegen de drukfouten-duivel), lf et aan-houden van het tijdschema en het bewaken van de omvang (beide dikwijlsop het laatste ogenblik door onvoorziene omstandigheden in de war ge-stuurd), het contact met de drukker (wie niets menselijks vreemd is), enz.enz. Dit alles vereist niet alleen grote kennis, nauwkeurigheid, doorzet-tingsvermogen en talent voor improvisatie, maar vooraf: veel tact en dekracht om ergernis te verdragen. Een goed redacteur dient over het nodigegezag te beschikken, waardoor gewenste auteurs aangetrokken en onge-schikte afgeschrikt worden. Intuïtief moet hij aanvoelen wat de lezers inte-resseert zonder echter de eigen maatstaven te verloochenen.

Als nu zonder enige terughouding vastgesteld mag worden, dat de pu-blicaties van “Amstelodamum” behoren tot het beste wat er op locaal-his-torisch gebied in ons land verschijnt, dan houdt dit tevens in dat Dr vanEeghen bewezen heeft alle eigenschappen te bezitten die de ideale redac-teur kenmerken. Zij slaagde er in een kleine kring van vaste medewerkerste vormen, op wie erekend kon worden. Zijn enige van hen in de laatstejaren helaas overle% en, een jongere generatie treedt gelukkig steeds meernaar voren. Door haar vele relaties wist de redactrice menigmaal de hand teleggen op onuitge even bronnen, zoals dagboeken. Kortom, zij bereiktedat er van onze pufYl licaties een uitstraling uitgaat naar de velen in binnen-en buitenland wie Amsterdam’s verleden en heden ter harte gaat. Het ge-volg daarvan is dat de deskundigen op dit gebied gaarne hun pennevruch-ten aan “Amstelodamum” toevertrouwen en dat beide periodieken veelgelezen en geciteerd worden.

Als men overziet wat er in die 34 jaar in Maandblad en Jaarboekversche-nen is, valt het meeste op dat de redactrice zelf de ijverigste medewerkergeweest is. Sinds haar eerste publicatie in het Maandblad (in 1943) en in hetJaarboek (in 1944) heeft zij meer dan 700 artikelen, van korte stukjes totomvangrijke studies bijgedragen, benevens ongeveer 300 boekbesprekin-gen. Dit betekent dat vijf/zesde van al wat uit haar onvermoeibare penvloeide, zijn weg vond naar “Amstelodamum”.

Wekt de kwantiteit van deze stroom van bijdragen verbazing, nog ver-wonderlijker is de hoge kwaliteit en de variatie van het gebodene. Het gaatover alles wat er in de Amsterdamse geschiedenis het weten waard is, vande middeleeuwse vrouwenkloosters tot “Keetje Tippel”. Uitgangspunt isdikwijls de geschiedenis van huizen, grote en kleine, en de daarmee ver-

2

bonden historie van families, van hoog tot laag, met brokken economischeen sociale geschiedenis. Wijnman’s onvolprezen Vijf eeuwen Herengracht(1976), de laatste uitgave van het Genootschap, heeft oneindig veel te dan-ken aan de medewerking van Dr van Eeghen, die ook de samenvattende ge-schiedenis schreef van dit stadsdeel. Veel studies zijn ewijd aan kunste-naars, waarbij vooral de identificatie van de voorgesteHde personen en detopografie ter sprake komt. Voor haar ublicaties over Rembrandt, meerdan veertig in getal, werd de begaafde SC rlrijfster in 1958 de Buchelius-prijsverleend. Wie onzer lezers herinnert zich niet de ontdekking van de snaak-se Christiaan Andriessen, aan wie in 1964 een reeks artikelen gewijd werd,waarna voortgezette studie en nieuwe ontdekkingen leidden tot een grotetentoonstelling en een dezer dagen verschenen boek? Van de vondst doorde bestuursleden Meischke en Ringeling van de foto’s van Jacob Olie, washet resultaat een boeiende studie van Dr van Eeghen en haar keuze van deafbeeldingen voor Amsterdam in de tweede helft van de negentiendeeeuw, ons jubileumgeschenk in 1960, gevolgd door een reeks opstellenover Olie’s verzamelingen. Belangrijk voor de kennis van de topografievan onze stad waren de studies die leidden tot de uitgave Een Amsterdamsgrachtenboekje uit de zeventiende eeuw (1963). Veel aandacht kregen deAmsterdamse drukkers, uitgevers en boekhandelaren - het onderwerpvan het grote werk De Amsterdamse boekhandel, 1680-1725 (1960-78, 6delen), waarin niet alleen aan biografische bijzonderheden, maar ook aande economische en de technische kant van dit belangrijke bedrijf aandachtwordt geschonken. Dan zijn daar de talrijke studies over waaiers (een ver-zamelobject van de schrijfster), poppenhuizen en duizend-en-een andereonderwerpen.

Zou voor de meesten de tredmolen van het jarenlange redactiewerk eenernstige handicap gevormd hebben voor de eigen wetenschappelijke ar-beid, bij Dr van Eeghen leek het wel of het tegendeel het geval was: de om-gang met het werk van anderen stimuleerde haar vaak in hoge mate en lokteuit tot eigen onderzoek en tot nieuwe vondsten. Dat komt m.i. omdat zijde echte historische belangstelling heeft. Die bestaat niet uit de behoeftehet verleden te verklaren aan de hand van bepaalde theorieën en gedachten-schema’s, maar uit een innerlijke drang tot evocatie van het verleden in alzijn verschijningsvormen. Berust alles wat zij schrijft tot in de kleinste de-tails op archiefstukken en andere bronnen, bij het weergeven van haar ge-gevens laat zij zich leiden door haar sterke verbeeldingskracht. De histori-cus mag niets verzinnen, maar moet zich alles kunnen voorstellen. Bij defantasie komt de humor en, wat wijlen Mr van Riel noemde, de zin voorhet savoureuze detail, voor de onverwachte lotgevallen van grote en kleinemensen met hun deugden en gebreken - kortom het menselijk avontuur.

“Welke waarde kan men toekennen aan onze reconstructie van het levenin vroeger eeuwen op grond van de enkele kruimels, die het verleden ge-spaard heeft?“, verzuchtte onlangs Pierre Chaunu in een rede over debroosheid van het historisch onderzoek. Ware woorden.. . In het geval vanDr van Eeghen zou ik daar echter tegenover willen stellen dat zij niet enke-le, maar ontelbaar vele kruimels bijeengegaard heeft voor haar evocatie vanhet verleden van Amsterdam.

3

Het doel van deze regels is ons erelid van harte te danken voor alles watzij al die jaren voor de publicaties van het Genootschap heeft gedaan. Hetafscheid is niet tragisch, als we bedenken dat zij blijft bijdragen aan de bei-de uitgaven, die haar zo na aan het hart liggen. Rust wensen wij deze bezigegeest niet toe, wèl gezondheid en geestkracht om haar werk nog lang voortte zetten.

H. DE LAFONTAINEVERWEY

BRAND IN HET ARCHIEF!

Er is bijna geen groter landschap elijk contrast in onze buurt te vinden dantussen Amsterdam en “Landelij K Noord”. Als men bijvoorbeeld de brugover de ringvaart van de Buikslotermeer overgaat naar Zunderdorp pas-seert men niet alleen een grens in landschap, maar bovendien in economieen mentaliteit. Voor sommigen is het een verademing als ze de stad uitgaanen de kleine dorpjes in de groene zee van Waterland zien liggen, anderenzijn juist weer blij als ze in de drukte van de stad verzeild raken.

Het is goed om ons, staande op die brug, te realiseren dat hier zo’n dui-zend jaar geleden nog geen mens woonde, en dat het landschap toen nog inletterlijke zin een “natuurgebied” was. Wat is er in die toch betrekkelijkkorte tijd dan allemaal gebeurd?

Historisch onderzoek biedt vele mogelijkheden om die relatie tussenstad en land te bestuderen. Daarbij blijken veranderingen op het plattelandvaak te maken te hebben met stedelijke veranderingen en stedelijke poli-tiek. Zo zijn de Amsterdamse maatregelen ter torpedering van “dorpse”handel en scheepvaart niet zonder effect geweest. In 1514 lezen we overZunderdorp nog: “zy generen zich ter zee, varende oost en west, endesommigen doen coopmanscip, ende andere vaeren om huyere”‘; maar in1750 is het geworden : “Sunderdorp wordt genoegsaam enkel door Huis-luiden bewoond’, die hunne Melk te Amsterdam ter markt brengen.“2Soms vertellen de Waterlanders ons zelf over die veranderingen. Bijzonderinteressant is een ongedateerde brief van de mensen in Holysloot uit hetbegin van de 1 Te eeuw. Hun landerijen zijn zwaar belast omdat hun huizentijdens de Spaanse troebelen niet zo zijn verbrand als in de andere kwartie-ren van Ransdorp, waardoor ze eerder naar hun land teruggekeerd zijn.Nu zijn de andere kwartieren veel rijker, en verhuren hun landen tegenveel hogere prijzen aan weiders van buiten; mede daartoe zijn nieuwe we-

’ R. Fruin (uitg.), Informatie up den smet faculteyt ende gelegentheyt van de steden endedorpen van Hollant ende Vrieslam, om daernae te reguleren de nyeuwe schiltaele, gedaen

2in den jaere MDXIV. Leiden, 1866. Blz. 209-210.Hedendaagse historie of Tegenwoordige Staat van alle volkeren (..) XVIII. Te Amster-dam, bij Isaak Tirion, 1750. Blz. 541.

Het grensgebied tussen Amsterdam en “Landelijk Noord”. De weg is de Zunderdorpergouwen Zunderdq l igt l inks op de achtergrond.Deze foto werd op 11 mei 1976gemaukt door J.M. Arsath Roïs, fotograafvan de

Gemeentelijke Archiefdienst.

gen aangelegd. De zuidelijke kwartieren brengen hun melk bovendientweemaal daags naar Amsterdam, terwijl Holysloot dat maar één keer kandoen. Ze willen een herziening van de belastingen. Dat men in het beginmeer betaalde vond men niet onrechtvaardig, “alsoo die stadt Amsterdamin die tijt soo neerenghachtich niet en was als bij nEt nae verloop van tijt welis geworden.“3. Over de laatste eeuwen kunnen we zo een goed gedocu-menteerd beeld krijgen van de wederzijdse beïnvloeding. Maar hoe verderwe teruggaan in de tijd, hoe moeilijker het wordt, hoe schaarser de histori-sche bronnen. En juist over de boeiende periode waarin de verschillen totstand komen, waarin de steden ontstaan, kunnen we in het archief over desteden vrijwel niets vinden, en over het platteland nog minder.Gelukkig hebben we echter ook voor die tijd bronnen: deze bevinden zichin ons bodemarchief, het domein van de archeologie. Amsterdam heeftzijn eigen archeologische dienst, maar ook op het omliggende platteland isonderzoek gedaan in plaatsen als Diemen en Ouderkerk. Het Instituutvoor Prae- en Protohistorie (IPP) van de Universiteit van Amsterdam, datdeze opgravingen uitvoerde, doet momenteel ook uitgebreid onderzoeknaar het iets verder gelegen Assendelft.

3 Gemeente-archief Amsterdam, archief nr. 338, inv. nr. 26.

5

Voor de doorbraak van het IJ behoorde Amsterdam territoriaal gezienwaarschijnlijk tot Waterland. En juist Waterland is lange tijd een witte plekgebleven op de archeologische kaart. Voor 1976 waren de enige archeolo-gische wapenfeiten hier het opgraven van het 15e eeuwse klooster GalileaMinor bij Monnickendam en enkele verkenningen bij Schellingwoude. Indat jaar begon het IPP daarom, samen met de Archeologische Werkge-meenschap Nederland (AWN), met de systematische inventarisatie van ditbodemarchief; in dat kader pasten ook opgravingen op Marken en in destadskern van Monnickendam.

Deze archeologische streekbeschrijving maakt gebruik van vele metho-den, waarvan het “landlopen” en het perceelsnamen-onderzoek hier demeeste vruchten af bleken te werpen. Het landlopen houdt in, dat de bag-ger langs de uitgehaalde sloten wordt afgelopen op sporen van menselijkebewoning. Omdat de middeleeuwse Waterlanders hun afval vooral ge-bruikten om hun erf mee op te hogen (de zogenaamde “werven”) kan eenhandjevol scherven van één plek al een aanwijzing zijn dat daar ooit eenboerderij stond. Ook de oude perceelsnamen geven dat soms aan: van deruim 2000 gelocaliseerde namen in het “Amsterdamse” deel van Water-land wees zo’n 10% op vroegere bewoninduidelijk, wat een verbluffend rijk archie s

. Door dit onderzoek werd pasWaterland herbergt. Voor het

onderzoek begon waren de bekende vindplaatsen op de vingers van éénhand te tellen; nu kunnen we alleen al in Oost-Waterland zo’n zeshonderdverlaten huisplaatsen aanwijzen. Een enorme archeologische potentie!

Er is op het platteland in de loop der tijd enorm veel veranderd. Dat geldtniet alleen voor de bewoners en de bewoning, maar ook voor het landschapzelf.

De eerste ontginners vonden hier rond de 12e eeuw een natuurlijk“groeiend” hoogveengebied. Dit brachten ze in cultuur door de hoog-veenkussens te ontwateren door het graven van sloten: de hoger gelegendelen waren dan geschikt voor akkerbouw. Door het ontwateren komende afgestorven plantenresten echter bloot te staan aan de lucht: het veenvervliegt en er gaat klink olijk ook een van de oorzaR

treden. Het maaiveld zakt. Dit was waarschijn-en voor het ontstaan van de Zuiderzee: het da-

Ontginners aan het werk. Tekening H.A. Heidinga, IPP.

6

lende land kwam in de greep van het oppervlaktewater. Grote stukkenontgonnen land sloegen weg: het IJ brak door, Marken werd een eiland,het vasteland moest worden bedijkt, mede vanwege het toenemende zout-gehalte. Binnendijks ging de vicieuze cirkel door: maaivelddaling vergdeverdere ontwatering, die weer zorgde voor verdere maaivelddaling. Opeen gegeven moment wordt dan de grondwaterspiegel bijna “bereikt”; deenige manier om het veen dan vast te houden en er een (boeren-)bestaan tevinden is dan om de drassigheid voor lief te nemen en er weiland van te ma-ken. Zo ontstond rond de 14e eeuw het huidige landschap.

Het lijkt erop, dat de ontginners hun bedrijven ieder op het zelf ontgon-nen land bouwden. We kunnen nu al iets zeggen over de verdere ontwik-keling van de dorpen en gehuchten: er is geen dorp in Waterland dat op zijnoude plaats ligt. Sommige van hen hebben zelfs meerdere “fossiele” voor-gangers; andere dorpen blijken geheel verlaten te zijn. We kennen nuplaatsen in Waterland waar één veeboerderij van dit moment herinnert aaneen dorp met tientallen boerderijen en soms zelfs een kerk of kapel, datdaar in de 12e eeuw tussen akkers met wuivend graan lag.

Het is nu zaak om via opgravingen en booronderzoek deze opschuivin-gen en inkrimpingen precies te dateren en er het karakter van vast te stellen.Er zijn aanwijzingen dat een aantal belangrijke ontwikkelingen globaal indezelfde periode vielen: de overgang van akkerbouw naar veeteelt, een al-gemene verschuiving van de bewoning, en de opkomst van de steden (Am-sterdam, Monnickendam). Is dat waar? Wat is het verband dan tussen dieontwikkelingen? Waarom ontstaan de steden hier in de 13e, en niet in de12e eeuw?

We hebben al gezien dat de Waterlanders zich voor ze zich vooral op demelkproductie wierpen ook met handel en scheepvaart bezighielden; bo-vendien oefenden zij -al dan niet part-time-vele ambachten uit. Was dathun antwoord op de overgang naar veeteelt, die minder mensen kan voe-den dan de akkerbouw? Dan hebben de steden daar zeker een rol bij ge-speeld: zij waren immers het centrum van de nieuwe economische verhou-dingen. We moeten daarbij ook onderzoeken, aan wèlkeveranderingen ophet platteland de steden nu precies hun ontstaan te danken hebben gehad.

Het constateren van dit bijzonder dynamische verleden van Waterlandroe t een netwerk van interessante vragen op over de ontwikkelingen in des t aB, op het platteland, en in de relatie tussen die twee. De antwoorden lig-gen onder onze voeten, “voor het opscheppen”.

En net nu we een voorlopige inventaris hebben gemaakt, en de stukkenin willen zien, dreigt het archief verbrand te worden. Vele lezers zullen,geschrokken door de titel van dit stukje, snel de eerste regels hebben gele-zen in de angst dat zij misschien een bericht in de pers hadden gemist overbinnenbranden bij de Gemeentelijke Archiefdienst, om daarna opgeluchtadem te halen dat daar geen sprake van is. Die o

Tot de maatregelen in het kader van de ruilver Kluchting is niet terecht.aveling “Waterland” be-

hoort een verlaging van de waterstand. Dat komt de kwaliteit van de grondten goede, maar slechts voor beperkte tijd: wat in de middeleeuwen gold,geldt nu nòg, het maaiveld zal zakken naar het nieuwe peil. De archeologi-sche resten nu bevinden zichvlak onder het oppervlak. Daardoor zullen deorganische resten (hout, zaden e.d.) letterlijk verbranden (oxyderen). Een

7

ander gevolg is zo mogelijk nog catastrophaler: de oude werfjes zijn vaakmede opgehoogd met mest, en bovendien zijn ze door bewoning “in elkaargedrukt”. De werfjes klinken daardoor minder snel dan het omliggendegebied, wat er toe leidt dat de grondgebruikers het land dat daardoor geac-cidenteerd is geworden gaan egaliseren. Het vernietigende effect van dezemaatregel is al gebleken in bijvoorbeeld het gebied van de ruilverkavelingAssendelft. En ook dat moeten we ons realiseren: veel van de oorspronke-lijke veenbedekking van Noord-Holland is al ver.dwenen. In het restantzijn op veel plaatsen al dergelijke voor het bodemarchief dodelijke maatre-gelen uitgevoerd, waardoor Waterland het laatste aaneengesloten en be-trekkelijk ongeschonden landschap is waar de problematiek van de veran-derde economie en de opkomst van de steden in het veen bestudeerd kanworden.

Schematisch overzicht van de voormalige dorpen engehuchten uit de 12e-18e eeww (dikke lij-nenj; de huidige dorpskernen zijn met stippen aangegeven: 1. Zunderdorp; 2. Poppendam; 3.Nieuwendam; 4. Schellingwoude; 5. Durgerdam; 6. Ransdorp; 7. en 8. de Grote en KleineKinsel; 9. Holysloot; 10. Uitdam; ll. waarschijnlijk ondermeer Midwoude en Ondemoude;12. Zuiderwowde. Tekening B. Donker, IPP.

8

Helaas was de ruilverkaveling al vastgesteld voordat het onderzoek zover was, dat de gegevens daaruit verwerkt konden worden. Toen duidelijkwerd hoe belangrijk het Waterlandse bodemarchief is, heeft het IPP zo snelmogelijk contact opgenomen met de Landinrichtingsdienst. Dat heeft ge-resulteerd in overleg, waarbij gezocht gaat worden naar oplossingen. Weverkeren immers in de merkwaardige situatie, dat we nú weten, dat het ar-chief over enkele jaren aangestoken zal worden.

Ik wil graag besluiten met een citaat van Nescio4: “. . . . het land was zooweemoedig in die Novemberschemering, de vierkante toren van Ransdorpin de verte en de rij van nietige huisjes aan weerszijden er van, ze scheiddenzoo noode van den dag dat ‘t was alsof ‘t na deze schemering niet licht meerzou worden, zoo zou ‘t wezen als wij stierven, nog maar een korten tijddan zou alles afgeloopen wezen, en wij waren zeer droevig. Maar Bavinkzei, dat hij eerst nog ‘t een en ander uitrichten wilde.‘?

J U R J E N M . B o s

4 Uit de in de bundel Mene Tekel opgenomen schets Buiten-IJ, gedateerd Juli 1914.

Enige literatuur:

- H.H. van Regteren Altena en H. Sarfatij, A Late-Medieval Site at Diemen, Prov. NorthHolland. In: Berichten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonder-zoek 19 (1969), blz. 215-232.

-J.C. Besteman en A. J. Guiran, Het middeleeuws archeologisch onderzoek in Assendelft,een vroegere veenontginning in middeleeuws Kennemerland. In: Westerheem32 (1983), blz. 96-128.

-J.C. Besteman en H.A. Heidinga, Moeniswerf (gem. Marken). In: Balletin van de Xo-ninklijke Nederlandse Oudheidkmdìge Bond 78 (1979), blz. 92-94.

-G.J. Borger, Vormingenveranderingvan hetHollandselandschap. In: Holland 10(1978),blz. 86-100.

- J.M. Bos, Een 14e eeuws industrie-complex te Monnickendam (N.H.), en wat daaraanvooraf ging. In: Cingwla, in druk.

- J.M. Bos, Archeologische verkenningen in Waterland; een bijdrage tot de bewoningsge-schiedenis. In: Holland 16 (1984), in druk.

- J.M. Bos, Veldnamen in verband met de nederzettingsgeschiedenis van Waterland. In:Naamkunde (1983), blz. 120-128.

- J.K. de Cock, Historische geografie van Waterland. In: Holland 7 (1975), blz. 329-349.

- H.A. Heidinga, Historie en archeologie. In: Waterland. Bibliotheek van de Kon. Ned.Natuurhist. Ver., uitgave nr. 26, z.j., blz. 19-44 (1977).

- J.D. van der Waals en H.H. van Regteren Altena, Een onderzoek in de “heuvel” van deN.H. Kerk te Ouderkerk aan de Amstel (N.H.). In: In het voetspoor van A.E.z>an Giffen (feestbundel A.E. van Giffen), Groningen 19662. Blz. 129-136.

9

EEN TERECHTSTELLING IN 1746

In het maandblad van 1954 publiceerde ik over de beul te Amsterdam, in1969 over Elsje Christiaens. Zij werd in 1664 opgehangen en door verschil-lende kunstenaren o.a. Rembrandt vereeuwigd. Beide malen hadden vra-gen van lezers mij er toe gebracht. Nu kreeg ik voor de Gemeentelijke Ar-chiefdienst een afschrift van de beulsrekening van 19 december 1697 en decomplete verhoren van Hendrina Wouters, die op 31 oktober 1746 in deboeien werd op esloten en op 17 december van dat jaar werd geradbraaktwegens een dubtele moord.

Men kon maar niet zo afschriften krijgen uit de rechtelijke archieven.Een aantekening op de verhoren toont echter, dat ze afkomstig zijn vanVan der Waeyen Warin. Dit zal de eerste van die naam, Arend, geweestzijn. Hij werd in 1784 schepen en zal als zodanig in het bezit van de copieënzijn gekomen.

De dubbele moord van Hendrina Wouters trok enorm de aandacht. Op30 september 1746 doodde ze eerst de meid Marie van de bakkersweduweTommel op de Braak, die voor haar meesteres geleend geld kwam opeisen.Toen hulde ze zich in diens regenkleed en werd door juffrouw Tommelopengedaan. Ook die werd door haar neergeslagen. Daarna haalde ze suc-cessievelijk allerlei kostbaarheden uit het huis. Het lijk van de dienstbodeverborg ze onder haar bedstede en hakte ze later in stukken om die telkensin een andere gracht te gooien.

Bicker Raye gaat natuurlijk uitvoerig op de zaak in. Dat begint al op 1oktober, wanneer de moord op juffrouw Tommel bekend wordt. Dedienstbode wordt dan nog verdacht. Pas na het vinden van de stukken vanhaar lijk blijkt haar onschuld. Bicker Raye vertelt daarover telkens weeruitvoerig. Maar hij blijkt toch altijd wat achter of ook fout te zijn. Zo deelthij pas de arrestatie op 9 november mee. In werkelijkheid was dat, zoals wezagen, 31 oktober. De verhoren begonnen op 1 november en gingen doortot 16 november. Al op 15 november was de sententie geveld!

De mededelingen van Bicker Raye, dat ook een onschuldige nuchterekalfsslager met vrouw en een gebrekkige kruier werden gearresteerd, wor-den niet door de confessieboeken bevestigd. Wel werd uiteraard de echtge-noot van Hendrina, de wijnkopersknecht Casper Schuurveld, opgepakt enverhoord. Het is merkwaardig, dat Van der Waeyen Warin niet ook daar-van afschriften heeft laten maken. Ze vullen de verhoren van de vrouw overhet gebeurde in hun kelderwoning-vermoedelijkop de Haarlemmerdijk-bijzonder goed aan. Hij toont zich steeds onschuldig, “zijnde so blijde alseen engel in den hemel” dat hij zich kan rechtvaardigen. Hij werd gevan-gen gehouden tot 18 december, de dag na de terechtstelling. Hij bleef nietin Amsterdam, maar vertrok naar Delft met zijn zoontje Willem.

De gruwelijke mededelingen over de terechtstelling bij Bicker Raye zul-len wel juist zijn. Of daarentegen zijn berichten over het wonderbaarlijkegedrag van Hendrina, die - hoewel rooms-katholiek - werd bijgestaandoor Ds. Elsevier, op waarheid gegrond zijn, durf ik niet te zeggen. Zeker

10

is dat men uit de verhoren, zowel van de moordenares als haar echtgenoot,een goed inzicht in het leven van de hele kleine burgerman krijgt. Hendrinawerd niet zoals Elsje Christiaans door beroemde schilders uitgebeeld. Welmaakte Anton Pieck voor de latere uitgaaf van het dagboek van BickerRaye een tekening.

1. H. v. E.

DE BOEKENKASTDIE HIELD ONS BIJ ELKAAR

een speurtocht naar de Jiddische collectievan de An-Ski -bibliotheek

Een bezoek aan de tentoonstelling over de joodse cultuurvereniging Sch.An-Ski in het Joods Historisch Museum’ vormde voor mij de aanleidingop zoek te gaan naar de vroegere ‘An-Ski -bibliotheek’ in het magazijn vande Universiteitsbibliotheek2.

De An-Ski -bibliotheek is in 1953, op voorspraak van L. Fuks, aan deBibliotheca Rosenthaliana geschonken. Gebrek aan mankracht is er deoorzaak van dat dit boekenbezit niet is gecatalogiseerd, of ook maar geor-dend, waardoor de An-Ski boeken niet voor het

In het onderstaande zal ik eerst een beknopte 1ubliek toegankelijk zijn.eschrijving geven van de

joodse cultuurvereniging Sch. An-Ski en vervolgens verslag uitbrengenvan mijn speurtocht naar de Jiddische collectie van de An-Ski -bibliotheek.

IN DE STUDIEZAALVAN DE BIBLIOTHECA ROSENTHALIANA

(UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK, SINGEL425, AMSTERDAM)

WORDT VAN 15 JAN.-1 5 FEBR. 1984 (TIJDENS KANTOORUREN)

EEN KLEIN AANTAL BOEKEN UIT DE

SCH. AN-SKI- COLLECTIEG E Ë X P O S E E R D

De vereniging Sch. An-Ski

De joodse arbeiders Kultuurvereniginofficiële Nederlandse benaming luid cf

op naam van Sch. An-Ski (zoals dee) is medio 1921 opgericht als een

1 Tentoonstellingscatalogus ‘De Oost-Joodse cultuur Vereniging Sch. An-Ski 1921-1979

z22 november 1979, Joods Historisch Museum, Amsterdam.Met dank aan drs. F.J. Hoogewoud voor de verleende faciliteiten.

11

vereniging van Oost-Europese joden in Nederlandj. Volgens de statuten4

was het een culturele kring van Jiddische arbeiders die geen binding hadmet enige politieke beweging. Een ieder die Jiddisch sprak kon lid worden.In de praktijk kwam dit er natuurlijk op neer dat het een vereniging was vanOost-Europese joodse immigranten die hun eigen Jiddische cultuur instand wilden houden. Het merendeel van deze immigranten was arbeider,veelal in de confectie-industries. Hun kennis, ontwikkeling én belangstel-ling stonden op een aanzienlijk hoger peil dan die van de gemiddelde Ne-derlandse arbeider. Hoewel de vereniging een niet-politiek karakterdroeg, kunnen de leden politiek progressief genoemd worden. We zoudende An-Ski vereniging kunnen vergelijken met het Instituut voor Arbei-dersontwikkeling van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. De acti-viteiten van de An-Ski vereniging geven dan blijk van een bredere culturelebelangstelling dan de cursussen van het IVAO die in de eerste plaats gerichtwaren op algemene ontwikkeling en scholing6.

De An-Ski vereniging organiseerde lezingen, muziekavonden en toneel-uitvoeringen. Verder waren er natuurlijk de gewone gezellige bijeenkom-sten waarop men elkaar sprak, een partij schaakte en een Jiddische krantkon lezen. Aanvankelijk kwam men bijeen in gebouw “Concordia”, laterin een eigen verenigingslokaal in de Valckenierstraat 81 en Nieuwe Achter-gracht 13. Een poging om een eigen Jiddische krant te hectograferen werdna 3 nummers gestaakt. Wel heeft men het jaren volgehouden om op bij-eenkomsten een ‘mondelinge’ krant samen te stellen compleet met vasterubrieken. Bovendien aven enkele leden van An-Ski tijdens de Spaanseburgeroorlog het tijdsc Í?rift “Undzer Ruf” uit ten bate van het vluchtelin-genwerk. Dit gestencilde tijdschrift verscheen onregelmatig, maar wel fre-quent.

Indien mogelijk werden Jiddische schrijvers uitgenodigd. Zo hebbeno.a. Joseph Opatoshu en Sholem Asch de vereniging met een bezoek ver-eerd. Toneeluitvoeringen - het theater uit Wilna kwam zelfs twee maal -onderstreepten de belangstelling voor de Jiddische literatuur. De An-Skivereniging bezat een eigen toneelkring en een zangkoor. Voor de culturelevorming van de kinderen werd in 1933 een joodse school opgericht waar dekinderen onderricht werden in de Jiddische taal en joodse geschiedenis.Twee jaar later werd er ook een dansgroep van kinderen gevormd.

In zijn kroniek verhaalt Zandberg uitvoerig over alle bijzondere bijeen-komsten die er in de loop der jaren zijn geweest. De leden die de Tweede

L. Fuks, Oost-Joden in Nederland tussen de beide wereldoorlogen. In: Studia Rosentha-liana Volume X1 number 2 July 1977.~;%ndberg, Fuftzig jor jidische kultur farejn fun Sch. Anski in Amsterdam. zp., z.j. p.

De heer Zandberg uit Brussel had officieel opdracht gekregen van het bestuur van de An-Ski -vereniging om een geschiedenis van de vereniging te schrijven. Het ongepubliceerdeJiddische manuscript van 76 bladzijden is in het bezit van het Joods Historisch Museum teAmsterdam.L. Fuks, op. tit. p 206.H.C.M. Michielse, Socialistische vorming. Het Instituut voor Arbeidersontwikkeling(1924-1940) en het vormings- en scholingswerk van de nederlandse sociaal-demokratiesinds 1900. Nijmegen 1980.

12

Wereldoorlog overleefden namen vanaf 1945 weer actief aan het vereni-gingsleven deel - de naam van de vereniging was inmiddels gewijzigd in“vrienden van de Jiddische cultuur onder de naam Sch. An-Ski” - en in dejaren 1950-1952 was er zelfs sprakevan een hernieuwde bloei. Daarna ebdede belangstelling weg, én door het vertrek van een aantal leden uit Neder-land, én door een grotere integratie van An-Ski -leden, en vooral hun kin-deren, in de Nederlandse samenleving.

Het allerbelangrijkste van de An-Ski -vereniging was de eigen bibli-otheek. Het fundament daarvoor werd gelegd met 10 boeken die uit Parijskwamen. Later werd de bibliotheek uitgebreid met aankopen in Warschauen door schenkingen. Hoewel de contacten met de conservator van deBibliotheca Rosenthaliana, J.M. Hillesum, zeer goed waren - hij heeftverscheidene malen een lezing voor de vereniging gehouden en legdeJiddische literatuur voor An-Ski leden ter inzage op de Rosenthaliana -hadden de An-Ski leden behoefte aan een eigen volksbibliotheek waaruitmen lenen kon, om thuis in de avonduren in alle rust te lezen’. De boekenwerden intensief geleend en gelezen zodat ze opnieuw ingebonden moes-ten worden. De Jiddische taal en literatuur was hét bindend element in deAn-Ski -vereniging of, zoals J. Rafalowitch het zo karakteristiek uit-drukte: “De boekenkast die hield ons bij elkaar”s. Na de oorlog was danook één van de eerste besluiten de (her)oprichting van een eigen biblio-theek; een taak die L. Fuks energiek ter hand heeft genomen. Bij deopening van de bibliotheek werd een tentoonstelling uit eigen boekenbezitgeorganiseerd9.

Speurtocht naar de Jiddische collectie

De An-Ski -bibliotheek bevat zo’n twintig meter boeken, kris-kras opge-stapeld in het magazijn van de Universiteitsbibliotheek. Allereerst heb ikalle niet-Jiddische boeken terzijde gelegd; dit waren Hebreeuwse boekenen een enkel Russisch boek. Vervolgens heb ik alle Jiddische boeken waargeen An-Ski stempel in stond eveneens terzijde geschoven. Er bleven toennog vijftien meter Jiddische boeken over die op enigerlei tijdstip deel had-den uitgemaakt van de An-Ski bibliotheek, getuige het An-Ski-stempel.

In totaal zijn er drie An-Ski -stempels in omloop geweest waarvan ik dechronologische volgorde van gebruik niet heb kunnen achterhalen. Veel-vuldig waren boeken dubbel gestempeld, waarbij waarschijnlijk hettweede stemstempel hadf

el bij een nieuwe inventarisatie was aangebracht. Naast eenen een aantal boeken tevens een etiket op de kaft. Vermoede-

lijk behoren de gekafte, en van etiket voorziene boeken tot de oudste vande An-Ski -bibliotheek. De tekst van de drie stempels is verschillend; ook

’8

J. Zandberg, op. tit. p 13.Interviews met oud-An-Ski -leden, afgenomen door F. Hiegentlich. De banden zijn ge-deponeerd in Het Joods Historisch Museum. Zie ook: F. Hiegentlich, The Value of oralSources for Dutch Jewish History, 1900-1940. In: Studia Rosenthaliana Volume XirFnumber 1 March 1981.

9 J. Zandberg, op. tit. p 62.

1 3

in de kroniek van Zandberg komen verschillende benamingen naast elkaarvoor, zodat we ervan uit mogen gaan dat de leden deze benamingen doorelkander gebruikten.

De tekst en de vorm van de stempels is als volgt: - een rond stempel metdaarin “jidischer arbajter kultur krajz Sch. Anski Amsterdam”; -een tra-peziumvormig stempel met de tekst “jidischer kiltir-farejn Sch. An-SkiAmsterdam”. , -en tenslotte een rechthoekig stempel met daarop “jidischearbeter bibliotek Sch- Anski in Amsterdam”. (Naast deze An-Ski -stem-pels heb ik ook nog andere stempels aangetroffen bijvoorbeeld van de“Ostjüdischer club”, van het “Jewish Labor Committe” uit New York,van het “Centro Cultural” uit Buenos Aires, van de “Patients Library”van het Montefiore hospita1 en van “Forwerts” uit New York.)

Het Jewish Labor Committee heeft in 1945 vijf dozen boeken aan deAn-Ski -vereniging geschonken. Deze boeken bevatten een strookje metde tekst “a matone far di jidn in Europe Nju York, 1945 jidischer arbeterkomitet”. Deze boeken zijn alleen in de beschouwing betrokken als ze ookeen An-Ski -stempel dragen, wat voor de meeste boeken opgaat. De ‘mato-ne’ boeken zien er nieuw uit, in een aantal gevallen zijn ze zelfs niet opengesneden. Door het matone-strookje is de Jiddische collectie van de An-Ski -bibliotheek gemakkelijk in twee delen uit te splitsen: boeken die voorde Tweede Wereldoorlog al deel uitmaakten van de An-Ski -bibliotheek,en boeken (met het matone-strookje) die er pas in 1945 bij gekomen zijn.

Het uitpakken van de in 1941, door het “Jewish Labor Committe” te New York aan de An-Ski-bibliotheek geschonken boeken. Fotojoods Historisch Museum.

1 4

Ook bij een strikte hantering van mijn formalistische criterium, de aan-wezigheid van een An-Ski -stempel, blijkt de Jiddische collectie van de An-Ski -bibliotheek twee boekenkasten te vullen. Bij een nadere beschouwingvan deze collectie springen twee zaken in het oog. In de eerste plaats dat hetom een restant van de vooroorlogse collectie moet gaan, en in de tweede

Plaats de breedheid van de collectie. Beide punten behoeven een korte toe-

ichting.Van een Jiddische culturele vereniging mogen we verwachten dat het

werk van de grote Jiddische schrijvers goed, zoal niet compleet, aanwezigzal zijn. Nu zijn Sch. An-Ski (pseudoniem van Solomon Zainwil Rapa-port), Sholem Asch en David Ber elson inderdaad goed - doch lang nietvolledig - vertegenwoordigd. Vank et oeuvre van Sholem Aleichem, Men-dele Moicher Sforim en Isaac Leib Peretz’O vinden we echter slechts enkeleexemplaren, terwijl Joseph Opatoshu, Isaac Bashevish Singer en ZalmanShneur alleen vertegenwoordigd zijn in het tweede deel van de collectie(geschonken in 1945). Van Itzik Manger en Peretz Markish is er geen enkelboek. Van een aantal tijdschriften zijn er twee of drie nummers. Van geenenkele schrijver is het verzamelde werk compleet; zo zijn bijvoorbeeld vanhet verzamelde werk van An-Ski de delen 8,lO en 14 aanwezig, naast ande-re uitgaven van zijn boeken. Uit dit alles meen ik te mogen concluderen datwe hier te maken hebben met het restant van de vooroorlogse collectie.Boeken en hun lezers hebben de oorlog niet overleefd.

De An-Ski -vereniging wilde als culturele vereniging de algemene ont-wikkeling van haar leden bevorderen. We vinden dan ook populair-weten-schappelijke werken op velerlei terrein, alle in het Jiddisch vertaald. Om debreedheid van de collectie te adstrueren noem ik hierbij een aantal onder-werpen: biologie (Darwin), psychologie (Freud), geschiedkundige thema-ta (m.n. de Franse en Russische Revolutie), natuurkunde, pedagogiek,astrologie, theologie, filosofie (Spinoza), geologie, kunst, economie, fas-cisme en vrouwenemancipatie. Ook de niet-Jiddische belletrie was in ver-taling goed vertegenwoordigd (o.a. Gorki, Ibsen, Sinclair, Zola, Lagerlöf,Tagore, Strindberg, Poe en De Maupassant). Het politiek progressieve(lees socialistische) karakter van de leden van de An-Ski -vereniging komttot uiting in het grote gedeelte socialistica van de collectie (o.a. Marx, En-gels, Bebel, Trotzki, Webb en Kropotkin). Eén boek wil ik nog a art ver-melden en wel de Jiddische vertaling van Ignazio Silone’s ‘Het ascisme,Pzijn ontstaan en ontwikkeling’ (1934).

Al met al is het restant van de Jiddische collectie van de An-Ski -vereni-ging het mijns inziens waard gecatalogiseerd te worden, opdat zij geraad-pleegd kan worden door belangstellenden.

J . W . V A N D I J K

‘O Dr. L. Fuks weet zich te herinneren dat o.a. het verzamelde werk van Peretz voor deoorlog in de An-Ski -bibliotheek aanwezig was. Dat nog zo’n groot gedeelte van het boe-kenbezit de oorlog doorstaan heeft schrijft hij toe aan de inspanningen van de heer M. Le-vensohn, de tweede voorzitter van de An-Ski -verenidergebracht. Door zijn ‘gemengde huwelijk’ was hq

ing. Bij hem waren veel boeken on-4etrekkelijk beschermd tegen Duit-

se overvallen.

1 5

AMSTERDAM HOOFDSTAD: EEN EREZAAK

Zo geruisloos als volgens mr. S. Boas de titel hoofdstad voor Amsterdamin de herziene grondwet is terecht gekomen’, zo stil is het in de publiciteitgebleven rondom deze grondwettelijke erkenning van Amsterdams histo-rische ereplaats in ons staatsbestel. Niet onbegrijpelijk, waar het hier geenzaak van politiek of staatsrechtelijk gewicht betreft en de geruisloosheid,waarin zij was gehuld, ertoe bijdroe dat zij aan de aandacht van de mediaontsnapte. Daarom heeft ons mede id er goed aan gedaan in dit daartoeHmeest geëigende maandblad het stilzwijgen te doorbreken en hetgeen totde wederopneming van de term hoofdstad in de grondwet heeft geleid inzijn lezenswaardige beschouwingen nog eens samen te vatten. Wat ik daar-aan nu nog wil toevoegen komt uitsluitend voort uit mijn oude belangstel-ling voor dit onderwerpx.

“Amsterdam hoofdstad” kan men in meer dan een opzicht een erezaaknoemen, en wel omdat niet alleen de eer van onze stad ermee gemoeid is,maar ook het begrip “eer” in alle beschouwingen hierover telkens weer op-duikt wanneer het gaat om vragen als “aan wie heeft Amsterdam zijn ereti-tel te danken” en “wie heeft van de juiste beantwoording van de vorigevraag de primeur gehad?“. Het antwoord op de eerste vraag heeft de heerBoas nog eens duidelijk uiteengezet: het toekennen aan Amsterdam vanhet predikaat hoofdstad in artikel 30 van de grondwet van 1814 was te dan-ken aan persoonlijk ingrijpen van de souvereine vorst Willem 1 en zulks opinstigatie van de Britse gezant lord Clancarty. De achterliggende gedachtewas, dat de vorst hiermee aan het eertijds zo dikwijls anti-prinsgezindeAmsterdam de verzoenende hand wilde toesteken.

Voor de beantwoording van de tweede vraag wijst mr. Boas naar dr. E.van Raalte, die in 1954 tegenover de ongefundeerde voorstelling van prof.Gerretson de beinvloeding van Willem 1 door de Engelse gezant in het lichtheeft gesteld, in een artikel onder de titel Ere wie ere toekomt. Maar de eervan de primeur van deze visie op de historische achtergrond van Amster-dam-hoofdstad komt niet aan Van Raalte toe. Het was de voorzitter vanons genootschap prof.dr. H. Brugmans, die als eerste van deze zienswijzeblijk heeft gegeven in de documentenuitgave Van raadbuis tot paleis(1913), nader uitgewerkt in zijn artikel De inhuldiging des konings te Am-sterdam3. Overigens herinner ik me nog goed, dat omstreeks 1925 mijn ge-schiedenisleraar op het gymnasium, ons erelid dr. M.G. de Boer, in de lesbij de behandeling van de gebeurtenissen van 1813 dezelfde uitleg gaf alsBrugmans.

Ook mr. Boas brengt het begrip “eer” nog eens ter sprake, waar hij ineen slotbeschouwing over de wezenlijke betekenis van de grondwetsbe-

’ Aldus mr. S. Boss in ziin artikel “Amsterdam erondwetteliik hoofdstad”. Amsteloda-mum 70e jrg. (1983) blz: 52-58.

2 “De historische achtergrond van Amsterdams grondwettige erkenning als hoofdstad”,Amstelodamum 41e jrg. (1954) blz. 49-52; “Beloning of verzoening”, Amstelodamum

’42e jrg. (1955) blz. 65-68.Jaarboek Amstelodamum XIV (1916) blz. 21-36.

16

ling voor Amsterdam terecht concludeert, dat deze moet worden uitgelegdals niet meer dan een eerbewijs. Met het oog op de voorgeschiedenis zou ikhier nog liever willen spreken van een eerherstel. De hoofdstadclausule inde grondwet van 1814 is immers in 1815 geschrapt om de Belgen ter wille tezijn en behoorde dus na de afscheiding van België weer in dit staatsstuk teworden opgenomen. Dit nu heeft de grondwetgever om redenen, die nim-mer duidelijk zijn geworden, nagelaten toen het juiste moment daar was,namelijk bij de grondwetsherziening van 1840. Toen werden in de grond-wet de wijzigingen aangebracht, die uit de Belgische afscheiding voort-vloeiden en wat had meer voor de hand gelegen dan daarbij ook het artikelover de inhuldiging des konings in zijn oorspronkelijke vorm te herstel-len? Dat dit destijds niet is gebeurd kan ik nog steeds niet anders zien danals een ongelukkig verzuim, dat mede oorzaak is geweest van alle gekisse-bis rondom het hoofdstadbegrip. Dit verzuim en daarmee Amsterdams eerzijn dus door de jongste grondwetsherziening op gelukkige wijze hersteld.

Er rest ons nog een vraag, die ook iets met eer te maken heeft: aan wie ofwat heeft Amsterdam dit eerherstel te danken? Mr. Boas noemt het terecht“een volslagen verrassing”, dat het in februari 1980 bij de Tweede Kameringediende wetsontwerp tot wijziging van de grondwettelijke bepalingeninzake het koningschap het predikaat hoofdstad weer aan Amsterdam wil-de toekennen. Inderdaad volkomen onverwacht, gelet op hetgeen eraanwas voorafgegaan. Hadden de ijverigste voorstanders van de vereenvoudi-ging en modernisering, waardoor deze algemene grondwetsherziening isgekenmerkt4, zelfs niet een streep willen halen door de vermelding vanAmsterdam als plaats van beëdiging en inhuldiging, welke vermelding naarhet oordeel van een vijftal leden van de commissie Cals-Donner niet pastein een grondwet, zoals die de commissie voor ogen stond5? Welk novumheeft zich dan na de verschijning van het eindrapport van deze commissie(1971) voorgedaan, dat aan de zaak een tegengestelde wending heeft gege-ven? De kamerstukken inzake de voorbereiding van de herziening uit dejaren ‘70 bewaren over Amsterdam-hoofdstad een volstrekt stilzwijgen enuit de op dit punt nogal sobere memorie van toelichting wordt men nietveel wijzer6. In het kort kwam het erop neer, dat de regering de traditione-le positie van Amsterdam als plaats van inhuldiging buiten elke twijfel wil-de stellen door niet alleen de aanwijzing van Amsterdam als zodanig tehandhaven, maar bovendien Amsterdam weer evenals in 1814 als hoofd-stad te vermelden.

Maar uit welke hoek was dit denkbeeld dan wel gekomen? De toenmali-ge minister van binnenlandse zaken, de heer H. Wiegel, heeft in de TweedeKamer ten antwoord op enkele vragen de vermelding van Amsterdam alshoofdstad kort en krachtig verdedigd als een zaak van eerbetoon met detoevoeging: “Ik mag dat als Amsterdammer wel zeggen”‘. Was hij het dangeweest, die de stoot had gegeven tot dit eerherstel van zijn geboortestaden zo niet, wie dan wel?

4

’“De herziene grondwet; tekst en toelichting” (Staatsuitgeverij 1983), blz. 9 al.2.

’Boas t.a.p. blz. 54-55.

7De tekst van de m.v.t. bij Boas, blz. 55-56.Als voren, blz. 57.

17

Om dit te weten te komen lag niets meer voor de hand dan het aan hemzelf te vragen. Daartoe heb ik mij schriftelijk tot de heer Wiegel gewendmet het verheugende resultaat, dat ik door zijn vriendelijke bemiddelingkopieën ontving van een tweetal stukken, die de onthulling van het raadselbehelsden: te weten een aan hem gerichte brief van de chef van de stafafde-ling grondwetszaken van het ministerie van binnenlandse zaken, mr. H.Gritter, met als bijlage een redactioneel hoofdartikel uit NRC-Handels-blad van 6 maart 1975 onder de kop “Hoofdstad”*.

Het artikel uit NRC-Handelsblad van 6 maart 1975.

Dit artikel, dat blijk geeft van gedegen kennis van zaken, begint met deaanhef: “Is Amsterdam, onbetwist de eerste stad van ons land, formeel on-ze hoofdstad? Het is een vraag die dit jaar, nu Amsterdam zijn T’OO-jarigbestaan viert, eindelijk weer met een duidelijk ja zou moeten worden kun-nen beantwoord”. Dan volgt een historisch overzicht, zoals wij dat ken-nen uit het stuk van mr. Boas en waarin onder meer wordt herinnerd aaneen merkwaardi e uitspraak van minister Beel, die met een beroep op VanDale het begrip ti oofdstad wilde omschrijven als “de voornaamste stad ineen land, waarin regering en parlement zetelen” en daaraan de conclusievastknoopte, dat dit voor Amsterdam niet opging. Het artikel besluit in devolgende bewoordingen: “In 1975, nu wij de 700ste verjaardag van Am-sterdam vieren, kunnen wij ons ertoe bepalen te stellen dat Amsterdam inal die eeuwen zo’n plaats is gaan innemen, dat er alle reden voor is een deelvan Van Dales omschrijving te laten voor wat het is en met behulp van eeneenvoudige grondwetswijziging de weg te banen voor een grondwettelijkeerbewijs aan Amsterdam”.

’ Voor hun welwillende medewerking zeg ik de heren Wiegel en Gritter hierbij gaarne dank.

1 8

Dit hoofdartikel (zo schrijft mr. Gritter) heeft de aandacht getrokkenvan de afdeling grondwetszaken en van de regerin scommissaris voor degrondwetsherziening prof.dr. D. Simons. Zij hebti en de toenmalige mi-nister van binnenlandse zaken, mr. W.F. de Gaay Fortman, erop opmerk-zaam gemaakt. Deze bewindsman toonde zich een voorstander van de ver-melding in de grondwet van Amsterdam als hoofdstad en heeft vervolgensdaartoe een voorstel gedaan aan minister-president drs. J.M. den Uyl, diedaarmee instemde. Dientengevolge is de tekst van het betreffende grond-wetsartikel in het wetsontwerp komen te luiden,.zoals zij in 1980 door mi-nister Wiegel bij de Tweede Kamer is ingediend en met succes verdedigd enzoals zij dus uiteindelijk in de herziene grondwet is neergelegd.

Aan NRC-Handelsblad komt dus de eer toe de hoofdstad-kwestie opeen gunstig tijdstip weer in de publiciteit te hebben gebracht, waartoe deviering van Amsterdams 7OO-jarig bestaan de aanleiding was. De afdelinggrondwetszaken heeft zich verdienstelijk gemaakt door het hoofdartikelonder de aandacht van haar minister te brengen. Tenslotte kwamen er ach-tereenvolgens drie bewindslieden aan te pas om de zaak tot het gewensteeinde te brengen: De Gaay Fortman, Den Uyl en Wiegel. Drie staatsman-nen van uiteenlopende politieke richtingen, maar alle drie Amsterdam-mers9: had Amsterdam van hen dan anders kunnen verwachten?

W. J. VAN HOBOKEN

9 De Gaay Fortman is evenals Wiegel Amsterdammer van geboorte, Den Uyl niet.

DE RESTAURATIE VAN SINGEL 119

Het is gelukkig dat allereerst van dit huis een dossier met eigendomspapie-ren bestaat, dat terug gaat tot 1650, in de tweede plaats een jaarsteen die bijde restauratie te voorschijn kwam: Ao 160., waarvan het laatste cijfer ver-dwenen is. De geschiedenis van het huis gaat dan ook vanzelfsprekend veelverder terug dan 1650.

Dit stuk van de stad kwam in 1425 binnen de stadsgracht te liggen en was- vooral ook na de bouw van de stadsmuur in 1485 - zeer onaanzienlijk.We zien het op de vogelvlucht van Cornelis Anthonisz. Ook toen de stadwerd uitgebreid en het Singel een binnengracht werd in 1585 bleef de situ-atie voorlopig zo, want pas te beginnen met 1600 ging men de oude muurafbreken. De jaarsteen past in dit beeld goed. Maar welk cijfer moet menals laatste nemen?

1 9

De jaarsteen Ao 160., gevonden bij de restauratie van het platte dak tussen vóór- en achter-huis . F o t o B . Bemand

Ik ga daarvoor naar het Water, waar de zeepziederij Het Vergulde Hoefij-ser vlak bij de Dam lag. Daar woonde het echtpaar Barthout Dircksz enBalich Willems, de stamouders van de familie Speyaert van Woerden.Over de afkomst van zijn familie bestaat nog onzekerheid, maar zij be-hoorde tot een zeer oude familie, waarover we alles bij de Vroedschap vanElias kunnen vinden. Haar vader was Willem Fransz, haar moeder Marit-gen Floren. Deze families waren al betrokken bij de zeepziederij en ookBarthout Dircksz oefende dit bedrijf in Het Vergulde Hoefijser uit.

Het bezit van het echtpaar moet groot zijn geweest, maar helaas wetenwe er weinig over. De weeskamer werd namelijk zowel bij zijn dood in1583, als bij haar dood in 1602 uitgesloten. In 1583 werd daar wel aangege-ven, dat er vier meerderjarige en drie minderjarige kinderen waren. Deoudste was Trijn Barthouts, geboren in 1554 of 1555, de jongste Floris-destamhouder van de familie Speyaert -, geboren in 1570 of 1571. Alleen detweede dochter Nelle was toen getrouwd, met de zeepzieder Willem Wil-lemsz van Beynsdorp, die later in De Hamer op het Water of Damrak wasgevestigd. Na de dood van Balich Willems voerde Trijn Barthouts blijk-baar de scepter in huis.

2 0

We vinden haar daar in 1605, wanneer ze loten neemt voor de bekendeHaarlemse loterij, voor niet minder dan f 3O,-. Maar er is veel meer bewo-ning in Het Vergulde Hoefijser. Het lijkt of daar niet alleen de jongstezoon Floris - in 1594 getrouwd met Trijntje van Teylingen - woont, maarook de kinderen van het in 1602 gestorven echtpaar Bartholomeus vanTeylingen en Maria Barthouts en tenslotte nog Jacob van Alckemade, deschoonzoon van de hierboven genoemde Nelle. Behalve volwassenenworden althans loten genomen voor de vier kinderen Van Alckemade,voor de drie kinderen Van Teylingen en voor de drie kinderen van FlorisBarthouts, allen met vermelding van Het Vergulde Hoefijser.

Nu kan dat best maar een adres zijn en b.v. hun tante Trijn alles voor dekinderen hebben genomen. Maar zeker was het huis Het Vergulde Hoefij-ser heel vol. Het is dan ook te begrijpen dat Trijn naar een rusti er woon-plaats uitzag. Zij vond die in een nieuw huis, dat ze zelf moet he 1 ben latenzetten op het hierboven genoemde Singel. De grond daar was ei endomvan haar vader en moeder geweest, zoals blijkt uit een inbreng in cie wees-kamer door Gerrit Geurtsz Doodshoofd in 1599. De weduwe van Bart-hout Dircksz is zijn noordelijke belending. In 1612 draagt hij voor deweeskamer zijn kleine huisjes aan het Singel - nog de oude bebouwing- eneen huis aan de N. Z. Achterburgwal over aan de zeepzieder Joris de Gruy-ter, die in 1617 ook voor de weeskamer nog een belendend pand aan deAchterburgwal aankoopt. Dan wordt als buur aan de noordzijde WillemWillemsz zeepzieder genoemd.

Hier woonde namelijk in 1631 blijkens het kohier voor de belastingTrijn Barthouts, die voor het hoge bedrag van f 3OO.- werd aangeslagen.Zij werd op 28 oktober 1632 met klokkengelui - gebruikelijk bij de rooms-katholieken - in de Nieuwe Kerk begraven, komende van de RouwaenseKay.

Ze was zeer gelovig geweest en had zeker geleefd naar haar inschrijvingbij de loterij van 1605:

“Wilt Godt aencleeven ende de werrelt begeeven.Alst gaat op een sterven sult gij teewyge leeven beërven.”

Zij had o.a. het bekende Hamershofje gesticht, waarover men in het He-rengrachtboek van alles kan vinden. Helaas zijn er weer geen stukken overhaar nalatenschap bewaard. Uit de op het Gemeente-Archief bewaarde re-gisters blijkt echter, dat op 22 april 1641 de drie kinderen Van Teylingenhet huis Singel 117 van hun moeder afkomstig overdroegen aan de voogdenvan de kinderen van Jacques de la Rive. De zuidelijke belending is dan dekoopman Pieter Seullijn, die een gemeenschappelijke muur met het ver-kochte huis - thans 121- heeft.

Daarmee zijn we pas bij het huis Singel 119. Helaas is de aankoop doordeze Seullijn of Selijn niet te vinden; die zal echter tussen de dood van Trijnen 1641 plaats hebben gevonden; Singel 119 is stellig haar woonhuis ge-weest.

Wanneer op 8 juli 1650 het huis door de erfgenamen van Pieter Selijnwordt overgedragen - het eerste van de ei endomspapieren! -, wordt ver-meld dat de koopster het deurkozijn in 8 e gemeenschappelijke noorder-muur in de kelder zal moeten wegnemen en toemetselen op een behoorlij-ke dikte en dat ook boven de keuken aan de noordzijde de gemeenschappe-lijke muur zal moeten worden opgehaald tot in de nok.

2 1

Singel 119 vóór en na de restauratie Foto’s J. Bickhoff en B. Bemand.

Het laatste woord over de bebouwing door de familie Barthouts is zekernog niet gesproken, maar zeker is dat de gevonden jaarsteen - tussen voor-en achterhuis - door deze familie moet geplaatst zijn. Gezien de loterij van1605 kunnen we aannemen, dat dat in 1606 à 1609 is gebeurd. Het waar-schijnlijkst is 1606 daar Trijn in 1605 en 1606 huisjes in een slopje aan deNieuwezijds Achterburgwal achter nummer 119 aankocht.

Over de verdere geschiedenis van het huis, dat in manuscript op het ge-meente-archief is te vinden, moet ik hier kort zijn. Het torent ver boven debuurhuizen uit. Dat iskoopman Jan ten Broe K

as sinds 1763, toen het huis door de doopsgezindee met een verdieping verhoogd werd. Van die tijd

zal ook de stucgang dateren, die bij de restauratie door de heer B. Bermondte voorschijn kwam met o.a. de vier jaargetijden en de tijd en andere kun-sten en wetenschappen.

Ook deze restauratie bracht weer veel verrassends aan het licht!

1. H. v. E.

VAN DE BOEKENTAFEL

W. F. LEEMANS, D E G R O T E G E L D E R S E TOL- Door het overlijden van Dr. S. Hart bleef ditLEN EN DE TOLLENAARS IN DE 18DE EN HET boek hier onbesproken. Het is goed dit als-B E G I N D E R 19~~ E E U W , GE L D E R S E HISTORI- nog te doen en wel naar aanleiding van hetSCHE R E E K S , X I V . WALBURG P E R S 1 9 8 1 . verschijnen van een artikel van dezelfde au-f 32. -. teur in het Leids Jaarboekje 1983, p. 252-278

22

“Schippers uit de Kaag op Rijn, Waal enMaas”. Geen groter tegenstellingen alsKaag- en Rijnschippers zijn denkbaar. DeKaagschippers hadden grote afnemers inAmsterdam, de Rijnschippers hadden dateveneens. Het verschil tussen beiden stakuiteraard o.a. in de schepen. De Kaagschip-pers gaven zelfs de naam aan een bepaald ty-pe schip, dat niet geschikt was voor de bewo-ning door een gezin, de Rijnschippers daar-entegen kregen grote schepen, waar hele fa-milies aan boord konden worden geher-bergd.

Dat blijkt overal uit de bovengenoemdeuitgaaf. Het uitgangspunt van de schrijver isde verordening van de Gelderse Landdag van1738 om (van 12 maart 1739 af) de tollen zelfte heffen, niet meer te verpachten. Tolreke-ningen van voordien zijn incidenteel aanwe-zig, maar van 1739 tot 1741 bleven ze volle-dig bewaard, evenals die uit de periode 1800-18ïO.

De schrijver deelt zijn stof in drie afdelin-gen in: 1 De Grote GelderseTollen en de tol-fénaars, 11 De tollenaars en hun familie, 111Enkele opmerkingen over de Rijnhandel. Sa-menvatting, noten en indices volgen daarop.

Hoofdstuk 1 is speciaal aan de regelingenen uitvoeringen daarvan van 1738 tot in de19de eeuw gewijd. Hoofdstuk 11 geeft eenuiteenzetting over de tollenaren en genealo-gieën van acht geslachten (Schulder, Van Ga-len, Prinsen, Verkerk, Visser, Van Fo(h)-win(c)kel, Bottenbroeck en Damen). Viervan de acht in 1739 aangestelde tollenaars enbezienders waren nauw verwant. Die wer-den uiteraard benoemd uit ter zake kundi-gen, d.w.z. oude schippersfamilies. Belang-rijk zijn de bijgevoegde genealogieën, dieveel verder teruggaan dan 1739. Ze warenmoeilijk samen te stellen en dat heeft te ma-ken met het bovengenoemde feit, dat deschippers met hun families aan boord voe-ren. In allerlei steden langs de rivieren yon-den geboorten, huwelijken en ook begrafe-nissen plaats. Bij die steden is ook Amster-dam!

De schrijver geeft interessante voorbeel-den van poorterschappen van één schipper inmeer steden tegelijk. Op grond van de vaakmoeilijke reconstructie van families kreeg hijde indruk, dat in de loop van de 17de eeuwaanvankelijk in de Republiek gevestimilies zich steeds meer naar Duitse pf

de fa-aatsen

begaven. Zelf bezig met de bekende Ameri-kaanse familie Schuyler, afkomstig uit Am-sterdam, kreeg ik door de stamboomSch(e)ulder nieuwe inzichten in de nogsteeds onbekende voorgeschiedenis van dezeAmerikaanse familie. Van uit het Ameri-kaanse Fort Oranje (Albany) waren er in1658 nog contacten met de Rijnschippers!

Amsterdam is in de index vermeld als pas-sim met een uitzondering voor de p. 89-92,daar die speciaal gewijd zijn aan de Rijnvaartop Amsterdam. Het is niet doenlijk om inkort bestek het daar weergegevene te herha-len. Wel wil ik uit de Samenvatting (p. 11 l-115) de belangrijkste conclusies van deschrijver overnemen.

Amsterdam nam tijdens de Republiek eenoverwe

‘i,ende plaats in de Rijnhandel in, al-

leen de outhandel viel daar sedert het mid-den der 17de eeuw niet onder. Pas in de I9deeeuw nam Rotterdam de plaats van Amster-dam over, mede in verband met de stoom-scheepvaart. Vandaar de aandrang van Am-sterdamse zijde tot de aanleg van het Mer-wedekanaal en later het Amsterdam-Rijnka-naal.

De hier behandelde stof, waaruit dit alleswordt geput, is voor de geschiedenis vanAmsterdam uiteraard van groot belang.

1. H. v. E.

12 BRIEFKAARTEN NAAR FOTO'S VAN JACOBOLIE,UITGEGEVEN DOOR DE GEMEENTELIJKEARCHIEFDIENST VAN AMSTERDAM, PER 4STUKS f 2,50, LOSSE EXEMPLAREN f 0,80,VERKRIJGBAAR IN HET WINKELTJE IN DE HALVAN HET ARCHIEFGEBO~W, AMSTELDIJK 67.

Sinds bij het zestigjarig bestaan van ons ge-nootschap door dr. I.H. van Eeghen in 1960een keuze uit de fotografieën van Jacob Oliewerd uitgegeven heeft deze fotograaf eengrote bekendheid gekregen. Fotoboeken enkalenders getuigen daarvan en in vele boekenover de periode rond de laatste eeuwwisse-ling vervullen zijn foto’s een welhaast on-misbare rol. Het was dan ook een goede ge-dachte van enige medewerkers van het Ge-meentearchief een serie fotokaarten van Oliedoor de dienst te doen uitgeven ten einde deinkomsten van deze dienstverlenende instel-ling te verhogen, zoals door het gemeentebe-stuur verlangd wordt.

De foto’s zijn genomen uit Olies over-vloedige produktie van de jaren 1890-1904.Er zijn naast straatbeelden van Bloemstraat,Dam, Damrak, Oude Doelenstraat, Linden-gracht, Nieuwe Teertuinen en Utrechtse-straat, de volgende gebouwen afgebeeld: debeurs van Zocher in afbraak, de Maria Mag-dalenakerk aan de Spaamdammerstraat, hetPaleis voor Volksvlijt en het voormaligeRaadhuis van Nieuwer-Amstel, waarin se-dert 1914 het Gemeentearchief is onderge-bracht. De twaalfde foto is gewijd aan eengebeurtenis, te weten het vertrek van Konin-gin Wilhelmina op 17 april 1899 van steiger 9aan de De Ruyterkade voor een boottochtnaar Zaandam per Alkmaar Packet.

23

De kaarten, waarvan er zes opgezochtkunnen worden in het genoemde boek vandr. Van Eeghen, lenen zich er bijzondergoed voor om familie en vrienden een kortemededeling te doen toekomen en ze en pas-sant in contact te brengen met het werk vandeze unieke fotograaf.

J. H. v.d. HO

Mn. J.H. VAN DEN HOEK OSTENDE, DE

MOLENS VAN AMSTERDAM IN OUDE ANSICH-TEN, DEEL 2, DE HOUTZAAGMOLENS RONDDE OUDE STAD. EUROPESE BIBLIOTHEEK

ZALTBOMMEL 1982. f 36. -.

Dit deel 2 werd reeds aangekondigd in de be-spreking van het deel 1 op p. 71 van ditmaandblad in 1982. Een belangrijk punt isdat thans alleen de houtzaagmolens behan-deld worden. Daardoor kon de auteur in zi jnInleiding allereerst met een “Korte geschie-denis van de Amsterdamse houtzaagmo-lens” komen. Tot 1627 werd hier uitsluitendmet handkracht hout gezaagd (plaat 1).Daarna komen pas de molens, die toen wel alin de Zaan en Waterland in gebruik waren. In1855 wordt hier als eerste stoomzaagmolenDe Jonge Pieter in gebruik genomen (plaat3). In 1877 en 1878 komen in verband metstadsuitbreidingen de eerste besluiten, dietot het verdwijnen van de molens leidden.

Als tweede behandelt de schrijver de“Plaatsen waar houtzaagmolens stonden”,verdeeld in zeven groepen, die duideli jk zi jnaangegeven op een kaart je van + 1 6 9 0 v a n d elandmeter Drogenham voorin het boek. Wegaan de stad rond van westen naar oosten.Daarna behandelt hij “De beide typen: palt-rokken en bovenkruiers”, de eerste voorplanken en wagenschot, de tweede voor dezwaardere balken. Tenslotte geeft hij een“Herkomst van de afbeeldingen”. Het is een

verrassend overzicht, omdat de schrijver alsrechtgeaard molenliefhebber vele oude mo-lenaarsfamilies is afgegaan en daardoor eenzeer gevarieerd materiaal aan afbeeldingenbijeen heeft gebracht. Ik noem als voorbeeldde heer G. van der Bi j l , die van de 129 afbeel-dingen er niet minder dan 14 leverde. Zi jn fa-mil ie is a l s inds 1817 eigenaar van de molenDe Otter, op de werf waarvan hij nog zijnhouthandel uitoefent.

De heer Van den Hoek Ostende heeft zo-veel mogelijk prentbriefkaarten ter illustra-tie uitgezocht, daarnaast ook veel vroege fo-to’s. Het is niet verwonderlijk, dat er onderveel van Jacob Olie te vinden is .

Net als de vorige keer heeft hi j ook ditmaalbi j e lke van de zeven groepen een kaart je la-ten voorafgaan (plaat 10, 12, 18-19,96, 106,110-111 en 128), steeds met duidelijke aan-wijzing van de molens die daar lagen. Hier-aan vooraf gaan negen plaat jes van algemenerstrekking.

Bij elke afbeelding wordt in een korter oflanger bijschrift een aantal mededelingengedaan, soms over geheel andere zaken dande molen zelf; de nadruk blijft echter liggenop alles wat met de molens in verband staat.No. 31 geeft de in 1884 afgebroken paltrok“De (Vergulde) Harin “, waarvan verdergeen afbeelding bewaar ri bleef, op een ilde-penning van 1720. Het is niet doenlq 3 omverder o het vele hier gebodene in te gaan.Wel wi l ik tenslotte nog de aandacht vestigenop de “Index op molennamen” achterin hetboek. De houtzaagmolens zijn vermeld metde letter B(ovenkruier) of P(altrok). Voor demet een zi gemerkte molens, waarvan geenafbeelding werd opgenomen, wordt menverwezen naar de pagina, waar een Iatte-grond de l igging aan eeft . Zo is dit boeeen waar naslagwer f

Lle totvoor de houtzaagmo-

lens van Amsterdam geworden!

1. H. v. E.

MEDEDELINGEN VAN HET BESTUURA DRESSEN

Genootschap Amstelodamum: Secretaris Mr. M. G.B. Evers, postbus2221, 1000 CE Amsterdam (tel. 224625). Penningmeester F.H. Amende,Amstel 59, 1018 EJ Amsterdam, contributie leden minimum f 35, -(postgiro 52391 ten name van het genootschap Amstelodamum).Redactie Mr. J.H. van den Hoek Ostende, Binnen Wierin erstraat 22,1013 EB Amsterdam. Ledenadministratie en verkoop uitgaveniij mevrouwT.M. Jagerman-Stellingwerff, p/a Amsteldijk 67, 1074 HZ Amsterdam.

2 4

A M S T E L O D A M U M

Maandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

71 e JAARGANG MAART/APRIL 1984

S T E D E B O U W E N S T A D S P L A N N I N G

Toespraak, gehouden op 21 december 1983 bij de presentatie vanAmsterdam buiten de grachten, het laatste, postuum verschenen,boek van M.G. Emeis, uitgegeven door Sijthoff te Amsterdam.:’

Het boek Amsterdam buiten de grachten, waarvan onze vriend GerardEmeis de voltooiing niet heeft mogen beleven, houdt zich, hoe zou menhet van deze auteur anders verwachten, bezig met Amsterdam, maar danwel met een aspect, waarvan het belang ver over Amsterdam heen reikt,na-melijk met stedebouw en stadsplanning.

Stedebouw is een menselijke activiteit, die aan de éne kant zo oud is als ermensen in groepen samenleven; aan de andere kant is stedebouw als kunst-en-wetenschap, afgezien van incidentele verhandelingen uit vroegereeuwen, een product van de 19e eeuw. Als vak, dat je aan een universiteit inNederland kan studeren, is het nog veel jonger. Th.K. van Lohuizen werdin 1940 lector te Amsterdam, in 1947 hoogleraar te Delft. Zijn Amster-damse collega, mede-ontwerper van het Algemeen Uitbreidingsplan,Cornelis van Eesteren, werd in 1948 hoogleraar te Delft. Zo had Amster-dam, stad van stedebouwkundige planning bij uitstek, twee hooglerarenaan de TH geleverd.

Mensen groeperen hun woonsteden en hun gemeenschapsruimten - hungrotten, hutten, huizen, huurkazernes, villa’s en paleizen; hun voorraad-schuren, heiligdommen, bestuurs- en administratiegebouwen en hun mili-taire dwangburchten. Wat de mensen ook doen, hoe ze ook wonen, bid-den, bewaren, besturen en onderdrukken, al die aardige en minder aardigebouwsels die bij de mens horen, het moet gegroepeerd worden.

Toon mij uw grondplan en ik zal u zeggen wat voor volk gij zijt: met sta-tige lanen en vochtige sloppen, met villawijken en volksbuurten, met dekerk in het centrum of het kasteel, of het stadhuis, of, zoals in de puriteinsekolonien in New England, met kerk, raadhuis en school eendrachtig rondde ‘common’ geschaard. Of, zoals de Nouvelles Villes rond Parijs je tege-moettreden: met Supermarkt en Buurthuis als twee-eenheid van de con-sumptiemaatschappij en het ingecalculeerde protest daartegen, en daar

. ’ Bcsprokcn in dc rubriek Van de bockcntafcl in dczc aflcvcring.

25

bovenuit torenend de Bank als kerk versierd. Het hiërarchisch principevan elk tijdperk en van elke cultuurvariant is afleesbaar van het stedelijkgrondplan. (Vraag: waar verschuilt zich de rafelrand van de Ville Nouvel-le? Zelfs het bruine café in Evry-Ville Nouvelle is van plastic.)

Dorpen en steden zijn altijd ten dele gebouwd volgens het strenge planvan een vaderlijke overheid, volgens het hiërarchisch principe van devorst, de priesters, de militairen, de regenten, de schoolmeesters; maarvoor een ander deel zijn ze holderdebolder ontstaan, gegroeid volgens degrillen van de oncontroleerbare rafelrand. Zo groeide rondom het Parijs,dat zich uitbreidde op het stramien van de neo-napoleontische baronHaussman, de banlieue, een schilderachtig brie-à-brac als het warrig haarvan een geliefde vrouw. Geen keuriger stad dan Barcelona, gebouwd vol-gens de strenge, geometrische vormen van Cerdà; maar naast dat ruitjespa-pier vond je op de helling van het Montjuich een van die spontane krotten-wijken, die, naar de olievaten die soms als bouwmateriaal worden ge-bruikt, de wijdse naam van bidonvilles kregen.

De stedelijke overheid van Amsterdam heeft ten allen tijde een stevigegreep gehad op planning, aanleg en uitbreiding van de stad. Dat kon welniet anders, want we zitten hier tenslotte met ons allen in penibel even-wicht op de top van de palen waarover het bekende kinderrijmpje ons aljong voorlicht. Waar elk terrein eerst moeilijk en kostbaar bouwrijp moetworden gemaakt, is wildgroei praktisch onmogelijk.

Soms was de greep van personen uit die overheid wel wat al te groot. Vanburgemeester Oetgens, samen met zijn stadstimmerman Hendrik Ja-cobsz. Staets initiatiefnemer van het driegrachtenplan (10 juli 1609 vastge-steld), wordt verteld, dat hij zijn ‘eigensoeckelijkheid’ de vrije loop liet.Hij maakte van zijn voorkennis gebruik, door landerijen goedkoop op tekopen, om ze later duur door te verkopen aan de eigen stad, die ze voorhaar uitbreiding nodig had. En er was toen nog geen Wet op de Vervreem-ding van Landbouwgronden, die zich uitbreidende steden beschermingbood tegen een dergelijke prijsopdrijving. Pardon, die wet is er ook nu,meer dan drie en halve eeuw later, nog steeds niet. Is daarover niet op 1april 1977 een gedenkwaardige kabinetscrisis uitgebroken??

De planning, waar Amsterdam zo sterk in was, liep soms uit de hand. Inde 17e eeuw werd de Buitensingelgracht en daarbinnen de omwalling methaar 26 bolwerken voltooid van de Westelijke Eilanden tot Funen, maar debebouwing van het gebied ten oosten van de Amstel zette maar langzaamdoor. Kopers van percelen die daarop huizen wilden bouwen, kwamenniet opdagen. Het was net zoiets als het westelijk havengebied in de jaren‘60 van onze eeuw: opgespoten terrein, waarvoor geen gegadigden genoegwaren. Dit is de paradox van de planners: dan hèb je eens een vooruitzien-de blik en dan pakt het juist averechts uit.

Bij zo’n situatie kan je bitter klagen over het onberekenbaar renteverlies.Maar dat is een kwestie van handig boekhouden. Je kan immers ook zeg-gen: ‘Dit heb ik alvast, het is een mooie spaarpot.’

Zo kon de stad in dat braakliggende deel ten oosten van de Amstel in1682 de Plantage aanleggen, het eerste sociale volkstuincomplex ter we-reld. En zo kon tweehonderd jaar later, rond 1860, toen de stad weer

2 6

begon te groeien, in de Plantage een nieuwe woonwijk ontstaan, een 19e-eeuwse wijk binnen de grachten.

Terwijl die eerste ‘spaarpot’, de Plantage, werd aangesproken, moestAmsterdam toch ook buiten zijn oude omwalling treden. Eerst werden debolwerken geslecht en bebouwd, daarna stak Sarphati de Buitensingel-gracht over met zijn projecten buiten de Utrechtse Poort. Er moest echtereen algemeen, alles omvattend plan komen. Dit werd door J. G. van Nif-trik opgesteld en het is traditie, het Amsterdamse stadsbestuur streng teveroordelen omdat het Van Niftriks mooie plan te duur vond en verwierp- om korte tijd later het recht toe-recht aan plan van J. Kalff te aanvaarden.Tja, wat hebben we ze verguisd, de Pijp, waar de straten klakkeloos deloop van sloten en polderwegen volgden, de Dichters- en Staatslieden-buurt, al even fantasieloos getekend. Zo kreeg je wijken zonder kraak ofsmaak. Zo hadden we ook geleerd, de Jordaan te verguizen, een restge-bied, dat eveneens ‘ongepland gepland’ was, waar ook het oude polderpa-troon in de straten te herkennen is.

We zien hier twee soorten stadsplanning. Je hebt een meesterplan, datdwars door de natuurlijke gegevens dendert: het plan-Staets, het niet uit-gevoerde plan-Van Niftrik, Plan-Zuid van Berlage, het AUP, de Bijlmer.Hier ben ik, zegt de Stad, en bedelft het Land. Of je hebt het improvisatie-plan, dat de natuurlijke gegevens als grondslag aanvaardt - uit luiheid ofgeestelijke armoede misschien, maar dat doet even niet ter zake. Dit laatstewat dus is gebeurd in de Jordaan en in de Pijp, hebben we geleerd ‘fout’ tevinden. Maar.. . . wat zijn we tegenwoordig blij, dat de technocraten van dejaren ‘50 bij de uitvoering van het AUP hun hand over hun hart hebben ge-haald en die éne molen bij de Haarlemmerweg hebben gespaard - zomaar,lekker inkonsequent, onzinnig en leuk.

Amsterdammers - en waarschijnlijk alle andere mensen mèt hen - zijneen merkwaardig slag. In de jaren ‘60, toen de welvaart doorbrak, steeg dearmoedige Pijp naar het toppunt van wat toen ‘heel goed’ werd genoemd.De wijken, waarvan de voltooiing net achter ons lag, de westelijke tuinste-den, schoon product van CIAM-planning, werden toen smadelijk wegge-hoond. Strokenbouw, bedoeld om het gemeenschapsgevoel te bevorde-ren, werd nu ‘eenzaam’ genoemd; een doorzonwoning was ‘autoritair’ (jemóést van licht houden) en ‘Goed Wonen’ werd omgedoopt in ‘Wonen’.En terwijl aan de éne kant de planningstrein onvervaard voortstevendenaar de Bijlmer, zag de hippe voorhoede al de charme van de smalle stratenvan de Pijp, lekker lang en eentonig, zoals ook de buiten de Pijp gelegenValeriusstraat, die in het AUP met name genoemd wordt als symbool van‘dat nooit meer’.

Tenslotte zou in de jaren ‘70 het behoud van het bestaande stratenpa-troon triomferen in de strijd om de stadsvernieuwing: reactie op het mees-terplan, dat zo lang het denken over de stad had beheerst.

De Jordaan, een ‘slechte’ wijk? Eerder nog dan de Pijp had zij haar en-tree gemaakt in het circuit van de trend settende voorhoede. En zo zal heteens, wanneer het rad van fortuin weer een slag gewenteld is, ook de Bijl-mer vergaan. De Bijlmer met zijn honingraten gegroepeerd rond niets -geen kerk, geen bank, geen bioskoop, geen theater, supermarkten onder

27

de grond weggestopt - wat was dat nu ? Het was de afspiegeling van hetblinde tehnisch kunnen, maar het was tegelijkertijd de afspiegeling van deanti-hiërarchische revolutie uit de jaren ‘60.

Modes komen op en vergaan, verwaaien als sigarettenrook, blijven han-gen in luwtes en drijven onverhoeds weer terug. De rafelrand van zwerversen voorhoede - deze eenheid van tegendelen - zal zich altijd weer nestelenin onderstukken en op vlieringen, mits deze eerst tot een diep versmade ca-tegorie hebben behoord. De Bijlmer weet dus wat haar te wachten staat.

En als die rafelrand dan enige tijd later in de gestalte van snelle reclame-jongens en taboe-overschrijdende televisiehelden maatschappelijk gearri-veerd is, zullen ze de onderstukken en vlieringen uit hun jeugd omtoverentot riante maisonnettes, leefkuilen, geklimatiseerde champignonkwekerij-en en andere Avenu -paleisjes. Op dat moment zal Monumentenzorg on-weerstaanbaar toeslaan. De nieuwe rafelrand zoekt nieuwe paradis mau-di ts .

Kijk, dat zijn cyclische processen, van verguizing, verkrotting en we-dergeboorte, waarop een planoloog geen peil kan trekken. De geest waaitwaar hij wil. Alleen een dichter kan dit doorzien.

R I C H T E R R O E G H O L T

DE HERBERG “DE VALCK” OFHET “RECHTHUYS AEN DEN OVERTOOM”

De dorpen Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije Geer hadden oudtijds te-zamen een rechtbank bestaande uit vijf schepenen, waarvan drie uit Slotenen twee uit Sloterdijk. De zittingen werden beurtelings gehouden te Slo-terdijk en “aen den Overtoom” in de zich aldaar bevindende rechthuizen.

In 1654 werd deze rechtbank verenigd met die vanosdorpen de VrijeGeer. Zij werd in het vervolg bediend door zeven schepenen en om deveertien dagen werd er zitting gehouden, en wel van

Bloeimaand (1 mei) tot Sim Pieter (1 aug.) te Sloten op de Vrije Geer,Sint Pieter tot Allerheiligen (1 nov.) te Sloterdijk,Allerheiligen tot Sprokkelmaand (1 febr.) te Osdorp enSprokkelmaand tot Bloeimaand (1 mei) aan de Overtoom.

Het rechthuis te Sloterdijk, eertijds een aanzienlijke herberg, stond terzijde van de brug over de Haarlemmertrekvaart en was tot in het begin de-zer eeuw nog een bekende uitspanning met speeltuin “het Rechthuis”,waar later de Coca-Cola-fabriek was gevestigd. Nu is de grond waar dithuis stond bedolven onder het zand van de Coentunnelweg, waaroverdagelijks het verkeer heen en weer davert.

Ook het “Regthuys aen den Overtoom” is niet meer. Hier werd rechtgesproken en veilingen gehouden in de Herberg “de VALCK”, oudtijds

28

Het rechthuis aan de Overtoom, detailvan een tekening van Reinier NoomsZeeman wit het midden van de 1Ï’eeeuw in de atlas Splitgerber. De gevel-top wordt bekroond door een valk.Historisch topografische atlas Gemeen-

telijke Archiefdienst.

ook genoemd “de GULDE VALCK”. De plaats waar deze herberg stondwordt nu bezet door het hoekhuis (Sloterkade 20) en de Andreas Schelf-houtstraat. Het huis op de noorderhoek van deze straat, genaamd “dePLOECH” was van omstreeks 1700 tot in onze tijd een bakkerij. “DeValck” en “de Ploech” waren gescheiden door een gang.

Als oudste eigenaar van het huis vonden wij 311632 Niesje GerritsSCHUYTEN.1 Zij moet het huis verkocht hebben aan Claes Gilpertsz.Vianen. Wanneer kunnen wij niet zeggen, daar het Protocolregister van1648/69 er niet meer is.

Op 15.11.16692 verkoopt Baartie Gerrits, weduwe en boedelhoudervan Claes Gilpertsz. Vianen, geassisteerd met haar zoon en voogd GerritClaassen “aen d’Eersame Sr.Stephen SCHUT V2 part van seecker Huys enerve genaemt “de GULDE VALCK”, staande en gelegen aen den Over-toom, belend ten Noorden Jan Gerritsz. Backer en ten Zuiden d’Erff-genamen van Guert Willems (= de Bonte OS) strekkende voor van deSchinckelwegh aff tot aen de Vicarie ter halver sloot toe, met een stallinghen agterhuys en priëlen” voor f 5.500.0.0 “belast met f 2.500.0.0 die Doc-tor van LEEUWEN als getrout met Maria WARMONT noch daeropspreekende is”. Deze hypotheek werd door de koper overgenomen. Aanwie het andere 1/2 part toebehoorde weten wij niet; ook het register 1673/1704 is er niet meer.

’ Gem. Archief Amsterdam archief nr. 341, nr. 44, morgentaalregister i 1632, inleg “Nies-

’je Gerrits Schuyten-huys 7.10.0”.Gem. Archief Amsterdam als boven, nr. 2/28 vo.

29

Echter vonden wij in 1674 als eigenaresse vermeld de weduwe KlaesSCHIEVERSE3, en volgens het Morgentaalregister van f 1685 was toende eigenaar Gillis IJSVOGEL.4 Op 16.10.1698 werd het perceel bij de-creetbrief overgedragen aan Gesina van ESTEL, de weduwe van Nicolaasvan HOORN en later weduwe van Daniel le CORDIER. Zij had tweezoons: Nicolaas, geboren 1669 en Hendrikvan HOORN, geboren 1671.Na haar overlijden erfde zoon Nicolaas het huis en toen hij ook gestorvenwas kwam het aan zijn broer Hendrik. Deze gaf het huis “ten huwelijk”mee aan zijn dochter Jacoba Anna van HOORN toen deze huwde met Mr.Abraham ALEWIJN, Raad-ordinaris in de Hoge Raad van Holland. Hethuis bleef tot 1766 in de familie.

Op 27.12.1766 verkoopt Johannes van der BIJL te Amsterdam als ge-machtigde van Vrouwe Jacoba Anna van HOORN, de weduwe van Abra-ham ALEWIJN, aan Jan VIS voor f 5.225,-.- het huis “de herberg ge-naamd de VALK”, dat door de koper reeds bewoond werd.5 Bij de koopwas begrepen “een huis en erve daarnaast staande en leggende aan denOvertoom tegen oover den Overhaal”. Dit huis zou dus ter plaatse waarnu de Andr.Schelfhoutstraat begint gestaan hebben. Dit lijkt mij niet ge-heel juist, daar naar mijn mening tussen “de Bonte Os” en “de Ploech”geen 2 huizen gestaan kunnen hebben. Wanneer men het aquarel van Hart-man bekijkt, dan zien wij dat “de Bonte Os” 6 traveeën breed is, en “deValck” 7 traveeën, waarnaast een gang en dan “de Ploech”‘. Het lijkt on-mogelijk dat tussen de 2 laatstgenoemden nog een huis zou hebben gestaanen neem dus aan dat hier het eerder genoemde achterhuis zal zijn bedoeld.Ook de familie VIS woonde lang in het huis.

Pas op 1.7.1807 werd door Johannes Egbertus FOCKINK te Amster-dam en Christiaan van den AKKER te Nieuwer Amstel, de executeurs vande boedel en als gemachtigde van Sophia van DOESBURG, de weduwe enerfgename van Jan Vis, de publieke veiling aangekondigd in het RECHT-H U I S A A N D E N OVERTOOM(dUS in het onderhavige huis). De ko-per was Ernst Hendrik Rudolph NIEUWENSTEED, wonende aan deOvertoom onder Sloten. In de Kwijtschelding van 23.9.3807 staat6 in deomschrijving van het huis nog “Een Herberg, van ouds genaamd “DeVALCK” tot beden gebruikt geweest voor het Rechthuis van Slooten,Slooterdijk, Osdorp en de Vrije Geer”. Nieuwensteed, die gehuwd wasmet Catharina Elisabeth KLEE betaalde voor het pand f 1.825,-. Hij bezathier nog enige huisjes o.a. een rijtje in de Melkgang bij de Grote Over-toom. (De nu nog bestaande gang tussen de huizen Sloterkade 11 en 19.)Op 9.11.1808 beleende hij deze percelen, incl. “de Valck” voor f 2.000,- à6% per jaar’. De hypotheekgever was Jan Minke WANSTROOT te Nieu-wer Amstel.

T . D E N H E R D E R

Naarden, maart 1983.

34

Gcm. Archief Amsterdam, Willige Verkopingen nr. 48 fol. 99.Gcm. Archief Amsterdam, archief nr. 341, nr. 44/7.

5 Gem. Archief Amsterdam, als boven, nr. 13/62 vo.’ Gem. Archief Amsterdam, als boven, nr. 23/19.7 Gem. Archief Amsterdam, als boven, nr. 24/7.

30

Rectificatie

In het maandblad 1971 (pag. 150 e.v.) publiceerde ik een artikel over het huis “De BonteO S ” .

Bij nader onderzoek is gebleken, dat de man van Guert WILLEMS niet was WillemSCHOUTEN, maar CORNELZS SCHOUTEN.

Op pag. 154 16e regel moet dus gelezen worden: Guert WILLEMS en haar man CornelisSCHOUTEN.9e rerel van onderen moet worden: 1 Cornelis Willemsz SCHOUTEN, overleden vóór 1648gehuld met Guert WILLEMS.5e regel van onderen Dirck (?) BON moet worden [AN BON. Bij nader onderzoek is geble-ken dat zijn dochter Guertj&sz BON is. Hetgeen verder over Dirck BON vermeld werd,kan hier dus vervallen.

Op blz. 155 na en kan misschien nog vervallen.2e regel wordt Claes Cornelisz SCHOUTEN, bierbeschooier, genoemd f 1682, echter danal overleden, was gehuwd met Haesje SCHOUTEN.3e regel het onder d. vermelde kan vervallen.22e regel van boven te lezen: 1634 geweest is Cornelis Willemsz. SCHOUTEN.

den H.

JUFFROUW PICKENOY IN 1670O P Z O E K N A A R E E N M A N

Een broer van de schilder Nicolaes Eliasz Pickenoy (15&8-1650/56), dewapensteensnijder Jacob Eliasz Pickenoy (1591-1648), liet bij zijn doodeen weduwe met een zoon en vijf dochters achter. Zij woonden in de WijdeHeiligesteeg in ‘de Wapenringh’ (nr 5), welk huis zij van de kerkmeestersvan de N. 2. Kapel huurden l. Vader Pickenoy had zijn kinderen geen be-langrijke middelen van bestaan achtergelaten en het gezin zal op een be-scheiden voet hebben geleefd. Toen de weduwe Lysbeth Cornelis (1591-1664) overleed, woonden de kinderen nog steeds bij elkaar op hetzelfdeadres. Van hen waren toen slechts twee dochters getrouwd, van wie deoudste die met een weduwnaar in de Kalverstraat woonde in 1668 alsweduwe alleen achter bleef.

De jongste dochter uit het gezin Susanna Jacobs Pickenoy (1634-1695)was toen de jeugdjaren reeds dik gepasseerd. Zij zag zich in die dagen mis-schien wel gesteld om als benjamin uit het gezin haar broer en zusters in hetouderlijk huis te blijven verzorgen. Daarin heeft zij kennelijk veranderingwillen brengen en zij ging op zoek naar een echtgenoot, hetgeen niet geheelzonder problemen is verlopen. Van enige romantiek bij het zoeken naareen huwelijkspartner was geen sprake. Het huwelijk was in de regel eenzakelijke aangelegenheid, maar het diende goed te zijn geregeld. Dat luktein haar geval aanvankelijk niet al te best.

’ Thes.cxtr.ord. nr272, fol. 220; kohier 1674, fol. 243: Elias Jacobsz (Piccnoy), bricfbcstcl-der, aangeslagen voor f 15.-.

31

Omstreeks 1670 moet Juffr. Pickenoy kennis hebben gemaakt met eenweduwnaar, de huistimmerman Anthony Willemsz Bos (Scherpenzeel1638 -buitenland na 1678), die op 28 maart 1670 met Grietje FredericksVinck (1640-1678) in ondertrouw was gegaan. Op de 12de april liet Susan-na Jacobs Pickenoy hun geboden schutten, omdat zij pretendeerde trouw-beloften van de bruidegom te hebben. Voor commissarissen van huwelijk-se zaken ontkende Bos haar trouwbeloften te hebben gedaan of haar eenducaton op trouw te hebben gegeven, waarop hij werd veroordeeld de eedvan zuivering te presteren of Susanna Jacobs Pickenoy voor de kerk tetrouwen. Op de 17de mei verscheen Bos om voor de commissarissen deeed af te leggen in presentie van Juffr. Pickenoy2.

Vóór 1811 moest men voor commissarissen van huwelijkse zaken in on-dertrouw gaan, alvorens de drie zondagse afroepingen konden plaats vin-den, waarna binnen een maand na het laatste gebod het huwelijk voltrok-ken diende te worden’. Geschillen bij het aangaan van een huwelijk-b.v.weigering van toestemming door ouders of voogden, trouwbelofte of bij-slaap - diende eveneens aan commissarissen van huwelijkse zaken te wor-den voorgelegd, die daarvan aantekening hielden in de huwelijkskrakeel-registers.In die huwelijkskrakeelregistersvindt men geen echtscheidingen,want die vielen niet onder de competentie van de commissarissen van hu-welijkse zaken. In het geval van Juffr. Pickenoy zou sprake zijn geweestvan een gedane trouwbelofte. Zo’n trouwbelofte was bindend en diendedoor een opvolgend huwelijk te worden bevestigd. Ten bewijze daarvanwerd dikwijls een ducaton of ringetje gegeven. Susanna Jacobs Pickenoyhad vermoedelijk geen ducaton gekregen en Antony Willemsz Bos zuiver-de zich door de eed van ontkenning af te leggen, waarna de geboden metzijn bruid doorgang konden vinden.

Een half jaar later kwam een bakker Hendrick Hendricksz Penningh(Ale in stift Munster 1627 - na 1671) Susanna Jacobs Pickenoy op 1 no-vember 1670 voor commissarissen van huwelijkse zaken te huwelijkeisen wegens een aan hem gedane trouwbelofte. Dit keer werd Juffr.Pickenoy veroordeeld om met hem voor de kerk te trouwen, waarop op 22november hun ondertrouw plaats vond, maar al op 6 december was zijweer terug bij de commissarissen om ontslag van trouwbelofte te vragen.Wat was er gebeurd?

Hendrick Hendricksz Penningh moet niet zo’n erg prettig mens zijngeweest en het is heel waarschijnlijk dat vrienden van zijn overledenvrouw de bruid over het slechte karakter van haar bruidegom hebben in-gelicht. Zijn vrouw Jaapgen Gijsberts van Wee (1612-1669) was op 31oktober 1669 in de Zuiderkerk begraven, nadat haar al geruime tijd detoegang tot de echtelijke woning was geweigerd. Op 22 april 1669 hadzij een verzoek om scheiding van tafel en bed ingediend bij het gerecht,waaruit blijkt dat haar man al tsedert veele jaeren herwaerts sich beeft

; Recht. Arch. nr 3067 (h uwelijkskrakcclregister), dd 12/26.4 cn Y10.5.1670.J. Wagcnaar, Amsterdam in zync opkomst etc., dl 111, blz 425/7.

32

begeven tot soodaenich quaet, gedeboucheert, ende onbehoorlijck leven,dat daer niet anders, dan de totale ruine van Jaapgen Gijsberts en haar mankan werden tegemoetgesien, behalven dat hijdaerdoorroo ongemeen boosende quaataerdich is geworden, dat bij continueel niet anders en doet danvloecken, schelden, tieren, en raasen, jae Jaapgen Gijsberts soo onmensche-lijcken wreet ende barbaris tracteert, met cnij en, slaen, stooten ende smij-

Pten, dat daerdoor haer eene bant ‘t eenemae is verlamt ende zij meenich-maelgevaer van haer leven beeft geloopen, ende nu onlangs door den selvehaer man ten huyse is uytgestooten ende noch daer buyten wert gehouden,sonder dat hij eenige van haere clederen en sieraet thaerder verversinge, of-te gelt tot haer onderhout in ‘t minste haer heeft willen laeten toecoomen.Zij verzocht dat haar man wel scherpelijck mach werden belast ende bevo-len haar inmiddels met woorden offwerckengeensints qualijcken te bejege-nen4. Met zo’n man moest het kwalijk huishouden zijn en op 6 mei 1671wist de bruid ontslag van trouwbeloften van haar bruidegom te verkrij-gen5.

Het werd nu even stil om Susanna Jacobs Pickenoy. In 1672 werd de Repu-bliek in een internationale oorlog betrokken en als de rust in het land isweergekeerd vindt zij toch een man. Op ruim veertig jarige leeftijd werd zijop 6 augustus 1675 in de Nieuwe Kerk de vrouw van de boekvergulderMeijndert Bout (Leeuwarden 1644-1686), met wie zij achter de kerk in deSt. Nicolaasstraat woonde en daar een boekwinkeltje dreef, waar voorna-melijk bijbels en psalmboeken werden verkocht. Ruim 43 jaar oud zou zijhet leven schenken aan haar enig kind Jan Bout (1678 -Rotterdam 1747).

Weduwe geworden kreeg zij f 7166.- toebedeeld uit de gemeenschappe-lijke boedel, waaronder haar aandeel in de drukkerij van een bijbelcom-pagnie6. Een weduwe met geld vond over het algemeen vrij gemakkelijkeen nieuwe levensgezel en een half jaar later was zij alweer hertrouwd meteen weduwnaar, de kleermaker Harmen Pietersz van Welens (Wehlen bijBremen 1632-1691). Haar nieuwe echtgenoot gebruikte meteen f 2100.-van de contanten van zijn vrouw om zijn schulden af te betalen’. Met haarbetrok hij een huisje op het Sint Jorishof, waar zij hun oude dag door-brachten.

Recht. Arch. nr 683, fol. 7. dd 22.4.1669.Recht. Arch. nr 306?, dd 1;15.11 en 6.12.1670; D.T.B. nr 494, fol. 394.N.B. Niet altijd werd er ontslae.van trouwbeloften verkreaen. Een neef van Susanna la-

cobs Pickenoy, de horlogemaker Elias de Coningh (1642-1671), zoon van de makelaarTobias de Coningh en Josina Elias Pickeno

Cr’was op 3.3.1668 in ondertrouw gegaan met

Steventje Brine uit Nijmegen. Met zijn va ers steun verzocht hij aan de commissarissenom ontslag van trouwbeloften, welke eis hem werd ontzegd (Recht. Arch. nr 3067, dd17/31.3 en 7.4.1668).Een huwelijksvoltrekking werd door mij niet gevonden. Het belette Elias de Coninghom met een andere vrouw te gaan aantekenen.

Not. J. van de Kerckhoven, N.A.A. nr 5514, fol. 291-311 en 495-510, dd 9.7. en21.12.1686.Id., N.A.A. nr5515, fol. 341, anno 1687.

33

Wij hoeven ons er niet over te verbazen dat Susanna Jacobs Pickenoy tentweede male weduwe geworden moeilijkheden met haar stiefkinderenheeft gekregen over haar aandeel in de boedel. Deze had eigenlijk wegensde vele schulden onder beneficie van inventaris moeten worden aanvaard,maar er werd een accoord met de crediteuren bereikt, waarbij Juffr. Picke-noy’s aandeel op f 145O.- werd vastgestelds.

Susanna Jacobs Pickenoy had haar zusters en broer tien jaar overleefd enzij was voor de helft erfgenaam van hen gebleven. Toen zij op 61 jarigeleef-tijd stierf, was haar zoon pas 17 jaar oud. Hemviel een behoorlijk kapitaal-tje toe dat met zijn vaderlijk erfdeel ter weeskamer werd beheerd. Het SintJorishof was een proveniershuis, waar geen plaats was voor kinderen, zo-dat Jan Bout elders in de kost was gedaan. Onder toezicht van zijn door deWeeskamer aangestelde voogd kreeg hij een zorgvuldige opvoeding, waar-bij vooral veel aandacht aan rekenen werd besteed. Tot 1694 was hij in dekost bij de boekhouder Frederick van Cattenburgh (1657- ) in deNieuwe Spiegelstraat en sedert dat jaar bij de van huis uit doopsgezindekoopman Dirck Mels (Dordt ca 1630 - 1705) om de hoek aan de Heren-gracht (nr 472)v. In 1702 zou Jan Bout zijn jongste dochter trouwen. Hijwas aanvankelijk koopman in Amsterdam, maar werd in 1720 om zijn gro-te bekwaamheden in het boekhouden naar Rotterdam gelokt om daar eer-ste boekhouder van de Maatschappij van Assurantie, Discontering en Be-leening te worden. De Maatschappij betaalde zelfs zijn verhuiskosten naarde MaasstadtO. Zo kwam de zoon van Susanna Jacobs Pickenoy wel heelgoed terecht.

S.A. C. D U D O K V A N H E E L

: Not. W. Sylvius,N.A.A. nr4909, akte49, dd 13.12.1695.Inbr. WKnr37, fol. 63v, dd21.12.1686;VoogdijregisterWKG,fol. 24v, dd25.2.1689en17.11.1695; Rekeningen WK 1697nr38.

” C H Slechte De Maatschappij van Assurantie, Discontering en Beleening der Stad Rot-te;dam van 1?20, in Rotterdams jaarboekje 1970, blz 252-310, blz 257.

BRUILOFTSKLEDING

De witte bruid is ons zozeer vertrouwd dat wij ons amper kunnen voor-stellen dat dit eens niet zo is geweest. De witte bruidskleding is een ge-woonte die pas in de biedermeiertijd algemeen gebruik is geworden. Voor-dien bepaalde de bruid de kleur van de bruiloft, waarbij bruidegom en fa-

34

milie zich aanpasten door bijvoorbeeld stof van de bruidsjapon in het akvan de bruidegom te verwerken. Deze frivole luxe konden alleen de rij i: e nzich permiteren en over het algemeen werd er nog veel eenvoudig in hetdeftig zwart getrouwd, of in een traditionele trouwjapon uit de familie. Zois er menig bruid in haar grootmoeders kleding voor haar bruidegom ver-schenen. Zelden vinden wij dergelijke stukken in oude inventarissen ver-meld.

Een uitzondering vormt de boedelbeschrijving van de koopman Guilel-mo Schoutten (1646-1700) en Johanna Maria Hooft (1652 - Utrecht 1736)die op 12 juli 1700 door notaris François Tixanderet werd opgemaakt(N.A.A. nr. 3721, akte 115, fol. 948 en 949), waar wij een bruydts naghttoilletie, een oudtjluweel bruydts tabbert en een kante bruydts tour vin-den.

De bruydts tabbert is wat wij thans de trouwjapon plegen te noemen endie in de achttiende eeuw zeer wijd kon zijn en toen sack werd genoemd.De bruydts tour was de muts van de bruid. Onder het bruids nachttoiletmoeten wij de ‘statie’ nachtjapon van de bruid verstaan, waarin zij met haarbruidegom door haar familie en vrienden ‘s avonds naar bed werd ge-bracht. Van de bruidsnachtjapon van de tien-jarige prinses Mary Stuart isbekend dat deze door haar hofdames van onderen was dichtgenaaid, toenzij met haar bijna vijftien-jarige bruidegom prins Willem 11 op 12 mei 1641door het hof naar bed waren gebracht.

D. v. H.

DE ELISABETH WOLFFSCHOOL

Dezer dagen werd bericht dat in Amsterdam per 1 augustus 1984 een acht-tal scholen - zes openbare en twee protestants-christelijke - zullen wordengesloten, omdat het Ministerie van Onderwijs, gezien het zeer geringeaantal leerlingen, ze niet langer wil bekostigen.

Van deze acht scholen zijn er zeven mij geheel onbekend. De achtste, deopenbare Elisabeth Wolffschool aan de Prinsengracht 927 bij de Vijzel-straat, ken ik des te beter, daar ik thans reeds ruim zestig jaar geleden dezeals leerling bezocht. Van de acht Amsterdamse scholen die thans zullenworden gesloten is deze waarschijnlijk verreweg de oudste, en waarschijn-lijk reeds honderd jaar oud.‘” Thans telt ze, door de leegloop van de bin-nenstad, nog maar 46 leerlingen, verdeeld over zes leerjaren.

De Elisabeth Wolffschool is niet alleen al heel oud; ze heeft ook een rijkegeschiedenis, welke het de moeite waard zou zijn eens in enig detail teboekstaven. Het gaat hierbij n.1. niet alleen om de geschiedenis van éénschool, maar ook om de enorme veranderingen in het centrum van Am-sterdam, ook sociologisch, in de laatste honderd jaar. Met de volgende

“Inderdaad, zij werd in februari 1884 geopend (red.).

3 5

persoonlijke en beperkte herinneringen moge ik hiertoe een aanzet geven.In de tijd dat ik deze school bezocht, was dit nog een meisjesschool,

waar zowel alle leerlingen meisjes waren als alle leden van het onderwij-zend personeel vrouwen. Het was een zogenaamde Vierde Klasse school;de openbare scholen in Amsterdam waren n.l., zoals velen nog bekend zalzijn, in vier klassen verdeeld, al naar het schoolgeld, dat de ouders betaal-den. De zgn. Eerste Klasse scholen waren geheel gratis; op de TweedeKlasse scholen betaalden de ouders een zeer gering schoolgeld; op de Der-de Klasse scholen was dit meer, terwijl, als ik mij niet vergis, het school-geld op de Vierde Klasse scholen f 75,- per jaar per leerling bedroeg. Ditwas dus niet zozeer afhankelijk van het inkomen van de ouders als wel vanhun bereidheid deze som voor het onderwijs van hun kinderen te betalen,daar het onderwijs op deze zgn. Vierde Klasse scholen als uitstekend gold,en zij voorbereidden voor het Middelbaar Onderwijs. Naar ik meen warener in de tijd dat ik de lagere school bezocht, in Amsterdam in totaal elf vanzulke Vierde Klasse openbare lagere scholen, n.l., naast de ElisabethWolffschool, de Frederikschool, destijds aan het Frederiksplein, eveneenseen meisjesschool; de Reguliersschool, op de hoek van de Weteringschansen de Reguliersgracht, een jongensschool (thans een kleuterschool); deSpieghelschool, niet waar zij thans is, aan het begin van de Overtoom,maar in de Marnixstraat bij het Leidseplein, waar nu het De La Mar The-ater is, eveneens een jongensschool; en verder de Agatha Dekenschool, deRoemer Visscherschool en de Nicolaas Maesschool, beide in de Nic.Maesstraat bij de Hondecoeterstraat, de Dufayschool in de Dufaystraat,en waarschijnlijk nog enkele scholen, die ik mij niet herinner.

De Elisabeth Wolffschool was in zekere zin een ‘deftige’ school. Maardat werd meer veroorzaakt door de sfeer, die er heerste, en die door de on-derwijzeressen werd hooggehouden, dan door de milieus waaruit de leer-lingen kwamen. In de tijd, dat ik deze school bezocht, waren onder deleerlingen die ik kende er geen uit werkelijk deftige families of van zeerwelgestelde ouders, en zelfs nauwelijks kinderen van academici, deze be-zochten o.a. de C. Vrijschool. Eerder kwamen de leerlingen uit de meergegoede middenstand. Maar tot mijn klassegenootjes behoorden ook detwee dochters (tweeling) van bakker Wilmink op de hoek van de Prinsen-gracht en de Vijzelstraat; de dochter van een zgn. Duitse bakker in deDamstraat Niemöller, de dochter van de eigenaar van een comestibleswin-kel aan het begin van de Warmoesstraat, maar ook een dochter van de toen-malige (Duitse) directeur van het Doelenhotel, Habedank en twee doch-ters (geen tweeling) van de toenmalige directeur van Krasnapolski, Stom.Als vaders van klasgenootjes herinner ik mij verder o.a. de leider van eendansinstituut aan de Prinsengracht, een makelaar, een bekende kunstschil-der Martin Monnickendam en een impressario. Merkwaardigerwijze, naarmij nu pas opvalt, hadden de meeste van mijn klasgenootjes alleen zusjes,die dan eveneens op de Elisabeth Wolffschool waren, in een hogere of lage-re klas, maar slechts heel weinigen hadden broertjes, en zeker geen ouderebroertjes. Verder waren ongeveer een kwart van mijn klasgenootjes vanjoodse afkomst, hoewel slechts weinigen uit orthodoxe gezinnen kwamen.

De stempel van deftigheid werd op de school gedrukt door de onderwij-

36

De Elisabeth WolffscbooI op 26 augustus 1976,foto/. M. Arsath Rois, Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam

zeressen, allen dames van goeden huize die, als ze een generatie later zou-den zijn geboren, waarschijnlijk een universitaire studie hadden gevolgd.Daar was in de eerste plaats het hoofd van de school, juffrouw Bosch, eenstatige verschijning met wit haar. Als kind vond je natuurlijk alle leer-krachten boven een bepaalde leeftijd ‘oud’, maar juffrouw Bosch kan in elkgeval niet jong meer zijn geweest, daar ze ruim dertig jaar eerder ook mijnvader op de Parelschool (destijds op Kattenburg) al les had gegeven; zij

37

woonde samen met twee zusters in een benedenhuis in de P.C.Hooftstr.44.Op de Elisabeth WolffSC oo was het destijds gewoonte dat iedere on-h 1

derwijzeres zoveel mogelijk steeds in dezelfde klas les gaf (dus steeds in deeerste, steeds in de tweede, enz.). Zo had ik in de eerste klas les van juf-frouw Visser, in de tweede van juffrouw Wijsmuller (een klein bejaardvrouwtje die, naar ik vele jaren later hoorde, een tante was van de man vanwijlen Truus Wijsmuller-Meyer), in de derde van juffrouw De Groot, inde vierde van juffrouw Brugman, in de vijfde van juffrouw Van Ham, in dezesde van juffrouw Asscher, een dochter van een arts. Verder was er degymnastiekonderwijzeres, juffrouw Schoor, die aan alle klassen les gaf.

Daarmee is het aantal leerkrachten van de Elisabeth Wolffschool echternog niet geheel beschreven. Behalve de zes klassen van de lagere school be-stond de Elisabeth Wolffschool ook uit een bovenbouw van drie klassenM.U.L.O., voor die leerlingen van deze school die na de zesde klas nietnaar een middelbare school gingen, en voor leerlingen van andere scholen,die zelf geen M.U.L.O. afdeling hadden. Ook deze M.U.L.O. was alleenvoor meisjes. De onderwijzeres van de zevende klas was juffrouw vanOsenbruggen. Verder waren aan deze school verbonden een in Frankrijkgeboren onderwijzeres voor Frans, Mademoiselle Redain, die ook op delagere school en de Vrijschool les gaf, en, alleen voor de M. U. L. O., een inEngeland respectievelijkDuitsland geboren onderwijzeres, respectievelijkMiss en Fräulein genoemd.

Alle destijds aan de Elisabeth Wolffschool verbonden onderwijzeressenwaren van middelbare leeftijd, en ongehuwd. Wat merkwaardig was, wasdat verscheidene van haar - in elk geval juffrouw Bosch, juffrouw Brug-man, juffrouw Asscher en juffrouw van Osenbruggen - zusters hadden dieeveneens onderwijzeres waren, eveneens aan een zgn. vierde klas school,en met wie zij samenwoonden. Bij feestelijke gelegenheden bezochten zijook onze school wel eens.

Er heerste een goede discipline, maar de sfeer was er prettig. Op goedemanieren werd veel prijs gesteld. Zo’moesten wij leerlingen niet alleen elkemaandag een schoon wit gesteven schort meenemen, maar sprak het ookvanzelf dat wij - meisjes in de lagere schoolleeftijd - niet zonder hoed ofmuts op school kwamen, en althans in de winter niet zonder handschoe-nen. Althans in de lagere klassen schreven wij op leien, die wij schoon-maakten met een sponsje dat wij in een sponzendoosje bewaarden, enwaarin wij ook bonen kweekten.

Op een lagere school, veel meer dan op een middelbare school, kennende leerlingen die meer dan een jaar verschillen elkaar in het geheel niet, ten-zij in een hogere of lagere klas toevallig een zusje of broertje zit. Dit geldtnog veel sterker voor de leerlingen van verschillende generaties. Het zoudaarom belangwekkend zijn, indien leerlingen van verschillende genera-ties, die alle de Elisabeth Wolffschool hebben bezocht, naar aanleiding vande aangekondigde sluiting van deze school hun herinneringen op schriftstellen, en deze in een Gedenkboekje worden verzameld. Mogelijk kan erook een Reünie worden gehouden, al ontveins ik mij niet dat vele oud-leer-lingen van deze school weinig meer met elkaar gemeen hebben dan dat zijalle deze school hebben bezocht.

3 8

Wanneer ik de Vijzelgracht/Vijzelstraat passeer is het tot nu toe altijdeen geruststellende gedachte dat, wat er in Amsterdam ook moge veran-derd zijn, de Elisabeth Wolffschool met haar roodbruine voorpui en typi-sche pseudo-trapgevel, er nog steeds staat, en nog steeds als ElisabethWolffschool. Binnenkort zal dit helaas ook.niet meer het geval zijn.

HENRIETTE BOAS

DE RESTAURATIE VAN KEIZERSGRACHT 761

Het is al 22 jaar geleden, dat Keizersgracht 761 in plaats van zijn 19deeeuwse topvervanging in navolging van de twee buurhuizen zijn oor-spronkelijke bekroning terug kreeg. Op het Bureau Monumentenzorg zeimen mij, dat dat niet gebeurd zou zijn als de restauratie in deze tijd was ge-schied. Opvattingen wijzigen zich, maar ik ben toch wel blij dat de huizenuit 1704 weer een drieling zijn geworden.

Die drieling is overigens geboren uit een moederhuis, het tegenwoordi-ge Amstel 228, dat men op de tweede foto nog juist over de daken van haardochters uit zien toornen. De oudste geschiedenis is merkwaardig. Op 21mei 1665 werden op de stadsveiling de drie erven aan de Amstel bij de Kei-zersgracht aan een combinatie verkocht, 41 en 42 ieder voor f 1420,- en hethoekerf 43 voor f 2500,- aan drie mannen uit de bouwwereld en aan JanSpangaert. Deze was blijkbaar de geldschieter van de drie anderen, SimonCrammer, Lenard Cortenhoeff en Stoffel Evertse Vreeland. Het stuk was76 voet breed langs de Amstel en 1121/2 voet diep. Toen het op betalen aan-kwam, kon Spangaert dat niet. Daarom kregen op 5 november 1669 de drieanderen toestemming van thesaurieren om zonder nieuwe betaling van40ste en 80ste penning een gedeelte over te doen aan Gerrit Hooft, bodevan het Hamburger Postcomptoir. Hij kreeg veertig voet aan de AmstelStoffel Evertse kreeg het hoekerf daarnaast, 36 voet breed aan de Amstel en68 voet diep langs de Keizersgracht. Het achterste deel daarvan kwam ookaan Hooft, zodat deze een winkelhaak van Amstel naar Keizersgracht had.Stoffel voltooide reeds in 1671 de bouw van het hoekhuis, Amstel 232, enhet huis daarnaast, Amstel 230, dat alweer het achterste deel van de Kei-zersgracht met een stal besloeg. Gerrit Hooft voltooide in 1672 het bredeAmstel 228: het terrein aan de Keizersgracht werd hier tot tuin ingericht.

Reeds op 18 februari 1673 werd Hooft in de Nieuwe Kerk begraven uitzijn nieuwe huis. Bij de boedelscheiding in 1675 kreeg de oudste zoon Jo-hannes dit huis, de jongste zoon Pieter het stuk erf aan de gracht toebe-deeld. Reeds op 1 mei 1677 droeg Johannes het huis over aan Jean le Bruyn,penningmeester van de Admiraliteit, voor f lO.OOO,-. Die moet ook alspoedig de grond van Pieter hebben gekocht, zoals blijkt uit de overdracht

39

bij willig decreet van 11 oktober 1679 van Amstel 230 door de erfgenamenvan Stoffel Evertse Vreeland.

Le Bruyn deed reeds op 6 april 1686 zijn huis over aan een weduwe uitadmiraliteitskringen. Dat was Cornelia de Ruyter, dochter van Michiel deRuyter, die op het Nieuwe Waalseiland woonde en drie jaar eerder haarman, kapitein Jan de Witte, en haar zoon bij een storm op zee had verloren.Men zou denken, dat zij op den duur het voorbeeld van vele anderen zouvolgen en het terrein voor een stal aan de gracht gebruiken. Maar blijkbaarwaren haar financiën daarvoor niet goed genoeg.

Langzaam aan was de nieuwe uitleg van 1662 volgebouwd en brachtenlege erven een hoge prijs op. Zo ging Cornelia de Ruyter er toe over voorf 7.000,- het stuk aan de gracht van 44’/2 voet breed te verkopen en niet al-leen dat, want ook het stuk achter haar eigen huis, dus totaal 76 voet wasdaarin begrepen. De bouwplannen van de drie kleine huizen, die de koper

Keizersgracht 759-763, met de gewìjzigde top ~>czn 761,foto C.P. Schaap 8.9.1959Gem. Bureau Monumentenzorg

- de juwelier Arent Crimpingh - hier zou zetten, waren toen al geheel voorelkaar. Een contract werd op 28 februari 1704 voor notaris Isaac Beukelaeropgemaakt. Het ging helaas verloren, maar we kunnen het reconstruerenuit de overdrachtsakte, van 20 maart 1704.

Over de breedte van 44% voet zou Crimpingh drie huizen van 40 voetdiep laten zetten, met uitgebouwde keukentjes, van 9 voet hoog, die altijdeen plat dak moesten houden en schoorstenen, die uitstaken boven de dak-lijst. Verder waren er nog bepalingen over de gemeenschappelijke put enriool, die door Crimpingh - op wiens terrein ze lagen - en de weduwe deWitte samen zou worden gebruikt en samen zou worden onderhouden.Crimpingh ging het oostelijke huis bewonen en stierf daar in 1707. Zijnweduwe verkocht de twee andere huizen; no. 759 werd op 5 maart 1717voor f 8450,- eigendom van Bastiaan van Leeuwarden en no. 761 op 29 ja-nuari 1718 voor f 9000,- van Wouter Reynierse. Zij hadden de huizen als

Keizersgracht 719-765, met op de achtergrond rechts de achtergevel van het moederhuis, fotoJ.M. Arsath Ro’is 27.4.1976. Gem. Archiefdienst Amsterdam

belegging en ook de weduwe Crimpingh verliet haar huis.Toen zij in 1721 kinderloos stierf, was het verhuurd aan Ds Hugo Fitz

van de Presbyteriaanse Kerk. Die kreeg toen de moeder van de overledene,Sara Minuit, als huisheer. Toen zij in 1722 stierf, vererfde het op haar zus-ter Maria. Hugo Fitz moest het huis toen verlaten, maar kon van no. 763naar no. 759 verhuizen. Sara Minuit betrok het huis 763 met haar zoon, deadvocaat Mr. Johannes van Enst. De bewoning was van korte duur, wantSara stierf in 1724 en haar ongetrouwde zoon in 1726. Bij de aangifte voorde collaterale successie werd het huis op f lO.OOO,- getaxeerd. Pieter vanSegveld, neef en enige erfgenaam van de overledene, liet het toen vertim-meren.

De huizen waren oorspronkelijk alle drie gelijk aangeslagen. Maar toenin 1734 een nieuwe taxatie werd gemaakt, was no. 759 maar voor f 475,-verhuurd en no. 761 voor f 500,-. Pieter van Segveld bewoonde het huisno. 763 zelf en dat werd daarom in navolging van het buurhuis op f 500,-getaxeerd. Tot in lengte van dagen zouden daarom de no. 761 en 763 gelijkin aanslag en no. 759 iets lager blijven.

In 1742 stonden de no. 759 en 761 leeg, Pieter van Segveld op no. 763werd als ontvanger van de wisselbank en commissaris van de nachtwerkersaangeslagen voor een inkomen van f 2500,-, zijn gelijknamige zoon als ka-

bitein van de ratelwachts voor f 1 OOO,-. Na de dood van de vader in 1753etrok de dochter Johanna van Segveld, die in 1734 was getrouwd met Da-

niel Renard het huis. In zijn familie was de vertegenwoordiging van Han-nover, later van Groot Brittanië haast erfelijk en daarvan werd Keizers-gracht 763 de zetel. In 1755 kreeg de familie Renard in het buurhuis no. 761een nieuwe eigenaar-bewoner. Een schipper op Rotterdam, Barend Rijs-beek, kwam op 17 december voor f 8300,- in het bezit door aankoop vande weduwe van Wouter Reynierse. Barend Rijsbeek zou er in 1767 ster-ven, zijn weduwe, Henriette Wijnanda Holtius, in 1771.

Dan krijgen we weer aardig vergelijkingsmateriaal van de drieling uit1704, want dit huis wordt op 24 december 1771 geveild, de beide anderenog geen twee jaar later. Het middelste huis brengt in 1771 bij opbodf 9000,- en bij afslag f 550,- op. Het wordt op 29 januari 1772 door de erf-genamen Holtius aan Hendrik Heerdinck overgedragen.

Op 25 oktober 1773 komt no. 759 uit de familie van Leeuwarden inHaarlem onder de hamer. Het is voor f 550,- verhuurd aan Wijnand Als-torphius en weer is Hendrik Heerdinck koper, daar hij boven de afslag vanf 8000,- op f lOO,-mijnt. Op 1 november 1773 is het de beurt van no. 763,dat verkocht wordt in verband met de scheiding tussen de twee kinderenRenard, wier ouders in 1766 zijn gestorven. Er is dan voor notaris Haver-kamp een inventaris opgemaakt, maar helaas wordt geen indeling in ver-trekken gegeven. Het huis is in 1773 onverhuurd, maar de laatste huurheeft f 75O,- per jaar bedragen. Heerdinck toont ditmaal geen belangstel-ling. Het wordt opgeboden tot f 8550,- en door Pieter Beugel gemijnd opf 40,-. Het wordt reeds op 26 november 1773 overdragen, terwijl no. 759pas op 19 januari 1774 officieel van eigenaar verwisselt.

Ook in de secreten onder de stoep gedroegen de huizen zich, zoals eendrieling past. Het lijkt waarschijnlijk, dat die al bij de bouw werden aange-

42

bracht. Toen was het toezicht op de precario’s echter blijkbaar nog niet zostreng. Bij latere verkopen kwam dat soms wel en soms niet aan het licht.In het eerste geval berekende men dan 33 jaar terugwerkende kracht. Voorno. 763 geschiedde dit op 13 juli 1761, toen Johanna van Segveld 1/3 partvan haar broer Pieter verwierf. Hendrik Heerdinck moest op 13 januari1774 voor het secreet van no. 759 komen tekenen. Dit werd net als 763 be-last met 1 gulden en 10 stuiver per jaar, met terugwerkende kracht voor 33jaar. Het middelste huis was het beste af. Daarvoor kwam Heerdinck, of-schoon hij al op 29 januari 1772 eigenaar was geworden pas op 4 december1803 tekenen voor een secreet, weer met terugwerkende kracht van 33 jaar,nu niet voor I gulden en tien stuiver, maar voor 1 gulden en vier stuiver.Hij was dus aan alle kanten voordelig uit met dit middelste huis. Voor onsis het echter belangrijk, omdat er toen iets met het huis aan de hand geweestmoet zijn.

Het is dus waarschijnlijk, dat de verbouwing en de wijziging van de ge-veltop die in 1962 ongedaan werd gemaakt, van dit jaar dateerde.

1. H. v. E.

“DRIE EEUWEN AMSTERDAMSE BOUWKUNSTHOOGTEPUNTEN UI’T DE VERZAMELING

A.A. KOK”,tentoonstelling in het Gemeentearchief, Amsteldijk 67

te Amsterdam, van 15 maart t/m 28 april 1984

De Amsterdamse architect Abel Antoon Kok (1881-1951) was een ver-woed verzamelaar van kaarten, tekeningen, prenten en foto’s ophet gebiedvan de topografie en architectuur van zijn stad. Hij was een fervent bewon-deraar van de historische schoonheid van Amsterdam, die hij fanatiek ver-dedigde tegen elke vorm van (vermeende) verminking. De architectuurvan na 1800 noemde hij “voortbrengselen van de diepste inzinking in debouwkunst”. Dat verhinderde hem gelukkig niet ook op grote schaal deAmsterdamse bouwkunst en stedebouw van latere tijd te documenteren.

Het resultaat van Koks levenslange verzamelarbeid is een reeks van 34dikke portefeuilles met tienduizenden stukken, waaronder een ontwerpvoor de Nieuwekerkstoren van Jacob van Campen, een groep 17de-eeuw-se manuscriptkaarten van de grote stadsuitleg (o.a. de beroemde Bosch-kaart, een minutieus gezicht in vogelvlucht op de grachtengordel), tweegekleurde plattegronden van de Plantage uit de 18de eeuw, tekeningen vande Oosterkerk en de Ronde Lutherse Kerk, ontwerpen voor poorten enbarrières (waaronder de St. Anthoniespoort van Pieter de Keyser uit 1636

43

Siat Anthoniespoovt te Amsterdam, schetsontwerp door Pieter de Keyser uit 1636in de verza-meling A.A. Kok. Foto Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam.

en de Haarlemmerpoort), veel zeldzame vroege foto’s en een unieke groepIVde-eeuwse ontwerpen voor woonhuizen en bedrijfsgebouwen door be-kende en onbekende architecten. Onlangs is het Gemeentearchief erin ge-slaagd deze kostbare “Atlas Kok” te verwerven.

De tentoonstelling laat de bovengenoemde topstukken zien in hun sa-menhang met minder spectaculaire documenten. De bezoeker krijgt zoeen idee van de verscheidenheid van een historisch-topografische verza-meling; de lotgevallen van één gebouw of één buurt zijn vaak eeuwenlangte volgen op kaarten, tekeningen, foto’s, tot reclameplaten toe.

De expositie schetst ook de persoon en het werk van de verzamelaar. Alsarchitect is A.A. Kok immers van groot belang geweest als propagandistvan het “zuivere” restaureren. Ontwerpen van restauraties en nieuw-bouw, studietekeningen, persoonlijke voorwerpen en een keus uit zijn tal-loze geschriften roepen het beeld op van een originele en zeer lastige Am-sterdammer.

De tentoonstelling is geopend maandag t/m zaterdag van 10 tot 16 uur.Zij wordt begeleid door twee publikaties, de brochure “Abel AntoonKok, architect, activist en verzamelaar” en “Drie eeuwen Amsterdamsebouwkunst; catalogus van de architectuurtekeningen in de verzamelingA.A. Kok”, beide geschreven door drs. Marijke Beek.

4 4

VERSLAG EXCURSIE NAAR OOSTENBURG

Op 17 december 1983 waren ongeveer 90 leden en hun introducées te gastbij SW Diesel, tot voor kort was de naam Stork-Werkspoor Diesel B.V.,om daar na de verwelkoming door de heer M.F. Leipoldt, hoofd afdelingPublic Relations, en onze tweede voorzitter, de heer L.C. Schade vanWestrum, te luisteren naar de inleidingen van de heren J. L. Meijer, conser-vator Werkspoor Museum, J. Garnaat, hoofd Bedrijfsopleidingen, B.Kist, conservator afdeling Vaderlandse Geschiedenis van het Rijksmu-seum, en vervolgens gegidst door de inleiders en de heren Martijnse, Hate-boer en Veerkamp, fabriek en museum te bezichtigen.

De heer Meijer bereidde zijn gasten voor op de rondleiding door het mu-seum. Op de eerste verdieping bevindt zich een klein technisch museum,dat een beeld geeft van de machine-industrie op Oostenburg vanaf het be-gin van de 19e eeuw en van de produkten die de elkaar opvolgende onder-nemingen hebben voortgebracht. Op de benedenverdieping worden voor-al voorwerpen en herinneringen uit de VOC-tijd tentoongesteld. Bovenmaquettes van het fabrieksterrein en modellen van vacuum pannen,stoommachines, schepen, wagons, locomotieven, dieselmotoren en veleafbeeldingen. Blijkens een foto heeft Werkspoor in de dertiger jaren zelfseen vliegtuig gebouwd, waaraan ons medelid, de heer C. Wijdooge, heeftmeegewerkt. Op Oostenburg werd in 1840 bij Christiaan Verveer de eer-ste locomotief gebouwd, de Amstelvuurpijl. Van de twintig locomotievendie tussen 1840-1847 aan de Nederlandsche Rijn Spoorweg Mij. werdengeleverd bouwde de firma Paul van Vlissingen en Dudok van Heel, eenvoorloper van Werkspoor, er zeven. Aan verdere leveringen van locomo-tieven in Nederland mocht men niet meedoen, ondanks een door Van Vlis-singen uitgegeven brochure waarin hij pleitte voor het Nederlandse pro-dukt. De orders gingen naar het buitenland. Pas in 1897 kwam de locomo-tievenproduktie weer op gang door opdrachten van de NederlandschZuidafrikaansche Spoorwegmaatschappij. In een museum in Pretoria iseen lot uit die serie bewaard.

De dieselmotor is het produkt dat vanaf 1903 voortdurend op Oosten-burg is gebouwd. In 1907 had de onderneming voldoende kennis opge-bouwd om een motor te kunnen construeren die zowel links als rechtsomkon lopen, dankzij een verstelbare nokkenas. Ingebouwd in een schip zoudeze motor het niet alleen vooruit, maar ook achteruit kunnen laten varen.In 1910 ging het eerste oceangoing motor vessel, de Vulcanus, een tank-schip voortgestuwd door een diesel uit de fabriek op Oostenburg, naarzee. Deze wereldprimeur maakte de bouwers beroemd en leverde vele or-ders op.

De heer Kist heeft enkele jaren geleden meegewerkt aan een terreinon-derzoek op Oostenburg, dat was bedoeld om de gegevens verkregen uithistorisch onderzoek te kunnen localiseren. Voor opgravingen was toende gelegenheid gunstig, omdat grote stukken van de oude fabrieksterrei-nen werden ontruimd om aan het gemeentebestuur overgedragen te wor-den voor woningbouw. Het eiland Oostenburg is ontstaan door een plan

45

van stadswege uit 1660 voor aanplempingen in het IJ. Het OostindischBuitenhuis werd er gebouwd en was met een lengte van 250 meter hetgrootste gebouw van Amsterdam, dat de skyline domineerde. Oostenburgbestond strikt genomen uit drie eilanden, die vanaf de Oostenburgergrachtgezien, achter elkaar lagen. Op het eerste eiland het kantoor van de equipa-gemeester en de lijnbanen, op het middeneiland de toeleveringsbedrijvenvoor de scheepsbouw en op het achterste eiland drie hellingen waarop inzes tot negen maanden een schip kon worden gebouwd. Van de lijnbanen,die 500 meter lang waren, is alleen nog het stukje over waarin de vergader-ruimte van het Werkspoor museum zich bevindt. Met een lengte van 500meter kon een lijnbaan de door de VOC gewenste 200 meter lange anker-kabels fabriceren. Een houtzaagmolen, smederijen, een loodwitmolen,een boormolen, een glasfabriek en een teerhuis leverden de halfproduktenvoor de scheepswerven. De boormolen spreekt misschien nog het sterksttot de verbeelding. 200 jaar voordat massafabricage algemeen werd, lever-de de molen geweerlopen af, als standaard industriëel massa-artikel: achtlopen werden er tegelijk geboord. Als chocolademolen heeft hij tot 1906bestaan. De garbuleurs, die de specerijen sorteerden, zullen vooral met hette verkopen produkt bedrijvig zijn geweest. De bemanning van de werfheeft waarschijnlijk altijd bestaan uit een kleine vaste staf en een grotegroep dagloners. Onder hen heeft Czaar Peter gewerkt, die gewoond moethebben in het kantoor van de lijnbaanmeester, halverwege de lengte van delijnbaan gesitueerd.

De heer Garnaat behandelde de onderneming en het produkt, de diesel-motor. De fabrieken zijn gevestigd in Zwolle en in Amsterdam en hebbenrespectievelijk 600 en 1000 personeelsleden. De produktie wordt voorplusminus 95% buiten Nederland afgezet, waar men moet wedijveren metdrieënvijftig andere fabrikanten. Ongeveer 50% van de motoren is be-stemd voor scheepsvoortstuwing, de overige motoren worden in anderetoepassingen gebruikt als hulpmotor, of in warmtekrachtinstallaties. InAmsterdam worden twee motortypen gemaakt, de TM 410, die drieënhal-ve meter, en de TM 620, die vijfenhalve meter hoog is, en een vermogenhebben van respectievelijk 750 en 1830 PK per cylinder. De motoren zijnleverbaar met een cylinderaantal dat kan variëren van zes tot en met twin-tig. Vanaf twaalf cylinders alleen in V-vorm, omdat anders de motoren telang worden. De motorentechniek is er een van uitersten: de onderdelenwegen tot 30.000 ton; de toegelaten maatafwijkingen van die onderdelenmogen echter maar heel miniem zijn: O,I7 mm. De economische levens-duur van de motoren wordt momenteel op zes tot acht jaar geschat, tech-nisch zijn ze echter bij goed onderhoud, bijna onverslijtbaar. De veroude-ring wordt vooral veroorzaakt door de stijging van de olieprijzen. Anderetoerentallen worden daardoor optimaal en slechtere oliesoorten wordenerdoor economisch aantrekkelijk. SW Diesel werkt voortdurend aan ont-wikkelingen en aanpassingen om steeds een antwoord te hebben op de ver-anderende eisen.

De rondgang door de fabriek, waarvoor iets minder dan een uur was op-genomen in het program, duurde ruim tweemaal zolang. Er bleek teveel tezien en te vragen. De fundatieplaat, het motorblok, de cylinders, de zui-

46

gers, de cylinderkoppen en -kleppen, meestal gegoten in Duitsland, wor-den in Amsterdam gefreesd, geboord, geslepen, gehoned, kortom allegietstukken worden pasgemaakt, de Japanse krukas wordt er bewerkt.Dan wordt de moter opgebouwd. Als de waterkoelingpompen, de turbo-charger, het smeersysteem, het brandstof-injectie-systeem en alle meetin-strumenten en bedieningsorganen zijn aangebracht, moet de motor proef-draaien en daarbij voldoen aan de prestatie-specificaties in omstandighe-den, zoals die zullen gelden op de uiteindelijke opstellingsplaats, waar ookter wereld. Die moeten bij de beproeving worden nagebootst. Als de mo-tor klaar is, kan hij tot 160.000 ton wegen. Naovername door de opdracht-gever wordt hij weer afgebroken, om geheel of gedeeltelijk gedemonteerdte worden verscheept.

Het was een interessante en goed geslaagde excursie, naar een boeiend engastvrij bedrijf.

M . E

VAN DE BOEKENTAFELM.G. EMEIS, AMSTERDAM BUITEN DEGRACHTEN, SIJTHOFF AMSTERDAM 1983,160 BLZ., GEILL., f49,95.:+

Met dit werk wordt de lange reeks Amster-damse publikaties van de op 22 september1983 overleden Emeis afgesloten. Naast zijnbijdragen aan dit maandblad en Ons Amster-dam, denken wij aan zijn gedenkboeken vande Bank van Lening, Bonebakker, Drijf-hout , Hajenius , Tacks azijnmakerij DeKroon, drukkerij ‘t Koggeschip, de diaman-tairs Van Moppes, de Kas-Associatie, deNationale Handelsbank en de Eerste Hol-landse Levensverzekeringsbank, om maar tezwijgen van zijn eerstelingen Ken je Amster-dam? uit 1941 en zijn magnum opus Het pa-leis op de Dam uit 1981.

Het nu voor ons liggende boek is evenfraai uitgevoerd als dat over het

Kaleis-raad-

huis, maar het is veel minder het t van com-positie, zodat er enerzijds een heleboel in-staat wat zich binnen de grachten afspeelt enanderzijds langs de Amstel de meest uitge-legde gemeentegrens nog ruimschootsoverschreden wordt. Dan komen we opOostermeer en op blz. 38 worden diversebewoners genoemd, maar zeer ten onrechteniet de heer Endert die er in 1959 de ledenvan Amstelodamum zo vorstelijk ontving.De verhalen over de sloper Frederik Kaalworden naar de studie van onze vroegere re-dactrice smakelijk naverteld, maar in de lite-ratuuropgave is niet te vinden waar zij ze ge-publiceerd heeft. Misschien paste het niet inhet door de samensteller gevolgde systeemnaar ons maandblad van maart-april 1982 teverwijzen, en missen we daardoor ook de

verwijzing waar de heer Oldewelt op blz. 79over de Pijp geciteerd wordt (jaarboek1950), maar ook titels van boeken ontbrekenzoals Groens Een cent per emmer. Er slopenbovendien fouten in auteursnamen en jaar-tallen.

Daar ook geen index werd opgenomenkan Amsterdam buiten de grachten geenstandaardwerk genoemd worden, zoalsEmeis Van Ecks Schans en Buitensingel opblz. 101 terecht prijst. Een juist aan zo’nwerk over raadhuizen en kerken, polders,molens en overtomen, de eerste lintbebou-wing buiten de poorten, buitenplaatsen enuitspanningen, tuinderijen, industrialisatie,verkeerswegen en vestingwerken in de ban-lieue bestaat een nijpende behoefte. Voor ve-le van de hier genoemde onderwerpen zijnaanknopingspunten te vinden in Emeis’ pos-tume boek. Helaas heeft hij ze niet meer uitkunnen werken, doordat zijn opmerkingonderaan pagina 80 aan hem vervuld werd.Voor de stedebouwkundige ontwikkeling na1900 heeft ir. Hilde de Boer de pen van hemovergenomen. Ze geeft een duidelijk over-zicht van de Woningwet uit 1901 (ten on-rechte geciteerd naar het jaar van in werkingtreding 1902) tot en met Gaasperdam dat nogin aanleg is. Alleen vraag ik me af, waarom debefaamde architect der Amsterdamse SchoolDe Klerk de voornaam Maurice meekreeg.Hij heette Michel, al werd hij, zoals zijnzoon Joost in De Tijd van 19 januari 1979schreef, sedert hij als Joodse loopjongen bijRooms-Katholieke architecten in diensttrad, meestal Sam genoemd.

*Zie ook de eerste bijdrage in deze aflevering.

47

Vooral als de smakelijke verteller, die hijwas, komt Emeis uit dit boek naar voren.Talrijke titels en ondertitels getuigen van zijnvirtuositeit in het vinden van alliteraties enwoordspel ingen. Koste l i jke anecdoten enverhalen heeft hij opgespoord en naverteld.Dat over Kaal noemden we reeds, maar wedenken ook aan de tocht van Potgieter metzijn zuster Sophie per vigilante van Rhijn-spoorstation naar station Willemspoort op

blz. 67-68. Dat Conrad van Outshoorn dearchitect van het laatstgenoemde bouwwerkwas (blz. 75), had Emeis vast gecorrigeerdals hij zelf de drukproef nog na had kunnenzien.

De illustraties, waarvan een aantal inkleur, zijn voortreffelijk van uitvoering envan keuze. Er zijn tamelijk onbekende bij enmede daarom zal menieeen dit boek herhaal-delijk uit de kast pakken. J.H.v.d.HO

MEDEDELINGEN VAN HET BESTUURJAARVERGADERING

De jaarvergadering zal worden gehouden op zaterdag 31 maart 1984 in degymnastiekzaal van de le Openluchtschool, Cliostraat 40 te Amsterdam,om 10.30 uur.

Agenda1. Opening; 2. Notulen van de jaarvergadering van 26 maart 1983; 3. Jaar-verslag van de secretaris (dit zal vanaf 26 maart ter inzage liggen en ver-krijgbaar zijn bij het Gemeente-Archief aan de Amsteldijk 67); 4. Reke-ning en verantwoording door de penningmeester; 5. Verslag van de com-missie tot nazien van de rekening en verantwoording over 1983 en benoe-ming van een nieuwe commissie; 6. Verkiezing van bestuursleden wegensperiodiek aftreden van Mr. J.H. van den Hoek Ostende, Prof. Mr. H. dela Fontaine Verwey, Dr. W.H. Vroom en Mr. P.M. Witteman, die zich al-len herkiesbaar stellen; 7. Mededelingen van het bestuur; 8. Rondvraag ensluiting.

De bijeenkomst zal na het huishoudelijke gedeelte worden voortgezet meteen uiteenzetting over de gedachten die hebben geleid tot de oprichting vandeze school, het ontstaan van het gebouw, een schepping van architect Ir.J. Duiker uit 1930. Het gebouw is onlangs voorgedragen voor plaatsing opde monumentenlijst. Het geldt als een belangrijk voorbeeld van het ‘Nieu-we Bouwen’.Met het openbaar vervoer is de school te bereiken vanaf het Centraal Sta-tion met tramlijnen 5 en 24 en buslijn 67.

ADRESSEN

Genootschap Amstelodamum: Secretaris Mr. M. G.B. Evers, postbus2221, 1000 CE Amsterdam (tel. 224625). Penningmeester F.H. Amende,Amstel 59, 1018 EJ Amsterdam, contributie leden minimum f 35, -(postgiro 52391 ten name van het genootschap Amstelodamum).Redactie Mr. J.H. van den Hoek Ostende, Binnen Wieringerstraat 22,1013 EB Amsterdam. Ledenadministratie en verkoop uitgaven bij mevrouwT.M. Jagerman-Stellingwerff, p/a Amsteldijk 67, 1074 HZ Amsterdam.

48

A M S T E L O D A M U M

Maandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

71e JAARGANG MEI/JUNI 1984

BIJ HET AFTREDEN VAN ONZE VOORZITTER

Mr. P.M. Witteman heeft na de jongste jaarvergadering het voorzitter-schap neergelegd. Het bestuur was nog maar sedert kort op de hoogte vanzijn onwrikbaar besluit om af te treden wegens een niet te stuiten toenamevan ambtelijke bezigheden. Met begrip voor de motivering kwam de me-dedeling van dat besluit toch hard aan.

Op een historische plaats - de Muiderpoort - aanvaardde Witteman tij-dens de jaarvergadering van 29 maart 1977 het voorzitterschap. Ondankshet feit dat ons genootschap toen al 77 jaar bestond had hij slechts viervoorgangers: D.C. Meijer jr., prof. dr. H. Brugmans, mr. A. le Cosquinode Bussy en prof. mr. H. de la Fontaine Verwey. Voorzitters hadden totdan een gemiddelde ‘levensduur’ van bijna twintig jaar en in dat licht be-zien zouden wij nu haast kunnen spreken van een voortijdig vertrek. Be-stuurlijke verdiensten laten zich echter niet meten in jaren. Witteman heeftAmstelodamum zeven jaar geleid met inzet van zijn gehele veelzijdige per-soonlijkheid. Hij trof een tijdvak dat wij helaas niet kunnen typeren als dezeven vette jaren. Maar onder zijn inventieve leiding heeft het genootschapde recessie tot op heden weten te overleven met onverkort behoud van depublikaties.

Witteman wist op even zakelijke als heldere wijze veel af te werken op demaandelijkse bestuursvergaderingen die vaak werden gehouden in zijngastvrije grachtehuis. Zijn activerende belangstelling gold niet alleen hetwerk van Amstelodamum maar ook dat van instellingen waarin ons ge-nootschap is vertegenwoordigd zoals de raden voor stedebouw en monu-mentenzorg.

Het aftreden als voorzitter betekent gelukkig geen afscheid van Witte-man. Amstelodamum zal althans komend jaar nog mogen profiteren vanzijn beproefde wijsheid, zij het dan ook in de meer vrijheid latende functievan tweede voorzitter.

S.V. w.

4 9

EXCURSIE NAAR DE BIJLMERMEER

Toen Richter Roegholt op 21 december 1983 zijn toespraak “Stedebouwen Stadsplanning” hield, afgedrukt in ons vorig nummer, kon hij nog nietweten van onze voorgenomen excursie naar de Bijlmer. Aan zijn aller-aardigste onbedoelde inleiding daarop ontleen ik enkele opmerkingen omdaarna de problemen te schetsen waarmee de stedebouwers in dit gebiedworden geconfronteerd. Hij beschrijft hoe in Amsterdam, stad van stede-bouwkundige planning bij uitstek, de stedelijke overheid steeds een stevi-ge greep heeft gehad op planning, aanleg en uitbreiding van de stad.

Ook vroeger liep daarbij de planning wel eens fout. De Plantage heefttwee eeuwen moeten wachten tot kopers voor de braakliggende percelenopdaagden en dat stadsdeel in de negentiende eeuw werd volgebouwd en inde westelijke havengebieden liggen sinds de jaren 60 van onze eeuw de op-gespoten terreinen, waarvoor niet genoeg gegadigden waren. Ook zijnplanners vastgelopen op het verzet van het publiek, dat hun voorkeur voorafbraak en nieuwe indeling van slechte wijken niet onderschreef omdat zein de mode waren gekomen. Richter Roegholt besluit ongeveer als volgt:de mode dat zijn cyclische processen van verguizing, verkrotting en we-dergeboorte, waarop een planoloog geen peil kan trekken. De geest waaitwaar hij wil. Alleen een dichter kan dit doorzien.

Misschien is het waar en heeft een dichter ontbroken in het team dat deBijlmer heeft opgezet. Intussen zijn verguizing en verkrotting al haar deelgeworden en of er sprake zal zijn van een wedergeboorte is voorlopig niette zeggen. Er wordt aan gewerkt. De Bijlmer werd ontworpen in een peri-ode van algemene grote woningnood. Amsterdam meende op dat momentdoor zijn bouwgrond heen te zijn en zag zijn oude wijken in verval komen.Het liet voor zijn bewoners in wat de overloopgemeenten zouden wordenoveral woningen bouwen en zocht gebiedsuitbreiding.

Met de Bijlmer ontwierp Amsterdam zijn stad voor de toekomst. Eenstad met veilig verkeer: auto’s op hooggelegen wegen, voetgangers en fiet-sers op het maaiveld. Door de totale scheiding van de verkeerssoorten zou-den ongelukken zijn uitgesloten. Ruime woningen, ruimer dan waar ookin de volkswoningbouw, drie- en vier kamer flats van 120mZ voorzien vanruim comfort, zoals veilige gemeenschappelijke centrale verwarming enwarmwatervoorziening met grote capaciteit, met vuilstortkokers en eenopslagruimte beneden onder de flats. De gebouwen, tien lagen galerijflatsboven elkaar, kregen als bijzonderheid een binnenstraat, een idee dat LeCorbusier in zijn Cité Radieuse in Marseille had toegepast. In deze bin-nenstraat zouden de bewoners elkaar leren kennen en het sociaal contactzou er bloeien want de liften komen er op uit en al het voetgangersverkeervan een klein dorp, f 500 woningen in één flatgebouw, zou er zich afspe-len. Een perfect beheer zou de vuilafvoer, de verwarming, de liften, hetschoonmaken van de binnenstraten en het onderhoud regelen. Als debeschikking over veel ruimte een luxe mag heten, kan de Bijlmer zeker eenluxe stad worden genoemd. Ruime flats, met slechts 40 woningen per hec-tare, tegen 60 woningen op zo’n oppervlak in de toch ruim opgezette

5 0

tuinsteden en per inwoner 36 m* openbaar groen. Niet te vergelijken metde situatie in bijvoorbeeld de Dapperbuurt, waar inclusief het Oosterparkper inwoner slechts 0,2 m* openbaar groen aanwezig is. Een ruime infra-structuur met een overmatig wegennet en overvloedige parkeervoorzie-ningen, berekend op 1,3 auto gemiddeld per woning.

Toch is het geen succes geworden. Het Bijlmerproject was misschien tegroot, te afwijkend en misschien ook te onvolledig, of te veel een monocul-tuur. Het heeft nooit de soort bewoners kunnen aantrekken en vasthou-den waarop was gerekend: de jonge redelijk welvarende gezinnen in hetbezit van een auto. Waarschijnlijk is het ten aanzien van de exploitatie fa-taal geweest dat men geen rekening heeft gehouden met de toen al bekendevoorkeur voor laagbouw, één-familie-huizen met tuin. De doelgroep vande Bijlmer-ontwerpers is intussen naar zijn voorkeur bediend in de over-loopgemeenten en het probleem is dat ook bij heel weinigen van de huidigebewoners een positieve voorkeur voor wonen in de Bijlmer een rol heeftgespeeld.

Veel starters beginnen in de Bijlmer omdat daar makkelijker aan een wo-ning is te komen. Zij blijken er in korte tijd toch in te slagen iets meer pas-sends te vinden. De huren die niet laag zijn, zullen daarbij een rol spelen.Hoe het ook komt, gemiddeld krijgt ongeveer 45% van de hoogbouwwo-ningen jaarlijks een andere bewoner. Meer dan 30% van de bewoners zijnvan Surinaamse afkomst en nog eens 5% buitenlander. Ook deze groe e nzijn geen geboren hoogbouw-bewoners. Ook ten aanzien van het in Ko-mensniveau is niets van de verwachtingen van de ontwerpers terecht geko-men. De inkomenspositie van de nieuwkomers is slecht: 53% moet rond-komen van het minimumloon of van een uitkering en nog eens 40% vaniets tussen minimum en modaal. In plaats van de 1,3 auto’s per woning is erslechts 0,5 auto. Dat gemiddelde loopt nog steeds terug. De zogenaamdemiddengroepen verdwijnen steeds meer. Zij klagen over de feitelijke envermeende onveiligheid, de viezigheid en vernielingen, het gebrek aanwinkels en horecagelegenheden, ze ergeren zich aan het openbreken vanhun auto, hun opslagruimte en soms hun woningen. Ze kunnen elders be-ter terecht in huizen met buren, met sociale controle en bescherming. Meerteleurstellend voor de ontwerpers is, dat de bewoners hun ideële denkbeel-den niet waarderen. Bewoners bewandelen de autowegen als dat de kortsteweg betekent en veroorzaken ongelukken, de binnenstraten worden alseen bedreigende omgeving ervaren en doen geen dienst als hoofdverkeers-ader. Men maakt massaal gebruik van het eerste stijgpunt om over de gale-rijen, 650 m lang, te lopen. Voorspelbaar is welke liften te vaak stuk zijn.Garages en opslagruimten worden niet of nauwelijks gebruikt, dat is te ge-vaarlijk. Naast de wandelpaden is een onofficiëel net slijtpaden ontstaan,die de kortste weg betekenen. Het groen wordt als onveilig aangemerkt.

Deze omstandigheden en het inkomensniveau, de hoge huur, de servi-cekosten en het negatieve beeld in aanmerking nemend, kan men zich af-vragen of de huidige leegstand van 2500 woningen op een totaal van 13000niet nog meevalt. De eigenaars, woningbouwverenigingen en de Gemeen-te, zien dat niet zo. Vooral niet omdat de leegstand met bijna 100

5 1

woningen per maand toeneemt en het schrikbeeld van 40% leegstand o -doemt. Dan slaat volgens buitenlandse ervaringen verloedering zo toe, Ba tnog slechts sloop rest. Eveneens niet omdat de geringe sociale samenhangen de aard en mutaties van de samenstelling van de bevolking de gevolgenvan de leegstand potentiëren. De vernielingen daarbij zijn gigantisch,evenals de kosten van beheer en de verliezen op huur.

Amstelodamum zal de gast zijn van het Projectburo Hoogbouw Bijl-mermeer, begin 1983 in het leven geroepen bij het opzetten van een nieuweorganisatiestructuur voor de Bijlmermeer. Daarbij is de intentie neerge-legd van een eendrachtige aanpak van de problemen door de bevolking, decorporaties, gemeente en rijk. De taak van het projectbureau, bemanddoor ambtenaren en mensen uit de corporaties, was in opzet het tot uitvoe-ring brengen van reeds ontwikkelde voorstellen. Het bleek veel verder temoeten gaan zodat het bureau moest komen tot het opstellen van een (con-cept) beleidsnotitie. De kerngedachte ervan is het loslaten van de oor-spronkelijk door de ontwerpers nagestreefde eenvormigheid, om uit tegaan van een marktgerichte benadering. Een flexibele, niet door het gehelegebied gelijke aanpak, met verhoging van de kwaliteit hier, verandering er-van elders en een op sommige laatsen grotere of geringere huurverlaging.Als op die wijze het zeer speci ieke grootschalige product van 13.000 maalPmin of meer hetzelfde in een aantal verschillende producten van kleinereomvang zal zijn verdeeld, verwacht men dat de belangstelling van de huur-ders groter zal worden. Om verder verlies te beperken zullen dure maat-regelen genomen moeten worden. Daarnaast zal veel bereikt kunnen wor-den door het schrappen van verboden uit het bestemmingsplan. Voor-gesteld worden opheffen of afsluiten van binnenstraten, aanleg van vent-wegen, hoger openbaar verlichtingsniveau, verharding van de onofficiëlelooppaden, in kleur schilderen van de gevels, aanleg van individuele C.V.installaties, afschaffing van de parkeer elden en verbouw van enkele par-keergarages tot woningen of tot indiviauele garages met afbraak van ande-re, parkeren voor de deur op het tot nu toe voor auto’s verboden maaiveld,verdeling van de kelders met opslagruimten in kleinere, afgesloten een-heden, onderverdeling van de alerijen met afgesloten toegangen, splitsingvan grotere woningen in meerpk leinere, aanbrengen van extra liften, wijzi-ging van de vuilafvoer en het overzichtelijker maken van het openbaargroen door opruimen van het teveel. Om het beheer te verbeteren wordenbijna alle hoogbouwwoningen ingebracht in een nieuwe corporatie“Nieuw Amsterdam”.

De rekeningen zullen moeten worden betaald. Den Haag zal f 100 mil-joen bijdragen om huurverlaging mogelijk te maken, zodat de Bijlmer inhuur weer een concurrerende propositie wordt. De huidige eigenaren, decorporaties, zullen bij de overgang van hun eigendommen aan Nieuw Am-sterdam f 143 miljoen toebetalen. Aan woningverbetering zal door de Ge-meente f 83 miljoen uit worden gegeven, ongeveer f 8.000 per woning.Het Rijk zal daarvan een derde subsidiëren uit het contingent na-oorlogsewoningverbetering, ofschoon de Bijlmerwoningen daarvoor nog te jongzijn. Het gaat dan ook ten koste van woningen elders is Amsterdam. Hetexploitatietekort op de parkeergarages zal jaarlijks met ongeveer f 4 mil-

5 2

joen de emeentelijke begroting belasten. Voor werkzaamheden aan hetmaaivel l is voorlopig aan f 4 miljoen per jaar gedacht. Het Projectburoheeft een geweldig zware opgave te klaren en moet daarbij een uiterst nega-tief beeld dat bijna iedereen van de Bijlmer heeft, zien te veranderen. PaulBos en zijn collega’s menen dat gedaan te kunnen krij en, omdat de Bijl-mer hoogbouw ook sterke positieve punten heeft, Pzoa s grote, goede wo-ningen, veel privacy, een natuurgebied, en vele mogelijkheden voor verbe-teringen. Ze willen het Genootschap daarvan overtuigen door de oude ende nieuwe situatie en de nog uit te voeren plannen te laten zien. De bedoe-ling is tijdens een rondrit ook te tonen hoe Amsterdam latere nieuwbouwprojecten heeft opgezet.

M.E.

HOUTZAAGMOLEN DE GROOTE OTTERBUITEN DE HAARLEMMERPOORT

Amsterdams enig overgebleven houtzaagmolen is de kort na 1630 ge-bouwde paltrok De Otter van de firma Gt. van der Bijl aan de Gillis vanLedenberchstraat 781. Tussen 1732 en 1865 werd deze paltrok ook wel DeKleine Otter genoemd, ter onderscheiding van de in die jaren bestaandebovenkruier De Groote Otter. Deze stond aan de noordzijde van de Haar-lemmervaart op een plaats die nu aangeduid kan worden als tegenover deVan Beuningenstraat in het Westerpark.

Op 28 maart 1724 huurde Theunis Otter van de stad Amsterdam de vis-serij in de kolken buiten de Haarlemmerpoort voor tien jaar à f 13O,- jaar-lijks. Toegang tot zijn land verkreeg Theunis Otter over de werf van demoutmolen De Koe, welks eigenaar Pieter van Sassom daar tegen geen be-zwaar had. Nu meer mensen gebruik maakten van de brug die van deSpaarndammerdijk naar de werf van De Koe leidde, kwamen er ook lie-den, die zich niet ontzagen aan de brouwers toebehorende zakken van heterf te stelen, zoals in februari 1728 gebeurde met zakken van de brouwerijDe Haan van Joachim Rendorp. Otter en Van Sassom vroegen daarom aanthesaurieren ordinaris de brug en daarmede de molenwerf met een hek temogen afsluiten, hetgeen hun op 5 maart 1728 werd toegestaan*.

1 Th. van Aken, De Otter, Amsterdams laatste paltrokmolen, Ons Amsterdam 1965, blz.306313, en schriiver dezes, De molens van Amsterdam in oude ansichten deel 2, Zalt-bommei 1982, nrs. 69-81. Het bijschrift aldaar bij nr. 8 dient vervangen te worden doordat bij de tweede foto van dit artikel. De in deel 1 bij nr. 1 aangaande De Groote Otter ge-

*maakte opmerking ,,omstreeks 1800” moet worden gelezen als “in 1865”.Arch. thesaurieren ordinaris nr. 742, verhuurboek C fol. 821, en nr. 91, requestenboek1726-1732, blz. 100-101.

53

Het “sprekende” wapen van defamilie Otter op de zerk van hmgraf in de Eikandskerk. Na hetafbreken van de Eilandskerk inis.50 werd deze zerk overge-bracht naar de Binnenkzndvaar-derskapel van de Oude Kerk.Tekening uit 1950 door mej.~.wjte$M”

148.

Thesaurieren ordinaris verleenden op hun verzoek op 17 juli 1732 aanPieter en Adriaen Otter vergunning om op grond en water buiten de Haar-lemmerpoort, die door hun vader gebruikt werden, een houtzaagmolen opte richtens. Voor deze grond dienden zij een precario van f lOO,- per jaaraan de stad te betalen. De molen wordt omschreven als een bovenkruierom kistdelen, balken en scheepshout te zagen. Theunis Otter kocht op 1november 1732 bij onderhandse akte enige opstallen staande op stads-grond, op de plaats waarvan zijn zoons hun molen konden bouwen.

Theunis Otter was omstreeks 1667 in Amsterdam geboren. Hij trouwdeop 4 maart 1692 in de Nieuwe Kerk met Dieuwertje Adriaens. Van hun zo-nen werd Pieter gedoopt in de Noorderkerk op 2 september 1705 en Adri-aen in de Eilandskerk op 4 maart 1708. Theunis werd op 7 juni 1737 in deEilandskerk begraven onder de hierbij afgebeelde zerk. De Otters, vanoorsprong schippers, hadden zich op het Bickerseiland gevestigd, waar zijde scheepswerf De Hoop exploiteerden.

De Groote Otter behoorde aan Pieter en Adriaen Otter ieder voor dehelft. Adriaen werd o

cf16 november 1734 in de Noorderkerk begraven.

Hij liet zijn helft van e molen na aan Maria Zaal, met wie hij oK

11 maart1732 in de Oude Kerk getrouwd was, en hun twee dochters. Zij ertrouw-de op 17 juli 1735 in de Oude Kerk met Simon Outman. Deze betaalde indat jaar voor de eerste maal f 4,- als jaarzang (gildegeld of ;Ontributie) aanhet houtzaagmolenaarsgilde. Pieter Otter, die op 1 april 1727 in de Nieuwe

3 Als boven nr. 12, resolutieboek 1723-1733, fol. 110.

54

Kerk getrouwd was met Maria de Jongh, verkocht op 3 april 1737 zijn helftvan de molen aan Klaas Olij Jansz. 4. De koopprijs bedroeg f 7000,-; 2333gulden en 6 stuivers dadelijk contant te voldoen; eenzelfde bedrag op 1 mei1737 en 2333 gulden en 8 stuivers o

K1 november 1737. Pieter Otter werd

op 24 september 1 e in de Eilands erk begraven.

De molens buiten de Haarlemmerpoortgezien van de stadswal bij bolwerk Westerbeer op eenanonieme 18de eeuwse tekening in de atlas Van Eek bij het Koninklijk Oudheidkundig Ge-nootschap. Van links naur rechts de houtzaagmolen ‘t Vriesche W a

ien, de mout- en koren-

molen De Koe, de houtzaagmolen De Groote Otter en de mout- en orenmolen Het Schaap.Foto Gemeentelijke Archiefdienst.

Van de Hooals we zagen, al9

e- of Spaarndammerdijk af kon men De Groote Otter, zo-een bereiken over de werf van de moutmolen De Koe. Tus-

sen de eigenaren van beide molens ontstonden daaromtrent gaandeweggeschillen. Derhalve begaven Simon Outman en Klaas Olij zich op 30december 1738 met Pieter en Gerrit van Sassom van De Koe naar notarismr. Arnoldus de Ridder om de zaak te regelen. Zij spraken af dat Outmanen Olij op hun kosten langs de werf van De Koe eenmet een schutting erlangs. Daartoe zou een

ad zouden aanleggengedee te van de eendevijverP

4 Gildearchieven nr. 433, fol. 162; Kwijtscheldingen nr. 111, fol. 349 vo.

55

Op dit detail van de door Mortier, Covens en Zoon in 1795 uitgegeven plattegrond van Am-sterdam zijn de vier molens van de vorige afbeelding gemakkelijk te herkennen. In de linker-benedenhoek de Westerbeer in de Singelgracht. Van links midden naar rechts boven lopenHaarlemmerweg en -vaart. Langs molen De Koe de we en de brug naar De Groote Otter, diein 1739 werden aangelegd. W. Hofman, Historische p attegronden van Nederlandse steden,fdeel 1 Amsterdam, nr. ll.

gedempt en nieuw beschoeid moeten worden. Vervolgens vroegen de eige-naars van De Groote Otter aan thesaurieren toestemming om deze plan-nen uit te mogen voeren, wat tevens meebracht dat de stadsbrug achtermolen De Koe, die in slechte staat verkeerde, vernieuwd en iets naar hetnoorden verplaatst zou moeten worden. Nadat thesaurieren onder meerhet advies van de stadstimmermansbaas Willem van Dieden hadden inge-wonnen, gaven zij op 4 februari 1739 gunstig appoinctement op het rekest.De brug zou van stadswege vernieuwd worden over een lengte van 38 voeten een breedte van 10 voet. In het midden werd een opening gelaten, waarOutman en Olij een valbrug mochten plaatsen, die zij in tegenstelling totde vaste brug zelf zouden moeten onderhouden5.

De weduwe van Klaas Olij Jansz., Anna Maria Hartman, verkocht op 3december 1776 via haar gemachtigden Jacob van Hal Verhoek en PieterBrouwer Junior haar helft van De Groote Otter aan Simon Outman6, diedaarmee eigenaar werd -van de gehele molen. De koopprijs bedroegf 13OOO,- voor de molen en f 2500,- voor de gereedschappen.

5 Arch. thesaurieren ordinaris nr. 93, requestenboek 1738-1751, blz. 17-21 en nr. 13, reso-lutieboek 1733-1739, blz. 131-132. Blijkens blz. 384-385 van het genoemde requesten-boek waren Outman en Olij in december 1744 ook eigenaars van de zaagmolen De Nach-

6 Kwltsc eldmgen nr. 150, fol. 160 vo.regaal o! hel Kwakerseiland.

56

Op 4 september 1778 werd in de Noorderkerk begraven Maria Zaal,huisvrouw van Simon Outman, overleden buiten de Haarlemmerpoortaan de molen De Groote Otter. Haar man zal niet lang daarna, waarschijn-lijk buiten Amsterdam, overleden zijn. De twee dochters uit het eerste hu-welijk van Maria Zral, te weten Dieuwertje Otter Outman, gehuwd metPieter Bosch, en Jannetje Otter Outman, weduwe van Egbert Teijler, ver-kochten de molen op 8 april 1782 in publieke veiling aan de Admiraliteitvan Amsterdam voor f47000,- contant 7. In verband met de grote behoefteaan oorlogsschepen gedurende de Vierde Engelse Oorlog had men voor devloot waarschijnlijk niet genoeg aan de produktie van de zaagmolen bijbolwerk Jaap Hannes, die ook door de Oostindische Compagnie gebruiktwerd. Door toepassing van verbeteringen aan de wieken werd getrachtmeer uit De Groote Otter te halen. In 1784 verscheen daarover bij J. vanDeijk en Zoon te Amsterdam het “Bericht wegens het voorgevallene aan‘s lands houtzaagmolen, De Groote Otter, aangaande de nieuw geinven-teerde molenwieken”s.

De Admiraliteit van Amsterdam maakte laats voor de CommissarisDirecteur van de Marine der Bataafse Repu L liek, departement Amster-dam. De behoefte aan hout voor oorlogsschepen was blijkbaar elders vol-doende gedekt, want op 6 juli 1803 liet de commissaris Cornelis van Ker-chem door zijn gemachtigde David du Bois De Groote Otter voorf 24000,- verkopen aan Pieter Otter Theunisz. en Godert Theodoor Adri-aan Snoukaert van Schauburgs. Deze baron was op 28 augustus 1773 gebo-ren op het huis Duckenberg bij Nijmegen. Op 28 oktober 1800 was hij te‘s Graveland gehuwd met Maria Margaretha Corver Hooft (1772- 1847).Hij werd in 1809 thesaurier-generaal van de Kroon en zij was dame du pa-lais van koningin Hortensei”. Voor Snoukaert, die op 28 januari 1832 te U-trecht overleed, zal de molen een geldbelegging geweest zijn.

Pieter Otter Theunisz. was de op 4 juli 1759 in de Noorderkerk gedoop-te kleinzoon van Pieter Otter, die in 1737 de helft van De Groote Otter aanKlaas Olij verkocht had. Zijn vader Theunis was op 29 juni 1732 gedooptin de Eilandskerk, waar hij op 31 juli 1790 begraven werd. Op 17 juli 1753was hij in de Oude Kerk gehuwd met Diewertje Wijngaard. Zoon Pietertrouwde op 29 mei 178 1 in de Nieuwe Kerk met Alida Schot.

Op 11 juni 1816 werd Marten Booy eigenaar van De Groote Otter”. Hijwas op 5 juni 1785 door ds. Theodorus Kloppenburg Perizonius in de Ei-landskerk gedoopt als zoon van Haring Booy en Jannetje Besem. Zijn va-der had in 1781 het huis De Drie gekroonde Haringen aan de Vierwinden-dwarsstraat 1 laten bouwen. Het werd in de jaren 1954-1955 geheel geres-taureerd en vormt thans een sieraad van de westelijke eilandent2. Haring

’ Als boven nr. 156, fol. 412 vo.’ Dit werk is onder nummer 2185 op enomen in de door drs. P. Nijhof samengestelde en

door De Walburg Pers in 1982 geput .hceerde Molenbibliografie. Ondanks herhaalde na-sporin en is het mij nog niet gelukt er een exemplaar van in handen te krij en. Gaarnehoud ia mij d an ook aanbevolen voor inlichtingen omtrent de plaats waar frt boekje teraadplegen is.

9 Kwijtscheldingen nr. 177, fol. 64 vo.‘O Nederland’s Adelsboek 1951, blz. 457-458.‘t Arch. thesaurieren ordinaris nr. 1453, blz. 251.t2 R. Meischke, De Drie gekroonde Haringen, maandblad Amstelodamum 1957, 103-106.

57

in de 19e eeuw, toen het houtzaugmolenaursgilde niet meer bejtond, verenigden vele vroege-re gildebroeders zich in de Vereeniging van Windhoutzaagmolenaars te Amsterdam. Van de

eschiedenisa

van deze vereniging is maar weinig bekend. Dit l idmaatschapsbewijs uit 1863 be-oorde aan H. Pouwels, eigenaar van de paltrok De Oranjeboom. Als penningmeester teken-

de een lid van de bekende houthandelaarsfamilie Van de Stadt, terwijl de houtkoper H.J.Steuven, die op het Kwakerseiland bij de paltrok De Vrouwenakker woonde, secretaris was.O r i g i n e e l in het bezit van de familie Pouwels. Foto Gemeentelijke Archiefdienst.

Booy had ook belangen in de houtzaagmolens De Hoop en Het Fortuin inde Stadsrietlanden buiten de Muiderpoort, samen met de familie van zijnvrouw, die begin januari 1789 overleed t3. Matten Booy bleef tot het eindevan De Groote Otter eigenaar van de molen.

In 1843 werkten drie volwassenen op De Groote Otter, die was uitge-rust met drie sleden. De heer Booy kon omtrent de produktie geen gege-vens verschaffen, hij was het met zijn collega J.G. Glasbergen eens, dat erzwaardere inkomende rechten op het buitenlandse gezaagde hout moestenworden geheven. De houtzaagmolenaars hadden zulks reeds bij rekest aande minister van binnenlandse zaken gevraagd14. De huur van de grond,waarop de molen stond, werd per 1 juli 1855 verhoogd tot f 120,- perjaar15.

l3 Schrijver dezes De houtzaaboek Amstelodamum 1 9 8 2 ,

molens buiten de Muiderpoort in de Stadsrieclanden, jaar-ilz. 91-103, i.h.b. blz. 94.

l4 Staat der fabrijken, trafijken en bedrijven in Amsterdam per 1 januari 1843, arch.secr.afd.

l5Algemene Zaken 1844, nr. 1637, fol. 41 en ll.Arch.amortisatiefonds nr. 275, register van molenwerven, fol. 63.

5 8

Het huis De Drie gekroonde Haringen, waar Marten Booy, de laatste eigenaar van De GrooteOtter, van 1783 tot 1870gewoond beeft. Op de voorgrondde Drieharingenbrwg, een vlotbrugin de Realengracht. Foto door Jacob Olie gemaakt op 17 april 1891.

Historisch topografische atlas Gemeentelijke Archiefdienst.

Bij raadsbesluit van 21 januari 1863 werd deze grond van De Groote Ot-ter samen met die van de korenmolen De Koe door de gemeente verkochtaan de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij voor f 13.500,-. Inhet ter uitvoering van dit besluit op 26 februari 1863 voor notaris W.P. C.Fabius verleden koopcontract werd uitdrukkelijk bepaald dat MartenBooy tot het einde van zijn huurtermijn op 30 juni 1865 zijn molen op deverkochte grond mocht laten staan 16. Daarna is hij spoedig afgebroken omruimte te maken voor spoorwegwerken. In de raad had wethouder van Fi-nanciën J.R. Corver Hooft opgemerkt, dat de stad, hoewel zij verplichtin-gen jegens de H.1J.S.M. had, op onbillijke wijze te kort deed aan de belan-gen van een industrieel, die voor zijn bedrijf stadsgrond in huur had”.Speelde wellicht de herinnering mee aan zijn aangetrouwde familielid, datin de Franse tijd De Groote Otter bezeten had?

De scheepsbouwmeester Marten Booy overleefde De Groote Otter nogvijf jaar. Hij stierf ongehuwd op 26 december 1870, vijfentachtig jaar oud,in zijn geboortehuis De Drie gekroonde Haringen.

J. H. VAN DEN HOEK OSTENDE

lb Not.arch.nr. 22402, akte 1205.” Notulen gemeenteraad 1863, bli. 16.

5 9

DE RESTAURATIE VAN DE STALLENPRINSENGRACHT 195 - 199

In de gids van Wijnman worden Prinsengracht 187-233 alle als pakhuizenaangeduid. Zo eenvoudig was het echter niet altijd, want op dit stuk grachtlagen eens de brouwerij De Drie Schulpen en de suikerraffinaderij van defamilie De Roode. Ons verhaal begint met de executoriale verkoop op 28januari 1747 van de brouwerij. Zoals toen gebruikelijk hadden de geza-menlijke brouwers besloten die samen te kokink, een van hen, kocht het complex voor P

en en stop te zetten. Luy-49000.- en bracht al op 24

april alles weer in veiling in 4 nummers. De totale opbrengst was nu maarf 23700.-, omdat er 99 jaar lang niet zou mogen worden gebrouwen. Mat-thijs Beuning werd op 9 juli 1748 officieel eigenaar van de brouwerij en hetwoonhuis, resp. 38 en 19 voet breed en 98 voet diep. De Remonstrantsekerk aan de Keizersgracht had daar al van ouds een stuk van het achtererf inbezit. Op 20 maart 1753 droeg Beuning dit com lex over aan Jacob Ludenvoor f 14025.- en die verbouwde het tot de pa KLiefde, later no 189-193.

huizen Geloof, Hoop en

Het tegenwoordige no 199, de stal met woonhuis van de brouwerij, wasop de veiling van 24 april 1747voor f 4800.- aan Jan Hendrik Cramer Janszverkocht. Hij was suikerraffinadeur in Sint Joris, even hoger op de Prin-sengracht. Hij moest ook de brouwerspaarden overnemen, zoals blijkt uithet lijvige dossier in het archief van het Brouwerscollege. De stal kwamstellig bij de raffinaderij in gebruik.

Er lagen nu nog twee woonhuizen, die net als deze stal 150 voet diep wa-ren tussen de drie pakhuizen van Luden en deze stal. Op 2 augustus 1752kocht Pieter de Clercq op Herengracht 94, die al sinds omstreeks 1700 deplaats Vredelust aan het Gein bezat, voor 6250.- no 197van de erven vanCornelis Schouten. Daar bouwde hij een t oetshuis met erboven drie pak-zolders voor en een koetsierswoning achter. De paarden kregen een ge-zonde stal met een verwulft eronder. De eigendomspapieren berusten tenarchieve en daarbij de unieke bouwtekening voor koetshuis en stal die hierwordt afgebeeld. Het is misschien een ontwerp van de timmerman Adri-aan de Haas of de metselaar Coenraad Hoeneker, die in 1766 het onroe-rend goed van Sara van Leuvenigh, de weduwe van Pieter de Clercq,mochten taxeren. Het complex werd toen voor 2X00.-door de gelijkna-mige zoon overgenomen. Vermoedelijk droeg llet toen al de naam De Wa-genschuur, die we later in de 18de eeuw tegenkomen.

In het kohier van de taxatie werd het verhoogd als een stal in eigen ge-bruik en 3 zolders, resp. met f 500.- en f 225.- huurwaarde. Het buurhuisno 195 volgde wat later. Dat werd op 6 november 1759 voor f 7000.- ei-gendom van de bovengenoemde Jacob Luden, die al op 27 oktober eencontract met de weduwe De Clercq had gesloten over de verbouwing. Hijbouwde net als zijn buurman een stal voor tien paarden, die de naam kreegvan zijn buitenplaats Vreedeveldt aan de Haarlemmervaart op de 1800 roe-den. De taxatie van 1761 waardeerde hier de stal in eigen gebruik op f 4OO.-,de drie pakzolders op f 364.- en de vliering op f 25.- huurwaarde.

6 0

- --

- -

-.

. .

- -

_

,.-

Jan Hendrik Cramer volgde kort voor zijn dood in 1765 hun voorbeeld.De taxatie van 1766 spreekt van een nieuwe stal voor 8 paarden, een koets-huis en vier pakzolders. De huurwaarde van de eerste was f 35O.-, de vierzolders per maand resp. f 14.-, f 12.-, f lO.- en f 3.-. Er waren 13 maan-den van vier weken in het jaar, maar van het totaal van 39.- trok men we-gens leegstand bij het verhuren per maand weer l/3 af. Het gebouw werddaarom op f 688.- getaxeerd. Deze stal werd later eigendomvan professorAndries Bonn, die in 1769 met de dochter Anna Cramer was getrouwd.Tot zijn dood in 1817 zou hij de stal zelf blijven gebruiken, maar in de dureFranse tijd slechts met 2 paarden. De koetsier in de achterwoning boven destal heette G. Beuker. Na de dood van Bonn kwam de stal aan J. ‘t Hoen,koopman op de Keizersgracht bij de Hartenstraat, die we er in 1825 en1829 met alweer 5 paarden genoemd vinden. Maar in 1841 hebben de paar-den en rijtuigen plaats gemaakt voor een kistenmakerij!

Bleef deze stal naamloos en wat vaag, over de stal De Wagenschuur isveel meer te vertellen. Pieter de Clercq behield zowel Vredelust aan hetGein als de stal tot zijn dood in 1807. Van hem gaat het verhaal, dat hij opde smalle dijk naar Vredelust een wagen met hooi ontmoette en die nietkon passeren. Om geen tijd teverliezen kocht hij het hooi en liet dat terzij-de van de weg werpen. Of dit de koetsier Hendrik Antink overkwam, diebij testament van 23 maart 1796 voor elk dienstjaar f 25.- van 6 november1785 af en f 125.- voor 2% jaar palfrenierschap gelegateerd kreeg? Op 20november 1807 kwam met de dood van zijn baas een einde aan dit alles. Wevinden dan in het koetshuis een koets van vieren, koets coupé, toewagenop veren, toeslee, platte slee en Poolse arreslee. In de stal staan, net als bijprofessor Bonn, alleen 2 zwarte merriepaarden.

Op 7 maart 1808 wordt De Wagenschuur in veiling gebracht. Verhuurdzijn eerste en tweede zolder voor resp. f 161/2.- en f 15.- per maand, on-verhuurd derde zolder en vliering, die resp.jaar moeten doen. Opgeboden wordt tot

14.- per maand en f 3O.-per

Herman Rahusen,f8000.- en op f 2400.- mijnt

echt enoot van Sara de Clercq, een kleindochter van deeerste eigenaar. Hij vergh uurt aan Gorter en Bouwer, die vermoedelijk intabak doen, en in 1811 6 en 1812 8 paarden op stal hebben. Later gebruikthij het zelf als pakhuis en pas in 1819 weer als stal. Hij dient dan net als eensPieter de Clercq in 1754 een verzoek in om palen met een slagboom aan dewal te mogen plaatsen: het uitrijden uit het koetshuis was blijkbaar nieteenvoudig!

De paarden rijden dan uit naar Kennemeroord onder Heemstede. In1840 koopt Pieter van Eeghen het stalcomplex voor f 6000.-van zijn stief-schoonmoeder Rahusen en het blijft Heemstede, waarheen men rijdt, nutot 1844 naar Uit den Bosch, daarna tot 1860 naar Knapenburg. Bij descheiding in 1860 gaat de stal naar de jongste zoon Anne Willem van Eeg-hen, die dan op Herengracht 280 woont. Of hij met de koetsier Frans Peek- de vorige koetsier Jan Nieuwstede vertrekt in 1861 naar Arnhem - er nogzelf gebruik van maakt, blijkt niet. Zeker is dat in mei 1864 de stalhouderJan van den Bosch er zijn intrek neemt. Na vier generaties van eigenaren-gebruikers verkoopt de vijfde de familiestal.

De verkopen in 1865 aan de weduwe Heineken, geboren van der Paauw,

6 2

Prinsengracht 187-199 vóór de restauratie, 22 april 1941Foto Publieke Werker

( V . l . n . r .het oude pakhuis van de brouwerij De Drie Schulpende pakhuizen Geloof, HooVreedeveldt, De WagenscR

en Liefde,uur en no. 199)

Prinsengracht 191 - 199 , Foto /osje Janse - maart 1984

6 3

in 1883 aan Wüste, in 1885 aan Tiel betreffen alle een oude herestalling, nuverhuurd als stalhouderij. Op 1 augustus 1887 wordt de steenhouwer D. J.de Jong voor f 2OOOO.- eigenaar ten behoeve van zijn zoon H.C. de Jong,die zich er als opvolger van Van den Bosch zelf zal vestigen, eerst als de fir-ma De Wed. H. van Houten. Zijn zaken nemen enige omvang. Hij breidtze ook uit over 199, waar in 1871 de stalhouder Petrus Wilhelmus Her-mans zijn intrek heeft genomen. De Jong krijgt in 1899 zelfs telefoon.

Voordat ik de droevige ondergang van de drie stallen vertel, nog ietsover Vreedeveldt, no 195. Jacob Luden was op 6 april 1784 gestorven en op18 april 1785 werd de boedel voor notaris Huntum gescheiden tussen dezonen Johannes en Dirk. De overledene had veel belegd in onroerendgoed. Hij had zelf de Bruinvis over de Remonstrantse Kerk op de Keizers-gracht bewoond. Dat huis ging naar Dirk met o.a. het pakhuis De Liefdeen de stalling Vreedeveldt, de laatste voor f 25000.-. Johannes kreeg depakhuizen Geloof en Hoop en ook de buitenplaats Vreedeveldt met 4 mor-gen en 230 roeden in de ban en binnenpolder van Osdorp, dit laatste voorf 20000.-. Dirk’s financiën gingen blijkbaar minder goed, want in 1801verkocht hij De Liefde aan zijn broer Johannes. Op 30 maart 1801 brachthij de door hem zelfders waren verhuurB

ebruikte stalling en koetshuis in veiling. De drie zol-, resp. voor f 15.-, f 12.- en f lO.- per maand en de

vliering voor f 4O.- per jaar. Er werd opgeboden tot f 9OOO.- en gemijndop f 2400.-. Koopster was Geertruyd Bijsterus, weduwe van Jan Heems-kerk. Zij was remonstrant en woonde vlak bij haar kerk. Het lijkt of ze destal voor eigen gebruik kocht, maar zeker is dat dat niet lang duurde. Erwaren in de Franse tijd nog wel belangstellenden. In 1811 noemt het in-kwartieringsregister de gouverneur-generaal Lebrun, prins van Plaisance,als huurder met 11 paarden! In 1812 met 10! In 1814 is Hoynck van Pa-pendrecht voor de Prins van Oranje met 2 paarden bescheidener. Maar danverdwijnt de

&lorie. Als eerste wordt no 195 een stalhouderij! In 1818 tref-

fen we er Wil em Jonkman, wijnkoper en stalhouder, met 3 paarden aan.In 1825 zijn alle 10 kribben bezet. Jonkman sterft en vindt een opvolger inG.W. Heckmann. Wanneer die in 1847 op 75-jarige leeftijd op Prinsen-gracht 195 overlijdt, volgt eerst zijn zoon J. W. Heckmann op als stalhou-der en in 1867 neemt zijn schoonzoon J.J. Grosz - op den duur ook stal-houder geworden- er zijn intrek. Die heeft voor 18670~ no. 197 gewoonden verhuist in 1869 naar Renkum. In 1873 komt er een blijvender bewoner,de koetsier A.C.F. Thijssen. Hij zal het er dertig jaren volhouden. Pas inhet adresboek van 1903-1904 vinden we hem op een nieuw adres, BuitenBrouwersstraat la als koetsier. Dat was zeker geen verbetering. Nog ietslanger hield de grote stalhouderij van H.C. de Jong het vol, want pas in1904 legde die het loodje.

Bekend is, dat pogingen om een grote maatschappij voor stalhouderij opte richten, die een eind zou moeten maken aan veel misstanden, in de tach-tiger jaren zijn beslag had gekregen. Van 1881 dateert de AmsterdamscheRijtuig Maatschappij, die sedert 1884 - toen de Amsterdamsche RijtuigVereeniging van 1880 erin werd opgenomen - met sprongen vooruit ging.De Jong was dus eigenlijk al te laat begonnen. Op 15 juli 1904 droeg hijvoor notaris Krabbendam zijn pand Prinsengracht 197 over aan de grossier

6 4

G.H. Scholten op Prinsengracht 17 voor f 18000.-. Tegelijkertijd ver-dween na vijf jaar de stalhouderij uit het telefoonboek. Wat Scholten metzijn nieuwe bezit deed, blijkt niet. Op 1 november 1907 draagt deze hetnog steeds als stal met pakzolders over aan mevrouw Greidanus-Martensmet f 2300.- winst en dan komen er de honing en suiker van de firma T.Greidanus & Zoon.

De zolders van de driericht. In onze tijd gebeurB

anden zijn meer en meer tot woonruimte inge-e dat vrijwel geheel. Maar toch is nog duidelijk te

zien, dat dit geen gewone pakhuizen waren, maar stallen met pakzolders.En het bijzonderste is nog, dat we van de middelste de bouwtekening be-zitten.

1.H.v.E.

JAARVERGADERINGZaterdag 31 maart 1984 om 10.30 opende de voorzitter de jaarvergaderingin de gymzaal van de le Openluchtschool aan de Cliostraat 40 te Amster-dam. Hij verwelkomt de ongeveer 40 aanwezigen en stelt vast dat ons Ge-nootschap in geen betere straat had kunnen vergaderen dan die genoemdnaar de muze van de geschiedenis. Hij geeft het woord aan de heer O.A.Altmann, lid van het schoolbestuur van de le en 2e Openluchtschool. De-ze uit allereerst zijn vreugde over het kostbare bezit van de school, het ge-bouw van Duiker. Het blijkt echter soms ook zeer frusterend te kunnenzijn als een schoolgebouw op de monumentenlijst staat. De school wasoorspronkelijk een gewone lagere school met in het poortgebouw een con-ciergewoning, twee verdiepingen voor het hoofd der school en een slöjd-lokaal. Na de oorlog werden aan de school een kleuterschool en een peu-terklas toegevoegd, waarbij de woningen in het poortgebouw tot lesloka-len werden bestemd. Dit arrangement voldeed niet aan de eisen van de in-spectie van het kleuter- en peuteronderwijs. In 1980, het jaar van het 50-ja-rig jubileum, was de afkeuring een feit. De optie zonder peuters en kleutersverder te gaan was door de aankondiging van de wet op het basisonderwijs,waarbij scholen voor het voortbestaan een kleuterklas en een minimaalaantal leerlingen moeten hebben, onmogelijk. Men moest dus ruimte zoe-ken. Het eerste plan, het poortgebouw met een verdieping te verhogen,kwam niet in aanmerking. Het tweede plan, een trappenhuis als uitbrei-ding van het poortgebouw, werd afgekeurd omdat het teveel in de stijlvanDuiker was en dus het oorspronkelijke gebouw vervalste. Tenslotte koosmen voor een losstaand tracampanile, daarmee met

penhuis naast het poortgebouw, een soortg azen bruggen verbonden. Deze oplossingP

6 5

wordt te simpel geacht. Eigenlijk blijkt Monumentenzorg de hele verbou-wing ongewenst te vinden. Een dispuut over schoonheid is moeilijk. Op-vattingen wijzigen soms snel. Berlage vond Duikers school niet mooi. Inplaats van door een plantsoen, wordt de school daarom omlijst met de nietecht fraaie achterzijden van de woonhuizen van dit blok. Intussen hand-haaft de schoolinspectie zijn bezwaren. Het schoolbestuur voelt zich daar-bij in zijn belangen niet voldoende erkend. Het voelt zich gesard door detraagheid van de papiermolen bij de Rijksdienst, die eigenlijk niet aan-vaardbaar is. De voorzitter beaamt dat het uiterst moeilijk is alle belangente verzoenen.

Om ll. 15 uur wordt het huishoudelijk deel van de vergaderin ge-opend. De notulen van de vergadering van 26 maart 1983, zoals afge iruktin maandblad 3 van de jaargang 1983, worden door devergadering goedge-keurd met dank aan de secretaris. Het jaarverslag, dat vanaf 26 maart bijhet Gemeentearchief ter inzage heeft gelegen, wordt door de secretarisvoorgelezen en door de vergadering goedgekeurd. De voorzitter dankt desecretaris voor zijn goede zorgen. De penningmeester doet zijnverslag aande hand van de door de kascommissie gecontroleerde jaarstukken. Het isgebleken dat in de vorige jaarstukken een onvolledige opgave van het effec-tenbezit is gedaan, waardoor het eigen vermogen van het Genootschap ietste laag is vermeld. Vervolgens wijst hij op het opmerkelijke feit dat on-danks het teruggelopen ledenaantal een daling van het tekort is opgetre-den. Dit vindt zijn oorzaak in de sterk verminderde productiekosten vanhet jaarboek. Als er zich geen bijzondere moeilijkheden voordoen zal,doordat dan ook het maandblad door de nieuwe drukker zal zijn verzorgd,de volgende verlies- en winstrekening zelfs een klein overschot kunnenvertonen. Anderzijds is aangekondigd dat de Gemeente Amsterdam haarbijdrage met de helft wil verminderen tot f 5.OOO,-. Hij concludeert dat desituatie zorgelijk blijft en roept een ieder op om in eigen krin leden voorhet Genootschap te werven. De kascommissie, bestaande uit 3 e heren mr.W.S. da Costa en mr. E. Dienaar, verklaart bij monde van de heer Da Cos-ta dat zij de boeken en bescheiden en rekening en verantwoording over1983 heeft nagezien en in orde heeft bevonden. Zij stelt voor de penning-meester te dechargeren. De fout in de vorige balans is ontstaan doordat defondsenstaat, op te stellen door de bank, in feite steeds pas na de jaarverga-deringen wordt gemaakt, met als resultaat dat er kleine en soms grotereverschillen voorkomen tussen de op de jaarvergadering uitgebrachte en inhet jaarboek afgedrukte jaarstukken. Om dit te voorkomen zou men debank moeten bewegen sneller te werken of anders de jaarvergadering laterhouden. De kascommissie dankt de heer en mevrouw Amende voor hungoede zorgen en aangename ontvangst. De voorzitter bedankt de ledenvan de kascommissie voor hun werkzaamheden en speciaal voor de tijd diezij zo genereus aan deze taak hebben besteed. In de nieuwe kascommissieworden de heren mr. E. Dienaar, M. van Lee en als reservelid mr. E. J. vanDijk benoemd. Voor de vier nu periodiek aftredende bestuursleden zijngeen tegenkandidaten gesteld. Ze worden allen herbenoemd. De voorzit-ter deelt de vergadering mee dat architect P. Zanstra, die mede namens onsGenootschap sinds 1965 deel heeft genomen aan het werk van de Schoon-

6 6

heidscommissie, deze taak wenst neer te leggen. Het bestuur is hem zeererkentelijk voor zoveel jaren trouwe dienst. De voorzitter is verheugd inarchitect J. van Stigt een actief, jeugdig en bekwaam architect te hebben ge-vonden die dit werk zal overnemen. Het bestuur is zeer verheugd te con-stateren dat de verzor ing van het drukken van jaarboek en maandblad bijde heer Marcus in goeie handen is en hoopt op een lange en prettige samen-werking. De voorjaarsexcursie zal naar de Bijlmermeer gehouden worden,om daar een beter en veel gunstiger beeld te krijgen van dit uiterst negatiefbekend staande woningbouw project. De najaarsexcursie zal naar hetStadhuis-Muziektheater gaan. Als slot meldt de heer Witteman dat zijn be-roepsbezigheden hem ernstig in tijdnood brengen en hij daarom als voor-zitter moet aftreden. De heer L.C. Schade van Westrum, nu tweede voor-zitter, is bereid gevonden hem met ingang van heden op te volgen. Tijdensde rondvraag dankt de nieuwe voorzitter de heer Witteman met hartelijkewoorden voor de zeven jaren waarin hij het Genootschap heeft geleid. Hijprijst zich gelukkig dat de heer Witteman bereid is voorlopig als tweedevoorzitter voor het genootschap beschikbaar te zijn. Als herinnering over-handigt hij de aftredende voorzitter het boek “Vier eeuwen Herengracht”.Zijn dochter Katrien neemt de bloemen voor haar moederin ontvangst. Devoorzitter bedankt en sluit de vergadering.

De heer M.C. Leunk spreekt vervolgens over de le Openluchtschoolvoor het gezonde kind, waar hij het hoofd van is. De school neemt onderde Amsterdamse lagere scholen een bijzondere plaats in. Natuurlijk van-wege het unieke gebouw van Duiker, dat architectuurpelgrims uit vele lan-den aantrekt. Verder wegens het concept “openluchtschool”, meer dan 50jaar geleden bedacht, toen het belang van licht en lucht voor de gezondheidnog gepro ageerd moest worden. Ook door de ideeën van de initiatiefne-mers, zoa s dr. N.J. Heijbroek, kinderarts in Zuid, die wenste dat dePschool een gezondheid bewarend en bevorderend instituut zou zijn. Van-daag krijgt misschien niet alles meer dezelfde nadruk als rond 1930. Geble-ven en verder ontwikkeld zijn de doelstellingen van het onderwijs. Sindsde stichting is het een opleidingsschool, vroeger opleidend voor het mid-delbaar, nu voor het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Menstreeft ernaar de leerlingen alle vaardigheden bij te brengen voor een zelf-standivormd

leven. De onderwijsmethode is naar eigen idee, echter mede ge-door de bekende systemen zoals Montessori, Dalton en Jena-plan,

niet alleenook prikkeP

ebruik makend van wat in de kinderen zelf opborrelt, maarend en duidelijk leidend. Het onderwijs is klassikaal, wat hier

betekent dat de kinderen in jaarklassen verdeeld onderwijs volgen, waar-door tijd overblijft voor andere zaken en om extra aandacht te geven. Menstreeft naar kleine klassen, niet zo klein dat de sociale controle te grootwordt, maar niet zo groot dat de individuele aanpak er onder lijdt. De ge-woonte is de ontwikkeling van de oud-leerlingen in het VWO te blijvenvolgen, wat goede contacten betekent met het Amsterdams, het Vossius,het Ignatius,.het Hervormd en het Barleaus, waar zij meestal naar toegaan.Uiteindelijk blijkt 90% -95% voor het VWO bestemd. Het zou eenvergis-sing zijn te menen dat alleen aandacht wordt gegeven aan het CO nitieve.Sport, zwemmen, textiele vaardigheden, museumlessen, kunstkij Íiuren en

6 7

muziek en beweging krij en, al dan niet in het eigen gebouw, veel tijd.Vroeger bestond er een SC1 oolorkest. De exclusieve voorkeur van de kin-deren voor piano’s, celli en blokfluiten heeft dat doen verdwijnen. Deschool gaat modieusheid op pedagogisch gebied uit de weg. Staf en school-bestuur verdedigen het geven van huiswerk en het onderricht in de gram-matica. Huiswerk, vanaf de 4e klas, dient om te “leren leren” en te leren“tijd voor jezelf” over te houden, Grammatica, niet onderwezen vanuit deregel, maar vanuit de zin ervan, acht men van groot belang voor het bevor-deren van inzicht.

Sinds de invoering van de wet op het basisonderwijs is de norm voor hetvoortbestaan minimaal 95 leerlingen op de lagere school en 25 op de kleu-terschool. De Openluchtschool heeft 125 lager onderwijs-, 60 kleuter- en26 peuterklasleerlingen.

Het schoolbestuur zij geluk gewenst met de kwaliteit van de school. Indeze tijd van schoolo heffingen is het een goede uitgangspositie. Het ge-bouw, dat wij onder eiding van architect J.M. Peeters bekeken, is terechtfeen monument. Misschien zal het, als het langer dan de omliggende bebou-wing bewaard kan blijven, nog eens zoals bedoeld, vrijliggend op eenplantsoen te zien zijn.

M.E.

VAN DE BOEKENTAFELVAN POSTKOETS TOT POSTCODE, DE POS-GESCHIEDENIS VAN AMSTERDAM, UITGAVEVAN DE VERENIGING VAN POSTZEGELVERZA-MELAARS HOLLANDIA, 56 BLZ. GEILL.,f 3,75.

Ter gelegenheid van de onder bovenstaandenaam van 24 oktober tot 13 november 1983door genoemde vereniging in het Amster-dams Historisch Museum gehouden filate-listische tentoonstelling verscheen het hieraangekondigde boekje. Na een welkom vande heer B. Haak, directeur van het museum,een ten geleide van de heer D. devries, v o o r -zitter van Hollandia, en een omschrijvingvan de 49 ingezonden kaders en de beidedoor Historisch Museum en Historisch Ar-chief van Koninklijke Bijenkorf Beheer KBBverzorgde vitr ines volgt de door mr. W. S. daCosta en J. Giphart opgestelde Kleine post-kroniek van Amsterdam tot het begin van detwintigste eeuw. Deze verscheen reeds eer-der in de catalogus van de internat ionale f i la-telistische tentoonstelling Amphilex 67 enwerd buiten de kring der postzegelverzarne-laars bekend door opneming in de jaargang1968 van Ons Amsterdam op b lz . 226-234 en277-287. Met de aldaar op blz. 225 afgebeel-

6 8

de koper ravure van het Koninklijk Post-kantoor Boor J. Mulder op de omslag werdde kroniek ook afzonderlijk door het Post-museum uitgegeven. De in Ons Amsterdamweggelaten reprodukties van oude postmer-ken en de Amsterdamse portli jsten uit de 17eeeuw zijn in dit boekje wel opgenomen,evenals de cijfers over de postale verkeers-ontwikkeling der stad en enkele markantepunten in de ontwikkeling van de postdienstna de Tweede wereldoorlog (tot 1967). Metwaardering willen we het wederom beschik-baar zijn van de geschiedenis van het Am-sterdamse postgebeuren in de complete ver-sie van 1967 vermelden, maar tevens onzespijt erover uiten, dat er geen gelegenheid ge-weest is deze tot n a dat jaar uit te breiden. Deop de laatste foto voorkomende trambrie-venbussen zi jn afgeschaft en het was zo mak-kelijk geweest in dit boekje te kunnen na-slaan wanneer? Op 6 se tember 1971. Bij hetuitzoeken bleek, danL gtj de onvol rezenkroniek in ons jaarboek, dat deze ussenreeds op 21 september 1922 op lijn 2 wareningevoerd. In 1926 werden ze aangebrachtop al le tramli jnen, die aan het Centraal Stat i -on hun eindpunt hadden of langs dat station

J.H.v.d. HO

350 JAAR O.UDE LUTHERSE KERK TE AM-STERDAM, TERUGBLIK EN HEDEN 53 BLZ.,GEILL., VERKRIJGBAAR BIJ HET KERKELIJKBUREAU VAN DE EVANGELISCH LUTHERSEGEMEENTE, HANDBOOGSTRAAT 4, 1012 XM

AM~TERDAM,VOOR~~,-.FRANCO TOEZENDING VOLGT NA OVERMA-KING VAN f7,30 OP POSTGIRO 4600107 TENNAME VAN DE EVANGELISCH-LUTHERSE GE-MEENTE TE AMSTERDAM.DE OPBRENGg KOMT TEN GOEDE AAN HETRESTAURATIEFONDS VAN DE KERK.

Op Eerste Kerstdag 1983 vierde de Amster-damse Lutherse gemeente het feit, dat 3.50jaar eleden haar kerkgebouw aan het Spuiwer 1.Ingewijd. Houten stutten wezen deaanwezigen op de noodzaak van restauratieen vernieuwing. Men verwacht daarmee inde loop van dit jaar te kunnen beginnen enziet daarin een teken van hoop in een ver-grijsde stad en dito

diemeente. De kerkeraad

probeert wat door e voorouders is nagela-ten zo goed mogelijk door te geven aan hetnageslacht. Om het 350-jarig bestaan en hetbegin van de restauratie te markeren, ver-scheen dit boekje met vijf artikelen die de ge-schiedenis van het kerkgebouw, de schilde-ringen naast het orgel, de hemelvaart en deLutheranen in Amsterdam en New York totuitgangspunt hebben. Lijsten van Evange-Iisch-Lutherse predikanten 15881983 enHersteld Evangelisch-Lutherse predikanten1791-1952 vormen waardevolle bijlagen bijde tekst.

B. Hulst, administrateurvande gemeente,behandelt de kerk, die sinds 1964 velen be-kend is als aula van de Universiteit van Am-sterdam en die wel eens schertsenderwijs deLutherse Sint Pieter wordt enoemd we enshaar middelpuntsfunctie in et LutherseÍ! ter-keli jke leven in Nederland.

J. Happee, predikant bij deze gemeentesedert 1982, heeft zich gezet aan de beschrij-ving van de schilderingen in de gaanderij-wand, die in Nederland een uitzonderingvormen, al kent ook de Evangelisch-Luther-se kerk in Leiden dergelijke kunstwerken.De Amsterdamse werden in 1692 geschil-derd door Hendrik Tiedeman ter flankeringvan het toen door Johannes Duyschot ge-bouwde orgel , waarmee ze tot 1885, toen hethuidige orgel geplaatst werd, één geheelvormden. In zijn studie heeft de predikant debeschilderingen van het Duyschotorgel, datvan 1885 tot 1954 in het Rijksmuseum stonden thans te zien is in de Nieuwe Kerk in Mid-delbur danooktennauwste betrokken. Deacht S C

t .rldermgen zijn monochroom in ver-

schillende tinten bruin, passend bij de metsnijwerk versierde houten rand, uitgevoerd.De aan Cesare Ripa’s Iconologie ontleendevoorstel l ingen zi jn van l inks naar rechts : ge-loof, goedheid, standvastigheid, liefde, ma-tigheid, wijsheid, gastvrijheid en hoop. Desituatie vóór 1885 en die van nu zijn zeer dui-delijk aangegeven op een door T. Brouwervoor de Rijksdienst voor Monumentenzorgvervaardigde tekening.

J .L. KIaufus vroeg zich af wat de harten engedachten bewoo van de mensen die eer-tijds kerkten aan a et Spui en hij tracht dievraag te beantwoorden aan de hand van aan-tekeningen, die de schilder en graveur Za-charias Webber de Jongere op Hemelvaarts-dag 1678 maakte over de preken, die ds.Volckard Visscher die dag in de beide Lu-therse kerkenhield. (De andere was de Ron-de uit 1671). De Luthersen destijds hoordenbij t i jd en wij le moeil i jker preken dan wij ge-wend zijn en konden veel meer theologieverdragen dan de kerkgangers van nu. Detheologie, die de heer KIaufus op blz. 36

Beeft, zij een ieder ter overweging aanbevo-

en.Dominee J.C. Mehn schetst het begin van

het Lutheranisme in New York, dat zich ei-genlijk pas na 1664, toen de kolonie aan deEngelsen was overgegeven, kon ontwikke-len.

Dominee J. Happee zet tenslotte uiteenhoe het Lutherse emeenteleven in Amster-dam georganiseer%is. Na een in 1953 zeer ri-goreus doorgevoerde decentralisatie mettien wijkkerken is in 1982 de eenheid van degemeente voorop gesteld met de kerk aan hetSpui als centrum van vier brand unten: hetverouder(e Zuid, het lurt orme Oost..R fen Zuid-Oost, het landelq e Noord en hetbruisende West.

In 1988 zal het vierhonderd jaar geledenzijn, dat de Evangelisch-Lutherse Gemeentete Amsterdam gesticht werd. Immers op 16januari 1588 wendden zich haar vertegen-woordigers voor de eerste maal tot de stede-lijke overheid. Wellicht dat de dan te ver-wachten herdenking aanleiding zijn zal totde uitgave van een groter boek, waarvoor hethier besprokene een aanzet biedt. De in 1573uit Nederland vertrokken en in 1582 gestor-ven Alva zou op blz. 2 door Parma vervan-gen moeten worden (val van Antwerpen) enop blz. 10 en 14 slopen storende drukfoutenin de jaarta l len. De paginering van het boekjeis trouwens een unicum met de even num-mers na 1 rechts, doordat 1 verso ongepagi-neerd wit is gelaten.

J.H.v.d.HO

69

HOLLANDSE STUDIEN, DEEL X11, 1983,f 46,, TE VERKRIJGEN DOOR STORTING OPGIROREKENING~~~~~~~ TEN NAME VAN DEHISTORISCHE VERENIGING HOLLAND TE's GRAVENHAGE.

Hier zijn vijf studies gebundeld, waarvan erdrie zeer nauw betrokken zi jn bi j de geschie-denis van onze stad. Ik zal mij beperken totdeze drie; de andere behandelen de midde-leeuwse stenen kamers en poldervorming inoostelijk Delfland.

Mevrouw J.A.M.Y Bos-Rops komt op p.39-72 met “Willem Eggert (ca. 1360-1417),Een Amsterdams koopman in grafelijkedienst”. Hier vindt men eigenlijk voor heteerst een duidelijke uiteenzetting over dezetameli jk legendarische figuur, die al vaak hetonderwerp van nu verouderde opstellen isgeweest. Zij begint met zijn afkomst en mi-lieu om daarna over te gaan tot zijn verhou-ding tot hertog Albrecht en Willem van Oos-tervant van rt 1390 tot 1404. Veel belangrij-ker wordt zijn rol in Den Haag na de doodvan Albrecht onder de opvolger Willem VI,a l in de periode van 1404-14 1 1 , m a a r v o o r a lvan 1414-1417, wanneer hij de tresorier vanWillem VI is. Daarnaast voert hij dan - ophet hoogtepunt van zijn carrière - ook on-derhandelingen voor de graaf. In het hoofd-stuk over Willem Eggert als ambtenaar gaatde schrijfsterdieperop zijn persoonlijke om-standigheden in, de inkomsten die hij trok,zijn leefwijze, het merkwaardige feit, dat hijals poorterszoon een dergelijke rol kon spe-len, etc. Hoofdstukken over de sociale posi-tie van Eggert en de familie na zijn dood be-sluiten de studie. Zijn glorie als tweede manin Holland was niet blijvend. Hij stierf inhetzelfde jaar als Willem VI en de koerswij-ziging onder Jacoba van Beieren maaktevoor zijn zoon Jan Eggert een voortzettingonmogelijk.

Bijlage 1 geeft een chronologisch over-zicht van zijn bezittingen (1371-1417), bijla-ge 2 een stamboom. Beide hebben net als destudie zelf uitvoerige noten. Het geheelvormt een grote aanwinst voor onze kennisvan deze merkwaardige Amsterdammer.

J.P.A. Louman komt opp. 115-164 meteen bijdrage “Roerende dat Heycoopwaterende Aemsterlant, Een Hollands-Utrechtswaterstaatsgeschil en de instelling van hethoogheemraadschap Amstelland, 1520-1527”. Het is een uiterst ingewikkelde mate-rie en de samenvatting op p, 150-151 is danook bijzonder nuttig. Dank zij het dossiervan de bekende Amsterdammer Jan Ban-ninck, raadsheer bij het Hof van Holland,waterstaats deskundige en grootgrondbezit-

ter (o.a. eigenaar van Kostverloren) zijn wijover de oprichting van het hoogheemraad-schap bijzonder goed ingelicht. Het U-trechtse waterschap Bij leveld had sedert 1413het recht uit te wateren op de Amstel. Daar-van maakte o.a. Heicop gebruik om indirectook op de Amstel te lozen. Waterlast in Am-stelland bracht Banninck ertoe om met mach-tiging van ingelanden hiertegen op te treden.Een rekwest werd bij de landvoogdes inge-diend en dit had een ordonnantie van 27 sep-tember 1525 ten gevolge. Van deze ordon-nantie vond de schrijver een onbekend ge-drukt exemplaar op het Gemeente-Archiefin Amsterdam, het oudste gedrukte stuk datd a a r berust! De vraag, wie de opdracht gaf enwie de drukker was, is uiteraard niet eenvou-dig op te lossen. De heer Louman meent, dathet tussen 1526 en 1532 in de drukkerij vanPieter Jansz Tyebaut, de zwager van Ban-ninck, tot stand is gekomen. Hierover is ze-ker nog niet het laatste woord gezegd. Deheer Valkema Blouw, expert op dit gebied,neemt aan op grond van enkele kenmerken,dat het vrijwel zeker uit de drukkerij vanHugo Jansz van Woerden, toen in DenHaag, afkomstig is en uit 1526 stamt.

W.M. Zappey publiceert tenslotte opp. 165-218 “Porselein en zilvergeld inWeesp”. Dit artikel heeft als enige een indexop persoonsnamen. Daaruit ziet men al di-rect, dat er in dit Weesper artikel veel Am-sterdams te vinden is. De hoofdpersoon,Bertram graaf van Gronsveld, (1715-1772),die net als Duitse vorsten plachten te doen,de porseleinfabriek in Weesp begon, was lidvan de Admiraliteit te Amsterdam en be-kleedde ook het ambt van drost van Muiden.Hij was echter een minder integere figuurdan de bekende 17e eeuwse drost, en ge-bruikte o.a. veel materiaal van de Admirali-teit voor zijn fabriek in Weesp. Die was daargevestigd in een gebouw, dat vrij was geko-men in verband met de afname van de oudeWeesper branderijen.

Gronsveld, die hier op de meest verschil-lende terreinen ten tonele wordt gevoerd,had uiteraard vele relaties in Amsterdam,waar hij o het Prinsenhof woonde. Ik noemde bekende kunstverzamelaar Braamcamp,die hem grote sommen leende. De fabriekwerd niet alleen gebruikt om porselein temaken, maar ook - zoals de schri jver nu uit-vond -om zilver te smelten, dat Duitse vor-sten via de Joodse Amsterdamse bankiersSymons hier leverden. De werklieden in bei-de branches werden tot nu toe allen als werk-zaam in de porseleinindustrie gerekend. Deschri jver geeft hier de oplossing voor vele totnog toe onverklaarbare zaken. Uiteraard is

7 0

het artikel voor de kennis van de porseleinin-dustrie in ons land van groot belang.

Tenslotte nog een opmerking. Het is mis-schien wat veel gezegd, maar men zou de drieartikelen als trilogie kunnen zien. WillemEggert treedt ersoonlijk in 1413/14 op inhet tweede arti.i: el (p. 123) en de brouwers enwaterhaalders van Amsterdam, die niet zoblij waren met de ordonnantie van 1525 en in1526 een regeling moesten treffen om de vre-de met Utrecht te bewaren, vinden we weerterug in het artikel over het Weesperporse-lein (p. 134 en 168).

1.H.v.E.

DR. ISABELLA H. VAN EEGHEN, "IN MIJNJOURNAAL GEZET" AMSTERDAM 1805-1808.HET GETEKENDE DAGBOEK VAN CHRISTIAANANDRIESSEN, UITGEGEVEN TER GELEGENHEIDVAN HET 125-JARIG BESTAAN VAN HETKONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG GENOOT-SCHAP TE AMSTERDAM DOOR CANALETTO TEALPHEN AAN DEN RIJN, 1983, 280 BLZ.,f 65,-.Dat getekende dagboek bleef bijeen tot 1903.Toen werd het geveild onder de naam vanJurriaan Andriessen, de als schilder van ka-merbehangsels en zaalstukken meer bekendevader van de werkelijke tekenaar. De bladengingen uit elkaar en konden met deze ver-keerde naam eigenlijk niet tot hun recht ko-men. Pas in 1963 ontdekte de schrijfster vandit boek de ware tekenaar, aan wie zij in onsmaandblad van 1964 een serie artikelen wijd-de. Ook verder bleef zij met de fascinerendetekeningen bezig, die herhaaldelijk ter illu-stratie van artikelen werden gebruikt.

Het Koninklijk Oudheidkundig Genoot-schap bezit van de circa 700 bladen er 251.Een groot bezwaar was, dat er nog ruim 200bladen zoek waren. 0kwamen echter 129 blaB

13 september 1983en - zoek sinds 1903

hop een veiling in het Notarishuis te Arn-

em. Ze werden voor het Amsterdamse Ge-meentearchief aangekocht. Ze brachten zo-veel verrassingen mee, dat aan het boek, datreeds gezet was, een hoofdstuk werd toege-voegd “De schone slaapster: de veiling van1983” met achttien platen. Via de index zijnverbeteringen en toevoegingen gemakkelijkte achterhalen.

Na het voorwoord van prof.dr. D . P .Blok, voorzitter van het K.O.G., begint dr.Van Eeghen met “De veiling van 1903 enhaar gevolgen” en wijdt daarna een hoofd-stuk aan “De families Andriessen en Noord-ziek”, daar de familieleden van vaders enmoeders zijde een belangrijke rol op de teke-ningen s elen. Het volgende hoofdstuk“Het geteK ende dagboek” gaat speciaal in op

de wijze van tekenen, die in de vier jaren zeerverandert, de bedoelingenvan de tekenaar ende bekendheid in de tijd zelf. “De inhoudvan het dagboek” leende zich voor velerleiindeling. Gekozen is voor “familieleven”,“de schaarse opdrachten”, “het Vrouwen-college”, waar men onder leiding van Jurri-sasaore;; net naakt schilderde, “lessen en

kunstbeschouwmgen, Fehx Me-ritis en Teken-Akademie” en “kunstbroe-ders”, die een voorstelling geven van het veledat zich o“muziek (R

dit terrein afspeelt, en tenslotteerk) en toneel”, “de straat op” en

“reizen”, die ons beelden brengen van ge-beurtenissen op allerlei gebied, waarvan veledirect op de Franse invloed betrekking heb-ben.

Het laatste hoofdstuk “Christiaan An-driessen en zijn dagboek” vertelt de laterelotgevallen, zowel van de tekenaar, die leef-de van 1775 tot 1846, als van zijn dagboek.Hij bracht het niet ver; zijn kennis van ana-tomie en perspectief was niet heel groot.Maar in de tekeningen van zijn dagboek be-reikte hij niet alleen soms een ongekendehoogte; hij gaf onderwerpen die niemand an-ders ooit uitbeeldde. Die twee factoren ma-ken zijn dagboek tot een geheel uniek docu-ment, waaruit veel te leren valt omtrent hetdagelijks leven van onze toenmalige stadge-noten.

In deze publikatie krijgt men voor heteerst een goed inzicht in de achtergrondenvan Andriessens werk, geillustreerd door250 bladen uit zijn dagboek. Er zijn nog al-tijd circa 80 bladen zoek. In facsimile werddaarom de catalogus van 1903 afgedrukt,met als toevoeging prijzen en kopers uit hetexemplaar van de veilinghouder De Vries envoor zover bekend de tegenwoordige eige-naren.

In de tentoonstellingszaal van het Amster-damse Gemeentearchief was van 15 oktobertot 17 december 1983 een selectie uit de teke-ningen van het dagboek te zien, die ongeveer3500 bezoekers trok. Behalve de tekeningenkon men ook enig archief- en bibliotheek-materiaal bezichtigen o.a. betrekking heb-bende op het werkvan de Andriessens als de-corateurs van de stad en het overlijden vanhun huisgenoot Van Wicky uit West-Indië.De fotografische afdeling van de dienst hadfraaie kleurenfoto’s bijgedragen van dewoonhuizen der Andriessens aan de Prin-sengracht 173 en de Amstel 95. Aan de gevelvan het laatste werd onlangs een bordje aan-gebracht ter herinnering aan de beroemdebewoner, wiens werk door dit boek van dr.Van Eeghen verdient in veler handen te ko-men.

J.H.v.d.HO

71

M. VAN HATNM, LEZINGEN EN VERHAN-DELINGEN IN "CONCORDIA ET LIBERTATE"(1769-1809) EN "FELIX MERITIS~ (DEPAR-TEMENT LEnERKUNDE) (1779-1808, 1810-1832,1865-1873), AMSTELVEEN~~~~, 36 BLZ.,GESTENCILD, VERKRIJGBAAR BIJ DE AUTEURFOKKERLAAN 36, 1185 JC AMSTELVEEN,TEGEN OVERMAKING VAN f7,- OP ZIJN POST-GIRO 3313887.

Het eerste genootschap kennen onze lezersuit de bijdra

CPe van Paul C.H. van der Goor

in het maan blad van 1976 over geleerde ke-zen en deugdminnende burgers (blz. 58-65).Treffen we daar een beknopte anthologie aanvan de in Concordia et Libertate behandeldeonderwerpen, thans ligt een volledige lijstvan titels voor ons, gevolgd door een indexop de sprekers met verwijzing naar datum ofdata, waarop zij hun beschouwingen hiel-den.

Hetzelfde heeft de auteur gedaan met deverhandelingen in het departement letter-kunde van de mede dankzij zijn gebouw aan

de Keizersgracht bekendere maatschappijFelix Meritis, waarover onder andere in onzemaandbladen van 1932 en 1943 en de jaar-boeken van 1938, 1942 en 1976 geschrevenis. Op de lijst is eenzelfde index gemaakt alsbij Concordia et Libertate.

Over beide instellingen heeft de heer VanHattum heldere, beknopte inleidingen

eschreven. Bij Concordia et Libertate heeft1..1 , zich daarin gewaagd aan een indeling vande onderwerpen: algemeen, actueel, maat-scha pelijk, juridisch, exact, taal- en dicht-kungg, h’utorisch en militair, die een aardigbeeld eeft van de veelzijdigheid van het be-handebe. Dankzij zijn werk zijn twee ar-chieven, die op het Amsterdamse gemeente-archief berusten, weer meer toegankelijk ge-worden. In de bibliotheek ten archieve is tenbehoeve van de bezoekers een exemplaarvoorhanden. Mogen velen er gebruik vanmaken, die het culturele en wetenschappelij-ke leven van het vierde kwart van de acht-tiende en de eerste helft van de negentiendeeeuw willen bestuderen.

J.H.v.d. HO.

MEDEDELINGEN VAN HET BESTUUR

VOORJAARSEXCURSIE

De leden en hun introducés worden uitgenodigd deel te nemen aan devoorjaarsexcursie, die zal bestaan uit een bezoek aan de Bijlmermeer, Am-sterdam Zuid Oost, op zaterdag 2 juni 1984. Samenkomst om 10.00 uur ophet parkeerplatform van de flat Grubbehoeve aan de Bijlmerdreef. Perauto is dit zeer eenvoudig bereikbaar. Indien per metro, uitstappen op sta-tion Ganzenhoef en lopend over het maaiveld richting Grubbehoeve gaan.De heer Edwin van Leeuwen van het Projectburo Hoogbouw in de Bijl-mermeer zal een inleiding houden en de rondleiding verzorgen. Het is debedoeling dat daarna per bus onder leiding van de heer Wil Val een rondritwordt gemaakt door het gebied. Verwacht wordt, dat de excursie rond éénuur eindigt. Aanmelding voor de excursie geschiedt door storting van f 5,-per persoon voor 25 mei a.s., op de rekening van het Genootschap. Deel-nemerskaarten worden niet verzonden.

ADRESSEN

Genootschap Amstelodamum: Secretaris Mr. M.G. B. Evers, postbus2221, 1000 CE Amsterdam (tel. 224625). Penningmeester F.H. Amende,Amstel 59, 1018 EJ Amsterdam, contributie leden minimum f 35, -(postgiro 52391 ten name van het genootschap Amstelodamum).Redactie Mr. J.H. van den Hoek Ostende, Binnen Wieringerstraat 22,1013 EB Amsterdam. Ledenadministratie enverkoop uitgaven bij mevrouwT.M. Jagerman-Stellingwerff, p/a Amsteldijk 67, 1074 HZ Amsterdam.

7 2

A M S T E L O D A M U M

Maandblad voor de kennis van Amsterdam

Orgaan van het Genootschap Amstelodamum

71 e JAARGANG JULIIAUGUSTUS 1984

NIEUWBOUW IN DE OUDE STAD’:-

1. Oud en Nieuw

Het Madurodam-verschijnsel van oud-bouw in de nieuwe stad, zoals inAlmere, met liliput-grachtjes en verdwaalde historische geveltjes, zeer re-cent tot stand gekomen, staat haaks op de ontwikkeling die zich metnieuwbouw in de oude stad voltrekt. Daarbij ontbreken die nostalgischetendenzen maar de resultaten blijven toch niet van vragen verschoond.De levende oude stad ondergaat in een onstuitbaarverandering. Wat in de loop der tijd is versleten o P

races vernieuwing enafgebrand wordt ver-

vangen. Wat is uitgediend krijgt een nieuwe bestemming. Reeds het bou-wen van de I9de eeuw maakte zijn opkomst in een honderden jaren ouddécor. Hier werd een grachtenwand opengereten voor een telefooncentra-le, daar een cluster huizen gesloopt voor een postkantoor en om het levenin zijn volle omvang te behouden werden verkeersaders verruimd, dem-pingen en doorbraken uitgevoerd. Veel wat bleef ging met zijn tijd mee,oude gevels weden door nieuw-medische vervangen. Maar al dat nieuwe isinmiddels ook weer oud geworden en met het nog oudere eassimileerd toteen vertrouwd totaal. In de kern van de oude steden is ze K fs van deze assi-milatie geen sprake. Wat zou Jacob van Campen, de bouwmeester van hetpaleis geworden Amsterdamse Stadhuis, vreemd opkijken als hij zijnschepping gesitueerd zou vinden tussen de in omvang concurrerende vesti-gingen van het grootwinkelbedrijf, het bankwezen, de hotellerie, de mees-ten pas in deze eeuw opgericht. Maar de eigen generatie kijkt ook daar ver-trouwd tegenaan.

Diezelfde generatie komt wel tot onrust en argwaan als het proces vanvernieuwing en verandering zich in onze dagen voortzet. Dan komt algauw de vraag: wat permitteren de tegenwoordige architecten zich eigen-lijk? Nu, eigenlijk niet zoveel. Het zijn de stedelijke overheden, die zo on-

‘> De auteur dong met dit essay mee in de eind 1983 door NRC-Handelsblad uitgeschrevenprijsvraag met alsonderwerp: ‘Nieuwbouw in de oude stad, waarvan de uitslag 066 april ge-publiceerd werd. Naast de bekroonde inzendingen van drs. J.M. Herfst en K. Rouw, waarinde Zeitgeistfilosofie met een voorkeur voor het nieuwe omdat het nieuw is, en het verlies vande zorg, waarmee vijftig jaar geleden een woning werd gemaakt, werden bekritiseerd, ver-dient het pleidooi van de heer Evers voor de scheppingskracht van de moderne architect, die

kring. -

__ 1

evormd moet worden door een analyse van het werk van zijn voorgangers, zeker een lezers-

7 3

geveer per life-time wel een of andere ingreep op de stedelijke structuurnoodzakelijk achten en het is de maatschappelijke ontwikkeling die voorhaar bouw-volumen andere dimensie’s vraagt, dan de stad verdraagt. Al-leen, de architecten worden er op aangekeken en dat is op zich zelf een goe-de zaak. Een geinteresseerde samenleving, die houdt van haar stad, wenstoog in oog te staan met hen die haar veranderen. De overheid en de maat-schappelijke ontwikkeling zijn daarbij vaak ongrijpbare anoniemen, maarde architect is bekend, hij timmert aan de weg!

II. Waarom is geslaagde nieuwbouw in de oude stad zo zeldzaam?

De gestelde vraag loopt volkomen parallel met de gestelde voorwaarde dieten grondslag ligt aan het werk van de beoordelende schoonheidscommis-sie’s en die zulk slagen juist beoogt. Er is dus een instrumentarium dat hetoptredende onbehagen zou moeten voorkomen en dat doet het kennelijkniet. Overigens, veel niet-geslaagde nieuwbouw vermag nauwelijks weer-zin te wekken. In elke stad kom je ze tegen, de slappe 18de eeuwse parafra-ses, die nog net in de omgeving worden

feassimileerd,

vermogen van die omgeving op de proe stellen.maar het adaptatie-

Het probleem ontstaat ten voeten uit wanneer een gebouw met duidelij-ke architectonische kwaliteit de samenklank met de omgeving niet totstand brengt. De eigen fraaie toon van zo’n gebouw klinkt dan vals in detoonzetting van het geheel. Wat is dan die toonzetting? Lyrisch gepraatover de schoonheid van de oude binnenstad geeft daarop geen antwoord.Zij moet in haar onderdelen worden onderscheiden. In de oude stad staande huizen opeengedrongen, vanuit een smal perceel gronds verheffen zijzich, ogenschijnlijk hetzelfde maar geen twee gelijk. Hun bakstenen gevelszijn vlak, in de breedte overwegend met drie vensters ingedeeld, die in eenstapeling van twee, drie of meer lagen opwaarts in hoogte afnemen. Devensters zijn rijzig en groot waardoor van het stenen gevelvlak maar eenfragiel rooster van muurdammen en borstweringen overblijft. Aan de voetvan het huis een stoep in de dubbele betekenis van het woord: een versteen-de terrein-strook als kunstmatig overblijfselvan een eigen erf en een terzij-de gelegen opgang van enkele treden naar de voordeur, die niet uit de regel-maat van de vensterplaatsing treedt, maar wel van een afzonderlijke om-lijsting is voorzien. Deze niet-symmetrische aanle aan de voet wordt be-antwoord door een symmetrische bekronin

%a a n %

dak-richting van het huis. De vorm van dezee top, in relatie met de

gevel als trap-, hals-, klok- of lijstgevel.ekroning benoemt de gehele

De onregelmatige afwisseling van deze gevels, tezamen met hijsbalkenen beeldhouwkundige versieringen, levert de rijke luchtlijnen op, die debebouwingen in de oude steden vertonen. Wat eerst van af de I9de eeuwzijn intrede zal doen ontbreekt nog in het authentieke beeld: buiten het ge-velvlak geen balcons en erkers en binnen het gevelvlak geen portieken oflog ia’s.stel%

Het is bij het huidige maatschappelijke klimaat nauwelijks voor-aar hoe enige honderden jaren lang steeds hetzelfde huis duizenden

keren opnieuw is gebouwd, met slechts kleine onderlinge afwijkingen in

74

maten, materialen en vormen. Zeker, de stilistische kenmerken zijn er bijwijze van spreken aan opgehangen; renaissance, barok en klassisme zijnafleesbaar, maar deze stijlen hebben het type van het huis zelf niet bein-vloed. En voorzover dit type toch varianten vroeg werd het verkleind tottwee vensters of vergroot tot vijf vensters in de breedte bij behoud van deoverige kenmerken, die tegelijk uitwaaierden over de pakhuizen, weeshui-zen en hofjes die de oude stad rijk is. Was hiermede alleen nog sprake vande wijze waarop het oude huis met zijn breedte en hoogte, vertolkt in degevel, aan de openbare stegen, straten, pleinen en grachten staat, het huisheeft daarnaast ook een diepte, het is een driedimensionale schepping. Datmaakt dat de onderlinge afstanden van voor- en achtergevels, van de beidezijmuren en van de vloeren van souterrain, parterre en verdiepingen leidentot een karakteristieke morfologie, die bepalend is voor de onderscheidingen de samenhang van de vertrekken die het huis bevat. Het zijn deze drie-dimensionale morfologie en haar twee-dimensionale opperhuid van de en-tree-gevel, die de volle glorie uitmaken van wat de historie ons aan oudebebouwingen heeft opgeleverd.

De Villa Weteringschans 26 gezien over de Singelgracht op 16 juli 1934.Foto afdeling stadsontwikkeling van de Dienst Publieke Werken.

Nu is voor nieuwbouw de oude morfologie zelden op te pakken. Hetmoet al om een enkel perceel gaan en dan nog met een weinig dwingendbouwprogramma om de conditie te scheppen, dat een gevel kan ontstaandie beeld-verwantschap met zijn omgeving vertoont. En zo dat al lukt zijnvelen nog niet voldaan omdat ze in dat beeld van die nieuwe gevel ook nogde vertrouwde materialen en kleuren wensen te proeven, die in de omge-ving overheersen. Zo kon het bekende huis van de architecten Girod enCahen aan de Singel 428 te Amsterdam in zijn gelede en ranke verticaliteitvoor de een een schoolvoorbeeld van geslaagde nieuwbouw worden, voorde ander een blijvende steen des aanstoots vormen. In deze oordelen botstde zin voor het architectonische met de zin voor het picturale. Misschien isde laatste toch overheersend in het land van Rembrandt en Breitner, al heb-ben -wonderlijke ontwikkeling - Mondriaan en Van Doesburg (toch ookweer schilders!) een tegenbeweging in gang gezet.

De problemen ontstaan eerst echt goed wanneer meer huizen door éénnieuw gebouw vervangen moeten worden. Indien al een ontwerp-ideegeënt kan worden op de oorspronkelijke zelfstandige morfologieën ont-staat een samenhang als van aaneengegroeide tweelingen, drielingen, vier-lingen, die in de natuur als een misgeboorte zou worden beschouwd; eenmisgeboorte, die quasi in het leven kan worden gehouden door evenzoveleschijngevels voor het ene gebouw te plaatsen. Maar dat ene gebouw blijktzichzelf te verraden doordat kleine verschillen in vloerniveaus wordengeëffend, vensters in horizontaal doorlopende reeksen verschijnen, som-mige deuren geen toegangsdeuren blijken te zijn en de naar buiten stralen-de gloed van de kunstverlichting toch de ene functie zichtbaar maakt. Hetresultaat is het begrip nieuwbouw niet waardig.

De werkelijkheid gebiedt te zeggen dat nieuwbouw met een eigen karak-ter zich niet verdraagt met de stramienen van de morfologische structurenen de architectonische geledingen waarop de beelden van de oude binnen-steden berusten. Dat geldt zowel voor de woningbouw met haar vele gede-termineerde voorschriften als voor alle overige functie’s of dat nu kanto-ren, warenhuizen of parkeergarages zijn. Toch gaat de vernieuwing door.Het veranderende maatschappelijk leven vraagt om adequate behuizingen,ook in de oude stad. De eerste eis daarbij is architectonische kwaliteit totstand gebracht door bekwame bouwmeesters en herkend door een begrip-vol welstandstoezicht. Maar ook dan is de samenleving niet bevredigd enhaar woordvoerders tasten mis. Heeft niet nog onlangs de pers bol gestaanvan de reactie tegen de kwaliteit van het befaamde ‘peper- en zoutstel’ te-genover het Rijksmuseum, maar verstek laten gaan bij het brandmerkenvan middelmatigheid? Is dan geslaagde nieuwbouw in de oude stad werke-lijk zo zeldzaam?

Ja, als de oude structuur en geledingen -hoe eerbiedwaardig ook - alseen dwangbuis worden opgevat, waarin het nieuwe leven moet worden be-klemd, neen, wanneer de behoeften van de eigen tijd mogen leiden tot cre-atieve vertolking. Want, laat er geen misverstand over bestaan, het analy-seren van de oude structuur en geleding, zoals ook in dit geschrift is inge-leid, is niet meer dan vivisectie op de schep ingskracht van voorbije eeu-wen. De daarmee vergaarde kennis mag we P tot de vorming van de tegen-

7 6

De kantoorvilla’s van architect F.J. van Gooi, Weteringschans 2 6 - 2 8 , h e t z g . p e p e r - e n zotst-stel, in aanbouw op 18 januaril978.

Foto historisch-topografische atlas Gemeentelijke Archiefdienst

woordige architect behoren, maar mag en kan zijn eigen scheppingskrachtniet vervangen.

111 In hoeverre moet de architect rekening houden met de historische con-text waarin nieuwbouw plaatsvindt?

Elke bouwplaats in een oude stad is historisch beladen zowel op zich zelfals met betrekking tot de nog overeind staande bebouwing rondom.

Aan dit gegeven kan de architect zich niet onttrekken en hij wil het ookniet. Zomin als de meeste andere kunstenaars, heeft de architect behoeftezich uit te leven. Integendeel, hij leeft zich in, in zijn opdracht en in de situ-atie waarin deze vervuld moet worden. Het nu nog niet begrepen resultaatvan zijn inspanning kan heel goed op langere termijn de historische conti-nuïteit van de oude stad bevestigen. Ook de opdrachtgever van het bouw-werk wenst niets anders. Zelden heeft hij de middelen om vreemde verlan-gens te doen realiseren. Maar zo dat al zo zou zijn, nooit heeft hij de wenseen misplaatst gebouw te krijgen noch in zijn situatie noch in zijn verschij-ningsvorm. En ook de overheid - die al tweemaal ter sprake kwam in hetwelstandstoezicht - verlangt van bouwwerken een uiterlijk en plaatsingdie in verband met de bestaande omgeving aan redelijke eisen van welstandvoldoet.

77

Dit verlangen is wijs geformuleerd. Het vraagt wat ieder normaal menswenst, zonder af te dalen in voorschriften die voor de een te ver gaan envoor de ander ontoereikend zijn. Noch met het afschaffen noch met hetaanscherpen van dit welstandstoezicht - waarover omvangrijke discussie’sgaande zijn -is de oude stad gediend. De ware hoop voor de oude stad zijneen overheid met wijs beleid, opdrachtgevers met gezond verstand en ar-chitecten met geladen creativiteit. Samen zullen zij het vertrouwde beeldnaar nieuwe glanspunten voeren.

Het onderkennen van deze glanspunten is, direct na hun ontstaan, eenmoeilijke opgave. Dat is meer voorbehouden aan een komende generatie.

A. EVERS

DE GEMEENTETRAM VAN SLOTEN*

Een paardetram wordt voorgesteld als gemakkelijker tebereiken doel. Hiertegen wordt betoogd, dat men in de-zen tijd vlakbij Amsterdam toch geen paardetram meer in‘t leven roept. De omnibus-verbinding van nu bij Am-sterdam herinnert aan de reisgelegenheid van voor 20 ja-ren in ‘t Oosten van Drente. Nu beeft men daar locaal-treinen.

De Meerbode van 13 december 1916

Midden in de Eerste Wereldoorlog beschikte de buurtschap Sloterdijkover twee elektrische tramverbindingen met Amsterdam, beide met eengoede frequentie, te weten lijn 12 van de Gemeentetram langs de Haarlem-

:“Veel gegevens voor dit opstel werden ontleend aan het onder archiefnummer 341 bij de Ge-meentelijke Archiefdienst van Amsterdam berustende archief van de voormalige gemeenteSloten, met name aan de inventarisnummers 603-629. Verder kan verwezen worden naarH.J.A. Duparc, De historie van de verbinding Amsterdam-Sloten, in: Tramnieuws 1948,blz. 25-26 en 33, en dezelfde, De Amsterdamse Paardetrams, Rotterdam 1973, blz. 77-83;W.J.M. Leider& Van paardetram naar dubbelgelede, Zandvoort aanZee 1966, blz. 116-119en 170; H.J.A. Duparc en J.W. Sluiter, Lijnen van gisteren, Amsterdam 1975, blz. 96 en97,en Ons Amsterdam 1958, blz. 373-374, en 1966, blz. 90-95, alle met foto’s van het rollendmaterieel. Daar dit daarmee genoegzaam bekend is, werden thans illustraties gekozen,hoofdzakelijk betrekking hebbende op ‘weg en werken’van de tram. In het in mei 1980 uitge-geven fotoboek In de ban van Sloten vindt men behalve enige foto’s van de trams met bespan-ning ook drie opnamen van de remise. Op de oudste daarvan bevindt zich aan de gevel eenklok en staat op de voorgrond één der dienstvoertuigen van het Trambedrijf. Het is te betreu-ren, dat de foto’s zonder bijschriften geplaatst zijn en het ontbreken van nummering of pagi-nering nadere verwijzing uitsluit.

7 8

merweg en de lokaaldienst van de Elektrische Spoorweg Maatschappij viade Admiraal De Ruyterweg. Het dorp Sloten, circa 5 km van de gemeente-grens met Amsterdam gelegen, beschikte sinds 1 januari 1881 over eenpaarden-omnibus van de Amsterdamsche Omnibus Mij., welke vier keerper dag reed tussen de Sloterbrug over de Ringvaart der Haarlemmermeeren de Overtoom. De AOM trok zich al op 1 oktober 1881 terug, waarna deomnibusdienst in 1884 werd voortgezet door Van Eeden en De Vrome.Sinds 1 januari 1901 onderhielden de gebroeders Witsiers een concurreren-de dienst op hetzelfde traject.

Een omnibus rijdende naar Sloten op 5 maart 1916.Foto historisch-topografische atlas Gemeentelijke Archiefdienst

De omnibussen werden in 1916 een enig vervoermiddel genoemd, om-dat geen dorp onder de rook van Amsterdam er zo’n verbinding op nahield. Uit ontevredenheid daarover was op 26 maart 1914 onder voorzit-terschap van de heer P. Reinders Folmer de Verkeersvereniging opgericht,die een maand later al ruim 300 leden en ISO adhaesie-betuigers had. Zijstreefde naar de aanleg van een electrische tram tussen Amsterdam en Slo-ten. Op haar instigatie trad de gemeente Sloten in overleg met de gemeenteAmsterdam over deze kwestie. De directeur van de Gemeentetram stelde,dat aan een railverbinding niet te denken viel, wegens het ontbreken vaneen daartoe bruikbare brug over de Schinkel en de te geringe breedte van deSloterstraatweg. Een motoromnibusdienst leek hem de aangewezen op-lossing, maar dan zou Sloten de opbrengst van 30 cent per wagenkilometermoeten garanderen. Deze was daartoe niet bereid en daarmee was dit planvan de baan.

79

Slotens burgemeester trad daarna in onderhandeling met de civiel-inge-nieur A.D. Heederik te Rotterdam over de aanleg van een electrische tram-verbinding tussen het dorp Sloten en Amsterdam. In het door deze in janu-ari 1916 ingediende ontwerp werden de kosten van aanleg en inrichting ge-raamd op f 290.000,-, terwijl bij de exploitatie gerekend moest wordenmet een jaarlijks tekort van f 18.129.-. Dit bleek een te zware last voor degemeente Sloten.

Intussen bewoog het merendeel der dorpsbewoners zich per rijwiellangs de lommerrijke straatweg naar Amsterdam. In de periode 1917-1918werd dat steeds moeilijker wegens het ontbreken van goede fietsbanden,zodat burgemeester jhr. A.H.P.K. van Suchtelen van de Haare nogmaalswilde proberen het openbaar vervoer in het landelijke deel van zijn ge-meente te verbeteren. Hij was dankbaar voor wat de Amsterdamse Ge-meentetram en de Elektrische Spoorweg Maatschappij in zijn gemeentepresteerden, maar zag toch ook mogelijkheden voor een moderne verbin-ding met het dorp Sloten, dat wellicht een snelle ontwikkeling zou door-maken als het verstedelijkte gebied van de gemeente Sloten langs de Admi-raal De Ruyterweg bij Amsterdam zou worden gevoegd.

Er kwam ongedacht uitkomst. In 1917 liquideerde de lokale paarden-tram in Amersfoort, terwijl de interlokale paardentram tussen Winschotenen Bellingwolde werd omgezet in een stoomtram. De baan werd daartoevan zwaardere rails voorzien, zodat de vrijkomende rails met een spoor-wijdte van 1067 mm konden worden overgebracht naar Sloten. De railsvan 24 kg per strekkende meter en de vier wissels kostten tezamenf 22.OOO,-, terwijl voor de drie rijtuigen en een sneeuwploeg uit Amers-foort f 32.000,- betaald werd. Hoewel aanvankelijk een offerte van dezemaatschappij was afgewezen werden van de tram Gouda-Bodegraven eengesloten en een open wagen overgenomen. Voorts werden daar nog aange-schaft een goederenwagen, een railveegwagen met stof- en sneeuwploeg,en een één-assige lorrie. De goederenwagen werd in 1920 tot pekelwagenverbouwd.

In verband met de oorlogsomstandigheden was voor het transport vande rails een vervoersvergunning nodig. Men was namelijk bang dat bij vrijvervoer veel ijzer en staal naar Duitsland en het door Duitsland bezetteBelgië zou verdwijnen. Voor het vervoer van 300 ton rails was een retribu-tie verschuldigd van f 6000,- die in maart 1918 door de gemeente Slotenbetaald werd. Daarna kon het vervoer van Winschoten naar Sloten doorschipper J. Bartels met zijn schip Rival plaats vinden en begonnen wordenmet de aanleg onder leiding van de per 1 januari 1917 gevormde VereenigdeIngenieursbureaux voor Bouw- en Waterbouwkunde Heederik, Dwars,Groothoff en Verhey. Aanwezig waren 5,6 km railbaan en 4 wissels. Delijn had in het midden een uitwijkplaats met twee wissels. Een derde wisselgaf toegang tot de remise en de vierde wissel maakte aanleg van twee sporenin de remise mogelijk. De administrateuren van de Sloterstraatweg bepaal-den dat de grond tussen de rails en op 35 cm ter weerszijden daarvan doorde gemeente onderhouden moest worden. Deze administrateuren kregenhun inkomsten uit een tol, die door de komst van de tram minder zou gaanopbrengen, zodat enige compensatie gezocht werd.

8 0

De situatie van de tramsporen en de remise in Sloten volgens de door het ingenieursbureauHeederik C.S. in december 1917getekendeplattegrond. De meeste sporen zijn pasaan het eindvan de jaren dertig opgebroken. De remise bleef tot 1 maart 1926 in gebrwik en werd toenovergedragen aan de afdeling Rentegevende Eigendommen, het latere Grondbedrijf.

Op 13 augustus 1918 kon de tram der gemeente Sloten als laatste in delange rij der paardentrambedrijven haar dienst beginnen. Bij de eerste ritwaren behalve de gemeentebesturen van Sloten en Haarlemmermeer, ookde administrateuren van de Sloterstraatweg, het bestuur van de Verkeers-vereniging, de pastoor, de dominee, de notaris en de heer Heederik en zijnmedewerkers aanwezig. De trams werden voorafgegaan door de muziek-vereniging te Sloten.

De lijn, lang 5,29 km, begon aan de grens met Amsterdam bij de Over-toomse sluis, liep langs de Sloterstraatweg, door het dorp Sloten en eindig-de op de Akerwegl bij de brug over de Ringvaart van de Haarlemmermeer-polder, zodat de mensen aan de overkant van de brug ook van de tram ge-bruik konden maken. De baan was in vier secties verdeeld met een tariefvan vijf cent, zodat de rit van de brug over de Ringvaart naar de sluis aan deOvertoom f O,20 kostte. Er waren abonnementen voor volwassenen enscholieren en - evenals in Amsterdam - vroegritretourkaarten.

’ Sloterstraatweg en Akerweg vormen sinds 1922 samen de Sloterweg.

81

Op 21 januari 1918 was al een tramcommissie geïnstalleerd, die het col-lege van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad kon adviseren intramzaken. Voorzitter was de burgemeester van Sloten, terwijl zijn ambt-genoot van Haarlemmermeer mr. A. Slob adviserend lid werd. Buitendienwas het gemeentebestuur van Haarlemmermeer genegen te participeren ineen nadelig exploitatiesaldo.

Met ingang van 15 mei 1919 werd de gelegenheid gegeven tot het verzen-den van pakjes, dozen, enz. per tram. De te verzenden goederen moestenvan duidelijke adressen zijn voorzien en konden ter verzending worden af-gegeven: te Sloten aan de tramremise en aan het café Van Eden; te Over-

Café Van Eden, het oude rechthuis , met ernaast de polit iepost en de dorpspomp.Foto van 13 april 1940 uit de verzameling Van Eek bij het Koninklijk Oudheidkundig

Genootschap.

toom aan het café van de weduwe Bakker. De goederen werden bij aan-komst aan het eindpunt te Overtoom in vorengenoemd café gedeponeerden dienden door of vanwege de geadresseerden te worden afgehaald. Degoederen bestemd voor Sloten werden in de kom van het dorp aan huis be-zorgd. Voor zendingen bestemd voor personen wonende buiten de komwaren geadresseerden verplicht de goederen van de tramremise te doen af-halen. Behalve aan bovengenoemde bestelhuizen werden ook goederenten vervoer aangenomen op de stopplaatsen, indien de verzenders zorgdentijdig aanwezig te zijn en zij de verschuldigde vracht gereed hielden, teneinde geen nodeloos oponthoud te veroorzaken. Onder hetzelfde voorbe-houd konden ook goederen op de stopplaatsen aan geadresseerden wordenafgeleverd. Goederen die wegens gewicht, onreinheid, reuk en dergelijkenaar het oordeel van de conducteur niet geschikt waren om per tram teworden vervoerd, werden niet ten vervoer aangenomen. Het vervoer hadplaats op werkdagen met alle trams, op zon- en feestdagen tot 10 uur voor-middags tegen het dubbele tarief. Wanneer wegens druk passagiersvervoer

8 2

of om andere redenen een tram geen ruimte bood voor te verzenden goede-ren, kon de verzending tot een volgende tram worden uitgesteld. Het pu-bliek kon nimmer de verzending met een bepaalde tram eisen. ‘s Avonds na8 uur werden te Sloten geen goederen meer aan huis bezorgd, terwijl opzon- en feestdagen alleen die goederen werden besteld, welke dezelfde dagwaren aangenomen. De vrachttarieven waren als volgt: tot 5 kg per collo10 cent, van 5 tot 10 kg per collo 20 cent. Iedere 10 kg of gedeelte daarvanboven de eerste 10 kg 10 cent. Lichte en volumineuze goederen, die naarverhouding van hun gewicht een grote plaats innamen, werden bevrachttegen het dubbele tarief. De vracht voor verzendingen naar Overtoommoest steeds bij vertrek worden betaald. Voor zendingen naar Sloten konde vracht desgewenst na aankomst worden betaald.

Evenmin als de reclame op de rijtuigen mocht het goederenvervoer veelbijdragen aan de inkomsten van de tram. Verlies was er doorlopend. In 841dagen dat de tram in de gemeente Sloten voor het publiek was opengesteldbedroeg dit bijna f 5O.OOO,- bij een gemiddelde dagopbrengst van ruimf 1 lO,- of f 21,50 per dagkilometer en circa f 4,-

der rit. Er waren wel top-

prestaties met op feestdagen 2558 reizigers per ag en een opbrengst vanf 443,15, maar meestal waren de rijtuigen matig bezet.

De eerste directeur-administrateur, W. Bakhuyzen, moest wegens ge-zondheidsredenen na enige maanden ontslag nemen. Voor de ontstane va-cature meldden zich niet minder dan 212 sollicitanten, waaruit na een se-

De doordegemeenteraadvanSloten op 3 september 1918vastgestelde dienstregeling.

--=.--_o

T R A M B E D R I J FGEMEEN1

OIWWI”Lm

nm."Mu

t::0:ro0 . 1 0

10.11lt.-14)t.-CM

:$1.10

Ib.--ll.lb

o-

:$!

:iaoi?

4.16po7.-0.1. (Ei I

:::OhO

ll.-ll.10

GilcaL-IJOo.-

ff:::

83

lectie van 8 personen gekozen werd J.M. Marwitz, inspecteur vervoer vande Stoomtram Maatschappij Oostelijk-Groningen, waarin de paarden-tram Winschoten-Bellingwolde was opgegaan. Begin 1919 exploiteerdeOostelijk-Groningen 85 km stoomtram en 18 km paardentram. Zou eenoverstap naar 5 km paardentram geen misstap betekenen? Niet wat het sa-laris betreft - dit bleef f 2000,- per jaar plus vrij wonen -. De heer Marwitzverklaarde dat hij liever een kleine baas dan een grote knecht was. De nieu-we directeur had dus verstand van vervoerszaken en van paarden en begonaanstonds na zijn indiensttreding op 1 februari 1919 met het aanbrengenvan verbeteringen.

Er werd een starre 40 minutendienst ingevoerd met een rijtijd van 30 mi-nuten. Tevens werden proeven genomen met twee gekoppelde tramwa-gens, bespannen met twee paarden. In de tramcommissie kwam op 7 sep-tember 1920 een discussie over de juiste wijze van bespanning met tweepaarden op gang, welke uitmondde in de kruisbespanning ter meerderevoorkoming van het vallen der paarden.

In 1919 werden drie gesloten rijtuigen, een stofploeg en een zoutstrooi-wagen overgenomen van de tram Winschoten-Bellingwolde. Toen de oor-log afgelopen was, werd in 1919 een poging gedaan om de in 1918 gestortef 6000,- terug te krijgen met het argument dat het niet om nieuwe, maarom gebruikte rails ging, doch de minister van Landbouw, Nijverheid enHandel weigerde de restitutie. Er waren negen personeelsleden, die alskoetsier en als conducteur dienst konden doen. Zij verdienden f 18,- perweek. Daarnaast was er twee of drie man stalpersoneel. Het aantal paardenbedroeg gemiddeld twaalf. Een der conducteurs stapte op zijn vrije dag opde tram zonder te betalen. Dit feit werd besproken in de vergadering vande tramcommissie die bepaalde dat het verschuldigde bedrag zou wordeningehouden bij de eerstvolgende loonuitkering aan betrokkene. Dat was in19 19; zou het 65 jaar later anders gaan?

Per 1 januari 1920 kreeg het trambedrijf een eigen smid in de persoon vanJ. Hofstee, tot dan toe bankwerker bij deTramwegmij. Oostelijk-Gronin-gen te Winschoten. Hij zou voortaan ook de verwarming der tramrijtuigenmet briketten verzorgen. Tevoren behoorde dat tot de bemoeiingen van deechtgenote van de directeur, die daarvoor op 27 januari 1920 een gratifica-tie van f 25,- werd toegekend. Zolang de smederij nog niet klaar was, ge-bruikte de smid de bergplaats van de directeur en werd diens geit in depaardenstal ondergebracht.

De stof voor de uniformen van de koetsiers en conducteurs werd gele-verd door Aug. Maschmeijer, Spuistraat 2 te Amsterdam, en ze werden ge-maakt door Kuypers te Sloterdijk, die f 69,- kreeg voor colbert en panta-lon samen, f 71,5O voor een met wol gevoerde winterjas en f 5,5O voor een

In 1920 bleek dat de rails het gewicht van een motorlocomotief van10.000 kg niet zouden kunnen dragen. Een motortramwagen met de mo-tor in de wagen zou veel lichter zijn en de baan wel kunnen berijden, maarde prijs van f 25.000,-, d’ dle e voormalige Rijkswerf te Kiel vroeg, wasvoor Sloten niet op te brengen. Als met twee van deze wagens volstaan konworden zou dat een grote besparing op het arbeidsloon opleveren.

84

Lang heeft het gemeentebedrijf van Sloten niet geduurd, want op 1 janu-ari 1921 ging de gemeente Sloten op in Amsterdam, inclusief de tram die

ber 1 juni van dat jaar in het stedelijk trambedrijf werd ingepast en op 15 fe-ruari 1922 nummer 21 kreeg. De gemeente Amsterdam stelde volgens

raadsbesluit van 18 mei 1921 in februari 1922 vier Ford-tractoren ter be-schikking die- inplaats van paarden -de tramwagens konden trekken. Desnelheid werd verhoogd en dus de rijtijd verkort. De tractoren werdeneerst niet voor reizigersvervoer benut, maar konden wel twee tramwagenstrekken. Dagelijks deden twee combinaties dienst, waarmede een half-uurdienst werd onderhouden. Er waren dus twee tractoren als reserve aanwe-zig, wat wel nodig was wegens de vele reparaties, zodat soms nog eenvrachtauto der gemeente hulp moest bieden. Gemiddeld werden dagelijks1250 personen vervoerd, terwijl een zesde van het aantal ritten uitgevoerdwerd met twee tramwagens.

D e voor evel vare de loods, die tot remisewerd ver ouwd volgens de aanbestedin% van7 mei 1918. De deur links was van een t erg-plaats, die in het midden van de wagenloodsen de rechter van de stal.

De voorgevelvan de remise na de opvijzelingen verbouwing. De deuren links en rechtswaren van de stallen, terwijl die in het mid-den toegang gaf tot de remise.

De voorgevel van de remise na de vergroting in 1919. De deuren aven van links naar rechtstoegang tot het kantoor van de directeur, de remise,schaftlokaal.

depaardensta ‘p en de twigenkamer, tevens

85

De voormali e remise van de paardetram, Sloterweg 1275, op 17 april 1984 gefotografeerddoor Ino Roë van de Gemeentelijke Archiefdienst . In de klinkerbestrating is nog te zien waar5ide tramrails l iepen.

Buitendien werden vier gesloten en één open ex-paardentramrijtuig vanAmsterdam geschikt gemaakt voor de smallere spoorwijdte, terwijl de wa-gens uit Amersfoort buiten dienst werden gesteld. Men beschikte medio1922 over vier tractoren, zeven gesloten en één open tramwagen. De trac-toren reden, gaande naar Sloten, links van de weg en droegen aan de voor-kant een duidelijk transparant met het woord TRAM, zodat ze niet alsspookrijders konden worden aangezien. Toch paste deze combinatie methaar afwijkende spoorwijdte en traktie niet in het trambeleid van de hoofd-stad, terwijl het links houdend tramverkeer op de smalle, steeds drukkerwordende Sloterweg geen aanbeveling verdiende. De tram had in 21/2 jaaraan de gemeente Sloten goede diensten bewezen, maar kon dat niet blijvendoen, vooral als men bedenkt, dat het tweedehandse materieel geen lang le-ven beschoren was. Derhalve werd door de gemeenteraad op 10 februari1925 tot opheffing besloten, welke op 3 december 1925 plaats vond, waar-na autobuslijn G de dienst overnam.

IR . B.W. COLENBRANDER

8 6

DE RESTAURATIE VAN AMSTEL 57

De geschiedenis van het breedste pand van dit blok aan de Amstel tussenNieuwe Keizersgracht en Kerkstraat is op zich zelf niet opwindend. Menziet hier aan de stoeppartij, hoe fraai het huis werd gerestaureerd. Maar degeschiedenis van een huis moet men eigenlijk altijd nagaan op groterschaal, want dan wordt die pas echt boeiend. Dat ik dat hier doe, is omdatik altijd getroffen was door de eens stellig geheel doorlopende rij van dak-lijsten der veertien huizen Amstel 53-79. Men ziet dat op de foto van ditstukje en men kan het ook al zien op de grote prent van Stoopendael, dieVisscher in het begin van de 18de eeuw uitgaf. Op de achtergrond ziet mendaar ook het soortgelijke blok op Vlooienburg - nu geheel verdwenen inverband met de bouw van het stadhuis -, dat uit 1660 dateerde. Daar be-trokken de initiatiefnemers de overheid erbij. Zo kon ik in dit maandbladin 1953 van allerlei daarover vertellen. Hier lagen de zaken niet zo eenvou-dig, maar met enige moeite kon ik uit de overdrachten van de huizen, diealle gemeenschappelijke muren bleken te hebben, toch iets vinden.

Op 19/20 januari 1699 werden in de laatste stadsveiling uit de 17de eeuwde erven langs Nieuwe Keizersgracht, Amstel en Nieuwe Kerkstraat in ditblok verkocht. De voorwaarden vermelden slechts, dat de houtschependaar een andere ligplaats zullen krijgen en dat zo spoedig mogelijk een brugnaar de wal voor het Besjeshuis zal worden gebouwd. Dat Besjeshuis staatook op de gedrukte kaart van de uitgifte der erven, die bij Jan van Peter-som, landmeter op de Keizersgracht bij de Utrechtse straat werd uitgege-ven. Hij beeldde een stuk van het Besjeshuis af. De te bouwen brug staat alaangegeven. In het verslaindeling van de erven f

van de veiling en op het kaartje zien we, dat dea n ers was dan gebruikelijk. Ze waren alle 20 voet

breed, de erven aan de gracht 190 voet diep, aan de Kerkstraat ruim 80 enaan de Amstel ruim 150 voet. Op zo’n diepte had men nog nooit uitgege-ven aan de Amstel. Blijkbaar verwachtte men veel belangstelling.

Pieter Slicher, vendumeester der admiraliteit, kocht enige erven aan degracht en daarna het aansluitende hoekerf 29 op de Amstel van ruim 70voet die , het even diepe erf 30 en het 150 diepe erf 31 aan de Amstel. Daar-navolg 8e de timmerman Jan Aartsz van den Bergh met 32 en 33, de steen-koper Johannes de Jong - later blijkt hij ook koster van de Amstelkerk tezijn - met 34 en 35. Het erf 36 werd door een zekere Robbert Jansz gekochtvoor f 2OOO.-. Hij had dat alleen gedaan in het idee er een plokpenning aante verdienen. Bij de afslag werd echter niet gemijnd. Daar hij een zoge-naamd schaap was en geen borg kon stellen, werd het erf o nieuw in vei-ling gebracht en ditmaal boven het opbod van f 1800.- op P l3.- gemijnddoor Van den Bergh, die volgens usance het erf 37 ook voor deze somkreeg. De erven 38 en 39 werden door de timmerman Isaac Mol voor Jero-nimus Velters gekocht. De volgende erven 40 en 41 op de hoek waren weer70 voet diep en werden eigendom van Susanna Warnaars en Andries An-driesse, schilder. Borg voor hem was o.a. Van den Bergh.

Deze laatste was dus wel een belangrijk man in dit blok. Hij was geboor-tig uit Beusekom, gevestigd op de Reguliersgracht en zou in 1717 op het

87

-.- “__ __. - “.. ^ _~-^-Amstel X3-79, waar de eens doorlopende rij daklijsten nog duidelijk te zien is.

Foto Gem. Archiefdienst Amsterdam

Sint Jorishof sterven, nadat hij zijn timmermanszaak had overgedaan aaneen neef. Hij was voor mij een oude bekende als factotum van de eigenarenvan de beide helftenvan het Trippenhuis, niet bij de bouw, maar sedert on-

eveer%

1680. Mijn mening, dat hij de initiatiefnemer tot de gelijkvormigeouw was geweest, werd bevestigd door de overdrachten. Hij kreeg zijn

vier erven in verband met betalinze waren al sedert 1700 bebouwa

pas op 28 maart 1703 in eigendom, maar. Op 2 februari 1709 werd no 67 overge-

dragen aan Dirk Clercq voor f 8000.-, op 13 maart 1711 no 59 aan Petrusde Fremery voor f 7500.-, op 9 april 1714 no 61 aan Nicolaas Spring ookvoor f 7500.-en tenslotte op 19 juni 1714 no 61 aan Charles Joseph Pareiravoor f 73OO.-. Blijkbaar had men ook aan de rijke Portugese Joden ge-dacht, maar die kwamen slechts aarzelend hier wonen. In al die overdrach-ten wordt melding gemaakt van een contract tussen de eigenaren van de er-ven. Ik neem de uitvoerigste vermelding van 1709 over: “en verder sal decooper tig moeten reguleeren nae het contract als bij de eygenaars van degesamentlijke erven voor de timmeringe van de selve huysen aldaer staendehebben opgeregt onder de hant in dato 26 february 1700.” Bij andere over-drachten wordt dit niet gemeld en de enige mogelijkheid om dit contractterug te vinden is een zoekpartij naar de grondpapieren van deze vier pan-den. In ieder geval zal daar wel iets over de daklijsten in staan.

In 1717 kwamen Adriaan van Loon, Cornelis Calkoen de Jonge, Abra-ham Loten en Willem van der Does de huizen taxeren. Men deed dat toenaltijd aan de late kant. De hoek van de gracht was eigendom van IsaacAbrabanel en de twee panden, nu no 53 en 55, werden op f 12.-getaxeerd;de andere hoek van de straat, van Jacob Torner, had drie panden, nu no 75-79, dieop f 9.-, f 7.-en f 9.- werden getaxeerd. Beide hoeken werden vol-bouwd gerekend in 1711. De acht huizen no 59-73 werden getaxeerd opf 13.15.-, terwijlno57op f 18.-werdgesteld, allealsvolbouwd 1708. Vandie acht huizen waren behalve Dirk Clercq de kopers van de erven nog ei-genaar. Ook het duurste huis, no. 57, waarover dit artikel handelt, was inandere handen gekomen.

8 8

Pieter Slicher, vendumeester van de Admiraliteit, had dit huis over debreedte van het erf 31 en een stuk van het kortere 30 laten zetten, maar waser al op 4 oktober 1702 gestorven. Zijn weduwe, Bregitta Backer, deedtoen al gauw alle erven van de hand aan haar zwager Wigbolt Slicher deJonge. Daar de overdracht door de stad nog niet was geschied, was dit een-voudig. Maar ook droeg ze nog de opstal van dit huis op 28 november 1702aan haar zwager voor f 1 lOOO.- over, blijkbaar de som van de bouw. Wig-bolt droeg het al weer op 28 februari 1704 over aan Abraham, alias Antoniode Sylva Castro en de rest van de grond van de erven 29 en 30 op de hoek in1707 voor f 3600.- aan Isaac Abrabanel, met opstal van schutting en loods.Abrabanel had belangen bij het Portugese Joodse oude vrouwenhuis vlakdaarbij op de Nieuwe Keizersgracht!

Abraham de Sylva Castro en zijn vrouw Sara Alvarez Vega droegen alweer op 29 maart 1719 het huis voor f 13500.- over aan Nicolaas Spring.Die bezat 57 en 61 alleen als belegging, want hij was op 14 november 1716eigenaar geworden van no 73 door koop van Helena Velters - de zuster vande eerste eigenaar - voor f lOOOO.-. Het buurhuis was aan haar zwagerAbraham Loten - de taxateur van 1710! - ten deel gevallen. Ik neem aan,dat Nicolaas Spring en Anna Margaretha Ysenbeek, zijn echtgenote, voor-dien het huis hadden gehuurd. Zij zouden op no 73 sterven in 1726 en 1737.Er waren geen kinderen en bij testament voor notaris Isaac Beukelaar op 26april 1726 hadden ze no 61 gelegateerd aan zijn petekind Nicolaas de Fre-mery, die op 27 april 1714 in de Oude Kerk was gedoopt. Ik hoef misschienniet te vertellen, dat die een zoon was van Petrus de Fremery en CatharinaBarnsteen op no 59. Het idee,dat de buurhuizen voor detwee zonen zouden zijn, gingniet in vervulling. Want al inI 745 verkochten ze samen no59 voor f lOOOO.- en in 1755verkocht Nicolaas het legaatvan zijn peet voor f 12500.-aan Pieter Buys.

De stoep van het gerestaureerde Amstel 17.Opname Martin Alberts 1981,

Gem. Archiefdienst Amsterdam

89

Ik keer echter terug naar het gerestaureerde pand no 57. Blijkens de col-laterale successie van 1726 en 1737 was het eerst verhuurd aan de bekendeoudheidkundige Pieter Vlaming en daarna aan ka itein Gijsbert de Lange.Het was door Nicolaas Spring en echtgenote ooK gelegateerd en wel aanzijn nicht Catharina Margaretha Jonckbloet, getrouwd met Pieter Simons.Zij en hun erfgenamen zouden het huis langer in bezit houden dan Nico-laas de Fremery het zijne. Pas op 8 april 1793 bracht de zoon Pieter Simons,getrouwd met Neeltje van der Stam, het in veiling en op 13 juni 1793 vondde overdracht plaats aan Jacob de Moses Mendes da Costa, die f 16900.-ervoor betaalde. Op zijn beurt deed die dat op 27 maart 1801 over aan Mo-ses de Raphael Mendes da Costa, die f 13250.- ervoor betaalde.

De Voorlopige Monumentenlijst van 1928 zag blijkbaar niet veel in dezehuizen met rechte daklijsten en noemt alleen no 55,57,63,65 en 75, meest-al met speciale vermelding van de stoep. Dat is ook het geval voor no 57 endie stoep wordt daar gedateerd op k 1800. Of Jacob of Moses Mendes daCosta die liet aanbrengen, weten we niet. Zeker is, dat de genoemde balus-ters thans een waardige achtergrond hebben.

1.H.v.E.

DE PASSANTEN BIJ DE WAALSE DIACONIE:I .L . LA FARGUE

In de goed bewaarde archieven van de Waalse Diaconie vindt men naast deboekhouding van de diakenen der wijken ook nog die van de “diacre despassant?. Daarin komen soms interessante figuren voor. Vooral voorkunstenaren is het belangrijk iets over hun omzwervingen te weten, temeer daar enkele diakenen nogal uitvoerige aantekeningen maakten. Zokreeg de 32-jarige Isaac Louis La Fargue (1726-1805) uit de bekende Haag-se kunstenaarsfamilie op 2 oktober 1760 f lO,- om terug te keren naar zijngarnizoen, waar hij cadet was in het artillerie corps te Doornik. Als beroepgaf de diaken graveur o en bovendien voegde hij daaraan toe, dat de fami-lie sinds 1748 “en decaBence” was ekomen.

In 1769 klopte La Fargue weer % ij de Amsterdamse Diaconie aan. Hijwerd nu voormalig cadet genoemd en als geboorteplaats werd ditmaalVoorburg bij Den Haag gegeven. Hij had een attestatie van Doornik bijzich, waarvan de datum niet wordt genoemd. Wel wordt ditmaal gezegd,dat hij schilder was en werk zocht. Op aanbeveling van monsieur Cour-tonne kreeg hij weer f 10,-.

Dat kunstenaren vaker naar Amsterdam kwamen, blijkt op z december1775. Toen kreeg de bejaarde Frederic Corneille, graveur van Maagden-burg, die na een familiebezoek in Metz naar Amsterdam was gekomen inde hoop op werk, 11 gulden en 12 stuiver. Deze werden niet aan hem be-taald, maar aan zijn hospes, aan de schipper Dirk Koers, die hem naarHamburg meenam en aan het transport van zijn bagage naar het schip.

1.H.v.E.

90

VAN DE BOEKENTAFELINVENTARISSEN VAN DE ARCHIEVEN VAN DESTATIES EN PAROCHIES, GEMEENTELIJKE AR-CHIEFDIENST VAN AMSTERDAM, STADSDRUK-KERIJ 1983, 187 BLZ. MET 7 ILL., VOORf 17,50 VERKRIJGBAAR IN DE WINKEL VANDE ARCHIEFDIENST, AMSTELDIJK~~.

In deze bundel zijn samen gebracht de inven-tarissen van de archieven van Het Stadhuisvan Hoorn of de H. Dominicus aan de Spui-straat 1637-c. 1945 door D.J. Moes, De Poolof de H. Anna o Wittenburg 1673-1972door drs. A.J.M. Ben Teuling en De Mozesen Aaron of H. Antonius van Padua aan hetWaterlooplein 1640-1970 door J. Verseput.Zij vormen een deel van de ongeveer twintigdoor de Stichting Centraal Archief Katho-liek Amsterdam aan de Archiefdienst in be-waring gegeven kerkarchieven.

Elke inventaris wordt vooraf gegaan dooreen inleiding, waarin naast de inrichting vande administratie en de bewaring en ordeningvan de archieven de geschiedenis van de ar-chiefvormende organen wordt behandeld.De heer Moes gaat daarbij op de blz. 10 en 11in op het verschil tussen statie en parochie,het uiteenvallen van de roomskatholiekekerkelijke organisatie in de republiek en hetontstaan in Amsterdam van tientallen schuil-kerken. Dit gedeelte alsmede dat over de op27 oktober 1856 door de bisscho van Haar-lem voor Amsterdam vastgeste de indelingPin parochies had wellicht beter als een alge-mene inleiding aan de drie inventarissenvooraf kunnen aan, omdat ze bij de raad-pleging van elk aer archieven te pas komen.

De inhoudsopgaven per archief doen ziendat naast de bescheiden van pastoor, kerkbe-stuur en armbestuur, tal van kleine op de sta-tie c.q. parochie betrekking hebbende ar-chieven gevormd werden. Bij de Dominicuszijn dat het archief van de pastoor van de alsbijkerk beschouwde kerk van de H. Thomasvan Aquino of De Toren aan het Singel bij deBer straat,

dvan de Vereniging van de H. Ro-

s a , te het lager onderwijs verzorli

de, van hetSint Dominicus Patronaat, van e Broeder-schap van de H. Barbara, van de Congregatievan Maria en Joseph, van de EucharistischeBond, van de Vereniging van de H. Cathari-na van Siena, van de Vereniging van deH. Naam, van het Pauselijk Missiegenoot-schap, van het Pauselijk Liefdewerk van deH.A ostel Petrus, van het Lekenapostolaat,van Be Derde Orde van Sint Dominicus envan de Meisjescongregatie. Een collectie Va-ria vormt het sluitstuk.

Bij de Anna is in 1897 een scheidslijn in het

pastoorsarchief en dat van het kerkbestuurgetrokken omdat de parochie toen weer zelf-standig werd na veertig jaar een bijkerk vande H.Nicolaas binnen de veste te zijn ge-weest. Als kleinere archieven vinden we hierdie van de Broederschap van de H. Johannesde Doper, van de Broederschap van deH. Familie, van de directeur van het Jeugd-huis St. Canisius, alsmede verzamelde stuk-ken over de jaren 1743-1968 en enige bijla-gen.

Bij de Mozes en Aaron vallen op de archie-ven van de kerkcommissie tot opbouw vande kerk 1837-1850 en van het bouwteamvoor de bouw van de nieuwe pastorie en res-tauratie van de kerk 1966-1970 en ontbreekthet archief van het armbestuur. De broeder-scha pen en kerkelijke verenigingen waar-van ft.ter stukken bewaard bleven zijn: Broe-derschap van de H. Antonius van Padua,Broederschap van de H.Vijf Wonden, R.K.Vereniging Hulp in de Huishouding, Zang-vereniging Zelus Pro Domo Dei, Sint CeciliaCollege en College van Collectanten. Ten-slotte treffen we ook weer verzamelde stuk-ken aan.

Het is hier niet de plaats om in te gaan opde archivistische kwaliteiten van deze

i tubli-

katie. Wel dient zij onder de aandac t ge-bracht te worden van hen die zich interesse-ren voor de geschiedenis van (katholiek)Amsterdam. Zij zullen in de inleidingen veelvinden over de beide nog bestaande kerkenen de in 1970 gesloten en in 1978 af ebrokenPool. Voor het reeds aangestipte rq3e room-se leven daaromheen zullen zij de stukkenzelf moeten raadplegen, want daarover zwij-gen de inleidingen bijkans geheel.

J.H.v.d.HO

HET HUIS MET DE PAARSE RUITEN EN DE FA-MILIE VAN LOON IN AMSTERDAM DOORM.N. VAN LOON EN I.H. VAN EEGHENMET EEN VOORWOORD VAN R. MEISCHKE,REPRO-HOLLAND B.V. ALPHEN AAN DENRIJN 1984, 80 BLZ., WAARVAN 36 MET AF-BEELDINGEN. VERKRIJGBAAR VOOR f tO,-BIJ MUSEUM VAN LOON, KEIZERSGRACHT672, AMSTERDAM, MAANDAGS VAN 10 TOT12 EN VAN 13 TOT 17 UUR, EN BIJ DE GE-MEENTELIJKE ARCHIEFDIENST, AMSTELDIJK67. TOEZENDING VOLGT NA OVERMAKINGVANf í4,25 OPBANKREKENING22.75.91.771VAN DE STICHTING VAN LOON TE AMSTER-DAM OF OP BANKREKENING 30.16.18.100VAN REPRO-HOLLAND TE ALPHEN AAN DENRIJN.

91

Het voorwoord heeft het karakter van eeninleiding over de Amsterdamse stedelijkebouwkunst in het algemeen en de grachten-huizen, en dan speciaal Keizersgracht 672, inhet bijzonder. Adriaan Dortsman bouwdehet, het echtpaar Van Hagen-Tri liet hetverbouwen en de Van Loons hiel %en het instand. Dat laatste acht Meischke van de drieaktiviteiten de oors ronkelijkste. Hij gingdus nog verder dan Ret woord van Ovidius,dat in 1943 geplaatst werd op de aan de mo-numentenzorger prof.dr. J.A.G. van derSteur aangeboden penning: net minor estvirtus qwam qs/aerere parta ttieri (niet min-der verdienstelijk dan ze te verwerven is hetde dingen te behouden).

Mevrouw Van Eeghen behandelt de bouwen de bewoners van Keizersgracht 672, als-mede de geschiedenis der Van Loons met eenoverzicht van de door hen in Amsterdam be-woonde huizen. Jonkheer Van Loon neemtde familiegeschiedenis in het midden van deI7de eeuw van haar over. In het laatstehoofdstuk vertelt hij over de 19de en de 20steeeuw en weet daar soms zijn eigen herinne-ringen in mee te laten spelen. Paarden enkoetsen gaan plaats maken voor auto’s en eenkoetsiersdochter en een chauffeur komenook nog even aan het woord. Wie nog meerwil weten, leze R.W. Cleverens’ Herinne-ring aan mevrouw Van Loon-Egidius, dat indit maandblad van 1981 op de blz. 95-96werd besproken.

De door Jacob de Vries gemaakte inte-.rieurfoto’s zijn bijzonder fraai en zullen bijsommigen onzer lezers zeker herinneringenoproepen aan Amstelodamums bezoek aanhet huis Van Loon o 14 december 1973.

Evenals in het on angs besproken boekjePover 350 jaar Oude Lutherse Kerk staan inHet huis met de paarse ruiten de even pagi-na’s rechts. Dit curieuze verschijnsel werdbereikt door na het voorwoord hoofdstuk 1op een met 1 gepagineerde linker bladzijde tebeginnen. Het bij de presentatie uitgereiktepersbericht beweert dan ook, dat het boekje75 bladzijden telt, terwijl 80 toch eenvoor dedrukker veel logischer aantal is.

Het onderschrift bij de plattegrond opblz. 2 behoeft een rectificatie, die aan het be-doelde persbericht is toegevoegd. Omdat ditwellicht niet iedereen bereikt, nemen we diehierover.Menleze4i.p.v.6,6i.p.v. 7en7i.p.v. 8. Bovendien moet op blz. 50 voorKerkstraat gelezen worden Keizersgracht.

Dit naar inhoud en uitvoering bijzondereboekje zal, mede door de lage prijs, zekerveel kopers vinden.

J.H.v.d.HO

92

Dr. D. VAN DER HORST, HET LEVEN VANANTON REINHARD FALCK TOT ZIJN OPTRE-DEN ALS SECRETARIS VAN STAAT IN 1813,NIJMEGEN 1983.

Anton Reinhard Falck, die al in deel 1 van hetNieuw Nederlandsch Biografisch Woor-denboek (1911) werd behandeld, bleef voormij altijd een wat vage figuur: hij was een be-langrijk man, maar nooit een van de topfigu-ren. Het proefschrift van Dr. van der Horstmaakte daaraan een eind, want thans kennenwe de eerste 36 jaren van zijn leven buitenge-woon goed - en die betreffen bijna geheelAmsterdam -; de schrijver had zoveel stoftot zijn beschikkin dat hij in een volgenddeel de dertig jaren c!aarna hoopt te behande-len.

Laat ik allereerst de hoofdstukken noe-men. Na een levensloop van Falck tot zijndood toe en een inleiding over de beschikba-re bronnen en publicaties volgen: 1 “Jeugd enipnf j a r e n , I777-1799”, verd@d i nSc ooltqd en begin van de studre , “Reis

naar Frankrijk, 1795-1796”, “Laatste studie-jaren, 1796-1799” en 11 “‘Grand Tour’ en ja-ren van afwachten, 1799-1802”, verdeeld in“Duitse reis, 1799-1800” en “Terug in Am-sterdam, 1800-1802”. Hoofdstuk 111 is ge-wijd aan “De Spaanse jaren, 1802-1806”,waarin Falck in Madrid gezantschapssecre-taris was, en hoofdstuk IV aan zijn werk-zaamheden in dienst “Onder Koning Lode-wijk Napoleon, 1806-1810”. Zijn deze beidehoofdstukken uiteraard maar edeeltelijkAmsterdams, de beide volgen e zijn data ..weer volop. Falck wenste geen functie teaanvaarden na de inlijving. “Ingelijfd, 1810-1813”, verdeeld in “Het begin van het Fransebestuur, 1810-181 l”, “Duitse reis”, “Fami-l ie en werk: Amsterdam, 1811-1812”,“Zweedse reis, 1812” en “Geleerde genoot-schappen en vaderlandsliefde: Amsterdam,1812-1813” en tenslotte “November 1813”,verdeeld in “Voorspel” en “De November-dagen” tonen hoe een burger die wel het ko-ningscha van een Fransman had geaccep-teerd zit

.g . .afzijdig opstelde tijdens die inlij-

ving.Aan het einde van zijn inleiding deelt de

schrijver mee, dat hij deze levensbeschrij-ving traditioneel of zo men wil ouderwetsheeft op ezet. Daaraan danken wij een boei-end gescareven verhaal over een interessantefiguur uit de geschiedenis. Ik las het boekachter elkaar uit. Zelden krijgt men zoveelbijzonderheden over het leven van een jon-geman te horen. Falck was geboren in U-trecht, maar zijn vader werd in 1786 lid vanhet nieuwe vijfde departement van de O.I.

Compagnie onder de Kamer Amsterdam.We horen dan ook van alles over de FranseSchool, de Latijnse School, het Athenaeumen de beëindiging van Falck’s studie te Lei-den. Zi jn proefschrift verdedigde hi’ aan hetAthenaeum, in Leiden promoveerd ,’e hij op26 juni 1799 op stellingen. In Amsterdamhad hij meegewerkt aan de oprichting vanhet bekende juridisch studentengezelschaDu Choc. Daarnaast was h i j l id van verschi -7lende genootschappen buiten de studenten-wereld. Daaruit kwam zijn medewerkingaan het blad “De Arke Noach? voort. Deschrijver geeft aardige mededelingen overFalck’s b i jdragen daaraan a ls een “Wi jsger igewandeling door Amsterdam”.

Bij al deze levensbijzonderheden geeftVan der Horst uitvoerige noten, waaruit wijveel over de achter ronden kunnen leren.Slechts eenmaal von f,ik p. 348 over een echt-paar Schaa -Wijkersloot de woorden “Niette achterhafen”. Hij ontmoet hen in 1800 inDuitsland en zinspeelt op vroegere plannentot een huwelijk met de echtgenote voorhemzelf. Het zijn de dan juist getrouwderooms-katholieke J.S. Schaep en MariaGeertruida de Wijkerslooth de Grevenma-chern. Het is inderdaad een weinig voor dehand liggende bruid voor de niet katholiekeFalck.

Een dergelijk “niet te achterhalen” is eenuitzondering die de regel bevestigt, dat deschri jver een geweldige hoeveelheid van bi j -zonderheden in zijn noten bijeen wist tebrengen. Hetzelfde is misschien nog belan

l!-

rijker voor de laatste hoofdstukken over eafschudding van het Franse juk- in de herfstvan 1813. Falck speelde daarbij een belang-rijke rol in Amsterdam en hier vindt mendaardoor tal van verduidelijkingen van entoevoegingen op de bekende verhalen, zowelin de tekst als in de noten,

Falck’s optreden had onder meer tot ge-volg, dat hij door Willem 1 tot algemeen se-cretaris van staat werd benoemd. Het vol-gende deel zal voor Amsterdam dus minderbelangri jk zi jn . Toch verheug ik mi j er op ditlevensverhaal verder te kunnen lezen.

1.H.v.E.

ILEEN MONTIJN, KERMIS VAN KOOPHAN-DEL, DE AMSTERDAMSE WERELDTENTOON-S T E L L I N G VAN 1883 , VAN HOLKEMA &WARENDORFF BUSSUM 1983. f 19,50.

In dit aardige boekje beschreef Been Montijnook de voor

cieschiedenis

grote were1en de af loop van d e

tentoonstelling te Amsterdam,

die op 1 mei opende en op 31 oktober 1883sloot. In 1851 was de eerste wereldtentoon-stelling in Londen gehouden, andere landenwaren gevolgd. Deze tentoonstelling 32 jaarn a de Londense was de eerste in ons land.

De schrijfster vertelt uitvoerig over de ini-tiatiefnemer Edouard Agostini, een obscurebuitenlander, en ook over de Belgische geld-schieters, die hij wist aan te trekken. In Am-sterdam stelde men prijs erop, dat de eerstetentoonstelling met een uitvoerige inzendingover de koloniën daar zou worden gehou-den. Officieel luidde de naam “Inrernationa-le, Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstel-ling”, maar ook werd wel alleen over de Ko-loniale Tentoonstelling gesproken, daar ditonderwerp het belangrijkste van de Neder-landse inzending was. De schrijfster deeltveel over deze inzending mee en ook over d eandere facetten van het tentoongestelde.Buitenlandse bezoekers kwamen minderdan men had verwacht: het American Hotelkwam b.v. juist op tijd gereed om bezoekerste ontvangen. Het bezoek van provincialenwas daarentegen veel groter dan men hadmogen hopen.

De eerste wereldtentoonstelling in onsland was financieel geen succes. Men weetdit niet aan het slechte bezoek, maar aan hetwanbeheer. De Société de 1’Exploitation deL’Exposition en 1883 ging fai l l iet . Act iva be-droegen een half miljoen francs, passiva bij-na driemaal zo veel. Men troostte zich methet feit , dat er toch veel goeds uit was voort-

Pekomen, o.a. de grondslagen voor een ko-

oniaal museum.De schrijfster deed niet alleen grondige

nasporingen, maar wist ook een verrassenden zeer gevarieerd aantal i l lustraties bi jeen tebrengen. In het Prentenkabinet van het His-torisch Museum werd een tentoonstellingingericht en dit boekje vormt een blijvendeen waardevol le herinnering daaraan.

1.H.v.E.

TONY JANSEN EN JAN ROGIER, KUNSTBE-LEID I N AM S T E R D A M 1920-1940, DR . E.BOEXMAN EN DE SOCIALISTISCHE GEMEENTF..POLITIEK, SUN SOCIALISTIESE UITGEYERIJNIJMEGEN 1983, 439 BLZ., GEILL., f29,-.

Op het omslag van dit boek prijkt een lino-snede door Meyer Bleekrode uit 1929 van demarkante kop van de wethouder van (onder-wijs en) kunstzaken uit de jaren dertig. Te-genover de titelpagina kijkt Boekman onsaan achter zijn bureau o 6 mei 1937 . En ge-fascineerd leest men de evensloop van dezeP

93

zoon van boekhandelaren, die van typograafwerd tot statisticus, politicus en doctor in deletteren en wijsbegeerte. Zijn proefschrift uit1939 over Overheid en kunst in Nederlandwordt in hoofdstuk IV uitvoerig besproken,evenals de destijds gepubliceerde recensies,en aangevuld.

Het eerste hoofdstuk, over de Amster-damse gemeentepolitiek tussen de twee we-reldoorlogen, toen een progressief sradsbe-stuur stond tegenover een conservatieve re-gering en de wet op de financiële verhoudingtussen rijk en gemeenten in 1929 de afhanke-lijkheid van de gemeentebesturen van decentrale overheid definitief maakte, schildertde achtergrond waartegen Boekmans optre-den als raadslid en wethouder geplaatst moetworden. Boekmans biografie vormt hoofd-stuk 11, waarvan in de kleurenbijlagevan VrijNederland van 3 december 1983 al een be-korte versie als voorpublikatie verscheen. Ikwil een kanttekening plaatsen bij de zinnenop blz. 140: In de eerste raadsvergaderingonder de Duitse bezetting beeft btirgemees-ter De Vlugt wethouder Boekman niet her-dacht. De capitwlarie voor de nazi’s was com-pleet . De eerste zin is juist, maar de in detweede getrokken gevolgtrekking voor be-strijding vatbaar. De eerste raadsvergaderingals boven bedoeld had plaats op 23 mei enmocht alleen gehouden worden als zij be-perkt bleef tot het aangaan van een geldle-ning. Op 12 juni herdacht de burgemeesterde gebeurtenissen van de afgelopen weken,maar beperkte zich, omdat hij, wegens hetvervallen van de vergaderingen van 15 of 22mei, een persconferentie gehouden had. Aanhet begin van de raadszitting van 26 juniwerd in de vacature-Boekman de heerC.A.F. Lammers als raadslid geïnstalleerd.Toen zei burgemeester De Vlugt: Het i s Unatuurlijk niet onbekend, dat door Uw be-noeming tot lid van den Raad voorzien is inde vacatwre, ontstaan door het overlijdenvan dr. Boekman, wiens plotselinge heen-gaan door deze vergadering om meer danéén reden wordt betreurd. Dankbaargeden-ken wij hetgeen wijlen Uw voorganger hierin het belang onzer Gemeente èn als Raads-lid èn als Wethouder beeft verricht. Ik s

2reek

het vertrouwen uit, dat de ijver, plrc tsbe-tracbring en liefde voor de stad, die hem ken-merkren, ook door LI zullen worden betrachtbij het nakomen van den eed, zooeven doorU afge legd . Deze woorden hadden de au-teurs van het hier besproken boek toch weliets milder mogen stemmen in hun oordeel.

Ook omtrent het raadslid H. Zuurbierslaan zij op blz. 18 de plank enigszins mis, als

zij bepaalde auteurs naschrijven dat hij in deraad zijn mond niet open deed. Kort naZuurbiers overlijden heb ik in dit maandbladvan januari 1963 aangetoond dat deze bewe-ring onjuist is en ik moet dus Goethe nog-maals nazeggen “Und was auf dem Papieresteht, das steht eben da”. Niet dat Zuurbierswoorden van veel betekenis waren, maar zijleidden op 23 maart 1922 wel tot een debatmet Boekman en daarom had de zwijgendeZuurbier hier niet meer ten tonele gevoerdmogen worden.

Over burgemeester Tellegen staat op blz.152 dat hij in 1921 ontslag nam. Onbegrijpe-lijk als men weet, dat hij bij Koninklijk Be-sluit van 21 februari 1921, nr. 34 met ingangvan 15 maart herbenoemd was voor zijntweede ambtstermijn en als men in de notu-len van de raad de brief van zijn weduwe,mevrouw A. J. J. Tellegen-Fock, leest (Ge-meenteblad 1921, afdeling2, blz. 873): Hier-bij vervul ik den droevigen plicht, U mede-deeling te doen van het overlijden van mij-nen echtgenoot, den Burgemeester van Am-sterdam op Zaterdag 16 April 1921.

Zulke onnauwkeurigheden vallen op ineen werk waarvoor zoveel archivalia en lite-ratuur met begrip en inzicht in de materiezijn nageslagen en doorgewerkt, maar ze zijnte ernstig om aan verschrijvingen te denken,zoals bij Boer, Walter op blz. 282, waar dedirecteur van de Koninklijke Militaire Kapel(dr.) C.L. Walther Boer wordt bedoeld, opblz. 303, waar het Trippenhuis in plaats vanaan de Kloveniersburgwal aan de OudezijdsVoorburgwal geplaatst wordt, en op blz.163, waar het koninkrijk van Lodewijk Na-poleon in 1809 eindigt in plaats van in 1810.

Bij de opdrachten aan kunstenaars miste ikin hoofdstuk 111 over het kunstbeleid ver-melding van het feit, dat sedert 1934 uit debegrotingspost Opdrachten aan en aanko-pen van werk van beeldende kunsrenaars(zoals de post Steun aan noodlijdende beel-dende kunstenaars sinds 1929 heette) teke-nin en van door de archivaris aangewezenstacisgezxhten door Amsterdamse kunste-naars worden vervaardigd ten behoeve vande historisch-topografische atlas van de Ge-meentelijke Archiefdienst. Ook Boekmannoemde dit niet in zijn proefschrift. Wellichtspeelt hierbij een rol, dat hij tussen 18 sep-tember 1933 en 3 september 1935 zijn wet-houderszetel had moeten afstaan aan de libe-raal Walrave Boissevain. Het initiatief tot detekeningenopdrachten was uitgegaan van delatere hoogleraar I.Q. van Regteren Altena.

Op nog een omissie moet ik wijzen. Bij debehandeling van de paleis-raadhuiskwestiewordt op blz. 344 wel alle eer gegeven aan

9 4

onze toenmalige voorzitter prof. dr. H.Brugmans en de commissie, die onder voor-zitterschap van Wibaut onderzocht of hetpaleis voor één of meer gemeentelijke doel-einden bruikbaar was te maken, maar wordtde commissie van onderzoek van de rechts-toestand van het paleis, waarin eminente ju-risten als de hoogleraren A. Anema, E.J.J.van der Heyden, F.G. Scheltema, PaulScholten en D. G. Rengers Hora Siccama zit-ting hadden, in het geheel niet genoemd.Emeis’ standaardwerk over hetontbreekt in de literatuuropgave, K

aleis, datad hrer de

juiste weg kunnen wijzen.Wethouder Ed. Polak zei in 1929 in de ge-

meenteraad, dat in het Concertgebouw te-genover 40 abonnementsconcerten 35 volks-concerten stonden, ongeveer de helft dus, le-zen we op blz. 274 met verwijzing naar hetGemeenteblad, tweede afdeling, blz. 3166.Daar staat het inderdaad zo, maar die reken-kunde kan ik niet volgen.

Uit deze opmerkingen, merendeels ge-maakt op basis van eigen specifieke belang-stelling, moge vooral blijken met hoeveel be-trokkenheid ik dit boek gelezen heb. Hetboeide mij van begin tot eind. Zeer verhelde-rend vond ik wat geschreven werd over deverhouding van Boekman tot mr. C.P.M.Romme, voorzitter van de raadsfractie vande Rooms Katholieke Staatspartij en laterminister van Sociale Zaken. Hier tekendezich reeds een rooms-rode coalitie af. De sa-menvatting van het Amsterdamse kunstbe-leid, die op blz. 342-343 gegeven wordt, zouzo in een encyclopaedie van Amsterdamovergenomen kunnen worden, als de auteursdaarmee instemmen, evenals die over hetmuseumbeleid op blz. 346 e.v. Gelukkigheeft het Amsterdams Historisch Museumzich in de door Boekman be leite richtingkunnen ontwikkelen en wor8.t m het oudeBurgerweeshuis thans voorlichting gegevenover de geschiedenis en de betekenis van destad en van haar economische en topografi-sche ontwikkeling.

De bijlagen zijn wat de kunstuitgaven vanrijk en gemeenten betreft ontleend aanBoek-mans in 1974 herdrukte dissertatie. UitRoegholts Amsterdam in de 20e eeuw, deel1, werd de zetelverdeling in de gemeenteraadtussen 1919 en 1939 overgenomen en uit BenAlbachs boek over de Stadsschouwburg delijst van de bespelers tussen 1920 en 1945.Van de raadsleden, het college van burge-meester en wethouders en de wethoudersvoor de kunstzaken werden lijsten bijge-werkt of samengesteld. Een uitvoerignoten-apparaat, een korte bibliografie van dr. E.Boekman, een opgave van bronnen en litera-

tuur en een index op persoonsnamen- waar-in zeer zorgvuldig in de tekst overbodigevoorletters zijn toegevoegd, doch onze hui-di e koningin alleen als prinses vermeld had

!lbe oeven te worden -maken verder Kunst-beleid 1920-1940 tot een zeer bruikbaar na-slagwerk over een periode, waarvoor grotebelangstelling bestaat. De auteurs hebben denaamgever van de stichting waaraan zij ver-bonden zijn op waardige wijze geëerd.

J.H.v.d.HO

J. SPRENGER, CONCORDIA INTER NO S,"HET ZAADJE IS EEN BOOM GEWORDEN",EEN BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN DE AM-STERDAMSE TECHNISCHE SCHOOL C0Nc0~-DIA INTER NOS VERVAARDIGD TER GELEGEN-HEID VAN HET llO-JARIG BESTAAN (1873-1983), 64 BLZ., GEILL., OP AANVRAAGGRATIS VERKRIJGBAAR AAN DE SCHOOL, FRE-DERIK HENDRIKSTRAAT 81.

Deze school is minder bekend dan de am-bachtsscholen van de Maatschappij voor denWerkenden Stand, van de oudste waarvanJacob Olie directeur eweest is. Het is daar-om goed dat haar gesctiredenis nu geschrevenis na het artikel in Ons Amsterdam van 1977,blz. 6-9, dat verscheen na de voltooiing vande nieuwbouw aan de Frederik Hendrik-straat 81-83 door de architecten Saarberg enVan der Scheer. De school is sedert 1937 opdie plaats gevestigd en bevond zich daarvooral sinds 1902 op nr. 115 in dezelfde straat,waar later de Eerste Amsterdamsche Chris-telijke Nijverheidsschool kwam na verbou-wing door de architecten Zanstra, Giesen &Symons en Roobol*.

Aanvankelijk werden door Concordia In-ter NOS alleen avondlessen gegeven, van 3oktober 1873 af in het ebouw van de Am-sterdamsche Werkmans k ond op de hoek vanSpuistraat en Kattegat. In 1888 was men metdeze bond mee verhuisd naar gebouwd’Geelvinck, Singel 530 op de hoek van deGeelvincksteeg. Dit gebouw is op blz. 14 af-gebeeld, maar in navolging van MartinSchouten op blz. 91 van diens boek De soci-alen zijn in aanrogt uit 1976 zijn de lokatiesaan Spuistraat en Singel door elkaar gehas-peld. We noteren meteen, dat met Hooy opblz. 15 Willem Hovy bedoeld is, de bekendebierbrouwer van De Valk aan de Hoogte Ka-dijk, die brouwersbaas genoemd werd enkuipersknecht vanwe e zi jn volgen vanAbraham Kuyper. Op IJlz. 85 van Van Ecks

“Jaarboek Amstelodamum 1939, blz. 290.

95

Schans en Buitensingel werd nagenoeg de-zelfde vergissing gemaakt, waar voor Hovygelezen werd Hoog.

Het werk van Sprenger, die in zijn voor-woord opmerkt verre van compleet te zi jn, isvooral interessant om wat hi j over de leerl in-gen vertelt , hun moeite na een lange werkdag‘s avonds bij de les te blijven en niet doorslaap te worden overmand, het schoolreisjevan 1901, de leerboeken van de docentenWijker, Kaper, Van der Veen en Weyde enhet werk, waar de jongens in terecht kwa-men, zowel in eigen bedri j fstak als elders.

In 1921 werd met een dagschool begonnenen aan het avondonderwijs kwam in 1975 eeneinde. Zo paste Concordia Inter NOS zichaan bij de sociale en onderwijskundige ont-wikkelingen, van een door timmerlieden ge-stichte opleiding, voortgezet door het depar-tement Amsterdam der NederlandscheMaatschappij voor Nijverheid en Handel engeworden tot een stichting, waarvan de kos-ten na 1919 voor 70 percent door het rijk envoor 30 percent door de gemeente wordengedragen.

J.H.v.d.HO

MEDEDELINGEN VAN HET BESTUURBLEEKGROEN EN DRASSIG

Van 30 juni tot 2 september 1984 organiseren het Nationaal LandschapWaterland en het Albert Egges van Giffeninstituut voor Prae- en Protohis-torie, in samenwerking met de Culturele Raad, onder deze titel een ten-toonstelling over het archeologische onderzoek van Waterland, die wordtgehouden in de Grote Kerk van Monnickendam. Wij maken onze lezersdaarop gaarne attent, omdat deze tentoonstelling aansluit op het op de blz.4-9 van deze jaargan gepubliceerde artikel van Jurjen M. Bos. De ope-ningsuren zijn maan1ag tot en met zaterdag 10 tot 16 uur, zondag 14 tot16.30 uur. De toegang is gratis.

VOLKSUNIVERSITEIT OVER AMSTERDAM

De Amsterdamse Volksuniversiteit organiseert in het najaar van 1984 eenaantal activiteiten, die voor leden van Amstelodamum interessant zijn. Opde zaterdagen 15 en 22 se tember, 6 en 13 oktober en 24 november kanmen met Hans Tulleners ietsen langs pakhuizen, 17de eeuwse grachten-Phuizen, hofjes, oude winkels en de architectuur van de AmsterdamseSchool. Kosten per tocht f lO,-, vertrek van Herenmarkt 93 om 10 uur.Op de dinsdagavonden 18 en 25 september en 2 en 9 oktober wordt o.l.v.Tulleners om 21 uur gewandeld langs het verlichte deel van de grachten-gordel; verzamelen bij Westermarkt 6, kosten f lO,-. Drs. P. Fischerspreekt op 13 november om 20 uur, Brahmsstraat 7, over het gevelorna-ment langs de dwarsgrachten en -straten, prijs f 12,50 en voor niet-ledenf 15,-. Nadere inlichtingen bij de Volksuniversiteit Amsterdam, Heren-markt 93, 1013 EC Amsterdam.

ADRESSEN

Genootschap Amstelodamum: Secretaris Mr. M. G.B. Evers, postbus2221, 1000 CE Amsterdam (tel. 224625). Penningmeester F.H. Amende,Amstel 59, 1018 EJ Amsterdam, contributie leden minimum f 35, -(postgiro 52391 ten name van het genootschap Amstelodamum).Redactie Mr. J.H. van den Hoek Ostende, Binnen Wieringerstraat 22,1013 EB Amsterdam. Ledenadministratie en verkoop uitgaven bij mevrouwT.M. Jagerman-Stellingwerff, p/a Amsteldijk 67, 1074 HZ Amsterdam.

9 6

A M S T E L O D A M U M

Maandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

71 e JAARGANG SEPTEMBER/OKTOBER 1984

CHRISTOFFEL BEUDEKER,SUIKERBAKKER EN VERZAMELAAR

De huizen Herengracht 326 en Keizersgracht 89 herbergden van 1743 tot1762 twee enorme schatten, nu de trots van het Rijksmuseum te Amster-dam en de British Library te Londen. Ze worden beschreven op de inven-taris voor notaris Cornelis van Homrigh, die na de dood op 28 juli 1762 vanMaria Geertruy Beudeker, weduwe Jacob Brandt, op 4-5 augustus werdopgemaakt. In de binnenkamer stonden ‘een carette poppekas met spiegel-glazen en daar in een poppe huishouding’ en ‘een atlas wegens de Neder-landen bestaande in de zevenentwintig boeken en kas met spiegelglazen’.Bij de scheiding op 29 maart 1763 werd volgens legaat de atlas voor f 600.-eigendom van de zoon Christoffel Brandt, de poppekas bij opbieding tus-sen de drie kinderen van de dochter Alida Brandt voor f 1600.-.

Het was mr. W.F.H. Oldewelt, die ze kort voor de oorlog in een artikelin het Algemeen Handelsblad -herdrukt in zijn Amsterdamsche Archief-vondsten van 1942 - weer thuisbracht. Het poppenhuis stond toen opnaam van de vertegenwoordiger van Czaar Peter, Christoffel Brants, deatlas op naam van een obscure Christoffel Beudeker, die ongetrouwd in1723 was gestorven. Wijdde Oldewelt zijn aandacht voornamelijk aan deechte Christoffel Beudeker (1675-1756), ik deed dat in 1953 in dit maand-blad aan Petronella Oortman, getrouwd met Johan Brandt, wier zoon Ja-cob in 1727 met het enige kind Beudeker was getrouwd. Van haar kwamhet poppenhuis.

Naar aanleiding van een vraag van mevrouw Anna Simoni van de BritishLibrary, die bezig is met een beschrijving van de atlas Beudeker, leek hetmij nuttig de studie van Oldewelt nog eens te herschrijven, daar alle indi-ces, die er thans zijn, het mogelijk maken om Christoffel Beudeker vanwieg tot graf te volgen.

De naam Beudeker, oorspronkelijk Buedeker, kwam nogal veel voor inAmsterdam. Er was een overwegend rooms-katholieke familie, afkomstiguit Tubbergen en ook een merendeels Lutherse familie, die haar oorsprongin Onna of wel Unna bij Dortmund had. De laatste moet daar zeker be-trokken zijn geweest bij suikerbakkerijen, want telkens weer blijkt er bijfamilieleden sprake van dit bedrijf te zijn, tot diep in de 18de eeuw toe.Aanvankelijk waren de Beudekers hier eigenlijk geen suikerbakkers, maarsuikerbakkersknechten. Dat wilde zeggen, dat ze min of meer als bedrijfs-leider in een van de grote Amsterdamse suikerbakkerijen dienst deden,

97

maar als zodanig zelfs poorter werden. Zo werd op 5 april 1680 een JanBuedeker als suikerbakkersknecht poorter, op 26 maart 1690 een naamge-noot als suikerbakker, wat echter ook zeker knecht heeft betekend. Wievan hen de vader van Christoffel was, is moeilijk uit te maken, want in 1674en 1675 trouwden suikerbakkersknechten, resp. 29 en 25 jaar oud, van dienaam, beiden afkomstig uit Unna. Gelukkig is over de eerste veel makke-lijker wat te vinden dan over de tweede, want hij was de vader van Chris-toffel. Hij werd bij zijn ondertrouw op 19 mei 1674 met de 24-jarige Hes-ter Hoyel uit Leiden -stellig uit een Waalse familie - niet door een familie-lid Buedeker vergezeld, maar door de pestdokter Paulus van Westerveld,die met een meisje uit Onna was getrouwd.

Belangrijker is, dat hij op het Rokin woonde. Dat wil namelijk zeggendat hij toen al werkzaam was in de oude suikerbakkerij ‘De Drie Suiker-broden’ tussen Rokin 87 en 89 en Nes 100 van de familie Pelt. Daar stondtoen Adolph Visscher - uit een bekend Luthers predikantengeslacht - aanhet hoofd. Waarschijnlijk maakte Jan Buedeker daar al de dood van devrouw des huizes, Anna Maria Pelt, in 1673 mee. Een zoontje en tweedochtertjes uit het eerste huwelijk kregen in 1681 een stiefmoeder in depersoon van Louisa Blaeu, dochter van de beroemde drukker Joan Blaeuen weduwe van de bekende Lutherse koopman Jan Geerkens. Uit hettweede huwelijk werden nog vier kinderen geboren.

In deze omgeving is het te begrijpen, dat ook de kinderen Buedeker ofBeudeker Luthers werden gedoopt. Dat was op 1 mei 1675 onze Christof-fel. Doopgetuigen waren Teunis en Margriet Buedeker. Hester Hoyelmoet tussen 1679 en 1682 zijn gestorven, want op 12 juni 1682 ging JanBuedeker opnieuw in ondertrouw, ditmaal met de 33-jarige AbigaelVooght. Uit het tweede huwelijk werden weer vier kinderen gedoopt; dit-maal was er tussen alle doopgetuigen uit de familie Beudeker bij het oudstekind een buitenstaander, Jacoba Louisa Visscher. Ik meen in haar devrouw des huizes op het Rokin te mogen zien, al heet die verder steeds al-leen Louisa.

Dit getuigt voor de goede verstandhouding tussen de eigenaren en de be-drijfsleider. Dat blijkt ook later weer. Adolph Visscher voerde een grotestaat. Naast zijn huis op het Rokin bezat hij sedert 1699 de buitenplaatsDriemond - eveneens uit de familie Pelt -in volle eigendom. Maar toen hijin december 1701 stierf, bleek de financiële situatie tamelijk onoverzichte-lijk. De boedel werd onder beneficie van inventaris aanvaard. Daaraandanken we onze preciese kennis van de grote suikerbakkerij met zijn in-ventaris, van het rijke - o. a. door Hondecoeter versierde -huis op het Ro-kin en van Driemond bij Nichtevecht. Er waren duidelijk moeilijkhedentussen de drie voorkinderen enerzijds en de stiefmoeder ook voor haar kin-deren anderzijds. Zij werd daarin bijgestaan door haar broers Joan en Pie-ter Blaeu. Dit alles werd vastgelegd in een groot aantal akten voor notarisJacob van den Ende.

De familie Buedeker stond duidelijk aan de kant van de kinderen uit heteerste huwelijk. Op hun verzoek legden de 58-jarige Jan Buedeker en eenandere trouwe oudgediende een verklaring af over de voorraden, die er bijhet aangaan van het tweede huwelijk in 1681 waren geweest door de hele

9 8

stad heen. Dat was bij de dood van Visscher in 1701 van veel minder om-vang. Vaak kwam het voor, dat een bedrijfsleider door zijn verdiensten instaat was de suikerbakkerij te kopen, maar hier was het bedrag veel tehoog. Johannes Visscher, geboren in 1668, had het geluk in 1699 getrouwdte zijn met de welgestelde Kunira van Hoeck. Haar vader, de doopsgezin-de koopman Adriaan Jansz van Hoeck kocht in 1702 voor 39000.- vanLouisa Blaeu, haar stiefkinderen en kinderen de suikerbakBerij met alleswat daarbij hoorde. Johannes Visscher zou tot zijn dood in 1718 als suiker-bakker in ‘De Drie Suikerbroden’ gevestigd blijven. Tot hoelang Jan Bue-deker hier in dienst bleef, is niet zeker. Zijn vrouw en hij stierven resp. in1719 en 1725 in de Vinkenstraat. Voor het begraven werd hij in de vierdeklasse aangegeven.

Zijn zoon Christoffel had intussen een grote carrière gemaakt. Toen Jo-hannes Visscher aan het hoofd van het bedrijf kwam, vond hij in Christof-fel een blijkbaar zeer bekwame kracht om hem ter zijde te staan. Op 16maart 1702 werd voor notaris Gerrit van der Groe tussen Johannes enChristoffel - die boekhouder werd genoemd - voor een termijn van zesjaar een dienstcontract gesloten. Christoffel zou kost en inwoning genie-ten bij Johannes en telkens voor twee jaar f 300.-f 350.- en f 400.-per jaarverdienen. Hij zou niet alleen de boeken bijhouden, maar ook alle nodigezaken verrichten en geheim houden. Met 1 mei 1702 zou dit een aanvangnemen.

Zo verhuisde Christoffel Beudeker - de Nederlandse spelling van denaam - in 1702 van de woning van de bedrijfsleider naar het fraaie woon-huis aan het Rokin en was daar zes jaar lang een huisgenoot. In die zes jaarvond hij vermoedelijk ook via het kantoor een echtgenote. In deverwikke-lingen over de nalatenschap van Adolph Visscher komt de naam van eenzekere Jan van Rhijn naar voren, die bezittingen van de overledene ter ver-koop onder zich had. Het lijkt aannemelijk, dat dit de vader van de latereechtgenote van Christoffel was. Jan van Rhijn was aanvankelijk timmer-man en geboortig uit Utrecht, maar toen hij op grond van zijn eerste huwe-lijk van 1676 poorter in 1677 werd, noemde hij zich al tapper. In 1680 her-trouwde hij als herbergier met Marritje Cornelis Loos, weduwe van derooms-katholieke herbergier Jan Pietersz Outshoorn. Hij trok in haarherberg ‘De Kop’ op het Water of Damrak in en daar werd o.a. hun doch-tertje Elisabeth geboren. Zij werd op 20 november 1682 in de Gerefor-meerde Oude Kerk gedoopt. Op 12 augustus 1686 werd haar moeder uit‘De Kop’ begraven in de Oudezijds Kapel. Jan van Rhijn hertrouwde vooreen derde maal in 1689, met Giertje Juyst. Zij was blijkbaar een zeer toege-wijde tweede moeder en bovendien een rijke weduwe, toen haar echtge-noot in 1705 op de Haarlemmerdijk stierf. Op 17 december werd hij in deOudezijds Kapel begraven, zij in 1724.

Of Elisabeth van Rhijn als dochter al eerder haar aandeel binnen had? Deaangifte voor de collaterale successie in 1724 bedroeg bijna f 20000.- en la-ter zullen we horen, dat Elisabeth ruim f 43OOO.- had nagelaten. En er isook het testament van het echtpaar van 11 april 1709 voor notaris GasperYE isabeth aan haar halfbroer Pieter Outshoorn en aanf elaer, waarbij Christoffel aan zijn vader een niet B enoemd bedra k e n

e kinderen van aar

99

halfzuster Marritje Outshoorn ieder f 3OOO.- nalaat in geval van kinder-loos overlijden. Dat testament werd, zoals vaker gebeurde, voorzien vaneen spreuk ter waarborgíng. Die luidde hier: ‘Op ‘t goed succes van de suy-kerbackerije’!

Christoffel Beudeker was toen blijkens een verklaring over suiker, diehij o 20 september 1709 afle de voor notaris Dirk van der Groe, nogboekph ou er 1~ od b” J hannes Visscfi er. Maar daaraan moet vrij gauw een eindzijn gekomen. In 1713 kocht hij graf 323 noordzijde ín de Oude Kerk endaar werd zijn tweede dochtertje, Johanna, begraven op 27 juli. Christof-fel Beudeker ís dan ‘suikerbakker over de Noordermarkt’. Hij moet toenals zelfstandig ondernemer gevestigd zijn geweest ín de naamloze suíker-bakkerij op het begin van de Prinsengracht, die in 1661 door Jan van Zellerwas gesticht. Nu verhuurden de twee dochters van Zeller die. Uit allesblijkt, dat Christoffel Beudeker hier zeker ‘goed succes’ ín zaken had. Watzijn familie betreft, liep het echter minder voorspoedig. Víjf kinderen wer-den gereformeerd gedoopt, als eerste Maria Geertruy - petekind van haarmoeder en stiefmoeder - op 29 november 1709 ín de Noorderkerk -, daar-na nog vier kinderen ín de Westerkerk, onder wie op 7 februari 1716 de eni-ge zoon. Christoffel en Elisabeth waren dan ook op 14 juni 1708 in deWaalse dienst in de Westerkerk door de gereformeerde Franse domineeClermont getrouwd. De vrouw des huizes had het hier duidelijk voor hetzeggen. Met een enkele uitzondering - zoals de Lutherse boekverkoperPieter de Coup - kwamen ook de doopgetuigen allen van haar kant.

Toen de vrouw des huizes o 15 april 1722 in het graf in de Oude Kerkwerd begraven, lagen daar al Brie jong gestorven dochtertjes. ChristoffelBeudeker bleef met de I2-jarigeTruytje en de 6-jarige Jan achter. Hij voer-de, zoals een welvarend suikerbakker betaamde, een grote staat en bezat debuitenplaats Soelen aan de Haarlemmertrekvaart net buiten de jurisdictievan de stad, aan de 350 roeden. Binnen het halve uur kon hij daar met zijnroeisloep uit de suikerbakkerij komen. Dat vertelt ons Claas Bruin ín zijnín 1723 gepubliceerde vers over Soelen. Het was geïllustreerd met een

Krent van Jan Goeree naar Abraham Rademaker, die de fraaie door Beude-er aangelegde tuin toont en zelfs ín miniatuur de ouders en de twee over-

levende kinderen. Beudeker zelf zou het van historische aantekeningenvoorzien.

Het jaar 1724 bracht vele wijzigingen. Giertje Juyst stierf en op 20 aprilkwam Christoffel de nalatenschap met vier parten in houtzaagmolens etc.op het stadhuis aangeven. Op 1 juni bracht hij voor de vierde maal een kindten grave, de achtjarige Jan. Waarschijnlijk was dit het kind, dat hem blíj-kens de latere verzen van Goeree door het water werd ontnomen, dat dusverdronk. Misschien ebeurde het bij Soelen, want 26 dagen na de begrafe-nis verkocht Christo fel Beudeker voor notaris van Paddenburg SoelenFvoor f llOOO.- aan de Lutherse koo lieden Bartholomeus en PaulusNoortbon, in aanwezigheid van de oudKeidkundige Gerrit Schoemaker.

Het was de ínleidin op een geheel nieuw leven. Hij was altijd Luthersgebleven, werd nu dia1 en en als zodanig ín 1725 testamenteur en ín 1732kíndervoogd. Maar het belangrijkste was, dat hij zich nu geheel aan zijnliefhebberijen kon wijden. In de suikerbakkerij volgde Hendrik Meijer

100

Soelen van ‘t Huys naar de Vaart te zien, prent van Jan Goeree naar een tekening van Abra-ham Rademaker. De buitenplaats lag ten noorden van de Haarlemmerweg tegenover hetlatere pompstation. Historisch topografische atlas Gemeentelijke Archiefdienst

hem als huurder op en op 21 oktober 1739 ging die voormilie van Zeller aan deze suikerbakker over. f

34OOO.-uit de fa-Christof el zelf werd op 14

mei 1726 voor f 23000.- eigenaar van het huis Herengracht 326, waar SintBavo in de gevel stond. Hij moet dat vrij

Bauw betrokken hebben met zijn

enig kind Truytje. Truytje was in 1727 li maat van de Lutherse Gemeentegeworden en het is te begrijpen, dat zij daar ook een echtgenoot vond. Hetwas Jacob, de jongste zoon van Johan Brandt en de reeds overleden Petro-nella Oortman. Zoals Beudeker groot was geworden door de suikerbakke-rij, was Brandt dit door de handel in lakens en geweren. Het huwelijk werdoSf

29 juni 1727 gesloten en een bundel Huwelijks-Zangen zag het licht.echts Claas Bruin, Jan Cloppenburg en Jan Goeree ondertekenden hun

verzen, maar die gaven dan ook wel zeer speciale bijzonderheden over debruid en haar vader.

Zijn werkzaamheden op oudheidkundig gebied en zijn verzamelingenwaren al beroemd en eerder besproken: in 1723 in Willink’s ‘Amsterdam-sche Buitensingel’ en in G. van Loon’s ‘Beschrijving der Nederlandschehistoriepenningen’ en ook was hij Vlaming behulpzaamblicatie van diens tweede druk van Commelin’s geschieB

eweest bij de pu-enis van Amster-

dam in 1726. Maar Goeree en Bruin komen met veel meer details, wanneerde eerste Jan Kool en Jochem Jool en de tweede Edelaart en Vroomhert inverzen laten spreken. Vader en dochter worden Kunstlief en Zanglief ge-noemd door de laatsten. De zaal in het grachtenhuis is gesierd met vele ka-binetten, misschien wel net als de buitenplaats Soelen ontworpen doorSimon Schijnvoet. Er is een kabinet van penningen en een van horens,schelpen en koraal etc. en van insecten. Bruin en Goeree spreken van bei-de, maar de laatste gaat als Jochem Jool nog veel dieper in op de ‘Neder-

101

Titelprent voor de huwelijks-zangen ter bruiloft van Jacob Brandt en Maria Geertruid Beu-deker, 1727. Bibliotheek Gemeentelijke Archiefdienst

lantze Provintien’, ‘bestaande in landt-kaarten, steeden, sterkten, dorpenen zo al voort, benevens afbeeldingen van alle publieke gebouwen, en watbij yder stadt behoordt, zo wapen-schilden, afkomsten, genealogien engeslagten.’ Vijftig jaren lang suikerbakkerij brengt hij in één toespeling opTruytje tot uiting: ‘en zy, wel zy is een juffertje, zo zoet, als was ze vanzuyker gebakken.’

102

Er zijn nog veel toespelingen, maar ik vermeld slechts de woorden vanVroomhert, dat Kunstliefniet zoals vele anderen Mammons gouden beeldtot ‘s levens eindpaal volgt, maar de rust heeft verkozen. De fraaie titel-prent met het bruidspaar, hij met Mercurius en zij met Minerva, ontwor-pen door en gegraveerd onder toezicht van Goeree, krijgt zijn verklaring ineen tweede vers van Goeree zelf. 0Handel gaan gepaardt, en maatigheyB

Herengracht 326, ‘daar Konst ent het huys bewaardt’, ging het echter

voorspoediger met Minerva dan met Mercurius.Er is veel te vertellen en ik beperk mij tot enkele bijzonderheden over

beide terreinen, kunst-wetenschap en handel. In 1736 is Christoffel samenmet dominee van Garel, die nu heel deftig volgens Luthers gebruik de kin-deren Brandt thuis komt dopen, executeur van de beroemde natuurkundi-ge Fahrenheit. In tegenstelling tot Beudeker is die financieel weinig solidegeweest en heeft o.a. gespeculeerd ten tijde van de windhandel.

Drie jaar later verschijnt Beudeker’s vertaling uit het Duits van de 150psalmen en lofzangen, ten behoeve van zijn Lutherse Gemeente. Het werkzal enige malen herdrukt worden. De vertaling dateerde van eerder, uit detijd van het ‘allerdroevigst ongeval’!

Van 16 juni 1742 kennen we weer een testament, ditmaal voor notarisMaten. Zijn overleden vrouws halfbroer Pedro Outshoorn in Altonakrijgt levenslanbeth Beudeker B

f 100.-per jaar toebedacht, zijn ei5O.-per jaar. Hij bepaalt ook, dataP

en (half?)zuster Elisa-zijn ‘boeken, printen,

medailles enz.’ binnen drie maanden na zijn overlijden geveild moetenworden. Het lijkt eigenaardig voor de hartstochtelijke verzamelaar, maarhet is misschien te verklaren uit de situatie in de familie Brandt.

Er waren vijf kinderen Brandt bij hem in huis geboren. De drie oudsten,Christoffel, Elisabeth en Alida, bleven in leven. Persoonlijk had Christof-fel Beudeker op 15 januari 1730 zijn petekind ten doop gehouden. Elisa-beth Beudeker was ook eenmaal getuige, maar verder waren dat verwantenvan de familie Brandt, zoals Jacob Oortman en Anthony Grill. Alles uit detoplaag van de Lutherse Gemeente!

In het kohier van 1742 wordt Christoffel als koo man voor een inkomenvan f 5000.-, getaxeerd. Zijn schoonzoon BranB

f,

t bij hem aan huis voor2500.-. Er was toen weer een buitenplaats, misschien echter gehuurd enet is niet te zeggen waar die lag.In 1743 ging Jacob’s broer Jan mis. Het befaamde poppenhuis van zijn

ouders kon uit de boedel worden overgenomen door Truytje en kwam zoook op Herengracht 326.

Er zijn zeker wel meer brieven van Beudeker bewaard gebleven, maar iknoem er hier alleen vier van 1745-1748 aan de bovengenoemde Gerard vanLoon op het Gemeente-Archief in Amsterdam. Beudeker laat voor VanLoon binden en kaarten kleuren, grote f 12.- per stuk en kleine f I.I2.-.Met dekverf zou nog f 4.- per stuk extra zijn! Zelf liet hij zijn atlassen bin-den in 1718.

Op eigen kosten geeft Beudeker in 1748 ‘De sprekende konstkamer’ uit,waarin hij in verzen de vaderlandse geschiedenis verhaalt uit zijn muntenen zijn verzamelinBrandt blijkt, dat fl

beschrijft. Uit het lofdicht van zijn 18-jarige kleinzoonij daar in zijn tuinhuis aan werkte. Andere lofdichten

103

dateren al van 1724.In 1750 zal Elisabeth Brandt nog in volle fleur getrouwd zijn met Antho-

ny Frederick Bruyn, maar in 175 1 ging haar vader, die hoofdzakelijk op deOostzeelanden had gehandeld, mis: op 9 maart kwam zijn boedel bij deKamer. Op de preferente rol blijkt dan, dat het goed van Truytje - haarmoeders erfdeel - ruim f 43OOO.- had bedragen. Christoffel Beudeker enzijn zuster Elisabeth hadden echter ook leningen gedaan, resp. f 22600.-en f 1040.-. Het lijkt of de eerste verkoping, waar Beudeker’s naam aan isverbonden, een gevolg was van dit drama. Advertenties in de Amsterdam-sche Courant luiden: ‘J. Cloppenburg en Hend. de Leth, makelaers, zul-len op dingsdag den 27 july, t’hmst. in de Keyzers Kroon verkopen, eenuytmuntende party papierkonst, bestaende in losse en veel ingebondeteekeningen en prenten, van Italiaensche, Fransche, Engelsche, Hoog- enNederduytsche meesters, nevens eenig fraey geboedseerde gegote en ge-snede beeldwerk, en veelerley rariteyten, in meer als over de 50 jaren dooreen voornaem liefhebber byeenverzameld, waer van de catalogus te beko-men zyn by gem. makelaers.’ Twee exemplaren hiervan bleven bewaard.

De veiling was anonym, maar overal spreekt Beudeker uit, wiens naamin pen is bijgeschreven. ‘Hieroglifische letteren’ p. 3 no 21, en aftekeningvan een muntkabinet p. 10 no 100, resp. door Ph. Tidemann en J. Schijn-voet getekend, zijn ‘door C.B. geïnventeerd’. De hiervoor genoemdekunstenaren komen allen vaak voor tot Fahrenheit toe. Ook Nicolaas Ver-kolje, die Beudeker in zijn studeervertrek schilderde (Van Gool) vindenwe er en nog vele andere bekende kunstenaren. De 19 banden met tekenin-gen en 27 met prenten-in beide Rembrandts! -en verdere kunstboeken, intotaal over 2259 nummers verdeeld, met 194 nummers beeldhouwwerk enrariteiten beslaan 147 pagina’s. Beudeker had verkoop na zijn dood be-doeld, door het debâcle van 1751 moest het vijf jaar eerder gebeuren.

Op 24 december 1756 werd Christoffel Beudeker in het graf in de OudeKerk be raven. Zijn dochter was de enige erfgenaam en slechts een aktevan 26 Lfecember 1756 werd voor notaris Cornelis van Homrigh opge-maakt. Op 15 januari 1751 had Beudeker al het misgaan van Jacob Brandtgeweten en een bepaling gemaakt over executeurs. Dit werden tenslotteHendrik Oortman en Anthony Grill. Dat de situatie niet rooskleurig was,blijkt uit Truytjes testament van 5 maart 1757. Zij vermaakt deNederland-sche Atlas, wanneer die niet verkocht zal zijn, voor f 600.- aan haar zoonChristoffel. Ze ging het huis op de Herengracht voor f 9OO.- verhuren enwerd zelf op 1 november 1757 eigenares van het kleinere Keizersgacht 89.Daar stierf haar man in 1759. Haar dochter Alida trouwde er kort daarnamet Jan Hendrik Duisenberg, haar zoon in 1762 met Bernardina Maria deHarde. De collectie munten werd in 1757 geveild. Maar verder ontdeed devrouw des huizes zich niet van de verzamelingen.

Bij haar dood op 28 juli 1762 krijgen we eindelijk inzicht in de boedeldoor akten van notaris van Homrigh, die van 4-5 augustus een inventarisopmaakte en op 29 maart 1763 de akte van scheiding passeerde. Er wastoen in totaal f 7035O.- deelbaar. Inboedel en boeken - die brachtenf 487.14.- op -werden geveild en ook op 11 oktober de twee huizen. Hethuis op de Keizersgracht werd voor f 13600.- verkocht, maar het huis op

104

de Herengracht voor f 20900.- opgehouden. Bij het laatste was nog een in-teressante lijst van bijbehorende zaken, die ons iets leert over de inrichtingvan Beudeker. De zaal had b.v. een munstermans schoorsteen. Pas in1768, toen er weer geld nodig was, werd het door Christoffel en AlidaBrandt verkocht. Zij hadden dan ook een bescheiden erfdeel gekregen endes te meer verwondert het, dat hij de atlas voor f 600.- overnam en zij depoppenkas voor f 1600.-!

De familie Duisenberg, die ook het graf in de Oude Kerk kreeg toebe-deeld, kon ik aan de hand daarvan geheel nagaan. Het ging haar financieelniet al te best. Wanneer het poppenhuis werd verkocht, bleek helaas niet.Anders is het met de atlas gesteld. Ook Christoffel Brandt, die kassierwerd, had niet de zakelijke talenten van zijn peetvader. Bij de dood vanzijn echtgenote in 1774 vinden we hem op de noordzijde van de Laurier-gracht voorbij de eerste dwarsstraat, in 1781, wanneer hij hertrouwt metGesina Munnikhuysen op de Reguliersgracht en in 1788 bij zijn eigen doodin de Spiegelstraat bij de Keizersgracht. Tot het laatst toe was hij werkzaamals boekhouder voor het Grill’s Hofje, een stichting van de rijke familiele-den van zijn vader.

We weten echter wel precies, dat de atlas etc. in 1778 moest worden ver-kocht, want een exemplaar van de veilingcatalogus bleef bewaard in de bi-bliotheek van de Berlijnse Musea. De catalogus beslaat 76 pagina’s. Hierlaat ik alleen de advertentie in de Amsterdamsche Courant volgen, wantnog eens was de naam van Beudeker op aller lippen: ‘Men zal op maandagden 27 april, op de Voorburgwal bij het Generaale Postcomptoir, te Am-sterdam verkoopen: een zeer schoone verzameling van wel geconditio-neerde meest Nederduitsche en eenige Fransche boeken, bestaande inTheologische, Philosophische en anatomische, poëtische, historische enandere, waaronder veel aanzienelijke werken. Een buitengemeene fraaieATLAS der XVII Nederlandse Provincien, in 27 vergulde ribbe bandengebonden, met veel oordeel, moeite en groote kosten bij een verzameld,door wijlen den heer CHRISTOFFEL BEUDEKER; nevens een uitmun-tend Kabinet met insecten en natuurlijke zeldzaamheden, waaronder zeerraare stukken zijn. Waarvan de catalogus voor twee stuivers voor de ar-men, te bekomen is, bij Johannes Smit en Zoon, boek- en konstverkoopersop den Fluweelen Burgwal. Heden te zien.’ Ditmaal was er slechts één ad-vertentie, op 25 april, blijkbaar de enige kijkdag. Er blijven vragen: WasChristoffel Brandt de verkoper? Waren bibliotheek en kabinet ook vanBeudeker afkomstig? En vooral, wie was de koper? In 1807 en 1811 kwa-men de banden weer in veiling op de aucties De Burlett en Van Leyden.

Blijkens de mededelingen van mevrouw Simoni eindigen de 24 banden,die in de British Library terecht kwamen, alle omstreeks 1750. Maar wel iser b.v. nog een Nederlandse courant ingeplakt van 23 juni 1815 met be-schrijving van de slag bij Waterloo. In 1862 werden de 24 banden voor hetBritish Museum verworven.

Het Gemeente-Archief in Amsterdam bezit twee speciaal Amsterdamsebanden met tekeningen van Rademaker, afkomstig van Beudeker. Hetleeuwendeel is echter in het buitenland en het is verheugend dat mevrouwSimoni er nu een index op gaat maken. 1.H.v.E.

105

OVER VILLA BETTY EN HAAR BEWONERS

Naar aanleiding van het aardige artikel van de dames Voûte en Van Eeghenin het Jaarboek van 1983 schreef ik hun een brief waarin ik enige van mijnherinneringen weergaf aan de periode voor de eerste wereldoorlog, eigen-lijk de glansperiode van Villa Betty, de prachtige paarden in de ruime stal-len, de arreslee, de fraaie koetsen. Deze brief werd aanleiding tot dit arti-kel.

De pauw, die vrij in de tuin zo bedachtzaam rondstapte met zijn veren-pracht, had mijn grote bewonderin

i. Maar meer trok mij het bootje in de

vijver, dat zo lokte tot instappen en obberen. Eens was het er bijna van ge-komen. Eén been erin, een roeispaan in de hand, maar ineens was daar debarse stem van de koetsier Fischer en die deed mij ijlings het vaste land be-treden. Ik had een heilig respekt voor meneer Fischer, vooral als hij in fraaidonkergroen livrei, van nestels voorzien, hoog op de bok gezeten was,naast hem de palfrenier. Moeiteloos hanteerde hij de teugels van het prach-tige tweespan Hongaarse appelschimmels voor de fraaie coupé.

Het koetshuis, naast de grote, geel geverfde toegangsdeuren gelegen,was buitengewoon fraai ingericht. De ruime ‘ziekenstal’ interesseerde mij- lagere school jongetje - buitengewoon; een ziek paard heb ik er nooit ingezien. Er reden toen nog meer équipages in Amsterdam, maar zo tegen1912 begon de beroemde Spijkerauto zijn loopbaan in de stad en kwam bijde rijtuigen in de stal van Villa Betty ook zo’n magnifieke Spijker te staan,waarvan de fraaie ko eren lantaarns, trouwens de gehele carosserie, doorhet nieuwe personee slid, Bernard, prachtig glanzend werden gehouden.rDe paarden bleven tot de mobilisatie, toen werden ze gevorderd om ka-nonnen te trekken. Zelfs de rijpaarden werden gevorderd. Later hoorde ikdat een paar paarden werden vrijgegeven, welke weet ik niet.

Villa Betty, veel herinneringen uit mijn prille jeugd nog; o.a. eieren zoe-ken met Pasen. Mevrouw Lehmann had een paar kinderen uitgenodigd, ikwas erbij, om aaseieren te komen zoeken. Ze had ze verstopt op diverse

Klaatsen rond L et huis. Op een plek bij de vijver vond ik een prachtig sui-erei, wit. Ik stak al een hand uit om het op te rapen toen ik plotseling een

hevig gesis hoorde en één der zwanen nijdig met de vleugels slaand op mijafkwam. Huilend sloeg ik op de vlucht, het paasei achterlatend. Al gauwwas er troost in de vorm van een glas limonade, gebracht door Johan, dehuisknecht-butler, die lange jaren bij de familie in dienst is gebleven.

Van de Overtoom af links van de ingang lagen de kassen. Prachtige, vol-le trossen druiven, maar nooit heb ik er een gehad. Kijken, ja, maar aanko-men, neen. Dat was vaders bevel. Alleen dwalen door de tuin, het mocht,maar ‘hands off’. Toch is het een paar keer gebeurd dat ik wel ergens aanmocht komen, zelfs verzocht werd dit te doen, zoals met Pasen.

Dit alles had ik te danken aan het feit dat mijn vader boekhouder bij defirma was en, veelvuldiger, zaken had op te knappen voor de heer Leh-mann rivé. Het laatste deed hem vaak op Overtoom 241 aanwezig zijn enzo nosig werd voor hem het koetsje beschikbaar gesteld. Ik mocht dan nogal eens meerijden. Vader was een paar jaar ouder dan de heer Lehmann,

106

Villa Betty ge otografeerd door G.H. Breitner. Rechts op de voorgrond de kassen, daarachterde stallen en duizen aan de Gerard Brandtstraat . Links vooraan tuinen aan de Anna Vondel-straat. Historisch-topografische atlas Gemeentelijke Archiefdienst.

enige jaren na deze op kantoor gekomen en ook in 1900 getrouwd. Mijnouders woonden tegenover de villa en de uit Transvaal gevluchte Kitty wasdaar onze hulp.

De Firma Lehmann had een zeer goede reputatie. Als je bij Lehmann indienst kwam was ‘je kostje gekocht’. Deverhoudingen waren goed- je zouzeggen paternalistisch in de goede zin - de salarissen en tantièmes ruim en,voor die tijd iets uitzonderlijks, de zaterdagmiddag was vrij. Het huis Leh-mann was een zaak van standing en dat moest uit alles blijken. De firmawas op de goederen-, of beter: koopmansbeurs aanwezig, niet om zaken tedoen, maar om door belanghebbenden benaderd te kunnen worden, zoalsexpediteurs, verschepers en dergelijke zakenlieden. De beursbezoekers,waaronder mijn vader, verschenen grootendeels in grijs jacquet, met bol-hoed, vroeger nog kwam met hoog-gehoed en met zwart jacquet. Eén vande bezoekers, een meneer Grote, heeft daar tot het einde van zijn loopbaanaan vast gehouden.

Het kantoor, Warmoesstraat 170, lag tegenover ‘Kras’ en van ‘Kras’werd de lunch betrokken, immers het zou niet denkbaar zijn dat hetsoneel met een pakje brood o

Rkantoor kwam. Met Kerst kreeg het geK

er-ele

personeel een kistje met 24 essen Médoc. De medefirmant van de heerLehmann, de heer Baar, bracht van zijn vacantie in Duitsland steevastheerlijke duitse worst mee. De mensen die in de prachtige pakhuizen vooropsla

Pen transport van de matten tabak zorgden werden nooit vergeten.

He aas, Warmoesstraat 170, het prachtige oud-Hollandse pand, is na deopheffing van de firma in 1931 aan de Bijenkorf verkocht en in 1935 afge-

107

De op de veiling in 1980 door het Gemeente-archief aangekochte tekening van H.J.M.Misset van Warmoesstraat 170 op de boek vande Steenhouwerssteea, aezien uit deSint bns--; -straat. Weergegeven ts de toestand van voor1876. Rechts een gedeelte van Warmoesstraat166, een pakhuis-daarachter in de steeg wasgenummerd 168.

broken en de pakhuizen zijn verbouwd. Een paar jaar voor de liquidatiewas het honderdjarig bestaan van de firmaheid geheel opgeknapt gebouw. Waarom cf

evierd in een voor die gelegen-ie opheffing van de nog steeds

bloeiende zaak? Naar wat ik ervan wist ‘omdat de zaak slechts door eenLehmann geleid mocht worden’, een bepaling door een voorganger ge-maakt, in de rechte lijn was daar geen kans meer op en zodoende dit einde.

Hoe ook, de medewerkers hebben voor de duur van hun leven een uit-kering gehad, niet verschillend van hun salaris. Zo is de naam van de be-roemde tabaksfirma een legende geworden. De tijd gaat snel. Wie weet ernog van P.W. Jansen, van Mirandolle, Voûte & Co., van Nienhuijs, vanCremers? Grote kooplieden zijn er nog weinigen, Van Eeghen is nog eenbegrip.

De heer Lehmann heeft niet lang van zijn Villa Betty meer mogen genie-ten, hij is in 1933 overleden. Op de kijkdag bij Sotheby in 1980 zag ik do-zen vol foto’s. Mijn interesse ging uit naar een paar daarvan, maar men zeimij dat de gehele ‘partij’ één kavel was en dat ging mij te ver. Ook zocht iknaar een paar kopjes, zeldzame, door mijn moeder na het overlijden vanhaar man aan de heer en mevrouw Lehmann als aandenken gegeven. Ik hebde kopjes willen kopen, maar ze waren niet te vinden.

Villa Betty, representatief voor de bouwwijze van die tijd, door Cuy-pers gebouwd, maar door Slothouwer van een lelijke puist voorzien, is metde fraaie tuin tot monument verklaard en daarmede naar wij hopen uit degrijpgrage handen van bouwspeculanten gered. Kort geleden las ik dat detoegang tot tuin en huis was opengesteld. Inderdaad zag ik, toen ik met detram langsreed, dat het grote hek, nu roodgeschilderd, open stond. Zekeris dat ‘de grote vogel’ van mevrouw Voûte, het bootje, de zwanen en deedele viervoeters er niet meer zijn. Sic transit.. . .

J . C . M . V A N D E R SLUIJS

GUSTAV MAHLER EN MULTATULI

Het is bekend dat Mahler in het begin van deze eeuw bij Willem Mengel-berg en het Concertgebouworkest een snellere erkenning vond dan in zijneigen Oostenrijk. Daarom hield hij van Amsterdam, waar hij in 1903 zijneerste en derde symfonie dirigeerde, in 1904 zijn tweede en vierde, in 1906zijn vijfde en de Kindertotenlieder en in 1909 zijn zevende symfonie. In1920 vond het grote Mahlerfeest plaats maar toen was de componist al ne-gen jaar dood.

Dr. Engelien de Booy maakte me opmerkzaam op een dagboek dat haarvader H. de Booy (1867-1964) heeft bijgehouden’. Hij schrijft erin: ‘Toenik in 1903, na terugkomst uit Indië werd afgekeurd voor verblijf in de tro-pen en dientengevolge voor de Marine, aanvaardde ik de betrekking vanadministrateur van het Concertgebouw’. Onder het hoofd ‘Herinnerin-gen aan Gustav Mahler’ noteert hij : ‘Er is geloof ik geen man geweest, dieop mij zulk een diepen indruk heeft gemaakt als Mahler. Hij was mij bij-zonder sympathiek omdat ik hem zoo waar vond. Zijn muziek kan dik-wijls door ons nog niet be repen worden maar dan treft mij telkens wedere e n edeelte, dat zoo prat tig is, dat ik overtuigd ben, dat Mahler nader-hanfizal b h

ghe ooren tot de zéér groote componisten. (. . .) Gustav Mahler is

tijdens zijn eerste verblijf in Holland herhaaldelijk bij ons aan huis ge-weest. (. . .) Ik herinner mij een wandeling door Amsterdam, de oude buur-ten trokken hem niet aan. Hij stond lang stil voor het huis van Rembrandt,hoed af, zooals ook veelal gedurende de wandeling. Het huis van Rem-brandt was toen nog niet gerestaureerd, er woonden verschillende Jood-sche families in. ‘Durch diese Fenster sol1 Rembrandt also gekuckt haben’,zei Mahler en toen zeide hij nog wat, dat hieroin eens dood te gaan wanneer hij bemerkte dat R

neer kwam dat hij hoopteij niet meer vooruitging ‘in

kunnen’. Het Bestuur van het Concertgebouw gaf hem toen een diner bijvan Laer. Van Ogtrop had een prachtig menu samengesteld. Sillem, VanRees, Van Ogtrop, mevrouw Van Rees, Oyens en ik ontvingen hem. Mah-ler begon met de candelabres, die voor hem stonden, weg te brengen naareen buffet, ze hinderden hem zeide hij. Later kwam het gesprek op Multa-tuli, voor wien Mahler grooten eerbied bleek te hebben. Hij werd heftigtoen hij bemerkte, dat die eerbied hier niet in die mate aanwezig was. VanOgtrop zeide zelfs: ‘hij was geen goed ambtenaar!‘, dat Mahler bijna deedkoken. Eindelijk stond hij op en zeide, dat het hem erg bedroefde dat hijeen man als Douwes Dekker in zijn eigen vaderland moest verdedigen endat hij, zoo Douwes Dekker op dit oogenblik tegenover hem stond tegenhem zou zeggen: (met een diepe buiging) ‘Mijnheer Douwes Dekker, ikheb groote eerbied voor U en het is voor mij een groote eer, dat U met mijaan dezelfde tafel wilt zitten.’ Daarna zeide hij nog iets dat er op neerkwam, dat wij ‘droogstoppels’ waren of zoo iets.’

JAN J. VAN HERPEN

’ Het Dagboek bevindt zich onder berusting van Mevr. Dr. E.P. de Booy te Bilthoven.

109

DE RESTAURATIE VANPRINS HENDRIKKADE 101

Dit stukje kade droeg tot 1879 de naam Oude of Kromme Waal. De trap-gevel op no 101 is de enige oorspronkelijke uit het begin van de 17de eeuw,die bewaard bleef. Op de oude foto ziet men, hoe ook nog het buurhuis no100 een trapgevel heeft, die sedertdien verdween, waarbij dit no 100 nogeen deel van het hoekhuis opnam. Ter ere van de hier bewaarde trapgevelzal ik uitvoerig op de oudste geschiedenis van het huis no 101 ingaan.

Ongedateerde vroege foto ‘um Prins Hendrikkade 101-99.

Die begint in feite al in 1549 met Olfert Hendricksz in de Fuyck, lijn-draaier op de Lastage, die het leven verloor bij een val in zijn pakhuis. Zijnkinderen en kleinkinderen verkochten de verkavelde terreinen, toen deLasta e in de stad kwam te liggen, kort vóór en na 1600. In dit kleine blok-je, ge egen tussen Oude Waal, Smidssteegje, juist links van het hoogstePhuis no 102 op de foto te zien, Lastage (later Gelderse Kade) en Kamper-hoofd (later net als de Oude Waal tot Prins Hendrikkade geworden) kwa-men resp. drie, drie, vijf en drie huizen te liggen, alle op grond van de fami-lie Fuyck. Het langste bleef hier Jan Olfertsz, lijndraaier, op Prins Hen-drikkade 97, dat pas in 1655 uit zijn boedel bij executie werd verkocht, ge-vestigd.

Voor ons zijn de huizen 100 en 101, die samen door Cornelis Gorisz,zeilenmaker, werden gebouwd, het belangrijkste. Cornelis was van oudsgevestigd omoeder Aef de oudere Kampersteiger in de Lybert. Daar vinden we zijn

Costens of Goris in het kohier van 1585 en vandaar trouwdehij in 1587 als 25jarig zeilenmaker met Meynou Jacobs. De familie wasdoopsgezind en dat maakt het zoeken moeilijk. Maar in 1605 nam Cornelisop naam van zijn zoon Goris, van zijn dochters Aeltgen en Meynou en vaneen ongeboren kind loten in de Haarlemse loterij. Meynou was blijkenshaar huwelijksintekening in 1624 het oudste kind uit Cornelis’ tweede hu-welijk van 1604 met Hendrickge Hendricks uit het Vosgen op de Nieu-wendijk. Bij de huwelijkse voorwaarden voor notaris Ghijsberts blijkt, datde bruidegom f 12OOO.- inbrengt, en dat de Lybert eigen bezit is. Het ge-zin zou er niet lang wonen.

De stad was uitgebreid en een nieuw Kamperhoofd was oostelijker ont-staan. Hier vestigde Cornelis zich om het hoekje op de Waal. Hij verwerftdaar erven, waarvan de akten niet bewaard bleven, behalve van het laatsteop 16 maart 1607, door aankoop van de kinderen van de overledenscheepstimmerman Gerrit Adriaensz. Het erf is 211/2 voet breed en 40 voetdiep en ligt naast het hoekhuis op het Kamperhoofd. De geschiedenis daar-van is dank zij de precarioregisters gemakkelijk uit te zoeken. De Noord-zee geheten, blijkt het van kort na 1605 - de verkoop van het erf door denakomelingen Fuyck - te dateren, en alweer in 1608 te zijn overgedragenaan Gerrit Reynersz van Staveren. De aankoop van het buurerf door Cor-nelis Gorisz kennen we precies uit de inbreng van 1599 voor de kinderenvan Gerrit Adriaensz. Het wordt bij decreet geleverd en Cornelis betaaltde koopsom van f 1250.- met een rentebrief van f 37.10.- en een schepe-nenkennis van f 650.-. De overleden Gerrit heeft het al tussen 1590 en1593 van de weduwe van Hendrick Olfertsz Fuyck gekocht.

Op dit en een erf ernaast liet Cornelis twee huizen zetten. Na zijn doodblijkt, dat hij ze ‘s Lands Welvaren en de Kracht van het Landt noemde.Het noordelijkste en grootste huis betrok hijzelf. Zijn zoon Goris trouw-de vandaar in 1611 en vestigde zich in Alkmaar, zijn dochters Aeltgen enMeynou resp. in 1614 en 1624 met Albert Jansz (de Vogel) en Aris Elbertsz(Snoeck). Op 2 september 1624 werd Cornelis Gorisz, zeilenmaker, be-graven in een eigen graf in de Nieuwezijds Kapel. Zijn weduwe bleef metvier minderjarige kinderen achter in ‘s Lands Welvaren. Zijn zoon Goriswas al gestorven en had een dochter Meynou achtergelaten. Het was een

1 1 1

ingewikkelde deling, die op 25 januari 1628 olegd. De boedel bedroeg f 65000.-, met nogvan de vier minderjarige kinderen werd op %

de weeskamer werd vastge-2OOO.-inboedel. Het erfdeel

e weeskamer verantwoord endaarbij was l/3 in de bovengenoemde huizen. Cornelis had goed voor allesgezorgd. In het kohier van 163 1 vinden we de weduwe met een aanslag vanf 250.-, haar stiefdochter als weduwe van Albert Jansz even verder op deWaal bij het Schipperssteegje in een huis, dat haar vader in 1617 had ver-worven, met een aanslag van f lOO.- en de dochter Meynou en echtgenootvermoedelijk op de Keizersgracht met een aanslag van f 60.-.

Marten, die al als ongeboren kind had deelgenomen aan de Haarlemseloterij, trouwde in 1637 met Aeltgen Felten en zette de zeilmakerij in‘s Lands Welvaren voort. Bij zijn dood was er een dochter Hendrickgen endie vinden we als eerste van de familie in 1657 in het begraafboek van deNieuwezijds Kapel. Haar moeder was een kinderloze weduwe, toen ze in1662 hertrouwde met de koopman Jan de Baets op de Keizersgracht. Zijkreeg tenslotte 59/96 parten van de twee huizen op de Waal in bezit, maarverliet nu het huis.

De andere parten waren in bezit van de nakomelingen van Meynou Cor-nelisz, haar schoonzuster. Die was tegelijk met haar echtgenoot Aris El-bertsz Snoeck op 31 augustus 1652 -een hoogtepunt van pest-uit hun huisde Snoeck op de Keizersgracht in de Nieuwezijds Kapel begraven, metachterlating van niet minder dan 10 kinderen. Vele van die kinderen stier-ven ongetrouwd, maar slechts eenmaal vonden we de beide huizen voor decollaterale’successie opgegeven. Bij de dood van Goris Arisz Snoeck in1663 wordt zijn aandeel van 18*/2/48ste part in ‘twee huysen ende erven,staende onder dry gevels op de Oude Wael op de hoek bij ‘t Camperhooftdaer in ‘t eene uythangt s’landts Welvaren ende ‘t ander de 3 CanefasBaalen’ slechts getaxeerd als een onderdeelvan de gehele waarde, f 1 lOOO.-voor het eerste en f 9OOO.- voor het tweede huis.

Zijn broer Cornelis Arisz Snoeck, die pas in 1664 trouwde, betrok toenblijkbaar het huis ‘s Lands Welvaren, maar werd al op 25 april 1668 van-daar begraven in de Nieuwezijds Kapel. We vinden zijn weduwe nog meteen aanslag van f 20.- in het kohier van 1674, vermoedelijk in dit huis. Dezwager Jan Arisz Snoeck - de grote figuur onder de 10 kinderen -, die op27 december 1687 in de Nieuwe Kerk werd begraven van zijn huis op deKeizersgracht, had echter blijkbaar alle parten weten te krijgen. Hij had alskoopman ook de zeilmakerij van zijn voorvaders voortgezet, gedeeltelijksamen met zijn broeders. Op 20 maart 1670 vinden we voor notaris VanBreugel een verklaring van Jacob Fransz Overzee, meesterknecht op dezeilmakerij van Snoeck al in 1668, over gebeurtenissen daar. Dat die zeil-makerij nog nauw was verbonden met ‘s Lands Welvaren, blijkt na dedood van Jan Arisz Snoeck. Zijn weduwe - Susanna Schouten uit de be-kende Weesper Doopsgezinde familie - en haar dochters zouden de partenverkopen aan Jacob Fransz Overzee, die het grote huis bewoont, en PieterPama, een tabaksverkoper, die in het kleine huis gevestigd is. De bewaardeoverdrachten dateren van 21 augustus 1693 en 7 mei 1694. Ik zal de parten,die precies worden omschreven - tot 96ste toe, niet opsommen. De eersteoverdracht betreft 1/6 in 18%/48ste part en geschiedt door de weduwnaar

112

Prins Hendrikkade 101vóór de restauratie .Foto C .P . Schaap Bureau

Monumentenzorg

van Debora Snoeck, een op 18 december 1692 overleden kinderloze doch-ter. Bij de aangifte voor de collaterale successie is dit net als bij de verkoopop f 1125.- getaxeerd. Susanna Schouten en haar twee andere dochtersvolgden dan met samen tweemaal 15 en 5/12 in 96 parten voor tweemaalf 3812.10.-. Overzee stierf als eerste in 1710 en in 1711 volgde Pama. Bei-den waren welgesteld, hadden meer huizen in bezit en eigen graven.

Op 27 januari 1712 droeg Jan Pama het van zijn vader geërfde 18%/96stepart over aan Frans Overzee, de zoon van Jacob, die net als zijn vader zeil-maker was, voor f 3500.-. Op 19 april 1712 wist deze Frans ook het aan-deel van Aeltgen Felten te verwerven. Voor haar 59/96ste part moest hijheel wat meer betalen, namelijk f 1300O.-. Verkoopster was Anna vanSchelbeeck, die voor 1/3 erfgenaam was van Catharina Spranger, die ophaar beurt gerechtigd was geweest tot het aandeel van Aeltgen Felten.Aeltgen was in september 1690 overleden en weer geeft de collaterale suc-cessie een omschrijving: ‘29’/2/48ste parten in 2 huysen en erven t’een ge-naamd t Lantwelvaren en t ander de Canefasbael staende en gelegen op deOude Wael tzamen onder een dack bewoont werdende bij een zeylemae-ker en een tabakverkoper’, getaxeerd op f 4300.- en f 2400.-.

De zeilmakerij werd in 1742 door Frans Overzee bewoond. Zijn geta-xeerd inkomen van f 4OOO.- was bedriegelijk, want in 1747 ging hij mis enop 21 oktober werden de huizen bij executie geveild. De ijzerkoper Gerritde Rave kocht ‘s Lands Welvaren voor 12000.-, de zeilmaker Frans Bomde Canefaes Bael voor f 5700.-. Na de dood van de weduwe van FransBom werd de Canefaes Bael op 18 januari 1773 in veiling gebracht en voorf 8900.- gekocht door Jan van Wijk. Ook die ging mis en op 30 oktober1775 werd het huis weer bij executie verkocht, ditmaal voor f 7725.- aanHermanus Mulder, die tot in de 19de eeuw eigenaar zou blijven. In het be-gin van de 19de eeuw woont in de Canefaes Bael een tapper, in het buur-huis een koopman.

Tenslotte nog wat over de huizen in de 17de eeuw. De omschrijvingenen prijzen in de aangifte voor de collaterale successie zijn in 1663 en 1690zeer verschillend. De drie gevels van 1663 vindt men terug op de vogel-vlucht van Balthasar Florisz en de beide huizen van de oude foto zijn dusniet de oorspronkelijke. Dat de nu gerestaureerde trapgevel niet syme-trisch is, wordt daar waarschijnlijk uit verklaard. Ook leren de aangifteniets over de naam van het huis. De Kracht van ‘t Landt werd in tegenstellingtot het Welvaren blijkbaar al gauw over boord gegooid. Het lijkt of desteen met de ene Canefaes Bael van na 1663 en van vóór 1690 dateert. In ie-der geval is deze gevelsteen toch een herinnering aan de bouwer CornelisGorisz zeilmaker en zijn beroep, dat ook in dit huis moet zijn beoefend.Als voorbeeld geef ik een akte van 23 februari 1691 voor notaris van Seven-hoven. Jacob Fransz Overzee, gevestigd in ‘s Lands Welvaren, verplichtzich dan aan kapitein Pierre des Loges uiterlijk op 15 april 837 tenten ‘vanzeyldoek seynde Hollants canefaes’ te leveren. Het model van de tenten en. .de prijs wordt precies omschreven. Het is op zich zelf al een interessanteakte, maar in het bijzonder omdat de Canefaes Bael daar nog steeds prijkt.

I.H. v. E.

114

VERSLAG VOORJAARSEXCURSIE

Op zaterdagmorgen 2 juni 1984 verwelkomde voorzitter L.C. Schade vanWestrum in de Blauwe Zaal, Grubbehoeve, ongeveer vijftig deelnemersaan de excursie naar Amsterdam Zuid-Oost. Ter inleiding citeerde hij JanWagenaar, A.E. d’Ailly en J.H. van den Hoek Ostende, die hebben ge-schreven over de relatie van Amsterdam met de Bijlmermeer in vroegertijd: inundatiegebied, baggerbergplaats en groentenleverancier. De heerEdwin van Leeuwen gaf daarna aan de hand van diaprojecties een beeld vande stedebouwkundige opzet van het Bijlmermeer Hoogbouwgebied,waarvan een aantal elementen aanleiding hebben gegeven tot voorstellentot wijziging. Een globale opsomming daarvan is gegeven in de inleidingop deze excursie in nummer 3 van deze jaargang. Nu werden de te nemenmaatregelen in een vergelijking oude-nieuwe situatie getoond. Het bleekemoties op te kunnen roepen, ontlokte gemor en commentaar. Ook bui-tenlandse voorbeelden van grote woongebouwen geinspireerd door hetCIAM gedachtengoed kregen geen bijval. Walden in Barcelona was de uit-zondering en werd als mooi gewaardeerd.

Tijdens de wandeling kon men de sfeer die hier geschapen is ondervin-den. Misschien was het weer wel te mooi voor een goed beeld: zonnig zon-der slagschaduwen. Het vertrekpunt, de Blauwe Zaal, ligt op maaiveldni-veau onder het gebouw Grubbehoeve in een rijtje andere gemeenschaps-voorzieningen en clublokalen waarvan de architectuur weinig aantrekke-lijks heeft en de verzorging gering is. Het meer dan manshoge groen laatweinig uitzicht toe. Bij donker zal de toeloop er niet groot zijn. Verderopaan de buitenrand van de bebouwing is het veel opener. Flinke waterpartij-en en intensiever onderhoud bieden een aantrekkelijk parklandschap. Ookde metrobaan, hier aangelegd op sierlijke hoge pylonen, is fraai en doetweinig aan het parkidee af.

Iets verderop vindt met het tegenovergestelde uiterste. De onvriendelij-ke, kale en vies aandoende betonvlakten van de parkeergarages die de toe-gang tot de flatgebouwen vormen. Het geeft het effect van een entree viaeen ouderwetse verwarmingskelder. Naar het onder de parkeergarages ge-legen winkelcentrum voert een al wat verbrokkelde en wat ruikende be-tonnen trap. Het winkelcentrum is ‘ondergronds’, verscholen onder deparkeergebouwen en het verhoogde wegenstelsel. De winkels zijn er ano-niem. Veel plaatsen zijn onbezet gebleven. Een vast patroon is dat de be-woners vanaf een parkeerplaats droog hun bestemming, hun huis of hunoverdekte winkelgebied kunnen bereiken. Met wind is hier geen rekeninggehouden. We lopen in een half-donker kelderachtig gebied waar het flinkkan tochten en dat weinig noodt tot winkelen.

Er is markt, gezellige drukte. Toch vervaagt bij gebrek aan marktplein ofmarktstraat de markt wat tegen de half ondergrondse en overstemmendeachtergrond. De orientatie blijft moeilijk. Het zeshoekige patroon dat dewoongebouwen op de plattegrond vormen lijkt zo overzichtelijk en lo-gisch. In de situatie is het desorienterend.

Na een fraaie wandeling door weer een parkachtig terrein tussen de flat-

1 1 5

gebouwen wordt de excursie per autobus vervolgd onder leiding van deheer Wil Val. Vanuit de bus is de indruk van anonimiteit nog sterker. Wijrijden langs een aaneengesloten scherm van hoge bosjes, enkele malen on-derbroken door lage parkeergarages, lelijke grijze gebouwen, soms ver-scholen achter groen. Slechts op enkele plaatsen kan men het gebied inkij-ken. Wat de Bijlmer Hoogbouw aan aantrekkelijks te bieden heeft, par-ken, winkels, panoramas en composities blijft vanaf de weg totaal verbor-gen. Men woont er niet, men is er verstopt. De ontoegankelijkheid wordttreffend verbeeld door de toegang van het winkelcentrum ‘Fazantenhofwaarvan verder niets te zien is dan twee liftmachinehuisjes op een parkeer-strook langs de weg. Men waant zich op het dak van een kantoorgebouw.Links een aanduiding ‘AMRO’ met een pijl naar beneden wijzend, rechtshetzelfde voor ‘ABN’. Verder niets, stilte.

Verderop het gebied Hoptille, pas enkele jaren geleden gebouwd. Hetlijkt de omslag in het denken. Laagbouw, verdeeld over losstaande eensge-zinswoningen en een lang gebouw met kleine woningen gelegen aan eenbinnenstraat. Ook een parkeergarage. Het oogt vriendelijker en aantrek-kelijk. De woningen aan de binnenstraat bleken echter geen succes. Zeworden niet meer bewoond.

Wat verder zijn de ontwerpprincipes van Bijlmer Hoogbouw geheelverlaten. De bestemming wordt meer gemengd, kantoren verschijnenlangs de Metrolijn en een ‘commercieel’ winkelcentrum. Het bedrijfslevenwordt alsnog bij de Bijlmermeer betrokken en men verwacht er veel van.De bebouwing wordt naar het open weidegebied toe steeds lager. Interes-sant en soms heel fraai wordt aan de overkant van de Gaasperdammerweggebouwd. Een groot aantal architecten heeft er een kans gekregen zich teonderscheiden.

Op den duur zal het aantal woningen in het hoogbouwdeel ruim wordenovertroffen door die in het overige gebied. Wellicht zal tegen die tijd metveel verdere investeringen het hoogbouwgebied als woonomgeving eenbetere naam hebben gekregen. Het begrip ‘Bijlmer’ zal dan kunnen verva-gen want Amsterdam Zuid-Oost als vervangende notie, heeft het in zicheen succes en een ideaal woongebied te worden. Het kan daarbij een staal-kaart worden van de stedebouwkundige opvattingen van deze eeuw.

De vraag blijft waarom het is fout gegaan. In het algemeen geldt dat wo-nen in een flatgebouw duur is gebleken. Bouw, onderhoud en servicekos-ten zijn steeds tegengevallen. De aantrekkelijke kanten van het wonen ineen flatgebouw worden vooral gerealiseerd bij goed beheer en een ruimeportemonnaie en niet zozeer in de volkswoningbouw. Ook in de Bijlmer-meer heeft dit een rol gespeeld. Het geld heeft ontbroken om al die speci-fieke plannen volledig uit te werken. De afwerking is nooit voltooid envoor beheer en onderhoud van het gebied is er, ondanks de hoge huren,geld tekort. Daarnaast worden er momenten in de planfase en later bij hetbeheer van het gebied aangewezen waarop ambities, onbewezen stellingenen foute beslissingen een fatale rol hebben gespeeld.

M.E.

116

VAN DE BOEKENTAFEL

ROELOF VAN GELDER EN RENEE KISTEMA-KER, AMSTERDAM 12751795, DE ONTWIK-KELING VAN EEN HANDELSMETROPOOL,MEULENHOFF INFORMATIEF AMSTERDAM1983, 278BLZ., GEILL., f135,-.

De Italiaanse editie van dit werk werd be-sproken op de blz. 9t- 92 van de vorige jaar-gang. In een naschrift kon daarbij de ver-schijning van deze Nederlandse uitgave inhet vooruitzicht gesteld worden. Nu deze eris, kunnen gelukkig velen Haitsma Muliersrecensie toetsen aan hun eigen lectuur vandeze beschrijving van vijf eeuwen Amster-damse geschiedenis. Boven de gebruikersvan de Italiaanse en de Engelse editie hebbenzij het voorrecht te kunnen profiteren vanvelerlei nog niet in andere publikaties ver-werkte kennis, die bekend is bij de achterinvermelde onderzoekers en door dezen terbeschikking gesteld van de auteurs ter aan-vullin en verbetering van hun werk.

Zel P had ik hen bij hun behandeling van dewindmolens op blz. 126-127, fraai geilh-streerd met voorbeelden uit het Groot Vol-komen Molenboek, graag tijdig gewezen opeen inconseauentie in hun verhaal. die ook instrijd is met ‘het op blz. 16-17 bij de inpolde-ringen over de molens geschrevene. De eer-ste exemplaren van de windmolens warenkorenmolens van een type dat in heelNoord-Europa voorkwam. Als het water-molens geweest waren, zou er voor de Hol-landers geen grote uitvinding te doen ge-weest zijn om tot hun droogleggingen te ko-men. Niet meer dan een drukfout, of speelthier mee, dat door waterkracht aangedrevenmolens, kortweg veelal eveneens watermo-lens genoemd -maar die in Holland nietvoorkwamen-, in de Oudheid voor hetgraan malen aan de windmolens vooraf gin-gen? Ook -waarom is die naam niet ge-noemd?- was de wipmolen zeker niet hetoudste molentype. De standerdmolen en detorenmolen waren al eeuwen als korenmo-lens bekend, voordat dit type watermolentot ontwikkeling kwam.

J.H.v.d.HO

Sinds ik deel 1 in 1982, p. 71, en deel 2 in1984, p, 24, aankondigde, verscheen ook hetderde deel, waarnaar menigeen al verlangenduitkeek. Net als de vorige malen verduide-lijkte de schrijver zijn werk met een grotekaart voorin, uit 1854, en kleinere kaartjes -uit Kuypers gemeenteatlas van í865-1869 -vooraan elke afdeling. Dat zijn 1 Sloten, 49Nieuwer-Amstel, noordelijk deel, 83 Ou-der-Amstel, noordelijk deel, 89 Water-graafsmeer, 95 Weesperkarspel, 103 Rans-dorp, 107 Nieuwendam en 135 Buiksloot.

Wanneer men de zeer afwisselend geko-zen 152 plaatjes bekijkt, is het haast jammerdat er niet nog meer geannexeerd is. Deschrijver toont overal weer in zijn keuze enin de bijschriften al vele jaren met dit onder-werp bezig te zijn. Anders zou zo’n rijk ge-schakeerde hoeveelheid afbeeldingen nietbijeen te brengen zijn geweest en zouden debijbehorende teksten niet zo verrassend zijn.

Ik noem een Arnhemse molen, die menhier niet zou verwachten, onder no 134. Diewerd afgedrukt op een prospectus van Co-hen en Co te Arnhem, welke N.V. Zeilma-kerij v.h. Cohen en Co., opgericht in 1887,daar nog steeds bestaat. In het archief van deBuikslotermeerpolder trof de heer Van denHoek Ostende deze aan met een formulier,waarop de maten van de te bestellen zeilenkonden worden ingevuld.

Dit uitstapje buiten het Amsterdamse ge-bied is echter een uitzondering. Ik kan hierniet alle aardige briefkaarten, foto’s (vele vanJacob Olie), reclameprenten en archiefstuk-ken noemen en beperk mij daarom tot de onszo bekende kri j tmolen d’Admiraa1 (140-149) en de korenmolen De Pauw onderNieuwendam, die vlak voor de afbraak ineen prachtige serie foto’s werd vastgelegd(110-11, 114-126). Alleen kenners zullenweten, wat een grotmolen was. Een van defoto’s toont dat hier duidelijk. Men ziet hetschip, waarmee men deze graanmolen bin-nenvoer, beneden liggen. Het graan kon methet luiwerk opgehesen worden en het meelweer direct over water afgevoerd worden(126). Van geheel andere aard is de oude ta-baksmolen De Zwaan, later korenmolen DeDuif, waarvan de romp tenslotte onderdakverleende aan kunstenaren. Op een foto vanomstreeks 1896 ziet men Arthur van Schen-del in gezelschap van twee jonge dames (70).

De inleiding is ditmaal wat korter. Deschrijver geeft met verwijzing naar deel 1 dit-maal o.a. wat algemene opmerkingen overde stoomgemalen, daarna een verslag over de

117

annexaties ten westen, zuiden, oosten ennoorden van de stad en tenslotte een over-zicht van de herkomst der afbeeldingen, ge-volgd door een lijst van geraadpleegde litera-tuur.

Een index op molennamen - soms moestvolstaan worden met de opgaaf van een pol-der-, plaats- of straatnaam - besluit hetboek. Ook hier wordt weer steeds het typevan molen in afkorting genoemd.

Met dit derde deel is nu de zeer waardevol-le serie van ‘De molens van Amsterdam’ vol-tooid.

1.H.v.E

MARIJKE BEEK, DRIE EEUWEN AMSTERDAM-SE BOUWKUNST, CATALOGUS VAN ARCHI-TECTUURTEKENINGEN IN DE VERZAMELINGA.A. KOK, PUBLICATIES VAN DE GEMEEN-LIJKE ARCHIEFDIENST VAN AMSTERDAM UIT-GEGEVEN DOOR DE STICHTING GENAAMD‘STICHTING H.J. DUYVISFONDS', KLEINEREEKS NO. 1, 1984, 146 BLZ., GEILL.,f 25,50.

Naar aanleiding van de tentoonstelling vanhoogtepunten uit de verzameling A.A. Kokin het Gemeentearchief werd op blz. 44 vandeze jaargang het verschijnen van het hierbo-ven genoemde boek reeds aangekondigd. Decatalogus telt 104 nummers + 2 toevoegin-gen, die toegankelijk zijn via indices op per-soonsnamen, straatnamen en zaken, alsme-de door een index op de tekeningen, geor-dend naar gebouwtype. Ter demonstratievan de veelzijdigheid van de collectie nemenwe de tien gekozen typen over: woon- enwinkelhuizen, bedrijfspanden en pakhui-zen, openbare gebouwen, kerken, gebou-wen van sociale instellingen en scholen,poorten en barrières, verdere verdedigings-gebouwen, verenigingsgebouwen, uitgaans-gelegenheden, diversen. Onder de laatstetreffen we aan de zeldzame tekenin van deverbouwing van een boerderij aan e Rmgli -dijk in de Watergraafsmeer uit 1836, eenfeestdecorat ie van de Hogesluis , een in-gangspartij en een tuinpaviljoen, beide nietgelokaliseerd. Bij de boerderij ware wellichtopname onder de bedrijfsgebouwen te ver-dedigen geweest. Daar de verbouwing ver-moedelijk bestond uit het maken van een he-renkamer op de verdieping was ook plaat-sing onder de woonhuizen aanvaardbaar.

We noemen de indices enigszins uitvoerig,omdat ze getuigen van de grote zorg, waar-

mede de samenstelster van deze catalogushaar werk verricht heeft. Haar uitgangspuntis geweest zoveel mogelijk een verband teleg en tussen de bouwtekeningen in de atlas

lK o en zowel het tekeningen-, prent- en fo-tomateriaal van de historisch-topografischeatlas als de aanwezige archiefstukken. Aldustrachtte zij vragen te beantwoorden als: watwas de functie van de tekening, wie waren ar-chitect en opdrachtgever, wat heeft zichvoor, tijdens en na de bouw afgespeeld? De-ze methode heeft in vele gevallen tot goederesultaten geleid en steeds uiterst informatie-ve beschrijvingen opgeleverd, waarin ookvermeld wordt of het desbetreffende pandnog bestaat.

De korte biografieën van de architecten entekenaars verdienen afzonderlijke vermel-ding om het vele dat ze in hun beknoptheidgeven. Hoeveel tijd erin gestoken is, kanslechts beoordeeld worden door degenen,die zelf zulk werk verricht hebben. De lijstvan gebruikte literatuur lijkt mij zonder bal-last en zonder lacunes.

Een aantal tekeningen is bij de tekst gere-produceerd. De gehele collectie is afgebeeldop zes microfiches, die in een enveloppe ach-terin het boek zijn opgenomen.

In haar woord vooraf stelt de gemeentear-chivaris, dat de bouwtekeningen in de ar-chieven van de Dienst der Publieke Werken,het Stadsfabriekambt en Bouw- en Woning-toezicht voor het overgrote gedeelte betrek-king hebben op gemeentegebouwen. Geziende talrijke beoordelingen van bouwaanvra-gen van particulieren, die laatstgenoemdedienst behandeld heeft en waarvan de inge-diende tekenin en sedert + 1880 in vele ge-vallen bewaar Lf bleven, meen ik hier eenvraagteken te mogen plaatsen. Functie vande tekening en architect of althans bouw-kundige of timmerman zijn in die gevallenwel bekend, maar de andere vragen, die Ma-rijke Beek zich stelde, staan daar nog o en.Het voortreffelijke eerste deel van de k emeFreeks van het H.J . Duyvisfonds s te l t onsvoor ogen welke zorg aan die tekeningen be-steed zou moeten kunnen worden, toegan-kelijk op straatnaam zijn ze wel, maar ingan-gen op architect, opdrachtgever, type ge-bouw, dat zijn vrome wensen, waarvan devervulling nog lang op zich zal laten wach-ten, tenzij op enigerlei wijze bijzondere aan-dacht aan dit voor de architectuurgeschiede-nis zo belangrijke materiaal besteed zoukunnen worden. Dankzij Drie eeuwen Am-sterdamse bouwkunst weten wij nu tenmin-ste hoe het zou moeten.

J.H.v.d.HO

1 1 8

J.A. GROEN JR., BEKENDE AMSTERDAM-MERS, TELEBOEK BV AMSTERDAM, 160 BLZ.GEILL., f 15,-.

Hoewel het in deze uitgave nergens vermeldwordt, betreft het hier een iets uitgebreideherdruk van een door De Courant Nieuwsvan de Dag met het jaartal 1976 uitgebrachtebundel van in haar rubriek Amsterdamse Be-richten verschenen stukjes. Blijkens de ver-melding le druk op het toenmalige titelbladlag een heruitgave van den beginne af aan inde bedoeling. En die verdienen deze vlotgeschreven schetsen van ons medelid zeker,evenals de ook weer opgenomen even rake il-lustraties van Johan A. van Dijk, wiens naamook thans best weer op het titelblad had mo-gen prijken. Alleen de kunstknipper Balke-ma kreeg geen portret van Van Dijk, hij is tezien op een eigenhandig geknipt zelfportret.De tekening van de Duitse Mof lijkt mij te-recht omgedraaid, men zingt eerder met delinker- dan met de rechterhand op de borst.Dat in de inhoudsopgave thans naar de pagi-na’s wordt verwezen is een hele verbetering.

Aan de oorspronkelijke reeks werden toe-gevoegd professor De Hartog, Jan Plank enOpa. De theoloog en vader van de auteur Jande Hartog zal de lezers ongetwijfeld bekendzijn, om de beide anderen te leren kennenzullen ze Groens boekje ter hand moeten ne-men.

Daar de vorige druk, waarvan het eerste

bc!ddbKexem laar op 17 november 1977 (sic) aan

oor van era er oot apiteinKok aan detoenmalige wethouder mr. C.H. Goekoopwerd aangeboden, in dit maandblad niet be-sproken werd, vermeld ik nog, dat het gaatom Amsterdammers uit de periode 1900-1950, die door de auteur per decennium ingroepen zijn ingedeeld, waarbinnen vergele-ken met de eerste druk enige verschuivingenzijn opgetreden. We treffen zowel de burge-meesters Van Leeuwen, De Vlugt en d’Aillyaan als hoofdcommissaris van politie Hor-dijk, brandweercommandant Gordijn enwethouder Wibaut, met daarnaast echtestraatfiguren als professor Kokadorus, Dirkde Waterduiker, Japie Scha endief, Had-je-me-maar, Zuurbier en KI kie de Brugge-l!trekker en tenslotte de velen, die misschienalleen door dit boekje in gedachte blijven: dehakkentra per,Jan,d 1’ c!

de arme metselaar, kleinee ie lesverkoper en de namaak-volen-

dammers. Van de door Groen genoemdenkomen we Charley Vlug nog wel eens tegen,maarvanvoor 1950 zijnernietveelmeer. Wemisten dan ook de lateren, zoals onder ande-ren de reeds overleden ‘verkeersaeent’ OmeFrans Treu van de Rozengracht zn de doe-delzakspeler van het Damrak. J,H,v.d.HO

KITIY DE SMIT-KREMER EN AREND JAN VAN

DER HORST (RED.), STADSTUINEN IN NEDER-LAND, NEDERLANDSE TUINENSTICHTING IN

SAMENWERKING MET UITGEVERIJ TERRA,ZUTPHEN (1983), 208 BLZ., GEILL., f49,-EN J.G. VAN CI~ERT-EYMERS EN M . J .HAGEN, ZONNEWIJZERS AAN EN BIJ GEBOU-WEN IN NEDERLAND EN ENIGE ASTRONOMI-SCHE (TOREN)UURWERKEN, D E WALBURGPERS ZUTPHEN 1984, 216 BLZ., GEILL.,f 24,-.

Beide boeken dienen in Amstelodamum ver-meld te worden omdat er zoveel over Am-sterdam in te vinden is. In het eerste wordende tuinen behandeld van Herengracht 154(daktuin, blz. 188), 474 (blz. 179), 475 (blz.181), 476 (blz. 169) en 502 (blz. 25 en inte-rieur blz. 73); Keizersgracht 239 (daktuin,blz. 239), 524 (blz. 167), 672 (blz. 31) en 761(blz. 65); Prinsengracht 624 (blz. 184), 725(blz. 47) en 833 (blz. 17); Van Breestraat 127(blz. 104); Mozartkade 5-6 (blz. 126); Von-delstraat 97 (blz. 85); Amstelhotel, Krasna-polsky en Pulitzer (blz. 152-154 en 158-162); de straattuinen voor Brouwersgracht69 en Herenmarkt 24 en in de Langestraatlangs de oude tuinmuur tussen 31 en 33 (blz.186) en een volkstuin (blz. 194). Het boekzelf is uiterst karig met de verstrekking vande bovengenoemde adressen en behalve bijde ambtswoning van de burgemeester, dehuizen Mirandolle en Van Loon, de firmaBeuker en het Rijksinstituut voor Oorlogs-documentatie, is er enig puzzelen vereist omze te vinden. Mij spreken de prachtige kleu-renfoto’s en de lattegronden van de tuinenveel meer aan & ik weet waar ze liggen. Inmenige tuin staat een zonnewijzer en somsmeer dan één. Daardoor komt Museum VanLoon in beide hier besproken boeken voor,Op het klinkerpleintje staat een uit 1578 da-terende polaire zonnewijzer, afkomstig vande Stania State te Oenkerk. De andere zon-newijzer in dezelfde tuin is van het gangbaretype der armillosferen, dat zijn de veelvuldigvoorkomende equatoriale tuinzonnewij-zers, die in het algemeen door mevrouw VanCittert en de heer Hagen niet worden be-sproken. In het tuinenboek zien we ze staanbij Herengracht 476 en 502 en Keizersgracht524. Ook de tuin van Herengracht 576 heefter een, zoals te zien is op blz. 74 van het bij detentoonstelling Erf en tuin in Oud-Amster-dam in het Amsterdams Historisch Museumin 1982 verschenen gelijknamige boekje,geschreven door H. Zantkuyl, C. Hettema,P. Fischer en (alweer) A.J. van der Horst.

Amsterdam telde 19 zonnewijzers die ver-dienden in Zonnewijzers in Nederland te

119

worden opgenomen, te beginnen met hetmiddeleeuwse exemplaar in het Albert Eggesvan Giffen Instituut voor Prae- en Protohis-torie, Singel 453, en eindigende met het in1974 door Hein Mader vervaardigde kunst-werk op de binnenplaats van het vroegereLutherse weeshuis, Lauriergracht 116. Vooriedereen zichtbaar zijn de zonnewijzers aande gevels van de Nieuwe Kerk aan de Dam(in de topgevel van het zuider dwarspand enaan de oostelijke steunbeer daarvan), aan deChr. Geref. kerk ‘De Bron’, Willem Kloos-straat 1, aan het vroegere woonhuis van dehotelier Krasnapolsky, Weesperzijde 33b,aan een der dienstwoningen bij het Amster-dams Lyceum, Valeriusplein 13, en aan hetwoonhuis Durgerdammerdi jk 62 . Watmoeilijker zijn wellicht te ontdekken de zon-newijzers aan het van Keizersgracht 585 af-komstige tuinhuis bij het Rijksmuseum enhet horizontale exemplaar op het balcon vande flat Alma Tademastraat 474. Aan de Cor-sicaweg in het westelijk havengebied staathet van de K.N.S.M. afkomstige beeld vaneen bootsman met een Lantaarn in de linker-hand en een zonnewijzer onder de rechter-arm, symbolen van nacht en dag. Slechts wiede Historische Afdeling van het Rijksmu-seum bezoekt kan de prachtige horizontalezonnewijzer van David Coster aanschou-wen, omstreeks 1730 gemaakt voor de toen-malige heer van Twickel. Geheel verborgenblijven de niet meer te restaureren zeer bij-zondere armillosferen in het depot van hetRijksmuseum en bij een particulier in Zuid,die respectievelijk afkomstig zijn van hetSnouck van Loosenhuis te Enkhuizen en

een buitenplaats in Gelderland. Drie zonne-wijzers tenslotte zijn te zien uit de tuinen vangrachtenhuizen, ze bevinden zich aan deachtergevels van Herengracht 520 en Kei-zersgracht 670 en aan de gevel van het tuin-huis van Herengracht 479.

Iets uitvoeriger dient te worden ingegaanop de bij velen ongetwijfeld nog in de herin-nering zijnde grote bronzen armillosfeer, diein 1934 als geschenk van het Nederlandsevolk aan de A.N.W.B. werd geplaatst in detegenwoordige Churchill-laan bij de Ha-ringvlietstraat. Rond 1970 werd de grote boldoor vandalisme zwaar beschadigd. Na res-tauratie is de zonnewijzer in 1972 herplaatstbij het hoofdkantoor van de A.N.W.B. in‘s -Gravenhage. Het plateau van natuur-steen, waarop hij gestaan had, bleef in Am-sterdam achter en onlangs bleek niets meerterug te vinden van de contouren van Neder-land en de voorstelling der diverse vervoer-middelen. Gaat dat alles schuil onderde heu-vel waarop zich thans ter plaatse een zes me-ter hoge zuil verheft? Opmerkelijk is tenslotte, dat zich in Oisterwijk midden in eenweiland een armillosfeer bevindt, die min ofmeer een kopie is van die van de A.N.W.B.en waarvoor kennelijk de bouwtekeningenvan ir. A. Boeken gebruikt zijn.

Beide boekwerken zijn schatkamers. Mijnoogmerkwas het Amsterdamse naar voren tehalen, dat erin ligt o getast. Belangstellen-den kunnen dan aar. qken. Ze zullen meertuingroen aantre

p R-fen dan in het in 1982 ver-

schenen, in het groen gestoken boekje.

J.H.v.d.HO

MEDEDELINGEN VAN HET BESTUUR

ADRESSENGenootschap Amstelodamum: Secretaris Mr. M.G.B. Evers, postbus2221, 1000 CE Amsterdam (tel. 224625). Penningmeester F.H. Amende,Amstel 59, 1018 EJ Amsterdam, contributie leden minimum f 35, -(postgiro 52391 ten name van het genootschap Amstelodamum).Redactie Mr. J.H. van den Hoek Ostende, Binnen Wieringerstraat 22,1013 EB Amsterdam. Ledenadministratie en verkoop uitgaven bij mevrouwT.M. Jagerman-Stellingwerff, p/a Amsteldijk 67, 1074 HZ Amsterdam.

120

A M S T E L O D A M U M

Maandblad voor de kennis van Amsterdam

Orgaan van het Genootschap Amstelodamum

71 e JAARGANG NOVEMBER/DECEMBER 1984

EXCURSIENAAR STADHUIS / MUZIEKTHEATER

Het Muziektheater wordt het grootste theatergebouw van ons land. Hetzal plaats bieden aan meer dan 1600 bezoekers, tegen de Stadsschouwburgeen kleine 1000 en Carré 1980. Slechts 1/5 deel van het totale bouwvolumezal toegankelijk zijn voor het publiek. Het overgrote deel zal bestaan uit dewoon- en werkruimten van de Nederlandse Operastichting, Het Nationa-le Ballet, Het Nederlandse Ballet Orkest en het Operakoor. Het nieuwetheater is een zogenaamd bewoningstheater, waar ook buiten de voorstel-lingen tussen de 300 en 400 mensen werkzaam zijn. Voor nederlandse be-grippen is het toneel zeer groot: 20 m breed, 10 m hoog en 20 m diep. Be-halve dit hoofdtoneel kent het theater een groot en een klein zijtoneel, eenachtertoneel en een montagehal. Een groot deel van het hoofdtoneel kan3 m omhoog gebracht of 3 m verzonken worden. Bovendien zijn de tone-len uitgerust met 3 platte rolwagens waarop een volledig decor gebouwdkan worden. Doordat de wagens, op luchtkussens zwevend, naar zij- enachtertoneel gereden kunnen worden, is het mogelijk een volledig decorsnel te wisselen. Door dit rolwagensysteem waardoor een decor niet meerbehoeft te worden afgebroken, maar simpel wordt weggereden, is het mo-gelijk overdag in decor te repeteren en ‘s avonds een heel andere voorstel-ling te geven. Onder het gebouw, in de parkeergarages, is plaats voor 400auto’s en 850 fietsen en bromfietsen. Voor degenen die, ondanks dat, tochnog te laat komen, is er een laatkomers kabine, van waaruit zij de voorstel-ling kunnen volgen zonder de zaal te storen. Ik vind dit een vondst.

Als het Muziektheater in 1985 voltooid zal zijn, 56 jaar na de eerstevoordracht aan de Raad om een operagebouw te stichten, op het Museum-plein, zal het huisvestingsprobleem van de Nederlandse Opera en Het Na-tionale Ballet zijn opgelost en zal het mogelijk worden grote internationaleopera- en balletproducties, die tot nu toe niet in Amsterdam kondenplaatsvinden, te ontvangen.

Naast het theater is het stadhuis in aanbouw, dat volgens de plannen in1986 zal worden opgeleverd. Het moet voorzien in een efficient en gunstiggelegen stadskantoor, dat tegelijk kan fungeren als bestuurscentrum, aan-

1 2 1

gepast aan de huidige eisen van openheid en openbaarheid. Stadsbestuuren beleidsambtenaren moeten in hetzelfde gebouw zijn gehuisvest, de hui-dige verspreiding van afdelingen en bureaus is onpraktisch en inefficient endus kostbaar. Voor een modern en open democratisch bestuur is veel meerruimte nodig dan nu beschikbaar is. Voor het houden van openbare com-missievergaderingen van de gemeenteraad, voor de fracties van de politie-. .ke partijen en voor radio en tv kan men tot nu niet de mogelijkheden ver-schaffen die voor het werk nodig zijn.

Er is geen behoorlijke ruimte om bezoekers informatie te verschaffen,stukken ter inzage te leggen en problemen te bespreken. Het nieuwe stad-huis wordt de werkplaats van 1300 ambtenaren, die samen de gemeentese-cretarie vormen. De opzet is zo gekozen dat de gemeentelijke afdelingenwaar het publiek direct mee te maken heeft gemakkelijk bereikbaar zijn.Bevolkingsregister, de afdeling Algemene Zaken, het Bureau Voorlichtingen het Bureau Bestuurscontacten zijn gesitueerd op de begane grond. Opde eerste verdieping ligt de Raadszaal met een grote ontmoetingshal en eengrote publieks- en perstribune, die al jaren in het oude gebouw zo wordengemist. Aansluitend de kamers van de Burgemeester en zijn staf, vergader-kamer voor B & W, de bibliotheek en het Gemeenteblad.

Het hele project is ontworpen en wordt gerealiseerd onder verantwoor-delijkheid van de architecten Wilhelm Holzbauer en Cees Dam. Op basisvan het prijspeil 1979 gaat het 306 miljoen gulden kosten.

Na onze excursies naar de Stadsschouwburg en Carré is hier de gelegen-heid een theater in opbouw te zien. Degenen die de uiteenzetting van deheren Holzbauer en Dam over de bouwplannen, voor ons Genootschapop 1 oktober 1980 gehouden, hebben bijgewoond, zullen nu de uitwer-king daarvan kunnen zien. Onze gastheer zal zijn drs. W.H. Sinnige, deoud-wethouder van financiën, directeur van het Muziektheater.

M.E.

TIJDSCHRIFTEN VAN 1983OVER AMSTERDAM

N.B. In dit overzicht zijn geen publicaties opgenomen, die uitsluitend Am-sterdam tot onderwerp hebben, zoals Ons Amsterdam, De Lamp, Amster-damse Monumenten, Amsterdam, De Koppeling, Werk in Uitvoering,Jaarverslag Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel N. V., Bouwen inAmsterdam en de talrijke organen van geloofsgemeenschappen en instellin-gen op het gebied van sociale zorg, cultuur, sport en recreatie.

In 1983 herdacht de door ds. C.S. Adama van Scheltema gestichte Vereni-ging voor Chr. Maatschappelijke Arbeid ‘Koning Willemshuis’ haar 120-

122

jarig bestaan. Ter gelegenheid daarvan werd op 29 april 1983 een bijeen-komst gehouden, waarop de heer Hendrik van der Ham zijn jeugdherin-neringen aan het huis vertelde. Het Wijkcentrum ‘Bos en Lommer’ en deChr. Sociale Vereniging ‘Patrimonium’ maakten uitgave en verzendingmogelijk van deze Herinneringen aan het ‘Koning Willemhuis’ 1910-1940(p. 1-11). De auteur woonde op vier adressen aan de Egelantiersgracht, al-tijd in de buurt van het aan de Egelantiersstraat staande Koning Willems-huis. Daar bezocht hij de Zondagsschool en de Kinderkerk en hij herinnertzich van die daar leiding gaven de heren Hendriks, Marjenburgh, Honig,Tulp, Farjon en ds. R.J. van der Meulen en van de organisten Joh. Meijeren Evert Cornelis. Oecumenisch denken heette ‘kippegeloof’ omdat hetoveral een geestelijk zaadje meepikte. Naast het Mannenkoor ‘Adama vanScheltema’ bestonden het Vrouwenkoor ‘Juliana’ en het Kinderkoor ‘Ho-sanna’. De club ‘Hoop op Zegen’ deed aan zang, declamatie, toneelspel enmusiceren. Op vrijdag en zaterdagavond zijn en waren er Evangelisatie-samenkomsten. Van der Ham eindigt met een beeld op te roepen van de va-kantieboerderij van het Koning Willemshuis bij Oosterend op Terschel-ling.

In deel XVII (1983) van de Studia Rosenthaliana scheef I.H. van Eeghenover Mr. Daniel Mostart en de ‘Huwelijkse Zaken’ (P. 15-21). Van 1616tot 1622 was Mostart secretaris van Commissarissen van Huwelijkse Za-ken. Hij was tevens notaris en had onder zijn cliënten veel SephardischeJoden, waardoor hij met hun levenswijze en gebruiken bekend was. Datkwam hem van pas bij problemen rond de ondertrouw van leden van dezegroep wat betreft graden van verwantschap. Waarschijnlijk heeft die ken-nis er ook toe bijgedragen dat in 1622 in totaal 57 Sephardische paren hunhuwelijk alsnog officieel lieten registreren. Van 1622 tot zijn dood in 1646trad Mostart nog vaak op als secretaris van schepenen bij de huwelijksvol-trekking op het stadhuis.

De rubriek Notarial records relating to the Portugese Jews in Amster-dam up to 1639 wordt voortgezet van 18 juni 1620 tot 18 november 1620(p. 66-79 en 210-217).

In de Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Neder-landen van 1983 treffen we twee Amsterdammers aan. J.I. Israël beschreefThe diplomatic career of Jeronimo Nunes da Costa, an Episode in Dutch-Portuguese Relations of the Seventeenth Century (p. 167-190) en R. deRuig verdiepte zich in Mr. H.P.G. Quack: de ongebroken kracht van deillusie (p. 191-211). Als koopman en agent van Portugal speelde Nunes daCosta een belangrijke rol in de Amsterdamse Portugees-Joodse gemeen-schap in de tweede helft van de I7e eeuw en Willem 111 schijnt drie dagen inzijn huis aan de Nieuwe Herengracht gelogeerd te hebben. Quack, bewo-ner van het statige huis Keizersgracht 610, bewoog zich op het grensgebiedvan literatuur en sociale wetenschappen en bleef vooral bekend door zijnzesdelige werk De socialisten.

1 2 3

In het Tijdschrift voor Geschiedenis van 1983 behandelt J.R. Bruijn Corne-lis Tromp (1629-1691): een niet gewaardeerd dienaar van de heren (p. 179-192). Door zijn huwelijk in 1667 met Margaretha van Raephorst wasTromp verbonden met het Amsterdamse patriciaat, hij heeft gewoond opHerengracht 179. J.I. Israel onderzocht The economie contribution ofDutch Sephardi Jewry to Holland’s Golden Age 1595-1713 (p. 505-535).Kreeg deze invloed bij oudere schrijvers als Sombart en Wolff te veel na-druk, Van Dillen deed de weegschaal naar de andere kant doorslaan enachtte haar te gering. Israël komt nu mede aan de hand van de in de StudiaRosenthaliana gepubliceerde uittreksels uit Amsterdamse notariële archie-ven betreffende Portugese Joden tot een juiste middenweg. Zij verzorgdenvooral de import van diamant, kaneel en katoen uit streken buiten het han-delsgebied van de Oostindische Compagnie. P. de Buch en J.Th. Lindbladschrijven over De scheepvaart en handel uit de Oostzee op Amsterdam ende Republiek 1722-1780 (p. 536-557). Amsterdam bleef ook in de 18eeeuw de kampioen in de scheepvaart uit de Oostzee op de Republiek, maarverloor aan glans. Graan en hout zetten hun stempel op de ontwikkeling,waarbij hoge graanprijzen samenvielen met inzinkingen in de houtaan-voer. Bij de aanvoer van hennep, teer en pekvolgden daling, stijging en da-ling elkaar op, waarbij de maritieme politiek een rol speelde.

De derde aflevering van 1983 van Theoretische Geschiedenis is gewijd aan350 jaar geschiedbeoefening in Amsterdam. Op 19 november 1982 werdonder auspiciën van de Faculteit der Letteren van de Universiteit van Am-sterdam in het kader van het 35O-jarig bestaan van die instelling een collo-quium georganiseerd over de geschiedbeoefening aan het AmsterdamseAthenaeum en de Universiteit van Amsterdam. De daarbij gehouden le-zingen van C.S.M. Rademaker over Het Athenaeum Illustre en de ge-schiedbeoefening in onze Gouden Eeuw (p. 259-279); mw. J. Roelevinkover Historia en Antiquitates: geschiedenisonderwijs aan het AthenaeumIllustre in de 18e eeuw tussen Polyhistorie en Verlichting (p. 281-301);P.B.M. Blaas over Van Bosscha tot Kernkamp: diversiteit van geschiedbe-oefening in Amsterdam zonder Amsterdam (p. 303-323) en M.C. Brandsover Romein en Presser: eender maar vooral anders (p. 325-334) zijn hiergepubliceerd. De woorden ‘zonder Amsterdam’ in de titel van Blaas’ bij-drage duiden op een gebrek aan belangstelling voor de historie van dehoofdstad onder de aldaar docerende historici-hoogleraren. Dat terreinwerd overgelaten aan de archivaris P. Scheltema en de verdienstelijke on-derwijzer J. ter Gouw. Pas met Kernkamp, die Elias stimuleerde en terzij-de stond bij zijn studie over de vroedschap, en Hajo Brugmans kwam daar-in verandering.

In het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis van 1983 schrijft J.L. van Zan-den over Lonen en arbeidsmarkt in Amsterdam 1800-1865 (p. 3-27). On-der meer bestudering van de archieven van Stadsgeschutgieterij, Stads-houtvesterij, Stadsdrukkerij, steenhouwerij D. Weegewijs en scheepstim-merwerf De Nagtegaal leverde hem de gegevens over de starheid van de lo-nen in de behandelde periode, die slechts reageerden op expansie en in-

124

krimping in de metaalnijverheid en de scheepsbouw. Anders dan op dedaardoor ontstane spanningen in de arbeidsmarkt bleven reacties op ver-anderingen in de kosten van levensonderhoud vrijwel uit. De arbeids-

’ markt viel in vele sectoren uiteen, zoals Joden in diamantbewerking en ta-baksnijverheid, Duitsers in bakkerijen en suikerraffinaderijen en Braban-ders in het bouwvak. Naast de werklieden, die het ruwe handwerk verrich-ten, stonden de geschoolde arbeiders.

Herman Roodenburg bestudeerde de autobiografie van Isabella deMoerloose met als ondertitel: Sex, opvoeding en volksgeloof in de 17eeeuw (p. 3 11-342). Het werk, genaamd Vrede Tractaet gegeven van denhemel door vrouwenzaet, beschreven door Isabella de Moerlose, weduwevan dominee Laurentius Hoogentoren, in zijn leven predikant in Zuid-Be-veland, werd in 1695 te Amsterdam gedrukt door Laurens Gunter, zonderdat deze zijn naam op het titelblad vermeldde. De schrijfster is vermoede-lijk rond 1660 in de omgeving van Gent geboren. Haar geschrift brachthaar vóór de publikatie reeds in dusdanige moeilijkheden, dat ze in 1694door het gerecht in Goes werd verbannen uit Holland, Zeeland en West-Friesland. In 1699 werd in de Amsterdamse hervormde kerkeraad gespro-ken over de zeer goddeloze en verfoeilijke dingen, die zij de kinderen leer-de op haar schooltje aan het Jan Hanzenpad. Kort daarop werd ze in hetSpinhuis opgesloten, waaruit ze in 1706 naar het Dolhuis werd overge-bracht. Daaruit werd ze in 1712 ontslagen. Over haar verdere levensloop isniets bekend. Roodenburg publiceert uit haar autobiografie de gedeelten,die hem van belang leken voor de kennis van het gezinsleven en de volks-cultuur. Isabella was met de helm geboren en werd opgevoed met bulle-mannen, haantje pik en de bloedkaros. Over haar huishouden in Hein-kenszand en haar huwelijk met de veertig jaar oudere predikant aldaar, diein 1692 overleed, geeft zij vele (intieme) details.

In het Sociologisch Tijdschuift van februari 1983 schrijft Rineke van Daalenover Openbare Hygiëne en privé-problemen: het ontstaan van de Amster-damse gezondheidszorg (p. 568-605). Hoofdzakelijk aan de hand vandoor burgers tot de secretarieafdeling Publieke Werken en de Gezond-heidscommissie in de periode 1900-1908 gerichte brieven met klachtengaat schrijfster na in welke gevallen ingrijpen van de overheid verwachtwerd ten bate der openbare gezondheid. Stank en lawaai worden ge-noemd, maar ook vervuiling en hulpbehoevendheid in gezinnen. Voortswerd de gemeente gewezen op haar toezichthoudende taak. De goed wil-lenden, die hun stijgende verplichtingen jegens de overheid aanvaardden,vonden dat ook de anderen gedwongen moesten worden zich aan de regels-Woningwet, Bouwverordening, Algemene Politieverordening- te hou-den. Een beroep op de gemeente werd nogal eens verdedigd met het oog opbevolkingsgroepen, die niet voor zichzelf konden opkomen en waarvoorde samenleving als geheel een verantwoordelijkheid had, zoals kinderen.

In Politiek en C&WY, maandblad van de CPN, van 1983 werd aandachtbesteed aan 1787, het jaar van de strijd tussen prinsgezinden en patriottenen de inval van de Pruisen. A. Knotter stelde op basis van de 18e eeuwse

125

prenten, gravures en tekeningen een beeldverhaal samen over de patriottenin Amsterdam 17851787 (p. 7-11). K. V ermeulen beschreef de meidagenvan 1787 in Amsterdam (p. 12-16), toen het Oranje-gezinde bolwerk Kat-tenburg door de patriotten werd belegerd en ingenomen. B. Braber schet-ste het verloop van de Pruisische interventie (p. 19-23), waarbij hij preciesaangeeft hoe de hertog van Brunswijk Amsterdam in handen kreeg.

De eerste aflevering van het Volkskundig Bulletin van 1983 is een the-manummer over de boedelinventaris. Voor ons is van belang hetgeen Hansvan Koolbergen schrijft over De materiële cultuur van Weesp en Weesper-karspel in de 17e en 18e eeuw (p. 3 1-52). Weesp was een kleine industrie-stad, die nauwe contacten onderhield met Amsterdam, omringd door eengebied dat voornamelijk bewoond werd door veeboeren, die sterk op destad georiënteerd waren. Uit 357 hoofdzakelijk uit het notariëel archief af-komstige in het Rijksarchief in Haarlem berustende boedelinventarissenheeft Van Koolbergen heel wat op kunnen maken over huisindeling, meu-bilair, wandversiering, serviesgoed, tin, eetgerei, genotmiddelen, siera-den, boeken, religieuze voorwerpen, spelletjes en uurwerken van de bur-gers en boeren, die wat de laatste betreft voor een deel woonden op het hui-dige Amsterdamse grondgebied van de Bijlmer en omgeving.

In Nederlandse Historiën van 1983 vinden we onder meer een bijdrage vanA.C. de Gooijer over Drie eeuwen Diakoniehuis in de hoofdstad (p. 83-88). Het behandelt Amstelhof, het vroegere Oude mannen- en vrouwen-huis van de Hervormde diaconie. Dezelfde auteur schrijft ook over DeSpaanse griep van ‘18 (p. 123-230), die ook in Amsterdam talrijke sterfge-vallen meebracht. Uitvoerig werd gediscussieerd over het al dan niet ope-nen van de ramen van de tram. M. den Admirant schreef over De Wereld-tentoonstelling te Amsterdam in 1883 (p. 145-148) en geeft cijfers over dekrantenverkoop in de hoofdstad in dat jaar. C. G.M. Smit vertelt in een uit-gebreid, gedocumenteerd artikel over de drie reizen van Abraham Bogaert(1663-1727) (p. 150-158). Tussen 1688 en 1706 maaktedeze Amsterdamseapotheker drie reizen naar Oost-Indië. Vijf jaar na zijn laatste reis publi-ceerde hij zijn ‘Historische reizen door d’oostersche deelen van Asia’,waaraan nooit veel aandacht is besteed.

Het Regionaal-historisch tijdschrift Holland bevat van Eddy Smink eenbeknopte geschiedenis van de loodwitindustrie naar aanleiding van vond-sten van bedrijfsaardewerk van loodwitmolen De Star (p. 40-51). Dezemolen stond te Sloterdijk en was in 1733 door Albertus Ditelaar als hout-zaagmolen gebouwd. Zijn naam ontleende hij wellicht aan de vijfpuntigester in het wapen van Sloterdijk. In 1778 wordt De Star verfmolen ge-noemd en in 1803 loodwitmolen. In 1838 werd bij de molen een stoomma-chine geplaatst. Maar in 1844 stond de fabriek stil en afbraak volgde in1847. In de zomer van 1979 werden in een bouwput de vondsten gedaan,die aanleiding werden tot dit artikel.

In de Archeologische kroniek van Noord-Holland over 1982 in de okto-ber-aflevering van Holland wordt aandacht besteed aan opgravingen te

126

Amsterdam in het blok omsloten door Amstel, Leprozengracht en Korteen Lange Houtstraat en aan de Oostenburgermiddenstraat (p. 226-227).Aan de Amstel werd onder de 17e-eeuwse bebouwing een laat-midde-leeuws industrieel complex aangetroffen met rosmolens van + 1400 enk 1500, die waarschijnlijk als olieslagerijen gefunctioneerd hebben. OpOostenburg werden voorwerpen gevonden verband houdende met deVerenigde Oostindische Compagnie.

In het Nederlands Archievenblad van 1983 gaat A.C. Meijer in op de 19e-eeuwse ‘papieren mensch’, een onderzoek naar het Amsterdamse bevol-kingsregister als bron voor historici (p. 371-395). Na een algemene inlei-ding behandelt hij de landelijke voorgeschiedenis en de bedoelingen van derijksoverheid en bespreekt vervolgens de uitvoering in Amsterdam. Daar-bij waren buurtmeesters, -commissarissen en -secretarissen betrokken.Uitvoerig schetst Meijer de geringe betrouwbaarheid van de vroegste regi-stratie en de pogingen tot verbetering. In zijn besluit komt hij tot de con-clusie, dat de invoering van een landelijk geregeld bevolkingsregister nietop al te groot verzet is gestuit, omdat de interesse in een wetenschappelijkestatistiek gegroeid was, het kiesrecht registratie vereiste en armenzorg enkerk belang hadde n b’j1’ een goed functionerend bevolkingsregister.

Heemschut bevat in 1983 onder meer het volgende over Amsterdam: Be-gijnhof (p. 1 l-12), Nieuwe Amstelbrug (p. 12), Diemerzeedijk (p. 52-54),gietijzeren bruggen (p. 112), het plafonddoek van Herengracht 440 doorJacob de Wit (p. 120-121), Geurt Brinkgreve met Amsterdamse voorbeel-den over kwaliteit, mediocriteit en curiositeit in de monumentenzorg (p.132-135) en het rioolgemaal onder het kommiezenhuisje van de voormali-ge Weteringbarrière (p. 172).

In Mohumentenvan 1983 schrijft M.L. Stokroos over Kunststeen in de 19eeeuw (2, p. 17-20). Amsterdamse voorbeelden zijn de consoles van Rem-brandtsplein 37-39, het tympaan van het Aquarium aan de Plantage Mid-denlaan, boogvullingen van Oude Schans 60 en de engel op de hoek vanSingel en Haarlemmerstraat. Het gemeentelijke monumentenbeleid komtaan de orde in aflevering 6 (p. 18-19). De voltooide restauratie van 13 pak-huizen aan de Achtergracht door de Nederlandsche Bank (7-8, p. 26) en dezinken bouwornamenten aan het Concertgebouw, vernieuwd door JuliusBaller en Tulleners (11, p. 19-21) ronden het Amsterdamse gedeelte af.

In Wonen/TABKvan 1983 komt (2, p. 8-25) het binnenterrein als opnieuwverworven territorium aan de orde, met tal van Amsterdamse voorbeel-den. Aflevering 7 gaat grotendeels over de structuur van Amsterdam. Dekwestie van de in de Nieuwe Hoogstraat herplaatste beeldhouwwerken,afkomstig van gesloopte viaducten van de Ringspoorbaan, wordt behan-deld in 13.(p. 2) en 17/18 (p. 6-7), waar H. Rowaan van het GemeentelijkBureau Monumentenzorg stelt, dat de stad de beste bewaarplaats blijft.Het Tetterode-complex aan Bilderdijkstraat en Da Costakade en de plan-nen tot behoud staan in 14 (p. 2-3). Een ander bedreigd modern bouw-.

127

werk, het Olympisch Stadion van Jan Wils, vinden we in 17/18 (p. 4-5). Detheosophische tempel in de Tolstraat, ontworpen door L.C. van derVlugt, later bekend geworden als bioscoop Cinétol en thans in restauratieom als buurthuis te gaan dienen, wordt besproken door J. Molenaar (20p. 10-19). Het getob met de passage bij het Leidseplein krijgt de aandachtvan Ruud Brouwers (21 p. 5-7).

In Plan van 1983 vinden we het door Kees de Kat en Dick Peek ontworpensysteem voor kleine panden ter opvulling van gaten in de binnenstad (3p. 2). Het eerste van deze huizen werd opgeleverd op 12 januari 1983 enstaat aan de Haarlemmer Houttuinen 45. In aflevering 4 (p. 35-37) staan af-beeldingen van het klassieke ontwerp, dat R. Erith en Q. Terry in 1968 in-dienden bij de prijsvraag voor een Amsterdams stadhuis. Henk Bakker in-terviewde wethouder J. Schaefer (5 p. 6-11). Aan de orde kwamen o.a. debouwlocaties Venserpolder en IJplein, waar de architecten Carel Weeberen Rem Koolhaas aan her werk zijn. Het oude veemgebouw Sibylla aan deHoogte Kadijk is verbouwd ten behoeve van de CPN en De Waarheid (9p. 26-27). De verticale verdichting: zolders verbouwen tot woningenkomt opnieuw in de belangstelling (10 p. 31-34). Aflevering 11 gaat gro-tendeels over Tienduizend nieuwe woningen in Amsterdam, met circa 100afbeeldingen van gevels en plattegronden.

Bouw van 1983 bevat over Amsterdam te veel om op te noemen. De be-schouwingen over de Bijlmermeer: de Titanic van de Amsterdamse wo-ningbouw (2 p. 19-33) moeten hier echter vermeld worden, met de archi-tectuurdocumentatie over de woningen ‘Hoptille’ en ‘Haardstee’ in dat ge-bied ( 4 p. 76-81). Uit die documentatie wijzen we voorts op de invulpro-jecten aan de Nieuwe Herengracht 109 en de Rapenburgerstraat 162-165 (2p. 51-53), de kliniek voor alcoholverslaafden op de plaats van het CentraalIsraëlitisch Ziekenhuis aan de Jacob Obrechtstraat (5 p. 49-51), hetschoolgebouw voor Montessori-onderwijs aan de Weesperzijde (6 p. 52-54) met de daarbij aan de Oetgensstraat gebouwde woningen (12~. 59-62),het kantorencomplex ‘De Molenwerf’ bij Station Sloterdijk-Zuid (7 p. 50-52), de stadsvernieuwende woningbouw op het Bickerseiland (11 p. 92-95en 16 p. 35-37) en aan de Haarlemmer Houttuinen (23 p. 54-57) en deexpe-rimentele woningbouw aan de Eerste Jan Steenstraat (17 p. 48-50). Uit derubriek ‘Opdrachten’ zijn vermeldenswaard woningen in de NieuweHoogstraat (2 p. 16), het complex Amstel-Bakkerstraat-Rembrandts-plein, waar o.a. het Gouden Hoofd weer herrezen is (3 p. 15), de opvullingvan het gat aan de Amstel bij de Prinsengracht (11 p. 22), het hoofdkantoorvan het Gemeente Energiebedrijf op het terrein van de Zuidergasfabriek(13 p. 20) en het bejaardenhuis ‘DeVondelstede’aan de AnnaVondelstraatnaast Villa Betty (21 p. 18). Van de grotere artikelen mogen tenslotte nietonvermeld blijven die over Woonbotenproject en Hat-eenheden (5 p. 12-I3), het structuurplan, waarbij de lobbenstructuur wordt aangetast en aan-zienlijk groenverlies aangericht (7 p. 23-28), de herinneringen van ons me-de-lid A. Evers aan zijn collega Wieger Bruin (1893-1971) (12 p. 64-65) ende toepassing van kleur in de architectuur, geïllustreerd door een kinder-

128

dagverblijf met ‘babytempeltje’ in de Kinkerbuurt (22 p. 11-13)‘.

Het Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw begint in 1983 meteen rijk geïllustreerde bijdrage van G. van der Meer over Prijspenningenvan Nederlandse geleerde genootschappen in de 18e eeuw (p. 1-20). Am-sterdam is vertegenwoordigd met het Amsteldamsch dicht- en letteroefe-nend genootschap uit 1783, de daaruit voortgekomen Bataafsche maat-schappij van taal en dichtkunde uit 1800, het Genootschap tot bevorderingder heelkunde uit 1790, de Maatschappij tot bevordering van den land-bouw uit 1776, Felix Meritis uit 1777, het Geneeskundig genootschap totnut en beschaving uit 1807, het Bijbelgenootschap onder de zinspreuk‘Een ieder zal gepreezen worden nadat zijne verstandigheid is’ uit 1776 enhet Gezelschap onder de zinspreuk ‘Tot vermeerdering van kunde opgodsdienst gegrond’ uit 1802.

J.J. Kloek en anderen behandelen de literaire genootschappen 1748-1800 (p. 21-90). Uit Amsterdam zijn dat het Amsteldamsch dicht- en let-teroefenend genootschap Wij streven naar de volmaaktheid, de Bataafschemaatschappij voor taal- en dichtkunde, Diligentiae omnia, Door oeffeningwerd veel verkreegen, Hierna volmaakter, Laus deo, Salus populo, Na-tuur begaaft, oefening beschaaft, Oeffening kweekt kunst, Patriae et Mu-sis, Sine labore nihil. De beoefening der letterkunde was in Amsterdam ne-vendoelstelling bij Concordia et libertate, Doctrina et amicitia, Door na-tuur en kunst, Felix Meritis en Tot leerzaam vermaek. Als marginaal Am-sterdams genootschap, dat meer literaire vriendenkring dan echt genoot-schap was, wordt Libertate et concordia genoemd, ook wel Vrijdag’s ge-zelschap geheten. Twijfelgevallen zijn Al doende leert men, Al oeffenendevordert men, Genootschap tot beoefening van deugd en kunde, Gezel-schap beminnaaren der vaderlandsche dichtkunst, Uno animo en Voor hetverstand en hart. Abusievelijk als literair werden in de bronnen vermeldhet Dichtlievend welsprekend genootschap, dat zich met voordrachts-kunst bezig hield, het algemeen wetenschappelijk genootschap Floreant li-berales artes en de toneelgezelschappen Constantia et labore, Kunstminspaart geen vlijt, Nostra musa virtus, Oefening beschaaft de kunsten enUtile et amusant.

H. Reitsma behandelt vervolgens De beginjaren van Felix Meritis 1777-1795 (p. 101-140); P. Knoile Het Departement der tekenkunde van FelixMeritis 1777-1889met 16platen (p. 141-196)enH.A.M. SneldersHetDe-partement van natuurkunde van de Maatschappij van verdiensten FelixMeritis in het eerste kwart van zijn bestaan (p. 197-214).

Van De Negentiende Eeuw, documentatieblad van de gelijknamige werk-groep, van 1983 is de tweede aflevering gewijd aan het genootschapslevenin de 18e en 19e eeuw. Bij de door H.A.M. Snelders behandelde lokale na-tuurwetenschappelijke genootschappen (p. 102-122) vinden we uit Am-sterdam Concordia et libertate van 1748, Felix Meritis van 1777, Doctrinaet amicitia van 1787, Gezelschap der Hollandsche scheikundigen van

’ Hieroverook Wonen/TABKvan 1983 (17/18p. 45).

129

1790-1791 en V.W. uit 1806. M.J. van Lieburg had de geneeskundige ge-nootschappen als onderwerp (p, 123-145). Naast beroepsorganisaties alscollegium medicum en het chirurgijnsgilde bestonden te Amsterdam hetdoctorengezelschap Uno animo uit 1751, Servandis civibus uit 1792, Artisalutiferae van omstreeks 1800, het chirurgijnsgezelschap Tot nut der heel-kunde en het Geneeskundig leesgezelschap Legendo discimus uit 1806, datin 1841 overging in het Medisch leesmuseum. Bij de door W. van den Bergbesproken literaire genootschappen (p. 146-178) komen wat Amsterdambetreft V. W., Tot leerzaam vermaak, Tot nut en beschaving en Wij strevennaar volmaaktheid, voorloper van de Hollandsche maatschappij van fraaiekunsten en wetenschappen2 aan de orde naast de bekende als Felix Meritisen de Maatschappij tot nut van ‘t algemeen en kleine, die soms maar kortbestaan hebben, zoals Door oefening groter, Vondel, Hooger zij ons doel,Oefening en vriendschap, Kunst en vriendschap en Helmers3.

In de derde aflevering schrijft Marja Keijser over Kalveren- en zolder-schuiten: verhuisdag in de 19e eeuw (p, 210-214). Van oude tijden af werd1 mei als verhuisdag aangewezen en pas in 1916 braken burgemeester enwethouders van Amsterdam met die gewoonte. Soms werd per slede of karverhuisd, maar meestal per schuit. Elk beschikbaar vaartuig werd voor deverhuizing gebruikt zoals de titel van deze bijdrage aangeeft.

In 1983 vertelt J.M. Molenaar in de bijlage bij het Maandbericht wan hetRode Kruis onder meer over de kraampjes bij de straatcollecten, die moes-ten verdwijnen toen de politie naar ventvergunningen ging vragen. Ookwordt de door Frits Rolff van het Ruiterhuis anno 1879 in de Vijzelstraatgeorganiseerde paardenparade genoemd met maaltijd voor de dieren op deApollolaan bij het Minervapaviljoen. Onder auspiciën van het Rode Kruiskwam aan de Ringdijk Oost tegenover het gemaal in 1949 het Jongenslandtot stand in samenwerking met de Jeugdbrigade van de Politie en het JeugdRode Kruis. Tenslotte worden gememoreerd de bij de Watersnood van1953 en de Hongaarse opstand in 1956 verleende hulp.

In Antiek van 1983-1984 behandelt E. Fleurbaay De kroonluchters in deBurgerzaal van het Paleis op de Dam (p. 5-14). Deze werden in 1809 ver-vaardigd door de Amsterdamse meestersmid Jan Jonkers en de blikslagerHendrik Bosch. Aan iedere luchter hingen aanvankelijk twaalf dubbeleolielampen. In 1983 zijn de luchters ieder voorzien van zesendertig gloei-lampen. K.A. Citroen bespreekt de in december 1982 bij Christie in Am-sterdam geveilde zilveren tabaksdoos met op de voor- en achterzijde ge-graveerde voorstellingen van de brand van de schouwburg aan de Keizers-gracht op 11 mei 1772 (p. 79-84). P.C.J. van der Krogt noemt in zijn bij-

’ Niet te verwarren met de nog bestaande uit 1752 daterende Hollandsche Maatschappij derWetenschappen.

’ Aan hetgeen de Documcntatiebladcn aangaandc de Genootschappen vermeldden is veelaandacht besteed, omdat reeds in het tweede jaarboek van Amstelodamum W.R. Vedereenontwerp van een lijst van Amstcrdamsche genootschappen in de 1%~ eeuw, met verwijzingnaar bronnen voor hun geschiedcnis, publiceerde, waarvan de moderne onderzoekers me-dc gebruik maakten.

130

drage over zakglobes (p. 121-127) Amsterdamse exemplaren van Karel enAbraham Allard, Cornelis Covens, Johannes Deur en Gerard en LeonardValk. In het artikel van B.W. G. Wttewaall over Nederlandse zilveren sui-kerstrooilepels (1710-1880) (p, 184-201) komen exemplaren voor van deAmsterdamse zilversmeden Bartholomeus Vos, Jacob Joel, Frans Morel-Ion la Cave, Valentijn Casper Beumke, Jan Ensinck, Carel Boogaert, J.Haas, Hendrik Lintvelt, H.A. Schuss en T. G. Bentveld.

Een Luthers bijbelstuk door Nicolaes Eliasz Pickenoy wordt besprokendoor P. Dirkse (p. 233-239). Het is afkomstig uit de Oude Lutherse kerk teAmsterdam en bevindt zich thans in het Rijksmuseum Het Catharijne-convent te Utrecht. De voorstelling is Christus en de overspelige vrouw enhet doek is waarschijnlijk een vrij ver uitgewerkt ontwerp voor een schil-derij met dezelfde voorstelling dat in de Tweede Wereldoorlog in Akenverloren is gegaan. M.G. A. Schipper-Van Lottum heeft sieraden nader be-keken aan de hand van advertenties uit de Amsterdamse Courant tussen1672 en 1740 (p. 437-461). Uit deze advertenties blijkt welke grote ver-

. scheidenheid aan kostbaarheden in Amsterdam gedragen werd. Niet altijdis duidelijk wat bedoeld wordt en wie het droeg. Deze gegevens leverenechter een inzicht in de rol die het juweel in de besproken periode speelde.

Het Bulletin van het Rijksmuseum van 1983 bevat een studie van R.J.Baarsen over de horlogemaker Jan Hendrik Kühn (p. lO5-ll5), gemaaktnaar aanleiding van een pendule in het Rijksmuseum. Deze is zeer waar-schijnlijk afkomstig uit het gebouw van Felix Meritis aan de Keizersgracht.De kast zou door Jan Swart gesneden zijn naar ontwerp van Jacob OttenHusly. P.J. J. van Thiel besloot zijn reeks artikelen over het Rijksmuseumin het Trippenhuis met bijdragen over conservering en restauratie (p. 116-123) en over beveiliging tegen brand en diefstal en twee enquêtes van deNational Gallery in Londen (p. 255-266).

Aflevering 3 (p. 153-238) is geheel gewijd aan het lOO-jarig bestaan vande Vereniging Rembrandt, waarbij naast de verhouding tussen de vereni-ging en het Rijksmuseum de verschillende met steun van de verenigingver-kregen aanwinsten worden behandeld. R. E.O. Ekhart bespreekt onder detitel Bartholomeus Breenbergh en Dirck Metius (p. 248-254) een door delaatste naar een pentekening van de eerste vervaardigd schilderij van de in-zameling van het manna, dat zich bevindt in het Tritretteerden zijn te identificeren als leden van de fami 1p

penhuis. De gepor-ie Van Loon.

In Oud Holland van 1983 schrijft P.J. J. van Thiel over Werner Jacobsz vanden Valckert (p. 128-195). Deze schilder werkte van ca. 1613 tot ca. 1627in Amsterdam. Hij is bekend als portret- en historieschi.lder en wellicht isde tot nu toe aan Thomas de Keijser toegeschreven Anatomische les van dr.Sebastiaan Egbertsz. de Vrij in het Amsterdams Historisch Museum vanzijn hand.

In de chronologische lijst van katalogi en besprekingen van de tentoon-stellingen van werken van levende meesters van 1808 tot 1840, samenge-steld door E. Koolhaas-Grosfeld en A. Ouwerkerk (p. 98-111) wordtAmsterdam vermeld in 1808, 1810, 1813, 1814, 1816, 1818, 1820, 1822,

131

1824, 1826, 1828, 1830, 1831, 1832, 1834, 1835, 1836, 1838 en 1840.

De Bijdragen en Mededelingen van Het Nederlands Openluchtmuseumvan 1983 bevatten een bijdrage van W.F. Renaud over De wagenmakerij1900-1960, veel zweten en weinig bier (p. 35-46). Uit Amsterdam wordtde Rijtuig- en Wagenmakerij Fa. Van Marken aan de Oudezijds Voor-burgwal genoemd, waarvan het archief onder nr. 832 bij de GemeentelijkeArchiefdienst berust. Zoals bij veel stedelijke wagenmakerijen was ookvoor Van Marken de verhuur van handkarren een belangrijke bron van ne-veninkomsten.

De omslag van de tweede aflevering vertoont een uit Amsterdam afkom-stige draaibare transformatorzuil, die op het ingangsplein van het museumis opgesteld en wordt gebruikt voor het opplakken van affiches van colle-ga-instellingen.

In het Jaarboek van het Centvaal Bureau VOOY Genealogie van 1983 behan-delt D. van Tol een portret van dr. Arnout Tholinx (1607-1679) (p. 139-150). Deze medicus werd door Rembrandt geschilderd en geëtst, maar deafgebeelde is in de 18e en 19e eeuw aangeduid als de advocaat Van Tol ofTolling. In 1877 heeft Carel Vosmaer vastgesteld wie de geportretteerde isen over deze Tholinx geeft het artikel nadere bijzonderheden.

N. Plomp schreef over Jean Jacques Voûte (1713-1781) en zijn Fransefamilie (p. 204-229). In 1738 kwam deze koopman en makelaar uit Bor-deaux naar Culemborg, vanwaar hij zich in 1739 in Amsterdam vestigde.Na aanvankelijke tegenslag was het hem voor de wind gegaan en kon hijzijn weduwe en acht kinderen f 480.000,- nalaten, waarmee hij tot dehoogstaangeslagenen behoorde.

De eerste overlijdensadvertenties in de Nederlandse kranten werdendoor P.D ‘t Hart bestudeerd (p. 243-269). Een daarvan verscheen in deAmsterdamsche Courant van 12 maart 1793 en betrof Martinus Nieuwen-huyzen, medicinae doctor te Amsterdam en secretaris van de Maatschappijtot Nut van ‘t Algemeen. Dat de advertenties naast de aanspreekbriefjes enrouwkaarten in gebruik kwamen schrijft de auteur mede toe aan het toene-men in het laatst van de 18e eeuw van het aantal oppervlakkige relaties doorde vele genootschappen en geze1schappen.j

In het Jaarboekje van het Oudheidkundig Genootschap Niftarlake van1983 schrijft R. Plomp, de huidige bewoner, de geschiedenis van Vegtvliette Breukelen als zomerverblijf van Amsterdamse koopmansgezinnen16651854 (p. 22-52). De Amsterdamse koopman Willem van den Broeckliet het huis omstreeks 1665 bouwen door de eveneens Amsterdamse ar-chitect Philips Vingboons. Latere eigenaren waren Willem van den Broeckjr., Jean, Pieter en Jan Cliquet, Pieter Vrij, Wijnandus van Driest, AgathaBoonen, Arnoud Wils, Hendrik Gildemeester en Jan Coenraad en GerardDaniel Duuring. De laatste werd de eerste vaste bewoner van het huis. Pie-ter Cliquet had dit rond 1750 laten verbouwen, waarbij de voorgevel aan

4 Zie hiervócir bij dc Documentaticblndcn over de Achttiende en de Ncgcnticndc Ikww.

1 3 2

de Heerenweg kwam en aan de Vechtzijde een koepelkamer werd toege-voegd. Ruim een eeuw later liet Gerard Daniel Duuring in de gevel aan destraatzijde ramen aanbrengen, die bij de recente restauratie gehandhaafdbleven.

In 1981 begon het tijdschrift Industriële Archeologie te verschijnen, uitge-geven door de Stichting Industriële Archeologie in Nederland. In de jaar-gang 1983 schrijven M. J. Behagel en J.B. Kist over een historisch-arche-ologisch onderzoek van een pre-industrieel complex te Amsterdam (p. 39-59). Het betreft de terreinen van de Verenigde Oostindische Compagnieop Oostenburg en omstreken en onze leden hebben er kennis van kunnennemen tijdens de excursie op 17 december 1983 (verslag op p. 45-47 van de-ze jaargang). Als bijlagen zijn toegevoegd geïllustreerde beschrijvingenvan de houtzaagmolen en de boormolen uit de molenboeken van PieterLimperch uit 1727 en Leendert de Natrus C.S. uit 1736. Industriële Arche-ologie van 1983 bevat voorts het eerste deel van een door G. G. Nieuwmeij-er en Marieke C. Kuipers geschreven artikel over de Westergasfabriek teAmsterdam (p. 155-168). Deze werd door de architect Isaac Gosschalkaan de Haarlemmertrekvaart gebouwd voor de Imperia1 Continental GasAssociation en in 1885 in bedrijf gesteld. Zij werd in 1898 door de gemeen-te overgenomen. In 1960 werd de koolgasfabricage gestopt en de gasleve-ring overgenomen door de Hoogovens in IJmuiden. Van het uitgestrektedoor de spoorlijn Amsterdam-Haarlem omsloten complex is tot nu toeveel bewaard gebleven, al werden het als chaletje gebouwde portiershuisen de watertoren afgebroken. In de eerste aflevering van 1984 (p. 4-25)rondt G.G. Nieuwmeijer de beschrijving van de Westergasfabriek af methet bouwtechnische aspekt, vooral interessant vanwege kapconstructiesmet Philibertspanten en verschillende uitvoeringen van Polonceauspan-ten.

Het Economisch- en Sociaal-historisch Jaarboek van 1983 is voor een be-langrijk deel gewijd aan de omwenteling in het verkeers- en vervoerswezenin de I9e en de eerste decennia van de 20e eeuw. H. Schmal behandelt in datkader onder de titel Knellende stedelijke banden geslaakt? railvervoer enhet wonen tot aan de eerste wereldoorlog, in het bijzonder in en rond Am-sterdam (p. 93-112). De gemeenten Watergraafsmeer en Sloten, die door-sneden werden door de tramlijnen naar het Gooi en Haarlem, zagen na1901 en 1907 hun inwonertal snel groeien door forensen, die gebruik kon-den maken van de lokaaldiensten naar Diemerbrug en Sloterdijk. W.G.Heeres vervolgt zijn studie over het paalgeld met de periode, waarin ditdoor Kampen en Amsterdam werd geheven, t.w. van de 14e tot de 16eeeuw (p. 128-141). Van 1545 tot 1565 deed zich een gedurige stijging in deopbrengst voor, die een indruk geeft van de groei van de Amsterdamsehandel.

H.F.J.M. van den Eerenbeemt gaat verder met de behandeling van dezijdeteelt in Nederland, nu in de 17e en de eerste helft van de 18e eeuw (p.142-153). Amsterdam heeft daarin geen rol gespeeld, hoewel in 1604 alhierde zijdewerker Caspar Benoist woonde.

133

W. de Vries Wzn. schreef over Nicolaas Tetterode en zijn Photogeni-sche Gasmaatschappij N.V., momenten uit het kortstondige bestaan vaneen kleine Amsterdamse oliegasfabriek (1867-1870) (p. 238-264). DeFransman Louis Pierre Mongruel stond aan de wieg van deze onderne-ming. Naast Tetterode, die bekender is door zijn lettergieterij, is J.C. vanMarken erbij betrokken geweest, de Amsterdamse predikantszoon, die teDelft een gistfabriek zou oprichten en bekend worden door zijn sociaalondernemerschap. De gasfabriek was gevestigd in de in 1866 stilgelegderijstpelmolen aan de Kostverlorenvaart onder Nieuwer-Amstel, die in1656 als verfhoutmolen van het rasphuis gebouwd werd en in 1835 onderde naam ‘De Stad Amsterdam’ in een korenmolen veranderd was. Na 1870kwam er een galvaniseerbedrijf. Het kantoor had eerst als adres Heren-gracht 42 en later Rozengracht 152. De aan het bedrijf verbonden chemicusJ.H. van Koten veroorzaakte tijdens een proefneming met het gas een ont-ploffing in zijn woonhuis aan de Overtoom 115. De daardoor ontstane ne-gatieve publiciteit verhaastte het einde van de onderneming, dat onont-koombaar was door een aantal beoordelingsfouten bij de ondernemers,maar vooral door het zich uitbreidende leidingnet van de Amsterdamsesteenkolengasfabrieken.

In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Lei-den 1982-1983 zijn de levensberichten opgenomen van de oud-gemeente-archivaris Simon Hart (1911-1981) door W.J. van Hoboken (p. 63-68),van de te Amsterdam geboren letterkundigen C.J. Kelk (1901-1981) doorTheun de Vries (p. 69-83) en Hans Andreus (PS. van Johan Wilhelm vander Zant (1926-1977) door J. van der Vegt (p. 165-171) en van de eruditepoliticus Harm van Riel(1907-1980), in leven lid van ons genootschap engewaardeerd medewerker aan maandblad en jaarboek, door J. G. Brugge-man (p. 116-139).

Het Jaarboek van de Koninklijk Nederlandse Akademie van Wetenschap-pen 1981-1982 bevat het levensbericht van de te Amsterdam geboren enopgeleide natuurkundige Evert Johannes Willem Verwey (1905-1981)door H.J. Vink (p. 166-177).

J.H. V.D. HO

DE RESTAURATIE VANGASTHUISMOLENSTEEG 11-13

Bij deze restauratie kwamen vragen op: waren de twee ondiepe huisjes eenseen geheel geweest en wanneer was de bovenpartij veranderd? Het was niet

134

Herman Doomer, portret geschilderddoor Rembrandt in 1640

Baertgen Martens, portret geschilderddoor Rembrandt in 1640

Metropolitan Museum New York. Ermitage Leningrad

moeilijk er antwoord op te geven. De precarioregisters -bij zulke huisjeslag een uitbreiding aan de straatzijde voor de hand-voerden al direct terugnaar de 17de eeuw. Op 8 mei 1739 werden ten laste van Gerrit ten Hamtwee precario’s ingesteld, voor no 11 en no 13, beide voor een pothuis totvergroting van de kelder, ingaande 1 mei 1706. Die 33 jaar van terugwer-kende kracht werd berekend, wanneer het een precario van lang geledenbetrof. Wie toen eigenaar was, blijkt hier ook. Behalve van Ten Hamwordt gesproken van de Erven van Herman Doomer.

Aan hem werd een uitvoerig artikel gewijd in het maandblad van 1956,het Rembrandtjaar. Deze eenvoudige ebbenhoutwerker en zijn vrouwBaertgen Martens werden in 1640 geschilderd door Rembrandt en hunportretten hangen thans in het Metropolitan Museum in New York en inde Ermitage in Leningrad. Maar nog verder gaat de geschiedenis van dehuisjes. Ook daarmee komen we bij een reeds besproken figuur, de burge-meester Cornelis Benningh. In het jaarboek van 1971 ging ik uitvoerig opdeze stadsuitleg van 1585 in en daarbij ook op deze Cornelis. Zijn moederwas Hillegont Benningh en van haar had hij gronden hier geërfd. Men den-ke aan de Benninghensloot en -pad. Daarvoor had hij nieuw gerooide er-ven terug gekregen. Hij verhandelde die grotendeels, maar hield het stukten zuiden van de Nieuwe Gasthuismolen- of Benninghensteeg zelf enbouwde daar een blijkbaar vorstelijk huis met uitgang naar de steeg en naarde erachter gelegen en toen nog zeer eenvoudige Herengracht. Langs beidekwamen kleinere huizen te liggen.

Alleen de twee hoekerven, op Herengracht en Singel -toen Konings-gracht- moet hij ongeveer tegelijk met de bouw van zijn eigen huis hebben

135

verkocht. Wat betreft de Herengracht gaat het verhaal helaas niet ver te-rug. Wijnman vergist zich hier in zijn oudste geschiedenis en haalt de Gast-huismolensteeg en Romolensteeg door elkaar, wat bij vergelijking directmerkbaar is. De eerste verkoop, die we kennen, dateert van 20 januari1637. Voor de weeskamer dragen de executeurs van de timmerman Jan Jo-chumsz Pol en echtgenote voor f 3400.- het verhuurde hoekhuis over aande loodgieter Hans Jansz Oldenhoff. Pol en zijn echtgenote hebben nogmeer onroerend goed nagelaten, dat wordt verkocht, o.a. een huis methouttuin en huis met wal aan de Binnenamstel. Omtrent hen is veel in deweeskamer te vinden, maar niets over de herkomst van het huis. Hijtrouwde pas in 1611 en had blijkens de weeskamerinbreng van 14 januari1603 door zijn moeder, de weduwe van Jochum Cornelisz, schipper, hethuis ook zeker niet van zijn ouders geërfd. Wij weten dus niet wie dit huisbouwde. Blijkens de overdrachtsakte van 1637 was het erf tot op zijn uiter-ste grond bebouwd naar de oostzijde, waar Herman Doomer de buurmanwas. Naar het zuiden was dat toen Anthony Oetgens van Waveren en daarmocht het huis geen lichten hebben. Ook mochten er nooit smeden, slote-makers of bakkers wonen.

Het lijkt waarschijnlijk, dat de verkoop van het erf door Cornelis Ben-ningh was geschied, vermoedelijk in 1593. Voor het andere hoekhuis, aande kant van het Singel, zijn we namelijk gelukkiger. Uit een overdracht van8 oktober 1772 aan Denijs Klinkenberg blijkt dat het pas sinds 1759 in éénhand was. Met die overdracht keert men op vrij eenvoudige wijze tot hetallereerste begin terug. Het huis was door de bouwer belast met fideicom-mis en daarom vroegen de gezamenlijke eigenaren van een gedeelte bij deStaten van Holland ontslag daarvan. Dat kwam op 7 april 1678 af. Daarnavolgden twee overdrachten van gedeelten van het huis, toen Roseboom ge-heten, aan Nicolaas van Waveren, de zoon van de bovengenoemde Antho-ny, die toen bewoner en eigenaar was van het grote huis aan het Singel, dateens Cornelis Benningh had gebouwd. De eerste overdracht van 9 februari1679 maakt melding van de oudste eigendomstitel van 27 november 1593ten name van Jan Willemsz huistimmerman. Het lijkt of die bij het bouwenvan het grote huis van Benningh in diezelfde tijd een rol moet hebben ge-speeld. Daarom zal ik iets meer over hem en zijn kinderen vertellen.

Op 30 juni 1570 trouwden Jan Willemsz en Nee1 Jans in de Oude Kerk.Daar werden ook hun kinderen gedoopt, toen natuurlijk nog rooms-ka-tholiek. Drie van die kinderen zouden in leven blijven en in het huwelijktreden. Een dochter Anna kreeg de kuiper Bartholomeus Gijsbertsz alsechtgenoot. Een zoon Jan, die net als zijn vader timmerman werd, trad in1598 met Elbrich Willems in het huwelijk. Hij zou later bode op Hamburgworden en in 1661 vermoedelijk in het hoekhuis van de Gasthuismolen-steeg sterven of althans vlak erbij. Een tweede dochter was Etgen, die in1611 met de huistimmerman Cornelis Fransz, geboortig uit Gorkum,trouwde. De ouders, die blijkens de ondertrouwakten van hun kinderenook in het hoekhuis moeten hebben gewoond, waren op 15 februari 1614,toen ze hun testament voor notaris van Banchem maakten, buiten de stadop het Weespad gevestigd. Jan Willemsz, die zich Vries was gaan noemen,werd reeds op 16 maart 1614 vandaar in de Nieuwe Kerk begraven.

136

Bij dat testament was het onroerend goed, dat zij in eigendom hadden,met fideicommis belast. Het waren, zoals later blijkt, een huis op het Sin-gel bij de Warmoesgracht, genaamd het Stadhuis van Aken, waar Gorkumin de gevel stond, en het bewuste hoekhuis. Reeds op 24 januari 1647 werdde helft van het huis Gorkum, dat aan Anna -het enige overlevende kindvan Etgen en Cornelis Fransz- was gekomen, bij executie verkocht.

Het andere huis bleef langer geheel in het bezit van de nazaten, zoals ikreeds uiteenzette. Het is een ingewikkelde geschiedenis, maar dank zij degegevens daarvan, was het mogelijk het leven van dezevroege huistimmer-man te beschrijven.

Er is echter nòg een persoon, die een zekere rol bij de bouw voor Corne-lis Benningh moet hebben gespeeld. Ook over die wil ik hier iets vertellen.Willem Moor -ook vaak Moer genoemd- werd 12 oktober 1590 poortermet als plaats van herkomst ‘Gelick’. Het lijkt, dat hij een Engelsman was.Zo gaf hij op 19 juni 1606 procuratie voor notaris Gijsberts om de nalaten-schap van zijn oom Peter in Londen te innen. Hij was kistenmaker ofschrijnwerker van beroep. Wij kennen hem uit verschillende akten. Hierbepaal ik mij tot Cornelis Benningh. Op 24 november 1594 verklaarde hijaan deze een rente van 33 gulden schuldig te zijn op het erf 2 aan de noord-zijde van de Gasthuismolensteeg, 16 voet breed en 52 voet diep. Daar ver-kocht Benningh toen telkens erven. Een andere verkoop, waarvan de akte

De Gasthuismolenstreg op een detail van de kaart wm Pieter Bast utt 1597. Op de voorgrondbrug 97 OWT het Singel> bij 104 de Herengracht.

137

De Gasthuismolensteeg op een detail van de kaart clan Balthasar Florisz uit 1621>. Links op-haalbrug over het Singel, rechts vaste brug voer de Herengracht.

niet bewaard bleef, is echter veel bijzonderer. Benningh had langs de zuid-ziijde der Gasthuismolensteeg ter afschutting van zijn tuin een rij huizenlaten zetten met tussen het tegenwoordige no 7 en no 5 als onderdeel vanhet laatste een overdekte uitgang. Als enige daarvan moet hij het tegen-woordige 9 aan Willem Moor hebben verkocht, als erf of als huis met veelbeperkende bepalingen. Wanneer dat gebeurde, blijkt niet, wel dat die hetop 28 april 1608 overdroeg aan Pieter Engelsz, wiens zoon Engel Pieterszer in 1652 het nog altijd bestaande fraaie huis liet zetten. Willem Moor zaltoen Amsterdam hebben verlaten. Tussen 1596 en 1605 werden kinderenin Nieuwe en Oude Kerk gedoopt en van geen van allen, noch van hunmoeder Anna Willems of Anna Moor, vond ik later sporen in Amsterdam.Wat Benningh bewogen had tot die verkoop, zal wel altijd een raadsel blij-ven. Hij en zijn echtgenote waren zeer aan hun gezit gehecht. We kennenhet van de vogelvluchten van Bast van 1597 en van Balthasar Florisz van1625. Op de eerste zien we de huizen langs Singel en steeg, met de uitgang,en een schutting langs de Herengracht. Op de tweede, die enigszins verte-kend lijkt, zien we wel goed, dat het huis aan het Singel een enorm achter-huis heeft gekregen, dat zich ook achter de buurhuizen aan zuid- ennoordzijde uitstrekt. Een heel preciese beschrijving krijgen we in de over-drachtsakte van 3 januari 1626 (KW. B, fol. 182). Drie bladzijden zijn no-dig om Singel 284-282 met drie huisjes aan de Herengracht, uitgangen daaren in de steeg en de tuin, die zich ook achter 286 en 288 uitstrekt te beschrij-ven. Het huis het Moriaenshoofd, nu 286, wordt apart overgedragen enwas reeds op 13 januari 1624 aan dezelfde koper, Anthony Oetgens vanWaveren, verkocht. Dat alles zolang duurde, kwam doordat CornelisBenningh en zijn vrouw, Sophia Foeyten het net als de timmerman JanWillemsz Vries met fideicommis hadden belast. Hij was in 1614 en zij in1619 gestorven en nog getuigen de testamenten van 1603, 1607, 1612 en

1 3 8

1619 voor notaris Salomon Henricxs van hun wensen. Maar de twee doch-ters Anna en Emmerentia waren buiten Amsterdam getrouwd en hunechtgenoten van Mieroaf. Dat ging hier gemak kp

en van Brouckhoven wilden graag van het bezitelijker dan bij de timmerman. Daarom werden de

huizen 284-282 samen overgedragen en het huis 286 apart. De stadssecre-taris Gerrit Rosenboom, die ook al getuige bij het testeren was geweest,had procuratie daarvoor.

Ik zal niet nader op de inhoud van die overdrachtsakte ingaan, maar wilwel zeggen, dat het duidelijk is, dat we hier al geheel het merkwaardigehuis voor ons hebben, dat Vingboons in 1639 voor de koper Anthony Oet-gens van Waveren zou gaan bouwen. Dat wil zeggen, dat in feite Ving-boons alleen een nieuwe gevel heeft ontworpen. Jan Willemsz en alles watzijn erfgenamen niet mogen doen met hun hoekhuis worden uitvoerig be-sproken. Het andere hoekhuis komt niet ter sprake, vermoedelijk omdater al een huisje aan de Herengracht tegenaan gebouwd was. Wel komen inde akte Herman, de ebbenhoutwerker, en Jacob Grebber, goudsmid, voormet de mededeling, dat zij aan de achterzijde van hun huizen geen lichtenop de tuin mogen hebben en bepaalde beroepen niet in hun huizen mogentoelaten.

We zagen al, dat op 5 december 1624 Herman Doomer eigenaar van hethuis, thans Gasthuismolensteeg 11-13, werd. Op dezelfde dag werd JacobGrebber dat van no 7, dat aan de oostzijde de uitgang naar de steeg had.Grebber betaalde blijkbaar contant. Doomer deed dat in termijnen en vrijzeker is, dat de f 3400.-, die op 15 augustus 1625 afbetaald waren, de volle-dige koopsom vormden. Het was voor een klein huisje een hoog bedrag,maar het lag dan ook heel gunstig aan een doorgaande weg naar de nieuwestadsuitbreiding.

Over Doomer vertelde ik al heel veel in 1956. Hier wil ik nog een aktevan 14 november 1637 noemen, uit een proces tegen Cornelis JanszGoudsbloem. Deze koopman had hem een kavel van 26 à 28000 pondgroen ebbenhout geleverd van 47 st. per 100 pond. In verband met belas-tingbetaling had Goudsbloem het echter buiten het pakhuis op het Bicker-seiland gebracht en daar was het geheel bedorven, omdat vooral groen eb-benhout daar niet tegen kon. Doomer, die had betoogd niet alleen zelf,maar ook in zijn arbeidsvolk en klanten benadeeld te zijn, werd overwin-naar in dit proces. Doomer woonde toen vermoedelijk al net over de brugin de Hartenstraat. Dat huis, thans no 8, had hij op 23 januari 1637 op eenexecutieverkoping gekocht voor f 6772.-. Het was dieper en ruimer danhet oude huis en daarheen vertrok hij met het uithangteken van de Ebben-houtwerker. Hier was vermoedelijk wel plaats voor een werkruimte.

Dit vorige huis behield hij wel, maar ging het verhuren. We weten éénhuurder, Heyndrick Tjercksz, vermoedelijk de wieldraaier van die naam,die van 1652-1654 de verponding betaalde. Doomer stierf zelf in 1650, zijnweduwe in 1678. Interessanter is een andere akte, die iets meer over de acti-viteiten aan het huis meedeelt. Anthony Oetgens van Waveren was ten-slotte bezweken voor de hoge prijzen, die toen voor huizen en erven aan deHerengracht werden betaald. Men kan in het Herengrachtboek lezen, hoehij daar in 1648 zijn bezit met medewerking van de stadstimmerman van de

139

Gasthuismolensteeg 9-11-13,foto C.P. Schaap 66.1961. Gem. Bureau

Monumentenzorg.

Gasthuismolensteeg 11-13,foto H. van Gooljwni 1984. Gem. Bureau

Monumentenzorg.

hand ging doen. Het huis of liever erf no 247, naast het hoekhuis no 245,droeg hij pas later over en wel op 12 maart 1652 aan Jacobus van Noort-gouw, voor f 7OO0.-. Het strekte zich uit tot zijn tuin en werd aan denoordzijde belend door het hoekhuis en door de huizen van HermanDoomer en Engel Pietersz. Het huis van Doomer sprong verder uit dan hethoekhuis en was daarenboven op een sleibalk nog enkele duimen overge-timmerd. Daarom moesten allerlei voorwaarden voor de nieuwe timme-ring van de koper worden opgesteld.

Ik neem aan, dat dat uitspringen en die overtimmering niet door Her-man Doomer, die reeds enige jaren eerder was gestorven, tot stand warengebracht, maar door zijn voorganger burgemeester Benningh. Van hethuis van Engel Pietersz wordt niets gezegd en dat voert ons weer terug totde vroegere eigenaar Willem Moor. Zou deze daar zelf hebben gebouwd?

Baertgen Martens maakte in 1652 de verkoop van het buurerf mee en zalzich grondig hebben bemoeid met de verwikkelingen, die het bouwennaast haar bracht. Zij betaalde van 1660 tot 1662 nog verponding voor éénperceel. Daarna ontbreken de registers tot 1680. Dan worden er hier terplaatse twee percelen genoemd. Zij was in 1678 gestorven en vermoedelijkdus ook nog in leven, toen haar vroegere woonhuis tot twee woningenwerd verbouwd. Toen zullen de huizen onder de kap hun tegenwoordigeverhoging hebben gekregen en zullen vermoedelijk ook wel de pothuizenter vergroting van de kelders zijn aangebracht.

140

De verdere geschiedenis van de huizen vindt men in het maandblad van1956. Hier werd het fideicommis het langst gehandhaafd. Er waren over-drachten van parten, meestal samen van dit huis en het huis in de Harten-straat. Pas in het begin van de 19e eeuw raakte het geheel uit de familie. Denazaten van de ebbenhoutwerker hadden het langer volgehouden dan dievan de burgemeester.

1. H.v. E.

V A N D E B O E K E N T A F E L

ING. P.S. TEELING, LANDMETERS VAN DE

KADASTRERING VAN NEDERLAND, UITGAVE

VAN DE HOOFDDIRECTIE VAN DE DIENST

VAN HET KADASTER EN DE OPENBARE RE-GISTERS, 1984.

Als vervolg op het in dit maandblad van 1983op blz. 18-19 besproken Repertorium vanOude Nederlandse Landmeters 14e tot 18eeeuw verscheen dit boek, waarin een opsom-ming wordt gegeven van alle met name be-kende landmeters, die uiteindelijk in 1832 detotstandkoming van het Nederlandse Ka-daster hebben bewerkstelligd. De o lage isbeperkt gehouden, eensdeels door & tijds-omstandigheden, andersdeels door de om-standigheyd dat binnen het Kadaster de be-langstelling voor zijn eigen geschiedenis nieteroot te noemen is. Bii bibliotheken en ar-zhieven kunnen belan’gstellenden evenwelvan dit overzicht kennisnemen.

Op blz. 83 vinden we de landmeters der leklasse, die in Amsterdam werkzaam geweestzijn: A. van Diggelen, S.P. van Diggelen,F.J. Nautz, A. van Oosterhout en D.S. Wa-terman. A. van Diggelen werkte ook inBuiksloot, Nieuwendam en Weesperkar-spel. B. Waterman nam Ransdorp, Durger-dam en Holysloot voor zijn rekening, terwijlSloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije Geerdoor F.J. Nautz werden opgemeten. VanWatergraafsmeer is de landmeter niet be-kend. In het lexicografisch namenregister,dat meer dan 400 namen bevat, zijn over degenoemde heren gegevens te vinden, behalveover B. Waterman. Van de 28 bijlagen heefter geen betrekking op Amsterdam.

Met de medio 1983 door drs. P.C.J. van

der Krogt bezorgde Index op het genoemdeRepertorium ligt thans in vier delen onge-looflijk veel werkmateriaal opgetast voor deonderzoekers. Laten zij er in de geëigendegevallen gebruik van maken.

J.H.v.d.HO

HANS HUIJBOOM EN VLADIMIR MARS, TEVOET AMSTERDAM UIT, OMGEVINGSGESCHIE-DENIS IN 7 DAGWANDELINGEN, UITGEVERIJ

DWARSSTAP NIJMEGEN 1984, 167 BLZ.,GEILL., f 19,50.

In 1927 werden door de ANWB in samen-werking met Amstelodamum uitgegeven deWandelingen om Amsterdam van A.E.d’Ailly. Met een vertrouwden en veelweten-den gids wandelt men heel Amsterdam aande buitenkant in het rond. Van stap tot stapwordt de wandelaar op de hoogte gebrachtvan het verleden en zijn tegenwoordigen toe-stand en de bekende bewering wordt weer-legd, dat Amsterdam een stad is zonderaan-trekkelijke omgeving. Aldus ons maandbladvan dat jaar op blz. 32.

Op genoemd boekje stuitten de auteursvan het nu voor ons liggende werk al snuffe-lend in een antiquariaat. Ze kwamen op hetidee d’Ailly’s tochten ruim een halve eeuwlater opnieuw te lopen. Het resultaat is mu-tatis mutandis te kenschetsen met de bovenaangehaalde woorden, maar de vervolgensgeprezen uitvoerige bladwijzer en uitslaandekaart bleven nu achterwege, waar tegenoverveel foto’s en detailkaartjes staan. Op blz. 12en 13 is de kaart van d’Ailly trouwens gro-

141

tendeels gereproduceerd.De meeste van dieplekken waren verdwe-

nen of onherkenbaar geworden. -Ach, ditwas vroeger een laan met bomen. - H i e rmoet het toch ergens geweest zijn, nee daar,of nee toch hier. Zo schreef Rudy Kousbroekin het Cultureel Supplement van NRC-Han-delsblad op 8 juni van dit jaar over DenHaag. En die woorden geven precies de ge-voelens weer die bij mij boven kwamen on-der het lezen van het werk van Huijboom enMars. De dorpen Sloterdijk en Diemen zijnvrijwel verdwenen, daar en bij Zaandam zijneeuwenoude dijken over grote lengte afge-graven. De stijlvolle Laanweg is er niet meer.Veel ruimte en uitzicht zijn verzwolgen ennet als ik hebben de auteurs het daar somsmoeilijk mee, evenals met de gotspe van deBankgirocentrale naast het AalsmeerderVeerhuis.

De routes, die zij volgen, zijn: overdeou-de Zuiderzeedijk naar Muiden en Muider-berg, langs de Amstel naar Ouderkerk enUithoorn; langs de Haarlemmermeerspoor-lijn richting Uithoorn; via de Overtoom naarS lo ten , Osdo?, en Halfweg:, langs deSpaarndammer qk naar Sloterdqk, Spaarn-woude en Spaarndam; langs de IJ- en Zeedijknaar Zaandam en via dezelfde dijk om Wa-terland heen en dan naar Broek.

De presentatie van de Wandelingen op 16mei ging vergezeld van een rit met de Mu-seumtramlijn naar het Amsterdamse Bos,een wandeling langs de Koenenkade naarMeerzicht en een rit terug met de Museum-bus, afkomstig uit Groningen. Zulks was inovereenstemming met het beginsel van deauteurs, bereikbaarheid per openbaar ver-voer en zo rustig mogelijke wandelroutes.

1927, 1984. Hoe zal het er rond Amster-dam na nog weer ruim een halve eeuw uit-zien? We houden ons hart vast. Zei J.C.Bloem niet, dat er altijd laudatores temporisacti zullen zijn omdat het altijd nog beroer-der kan? Maar dat slaat niet op het werk vanHuijboom en Mars naast dat van D’Ailly.Hun werk vormt een waardige pendant vanhet zijne. Daar doet het onjuiste bijschrift bijde foto op blz. 37 niets aan af, daarop is hetraadhuis van Nieuwer-Amstel in geen vel-den of wegen te bekennen. Zij is genomenkort nadat het tolhek zuidelijker aan de Am-steldijk voorbij Meerhuizen geplaatst was.

J.H.v.d.HO

WIM DUBELAAR, STEENRIJK AMSTERDAM,EEN GboLoGIScHE STADSWANDELIXG. UITGA-VE NR. 35 VAN DE BIBLIOTHEEK VAN DE

KONINKLIJKE NEDERLANDSE NATUURHISTO-RISCHE VERENIGING, 88 BLZ., GEILL., VER-KRIJGBAAR BIJ HET BUREAU K.N.N.V., B.HOOGENBOOMLAAN 24, 1718 BJ HOOG-WOUD, DOOR OVERMAKING VAN f 17,50(VOOR LEDEN VAN DE K.N.N.V. f12,50)OP GIROREKENING 13028, OF BIJ HET GEO-LOGISCH MUSEUM, NIEUWE PRINSEN-GRACHT 130, 1018 VZ AMSTERDAM.

Het Geologisch Museum van de Universiteitvan Amsterdam, de K.F. Hein-Stichting teUtrecht en het Hoegenfonds van de BondHeemschut gaven eensubsidie om de uitgaveen de verspreiding van dit boek te bevorde-ren, dat voorts werd uitgegeven in samen-werking met de Nederlandse GeologischeVereniging.

Tijdens de wandeling, die begint bij hetBungehuis, wordt stilgestaan bij gebouwenwaaraan interessante steensoorten zijn toe-gepast. We noemen als voorbeelden Ko-ninklijk Paleis, Bijenkorf, Koopmansbeurs,Effectenbeurs, Oude Kerk, Waag, Trippen-huis, Oost-Indisch Huis, Agnietenkapel,Huis aan de Drie Grachten en Oudeman-huispoort. Eindpunt is het Geologisch Mu-seum, dat maandag tot en met vrijdag van 9tot 17 uur gratis toegankelijk is.

Aan de wandeling gaan een inleiding, eenindeling van de gesteenten, een omschrijvingvan enkele geologische begrippen en een be-schouwing over natuursteen, speciaal inAmsterdam, vooraf. Besloten wordt met eenaanvulling op de beschrijving van enkele mi-neralen, verantwoording van de afbeeldin-gen en de per gebouw gebruikte bronnen, li-teratuurlijst en gecombineerde index op per-sonen, plaatsen en zaken. Als losse bijlage iseen routekaart van de wandeling toegevoegdmet achterop een tabel van de in de wande-ling vermelde gesteenten.

Wandelen is in, niet alleen langs natuurpa-den en ongebaande wegen, maar ook in denaaste omgeving van de hoofdstad, zoalsbleek uit het hiervoor besproken boek vanHuijboom en Mars, en zeker ook in Amster-dam. Dat kan men bijvoorbeeld doen aan dehand van de Historische Gids van D’Ailly enWijnman of de Stadswandelingen van JanWeggelaar, beide in dit maandblad bespro-ken, of van het hier niet vermelde Hoe klas-siek is Amsterdam, de in 1982 door het Al-lard Pierson Museum ter begeleiding van eenvrijwel gelijknamige tentoonstelling uitge-geven gids over classicisme en klassieke vor-mentaal in de Amsterdamse bouwkunst.Maar nu leert de wandelaar het straatbeeldweer van een heel andere kant kennen enkrijgt hij kijk op kalkstenen plinten, tufste-

142

nen gevelbekleding en basalten dorpels.Bentheimer en Obernkirchener zandsteenzowel als wit marmer uit Carrara wordenhem vertrouwd en hij gaat beseffen op deDam te staan op Portugese granietkeien ende grachten over te steken via gerestaureerdebruggewelven met Pools graniet. Hij gaat dekalkkorsten onderscheiden in de travertijn-platen van het Nationaal Monument en nogheel veel meer, waarbij het soms aanbevelingverdient een vergrootglas te gebruiken. In dekantlijn van het boekje duidt een vignet vaneen dergelijk voorwerp de plaats aan waarover de gemakkelijk in de steen op te sporenkenmerken wordt gesproken.

Niet iedereen zal de holtenrijke travertijn,de peridotiet en de zandsteen van Klove-niersburgwal 47 gaan bekijken, maar velenzullen zeker letten op de steenplaten in

het Amstelstation, waarin tot 100 cm langeorthoceren voorkomen, fossiele weekdie-ren. Anderen spreekt wellicht meer de put-boring aan, die de timmerman Pieter Pie-tersz. Ente uit Halfweg in 1605 uitvoerde bijhet Oude Mannen- en Vrouwenhuis, waar-bij inzicht verkregen werd in de elaagdheidvan de bodem tot een diepte als ti e toren vande Oude Kerk hoog is.

Steenrijk Amsterdam is rijk aan geologi-sche, architectonische, historische en kunst-historische informatie en bovendien up tedate. Op blz. 44 wordt de in gang zijnde res-tauratie van de voorgevelvan het Gemeente-archief met tufsteen uit deEifelvermeld. Hetkan haast niet anders of deze wandeling zalhaar weg wel vinden.

J.H.v.d.HO

MEDEDELINGEN VAN HET BESTUURNIEUWE LEDEN

De dames: J.A.J. van Acker-de Vlam, T. Koopman, mr. dr. J.Chr. deMeyere, drs. M. Mijnssen-Dutilh, T. Uneken-Hubeek, J. Visser, mr.W. J. Wijzenbroek en M.C. Zelders-Dekker te Amsterdam, L. van der Le-ly-De Hartog te Huizen, J. baronesse van Hardenbroek van Ammerstol-Plooij te Rijswijk, S. de Bodt en M.J. van de Vathorst-Smit te Utrecht.De heren: W.A. ridder van Rappard te Aerdenhout, J. de Boer, mr. H. vanBreda, prof. dr. H. van Crevel, dr. J. van Goudoever, R. de Hoog,A.W.G. Kneppers, ir. W.H.M. Nieuwenhuis en drs. M. J.M. Siewe teAmstelveen, B. van Aalderen, drs. J. Bergen, W. Blok, drs. J.E.A.Boomgaard, H. Buenk, mr. H.J.A.E. Cosijn, H.M. Covens, dr. P.C.J.van Dael, J.E.G.C. Dibbits, M. Drukker, M.J.M. van den Ende jr, mr.P.H.M. Gerver, H.M. Hansen, E.A.H. baron van Harinxma thoeSlooten, mr. R. J.C. van Helden, mr. J.K.O. Heyligers, C.R.G. Hofstee,mr. J. Hogewoning, dr. Th.P. van Hoorn, A.C.M. Jansen, W.G. Kloos-ter, A.F. Kuiper, mr. P.M. van der Laan, F.C. van der Leek, dr. H. de Li-agre Böhl, prof. mr. A. G. Lubbers, P.C. Milder, P. Mingaars, J.W. Mok-ken, dr. J.A. Molhuysen, P.C. Muysken, H.J. Pieters, H. Pinkster, E.H.Pool, mr. H. Prior, J.A. Quanjer, J.L. de Reede, H.D. van de Roemer,H.J. van Royen, P. de Ruijter, H. Sarfatij, dr. G. J. Schade, W. Schnitzler,mr. W.H. van Schouwenburg, J.H. Soelman, J.P. Stegeman, mr. J.A.M.Verschuuren, R. Visser, G.J. Vlieger, drs. E. van Voolen, A. Vos, W. vanVree, P.H.F. Walgering, R. Wartena, W.C. aan de Wiel en P. Zanstra, al-len te Amsterdam, P.J. Prett te Bergen N-H., D. Sol te Beverwijk, jhr. mr.Th. Röell te Bussum, G.A. van Borssum Buisman te Ernst, mr. M.Herschdorfer te Gouda, mr. H.R. Bijl te ‘s-Gravenhage, J. J.H. van Lu-xemburg te Haarlem, drs. J.J.P. Oostenbrink te Heemstede, jhr. Six vanWimmenum te Hilversum, mr. H. Kapenga en H. Krasenberg te Huizen,J.F. Heijbroek, drs. P.G. Hoftijzer en J.W. Wesselius te Leiden, M.J.

1 4 3

Brada te Leusden, H.C. Zanen te Loenen a/d Vecht, A.R.A. Croiset vanUchelen te Maarssen, mr. G.J.L. van Willigenburg te Oegstgeest, mr.C.W.D. Vrijland te Overveen, A. de Barse te Rotterdam, E. Jansen teUtrecht, M. Caransa en H.S. Nienhuis te Vinkeveen, prof. E. HaverkampBegemann te New York.Amsterdammertje Promotie Produkten, Kamer van Koophandel en Fa-brieken voor Amsterdam, Koninklijke Nederlandse Akademie van We-tenschappen, Nederlandse Genealogische Vereniging en Stork-Werk-spoor Diesel B.V. te Amsterdam en Library of Congress te Washington.

NAJAARSEXCURSIE

De leden en introducés worden uitgenodigd deel te nemen aan de najaars-excursie die zal bestaan uit een bezoek aan het Stadhuis/Muziektheater,Amsterdam, Waterlooplein, op zaterdag 15 december 1984. Samenkomstom 10.00 uur in het Saskiahuis, Jodenbreestraat 8. Drs. W.H. Sinnige, di-recteur van het Muziektheater, zal onze gastheer zijn en de rondleidingverzorgen. Verwacht wordt dat de excursie rond 13.00 uur eindigt. Aan-melding voor de excursie geschiedt door storting van f 3,5O per persoonvoor 8 december a.s. op de rekening van het Genootschap. Deelnemers-kaarten worden niet verzonden. Te verwachten valt dat de rondgang doorhet theater in opbouw niet overal even gemakkelijk zal zijn.

LEZINGEN OVER AMSTERDAM

Op 15 november 1984 om 20 uur hoopt mr. J.H. van den Hoek Ostende ineen der zalen van Krasnapolsky voor de Volksuniversiteit een lezing metdia’s te houden over geschiedenis en bedrijf van de Amsterdamse molens.De toegangsprijs is f 6,-.Voor het winterseizoen 1984-1985 heeft het Bureau Monumentenzorg inde grote zaal van het Huis met de Hoofden, Keizersgracht 123, een aantallezingen georganiseerd. Op vrijdagmiddag om 14.00 uur spreken ir.M.E.A. Rentjes over de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied Nieu-wendijk-Kalverstraat (9 november), drs. M.L. Stokroos over Amster-dam-Noord (7 december), drs. F. van Dooren over de ontstaansgeschie-denis van Nijkerk-Arkeheem (11 januari), drs. P.M. Fischer over debeeldhouwers Van Logteren (8 februari), D. Dooijes over letters (8maart), drs. C. Hettema over Art nouveau (5 april) en L. Leunissen overorgels in Nederland (3 mei). Ook voor de dinsdagavonden 22 januari en 22maart om 20 uur staan lezingen op het programma, waarvan de eerste ge-houden zal worden door ing. H.J. Zantkuyl.

ADRESSEN

Genootschap Amstelodamum: Secretaris Mr. M.G. B. Evers, postbus2221, 1000 CE Amsterdam (tel. 224625). Penningmeester F.H. Amende,Amstel 59, 1018 EJ Amsterdam, contributie leden minimum f 35, -(postgiro 52391 ten name van het genootschap Amstelodamum).Redactie Mr. J.H. van den Hoek Ostende, Binnen Wieringerstraat 22,1013 EB Amsterdam. Ledenadministratie enverkoop uitgaven bij mevrouwT.M. Jagerman-Stellingwerff, p/a Amsteldijk 67, 1074 HZ Amsterdam.

144

INHOUD

Eenenzeventigste jaargang 1984 Blz.

H. de la Fontaine Verwey, Bij het afscheid van dr. I.H. van Eeghen als redactrice van jaar- boek en maandblad .........................................

Jurjen M. Bos, Brand in het archief ................................. 1. H. v. E., Een terechtstelling in 1746 ............................... J. W. van Dijk, De boekenkast die hield ons bij elkaar, een speurtocht naar de Jiddische col-

lectie van de An-Ski-bibliotheek ................................. W. J. van Hoboken, Amsterdam hoofdstad: een erezaak .................... 1. H. v. E., De restauratie van Singel 119 .............................. Richter Roegholt, Stedebouw en stadsplanning .........................

T. den Herder, De herberg ‘De Valck’ of het ‘Rechthuys aen den Overtoom’ ....... S. A. C. Dudok van Heel, Juffrouw Pickenoy in 1670 op zoek naar een man ....... D. v. H., Bruiloftskleding ....................................... Henriette Boas, De Elisabeth Wolffschool 1. H. v. E., De restauratie van Keizersgracht 76; . : : :

......................

...................... ‘Drie eeuwen Amsterdamse bouwkunst hoogtepunten uit de verzameling A. A. Kok’ . . M. E., Verslag excursie naar Oostenburg ............................. S. v. W., Bij het aftreden van onze voorzitter ........................... M. E., Excursie naar de Bijlmermeer ................................ J. H. van den Hoek Ostende, Houtzaagmolen De Groote Otter buiten de Haarlem-

merpoort ................................................ 1. H. v. E., De restauratie van de stallen Prinsengracht 195-199 ............... M. E., Jaarvergadering ......................................... A. Evers, Nieuwbouw in de oude stad ............................... Ir. B. W. Colenbrander, De gemeentetram van Sloten ..................... I.H.v.E.,DerestauratievanAmstel57 .............................. 1. H. v. E., De passanten bij de Waalse diaconie: 1. L. la Fargue ............... 1. H. v. E., Christoffel Beudeker, suikerbakker en verzamelaar ............... J. C. M. van der Sluijs, Over Villa Betty en haar bewoners .................. Jan J. van Herpen, Gustav Mahler en Multatuli 1. H. v. E., De restauratie van Prins Hendrikkade ;ol’ . : 1 : : : 1 : : 1 1 : 1 1 :

.......

....... M. E., Verslag voorjaarsexcursie ................................... M. E., Excursie naar Stadhuis/Muziektheater J. H. v.d. HO, Tijdschriften van 1983 over Amsterdam ’ : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : 1. H. v. E., De restauratie van Gasthuismolensteeg 11 - 13 ...................

4 10

11 16 19 25 28 31 34 35 39 43 45 49 50

53 60 65 73 78 87 90 97

106 109 110 115 121 122 134

VAN DE BOEKENTAFEL

De grote Gelderse tollen en de tollenaars in de 18de en het begin der I9de eeuw, door W.F. Leemans . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

12 briefkaarten naar foto’s van Jacob Olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De molens van Amsterdam in oude ansichten, deel 2, de houtzaagmolens rond de oude stad,

doorJ. H.vandenHoekOstende ................................ 24 Amsterdam buiten de grachten. door M. G. Emeis ....................... 47 Van postkoets tot poskode, de postgeschiedenis van Amsterdam, door W. S. da Costa en

J.Giphart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 350 jaar Oude Lutherse Kerk te Amsterdam, terugblik en heden . . . . . . . . . . . . . . . Hollandse Studiën, deel X11 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ‘In mijn journaal gezet’ Amsterdam 1805-1808, het getekende dagboek van Christiaan An-

driessen, door Isabella H. van Eeghen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Lezingen en verhandelingen in ‘Concordia et Libertate’ (1769-1809) en ‘Felix Meritis’

(1779-1873). door M. van Hattum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

22 23

68 69 70

71

72 91 Inventarissen van de archieven van de staties en parochies . . . . . . . . . _ . . . . . . . . .

11

Blz.

Het huis met de paarse ruiten en de familie Van Loon in Amsterdam, door M. N. van Loon enI.H.vanEeghen ......................................... 91

Het leven van Anton Reinhard Falck tot zijn optreden als secretaris van staat in 1813, door D. vander Horst ........................................... 92

Kermis van koophandel, de Amsterdamse Wereldtentoonstelling van 1883, door Ileen Montijn ................................................ 93

Kunstbeleid in Amsterdam 1920-1940, dr. E. Boekman en de socialistische gemeentepoli- tiek, door Tony Jansen en Jan Rogier .............................. 93

Concordia Inter NOS, een beknopte geschiedenis van de Amsterdamse Technische School Concordia Inter Nos, door J. Sprenger ............................. 95

Amsterdam 1275-1795, de ontwikkeling van een handelsmetropool, door Roelof van Gel- der en Renée Kistemaker ...................................... 117

De molens van Amsterdam in oude ansichten, deel 3, de molens in de geheel of gedeeltelijk bij Amsterdam gevoegde gemeenten, door J. H. van den Hoek Ostende ........ 117

Drie eeuwen Amsterdamse bouwkunst, catalogus van architectuurtekeningen in de verza- meling A. A. Kok, door MarijkeBeek ............................. 118

Bekende Amsterdammers, door J. A. Groen Jr. ......................... 119 Stadstuinen in Nederland, door Kitty de Smit-Kremer en Arend Jan van der Horst, en Zon-

newijzers aan en bij gebouwen in Nederland, door J. G. van Cittert-Eymers en M. J. Ha- gen ................................................... 119

Landmeters van de Kadastrering van Nederland, door Ing. P. S. Teeling .......... 141 Te voet Amsterdam uit, omgevingsgeschiedenis in 7 wandelingen, door Hans Huijboom en

Vladimir Mars ............................................ 141 Steenrijk Amsterdam, een geologische stadswandeling, door Wim Dubelaar ....... 142

MEDEDELINGEN VAN HET BESTUUR

Adressen .................................... 24,48,72,96,120,144 Nieuwe leden .............................................. 143 Jaarvergadering ............................................. 48 Excursies .............................................. 72,144 Tentoonstellingen ............................................ 96 Lezingen .............................................. 96,144

111

INDEX OP PERSONEN, PLAATSEN EN ZAKEN

a = afbeelding

A Blz. Blz.

Abranel(I.) ................ 88 Adama van Scheltema (C. S.) ..... 122 admiraliteit ............... 57, 87 Ailly (A. E. d’) ........... 115,141 Akker (Christiaan van den) ...... 30 Alckemade (familie Van) ........ 21 Alewijn (Abraham) ........... 30 Altmann(0. A.) ............ 65 Alvarez Vega (S.)

: : : : : : : : : : : : 89

Amstelhof . .... 126 Andreus (H.) ............... 134 Andriesse (Andries) ........... 87 Andriessen (Christiaan) ........ 71 An-Ski-bibliotheek ......... 11,14a arbeidsmarkt ............... 124 Asch (Scholem) ............. 12 Athenaeum Illustre ........... 124

B

babytempeltje .............. 129 Barnsteen (Catharina) ......... 89 Barthouts (familie) ........... 20 Bast (Pieter) ............... 137a Beek (Marijke) ............ 44,118 Benningh (C.) .............. 135 Benoist (C.) ............... 133 Bergh (J. A. van den) .......... 87 Beudeker (Christoffel) ......... 97 Beudeker (Maria Geertruid) ...... 102a Beugel (Pieter) .............. 42 Beukelaer (Isaac) ............ 41 bevolkingsregister ............ 127 Bicker Raye (J.) ............. 10 Bloem (J. C.) ............... 142 Boas (Henriette) ............. 39 Boas(S.) .................. 16 bodemarchief ............... 5 boedelinventaris

. : : : : : : : : : : : : : 126

Boekman (E.) 93 Boer (Hilde de) ............. 47 Boer(M.G.de) ............. 16 Bogaert (A.) ............... 126 Bon (Andries) .............. 62 Booy (Haring) .............. 57 Booy (Marten) ............ 57,59a Bos (Anthony Willemsz) 32 Bos(J.M.) ......... ::::::: 9, 96 Bos-Rops (J. A. M. Y.) ........ 70 Bout (Jan) ................. 33 Bout (Meijndert) ............ 33 bouwkunst Brandt (Alida) ’ : : : : : : : : : : : : : :

43 97

Brandt (Jacob) . . . . . . . . . . . . . . 102a Breenbergh (B.) . . . . . . . . . . . . . 131 Breitner (G. H.) . . . . . . . . . . . . . 107a brouwerijen . . . . . . . . . . . . . . . 60 Brugmans . . . . . . . . . . . . 16,124 bruiloftskleding . . . . . . . . . . . . . 34 Bruin (Wieger) . . . . . . . . . . . . . . 128 Bruyn (Jean le) . . . . . . . . . . . . . . 39 Buys (Pieter) . . . . . . . . . . . . . . . 89 buitenplaatsen

Kennemeroord (Heemstede) . . . . 62 Knapenburg (Heemstede) . . . . . 62 Soelen (Haarlemmertrekvaart) . . . 101a Uit den Bosch (Heemstede) . . . . 62 Vegtvliet (Breukelen) . . . . . . . . 132 Vredelust (Gein) . . . . . . . . . . . 60

Bijl (Johannes van der) . . . . . . . . . 30 Bijlmermeer . . . 28, 50, 72, 115, 126, 128 Bijtelaar (B. M.) . . . . . . . . . . . . . 54a

r-- L

Calkoen de Jonge (C.) ......... 88 Campen (Jacob van) 73 Centro Cultural ... 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 14 Chaunu (Pierre) ............. 3 Christiaans (Elsje) ............ 10 Cittert-Eymers (J. G. van) 119 Clercq (Dirk) . .. .. .... : : : : : : 88 Clercq (Pieter de) ............ 60 Colenbrander (B. W.) ......... 86 Concordia et libertate ......... 72 Concordia Inter NOS

. : 1 1 : : : 1 : : : 95

Cordier (Daniel le) 30 Corneille (F.) ............... 90 Cornelis (Lysbeth) ........... 3 1 Cortenhoeff (Lenard) Corver Hooft (Maria Margarethe) ’ : :

39 57

Costa(W. S.da) ............. 68 Crammer (Simon) ............ 39 Crimpingh (Arent) ........... 4 1

D

Dam (Cees) ................ 122 Deijk(J. van) ............... 57 dienstregeling .............. 83a dieselmotor ................ 45 Ditelaar (A.) ............... 126 Does (W. van der) ............ 88 Doesburg (Sophia van) ......... 30 Doodshoofd (G. Gz.) ......... 21 Doomer (Herman) ........... 135a

Blz. Blz.

Dubelaar (W.) .............. 142 Dudok van Heel (S. A. C.) ..... 34,35 Duiker (J.) ................ 65 Dijk (Johan A. van) ........... 119 Dijk (J. W. van) ............. 15

Gijsberts (Jaapgen) ........... 33

H

E

Eden (café van) .............. 82a Eeden en De Vrome (Van) ....... 79 Eeghen (1. H. van) 1, 11,22,23, 24,

43, 65, 71, 90, 91, 9i,‘lO5, 114, 118, 141 Eeghen (P. van) ............. 62 Eesteren (C. van) ............ 25 Eilandskerk Elisabeth WoIffschooi * : : : : : : :

54a, 55 35,37a

Emeis(M. G.) ............. 25,47 engel .................... 127 Enst (Johannes van) ........... 42 Estel (Gesina van) ............ 30 Evers(A.) ............... 78,128 Evers(M. G. B.) ... 47,53,68, 116, 122 excursie ..... 45, 50, 72, 115, 121, 144

F

Falck (A. R.) ............... 92 Fargue (1. L. la) ............. 90 Felix Meritis 72, 131 Fitz (Hugo) . : : : : : : ............... . 42 Florisz (Balthasar) ............ 138a Fockinck (Johannes Egbertus) .... 30 Fontaine Verwey (H. de la) ...... 4 Fremery (Petrus de) ........... 88 Fuyck (familie) .............. 111

G

Gaay Fortman (W. F. de) ....... 19 Garnaat (J.) ................ 45 Gelder (R. van) ............. 117 Gelderse tollen .............. 22 gemeentearchief ........... 43, 132 genootschappen ....... 129, 130, 132 geologie .................. 142 Gerretson(F. C.) ............ 16 geschiedbeoefening ........... 124 gesteenten ................. 142 gezondheidszorg ............ 125 Giphart (J.) ................ 68 Goeree (Jan) ............... 1Ola Gouw (J. ter) ............... 124 Grebber (Jacob) ............. 139 Greidanus & Zoon (firma T.) ..... 65 Gritter (H.) ................ 18 GroenJr. (J. A.) ............. 119 Grondwet ................. 16 Gunter (L.) ................ 125

Hagen (M. J.) Ham(G.ten) .::::::::::::::

119 135

Hamershofje ............... 21 handkarren ................ 132 Happee (J.) ................ 69 Hart (S.) .................. 134 Hartman (A. M.) ............ 56 Hateboer ................. 45 Hattum (M. van) Heerdinck (Hendrik) ’ : : : : : : : : : :

72 42

Herder (T. den) Herfst (J. M.) . : : : : : : : : : : : : .

30,31 73

Herpen (J. J. van) ............ 109 Heijbroek (N. J.) 67 Hoboken(W.J.vanj’:::::::::: 19 Hoek Ostende (J. H. van den) 1~24,

48, 59, 68, 69, 71, 72, 91, 92, 44, 96, 115, 117, 18,119, 120, 134, 141-144

Hoekman (G. W.) 64 Hofstee (J.) . .... : : : : : : : : : : : 84 Holtius (Henriette Wijnanda) .... 42 Holysloot ................. 4 Holzbauer (Wilhelm) .......... 122 hoofdstad ................. 16 Hooft (Gerrit) .............. 39 Hooft (Johanna Maria) ......... 35 Hoogentoren (L.) ............ 125 Hoorn (Hendrik van) ......... 30 Hoorn (Jacoba Anna van) ....... 30 Hoorn (Nicolaas van) ......... 30 Horst (A. J. van der) Horst (D. van der) . : : : : : : : : : :

119 93

huizen Amstel 53-79 88a Amstel57 ..:::::::::::.87,89 a Amstel 228 ............... 39 Gasthuismolensteeg 11-13 ... 134, 14Oa Herengracht 326 ........... 97 Keizersgracht 89 ........... 97 Keizersgracht 672 .......... 91 Keizersgracht 761 39 Prins Hendrikkade 101’ ’ : : : : ‘110, 113a Prinsengracht 195-197 ... 60, 61a, 63a Prinsengracht 927 ........ 35, 37a Singel 119 Singel 282-286 . : : : : : : : :

19,20a, 22a . .... 139

Singel 428 Warmoesstraat’ .....................

76 108a

Weteringschans 26 .......... 75a Weteringschans 26-28 ........ 77a Wijde Heiligesteeg 5 ......... 31

huizennamen Canefas Baalen (Drie) ........ 112 GekroondeHaringen (Drie) .... 59a

Blz. Blz.

Hoefijser (Het Vergulde) . . . . . . 20 ‘s Lands Welvaren . . . . . . . . . . 112 Ploegh (De) 29 Valck(De) .:::::::::::::: 28 Valck (De Gulde) . . . . . . . . . . . 29 Vreedeveldt Wagenschuur itiej ’ : : : : : : : : : :

60 60

Wapenringh (De) . . . . . . . . . . . 31 Hulst (B.) . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Husly (Jacob Otten) . . . . . . . . . . 131 huwelijkse zaken Huijboom(H.) .::::::::::::

123 141

J

jaarvergadering ............. 65 Jansen (T.) ................ 93 Jewish Labor Committe ........ 14 jiddische boeken ............. 14a Jong(H. C. de) ............. 64 Jong (Joh. de) .............. 87 Jongensland ............... 130 Jonkman (W.) .............. 64

Is

kadaster .................. 141 Kalff(J.) .................. 27 Kelk(C. J.) ................ 134 Keyser (Pieter de) ............ 44 kippegeloof ................ 123 Kist (B.) .................. 45 Kistemaker (R.) ............. 117 Klaufus (J. L.) .............. 69 Klee (Catharina Elisabeth) ...... 30 Klerk (M. de) ............... 47 Kok(A.A.) ............. 43,118 Koning Willemshuis .......... 122 Koten (J. H. van) ............ 134 Kousbroek (R.) ............. 142 Kouwenaar (D.) ............. 1 krantenverkoop ............. 126 Kühn(J.H.) ............... 131 kunststeen ................ 127

L

landlopen ................. 6 landmeters Leemans (W. F.) ’ 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

141 22

Leeuwarden (Bastiaanvan) ...... 41 Leeuwen (E. van) .......... 72, 155 Leipoldt(M. F.) ............. 45 Leunk(M. C.) .............. 67 Lohuizen (Th. K. van) ......... 25 lonen .................... 124 loodwitindustrie ............. 126 Loon (A. van) .............. 88

Loon(M.N.van) . . . . . . . . . . . . 91 Loten (A.) 89 Luden(J.) .:::::::::::::::: 64 Louman (J. P. A.) . . . . . . . . . . . . 70

M

Mahler (Gustav) ............. 109 Marken (J. C. van) ........... 134 Mars (V.) ................. 141 Martens (Baertgen) ........... 135a Martijnse ................. 45 Marwitz (J. M.) ............. 84 Maschmeijer (Aug.) ........... 84 Meischke (R.) 91 Me1inU.C.) .:::::::::::::: 69 Melkgang ................. 30 Mendes da Costa (familie) ....... 90 Metius (D.) ................ 131 Meijer (J. L.) ............... 45 Minuit (Sara) ............... 42 Moerloose (1. de) ............ 125 Moes (D. J.) 91 molens . . 24,5;,‘5;a,‘sba,;;;,;;S, ;33, 134 Mongruel (L. P.) ............ 134 Montijn (1.) ................ 93 Moor (Willem) .............. 137 Mostart (Daniel) ............. 123 Multatuli ................. 109 Muziektheater .............. 121

N

Nescio ................... 9 Nieuwenhuyzen (M.) ......... 132 Nieuwensteed (Ernst Hendrik

Rudolph) ................ 30 Niftrik (J. G. van) ............ 27 Noorderkerk ............... 54 NRC-Handelsblad 18,73, 142 ....... Nunes da Costa (J.) ........... 123

0

Oetgens van Waveren (A.) ...... 139 Oldewelt (W. F. H.) .......... 97 Olie (Jacob) ................ 23 olieslagerijen ............... 127 Olij (Klaas) ................ 55 Olympisch Stadion ........... 128 omnibus .................. 79a onderwijs ................ 35,65 Ons Amsterdam (maandblad) .... 1 ontginners ................ 6a Oostenburg .............. 45, 127 Oostindische Compagnie ..... 46, 133 Oostzee .................. 124 Opatoshu (Joseph) ........... 12

VI

Blz. Blz.

Openluchtschool ............ 65 oral history ................ 143 Osdorp ................ Ostjudischer club

28 ............ 14

Otter (familie) ............ 53, 54a Oude Lutherse Kerk ........ 69, 131 Outman (Simon) ............ 54 overlijdensadvertenties ......... 132 Overtoom ................. 28

Rouw (K.) ................ 73 Rosenboom (Gerrit) .......... 139 Rosenthaliana, Bibhotheca ...... 11 rosmolens ................. 127 ruilverkaveling .............. 7 Ruyter (Cornelia de) .......... 40 Ruyter (Michiel de) ........... 40 Rijsbeek (Barend) ............ 42

S P

paalgeld .................. 133 paardetram ................ 78 Paleis op de Dam ............ 130 Pareira (Ch. Jos) ............. 88 parochies ................. 91 patriotten ................. 126 Peeters (J. M.) .............. 68 Pelt (familie) ............... 98 Penningh (Hendrick Hendricksz.) . . 32 perceelsnamen .............. 6 Photogenische Gasmaatschappij ... 134 Pickenoy (Jacob Eliasz.) ........ 31 Pickenoy (Nicolaas Eliasz.) .... 31, 131 Pickenoy (Susanna Jacobs) ...... 31 Plantage .................. 26 Pol (Jan Jochumsz.) ........... 136 posterijen ................. 68 Pouwels (H.) ............... 58a prinsgezinden .............. 126 Pijp ..................... 27

Q

Quack(H.P. G.) . . . . . . . . . . . . 123

R

Rademaker (Abraham) ......... 101a Raephorst (M. van) ........... 124 Rahusen (H.) ............... 62 railvervoer Rapaport (S. ;.) ’ : : : : : : : : : : : : :

133 15

rechthuis ............ 28,29a, 82a redactie Reinders Folme; (P.) . : : ................

1 79

Rembrandt ............. 132,135 Rembrandt (Vereniging) ........ 131 remise ................ 85a, 86a Renard (Daniel) ............. 42 Reynierse (Wouter) ........... 41 Riel (H. van) .............. 3, 134 Ringspoorbaan .............. 127 Rode Kruis ................ 130 Roegholt (Richter) ........... 28 Rogier (J.) ................. 93 Rolff (Frits) ................ 130

Sassom (P. van) ............. 53 Schade van Westrum (L. C.) . . 45,49,115 Scheltema (P.) Schieverse (Klaesj ’ : : : : : : : : : : 1 :

124 30

scholen 36 Scholten(G.‘H.j’::::::::::::: 65 Schouten (familie) ............ 31 Schoutten (Guilelmo) ......... 35 Schut (Stephen) ............. 29 Schuyten (Niesje Gerrits) ....... 29 Segveld (Johannes van) ......... 42 Segveld (Pieter van) ........... 42 Selijn (P.) ................. 21 Sephardische Joden ........ 123, 124 sieraden .................. 131 Simoni (Anna) ............ 97,105 Sinnige (W. H.) .......... 122,144 Sint Anthoniespoort .......... 44a Slicher (P.) Slicher de Jonge’&.) ’ : : : : : : : : : :

87 89

Slob(A.) ................. 82 Sloten Sloterdijk . : : : : .......

28, 78, 81a, 82a, 133 .. .. . 28,84, 126

Sluijs (J. C. M. van der) ........ 108 Smit-Kremer (Kitty de) ........ 119 Snoeck (familie) ............. 112 Snoukaert van Schauburg (G. Th. A.) . 57 Spaanse griep ............... 126 Spangaert (Jan) .............. 39 Speyaert van Woerden (familie) ... 20 Sprenger (J.) ............... 95 Spring (N.) ................ 89 Stadhuis .................. 121 stadsplanning ............... 25 Stadt (Van de) .............. 58a stalhouderijen .............. 64 stallen ................. 60,61a staties ................... 91 stedebouw Steuven (H. J.) . : : : : : : : : : : : : : :

25 58a

Stork-Werkspoor-Diesel ....... 45 Stuart (Mary) ............... 35 suikerbakkerij .............. 98 suikerstrooilepels ............ 131 suikerraffinaderij Suchtelen van de Haare (A.‘H: P.‘K.) :

60 80

Swart(J.) ................. 131

VII

Sylva Castro (A. de) . . . . . . . . . . 89

T

Teeling (P. S.) .............. 141 tentoonstellingen ............ 131 terechtstelling .............. 10 Tetterode (N.) .............. 134 Tetterode-complex ........... 127 Teuling (A. J. M. den) ......... 91 Teylingen (familie van) ......... 2 1 theosophische tempel .......... 128 Tholinx (A.) ............... 132 Tixanderet (François) .......... 35 Tommel (weduwe) Torner ..... . . . . . . . . . . .

10 88

transformatorzuil ............ 132 Trippenhuis Tromp(C.) .:::::::::::::::

88 124

tuinen .................. 119

U

Universiteit van Amsterdam Universiteitsbibliotheek . . . : : : : :

124 11

Uyl(J.M.den) . . . . . . . . . . . . . 19

Val(W.) ................ 72,116 Valckert(W. J. vanden) ........ 131 Valeriusstraat ............... 27 Veder(W. R.) .............. 130 Veerkamp ................. 45 Venserpolder ............... 128 verhuisdag ................ 130 Verkeersvereniging ........... 79 Verseput (J.) ............... 91 Verwey(E. J. W.) ............ 134 Vianen (Claes Gilpertsz.) ....... 29 VillaBetty .......... 106, 107a, 128 Vingboons (Ph.) .......... 132, 139 Vis (familie) ................ 30 Visscher (Adolph) ............ 98 Vlaming (P.) ............... 90 Vondelstede ............... 128 voorzitter ................. 49 Voûte (familie) .............. 132 Vreeland (Stoffel Evertse) ....... 39

VrijeGeer . . . . ............. 28 Vulcanus (m.s.) ............. 45

Waalse Diaconie ............. 90 Waeyen Warin (A. van der) ...... 10 Wagenaar (J.) ............... 115 wagenmakerij .............. 132 wandelingen ............ 141, 142 Wanstroot (Jan Minke) ......... 30 Warmont (Maria) ............ 29 Warnaars (Susanna) ........... 87 Watergraafsmeer

: 1 : 1 : : : : 1 ... 133

Waterland ..... 4, 8a, 96 Weegewijs (D.) ............. 124 Weesp ................... 126 Welens (Harmen Pietersz. van)

. 33

Wereldtentoonstelling 1883 ... : 93, 126 Werkspoor ................ 45 Westergasfabriek ............ 133 Weteringbarrière ............ 127 Wiegel (H.) ................ 17 Willem 11 (prins) ............. 35 Windhoutzaagmolenaars

(vereniging van) ............ 58a Witsiers (gebr.) ............. 79 Witte (Jan de) Witteman (P. M. j ’ 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

40 49

Wouters (H.) ............... 10 Wijdooge (C.) .............. 45

IJ

IJplein ................... 128 IJsenbeek (A. M.) ............ 89 IJsvogeI (Gillis) ............. 30

zakglobes ................. 131 Zant (W. van der) ............ 134 Zappey (W. M.) ............. 70 Zeeman (Reinier Nooms) ....... 29 zilversmeden ............... 131 zonnewijzers ............... 119 Zunderdorp ............... 5a zijdeteelt ................. 133

PIIODUKTIB: GRAFISCH SERVICEBUREAU MARCIJS / AMSTELVEEN