Post on 17-Jan-2016
description
Vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige tijd
De kinderen …………… op het Balatonmeer.
• schaats• schaatst• schatsen• schaatsen
Jij ………….. uit Hongarije.
• kom• komt• komen• koom
Mijn vader ……… een nieuwe auto.
• heb• heeft• hebt• hebben
Ik …….. een boek.
• leez• leest• lees• les
Jullie ……. soep in de kantine.
• eten• eeten• eet• et
……. je mee naar de bioscoop?
• Kom• Komt• Komen• Koom
…….. we samen naar school?
• Ga• Gaat• Gaan• Gaa
Joop en Jan ……. in Amsterdam.
• woont• woonen• wonen• woon
Jij ……. elke avond tv.
• kijken• kijk• kijkent• kijkt