Post on 11-Jan-2017
Lease
WWW.INGLEASE.NL
Landbouwmachines
ING economisch Bureau / ING Lease Nederland
Tractoren en werktuigen in de Nederlandse akkerbouw en veehouderij
Rinus VisserING Lease NederlandTel: (020) 576 9621
Rico LumanING Economisch BureauTel: (020) 563 9893
December 2008
Landbouwmachines
Landbouwmachines – 2
Disclaimer
De informatie in dit rapport geeft de persoonlijke mening weer van
de analist(en) en geen enkel deel van de beloning van de analist(en)
was, is, of zal direct of indirect gerelateerd zijn aan het opnemen
van specifi eke aanbevelingen van meningen in dit rapport. De ana-
listen die aan deze publicatie hebben bijgedragen voldoen allen
aan de vereisten zoals gesteld door hun nationale toezichthouders
aan de uitoefening van hun vak. Deze publicatie is opgesteld na-
mens ING Lease (Nederland) B.V., gevestigd te Amsterdam en slechts
bedoeld ter informatie van haar relaties. ING Lease (Nederland)
B.V. is onderdeel van ING Groep N.V. Deze publicatie is geen beleg-
gingsaanbeveling noch een aanbieding van uitnodiging tot koop of
verkoop van enig fi nancieel instrument. ING Lease (Nederland) B.V.
betrekt haar informatie van betrouwbaar geachte bronnen en heeft
alle mogelijke zorg betracht om er voor te zorgen dat ten tijde van
de publicatie de informatie waarop zij haar visie in dit rapport heeft
gebaseerd niet onjuist of misleidend is. ING Lease (Nederland) B.V.
geeft geen garantie dat de door haar gebruikte informatie accuraat
en compleet is. De informatie in dit rapport kan gewijzigd worden
zonder enige vorm van aankondiging.
ING Lease (Nederland) B.V. noch één of meer van haar directeuren
of werknemers aanvaardt enige aansprakelijkheid voor enig direct
of indirect verlies van schade voortkomend uit het gebruik van (de
inhoud van) deze publicatie alsmede voor druk- en zetfouten in
deze publicatie. Auteursrecht en rechten ter bescherming van gege-
vensbestanden zijn van toepassing op deze publicatie. Overneming
van gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron wordt
vermeld. In Nederland is ING Lease (Nederland) B.V. geregistreerd bij
en staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit
Financiële Markten.
De tekst is afgesloten op 25 november 2008.
Colofon
Auteurs
Drs. R. Luman (020) 563 9893
Redactie
E. van Acker
A.T.G. Breuer
E.A. Cattelani-Molenaar
W. Koopman
Drs. M.J.P.M. Peek
Ing. P. van Reeuwijk
Ing. C.J. van Vliet
M.C. Visser
A. Verwey
Assetspecialist
ING Lease Nederland
M.C. Visser (020) 576 9621
Branchemanager ING Bank
Ing. C.J. van Vliet (030) 698 6012
Cover
Fotografi e: Rob van der Vet, Badhoevedorp
Opmaak/druk
Papyrus B.V., Diemen
ISBN 9789069192130
1e druk
Landbouwmachines – 3
Inhoud
Voorwoord 5
Samenvatting en conclusies 6
1. Inleiding 8
Deel I Tractoren en investeringsklimaat in de landbouw
2. Tractoren 10
2.1 Management samenvatting 10
2.2 Inleiding 10
2.3 Verschillende typen en technische aspecten 11
2.4 Omvang en samenstelling van het tractorpark 15
3. Markt voor Tractoren 17
3.1 Management samenvatting 17
3.2 Inleiding 17
3.3 Markt en prijsniveau van nieuwe tractoren 17
3.4 Merkwaardering 24
3.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 25
4. Agrarische bedrijven en loonwerk 31
Investeringsklimaat en -bereidheid
4.1 Management samenvatting 31
4.2 Inleiding 31
4.3 Investerende partijen in de landbouw 31
4.4 Investeringsklimaat 33
4.5 Vooruitzichten voor investeringen in de landbouw 36
Deel II Aardappelrooiers en Maaidorsers
5. Aardappelrooiers 40
5.1 Management samenvatting 40
5.2 Inleiding 40
5.3 Typen aardappelrooiers en technische aspecten 40
5.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering 42
5.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 44
Landbouwmachines – 4
6. Maaidorsers 46
6.1 Management samenvatting 46
6.2 Inleiding 46
6.3 Typen maaidorsers en technische aspecten 46
6.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering 48
6.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 49
Deel III Hakselaars en voermengwagens
7. Hakselaars 52
7.1 Management samenvatting 52
7.2 Inleiding 52
7.3 Typen hakselaars en technische aspecten 52
7.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering 54
7.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 55
8. Voermengwagens 57
8.1 Management samenvatting 57
8.2 Inleiding 57
8.3 Typen voermengwagens en technische aspecten 57
8.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering 60
8.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 61
9. Kenmerken van de Nederlandse leasemarkt voor landbouwmachines 62
9.1 Management samenvatting 62
9.2 Lease als fi nancieringsinstrument 62
9.3 Verschillende risicoaspecten 63
9.4 Lease in de landbouwsector 63
9.5 Spelers op de leasemarkt 64
9.6 Trends en ontwikkelingen 64
Bijlage: Overzicht van gesprekspartners en geraadpleegde bronnen 66
Landbouwmachines – 5
Nederlandse agrarische bedrijven stellen steeds hogere eisen aan de
kwaliteit en de functionaliteit van hun machinepark. De toenemen-
de vraag vanuit de agrarische sector naar geavanceerde machines
is voor ING Lease Nederland aanleiding tot verdere vergroting en
verdieping van de aanwezige kennis. Dit past binnen onze ambitie
om de scope als objectfi nancier steeds verder te verbreden.
De wens om de dienstverlening te optimaliseren, onder andere door
de bundeling van object- en branchekennis, ligt ten grondslag aan
de nu verschenen studie Landbouwmachines. Deze studie is gereali-
seerd in nauwe samenwerking tussen ING Lease Nederland, het Eco-
nomisch Bureau en ING Agrarische Bedrijven. De studie beschrijft de
relevante bedrijfseconomische aspecten en technische facetten van
tractoren, aardappelrooiers, maaidorsers, hakselaars en voermeng-
wagens.
Deze studie is voornamelijk bedoeld voor landbouwmechanisatie-,
en loonwerkbedrijven, alsmede akkerbouwers en melkveehouders.
Ook voor andere gebruikers van landbouwmaterieel bevat de studie
interessante informatie.
Met al deze nu gebundelde knowhow kunnen leaseoplossingen ge-
boden worden die daadwerkelijk het predikaat ‘objectfi nanciering’
verdienen.
Wij danken alle gesprekspartners voor hun professionele bijdrage
aan de totstandkoming van deze studie.
Wij wensen u veel leesplezier en goede zaken!
Voorwoord
Landbouwmachines – 6
Effi ciënte en hoogwaardige bedrijfsvoering wordt voor Nederlandse
agrarische bedrijven steeds belangrijker. Hoewel het landbouw-
areaal over het algemeen terugloopt, gaat dit gepaard met toe-
nemende aandacht voor investeringen in landbouwmechanisatie.
In dit rapport wordt ingezoomd op tractoren en daarnaast aard-
appelrooiers, maaidorsers, hakselaars en voermengwagens. Deze
objecten worden door loonbedrijven, akkerbouwers en veehoude-
rijen aangeschaft en spelen een belangrijke rol bij de bedrijfsvoe-
ring. Tegelijkertijd vergen ze ook forse investeringen.
Motorvermogen en verwerkingscapaciteit
Technische kwaliteit speelt net als prijs en merkwaardering een be-
langrijke rol bij investeringsbeslissingen. Het belangrijkste criterium
is meestal het motorvermogen in kW of pk en/of de verwerkings-
capaciteit. Andere invloedrijke factoren zijn brandstofverbruik en
besturingseigenschappen zoals automatisering, precisie en gebrui-
kersgemak. Landbouwmachines zijn getrokken of zelfrijdend. Maai-
dorsers en hakselaars komen nog slechts als zelfrijdende machines
voor. Verkleining van arbeidsintensiteit en vergroting van de capaci-
teit en nauwkeurigheid is hierbij de trend.
Zelfde fabrikanten voor tractoren, maaidorsers en hakselaars
Met een omzet van € 250 tot € 350 miljoen per jaar is de markt
voor nieuwe tractoren verreweg het grootste. Bekende concerns als
John Deere, Case New Holland (CNH), Agco/ Fendt en Claas bieden
naast tractoren tevens maaidorsers en hakselaars aan, die via het-
zelfde distributiekanaal worden verkocht. De markten voor aard-
appelrooiers en voermengwagens wijken hiervan af, doordat hier
gespecialiseerde aanbieders actief zijn. Opvallend is dat de markt
voor voermengwagens in vergelijking tot de andere markten veel
meer gefragmenteerd is.
Toepassing bepaalt gebruiksintensiteit
Tractoren worden het meest intensief gebruikt in de landbouw-
sector, gevolgd door voermengwagens, die ook dagelijks worden
ingezet. Aardappelrooiers, hakselaars en maaidorsers zijn oogst-
gebonden en worden daardoor beperkt gebruikt. Voor alle objecten
geldt dat de gemiddelde bezettingsgraad bij loonbedrijven hoger
is. Voor tractoren kan dit wel een factor drie schelen. Kenmerkend
voor zowel tractoren als oogst machines is dat ze een lange levens-
duur hebben (zie tabel 1.1).
Tweedehands objecten meestal goed verhandelbaar
De verhandelbaarheid van de objecten is over het
algemeen goed. Jonggebruikt materieel wordt voor-
namelijk weer in Nederland afgezet, naar oudere
tractoren en machines is vraag vanuit het buitenland.
Tweedehands objecten kunnen dan ook eenvoudig
worden verkocht, dit geldt zeker voor de gerenom-
meerde merken. Voermengwagens vormen hierop
door de grote diversiteit in het aanbod een uitzon-
dering.
Afzetprijzen bepalend voor investeringsniveau
Het investeringsniveau wordt vooral bepaald door de
afzetprijzen van agrarische producten. Indirect geldt
dit ook voor agrarische loonbedrijven. Op lange ter-
mijn hebben structurele ontwikkelingen zoals schaal-
vergroting, de groeiende wereldbevolking, krimp van
het landbouwareaal, technologische ontwikkeling en
capaciteitstoename van machines invloed op het in-
vesteringsklimaat.
Na hoogtepunt, lagere investeringen
Gemiddeld genomen dalen de verkochte aantallen,
maar stijgen de investeringssommen bij aanschaf van
nieuw materieel. Onder invloed van de gunstige af-
zetprijzen heeft het investeringsniveau in de periode
2007 en 2008 een hoogtepunt bereikt. Met deze
hausse zijn uitgestelde investeringen verricht en is
het machinepark van loonbedrijven fl ink uitgebreid.
Lagere productprijzen zullen ertoe bijdragen dat
het investeringsniveau onder het niveau van 2007-
2008 uitkomt. Uitzondering hierbij is de markt voor
voermengwagens, die in tegenstelling tot de andere
markten nog niet verzadigd is.
Leasing groeit gestaag
Professionalisering en schaalvergroting zorgen er-
voor dat de belangstelling van agrarische bedrijven
voor lease toeneemt. Het leaseaandeel in de fi nancie-
ring van nieuwe landbouwmachines is de afgelopen
jaren toegenomen en stijgt nog steeds.
Samenvatting en conclusies
Landbouwmachines – 7
Tabel 1.1 Kernindicatoren objecten
Levensduur Investeerders in nieuwe machines
Object Afzet per jaar
Richtprijs Economisch Technisch Meest c ourant Loon-werkers
Akker-bouwers
Melkvee-houders
Landbouwtractor 3.800 € 80.000 -€ 100.000
7-8 jaar > 15 jaar Fendt, John Deere x x x
Aardappelrooier 50-100 € 75.000 -€ 500.000
8 jaar > 15 jaar Grimme, Dewulf x x
Maaidorser 50-55 € 80.000 -€ 350.000*
10 jaar > 20 jaar Claas, New Holland, John Deere
x x
Hakselaar 60-65 € 200.000 -€ 250.000**
8 jaar > 15 jaar Claas x
Voermengwagen 400-500 € 60.000 -€ 200.000
5 jaar 10 jaar Trioliet, Kuhn, BVL/Van Lengerich, RMH, Siloking, Strautmann
x***
Bron: ING Economisch Bureau/Interviews
*exclusief maaibord**exclusief voorzetstuk
***voermengwagens worden nog slechts op kleine schaal door loonbedrijven aangeschaft
Landbouwmachines – 8
Hoewel het aandeel van de primaire land- en tuinbouw in het
Bruto Binnenlands Product (BBP) de afgelopen jaren verder is terug-
gelopen1 en het areaal over het algemeen krimpt2, heeft de agra-
rische sector met 17% aandeel in de Nederlandse export nog altijd
een belangrijke positie3. Bovendien wordt Nederland in een aantal
opzichten nog altijd sterk geïdentifi ceerd met hoogwaardige agra-
rische producten. In breder perspectief ondervindt de sector onder
invloed van de sterk gestegen vraag naar voedsel, grondstoffen en
duurzame energie een wereldwijde opleving. Daarbij zal de groei-
ende wereldbevolking4 en het stijgende welvaartsniveau de vraag
naar agrarische producten de komende jaren positief beïnvloeden.
1 Het totale landbouwcluster is goed voor een aandeel van ongeveer 10%, waarvan ruim 2% akker-bouw en ruim 4% veehouderij.
2 Het LEI voorziet in haar visie op de komende 30 jaar een afname van het landbouwareaal van 4%.
3 Cijfers 2007 CBS/LEI, waarvan 82% naar de EU-landen gaat.
4 De FAO houdt rekening met een groei tot 8,3 miljard mensen in 2030 (2008; 6,4 miljard). Tot 2050 is een verdubbeling van de wereldwijde voedselproductie minimaal noodzakelijk (LTO).
Teneinde de (internationale) positie tenminste vast
te houden en voorop te lopen op het gebied van
kwaliteit en rendement per hectare of equivalent,
wordt effi ciëntere en hoogwaardige productie voor
Nederlandse agrarische bedrijven steeds belangrijker.
Dit gaat gepaard met toenemende investeringen in
automatisering (mechanisering). In Nederland wor-
den hoge eisen gesteld aan landbouwmaterieel en
dit resulteert in internationaal verband dan ook in
de hoogste opbrengst per hectare. ‘Een moderne on-
derneming stelt de kwaliteit en functionaliteit en het
gebruik van moderne en geavanceerde bedrijfsmid-
delen steeds meer boven de eigendom ervan’.
In deze studie is de economische positie van de
objecten het uitgangspunt. Hoe zit de markt in el-
kaar en waardoor wordt de keuze voor een bepaald
object beïnvloed? Vanuit fi nancieringsperspectief is
het vooral van belang welke criteria bij investering
het zwaarst wegen en wat de huidige en de toekom-
stige waardeontwikkeling van de verschillende ty-
pen en merken is. In dit licht worden in de komende
hoofdstukken zowel de technische eigenschappen,
de onderscheidende kenmerken, de afzetmarkt van
de objecten, alsmede het investeringsklimaat bespro-
ken. Op deze wijze komt de volgende structuur van
het rapport tot stand:
Deel I (hoofdstukken 2, 3 en 4)
Tractoren en investeringsklimaat in de landbouw
Deel II (hoofdstukken 5 en 6)
Aardappelrooiers en maaidorsers
Deel III (hoofdstukken 7 en 8)
Hakselaars en voermengwagens.
Noot: bietenrooiers zijn bewust buiten de reikwijdte van deze studie gehouden, aangezien het hier om een zeer beperkte nieuwe aanschaf gaat en het areaal in lijn met de suikermarkt een krimp laat zien. De balenpers blijft omwille van de onderlinge coherentie van de objecten buiten het rapport. Aan de melkrobot zal in een later stadium afzonderlijk aandacht besteedt worden.
1. Inleiding
Landbouwmechanisatiebedrijven
Loonwerkbedrijven
Tractoren
MelkveebedrijvenVoermengwagens
Hakselaars Combines
Aardappelrooiers
Akkerbouwbedrijven
Figuur 1.1 Investeringsmodel; objecten en gebruikers
Bron: ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 9
Deel I
Tractoren en investeringsklimaat in de landbouw
Landbouwmachines – 10
2.1 Management samenvatting
Middelzware tractoren met een vermogen van 75 tot 150 kW •
(200 pk) worden breed ingezet in de akkerbouw en veehoude-
rij. Zwaardere tractoren worden overwegend door loonbedrijven
aangeschaft. Lichte tractoren worden voornamelijk ingezet in de
tuin- en parksector.
De belangrijkste technische criteria van een tractor bij investe-•
ringsselectie zijn: motorvermogen, brandstofverbruik, transmis-
sie, hefkracht en cabine- en besturingseigenschappen.
Het brandstofverbruik bepaalt gemiddeld 50% van de totale kos-•
ten, dit is vooral voor loonbedrijven een belangrijke afweging. De
totale kosten per draaiuur bedragen € 8,- tot € 30,-.
Veel voorkomende opties bij aanschaf van nieuwe tractoren zijn •
tracking en tracing, automatische transmissie, variabele banden-
spanning en extra hydraulische ventielen.
2.2 Inleiding
Een tractor of trekker, (hierna tractor) is speciaal ontwikkeld voor
gebruik in de landbouw, maar wordt ook gebruikt bij grondver-
zetactiviteiten en in de tuin- en parksector. Het woord tractor staat
hierbij voor een voertuig dat gebruikt kan worden om te trekken,
duwen, dragen of slepen wat geen eigen aandrijving heeft5. Dit
rapport concentreert zich op de reguliere landbouwtractoren en
maakt een uitstapje naar compacttractoren en smalspoortractoren.
Tractor vervult multifunctionele rol
Aan (achter/voor) een tractor kan een diversiteit aan landbouwwerk-
tuigen worden gekoppeld, waarmee geploegd, gezaaid, bemest,
verpleegd en geoogst kan worden. Daarnaast wordt een tractor in
de praktijk vaak ingezet voor transport van materiaal en producten.
Tractoren worden daarmee voor een breed palet aan activiteiten
gebruikt.
Van minimaal 1 per bedrijf tot 1 per medewerker
De multifunctionaliteit maakt een tractor voor elk agrarisch bedrijf
feitelijk essentieel. Wel loopt de capaciteitsbehoefte aanzienlijk uit-
een. De meeste loonbedrijven, maar ook agrarische bedrijven heb-
ben meerdere tractoren van verschillend kaliber in bezit. Het komt
hierbij veel voor dat één of meerdere oudere tractoren, die tech-
nisch nog goed bruikbaar zijn, als achtervang worden aangehou-
5 Tractor komt van ‘tahere’ en dit is latijn voor trekken.
den. Loonbedrijven beschikken gemiddeld over een
tractor voor elke operationele medewerker.
Grote achterbanden om grip te verbeteren en druk
te verminderen
Kenmerkend aan een tractor is dat de achterwielen in
bepaalde mate groter zijn dan de voorwielen. Hier-
door kan een tractor zich beter voortbewegen over
het land. Om de wieldruk per cm2 te doen afnemen
komt bij bepaalde werkzaamheden het gebruik van
dubbele wielen (dubbellucht) voor. Een hogere druk
betekent immers meer insporing en schade aan de
grondstructuur of het gewas, om die reden wordt dit
zoveel mogelijk vermeden.
Aftakas voor roterende werktuigen
Aangekoppelde werktuigen worden voor zover ze
roterende of doorgaande bewegingen maken via een
aftakas met de motor van de tractor aangedreven.
Een werktuig kan met een variabel toerental door de
motor worden aangedreven. Bij het laten opkomen
van de koppeling wordt eerst de aftakas aangedre-
2. Tractoren
Bron: De Vor Achterveld
Aftak(tussen)as
Bron: Wikipedia
Landbouwmachines – 11
ven alvorens de tractor zichzelf in beweging zet. Ook bestaat de
mogelijkheid de aftakas onafhankelijk te (de)activeren.
Overige werktuigen worden hydraulisch in beweging gebracht
Niet roterende bewegingen als liften, trekken, openen en sluiten
van het werktuig, worden hydraulisch aangestuurd. Hierbij wordt
de kracht van de motor overgebracht met behulp van een pomp en
hydraulische leidingen.
Werktuigen in beginsel universeel te koppelen
Tractoren kunnen worden gezien als onafhankelijke objecten. De in-
zet is in principe niet gekoppeld aan het merk van het werktuig, maar
het komt regelmatig voor dat de tractor op maat wordt aangepast.
2.3 Verschillende typen en technische aspecten
Technische variabelen bij investeringsselectie
De technische kwaliteit en het merk zijn de belangrijkste overwe-
gingen bij de keuze voor het type tractor. Wat technische hoog-
waardigheid betreft, hebben tractoren ten opzichte van andere
voertuigen een duidelijke inhaalslag gemaakt. De belangrijkste
onderscheidende technische criteria zijn de volgende:
1. Motorvermogen in kW (of Pk)
2. Brandstofverbruik
3. Aandrijving en transmissie
4. Hefi nrichting/hefkracht
5. Cabine- en besturingseigenschappen, opties/luxe
1. Motorvermogen in kW of pk
Het vermogen van de tractor is veelal het eerste en
belangrijkste technische criterium bij selectie van een
tractor. Motorinhoud of vermogen van een tractor
zegt iets over de trekkracht. Dit wordt gedefi nieerd
in kilowatt (kW) of pk6.
Het vermogen van een landbouwtractor begint ruw-
weg bij 20 kW en kan oplopen tot 300 kW. Tractoren
met een vermogen kleiner dan 45 kW, worden com-
pacttractoren genoemd. Dit zijn kleine tractoren die
meestal zonder cabine ingezet worden voor lichte
activiteiten in bijvoorbeeld de tuinbouw of openbare
groenvoorziening. Zogenaamde smalspoortractoren
zijn tractoren met een maximale asbreedte van 1,25
meter en een vermogen tot 65 kW. Deze tractoren
zijn speciaal ontwikkeld om in smalle rijen zoals in de
fruitteelt te rijden.
Tractoren kunnen naar vermogen worden onderver-
deeld in drie verschillende segmenten (fi guur 2.1).
Hierbij worden de lichtste tractoren overwegend in-
gezet in de tuinbouw en groensector en de middel-
zware en zware tractoren in de landbouw. De meest
gangbare klasse is de categorie van 75 tot 150 kW.
Lichte klasse: 20 kW - 75 kW•
In de landbouw worden lichte tractoren ingezet
voor bijvoorbeeld gewasverpleging, onkruidbe-
strijding, bemesting, beregening.
Middenklasse: 75 kW - 150 kW•
Middelzware tractoren zijn breed inzetbaar in
akkerbouw en veehouderij, zoals voor transport-
werkzaamheden.
Zware klasse: >150 kW•
Zwaardere tractoren worden vooral gebruikt voor
de oogst-, opraap- en transportactiviteiten. Tevens
worden deze tractoren door gemengde loonbe-
drijven ingezet voor grondverzetwerkzaamheden.
6 (1 kW = 1,34 pk; 1 pk = 735,49875 W) 1 watt staat gelijk aan 1 joule (energie) per seconde.
Landbouwmachines – 12
Voor een melkveehouder is 100 kW voldoende. Het loonbedrijf
maakt veelal gebruik van de categorie > 150 kW, maar heeft ook
lichtere tractoren om de inzet van materieel kostentechnisch op-
timaal op de activiteiten van de klant te kunnen afstemmen. Een
loonbedrijf is gebaat bij brede inzetbaarheid, hierdoor valt de keu-
ze vaak op een zwaarder exemplaar.
In het algemeen geldt dat de behoefte aan zwaardere tractoren
toeneemt met de schaalgrootte van het bedrijf. Tevens geldt, hoe
groter de werktuigen, hoe zwaarder de tractoren.
2. Brandstofverbruik
Brandstofverbruik kostentechnisch cruciaal
De meeste tractoren rijden op gasolie (rode diesel). Het brandstof-
verbruik van tractoren loopt zeer sterk uiteen en hangt grotendeels
samen met het motorvermogen. Daarnaast geldt normaliter hoe
lager het toerental, hoe lager het brandstofverbruik. De cilinderin-
houd van de motor geeft aan hoeveel gas (mengsel van brandstof
en lucht) in de cilinders kan worden verbrand. De cilinderinhoud is
daarmee bepalend voor het brandstofverbruik.
Vermogen en merk verantwoordelijk voor verschil in
brandstofverbruik
Het brandstofverbruik van een tractor loopt op tot
meer dan 40 liter per uur voor een zware tractor bij
maximaal gebruik (tabel 2.1). De verschillen in brand-
stofeffi ciency tussen de verschillende merken zijn met
10% tot 15% aanzienlijk. Brandstofverbruik is door
het toenemende belang van duurzaamheid en het
hogere dieselprijsniveau in de afgelopen jaren, een
belangrijk criterium geworden in het keuzeproces.
Brandstofkosten bepalen immers gemiddeld 50% van
de totale kosten van een tractor7. De maatstaf waar-
in deze variabele meestal wordt gemeten is g/kWh
(gram/kilowatt uur) of l/h (liter/uur)8. Gezien het be-
lang van brandstofverbruik beschikt elke tractor over
een brandstofmeter.
Het accijnsvoordeel van gasolie zal in de nabije toe-
komst zeer waarschijnlijk om milieuredenen (en
rechtsgelijkheid) worden beperkt of afgeschaft. Aan-
gezien het brandstofverbruik een belangrijke kos-
tenpost is voor de agrarische bedrijven en met name
loonwerkers, neemt de invloed van het brandstofver-
bruik op het keuzeproces toe.
7 Bron: Nieuwe Oogst, 26/07/08.
8 Het verbruik per kilometer bij tractoren is veel minder van belang dan bij auto’s of trucks.
Figuur 2.1 Verdeling vermogen naar afzetsector
Vermogen in kW
20
Licht Middelzwaar Zwaar
75 150100 150+
Tuin en parkVeehouderij
Akkerbouw
Loonwerk
Bron: ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 13
3. Aandrijving en transmissie
Een tractor heeft 2-wiel- of 4 wielaandrijving. De meeste zwaardere
tractoren beschikken echter over 4-wielaandrijving. Het aantal ver-
snellingen in het lage snelheidstraject is vooral belangrijk voor loon-
werkers en akkerbouwers. Veel werkzaamheden vinden plaats bij
een snelheid van 4 tot 12 km/u, hierbij heeft de bestuurder al snel de
beschikking over 8 of meer versnellingen. Het aantal versnellingen
voor- en achteruit, de grootte van de stappen en het transmissie-
systeem verschillen per merk. Het bedienen van de voor- en achter-
uitschakeling gebeurt mechanisch of elektrohydraulisch met voor-
keuzeschakelaar in combinatie met voetkoppeling. Bediening van
het gas kan met de voet en meestal ook handmatig plaatsvinden.
Gedoogbeleid rond snelheid en rijvaardigheden
Formeel is de maximale snelheid van tractoren op de openbare weg
25 km/uur, maar de topsnelheid van tractoren ligt echter vaak tussen
40 en 60 km/uur. De in de landbouw belangrijke laagst mogelijke
snelheid ligt een fractie boven 09. Een tractor is in Nederland overi-
gens niet geregistreerd en kan door meerderjarigen zonder rijbewijs
of 16-jarigen met rijbewijs worden bestuurd. Op eigen grondgebied
gelden deze regels niet.
4. Hefi nrichting/hefkracht
De benodigde hefkracht wordt bepaald door het zwaarste werk-
tuig. De hefkracht, in specifi caties vaak met daN aangeduid, wordt
uitgedrukt in ton en wordt hydraulisch aangestuurd. Onderlinge
verschillen tussen merk en type zitten naast het krachtsverschil ook
in de regeltechniek.
9 Vaak zijn snelheden vanaf 0,2 km/h mogelijk.
5. Cabine en besturingseigenschappen
De cabine van een tractor wordt voortdurend verder
gemoderniseerd en voorzien van nieuwe technieken.
Inmiddels beschikt circa 90% van de nieuwe tractoren
in de hogere klassen over klimaatregeling en GPS. Dit
is overigens niet altijd inbegrepen in de standaard-
prijs. Afgezien van de techniek is het (rij)comfort en
de bewegingsruimte in de cabine een onderschei-
dend criterium. Ook speelt de beheersing van het ge-
luidsniveau (Db) een wezenlijke rol van betekenis bij
de voorkeur van bestuurders voor een bepaald merk
en type tractor.
Naast de genoemde technische aspecten zijn nog een
aantal functionele kenmerken van belang:
verstelbaarheid van de trekhaak•
eigenschappen van de fronthef (functionaliteit en •
hefkracht)
draaicirkel•
eigen gewicht van de tractor in kg•
verstelbaarheid van de spoorbreedte.•
Tabel 2.1 Brandstofverbruik per uur naar vermogen*
Klasse vermogen in kW Gasolie in l/h
Licht 20-75 5-20
Middelzwaar 75-150 20-40
Zwaar >150 >40
Bron: ING Economisch Bureau
* Basis: maximaal absoluut vermogen, verbruik 225-240 g/kwh en een soortelijk gewicht van diesel van gemiddeld 833 kg/m3.
Landbouwmachines – 14
Hoewel een tractor een functioneel bedrijfsmiddel is, hechten veel
agrarische ondernemers ook waarde aan uitstraling. Dit geldt vooral
voor loonbedrijven en akkerbouwers. Hiermee is aangegeven dat de
uiterlijke kenmerken ook invloed hebben op de investeringsselectie
(zie verder hoofdstuk 3).
Het gewicht van een landbouwtractor hangt in hoge mate samen
met het vermogen en loopt grofweg uiteen van 2.000 kg voor een
lichte tractor tot 10.000 kg voor een zeer zware tractor.
(Ingebouwde)opties
Tractoren hebben het afgelopen decennium een sterke ontwikke-
ling doorgemaakt.
Door de technische ontwikkeling en specifi eke klantwensen wordt
het aantal mee te leveren opties ook steeds groter:
Tracking and tracing-systeem: deze functionaliteit is vooral inte-•
ressant voor loonbedrijven, om het materieel te kunnen volgen.
Tevens kunnen relevante gegevens bij terugkomst worden uit-
gelezen.
Traploze (of automatische) aandrijving• 10:
Steeds meer tractoren worden uitgerust met automatische ver-
snellingsbakken (intelligent systeem dat op basis van toerental ac-
teert). Een automaat is bij goede bediening veel zuiniger dan een
manueel systeem. Dit speelt ook een rol bij de waardebepaling
op de tweedehandsmarkt. Zo werkt de door Fendt ontwikkelde
traploze transmissie effi ciënt, doordat de overgang naar een ho-
gere versnelling geruisloos verloopt. Hierdoor wordt de tractor
steeds bij een optimaal toeren tal aangestuurd. Ook andere mer-
ken hebben systemen van automatische transmissie ontwikkeld.
Het genoemde motief is vaak gemak, maar het kan dus ook tot
brandstofbesparing leiden.
ISOBUS: gestandaardiseerde koppeling van elektronica tussen •
werktuigen en tractoren, bijvoorbeeld om een spuit of een kunst-
meststrooier op aan te sluiten. Hierdoor hoeft niet elke machine
zijn eigen bediening in de tractor te hebben.
Variabele bandenspanning: verbruikstechnisch is het voor-•
delig om de bandenspanning op het land te verlagen en op
de weg te verhogen. Dit is met name interessant voor loon-
bedrijven. De brandstofbesparing kan hierdoor oplopen tot
10 Zogenaamde ‘variotransmissie’.
20%11. Ventielen kunnen ook elektrisch bediend
worden.
Uitbreiding van het aantal zogenaamde hydrauli-•
sche ventielen voor het bedienen van werktuigen
van twee naar drie12.
11 Bron: Trekker en werktuig juli/augustus 2008.
12 Mechanisme om een werktuig met behulp van hydraulische druk te bedie-nen.
• GPS-systemen ten behoeve van precisielandbouw
(zaaien, gewasbescherming, oogsten) worden ver-
der doorontwikkeld. Zo is het systeem ‘GPS-RTK’,
dat gebruik maakt van nauwkeurigere satteliet-
navigatie inmiddels op de markt.
• Kopakkermanagementsysteem: mogelijkheid om
een tractor voor te programmeren.
• Automatische besturing. Een uitwerking hiervan
is het zogenaamde ‘master-slave principe’. Hierbij
wordt de mastertrekker handmatig bestuurd en is
de slave trekker onbemand. Dit concept is vooral
interessant voor bedrijven met een groot areaal.
In Nederland bevinden zich (nog) slechts weinig
bedrijven die voldoende omvang hebben.
• Teeltgespecialiseerde tractoren.
• Elektrisch ondersteunde aandrijving. Dit is een vari-
ant waarbij meerdere onderdelen van een tractor
elektrisch worden aangedreven. John Deere brengt
dit concept nu op de markt. De hybride tractor
gaat nog een stap verder.
• Meedraaiende fronthef: een toepassing waarbij de
fronthef meedraait in de richting waarin de tractor
wordt gestuurd.
• Vermindering van de schadelijke uitstoot door toe-
passing van selectieve catellitische reductie (SCR)
en toevoeging van de vloeistof ‘Add blue’ aan de
gasolie.
• Vergroting van de spoorbreedte: initiatieven waar-
bij de spoorbreedte van een tractor van standaard
1,50 of 1,80 meter wordt vergroot naar 3,15 meter.
Het voordeel hiervan is dat er vaste paden ontstaan
en er niet meer over het zaaibed wordt gereden.
Box 2.1 Technische ontwikkelingen
Landbouwmachines – 15
Innovatie richt zich bij tractoren vooral op automatisering, reductie
van brandstofverbruik en verminderde uitstoot van schadelijke stof-
fen (box 2.1). De ontwikkeling van de hybride motor (combinatie
verbrandingsmotor/elektromotor) kan hiertoe bijdragen.
Slijtage en onderhoud
Normaliter is het bij voldoende en consequent preventief onder-
houd gedurende de economische levensduur (of 10.000 draaiuren)
niet nodig om belangrijke onderdelen te vervangen. Wel komt het
voor dat de remmen of de koppeling worden vervangen. Regulier
gepland onderhoud vindt plaats om de 300 tot 500 uur (o.a. olie-
verversing). Het transmissie- en hydraulieksysteem is na ongeveer
1.000 uur aan onderhoud toe. Voor groot onderhoud is 5.000 uur
een belangrijk tussenstation.
Onderhoud concentreert zich steeds meer bij de dealer
In tegenstelling tot akkerbouwbedrijven en veehouderijen hebben
loonbedrijven over het algemeen een eigen onderhoudsafdeling,
waar tenminste het basisonderhoud kan worden verricht. Door de
geavanceerdere elektronica en de snelle opvolging van innovaties,
wordt het voor de bedrijven wel steeds lastiger om de onderhoud
zelf uit te voeren. Bij nieuwe tractoren moeten gegevens vaak com-
putergestuurd ‘uitgelezen’ worden, om de diagnose te kunnen stel-
len. Hierdoor wordt groot onderhoud in toenemende mate verricht
door specialisten van dealers, oftewel de mechanisatie bedrijven.
De kosten van reparatie en onderhoud bedragen
jaarlijks grofweg zo’n 3,5% van de aanschafprijs.
Voor de gehele verwachte gebruiksduur uiteen-
lopend van 4.000 uur tot 10.000 uur kunnen tegen
een uurtarief onderhoudscontracten met dealers
worden gesloten.
De totale kosten van een tractor variëren afhankelijk
van het type en de inzet van maximaal € 8,- voor lich-
te tractoren tot € 30,- per uur voor de zwaarste trac-
toren inclusief afschrijvings- en verzekerings kosten13.
2.4 Omvang en samenstelling van het tractorpark
Tractorpark bevat nog veel oudere tractoren
Het totale landbouwtractorpark in Nederland heeft
een omvang van meer dan 100.000 stuks, waarvan
maximaal 60.000 tractoren nog frequent worden ge-
bruikt. Veel agrarische bedrijven die een tractor rela-
tief weinig gebruiken, houden een tweede tractor als
reserve aan tot deze technisch versleten is. Gemiddeld
is het tractorpark om die reden relatief oud en geeft
de gemiddelde leeftijd niet veel informatie over de
hoogwaardigheid van het gebruikte materieel.
13 Basis hiervoor is 600 uur per jaar bron: LEI
Box 2.2 Hybride tractor staat in de kinderschoenen
Ondanks dat duurzaamheid tegenwoordig meespeelt in vrijwel elke
zakelijke overweging, wordt er nog relatief weinig geëxperimenteerd
met tractormotoren die op alternatieve brandstoffen (bio diesel of
waterstof) of op hybride-basis rijden. Naar verwachting zal dit in na-
volging van andere sectoren ook op de tractormarkt verder zijn intre-
de doen. Deze ontwikkeling wordt versterkt door de controversiële
positie van de vuilere rode diesel, de stijging van de diesel prijzen en
de vergroeningstrend. Ook zijn er fi scale regelingen zoals de milieu-
investeringsaftrek (MIA). Voor emissiearme trekkers bestaan extra
mogelijkheden via de VAMIL-regeling*.
Meer informatie over deze regelingen: www.VROM.nl
Bron: ING Economisch Bureau
*Mogelijkheid tot variabele afschrijving van milieu-investeringen
Landbouwmachines – 16
Maximaal 40.000 tractoren komen voor vervanging in aanmerking
Het gemiddelde verkoopniveau op lange termijn en het aantal ac-
tieve bedrijven is echter veeleer een indicator voor het niveau van
vervangingsinvesteringen. Op basis van de historische verkopen en
de gemiddelde gebruiksduur14 is een reële schatting dat maximaal
40.000 van de actieve landbouwtractoren voor vervanging in aan-
merking komen15.
14 Geschat op gemiddeld 9 tot 10 jaar.
15 Benadering op basis van het totaal aangeschafte landbouwtractoren in de periode 1989-2008
Agrarische bedrijven hebben gemiddeld veel meer
oudere tractoren dan loonbedrijven. Dit hangt sa-
men met de aanzienlijk lager intensiteit van gebruik.
Zo bedraagt de totale gebruiksduur bij melkveebe-
drijven niet zelden 15 jaar of langer, terwijl bij loon-
bedrijven 4 tot 8 jaar gangbaar is. ‘Het gaat om het
goed functioneren’ is hier vaak het motto.
Landbouwmachines – 17
3.1 Management samenvatting
De totale markt voor nieuwe tractoren heeft een omvang van •
€ 250 tot € 350 miljoen op jaarbasis. De aantallen krimpen, maar
de investeringssom stijgt.
De gemiddelde prijs van een tractor ligt tussen € 80.000,- en •
€ 100.000,- en stijgt door een toename van het gemiddeld ver-
mogen. Prijsverschillen worden vooral bepaald door het merk en
de vermogensklasse, onderlinge verschillen zijn fors. Fendt heeft
de hoogste prijs, maar spant ook qua merkwaardering de kroon,
gevolgd door John Deere.
De levering van tractoren kent een duidelijk seizoenspatroon, be-•
stellingen vinden vooral plaats in het najaar. 70% van de nieuwe
tractoren wordt in het eerste halfjaar afgeleverd.
De gemiddelde jaarlijkse afzet van landbouwtractoren bedraagt •
3.800 stuks en bereikt in 2008 een hoogtepunt op 4.400. In de
tweede helft van het jaar is de afzet gedaald. Voor 2009 wordt
een afzet van 3.600 stuks verwacht.
New Holland en John Deere zijn marktleiders. Samen met Fendt •
en Massey Fergusson hebben deze merken tweederde van de
Nederlandse markt in handen.
De economische levensduur van een tractor bedraagt 7 tot 8 jaar •
en een technische levensduur van minimaal 15 jaar.
Een loonbedrijf gebruikt een tractor met gemiddeld 1.250 uur per •
jaar tot 3 keer intensiever dan een gemiddelde akkerbouwer of
melkveehouder.
Na 7.000 tot 8.000 draaiuren wordt investerings-•
technisch een kritiek keuzemoment bereikt. 75%
van de loonbedrijven ruilt de tractor voor 10.000
draaiuren in.
Remarketing van tractoren is door de liquiditeit •
in de markt relatief eenvoudig, tractoren < 10.000
draaiuren blijven veelal in Nederland.
Het merk en het aantal draaiuren zijn het meest •
belangrijk voor de waarde van een tweedehands
tractor. Fendt en John Deere zijn in het algemeen
het meest courant.
3.2 Inleiding
Het multifunctionele karakter maakt een tractor
praktisch onmisbaar voor elke agrarische onderne-
ming. In elk bedrijf is dan ook minimaal één exem-
plaar aanwezig. Totaal heeft de Nederlandse markt
voor nieuwe tractoren een omvang van circa € 250
tot € 350 miljoen op jaarbasis16.
3.3 Markt en prijsniveau van nieuwe tractoren
De productketen voor nieuwe tractoren is redelijk
overzichtelijk (fi guur 3.1). De meeste nieuwe tracto-
16 Inclusief smalspoor- en compacttractoren.
3. Markt voor Tractoren
Optioneel
Fabrikant Importeur Dealer*Loon-bedrijf
Agrarisch-bedrijf
Bron: ING Economisch Bureau
*Dealer en mechanisatiebedrijf zijn hier aan elkaar gelijk
Figuur 3.1 Ketenstructuur nieuwe landbouwtractoren
Landbouwmachines – 18
ren worden in Nederland door een importeur of handelsmaatschap-
pij geïmporteerd en aan de dealer in het afzetgebied geleverd.
Meestal zijn dit zelfstandige en onafhankelijk opererende mechani-
satiebedrijven. In een enkel geval heeft de fabrikant een eigen cen-
trale verkooporganisatie in Nederland. Een nieuwe tractor wordt
door een onderneming vervolgens via een dealer aangeschaft en
geleverd. Het komt echter ook voor dat grotere orders door loon-
bedrijven rechtstreeks bij de importeur worden geplaatst. Kleinere
tractormerken hebben overigens doorgaans geen dealer netwerk,
maar één centraal verkooppunt.
Loonbedrijven zijn de belangrijkste investerende partij
Loonbedrijven worden ingehuurd door akkerbouwers of melkvee-
houders en vervullen in die zin een intermediaire functie. Zo kan
bijvoorbeeld de oogst en de voederwinning worden uitbesteed.
Door de concentratie van materieel zijn loonbedrijven de belang-
rijkste investerende partij (hoofdstuk 4). Indien een agrarisch bedrijf
geen gebruik maakt van de diensten van een loonbedrijf, treedt zij
zelf op als investeerder. Ondanks de uitbesteding aan loonbedrijven
hebben ook agrarische bedrijven nog altijd het nodige eigen mate-
rieel.
De tractormarkt is net als de markt voor landbouwwerktuigen bij
uitstek een servicegerichte markt. Kenmerkend voor de sector is de
vertrouwensrelatie tussen de gebruiker en de dealer. Vaak gaat dit
om een jarenlange verbintenis. Niet zelden is men zelfs bereid om
van merk te veranderen als de dienstverlening te wensen overlaat
of juist als de vertrouwde dealer van merk verandert. Het verkoop-
kanaal is derhalve cruciaal voor het succes van een merk. Om deze
reden worden door de importeur of op centraal niveau steeds vaker
prestatie eisen gesteld aan dealers (mechanisatiebedrijven). Ook
wordt het niet altijd toegestaan om meer dan één merk aan te bie-
den. In die zin heeft de importeur een machtige positie in de keten.
Op geringe schaal wordt buiten de importeur om bij een leverancier
in het buitenland gekocht; dit wordt ‘grijze import genoemd’.
Mechanisatiebedrijven opereren ‘breed’
Mechanisatiebedrijven hebben omwille van de eigen fi nanciële pres-
taties vaak verschillende soorten tractoren en landbouwmachines
van een merk in het assortiment. Hiermee worden zowel loonbedrij-
ven, akkerbouwers, veehouderijen als bedrijven en overheden die
actief zijn in de tuin- en parksector en/of cultuurtechniek bediend.
Dit maakt het lastig om specifi eke productkennis te waarborgen.
Naast de verkoop verzorgen mechanisatiebedrijven het onderhoud,
wat tevens meestal de voornaamste inkomstenbron
is. Daarnaast verhuren deze bedrijven steeds meer
materieel.
Aantal mechanisatiebedrijven loopt terug
In Nederland bevinden zich in totaal maar liefst
ongeveer 750 mechanisatiebedrijven, waarmee de
markt verzadigd is en de branche een zeer versnip-
perd beeld laat zien. Dit naar verhouding grote aan-
tal mechanisatiebedrijven is historisch gegroeid, om-
dat afnemers de dealer om praktische redenen graag
binnen een straal van 20 km wilden hebben. Mede
door de verzakelijking in de agrarische sector en de
opkomst van loonbedrijven, die kritisch zijn op prijs
en uurtarieven, is de concurrentie tussen mechanisa-
tiebedrijven de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Dit uit zich vooral in de neerwaartse druk op tarie-
ven die in rekening worden gebracht. In de nabije
toekomst zal het aantal mechanisatiebedrijven naar
verwachting aanzienlijk afnemen door bedrijfssta-
kingen en in mindere mate door overnames. Naast
de onderlinge prijzenslag zijn hiervoor de volgende
redenen te noemen:
Het uitgebreide productassortiment van mechanisa-
tiebedrijven vereist veel en actuele (technologische)
kennis, die pas rendabel kan worden ingezet bij een
groter aantal klanten.
De schaalgrootte van agrarisch ondernemers en •
loonbedrijven zal toenemen, waardoor de beste
mechanisatiebedrijven zullen ‘meegroeien’.
Goed opgeleid personeel is schaars. •
Landbouwmachines – 19
Tractormarkt krimpt, gemiddelde aanschafprijs stijgt
De afzetmarkt van tractoren is een verzadigde markt. De investerin-
gen bestaan vrijwel uitsluitend uit vervangingsinvesteringen, waar-
bij een gegeven is dat het totale Nederlandse tractorpark krimpt
door afname van het areaal en schaalvergroting van de afzetmarkt.
Hierdoor kunnen de tractoren immers effi ciënter worden ingezet.
Wel neemt de investeringssom per tractor toe door de voortduren-
de toename van motorvermogen, functionaliteiten en luxe.
Wat merkdiversiteit betreft is de markt voor landbouwtractoren
minder geconsolideerd dan bijvoorbeeld de markten voor aardap-
pelrooiers, maaidorsers en hakselaars (hoofdstukken 5,6 en 7). Toch
heeft zich de afgelopen decennia ook op de tractormarkt een con-
centratietendens afgetekend. Het aantal merken is in dit tijdsbestek
gehalveerd. Thans wordt de wereld tractormarkt gedomineerd door
een zestal concerns: Agco Fendt, Argo groep, Claas,
CNH, Same Deutz-Fahr en John Deere. Als het vooral
nationaal actieve Chinese Shandong Heavy Industries
buiten beschouwing wordt gelaten, is John Deere
wereldwijd de grootste fabrikant van tractoren.
Claas is de grootste fabrikant van landbouwmachines
in Europa. Dit merk is vooral sterk in maaidorsers en
hakselaars (hoofdstuk 6 en 7).
Grote tractormerken West-Europees of Amerikaans
Alle in Nederland nieuw aangeschafte tractoren
worden geïmporteerd. Fabrikanten van tractoren
zijn van oorsprong vooral gevestigd in Duitsland,
Verenigde Staten en in mindere mate Oostenrijk en
Tabel 3.1 Overzicht van tractormerken en importeurs
Merk Concern Nationaliteit Productielocatie Importeur
Case IH CNH Verenigde Staten Oostenrijk/Verenigde Staten CBU* Nederland/CNH Belgium
Claas Claas Duitsland Frankrijk Kamps de Wild B.V.
Deutz-Fahr Same Deutz-Fahr Italië Duitsland/Italië Same Deutz-Fahr Holland B.V.
Fendt AGCO Verenigde Staten Duitsland De Vor Achterveld B.V.
Hürlimann Same Deutz-Fahr Italië Italië Same Deutz-Fahr Holland B.V.
JCB JCB Groot Brittannië Groot Brittannië JCB Nederland
John Deere John Deere Verenigde Staten Verenigde Staten/Duitsland Louis Nagel B.V.
Kubota Kubota Corp Japan Japan De Vor Achterveld B.V.
Lamborghini Same Deutz-Fahr Italië Italië Same Deutz-Fahr Holland B.V.
Landini Argo Italië Italië Vormec B.V.
Massey Ferguson AGCO Verenigde Staten Frankrijk Mechatrac B.V.
McCormick Argo Italië Italië Vormec B.V.
New Holland CNH Verenigde Staten Groot Brittannië/Italië/ Verenigde Staten
CBU* Nederland/CNH Belgium
Same Same Deutz-Fahr Italië Italië Same Deutz-Fahr Holland B.V.
Steyr CNH Verenigde Staten Oostenrijk CBU* Nederland/CNH Belgium
Valtra AGCO Verenigde Staten Finland Agritech B.V.
Zetor Zetor Tsjechië Tsjechië Slootsmid Trading B.V.
Voornamelijk compacttractoren
Foton/Eurotrac Shandong Heavy Industries Ltd.
China China P. de Heus & Zonen Greup B.V.
Iseki Japan Japan Vormec B.V.
Kioti Korea Korea Pols groep B.V.
Shibaura Japan Japan Shibaura Europe B.V.
Yanmar Japan Japan Yanmar Europe B.V.
Bron: ING Economisch Bureau
*Commerciële business unit
Landbouwmachines – 20
Italië. Vrijwel alle in Nederland actieve merken hebben een wereld-
wijd werkveld.
Aziatische en Oost-Europese merken hebben nog nauwelijks voet
aan de grond
Merken die nog niet of in beperkte mate op de Nederlandse markt
worden verkocht zijn: Belarus (Rusland), Eicher (Duitsland), Lindner
(Oostenrijk), Terrion (Rusland), Tolpar (Rusland), Ursus (Rusland).
Inmiddels is de grote Chinese fabrikant Shandong Heavy industries
(merk Foton), op bescheiden wijze onder het merk Eurotrac ook
toegetreden tot de Nederlandse markt.
Dealer- en service netwerk maakt toetreding lastig
Er zijn verschillende oorzaken voor het nagenoeg ontbreken van
prijstechnisch voordelige Oost-Europese en Aziatische tractoren op
de Nederlandse markt. Niet alleen is de technische kwaliteit minder
dan de merken uit West-Europa en Noord-Amerika, het belangrijk-
ste obstakel is het ontbreken van een dealer- en servicenetwerk.
De tractor is als productiemiddel zodanig belangrijk voor de be-
drijfsvoering dat het verlenen van directe en adequate service voor
gebruikers essentieel is. Het opzetten van een kwalitatief goede
servicedealer infrastructuur vereist echter schaalgrootte en is in het
algemeen pas rendabel bij een afzet van circa 150 tractoren per jaar.
Nieuwkomers kunnen daarom slechts tot de markt toetreden door
een bestaand netwerk over te nemen of gebruik te maken van be-
staande onafhankelijke dealers. Om deze reden zullen deze mer-
ken naar verwachting voorlopig slechts beperkt toetreden.
Wereldwijd maken verschillende tractor- en landbouwmachinefa-
brikanten voor onderdelen gebruik van grote toeleveranciers. Voor-
beeld hiervan zijn het Amerikaanse ‘Caterpillar’, het Duitse Daimler
Chrysler en het Italiaanse Iveco voor de levering van motoren. In
Nederland is de grootste leverancier voor de vervanging van trac-
toronderdelen het bedrijf Kramp te Varsseveld.
Prijsverschillen lijken fors maar dalen bij nadere
beschouwing
De gemiddelde prijs van een landbouwtractor ligt om-
streeks € 80.000,- tot € 100.000,- en is primair afhan-
kelijk van het merk en de vermogensklasse. Daarbij
is de spreiding groot. Als we de eerder gehanteerde
categorieën licht, middelzwaar en zwaar aanhouden
dan kunnen indicatief de in tabel 3.2 weergegeven
klassen worden onderscheiden (ondergrens vermo-
gen voor prijsniveau is hier 40 kW).
Merk verreweg het meest prijsbepalend, gevolgd door
het motorvermogen
Een methode om de verschillende merken en typen
tractor met elkaar te vergelijken is het bepalen van
de prijs per kW. Deze waarde loopt uiteen loopt van
€ 400 tot maar liefst € 1.350. Daarnaast blijkt uit ta-
bel 3.3 tevens dat de overlap tussen de categorieën
groot is. Dit impliceert dat er een grote spreiding in
prijs tussen tractormerken bestaat. Dit komt doordat
het prijsverschil tussen het lage en het hoge markt-
segment fors is (zie verder paragraaf 3.4).
Merkwaardering bepaalt prijs
Uit het prijsverschil blijkt dat de aanschafprijs sterk
wordt bepaald door de waardering van het merk. Dit
heeft vooral met beleving van technische kwaliteit
en opgebouwd imago te maken. Aangezien het ver-
schil in technische kwaliteit in het hogere segment
gering is, bewegen de prijzen van de grotere merken
zich over het algemeen steeds meer naar elkaar toe17.
17 De prijzen liggen het dichtst bij elkaar in het zware segment. De oorzaak hier-van is dat alleen gevestigde merken deze tractoren op de markt brengen.
Tabel 3.2 indeling prijs naar vermogensklasse
Klasse vermogen in kW
prijsbandbreedte indicatie gemiddelde prijs
Licht 20-75 € 20.000- 95.000 € 45.000
Middelzwaar 75-150 € 35.000-170.000 € 80.000
Zwaar >150 € 85.000-250.000 € 135.000
Bron: Boerderij, bewerking ING Economisch Bureau
Box 3.1 Motorvermogen van tractoren loopt snel op
Tractoren worden steeds krachtiger. Jaarlijks gaat het
gemiddelde vermogen van nieuwverkochte tractoren
5 kW omhoog, vooral omdat loonbedrijven fl exibel
willen zijn in de inzetbaarheid, maar ook omdat agrari-
sche bedrijven groter worden en grotere arealen gaan
bewerken. Naar verwachting zal deze ontwikkeling de
komende jaren doorzetten.
Landbouwmachines – 21
Het Duitse Fendt blijft een uitschieter naar boven, maar dit wordt
gerechtvaardigd door de hogere merkwaardering. Het merk Zetor
bevindt zich aan de onderkant van de prijsrange. Wanneer over de
gehele gebruiksduur wordt gekeken naar het gemiddelde totale
uurtarief inclusief kosten, dan zijn de verschillen in het algemeen
klein18. Dit betekent dat een hogere prijs wel degelijk ook gepaard
gaat met een hoger kwaliteitsniveau en lagere onderhoudskosten.
Servicecontract steeds meer afgesloten bij nieuwe aanschaf
Nieuwe tractoren worden lang niet altijd aangeschaft in combina-
tie met een servicecontract. Vooral akkerbouwers en melkveehou-
ders besluiten nog vaak om dit risico op zich te nemen. Toch kie-
zen steeds meer bedrijven, waaronder veel loonwerkers, voor een
servicecontract. Het voordeel voor de gebruiker is vooral zekerheid
over de kosten die worden gemaakt. Naar verwachting zal dit in de
toekomst verder toenemen. Voor dealers zijn deze overeenkomsten
een vorm van binding die bedrijfseconomisch belangrijk is. Overi-
gens staat het servicecontract los van de fabrieksgarantie voor ge-
breken.
18 Bron: Boerderij
Ontwikkeling verkopen
Tractorverkopen vertonen trendmatige daling
De ontwikkelingen op de tractormarkt hebben een
gematigd karakter. De afgelopen twee decennia
heeft de verkoop van nieuwe landbouwtractoren een
dalende trend laten zien. Na het hoogtepunt van een
kleine10.000 stuks in 1988, daalde de gemiddelde af-
zet in twee decennia naar een kleine 4.00019 per jaar.
De stijging van de gemiddelde investeringssom per
tractor zorgt ervoor dat de omzet nog redelijk op peil
is gebleven. Met name voor de afgelopen jaren geldt
dat de omzet is gestimuleerd door hogere prijzen als
gevolg van gestegen grondstofprijzen20.
Na orderhoogtepunt in 2007, piekt de afzet in 2008 op
4.400 stuks….
Gestimuleerd door het positieve sentiment in de sec-
tor heeft de markt voor tractoren in 2007 en 2008 een
hoogtijfase achter de rug. In 2007 werd met 4.200
landbouwtractoren en ongeveer 1.000 smalspoor- en
compacttractoren een hoog afzetniveau bereikt. Ter
vergelijking: in Duitsland werden in 2007 meer dan
25.000 tractoren afgezet en in België ruim 2.500.
Ondanks dat de orderintake onder invloed van een
minder rooskleurig perspectief in de loop van 2008
is afgenomen, zal de afl evering van bestelde land-
bouwtractoren in 2008 met ongeveer 4.400 stuks
naar verwachting een hoogtepunt (+ 5%) bereiken.
Dit is vooral te danken aan het sterke eerste half
jaar. Ultimo 2008 ligt de top wel duidelijk achter
ons (fi guur 3.2), het leeuwendeel van de geplande
investeringen zijn inmiddels verricht en de hiervoor
belangrijke grondstof- en afzetprijzen zijn voorlopig
eveneens hun piek voorbij.
19 Het langetermijngemiddelde (10 jaar) van landbouwtractoren ligt op 3.800 en daalt.
20 Het prijsniveau van tractoren is in de periode 2007-2008 zo’n 10% gestegen.
Figuur 3.2 Ontwikkelingen van de tractorverkoop (exclusief
smalspoor- en compacttractoren).
Bron: Federatie agrotechniek/boerderij
* voorspelling ING Economisch Bureau
3000
3500
4000
4500
5000
2009*2008*2007200620052004200320022001200019991998
Landbouwtractoren Trendlijn
Landbouwmachines – 22
…en daalt in 2009 naar 3.600 stuks
In 2009 zal de afzet een stap terug doen tot onder het gemiddelde
van 3.800. Hierbij zal vooral de vraag naar zware tractoren onder
druk staan. Naast de daling van de productprijzen, speelt hierbij een
rol dat loonbedrijven terughoudender zullen zijn met aanschaffen
van tractoren voor de conjunctuurgevoelige grondverzetactivitei-
ten. De agrarische sector ondervindt slechts beperkt hinder van eco-
nomische tegenwind, hierdoor is het sentiment beter dan in andere
sectoren.
Positief is dat de afzet van tractoren voor cultuurtechnische en
openbare projecten stijgt. Voorbeelden van toepassingsgebieden
zijn: landinrichting, aanleg van sportvelden en recreatiegebieden.
Productiecapaciteit door efficiency 10% tot 15% vergroot
De sterke vraag van de afgelopen periode heeft ervoor gezorgd dat
de productiecapaciteit van fabrikanten maximaal is benut. De afge-
lopen twee jaar hebben leveranciers, waaronder Agco Fendt, hun
productie met naar schatting slechts 10% tot 15% uitgebreid, om
aan de grote vraag te voldoen21. Als gevolg hiervan zijn de lever-
tijden ultimo 2008 nog altijd langer dan normaal22. Positief gevolg
hiervan is dat het negatieve effect van overcapaciteit op het prijsni-
veau de komende jaren gering zal zijn. Overigens zullen de levertij-
den in de loop van 2009 ook weer normaliseren.
21 Vooral gerealiseerd door effi ciencyverbetering
22 De normale levertijd voor in Europa geproduceerde tractoren is 6 tot 8 weken
Afzet van compacttractoren in de lift
In tegenstelling tot de afzet van landbouwtractoren,
laat de afzet van compacttractoren een stijgende
lijn zien (fi guur 3.3). Het aantal verkochte compact-
tractoren is ultimo 2008 naar verwachting meer dan
verdubbeld ten opzichte van 2006 toen 400 compact-
tractoren werden verkocht. Ook op lange termijn is
een structurele groei zichtbaar. De afzet van smal-
spoortractoren blijft daarentegen redelijk constant
op 200 stuks.
Divers aanbod leidt tot segmentering naar functionali-
teit en capaciteit
In het algemeen kiezen eindgebruikers steeds vaker
voor ‘passende capaciteit’. Dit wordt in de hand ge-
werkt doordat de diversiteit in het productaanbod
de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen. Van ver-
schuiving van landbouwtractoren naar compacttrac-
toren is nauwelijks sprake, de groei is vooral verklaar-
baar door de groei van de relatief goed renderende
tuin- en parksector. Ook hebben tractormerken als
New Holland en John Deere nieuwe modellen in dit
segment op de markt gebracht, wat de vraag heeft
aangewakkerd.
Een kanttekening bij de groeiende afzet van com-
pacttractoren is wel dat objecten die voorheen als
(zelfrijdende) grasmaaimachine te boek stonden,
door uitbreiding van de functionaliteit in bepaalde
gevallen als compacttractor worden gekwalifi ceerd.
Box 3.2 Bestellen in het najaar, afl everen in het
voorjaar
De verkoop van tractoren kent in een normaal jaar een
duidelijk seizoenspatroon. In het eerste half jaar wordt
maar liefst 70% van de tractoren afgeleverd. De achter-
grond ligt in het gebruik binnen de landbouwsector dat
in de tweede helft van het jaar een hoogtepunt bereikt.
In het najaar wordt vervolgens de balans opgemaakt en
vinden de meeste investeringsbeslissingen plaats.
Figuur 3.3 Smalspoor- en compacttractoren
Bron: Federatie agrotechniek
*voorspelling ING economisch Bureau
Compacttractoren SmalspoortractorenTrendlijn compacttractoren
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
2009*2008*2007200620052004200320022001200019991998
Landbouwmachines – 23
New Holland en John Deere dicteren de markt voor nieuwe
tractoren
Marktaandelen vrij constant, New Holland en John Deere marktleider
Tweederde van de markt is in handen van de merken New Holland,
John Deere, Fendt en Massey Fergusson. Over de afgelopen jaren
gezien is het Amerikaanse merk New Holland met een marktaan-
deel van circa 24% marktleider (fi guur 3.4). John Deere neemt met
ruim 20% een tweede positie in. Ook onder loonbedrijven is New
Holland de meest gebruikte tractor23. Over het algemeen geven
deze bedrijven de voorkeur aan het hoge kwaliteitssegment, omdat
betrouwbaarheid door de gebruiksintensiteit van essentieel belang
is voor de bedrijfsvoering. Marktbreed gezien heeft het merk Zetor
de afgelopen jaren een opleving doorgemaakt, terwijl de verkoop
van Landini en Steyr een daling laat zien.
23 Bron: Agridirect
In 2007 heeft New Holland het marktleiderschap
moeten overdragen aan John Deere dat een zeer
goed jaar doormaakte. In 2008 zal het marktaan-
deel van John Deere naar verwachting weer op een
normaal niveau uitkomen. Op concernniveau neemt
Agco (Fendt, Massey Ferguson en Valtra) een kop-
positie in.
In België had New Holland in 2007 het grootste
marktaandeel voor John Deere. Op de Duitse markt
was John Deere over 2007 net als in Nederland markt-
leider, gevolgd door Fendt en Deutz-Fahr.
Tussen de verschillende gebruikerssegmenten zijn
verschillen in merkvoorkeur zichtbaar. Als bijvoor-
beeld wordt ingezoomd op de voorkeuren van melk-
veehouders, dan blijken Fendt en Massey Ferguson
duidelijk een sterkere positie te hebben dan op de
totale markt (fi guur 3.5).
Figuur 3.4 Marktaandelen nieuwe landbouwtractoren Nederland (exclusief smalspoor- en compacttractoren)
Bron: Federatie Agrotechniek, bewerking ING Economisch Bureau
* Nieuw afgeleverde tractoren worden in Nederland niet op kenteken geregistreerd. Onder toezicht van de NMA worden de marktaandelen mede om deze reden met een jaar vertraging
bekendgemaakt.
vv
8%
7%
5%
13% 15%
4%
6%
7%5%3%
6%
17%
8%
28%20%9%
24%
4%
4%5%
2004-2006 medio 2007*
CaseDeutz-FahrJohn DeereNew HollandZetor
ClaasFendtMassey FergusonValtraOverig
CaseDeutz-FahrJohn DeereNew HollandZetor
ClaasFendtMassey FergusonValtraOverig
Landbouwmachines – 24
3.4 Merkwaardering
Kwaliteit van de dealer essentieel voor de merkwaardering
De merkwaardering is een optelsom van imago, technische kwali-
teit, service en beschikbaarheid van onderdelen, esthetische kwali-
teit en courantheid op de tweedehandsmarkt.
Keuze voor maatwerk loont
Door de diversiteit in het productaanbod en de specialisatie in de
agrarische sector hoeft een landbouwtractor niet meer per defi ni-
tie voor alles inzetbaar te zijn. Bij de investeringsselectie kan het
benodigde vermogen worden afgestemd op de activiteiten. Een
groter vermogen geeft meer fl exibiliteit, maar drijft zowel de prijs
als het brandstofverbruik direct op. Bedrijfseconomisch is het lang
niet altijd verstandig om een zware tractor te kiezen. Daarentegen
is een te lichte tractor beperkt en daardoor niet effectief. Met be-
hulp van de nieuwprijs, standaard restwaarde, onderhoudskosten
en brandstofverbruik en het gemiddeld aantal draaiuren kan wor-
den bepaald welke tractor aansluit op de individuele behoeften van
een afnemer.
Fendt: duurste, maar ook het meest gewaardeerd
Figuur 3.6 geeft de verhouding tussen merkwaardering en prijs aan.
In de Nederlandse tractormarkt geniet het merk Fendt duidelijk de
hoogste waardering. Dit uit zich echter ook in een aanzienlijk ho-
ger prijsniveau dan de andere merken. Zetor is een merk met een
relatief hoge merkwaardering en een gunstig prijsni-
veau. De belangstelling voor Oost-Europese tractoren
neemt langzaam toe. Een van de redenen hiervoor
is het prijsniveau en de gunstige tweedehandsmarkt
voor deze merken, die door de ontwikkeling van
opkomende landen sterk is verbeterd. Ook wordt in
de praktijk gewaardeerd dat ‘zelf sleutelen’ bij deze
tractoren nog mogelijk is.
Loonbedrijven beperkt merkgebonden, maar wel
veeleisend
Een loonbedrijf maakt andere keuzes dan een melk-
veehouder. En een melkveehouder maakt op zijn
beurt weer andere keuzes dan een akkerbouwer.
Voor een loonwerker weegt de uitstraling van de
tractor het zwaarst mee; immers richting klanten is
het imago belangrijk. ‘Je bent wat je rijdt’ lijkt het
motto te zijn. Daarnaast hebben werknemers bij
loonbedrijven regel matig een stem in de besluitvor-
ming, aangezien zij vaak verantwoordelijk zijn voor
het gebruik. Ook is een loonbedrijf door schaalgroot-
te van de activiteiten gevoeliger voor verschillen in
brandstofverbruik. Zo kan een verschil van 10 liter
per tractor per dag voor een verschil van duizenden
liters per jaar zorgen.
Soms zijn tractoren technisch nagenoeg hetzelfde
omdat ze binnen hetzelfde concern in dezelfde fa-
briek worden geproduceerd en/of dezelfde toeleve-
rancier hebben. Desondanks kan de merkwaardering
aanzienlijk verschillen. Zo is een Same technisch het-
zelfde als een Deutz-Fahr, maar is de waardering voor
een Deutz-Fahr een stuk hoger. Dit komt ook tot uit-
drukking in een hogere tweedehands waarde.
Kenmerkend voor de gehele sector dat bedrijven
zich naast een goede prijs-kwaliteitverhouding en
de waardevastheid, comfortabel willen voelen bij de
dealer en de geleverde service. De (historische) merk-
verbondenheid is daarbij nog altijd sterk.
Figuur 3.5 Merkvoorkeur melkveehouders
Bron: Agridirect
13%19%
20%
19%
16%
13%
Case/New HollandJohn DeereMassey Ferguson
FendtDeutz-FahrOverige merken
Landbouwmachines – 25
3.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid
Levensduur
Economische levensduur 7 tot 8 jaar
De gemiddelde economische levensduur van een tractor is 7 tot
8 jaar. Vanwege de diversiteit in de toepassing is de economische
levensduur niet altijd eenduidig aan te geven. Niet bij alle werk-
zaamheden zorgt een technisch geavanceerdere of zuinigere trac-
tor ervoor dat de economische levensduur is bereikt. Het werkelijke
omslagpunt in de levensduur is afhankelijk van de bedrijfsactivitei-
ten van de betreffende onderneming. Zo zal een tractor die door
een melkveehouder wordt ingezet voor basisdoeleinden minder
snel economisch verouderen dan een tractor die voltijds door een
loonbedrijf wordt ingezet. Al met al is bedrijfseconomische scherpte
wel belangrijk om de optimale gebruiksduur te bepalen (box 3.3).
Afschrijvingstermijn landbouwtractoren tenminste 5 jaar
Tractoren worden fi scaal normaliter in 5 tot 7 jaar afgeschreven. Be-
drijfseconomisch wordt soms een nog kortere periode gehanteerd.
Doordat de gemiddelde gebruiksduur doorgaans veel hoger ligt, is
de stille reserve van het materieel nog altijd relatief
groot. Agrarische ondernemers hechten hier traditio-
neel ook een grote waarde aan.
Figuur 3.6 Tractormerken afgezet naar aanschafprijs en inschatting van de merkwaardering
Bron: ING Economisch Bureau, interviews/prijslijsten
Prijs
Mer
kwaa
rder
ing
Overige merken
FendtJohn Deere
ClaasDeutz-Fahr
Massey Ferguson
KubotaJCBSame
McCormick
Zetor Case
LamborghiniLandini Lindner
Hürlimann
ValtraSteyr New Holland
Box 3.3 Technologische vooruitgang deert loon-
bedrijf het meest
Het uit de interviews ontstane beeld is dat de technolo-
gische vooruitgang er volgens de gebruikers slechts in
beperkte mate toe leidt dat een tractor economisch ver-
oudert. Dit geldt vooral voor akkerbouwers en veehou-
ders, in mindere mate voor loonbedrijven. Volgens de
gebruikers voldoet een goed onderhouden oudere trac-
tor voor het belangrijkste deel van de activiteiten nog
prima. Toch zorgen onder andere een hogere brand-
stofeffi ciency, oplopende onderhoudskosten, grotere
nauwkeurigheid van een nieuwe tractor en gemotiveer-
der personeel ervoor dat de tractor economisch verou-
dert. Het loont de moeite om dit door te rekenen.
Landbouwmachines – 26
Ondanks dat de toenemende automatisering kostprijsverhogend
werkt, blijkt dit nauwelijks waardevermeerderend te zijn. Daarnaast
geven veel gebruikers aan dat de betrouwbaarheid afneemt door
storingsgevoeligheid. ‘Een enkele storing betekent stilstand’.
Levensduur ook afhankelijk van gebruiker
Naast de gebruiksintensiteit is de technische levensduur sterk afhan-
kelijk van de persoon die het object bestuurt. Verkeerd gebruik kan
dat de levensduur aanzienlijk bekorten. In de praktijk kan de tech-
nische levensduur van een tractor voor agrarische ondernemingen
oplopen tot meer dan 20 jaar. Als het object de eerste jaren door
een loonbedrijf gebruikt is, ligt dit lager. Gemiddeld is de technische
levensduur tenminste 15 jaar.
Urenstand belangrijker dan leeftijd
Gebruik van tractoren varieert van 500 tot 2.000 draaiuren per jaar
Door het grote verschil in gebruiksintensiteit tussen loonbedrijven
onderling, maar ook tussen akkerbouwers en melkveebedrijven
onderling, is het aantal draaiuren als maatstaf belangrijker dan de
leeftijd. Gemiddeld bedraagt het gebruik van een nieuw aange-
schafte tractor in een loonbedrijf tenminste 1.250 uur terwijl een
agrarisch bedrijf de tractor gemiddeld 500 tot 600 uur gebruikt.
Hierbij ligt het gebruik onder melkveebedrijven het laagst. Door
de schaalvergroting in de melkveehouderij en akkerbouw, stijgt het
gebruik geleidelijk. In de praktijk geldt een ondergrens van 800 uur
per jaar vaak als criterium voor aanschaf van een nieuwe tractor in
plaats van een tweedehands exemplaar.
Inruilen of behouden na 8.000 draaiuren
Na 7.000 tot 8.000 draaiuren wordt in veel bedrijven een keuze ge-
maakt; inruilen of behouden. Een absolute bovengrens is 10.000
uur voor loonbedrijven en grote akkerbouwbedrijven. Naar schat-
ting 75% van de door loonbedrijven aangeschafte tractoren wordt
binnen deze grens ingeruild. Als van een gemiddeld gebruik bij een
loonbedrijf wordt uitgaan, dan wordt de kritische grens van 10.000
uur na gemiddeld 7 jaar bereikt. In de praktijk loopt het inruilmo-
ment afhankelijk van de specifi eke situatie uiteen. Zo
komt zowel het inruilen na 4.000 uur als het door-
rijden tot 14.000 voor. Meestal zijn de bedrijfs- en
omgevingsfactoren daarvoor bepalend (zie verder
hoofdstuk 4). Als de tractor operationeel blijft, moet
groot onderhoud worden uitgevoerd.
Voor melkveehouders is een tractor meestal een
gebruiksmiddel dat geen prioriteit heeft, maar wel
moet presteren. De eerste tractor moet altijd inzet-
baar kunnen zijn, dit is dan ook meestal een kwali-
tatief goede tractor. De tweede tractor is reserve en
draait soms maar 100 uur per jaar. Dit is doorgaans
een ouder exemplaar.
Tweedehandsmarkt
Remarketing tractoren eenvoudig
De markt voor tweedehands tractoren is in lijn met
de nieuwe afzet, groot te noemen. De wereldwijde
aanwezigheid van tractormerken draagt hiertoe bij.
Daarnaast heeft de uitbreiding en liberalisering in Eu-
ropa ertoe geleid dat de tweedehandsmarkt groter is
geworden en dat tractoren daarmee ook makkelijker
verhandelbaar zijn geworden. Daar komt bij dat de
gunstige periode in de landbouwsector het aanbod
van jong tweedehands materieel heeft verminderd.
Kwalitatief goed tweedehands materiaal is daarmee
ultimo 2008 nog steeds schaars. Naar verwachting zal
de tweedehandsmarkt zich in 2009 ontspannen.
Figuur 3.7 geeft een beeld van de marktstructuur. Een
tweedehands tractor wordt in 90% van de gevallen
bij de dealer ingeruild, dit geldt zeker voor de veel
gevraagde jonge gebruikte tractoren met 1.000 tot
4.000 draaiuren. Soms is het voor dealers fi nancieel
zelfs aantrekkelijker om een tweedehands object te
kopen en te verkopen. Voor de resterende 10% zijn
de gebruikers zelf op de markt actief.
Remarketing van jonge gebruikte tractoren in eigen land
Als een tractor minder dan 10.000 daaiuren op de
teller heeft staan, wordt het object meestal weer in
eigen land verkocht. Dit is kostentechnisch tevens het
Tabel 3.3 Levensduur tractoren
Landbouwtractoren
Economische levensduur 7 - 8 jaar
Technische levensduur >15 jaar
Bron: ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 27
voordeligste. Vaak doet de dealer dit zelf, maar er kan ook een han-
delaar ingeschakeld worden. Een (gespecialiseerde) handelaar komt
meestal pas in beeld bij export. Het gaat dan meestal om oudere
tractoren, die bij kleinschalige bedrijven in Oost-Europa, Afrika of
het Midden Oosten terechtkomen24. Door grotere bedrijven in lan-
den als Polen en Oekraïne worden vaker nieuwe landbouwtractoren
aangeschaft. In deze landen bevinden zich veel bedrijven met een
oppervlakte van meer dan 1.000 hectare. Naast dealers en handela-
ren nemen de media een belangrijke positie in bij de remarketing.
Veel tweedehands materieel wordt via internetsites als agriaffaires.
nl, trekkerbank.nl, tractoren.nl en bladen als Agri-trader en Agrapo-
wer aan de man gebracht.
Prijsniveau tweedehands tractoren zal licht dalen
Door de grote vraag en de stijging van de nieuwprijzen is ook het
prijsniveau van tweedehands tractoren in de tweede helft van 2007
en 2008 gestegen. Onder invloed van de dalende afzet van nieuwe
24 Voor de export naar andere continenten zijn de merken Massey Ferguson en New Holland boven-gemiddeld gevraagd.
tractoren zal het prijsniveau op de tweedehands-
markt in 2009 een lichte correctie ondergaan. Ultimo
2008 is hiervan echter nog nauwelijks sprake.
De meeste tractoren worden aan het eind van de eco-
nomische levensduur ingeruild. Het komt echter ook
voor dat dit moment al eerder plaatsvindt. Redenen
hiervoor kunnen zijn:
er is een terugkoopgarantie na een korte periode •
afgegeven
een verhuurbedrijf stoot de objecten nog binnen •
de garantietermijn weer af
faillissement van de eigenaar/gebruiker•
uitstraling van nieuw materieel naar het personeel•
er wordt een zeer gunstig inruilaanbod gedaan •
(behoud klant).
Figuur 3.7 Organisatie van de tweedehandsmarkt voor tractoren
Bron: ING Economisch Bureau
Inruilen of afstoten: 1.000 <aantal draaiuren < 10.000
> 10.000
draaiuren> 10.000
draaiuren
< 10.000 draaiuren< 10.000 draaiuren
Inruilen of afstoten: 4.000 <aantal draaiuren < 10.000
Wederverkoop
Agrarisch- ofloonbedrijf
Handelaar/handelsplatform
Buitenland
Dealer
Landbouwmachines – 28
Courantheid
Merk en gebruiker belangrijkste factoren tweedehandsmarkt
Afgezien van macro-economische invloeden is de marktwaarde van
een tweedehands tractor afhankelijk van:
1. Merkwaardering
In het bijzonder bij jonge gebruikte trekkers is het merk het al-
lerbelangrijkst.
2. Onderhoudsstatus en aard van de vorige gebruiker
Bij een gelijke urenstand ziet een tractor die door een boer is
gebruikt er doorgaans beter uit dan een tractor van een loonbe-
drijf. Tussen boeren is ook weer onderscheid te maken. Akker-
bouwers zijn bijvoorbeeld het meest trots op hun tractor, terwijl
voor melkveehouders de tractor toch van secundair belang is. Een
voordeel bij de waardepaling is dat de handelspartners elkaar
kennen en dus weten waar het materieel vandaan komt en hoe
ermee is omgegaan.
3. Vermogen
Zwaardere tractoren met een vermogen van >150 kW zijn moei-
lijker verhandelbaar dan lichte tractoren. De afzetmarkt hiervoor
beperkt zich grotendeels tot loonbedrijven. Bovendien is er min-
der vraag uit het buitenland naar deze klasse.
4. Urenstand
Aanvankelijk is de leeftijd belangrijker dan het
aantal draaiuren. Naarmate het aantal draaiuren
oploopt, keert dit om en is het aantal draaiuren
belangrijker.
5. Leeftijd/bouwjaar
Leeftijd speelt weliswaar een minder belangrijke
rol dan het aantal draaiuren, maar niettemin geldt
hoe jonger, hoe couranter.
6. Esthetische kwaliteit
Voor veel agrarische ondernemers en medewerkers
van loon bedrijven is de uitstraling van het model
van belang.
De in fi guur 3.8 weergegeven klassenindeling corres-
pondeert met het restwaardeverloop in elk van de
klassen 1 tot en met 4 (fi guren 3.9 - 3.11). Hierbij staat
de courantheid van de tractoren centraal. Klasse is 1
de meest courante klasse en klasse 4 de minst cou-
rante klasse. Aangezien er in de Nederlandse markt
nauwelijks of geen ervaring is met overige merken, is
de waardeontwikkeling in klasse 4 moeilijk te kwan-
tifi ceren en daarom achterwege gelaten. Wat betreft
de merkwaardering geldt in het algemeen dat mer-
ken met een groot marktaandeel op de markt voor
nieuwe tractoren meestal ook veel gevraagd zijn op
de tweedehandsmarkt.
Uitgangspunten en toelichting bij het restwaardever-
loop:
Het restwaardeverloop is gebaseerd op een aantal •
draaiuren van 1.250 per jaar voor een loonbedrijf
en 500 voor een agrarisch bedrijf. Afhankelijk van
het werkelijke aantal draaiuren zal het waardever-
loop in met name de eerste vijf jaar positief of ne-
gatief afwijken. De urenstand telt!
Uiteenlopende gebruiksintensiteit maakt rest-
waarde een individuele zaak. Dit betekent dat de
werkelijke waarde van het object altijd in het licht
van de specifi eke situatie moet worden bezien. Zo
zal een loonbedrijf dat gespecialiseerd is in zaai- en
oogst activiteiten veel te maken hebben met piek-
momenten, waardoor 750 uur al heel behoorlijk is.
Daarentegen zal een gediversifi eerd loonbedrijf dat
Klasse 1
Klasse 2
Klasse 3
Klasse 4
Fendt,John Deere
Case, Claas, Deutz-Fahr,Kubota, Massey Ferguson,New Holland, Steyr, Valtra,
Zetor
McCormick, Hürlimann, JCB,Lamborghini, Landini, Same
Overige merken
Figuur 3.8 Classifi cering courantheid op de tweedehandsmarkt
naar merk
Bron: ING Economisch Bureau/interviews
Landbouwmachines – 29
actief is in langdurige projecten in bepaalde geval-
len wel 2.000 draaiuren per jaar maken. Het gaat
hierbij vanzelfsprekend niet alleen om declarabele
uren. Tractoren die door loonbedrijven worden ge-
bruikt kennen dus een stijler waardeverloop. Een
positief effect van een hogere gebruiksintensiteit
is overigens dat deze in het belang van het bedrijf
vaak goed worden onderhouden.
In de eerste jaren na aanschaf ondersteunt de fa-•
brieksgarantie25 de waardeontwikkeling.
Naarmate de levensduur vordert, wordt het verschil •
in restwaarde tussen objecten ingezet bij loonbe-
drijven en bij agrarische bedrijven groter.
De weergegeven restwaarde is de going concern-•
waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-
waarde.
Opties en luxe zijn van toegevoegde waarde. Daar-•
door is het altijd belangrijk om een object individu-
eel te beoordelen.
Gestegen staalprijs heeft het bodemprijsniveau
verhoogd
De wereldstaalprijs (in dollars) stijgt al enkele jaren en
heeft in 2007 en de eerste helft van 2008 een spurt
gemaakt. De stijging werd enigszins afgeremd door-
dat de euro in dezelfde periode ten opzichte van de
dollar in waarde steeg, maar nam in anderhalf jaar tijd
toch meer dan 50% toe. Door het forse aandeel staal
in de productiekosten is dit de belangrijkste oorzaak
geweest voor de prijsstijging van tractoren en land-
bouwmachines. De waarde op de tweedehandsmarkt
is navenant meegestegen. Ook de absolute rest waarde
(schrootprijs) is hierdoor positief beïnvloed.
…maar hieraan lijkt voorlopig een einde gekomen
Voorlopig lijkt het hoogtepunt van de staalprijs door
afnemende vraag net als bij andere grondstoffen ach-
ter de rug te zijn. Dit heeft een drukkend effect op
het prijsniveau van tractoren en landbouwmachines,
waardoor zich in 2009 een stabilisatie of zelfs lichte
daling van het prijsniveau kan voordoen.
25 Deze garantie heeft zaaksgevolg (gaat eventueel over naar een nieuwe eige-naar). In de praktijk worden dergelijke jonge gebruikte objecten vanzelfspre-kend niet of nauwelijks vrijwillig op de markt gebracht.
Figuur 3.9 Waardeontwikkeling klasse 1 in percentage van de
aanschafprijs per jaar, going concernwaarde
Klasse 2
Klasse 3
Bron: ING Economisch Bureau/Interviews
Loonbedrijven Agrarische bedrijven
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
7654321
Figuur 3.10 Waardeontwikkeling klasse 2 in percentage van de
aanschafprijs per jaar, going concernwaarde
Loonbedrijven Agrarische bedrijven
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
7654321
Figuur 3.11 Waardeontwikkeling klasse 3 in percentage van de
aanschafprijs per jaar, going concernwaarde
Loonbedrijven Agrarische bedrijven
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
7654321
Klasse 1
Landbouwmachines – 30
Bron: Ecowin, basis: World base metals steel scrap, world base metals steel, all products
Figuur 3.12 Ontwikkeling staalprijs (rechter-as) en schrootprijs (linker-as) in euro’s per ton
Schrootprijs Staalprijs Trendlijn
0
200
400
600
800
jul-08jan-08jul-07jan-07jul-06jan-06jul-05jan-05jul-04jan-04
0
500
1000
1500
2000
Landbouwmachines – 31
4.1 Management samenvatting
Loonbedrijven zijn gezien hun functie de belangrijkste investeer-•
ders in nieuwe tractoren en landbouwmachines, gevolgd door
grotere akkerbouwers en melkveehouders.
Hoewel het sentiment bij investeringen nog altijd meespeelt, •
worden gebruikers zakelijker en stellen zij vaker investerings-
plannen op.
De afzet- of productprijzen zijn het meest bepalend voor de •
inkomenspositie en daarmee voor het investeringsniveau van een
agrarisch bedrijf. Indirect geldt dit ook voor loonbedrijven.
Schaalvergroting, stijgende vraag naar voedsel, krimp van het •
landbouwareaal, technologische ontwikkelingen en capaciteits-
toe name van machines beïnvloeden het investeringsklimaat op
langere termijn.
Het investeringsniveau zal de komende jaren op een lager niveau •
liggen dan in 2007 en 2008. Niettemin zijn verdere professionali-
sering in de sector en verwachte hogere afzetprijzen dan in het
verleden een stimulans voor de toekomst.
4.2 Inleiding
Na de technische aspecten van tractoren en de beschrijving van de
markt volgt de vraag, wat zijn de ‘drivers’ van investeringen in land-
bouwmechanisatie? Hoe is het huidige investeringsklimaat en hoe
zal dit zich de komende tijd ontwikkelen?
4.3 Investerende partijen in de landbouw; schaalgrootte neemt toe
De in- en externe omgeving van de akkerbouw en veehouderij
bepaalt het investeringsniveau en -klimaat, hetzij direct bij eigen
investeringen of indirect via de inschakeling van loonbedrijven.
Loonbedrijven
Groeiende loonwerksector investeert 20% van de omzet
Totaal zijn in Nederland ongeveer 2.000 loonbedrijven actief, een
aantal dat de afgelopen jaren stabiel is gebleven. Ondanks dat de
meeste loonbedrijven een geringe omvang en een regionale oriën-
tatie hebben, heeft een gemiddeld bedrijf toch snel tien tractoren
rijden. Bovendien stijgt de schaalgrootte in lijn met de afnemers in
de akkerbouw en veehouderij26. Loonwerkers ken-
merken zich daarnaast door een groot machinepark.
Al met al investeert de loonwerksector gemiddeld
20% van de omzet27, die ongeveer 2,5 miljard be-
draagt.
Technische voorsprong vraagt om investeren in nieuw
Als gevolg van de toenemende mechanisatie daalt
de arbeidsintensiteit in de landbouw al jaren. Het
investeringsniveau in de landbouw is daarmee tege-
lijkertijd sterk gestegen. Dit geldt bij uitstek voor de
loonbedrijven. Naast de groei van de sector hangt dit
samen met de technische voorsprong (en betrouw-
baarheid), waarmee loonbedrijven zich onderschei-
den. Volgens sommigen zijn loonwerkers daarmee
zelfs overgemechaniseerd28, hetgeen de bezettings-
graad van de tractoren en machines onder druk zet.
26 Het aantal FTE’s van een loonbedrijf is in de periode 1997-2007 gestegen van 9 naar 15.
27 Bron: Cumela
28 Aldus Cumela-voorzitter de heer J. Maris in ‘Mechascope’.
4. Agrarische bedrijven en loonwerk Investeringsklimaat en -bereidheid
Box 4.1 Diversiteit loonwerker beïnvloedt de
investeringen
Steeds meer loonbedrijven breiden de landbouwdienst-
verlening uit met grondverzetwerkzaamheden, cul-
tuurtechnische en transportwerkzaamheden. 45% van
de omzet komt nog uit de agrarische sector. Dit heeft
onder andere als voordeel dat het personeel rekening
houdend met het weer en jaargetijde effi ciënter kan
worden ingezet. Het nadeel is dat de sector conjunc-
tuurgevoeliger wordt, en een ander investeringsprofi el
krijgt. Zo investeren loonbedrijven die overwegend ac-
tief zijn in de veehouderij met 30% van de omzet aan-
zienlijk meer in materieel dan bedrijven die overwegend
actief in het grondverzet en cultuurtechniek, die 17%
van de omzet in machines hebben geïnvesteerd.
Bron: ING Economisch Bureau/Cumela
Landbouwmachines – 32
Akkerbouw en veehouderij
Als zelfstandige investeerder zijn bedrijven in de akkerbouw en
veelteelt medebepalend voor investeringen in tractoren en land-
bouwmachines. De Nederlandse landbouwsector telt ongeveer
19.000 melkvee bedrijven en ruim 10.000 akkerbouwbedrijven. Gro-
tere bedrijven oefenen door hun hogere mechanisatie- en bezet-
tingsgraad naar verhouding de meeste invloed uit als
investeerders op de markt voor nieuwe tractoren en
landbouwmachines.
Kleine akkerbouwers ‘heroverwegen’ toekomst, grote
akkerbouwers worden groter
Het aantal akkerbouwbedrijven vermindert in hoog
tempo (fi guur 4.1). Onvoldoende rentabiliteit is een
motief, maar de belangrijkste reden is het opvolgings-
vraagstuk waar 35% tot 50% van de bedrijven mee te
maken heeft. Daarentegen stijgt het aantal grotere
akkerbouwbedrijven (door o.a. overnames). Hierbij
wordt grond overgedragen aan grote bedrijven of
melkveehouders. Het aantal akkerbouwbedrijven in
de categorie > 100 ha is de periode 2002-2007 met
25% gestegen naar 900. Grote akkerbouwbedrijven
zijn overigens vooral gevestigd in Groningen, Dren-
the, Flevoland en Zeeland.
Melkveehouderij consolideert het meest
Schaalvergroting manifesteert zich binnen de land-
bouw het sterkst in de melkveehouderij. Schaalver-
groting is het sterkst aanwezig bij bedrijven in de
categorie > 100 koeien. Deze groep is in de periode
Box 4.2 Professionaliteit loonbedrijf neemt toe
Een akkerbouwer of melkveehouder huurt een loon bedrijf in vanwege
de bedrijfszekerheid, productiviteit en kwaliteit. Een loonwerker bere-
kent hiervoor meestal € 50 tot ruim €100 per uur. De tarieven worden
vooral bepaald door het het ingezette materieel, meer dan 40% van de
totale kosten bestaat immers uit kosten verbonden met de machines.
Het verschil in tarief kan daarmee oplopen tot € 50 per uur. Een tarief
per hectare komt ook voor. Uurtarieven worden door de concurrentie-
druk meestal niet gedifferentieerd naar dag-, avond- en nachttarief,
waar dit bedrijfseconomisch wel zou moeten. Toch worden loonbedrij-
ven wel steeds professioneler in hun bedrijfsvoering. Dit geldt ook voor
het beheer van tractoren en machines, wat zich in toe nemende belang-
stelling lease vertaalt.
Bron: ING Economisch Bureau/Cumela
Figuur 4.1 Aantal grotere akkerbouwbedrijven afgezet tegen het totaal
Akkerbouwbedrijven > 50 ha (linker as) Akkerbouwbedrijven > 100 ha (linker as)Totaal Akkerbouwbedrijven (rechter as)
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
4000
2007200620052004200320022001200019951990
8000
10000
12000
14000
16000
18000
Bron: LEI/WUR
Landbouwmachines – 33
1998-2008 verdubbeld van ruim 1.500 naar ruim 3.000 bedrijven en
groeit verder door (fi guur 4.2). Uit onderzoek blijkt dat ruim 35%
van de bedrijven aangeeft de productiecapaciteit (quotum) te wil-
len uitbreiden29. Het totale aantal melkveebedrijven zal daarbij in
de periode tot 2015 naar verwachting met 4.000 dalen tot ongeveer
15.000. Grote melkveehouders zijn vooral gevestigd in Noord-Bra-
bant, Friesland, Overijssel en Gelderland.
4.4 Investeringsklimaat
Ondernemerschap op gevoel
De landbouw is een ondernemende sector. Zodra de mogelijkheid
zich voordoet, wordt een bedrijf uitgebreid of overgenomen. Dit
hangt enerzijds samen met het nog altijd familiaire karakter van
de sector, anderzijds met ‘het gevoel van vrijheid’ dat hoog in het
vaandel staat. De investeringshorizon reikt ver, maar korte- en lan-
getermijnontwikkelingen in de omgeving zijn bepalend.
Timing investering afhankelijk van fi nanciële positie
Voor een goed investeringsklimaat is vertrouwen in de toekomst
nodig. Factoren die hier binnen de sector invloed op kunnen uit-
oefenen zijn bijvoorbeeld de exportpositie, de krimp van het land-
bouwareaal of de eerdergenoemde schaalgrootte (fi guur 4.3). De
belangrijkste factor is echter de ontwikkeling van de productprij-
29 Agridirect Rundveescanner 2008
zen (graan, melk). Deze prijzen hebben een directe
impact op de kasstroom en zijn tevens vaak de be-
langrijkste overweging bij de timing van een nieuwe
investering.
Bedrijven zijn responsief, investeringsplannen zijn
rekbaar
Over investeren wordt door akkerbouwers en vee-
houderijen meestal globaal nagedacht, loonbedrij-
ven hebben daarentegen vaker een offi ciële inves-
teringsplanning. Door de lange levensduur van het
materieel is het mogelijk om investeringen enkele
jaren uit te stellen. Daarentegen is de sector ook in
positieve zin responsief gebleken. Zodra het één of
twee jaar goed gaat doordat de afzet prijzen gunstig
zijn en de oogst goed uitpakt, stijgen de investerin-
gen aanmerkelijk. “In het vierde kwartaal wordt de
balans opgemaakt, als er een goed resultaat is be-
haald en de vooruitzichten zijn goed, dan wordt er
geïnvesteerd”. Dit geldt het sterkst voor oogst- en
voermachines. Dit patroon heeft zich in 2007 en de
eerste helft van 2008 afgetekend. Ultimo 2008 zijn de
meeste uitgestelde investeringen verricht en resteert
een schone lei.
Figuur 4.2 Aantal grotere melkveebedrijven afgezet tegen het totaal
Melkveebedrijven > 100 koeien (linker as) Totaal Melkveebedrijven (rechter as) Trendlijn
1000
1500
2000
2500
3000
3500
4000
20072006200520042003200220012000199919980
5000
10000
15000
20000
25000
30000
35000
40000
Bron: LEI/WUR
Landbouwmachines – 34
Investeren om fiscale winst te drukken
Agrarische- en loonbedrijven zijn traditioneel zeer ontvankelijk voor
het ‘drukken’ van de fi scale winst. Hierdoor worden investeringen
in een goed jaar naar voren gehaald. Daarnaast wordt nieuw ma-
terieel relatief snel afgeschreven (in 5 tot 7 jaar), waardoor meestal
forse stille reserves aanwezig zijn. De belastingdienst rekent stan-
daard met een restwaarde van minimaal 10%.
Kortetermijnontwikkelingen
Productprijzen belangrijkste barometer van het investeringsklimaat
De prijsontwikkeling van diverse graansoorten, aardappelen en
melk(poeder) zijn belangrijk voor de bedrijfseconomische proposi-
tie van een akkerbouwer en melkveebedrijf (en via het uurtarief
ook voor de agrarische loonwerker). Zij bepalen daarmee het heer-
sende investeringsklimaat. Wanneer de marktprijzen toenemen of
afnemen, betekent dit een directe inkomensstijging
of -daling voor een agrarisch bedrijf. De business case
van een investering kan dan ten goede of ten slechte
veranderen. Waar het weer een belangrijke invloed
heeft op het oogstmoment en opbrengst per hec-
tare, heeft de marktprijs van producten een belang-
rijke invloed op de investeringsbereidheid. Uit ana-
lyse van de historische verkoopcijfers van tractoren
blijkt dat agrarische ondernemers en loonbedrijven
het investeringsgedrag laten afhangen van de ont-
wikkeling van de prijzen van onder andere graan en
melk (fi guur 4.4)30. Zo is de graanprijs na 2005 geste-
gen tot ongekende hoogte van bijna € 250 per ton
30 De correlatie van de tractorverkopen met de ontwikkeling van de graan- en melkprijs is respectievelijk 0,56 en 0,58, terwijl de correlatie met de BBP-groei 0,34 bedraagt.
Figuur 4.3 Omgevingsfactoren van het investeringsklimaat
Investeringsklimaat
Grondstof- enproductprijzen
Ontwikkelingvoorraden
OntwikkelingLandbouwareaal
Schaal-vergroting
Fiscaleregelingen
Europeeslandbouwbeleid
Technischeontwikkeling
objecten
Exportpositie
Weer/klimaat
Economischegroei
Vraag naarbio-diesel
en bio-ethanol
Bron: ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 35
in de tweede helft van 2007. Dit ging met enige vertraging ge-
paard met een sterke vraag naar nieuwe tractoren. De investeringen
zijn hiermee slechts beperkt onderhevig aan conjuncturele schom-
melingen. Hiermee onderscheidt de landbouw zich van andere
sectoren, zoals industrie en transport, waar verwachte economische
groei vaak een redelijk goede voorspeller is van het investerings niveau.
Onder invloed van de weersomstandigheden en productprijzen fl uc-
tueren de inkomsten sterk. De akker bouw spant hierbij de kroon
(fi guur 4.5).
Langetermijnontwikkelingen
Het investeringsklimaat wordt ook beïnvloed door
volgende structurele factoren:
Effect op de
investeringen
Wereldwijd stijgende vraag naar voe-•
dingsmiddelen.
Een groot deel van de inkomensvoor-
uitgang wordt in opkomende landen
aan voedsel uitgegeven, de westerse
landen profi teren hiervan.
In tegenstelling tot een decennium
geleden zijn de voedselvoorraden
wereldwijd laag, binnen de Europese
Unie zijn de voorraden zelfs verdwe-
nen. Dit komt afgezien van de han-
delsliberalisatie en de afschaffi ng van
landbouwsubsidies, vooral door de
sterke vraag vanuit opkomende lan-
den (welvaartsgroei) en de groei van
de wereldbevolking.
Groene revolutie in energie•
Ook in de landbouwsector zal het
gebruik van alternatieve brandstof-
fen zijn intrede doen. De productie
bovendien gestimuleerd door het ge-
bruik van bio-diesel.
Afbouw van de Europese (directe) •
landbouwsubsidies aan West-Europe-
se landbouwbedrijven.
Schaalvergroting onder agrarische •
bedrijven (paragraaf 4.1).
Schaalvergroting bevordert de be-
drijfseconomische scherpte, waarmee
bedrijven zakelijker worden. Ook
neemt de onderhandelingsmacht van
de investeerders toe. Investeerders
maken zelf een vergelijking en laten
zich minder leiden door de dealer.
Schaalvergroting in de akkerbouw en
veehouderij stimuleert de investerin-
gen omdat het aanschaffen van ma-
terieel weer rendabel wordt. Schaal-
vergroting onder loonbedrijven kan
31 Eén Bushel komt overeen met ongeveer 27,2 kg
Figuur 4.4 Tractorverkopen afgezet tegen de ontwikkeling van
de tarweprijs, melkprijs en de economische groei (tarweprijs per
bushel31)
Ontwikkeling graanprijs Ontwikkeling melkprijsOntwikkeling verkoop landbouwtractoren
-25%
0%
25%
50%
75%
100%
20092008200720062005200420032002200120001999
Bron: Ecowin, bewerking ING Economisch Bureau
Figuur 4.5 Gemiddeld bruto inkomen in euro in akkerbouw en
veehouderij 2001-2007
Akkerbouw Veehouderij
0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
2007200620052004200320022001
Bron: LEI, bewerking ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 36
de investeringen daarentegen ook negatief beïnvloe-
den, doordat de bezettingsgraad stijgt en dus minder
materieel nodig is.
Snelle technologische vooruitgang van tractoren en •
landbouwmachines.
Capaciteitstoename van landbouwmachines.•
Krimp van het landbouwareaal•
De markt voor agrarische machines is stabiel tot licht
krimpend. Het areaal neemt in Nederland onder
andere af omdat landbouwgrond wordt opgeëist voor
bestemmingen als natuur of stedenbouw zoals het
Wieringerrandmeer, de Hedwinge polder en het Groene
hart.
Stijging van de grondprijs•
4.5 Vooruitzichten voor investeringen in de landbouw
Naar verwachting zal het investeringsniveau de
komende jaren op een lager niveau liggen dan in de
jaren 2007 en 2008. Uitgestelde investeringen zijn
verricht en met name loonbedrijven hebben de af-
gelopen jaren fors in uitbreiding geïnvesteerd32. Dit
blijkt uit de piek in de afzetcijfers van tractoren en
agrarische machines, die samenging met een piek in
de afzetprijzen (fi guur 4.6 en 4.7).
Doordat de afzetprijzen van landbouwproducten
weer enigszins zijn genormaliseerd is de euforie
voorbij. Desondanks worden bestaande tractoren en
machines vervangen als dat nodig is. Hierdoor zal het
investeringsniveau in 2009 en 2010 minder dalen dan
in andere sectoren.
Hoogtijdagen van 2007-2008 voorlopig voorbij
Sinds het begin van de jaren negentig zijn de reële
prijzen van agrarische grondstoffen gemiddeld met
2% per jaar gedaald. Deze trend zal naar verwach-
ting niet doorzetten. Verwacht wordt dat de afzet-
32 Het investeringsniveau van loonbedrijven ligt al enige tijd 20% boven het afschrijvingsniveau, bron: Cumela.
Piekniveau: € 265; halverwege 2007
75
100
125
150
175
200
225
250
275
0807060504030201009998979695
75
100
125
150
175
200
225
250
275
08-4008-2708-1408-0107-4007-2707-1407-01
Figuur 4.6 Prijsontwikkeling tarwe in euro’s per ton
jaar op jaar (links) en week op week (rechts)
Bron: LEI/GZP, bewerking ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 37
prijzen van producten de komende jaren hoger zul-
len blijven dan in de periode 2000-200533. Voor de
melkprijs wordt daarbij een stabilisatie voorzien in
200934. Door de gedaalde voorraden en een kleinere
overheidsinvloed wordt tegelijkertijd een toenemen-
de volatiliteit verwacht. Voor de investeringen zijn
de lange termijn vooruitzichten redelijk positief. Op
korte termijn wordt de terughoudendheid versterkt
door afnemende exportgroei. De zwakkere positie
van de euro/dollar-koers ten opzichte het hoogte-
punt begin 2008 geeft hier mogelijk wat ondersteu-
ning. Professionalisering in de sector zal ertoe leiden
dat er steeds meer op lange termijn naar investerin-
gen zal worden gekeken. Hier gaat naar verwachting
een stabiliserend effect vanuit.
33 Bron: LEI, Landbouweconomisch bericht 2008
34 Referentie: ‘Europese zuivelindustrie’
Figuur 4.7 Prijsontwikkeling van consumptieaardappelen in euro’s,
per 100 kg, jaar op jaar
Bron: LEI, bewerking ING Economisch Bureau
0
5
10
15
20
25
200820072006200520042003200220012000
Landbouwmachines – 39
Deel II
Aardappelrooiers en maaidorsers
In dit gedeelte van het rapport wordt aandacht besteed aan
aardappelrooiers en maaidorsers (ook wel combines).
Deze oogstmachines worden in de akkerbouw ingezet.
Landbouwmachines – 40
5.1 Management samenvatting
Aardappelrooiers zijn onder te verdelen in getrokken en zelf-•
rijdende machines, die meestal 2 of 4 rijen tegelijkertijd kun-
nen oogsten. Ander onderscheid is te maken in wagenrooiers en
bunker rooiers.
De vraag naar nieuwe machines verschuift door schaalvergroting •
en een groeiende rol van loonbedrijven langzaam naar 4-rijige
zelfrijdende machine.
Afhankelijk van merk en type ligt de aanschafprijs tussen € 75.000,- •
en € 500.000,-.
Jaarlijks worden in totaal 50 tot 100 aardappelrooiers verkocht. •
Dit aantal fl uctueert sterk en is afhankelijk van de aardappelprijs.
De afzet is licht dalend door de toenemende rooicapaciteit van de
machines.
Grimme is marktleider, gevolgd door Dewulf, AVR en Ploeger.•
De economische levensduur van een aardappelrooier is 8 jaar. •
Technisch gezien gaan de machines tenminste 15 jaar mee.
Grimme en Dewulf zijn het meest courant, maar de tweedehands-•
waarde wordt vooral bepaald door de technische functionaliteit
en de onderhoudsstatus.
Akkerbouwers en buitenlandse partijen zorgen ervoor dat twee-•
dehands machines goed verhandelbaar zijn.
5.2 Inleiding
Aardappelsector in Nederland hoogwaardig
Nederland is wereldwijd voorloper en marktleider in de aardappel-
teelt. De sector loopt voorop met de toepassing van nieuwe tech-
nieken en de ontwikkeling van nieuwe producten, bovendien leent
de grond zich goed voor aardappelteelt. Hoewel het Nederlandse
areaal ten opzichte van het vorige decennium is gekrompen, blijft
het de laatste jaren constant op circa 140.000 hectare. Wel neemt de
consumptie van aardappels in Nederland af. Het aantal industriële
toepassingen van zetmeel neemt nog steeds toe.
Het aantal aardappeltelers in Nederland is dalende en bedraagt on-
geveer 6.800. Ruim 10% hiervan beschikt over een aardappelare-
aal groter dan 50 hectare35. De gemiddelde opbrengst in Nederland
bedraagt ongeveer 44 ton per hectare per jaar, waarbij Groningen,
Drenthe en Zeeland de grootste aardappeltelende provincies zijn.
35 Bron: Agridirect Akkerbouwscanner 2007/2008
5.3 Typen aardappelrooiers en technische aspecten
Technisch gezien worden twee verschillende soorten
aardappelrooimachines onderscheiden:
Getrokken machines•
Zelfrijdende machines•
2- of 4- rijige machines zijn de standaard
Aardappelrooimachines zijn standaard beschikbaar in
2 of 4-rijige vorm. Een 3-rijige machine komt echter
ook voor. Een 1-rijige machine wordt niet of nauwelijks
meer verkocht. De keuze voor een type machine hangt
samen met specifi eke omstandigheden als omvang
bedrijf, soort teelt, grondsoort en visie van het bedrijf.
Box 5.1 Aardappelrooien: hoe werkt het?
Aardappels worden op ruggen geteeld, grotendeels
boven het maaiveld. Zo kunnen de nieuwe aardappels in
de losse grond groeien en kunnen ze makkelijk gerooid
worden. Afhankelijk van het soort/ras wordt het gewas
doorgaans in april/mei gepoot en geoogst vanaf eind
augustus. Het volgroeide gewas wordt machinaal uit
de grond gehaald, dit gebeurt met een snelheid van
6 tot 7 km/h. Het rooien vindt plaats met behulp van
een ‘opname eenheid’, waarin zich de verticale bei-
tels bevinden. De aardappels worden vervolgens naar
de eerste zeefband getransporteerd. Onder de eerste
zeefband bevindt zich een klapper die tegen de trans-
portband aan trilt. Hierna volgen twee rollen die het
loof scheiden van het product. Een tweede zeefband
transporteert de producten vervolgens naar een tweede
loofscheider. Tenslotte worden de aardappelen via een
transportband naar de bunker of kipper vervoerd.
In chronologische volgorde van teelt verloopt het
proces als volgt:
Pootbedbereiding ➡➡ poten ➡➡ frezen/aanaarden
➡➡ gewasbescherming ➡➡ loofklappen ➡➡ rooien ➡➡
inschuren
5. Aardappelrooiers
Landbouwmachines – 41
Nieuwe 4-rijige machines meestal zelfrijdend
Een ruimte tussen de rijen aardappelen bedraagt standaard 75 cm.
Hoe meer rijen, hoe groter de oogstcapaciteit36 en hoe hoger het
benodigde vermogen. Een nieuwe 2-rijige machine is getrokken
of zelfrijdend. De nieuwe 4-rijige aardappelrooier is in de meeste
gevallen zelfrijdend. Een voordeel van een zelfrijdende machine is
dat er sneller kan worden geoogst en minder arbeidskracht nodig
is. Daarnaast kunnen rupsen (optioneel) zorgen voor meer draag-
kracht en minder insporing op de soms zachte ondergrond.
Een tweede onderscheid kan gemaakt worden tussen de wagen-
rooier en de bunkerrooier. Het verschil tussen deze machines is dat
bij een wagenrooier het gerooide product direct in een kipper ge-
laden moet worden. De bunkerrooier heeft daarentegen een buf-
feropslag (de bunker), zodat er doorgerooid kan worden als de kip-
per aan het lossen is. De inhoud van deze opslag kan de 10 ton
overschrijden. In feite is de rooicapaciteit van de machines even
groot maar in de praktijk zal de wagenrooier vaker stilstaan en is
de productiviteit van een bunkerrooier dus hoger. Door de beschik-
baarheid van een bunker hoeft er dus niet voortdurend met een
kipper naast de aardappelrooier gereden te worden. Dit bespaart
transport- en arbeidskosten. Een bunkerrooier is echter wel duurder
en zwaarder dan een conventionele rooier.
Bunkerrooier op zandgronden
In gebieden met een kleigrond zoals in Flevoland wordt om teelt-
redenen gekozen voor een wagenrooier en in gebieden met zand-
grond zoals in Overijssel voor een bunkerrooier.
36 Een indicatie van de productiviteit van een zelfrijdende 4-rijige machine is 1 hectare per uur
Een standaard aardappelrooier wordt in de praktijk
vaak op maat gemaakt. Afhankelijk van het type
aardappelrooier zijn talloze opties denkbaar. Voorko-
mende aanpassingen zijn:
multisep voor het verwijderen van loofresten, •
kluiten en kleine stenen
axiaalrollen: in tegengestelde richting draaiende •
rollen voor extreem zware en kleverige grondsoor-
ten. Met behulp van axiaalrollen is het mogelijk om
bij slecht weer eerder te beginnen en langer door
te gaan
egelband voor afvoer van loof en kluiten (aard-•
appel rolt van rubber band met rubber haartjes af
en kluit of loof wordt afgevoerd)
extra rooibeitels•
extra klappers. •
Getrokken wagenrooier
Bron: Dewulf
Getrokken bunkerrooier
Zelfrijdende bunkerrooier
Bron: Grimme
Landbouwmachines – 42
Diabolorollen behoren tot de standaard onderdelen van een aardap-
pelrooier en zorgen ervoor dat de bovenzijde van de aardappel heel
blijft. GPS wordt standaard ingebouwd in zelfrijdende machines.
Slijtage en onderhoud
Regulier onderhoud vindt normaliter één keer per jaar plaats, meest-
al aan het einde van het seizoen. In de oogstperiodes wordt ook
verricht voordat activiteiten voor een nieuwe klant worden opge-
start. Op lange termijn ontstaat de meeste slijtage aan de draaiende
onder delen zoals de rollen, rooischaren, zeefmatten en de lagers.
Grondsoort beïnvloedt slijtage
De mate van slijtage van deze onderdelen is sterk afhankelijk van
de grondsoort en het aantal hectare dat per jaar met de machine
gerooid wordt. In gebieden met zware klei of stenen in de grond
zullen de onderdelen van de rooier sneller slijten dan bijvoorbeeld
op lichte zandgronden.
Technische trends en ontwikkelingen
Hoewel de markt een geringe omvang heeft, gaan de
technische ontwikkelingen in de markt voor oogst-
machines snel. Mede door de lange levensduur en de
forse investeringssommen is de gebruikservaring, de
eerste jaren na introductie van een nieuwe machine
beperkt. Hierdoor is er weinig informatie voorhan-
den over de waarde van deze machines op de twee-
dehandsmarkt.
Technologische ontwikkelingen richten zich net als
bij andere machines op capaciteitsvergroting (vergro-
ting van de bunker, snelheid), onderhoudsbeperking,
nauwkeurigheid en gebruiksgemak. Zo lenen oogst-
machines zich in beginsel goed voor automatische be-
sturing. De komende jaren zal deze ontwikkeling zich
dan ook meer gaan manifesteren in de akkerbouw.
5.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering
Loonbedrijven steeds belangrijkere marktpartij
Nieuwe zelfrijdende aardappelrooiers worden meest-
al aangeschaft door grotere (gespecialiseerde) akker-
bouwers en loonbedrijven. Loonbedrijven zijn vooral
bij de kostbare 4-rijige machines oververtegenwoor-
digd. Het moment van oogsten en de fl exibiliteit in
het gebruik zijn een belangrijke overweging voor
akker bouwers om zelf te blijven oogsten. Bedrijfs-
economisch gezien is uitbesteding vaak aantrekkelij-
ker. Marktbreed is er dan ook een verschuiving naar
loonwerk merkbaar.
Kleinere akkerbouwers kiezen getrokken machines
of tweedehands exemplaar
Akkerbouwers met een areaal kleiner dan 60 hectare
die voor een investeringsbeslissing staan en besluiten
zelf te blijven oogsten, kiezen vaker voor een goedko-
pere getrokken machine of een tweedehands exem-
plaar. Voor de grotere aardappeltelers en loonbedrij-
ven ligt dit anders. Deze partijen kunnen vaker een
optimale schaalgrootte bereiken voor inzet van een
zelfrijdende machine. Ook is het rooiproces van een
getrokken machine arbeidsintensiever, wat vaak een
gebrek aan beschikbaar tijdelijk personeel oplevert.
Box 5.2 Aardappelteelt
I. Pootaardappelen: aardappel die vroeg gerooid wordt vanwege de
maatvoering en om de ziektedruk te beperken. Dit ras is bedoeld als
uitgangsmateriaal voor vermenigvuldiging.
II. Consumptieaardappelen (friet- en tafelconsumptie). Een voorbeeld
van een consumptieaardappel is ‘bintje’. Circa 60% van de consump-
tieaardappelen wordt verwerkt tot friet.
III. Fabrieksaardappelen (aardappelzetmeel; talloze toepassingen in
de voedings- en papierindustrie). De Nederlandse industrie betrekt de
aardappelen grotendeels uit eigen land.
De teelt in groep I is kleinschalig, specialistisch en gericht op verme-
nigvuldiging, terwijl de groepen II en III meer gericht zijn op volume.
Consumptieaardappelen beslaan bijna 45% van het aardappelareaal,
gevolgd door fabrieksaardappelen (ruim 30%). Pootaardappelen vor-
men met 25% de kleinste categorie.
De machines binnen de aardappelteelt zijn over het algemeen univer-
seel te gebruiken, wel worden de onderdelen aangepast aan de soort
teelt. Pootaardappelen worden eerder geoogst dan consumptieaardap-
pelen. Om deze reden worden machines door akkerbouwers regelmatig
onderling uitgewisseld.
Landbouwmachines – 43
Gebruik nieuwe machines 200 tot 500 uur per jaar
Aardappelrooiers worden net als andere oogst machines beperkt ge-
bruikt. Het aantal draaiuren van een nieuwe machine loopt uiteen
van tenminste 200 voor een grotere akkerbouwer tot 500 en meer
voor een loonbedrijf. Door verschillen per gebruiker, type aardap-
pelteelt en regio is de spreding hierin relatief groot.
Loonbedrijven kiezen er in bepaalde gevallen voor om zelf ook
aardappels te gaan telen om de bezettingsgraad van de machine
te verhogen. Met behulp van aanpassing van de machine kan dit
ook gerealiseerd worden door bijvoorbeeld wortels, peen of uien te
gaan rooien.
Nieuwprijs zelfrijdende machine loopt op tot meer dan € 500.000,-
Het aanschaffen van een aardappelrooimachine is kostbaar. De aan-
schafprijs van een getrokken model start bij ongeveer € 75.000,- en
loopt op tot € 150.000,- (onder andere afhankelijk van de bunker).
De prijs van een zelfrijdende machine begint bij € 250.000,- voor een
2-rijige machine en maximaal € 550.000,- kan bedragen voor een
4-rijige machine. De prijs van multifunctionele machine kan nog ver-
der oplopen. Door de geringe marges op aardappels is de prijs zeer
belangrijk bij de aanschaf van een nieuwe aardappelrooier. Ook zijn
de dealer en de service in het verleden daarbij een belangrijke over-
weging, gevolgd door de kwaliteit en het merk.
Gemiddelde afzet 50 tot 100 nieuwe aardappelrooiers per jaar
De Nederlandse afzetmarkt heeft een omvang van 50 tot 100
machines per jaar, de 2-rijige aardappelrooier vormt daarbij het
grootste marktsegment. Jaarlijks worden tien tot vijftien 4-rijige
zelfrijdende machines en eveneens ongeveer vijftien 2-rijige zelf-
rijdende machines verkocht. Het getrokken segment is nog steeds
goed voor 40-50 machines. Hoewel de zelfrijdende machines door
schaalvergroting aan populariteit winnen, is er dus geen sprake van
dat de zelfrijdende machine de getrokken machine al heeft verdre-
ven. De laatste jaren verschuift het accent langzaam,
maar er zijn nog steeds bedrijven die de voorkeur ge-
ven aan een getrokken exemplaar. Naar verwachting
zal de toenemende uitbesteding aan loonbedrijven
er wel toe leiden dat de afzet van aardappelrooiers
op lange termijn zal dalen, dit wordt echter deels
gecompenseert door de hogere investeringssom per
machine.
Flinke uitschieters in de afzet
Van jaar tot jaar fl uctueert de aanschaf sterk, door-
dat gebruikers een nieuwe investering in hoge mate
van de aardappelprijs en daarmee de inkomsten la-
ten afhangen. Uitschieters van 50% ten opzichte van
het gemiddelde naar boven en beneden komen voor.
Daarbij leert de ervaring dat er pas overtuigend geïn-
vesteerd wordt als er twee of meer goede jaren ach-
ter de rug zijn. De afgelopen twee jaar heeft ook de
afzet van aardappelrooiers een piek laten zien, hier-
mee is een inhaalslag in investeringen gemaakt.
AVR en Grimme gevarieerd, Dewulf en Ploeger
gespecialiseerd
De markt voor nieuwe aardappelrooiers is geconcen-
treerd en kent vooral om technische redenen eigen
gespecialiseerde aanbieders. De merken AVR, Dewulf,
Grimme en Ploeger bepalen het speelveld. AVR en
Grimme bieden beide het gehele productenpalet
Box 5.3 Slechts deel van het machinepark wordt vervangen
Het Nederlandse machinepark van aardappelrooiers heeft een forse
omvang van naar schatting 2.500 machines, hier zijn alle machines,
van eenvoudig tot geavanceerd, bij inbegrepen. Een groot deel van
het machinepark is gedateerd en wordt slechts incidenteel gebruikt
voor het rooien van een klein areaal. Doordat deze machines niet meer
worden ingeruild, komt maximaal de helft van het machinepark voor
vervanging in aanmerking.
Figuur 5.1 marktaandelen nieuwe aardappelrooiers
(totale markt)
Bron: ING Economisch Bureau
20%
20%
10%
10%
40%
Dewulf AVR PloegerGrimme Overig
Landbouwmachines – 44
aan. Dewulf heeft zich in het marktsegment voor 2-rijige machines
gespecialiseert en Ploeger concentreert zich op de zelfrijdende 4-rij-
ige machines. De productie van het veel in het machinepark terug te
vinden merk Amac is ultimo 2008 nagenoeg tot stilstand gekomen.
Mogelijk krijgt dit merk in de toekomst een doorstart.
Grimme marktleider, gevolgd door Dewulf en AVR
Het Duitse Grimme is wereldwijd de grootste leverancier van aard-
appelrooimachines en met circa 40% tevens marktleider in Neder-
land (fi guur 5.1)37. Dewulf en AVR volgen met een marktaandeel van
circa 20%. Het Belgische Dewulf is vooral sterk in de 2-rijige zelfrij-
dende machines, terwijl het Nederlandse Ploeger zich concentreert
op 4-rijige zelfrijdende machines. Grimme en AVR werken niet met
een eigen dealernetwerk in Nederland maar leveren rechtstreeks
aan de afnemer.
Economische levensduur zelfrijdende machines langer
Net als andere landbouwwerktuigen gaan aardappelrooiers lang
mee. De gemiddelde leeftijd van het Nederlandse machinepark
wordt dan ook geschat op 12 jaar38. De technische levensduur van
aardappelrooiers is met 20 jaar lang, ondanks dat de activiteiten
door de grond plaatsvinden. De economische levensduur wordt re-
kening houdend met relatief snelle technologische ontwikkelingen
op 8 jaar gesteld. Schaalvergroting en verschuiving in de afzet zor-
gen ervoor dat de economische levensduur van getrokken machines
minder lang is dan die van zelfrijdende machines.
37 Wereldwijd bedraagt de omzet ongeveer € 225 miljoen.
38 Bron: Grimme
Kritische grens voor vervanging vaak 2.500-3.000
draaiuren
De gemiddelde gebruiksduur ligt fors boven de eco-
nomische levensduur, hierdoor is het huidige ma-
chinepark gemiddeld relatief oud. Onderling zijn
de verschillen in gebruiksduur echter groot. Zo zijn
er bedrijven die de aardappelrooier na 5 tot 7 jaar
inruilen, maar ook bedrijven die langer dan 15 jaar
met een machine doen. In de praktijk wordt als kriti-
sche grens voor vervanging een aantal draaiuren van
2.500 tot 3.000 genoemd.
5.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid
Tweedehandsmarkt
Dewulf en Grimme genieten de hoogste waardering
op de tweedehandsmarkt (tabel 5.2).
In de praktijk worden nog verschillende andere mer-
ken aardappelrooiers gebruikt en verhandeld op de
Nederlandse markt. Deze komen (tweedehands) uit
het buitenland of zijn van fabrikanten die inmiddels
failliet of overgenomen zijn. Regelmatig terugkeren-
de merken zijn Amac en Reekie.
De tweedehandswaarde wordt voornamelijk bepaald
door onderhoudstatus (uiterlijk), merk en technische
functionaliteit. Ook speelt het aantal draaiuren een
rol, al is de invloed hiervan bij oogstmachines kleiner
dan bij tractoren.
Door de vraag van akkerbouwers en buitenlandse
partijen is de tweedehandsmarkt voldoende liquide.
Wel fl uctueert de vraag op de tweedehandsmarkt
(met enige vertraging) met de aardappelprijs en de
stemming in de sector. Desondanks kunnen tweede-
Box 5.4 Trends en ontwikkelingen
• Het zwaartepunt in de afzet van aardappelrooiers verschuift lang-
zaam van de 2-rijige naar de 4-rijige machine. Gebruikers streven er
op deze manier naar om een groter areaal met hetzelfde aantal werk-
nemers te bewerken.
• Loonbedrijven worden als investeerder steeds belangrijker, net als
grote akkerbouwbedrijven met een oppervlakte groter dan 100 ha.
• De Nederlandse aardappelsector gaat zich steeds meer toeleggen op
de teelt van hoogwaardige producten, zoals pootaardappelen, waar-
van het marktaandeel wereldwijd nu al 60% is.
• Bulkproductie wordt steeds meer over de grenzen verplaatst (o.a.
Noord-Frankrijk en Rusland).
Tabel 5.1 Levensduur Aardappelrooiers
Aardappelrooiers
Economische levensduur 8 jaar*
Technische levensduur > 15 jaar
*gemiddelde.De economische levensduur van getrokken machines is korter dan die van zelfrijdende machines
Bron: ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 45
hands machines op korte termijn meestal weer in Ne-
derland worden verkocht. De samenstelling van de
grond is van belang voor de verhandelbaarheid van
aardappelrooimachines. Om die reden beperkt de
verhandelbaarheid zich grotendeels tot Nederland,
België en Duitsland.
Uitgangspunten waardeontwikkeling:
Het aantal draaiuren ligt tussen de 200 en 500 uur •
per jaar.
De weergegeven restwaarde is de going concern-•
waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-
waarde.
Tabel 5.2 Merken, herkomst en classifi cering
Merk Concern Nationaliteit Productielocatie Importeur/Regionale dealers
Classifi catie
AVR AVR België België 32 dealers 2
Dewulf Dewulf België België Dewulf Nederland 1
Grimme Grimme Duitsland Duitsland 18 Eurodealers 1
Ploeger Ploeger Nederland Duitsland Ploeger 2
Bron: ING Economisch Bureau/interviews
Figuur 5.2 waardeontwikkeling aardappelrooiers groep 1 en 2 in
percentage van de aanschafprijs per jaar, going concernwaarde
Klasse 1 Klasse 2
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
7654321
Bron: ING Economisch Bureau/interviews
Landbouwmachines – 46
6.1 Management samenvatting
Maaidorsers zijn zelfrijdende machines waarmee een graangewas •
in één werkgang gemaaid, gedorst en geschoond kan worden.
De belangrijkste technische eigenschappen zijn dorscapaciteit, •
motorvermogen, werkbreedte en inhoud van de graantank.
De afzet van nieuwe machines bedraagt normaliter ruim 50 per •
jaar en piekte in 2007 en 2008 door de gunstige afzetprijsontwik-
keling. Kopers zijn loonbedrijven en in mindere mate akkerbou-
wers (kleinere machines). Op lange termijn krimpt de markt licht.
De nieuwprijs van een maaidorser ligt tussen € 80.000,- en •
€ 350.000,- exclusief maaibord.
Claas is het kwaliteitsmerk bij uitstek en neemt samen met New •
Holland op lange termijn een leidende marktpositie in. Andere
aanbieders zijn John Deere, Krone en Laverda.
De economische levensduur van een maaidorser is met 10 jaar •
lang. Technisch gaat een machine zelfs meer dan 20 jaar mee.
Tweedehands machines zijn veel gevraagd en worden zelfs geïm-•
porteerd. De merken Claas, New Holland en John Deere zijn het
meest courant.
6.2 Inleiding
Een maaidorser of combine, wordt ingezet voor het
maaien en dorsen van graan- en zaadgewassen. Hier-
mee kunnen granen als gerst, tarwe en rogge, kool-
zaad en graszaad, maar er ook mais geoogst worden.
Letterlijk is de betekenis van dorsen: zaad van veld-
vruchten met een daartoe geschikt instrument uit de
aren, halmen of peulen slaan. In Nederland is een
maaidorser derhalve voor verschillende gewassen in-
zetbaar. Intensief gebruik vindt slechts plaats tijdens
de oogstperiode, doorgaans in de maanden juli en
augustus. Een maaidorser wordt ingezet door akker-
bouwers en vooral door loonbedrijven.
6.3 Typen maaidorsers en technische aspecten
Maaidorsen is een oude techniek, die in de kern het-
zelfde blijft. Wel worden de machines steeds verder
qua productiviteit en precisie doorontwikkeld. Kwa-
litatief goed kunnen dorsen is een onderscheidend
middel voor loonbedrijven. Dit zorgt er bovendien
voor zorgt dat de opbrengst per hectare zo hoog
mogelijk is.
6. Maaidorsers
Figuur 6.1 Schematische weergave van een maaidorser
Schema maaidorser: 1=haspel, 2=maaibalk, 3=vijzel, 4=opvoerband, 5=steenvanger, 6=dorstrommel, 7=dorskorf,
8=lattenschudder39, 9=voorbereidingsbodem, 10=ventilator, 11=bovenzeef, 12=onderzeef, 13= omkeerband, 14=omkering,
15=korrelopvoerband, 16 korrelopslagtank, 17 strohakselaar, 18=chauffeurscabine, 19=motor
Bron: Wikipedia
39 Bij ‘rotordorsers’ of ‘axiaaldorsers’ worden de dorstrommels niet gevolgd door schudders maar door rotoren.
1816 19
1
2
3
4
5 7
146 8
9
10 15 13
12
11
17
Landbouwmachines – 47
Een maaidorser is een zelfrijdende machine waarmee het gewas in
één werkgang gemaaid, gedorst en geschoond worden (fi guur 6.1
en box 6.1). Afhankelijk van het te oogsten gewas wordt een be-
paald maaivoorzetstuk, bestaande uit een haspel maaibal en vijzel,
aan de machine gekoppeld. De maaibreedte strekt zich in Neder-
land uit van 3 tot 10 meter en in het buitenland zelfs tot 15 meter
(afhankelijk van de bordgrootte). Mede omdat er ook mee over de
weg wordt gereden zitten de huidige maaidorsers fysiek tegen de
maximumgrootte aan.
Dorscapaciteit en werkbreedte belangrijkste technische indicatoren
De belangrijkste technische eigenschappen van de maaidorser zijn
de dorscapaciteit (resultante van onder andere het motorvermo-
gen en opslagcapaciteit) en de werkbreedte (maaibordbreedte). De
graanopslagtank heeft een grootte die bij de grootste machines kan
oplopen tot 12.000 of zelfs 14.000 liter. Het motorvermogen kan een
maximum van ongeveer 450 kW bereiken. Door stijgende schaal-
grootte en effi ciencyverbetering vergroten leveranciers de dorsca-
paciteit steeds verder. De capaciteit wordt bepaald door het aantal
schudders en de afmeting van de maaibalk. Vooral voor bedrijven
met grote graanarealen is de werkbreedte van belang. In Nederland
zijn deze bedrijven beperkt aanwezig.
Belangrijke technische eigenschappen van een maai-
dorser:
dorscapaciteit in ton per uur•
motorvermogen•
aantal schudders (meestal 5,6 of 8)•
inhoud van de graanopslagtank•
werkbreedte van de machine (maaibordbreedte)•
brandstofverbruik (een indicatie hiervan is 15 liter/•
uur40)
het gewicht uitgedrukt in bodemdrukbelasting kg/•
cm2 (bij een volle tank) is belangrijk in verband met
de footprint op het land. De banden spelen hierbij
een essentiële rol.
Bij een alternatieve vorm van dorsen wordt gebruik
gemaakt van de zogenaamde axiaal dorser. Bij dit
systeem komt het gewas na de dorstrommel in een
afscheidingsrotor die over de gehele lengte van de
machine ligt. Hierdoor wordt het verwerken van een
grotere stroom materiaal mogelijk. Nadeel van het
systeem is dat de kwaliteit van het stro (restproduct)
achteruit gaat.
Inzet maaidorsers uitsluitend in oogstperiodes; 500
draaiuren is een uitschieter
Als gevolg van de inzet in oogstperioden en vereiste
droge weersomstandigheden is het gebruik van een
maaidorser gering. Akkerbouwers maken over het
algemeen slechts 100 tot 200 uur per jaar gebruik
van de machine. Dit maakt het moeilijk om de rela-
40 De maximale rijsnelheid van een maaidorser ligt op 30 km/uur
Box 6.1 Procesbeschrijving van het dorsen
Het graangewas wordt een stukje boven de grond afgemaaid en op
het maaibord opgevangen. Vervolgens wordt het product door een
ronddraaiende haspel en een opvoerband (vijzel) naar de dorstrommel
gevoerd. De gewasstroom wordt tussen de dorstrommel en de mantel
doorgevoerd, waardoor de korrels uit hun aren worden geslagen en het
stro wordt afgescheiden. Het stro valt vervolgens op de schudders en de
resterende korrels vallen door gaten naar beneden op de bovenste zeef.
Onder deze zeef bevindt zich een tweede zeef. De onderste zeef is fi jner
dan de bovenste. Een ventilator stuwt vervolgens een luchtstroom door
de zeven, waardoor alleen de korrels door de zeven vallen. Hierdoor
worden stro, kaf en koren (korrel) gescheiden. Het stro wordt gehakseld
of in een later stadium tot balen verwerkt, en het graanproduct wordt
via een pijp naar de tank getransporteerd.
Noot: procestechnisch wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde schudderconcept (hier-voor beschreven en meest voorkomend) dat werkt met schudders en het rotorconcept dat werkt met rotoren.
Landbouwmachines – 48
tief kostbare machines bedrijfseconomisch rendabel te krijgen. Het
gebruik in de noordelijke provincies ligt door de intensiteit van de
teelt overigens hoger dan elders in Nederland. Bij loonbedrijven ligt
het gebruik op maximaal op 300 tot 500 uur per jaar. Loonbedrijven
kunnen de bezettingsgraad van de machines nog enigszins verho-
gen door verschillende gewassen te oogsten, bijvoorbeeld koolzaad
naast tarwe. Loonbedrijven kiezen vrijwel altijd voor een grote
machine, akkerbouwers zullen voor een kleinere capaciteit kiezen.
Deze worden door akkerbouwers vaak tweedehands aangeschaft.
Onderhoud is van groot belang bij een maaidorser. Niet alleen van-
wege de technische complexiteit en de vele draaiende onderdelen,
maar ook voor de onmiddellijke inzetbaarheid op geschikte mo-
menten in de oogstperiodes. De vijzels zijn de meest slijtage gevoe-
lige onderdelen.
6.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering
Het totale Nederlandse machinepark bestaat naar schatting uit ten-
minste 1.000 maaidorsers. Veelal zijn dit kleine en oudere machines
die akkerbouwers zelf in bezit hebben en gebruiken. Deze machines
komen lang niet allemaal voor vervanging in aanmerking.
Afzet van 70 maaidorsers in 2008, bij een gemiddelde van ruim 50
De Nederlandse afzet van nieuwe maaidorsers heeft op lange termijn
een gemiddelde omvang van 50-55 machines per jaar. In 2007 piekte
de verkoop door de hoge graanprijs en de goede vooruitzichten op
een aantal van 100 machines. In 2008 zal de afzet naar verwachting
op 70 exemplaren uitkomen.
Al met al is de Nederlandse markt klein te noemen. Ter vergelijking:
in Duitsland worden ongeveer 2.000 combines per jaar afgezet. Ook
België kent een grotere afzet dan Nederland.
Afzetmarkt combines krimpt op lange termijn licht
In tegenstelling tot het aardappelareaal krimpt het
Nederlandse graanareaal op lange termijn. De lagere
fi nanciële opbrengst per hectare door een structureel
dalende prijs in de afgelopen jaren41 is hiervoor de
belangrijkste aanleiding. De totale oppervlakte be-
slaat (inclusief korrelmais) ruim 220.000 hectare42,
wat naar verhouding tot andere Europese landen
gering is. De provincies met het grootste graanare-
aal zijn Groningen (circa 42.500 hectare) en Zeeland
(circa 34.500 hectare). Door de hoge graanprijs in
2007 is het areaal in 2008 weer toegenomen. Dit is
naar verwachting echter een tijdelijk verschijnsel.
De gemiddelde productiviteit bedraagt in Nederland
ruim 8,4 ton per hectare en neemt hiermee een kop-
positie in. De technisch maximaal haalbare producti-
viteit wordt hier mee benaderd. Onderling varieert
de opbrengst afhankelijk van de grondsoort.
Nieuwprijs maaidorser tussen € 80.000,- en
€ 350.000,-
Afhankelijk van merk, type en vermogen heeft een
combine een aanschafprijs van € 80.000,- voor een
kleine machine tot € 350.000,- voor de grootste ma-
chine bij een standaarduitvoering, veelal exclusief
maaibord. De prijzen van oogstmachines hebben de
afgelopen tijd door het relatief grote aandeel staal in
de productiekosten onder opgaande druk gestaan. In
de periode 2007 tot 2008 zijn de prijzen van nieuwe
machines met gemiddeld 10% verhoogd.
Nieuwe maaidorsers vaak te duur voor 200 uur per
jaar
Maaidorsers zijn voor veel agrarische bedrijven eigen-
lijk te duur om zelfstandig aan te schaffen. Hierdoor
komt de afzet van nieuwe exemplaren grotendeels bij
loonbedrijven terecht. Niettemin houden akkerbou-
wers de graanoogst als het bedrijfseconomisch kan,
graag in eigen hand. Om deze reden doen relatief
goedkope modellen, zoals de Economy edition van
New Holland, het goed in de markt. In combinatie
41 Op lange termijn zijn de productprijzen gemiddeld met 2% gedaald, bron: LEI
42 Bron: LEI, per 2007
Box 6.2 Combine-automatisering
*Onderzoek van de Universiteit van Weihenstephan.
Bron: Trekker en Werktuig
De automatisering in de cabine van een maaidorser richt zich op verlies-
meting, vocht- en opbrengstenmeting, automatische stoppelhoogte-
instelling, stuurhulp en rijsnelheidsautomatisering, automatische trom-
mel,- zeef, en windafstellingen. De meeste aandacht gaat derhalve uit
naar automatisering van de besturing en bediening. Uit onderzoek blijkt
dat dit de productiviteit fl ink kan verhogen*
Landbouwmachines – 49
met de gunstige graanprijs verklaart dit de relatief hoge afzet van
nieuwe maaidorsers in 2007. Over het algemeen verschuift de vraag
naar steeds grotere en krachtigere machines.
Grote tractorfabrikanten leveren ook maaidorsers
Aangezien tractorfabrikanten graag een breed aanbod aanbieden
en bovendien nastreven dat dealers zich beperken tot één merk,
leveren de grote tractormerken ook maaidorsers. Fabrikanten van
maaidorsers zijn tevens actief op de markt voor hakselaars (hoofd-
stuk 7).
Claas bij uitstek een kwaliteitsmerk
Claas is het absolute A-merk en is tegelijkertijd ook bovengemid-
deld geprijsd. Andere merken zijn John Deere, New Holland ge-
volgd door Deutz-Fahr, Fendt en Laverda en Massey Ferguson (tabel
6.1). De laatste groep wordt als kwalitatief minder goed gezien, wat
tot uitdrukking komt in de onderhoudskosten en ook in de tweede-
handswaarde van de machine.
New Holland en Claas zijn op langere termijn marktleiders
Door de geringe afzet van nieuwe maaidorsers wisselen de markt-
aandelen jaarlijks sterk. Ook zorgt de introductie van nieuwe mo-
dellen voor verschuivingen. Claas en New Holland zijn op langere
termijn marktleiders in Nederland. Claas is de grootste fabrikant
van landbouwmachines in Europa en heeft ook wereldwijd de helft
van de markt in handen. Het Nederlandse marktaandeel lag in 2007
rond 25%. John Deere had eveneens 25% in handen en het markt-
aandeel van New Holland bedroeg in 2007 mede door de grote
belangstelling van akkerbouwers zelfs 50%. Overige merken, waar-
onder Laverda, namen 5% van de markt in.
6.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid
Levensduur
De economische levensduur van een maaidorser is
10 jaar en ligt hiermee hoger dan van andere machi-
nes. Door de lage gebruiks intensiteit en de stabiele
basistechniek, duurt het langer voordat een nieuwe
machine bedrijfseconomisch voordeliger is. Ook tech-
nisch gezien kan een combine gemakkelijk 20 tot 25
jaar mee, met name doordat de machine boven de
grond wordt gebruikt. Voor vervangingsinvesterin-
gen is dit geen stimulans. Leveranciers van maaidor-
sers geven dan ook aan dat maaidorsers eigenlijk te
lang meegaan.
Tabel 6.1 Merken, herkomst en classifi cering
Merk Concern NationaliteitMerk
Productielocatie Importeur Classifi ceringCourantheid
Case IH CNH Verenigde Staten Verenigde Staten CBU* Nederland/CNH Belgium 2
Claas Claas group Duitsland Duitsland Kamps de Wild 1
Deutz-Fahr Same Deutz-Fahr Duitsland/Italië Kroatië Same Deutz-Fahr Holland 2
Fendt AGCO Duitland Denemarken/Italië De Vor Achterveld 2
John Deere John Deere Verenigde Staten Duitsland Louis Nagel 1
Laverda Argo Italië Italië Vormec 2
Massey Ferguson AGCO Canada/Groot Brittannië Denemarken/Italië Mechatrac 2
New Holland CNH Verenigde Staten België/Polen CBU* Nederland/CNH Belgium 1
*Commerciële Business Unit
Bron: ING Economisch Bureau/Interviews
Tabel 6.2 Levensduur maaidorsers
Maaidorsers
Economische levensduur 10 jaar
Technische levensduur > 20 jaar
Bron: ING Economisch Bureau/interviews
Landbouwmachines – 50
Tweedehandsmarkt
Tweedehands maaidorsers veel gevraagd
De markt voor tweedehands maaidorsers is wereldwijd verspreid.
Toch blijven de betere tweedehands maaidorsers vrijwel altijd in
Nederland, omdat de binnenlandse vraag naar tweedehands ma-
chines al geruime tijd groter is dan de vraag naar nieuwe machines.
Het komt zelfs voor dat tweedehands maaidorsers uit Duitsland en
Engeland worden geïmporteerd.
Gebruikte machines worden veelal ingeruild bij de dealer of impor-
teur. De belangrijkste reden hiervoor is de inruilwaarde. Ook komt
het net als bij tractoren voor dat de leverancier een garantieprijs
afgeeft. In dat geval wordt de machine ruim voor het verstrijken
van de economische levensduur ingeruild (bijvoorbeeld na 5 jaar).
Na remarketing komen de machines meestal bij een akkerbouwer
terecht, waar een tweedehands exemplaar vaak wel rendabel kan
worden ingezet. Als gevolg van de beperkte schaalgrootte van de
deze bedrijven zijn kleinere machines het meest courant. Veel oude
machines gaan naar Oost-Europa, waar zich grote (opkomende)
graanlanden bevinden.
Vlakke restwaardeontwikkeling door lange
economische levensduur
Door de relatief lange economische levensduur van
10 jaar laat de waardeontwikkeling een zeer vlak
verloop zien. Voor een maaidorser uit klasse 1 kan
na 10 jaar nog 25% van de oorspronkelijke aanschaf-
waarde worden gevraagd.
Uitgangspunten waardeontwikkeling:
Gemiddeld aantal draaiuren van 400 per jaar •
(gebruik door een loonwerker).
Kleinere maaidorsers zijn door de belangstelling •
van kleine en middelgrote akkerbouwers aanzien-
lijk waardevaster.
De weergegeven restwaarde is de going concern-•
waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-
waarde.
Figuur 6.2 Waardeontwikkeling van maaidorsers in percentage van
de aanschafprijs per jaar, going concernwaarde
Klasse 1 Klasse 2
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
10987654321
Bron: ING Economisch Bureau/interviews
Noot: machines die voor de maisoogst zijn gebruikt, hebben gemiddeld een 15% lagere restwaarde omdat het maisgewas extra slijtage aan de machine veroorzaakt.
Landbouwmachines – 51
Deel III
Hakselaars en voermengwagens
In dit gedeelte van het rapport wordt ingegaan
op machines die in de veehouderij worden gebruikt,
respectievelijk hakselaars en voermengwagens.
Landbouwmachines – 52
7.1 Management samenvatting
Een hakselaar wordt gebruikt voor het hakselen van mais en gras •
tot een fi jn product dat wordt ingekuild en als basis dient voor
veevoer.
Vrijwel alle nieuwe hakselaars worden door loonbedrijven aan-•
geschaft.
Een hakselaar is zelfrijdend en is voorzien van een maisbek of •
grasopraper. In Nederland beperkt de motorcapaciteit zich tot
600 kW.
De productiviteit bedraagt in Nederland ongeveer 2 hectare •
mais en 3 hectare gras per uur, waarbij het aantal draaiuren zich
beperkt tot 500.
De jaarlijkse afzet is gemiddeld ruim 60 machines en is op lange •
termijn stabiel. In 2008 bedraagt de afzet eenmalig ruim 80 tot 90
exemplaren.
De aanschafprijs exclusief voorzetstuk ligt tussen € 200.000,- tot •
€ 250.000,-.
Claas en New Holland domineren de markt, maar technisch gezien •
is er weinig verschil met de andere merken Krone en John Deere.
Kwaliteit van service is vaak doorslaggevend bij de aanschaf van •
een hakselaar.
Machines van Claas zijn het hoogst geprijsd, maar genieten ook •
de hoogste merkwaardering. Dit vertaalt zich in een hogere twee-
dehandswaarde dan de andere merken. Overigens is de verhan-
delbaarheid van alle merken goed.
De economische levensduur van hakselaar is 8 jaar, technisch •
gezien gaan de machines langer dan 15 jaar mee.
7.2 Inleiding
Een hakselaar is een voerwinningsmachine die in combinatie met
kipper of een zogenoemde silagewagen wordt gebruikt voor het
verhakselen en afvoeren van zowel snijmais als gras. Uiteindelijk
levert het hakselen een zeer fi jn en kort product op dat makkelijk
te verwerken is. Dit product wordt na de oogst ingekuild en in de
winter, eventueel na een mengproces (zie hoofdstuk 8, voermeng-
wagens), als voer in de veehouderij gebruikt. In de meeste gevallen
besteedt een veehouder het hakselen (en inkuilen) om bedrijfseco-
nomische redenen uit aan een loonbedrijf.
Een nieuwe hakselaar wordt dan ook in bijna alle gevallen door een
loonbedrijf aangeschaft.
7.3 Typen hakselaars en technische aspecten
7. Hakselaars
Bron: Claas
Bron: Bromach/Krone
Box 7.1 Hakselen in kort bestek
Afhankelijk van het gewas (mais of gras) en de speci-
fi eke wensen ten aanzien van de snijgrootte wordt de
hakselaar (op de millimeter nauwkeurig) ingesteld.
Het gewas wordt met behulp van het voorzetstuk naar
binnen getrokken, waar het met behulp van de mes-
sentrommel versneden (fi jngehakt) wordt. Na het ver-
snijden wordt het product via een pijp naar buiten ge-
blazen en opgevangen door een getrokken of parallel
rijdende kipper of silagewagen.
Eventueel kunnen er tijdens het proces ook supple-
menten toegevoegd worden, die ervoor zorgen dat het
eindproduct beter houdbaar is.
Landbouwmachines – 53
Uitsluitend zelfrijdende machines
Nieuwe hakselaars zijn in Nederland uitsluitend zelfrijdende machi-
nes. Het voorzetstuk is verwisselbaar. In het voorjaar en in de zomer
wordt de hakselaar voornamelijk gebruikt voor het verhakselen van
gras en is de machine voorzien van een zogenoemde opraper. In het
najaar, als de mais oogstrijp is, wordt een ‘maisbek’ voorgezet. Hier-
mee wordt de mais vlak boven de grond afgesneden.
Maishakselen belangrijkste aanschafargument
Voor maisverwerking is de hakselaar bij uitstek de geschikte machine.
In de praktijk wordt een hakselaar vaak voor het verwerken van
mais aangeschaft en vervolgens ook voor de grasoogst ingezet. De
kwaliteit van het product is voor een loonbedrijf de belangrijkste
reden om voor een hakselaar te kiezen. Als alleen gras wordt ver-
werkt, dan kan ook de dubbeldoelwagen (opraap- en silagewagen)
worden gebruikt.
Techniek in de kern stabiel
De hakselaar is net als de maaidorser in de kern technisch gezien
vrijwel uitontwikkeld. Het hakselproces is in grote lijnen hetzelfde
als 30 jaar geleden. De technische ontwikkeling concentreert zich
op capaciteitsgroei en automatisering (digitalisering) van de proces-
sen en het besturings- en bedieningsgemak.
Motorvermogen varieert in Nederland van 375 kW tot 600 kW
Het motorvermogen van een hakselaar loopt afhankelijk van het
type en het merk sterk uiteen. Als bandbreeedte kan
375 kW (500 pk) tot zelfs 900 kW (1200 pk) worden
aangegeven. De krachtigste machines zijn alleen ren-
dabel voor zeer grote bedrijven die zich in het bui-
tenland bevinden. Vanwege de geringe oppervlaktes
is het vermogen van de zwaarste machine in Neder-
land beperkt tot maximaal 600 kW (800 pk). De maxi-
male snelheid op de weg varieert daarbij van 25 tot
40 km/uur.
Verwerking van 6 tot 8 rijen mais tegelijk gangbaar
De werkbreedte van een maisbek loopt uiteen van
4,5 tot 7,5 meter. In het geval van grasopraping is de
werkbreedte smaller. Met een hakselaar kunnen 4
tot 10 of meer rijen mais tegelijk worden verwerkt.
In Nederland is het hakselen van 6 tot 8 rijen tege-
lijk gangbaar. Hiermee kan 2 hec tare mais per uur
worden geoogst. Voor gras geldt een indicatie van 3
hectare per uur.
Uiteindelijk zijn de constantheid en de korte snij-
lengte van het product belangrijke kwalitatieve indi-
catoren van een hakselaar. Zo kan de snijlengte uit-
eenlopen van enkele millimeters tot meer dan 20 mm.
Een belangrijk onderdeel is dan ook de messentrom-
mel, waarin zich tot 50 messen kunnen bevinden.
Maishakselen Grashakselen
Bron: Louis Nagel/John Deere
Twee soorten hakselen
Landbouwmachines – 54
Inzetbaarheid beperkt
In Nederland is de periode van gras- en maisoogst relatief kort (en
tijdkritisch) en strekt zich uit van het voorjaar en de zomer (gras)
tot het najaar (mais). Landelijk liggen deze periodes dicht bij elkaar
waardoor de inzetbaarheid door loonbedrijven in verschillende re-
gio’s beperkt is.
Aantal draaiuren loopt uiteen van 200 tot 500
Loonbedrijven hakselen in de meeste gevallen mais en gras. Een
hakselaar wordt optimaal gebruikt bij een te hakselen areaal van
400 hectare mais en 1.000 hectare gras op jaarbasis. Hierbij zal het
gebruik oplopen tot 500 uur. Het aantal draaiuren ligt met 300 tot
400 uur regelmatig echter beduidend lager. De ondergrens is 200
uur bij uitsluitend maisverwerking. Gemiddeld wordt een hakselaar
ongeveer 350 uur per jaar gebruikt.
Slijtage en onderhoud
De eigenschappen van de grond waarop gehakseld wordt, beïn-
vloeden de slijtage aan de machine. Ervaring leert dat machines
die gebruikt worden op zandgrond harder slijten dan machines die
gebruikt worden op klei.
Net als bij andere landbouwmachines vragen de tandwielkasten
(kettinginvoer) en lagers om de meeste onderhoudsaandacht. De
onderdelen van de machine waar het product overheen gaat, slijten
het meest. Het belangrijkste onderdeel in dit verband is de ‘haksel-
kooi, waarin zich de messen bevinden.
Trends en ontwikkelingen
Door de stabiele basistechniek richt de ontwikkeling
van hakselaars zich op de automatisering en het ge-
bruiksgemak. Vergroting van het vermogen is van-
wege de beperkte schaal niet direct relevant voor
gebruik op de Nederlandse markt. In de toekomst
kan dit door de voortdurende schaalvergroting wel
interessanter worden. Er is op dit moment toenemen-
de aandacht voor de hakselaar op rupsen, die van-
wege de relatief late oogstperiode een interessant
gebruiksmiddel kan zijn. Hiermee kan bij nat weer
immers langer worden doorgewerkt.
7.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering
Eenmalige afzet van 80 tot 90 hakselaars in 2008
De wereldwijde afzet van hakselaars is ongeveer
2.500 per jaar. De Nederlandse afzet van nieuwe hak-
selaars ligt op lange termijn op 60 tot 65 machines
per jaar. Het gaat hierbij vrijwel uitsluitend om ver-
vangingsinvesteringen. In 2008 heeft het optimisme
in de sector zich vertaald in een eenmalig hogere
afzet van 80 tot 90 exemplaren. In 2009 zal het aan-
tal weer terugkeren naar het normale niveau of daar
licht onder liggen. Aangezien het areaal constant
blijft, zal het gemiddelde verkoopcijfer ook op mid-
dellangere termijn nauwelijks veranderen. In totaal
bestaat het Nederlandse machinepark uit ongeveer
750 hakselaars43.
Nieuwprijs € 200.000,- tot € 250.000,-
Een zelfrijdende hakselaar is een kostbaar object en
heeft standaard een aanschafprijs van € 200.000,- tot
€ 250.000,- (exclusief voorzetstuk). Een maisbek kost
daarnaast bij benadering € 50.000,- en gras pick-up
ongeveer € 10.000,- tot € 15.000,-.
Claas en New Holland domineren de markt
Hakselaars worden door dezelfde fabrikanten op de
markt gebracht als maaidorsers. Op lange termijn
domineren Claas en New Holland de Nederlandse
43 Schatting op basis van de CBS-landbouwtelling en interviews
Hakselaar met maisbek Hakselaar met grasopraper
Bron: Louis Nagel/John Deere
Landbouwmachines – 55
markt, gevolgd door John Deere en Krone. Wereldwijd is Claas met
50% marktleider.
Ook op de Nederlandse markt voor hakselaars fl uctueren de markt-
aandelen door de relatief kleine afzet jaarlijks sterk. Over 2008 valt
het marktaandeel van New Holland hoger uit door de introductie
van een nieuw model (fi guur 7.1). Technisch gezien zijn de mer-
ken goed vergelijkbaar, al kan het maximale vermogen fl ink uiteen
lopen. Door het beperkte gebruik zijn verschillen in brandstofver-
bruik minder belangrijk dan op de tractormarkt.
Markttechnisch onderscheidt New Holland zich met een relatief
laag prijsniveau. Claas heeft een substantieel hogere prijs, maar
steekt kwalitatief ook boven de andere merken uit. John Deere en
Krone hanteren gemiddelde prijzen. Dit beeld is vergelijkbaar met
de markt voor maaidorsers. Het merk Krone is qua waardering de
laatste jaren aan een opmars bezig.
Fendt nieuwkomer op de markt voor hakselaars
Binnen afzienbare tijd zal het alom bekende tractor-
merk Fendt, dat eerder ook een maaidorser intro-
duceerde, de hakselaarmarkt betreden. De verkoop
zal plaatsvinden via het reeds bestaande dealernet-
werk dat Fendt voor tractoren heeft. Naar verwach-
ting zal het wel een aantal jaren in beslag nemen
voordat Fendt een substantieel marktaandeel heeft
veroverd.
Kwaliteit van service vaak doorslaggevend
Vanwege het belang van kwalitatief hoogwaardig
voer en de betrouwbaarheid van het object, hech-
ten afnemers van hakselaars bij investeringen minder
waarde aan de de relatie met een dealer of mecha-
nisatiebedrijf dan tractorklanten. In de praktijk geeft
de kwaliteit van service vaak de doorslag.
7.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid
Levensduur
De economische levensduur van hakselaars is gemid-
deld ongeveer 8 jaar. Net als bij maaidorsers zorgt de
stabiele basistechniek ervoor dat de machine econo-
misch niet snel veroudert. Technisch gezien kan de
machine vooral door het geringe aantal draaiuren
lang mee. De praktijk wijst uit dat 7.000 tot 8.000 de
grens is voor de technische levensduur.
Tabel 7.1 Merken, herkomst en classifi cering
Merk Concern Nationaliteit Productielocatie Importeur/Regionale dealer Classifi cering
Claas Claas group Duitsland Duitsland Kamps de Wild B.V. 1
John Deere John Deere Verenigde Staten Duitsland Louis Nagel B.V. 2
Krone Krone Duitsland Duitsland Bromach B.V. (Noord)Abemec B.V. (Zuid)Latrago B.V. (Oost)
2
New Holland CNH Verenigde Staten België CBU* Nederland/CNH Belgium 2
Bron: ING Economisch Bureau/interviews
*Commerciële business unit
Figuur 7.1 Benadering marktaandelen hakselaars (2008)
Bron: ING Economisch Bureau/Interviews
vvvvv
25%
6%
19%
50%
John Deere Krone New HollandClaas
Landbouwmachines – 56
Voor het voorzetstuk geldt het volgende: een maisbek gaat tech-
nisch gezien ongeveer 5 jaar mee, een gras pick-up wordt meestal 5
tot 10 jaar gebruikt.
Tweedehandsmarkt
De technische criteria die de waarde van een tweedehands hakse-
laar bepalen zijn vergelijkbaar met andere landbouwmachines. Bij
de waardebepaling zijn het merk en het aantal draaiuren het meest
bepalend, gevolgd door de leeftijd en de onderhoudsstatus.
De op de hakselaarmarkt actieve merken hebben een goede
reputatie. Tussen de merken Krone, John Deere en New Holland is
wat merkwaardering betreft nauwelijks onderscheid te maken. Het
merk Claas is net als op de markt voor maaidorsers door de hogere
merkwaardering het meest courant. Deze hogere waardering ver-
taalt zich in een relatief hoge restwaarde.
Qua waardeverloop en tweedehandsmarkt zijn er
eveneens veel overeenkomsten met de markt voor
maaidorsers. De waarde van een machine daalt na
het eerste jaar gematigd. J onge gebruikte hakselaars
worden grotendeels binnen Nederland verhandeld.
Oudere machines waarvan de economische levens-
duur is verstreken, worden net als bij tractoren we-
reldwijd verhandeld. Oost-Europa is hiervoor een
belangrijke markt. Mede door het uitgebreide ser-
vicenetwerk is John Deere na Claas wereldwijd het
meest courant. De scope van New Holland en Krone
beperkt zich grotendeels tot Europa.
Elders in Europa, met name in Duitsland, wordt de
hakselaar veel gebruikt. Hierdoor bestaat er ook op
geringe afstand buiten Nederland een ruime twee-
dehandsmarkt.
Courantheid
Al met al zijn de hakselaars van de vier merken goed
verhandelbaar. Ondanks dat de kwaliteit dicht bij
elkaar ligt, is Claas het meest waardevast. Dit vertaalt
zich in de klassenindeling zoals in tabel 7.1 weer-
gegeven. Claas valt in klasse 1, John Deere, Krone en
New Holland in klasse 2.
Uitgangspunten voor de waardeontwikkeling:
Gemiddeld aantal draaiuren van 300 per jaar. Indien •
een machine minder respectievelijk meer uren
gedraaid heeft, wijkt de restwaarde mogelijk af.
De weergegeven restwaarde is de going concern-•
waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-
waarde.
Tabel 7.2 Levensduur Hakselaars
Maaidorsers
Economische levensduur 8 jaar
Technische levensduur 15 jaar
Bron: ING Economisch Bureau
Figuur 7.2 Waardeontwikkeling hakselaars in percentage van de
aanschafprijs per jaar, going concernwaarde
Klasse 1 Klasse 2
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
10987654321
Bron: ING Economisch Bureau/interviews
Landbouwmachines – 57
8.1 Management samenvatting
Voermengwagens worden ingezet om veevoer uit de kuil te •
vermengen met additieven. Op deze wijze kan de kwaliteit van
het voer worden verhoogd en tijd en arbeidskosten worden
bespaard.
Meestal worden voermengwagens door melkveehouders zelf aan-•
geschaft. Het aantal voermengwagens in omloop stijgt.
Voermengwagens kunnen getrokken of zelfrijdend zijn. Getrok-•
ken voermengwagens komen verreweg het meeste voor, maar
zelfrijdende machines zijn in opkomst. ‘Verticaal mengen’ wordt
het meest toegepast.
De belangrijke factoren bij investeringsselectie zijn wageninhoud •
(in m3), mengsnelheid en mengkwaliteit van het product.
Een nieuwe voermengwagen kost tussen € 60.000,- en •
€ 200.000,-.
In 2008 worden naar schatting 400 tot 500 nieuwe voermeng-•
wagens verkocht.
De markt is versnipperd. Er zijn meer dan 30 merken actief, waarvan •
Trioliet, Kuhn, BVL/Van Lengerich, RMH, Siloking en Strautmann
de grootste zijn. Deze merken zijn tevens het meest c ourant.
De economische levensduur van voermengwagens bedraagt 5 jaar •
en de technische levensduur 10 jaar.
Remarketing van een voermengwagen is niet eenvoudig. De twee-•
dehandsmarkt beperkt zich door de verscheidenheid aan merken,
typen en afmetingen tot jonge gebruikte machines.
8.2 Inleiding
Voermengwagens zijn sinds de jaren negentig in opkomst en wor-
den in toenemende mate door melkveebedrijven gebruikt om voer
uit ‘de kuil’44 zo nodig te frezen en met additieven te vermengen.
Op deze wijze wordt de kwaliteit van het voer verhoogd.
Zo kan bijvoorbeeld een mengsel van hooi, gras, mais, bierbostel, mi-
neralen en krachtvoer in de juiste omvang en samenstelling worden
gedoseerd45. Een van de belangrijkste voordelen van een voermeng-
wagen is dat de koe het voedsel niet meer kan selecteren. Doordat
de machine de stal binnenrijdt en het mengsel op de voergang do-
seert, bespaart het tevens tijd en arbeidskosten ten opzichte van de
arbeidsintensieve traditionele voermethode.
44 Gras wordt in het groeiseizoen geoogst en ingekuild
45 Ook wel Total mixed ration (TMR) genoemd, hiermee wordt een optimaal vet- en eiwitgehalte nagestreefd.
Één van de belangrijkste machines op het erf
Een voermengwagen wordt na de melkinstallatie vaak
bestempeld als de belangrijkste machine op een melk-
veebedrijf. De capaciteit van de machine is daarbij bin-
nen marges afgestemd op het aantal koeien. Voeren
is een zodanig structureel en belangrijk proces dat
het meestal niet wordt uitbesteed. Melkveehouders
investeren over het algemeen in een eigen voermeng-
wagen, het komt weinig voor dat een voermengwa-
gen met andere melkveehouders wordt gedeeld. De
reden hiervoor is onafhankelijkheid en fl exibiliteit.
Aantal draaiuren loopt op tot 800 tot 1.000 per jaar
‘Een boer is elke dag wel een paar uur aan het voe-
ren’, een voermengwagen wordt dus dagelijks ge-
bruikt. Een praktijkvoorbeeld geeft aan dat een
melkveehouder met 250 koeien elke dag 3,25 uur
aan het voeren is. Dit betekent dat het jaarlijkse aan-
tal draaiuren van de voermengwagen oploopt tot
ruim 1.000. Dit is overigens wel bovengemiddeld. De
meeste melkveehouders die een nieuwe voermeng-
wagen aanschaffen, gebruiken de machine 800 tot
1.000 uur per jaar. Voor de rendabele inzet van een
voermengwagen is evenwel schaalgrootte nodig. Het
omslagpunt ligt bij ongeveer 60 koeien.
8.3 Typen voermengwagens en technische aspecten
Statische en dynamische voersystemen
Er kunnen twee soorten voerinstallaties worden on-
derscheiden: statische (vaste) voerinstallaties en dy-
namische (rijdende) voerinstallaties. Een statische
installatie wordt ingebouwd in de stallen van het be-
drijf en wordt bij nieuwbouw vaak meegefi nancierd.
Een dynamische voermengwagen kan worden gezien
als een zelfstandig object. Gezien het verplaatsbare
karakter concentreert dit rapport zich op dynamische
voerinstallaties, verder voermengwagens genoemd.
Een vereenvoudigde variant van een voermengwa-
gen is een zogeheten doseerwagen. Deze mengt niet
zelf maar wordt alleen gebruikt voor het voeren.
Verschillende producten worden dan bijvoorbeeld in
verschillende werkgangen verstrekt .
8. Voermengwagens
Landbouwmachines – 58
Verticaal mengen wordt in Nederland het meest toegepast
Procestechnisch gezien kunnen voermengwagens worden onderver-
deeld in horizontaal en verticaal mengende machines. Het belang-
rijkste verschil is de positionering van de vijzels (horizontaal of ver-
ticaal). Fabrikanten hanteren in hun productaanbod vaak één van
beide technieken, maar soms worden ook beide technieken aange-
boden. Verticaal mengen komt in de Nederland bij nieuwe machi-
nes verreweg het meeste voor en wint bovendien marktaandeel. De
belangrijkste reden hiervoor is dat de capaciteit van een horizontale
machine technisch tegen de grens aanloopt.
De keuze voor een horizontale of verticale machine hangt naast de
omvang van de veestapel ook samen met de invoerwijze van het
product. Kenmerkend voor verticale machines is dat er minder ver-
mogen voor de aandrijving nodig is.
Daarnaast is er onderscheid tussen zelfl adende en niet-zelfl adende
machines. Bij een zelfl adende machine wordt gebruikt gemaakt
van een ‘stansmes’. ‘Peddelmengers’ en ‘turbine(haspel)mengers’
wordt vanwege de zeer beperkte toepassing in dit rapport buiten
beschouwing gelaten.
Getrokken en zelfrijdende voermengwagens
Wat betreft de confi guratie kan onderscheid worden
gemaakt tussen een zelfrijdende en een getrokken
voermengwagen. Bovendien is inmiddels een auto-
matisch bestuurbare uitvoering van een zelf rijdende
machine ontwikkeld. Dit wordt een audio guided
vehicle’(AGD) genoemd. Het grootste voordeel van
een zelfrijdende voermengwagen is dat aansturing
Figuur 8.1 Typen voermengwagens
Procestechniek Configuratie
Voermeng-wagens
Verticalemengers
Zelfrijdend
Getrokken
Getrokken
Automatisch
Bestuurd
Horizontalemengers
Peddel- en Turbinemengers Getrokken Niet besproken
Bron: ING Economisch Bureau
Bron: Trioliet
Verticale voermengwagen
Landbouwmachines – 59
(voortbeweging en mengen) door een tractor niet nodig is. Daar-
naast is het voordeel dat met een zelfrijdende machine sneller kan
worden gevoerd.
Automatische voermengwagens in ontwikkeling
Zelfrijdende (automatische) voermengwagens kunnen hun weg over
het erf vinden met behulp van een ‘transpondersysteem’, waarbij
zenders in de grond worden aangebracht (tussen kuil en stal). De
maximale snelheid waarmee dit plaatsvindt is 6 km/h. Deze machi-
nes worden vanaf begin 2009 op de markt gebracht.
De belangrijkste onderscheidende technische eigenschappen van
een voermengwagen zijn als volgt:
inhoud in m• 3 en afmetingen (lengte/breedte/ hoogte) in meter
benodigd aftakasvermogen in kW•
meng- en loskenmerken •
- benodigde tijdsduur van het mengen in minuten
- aantal schuiven en lostempo
- aantal messen
- toerental vijzels
aantal vijzels (vermalers) kan 1,2,3 of 4 bedragen•
(leeg)gewicht.•
De inhoud kan bij verticaalmengers oplopen tot maximaal 50 m3
bij getrokken machines. Bij horizontaalmengers of zelfrijdende
machines zijn de afmetingen doorgaans kleiner. Per m3 kunnen 6 tot
8 koeien gevoerd worden. Inhoudsmaten van 15 tot 25 m3 komen
het meest voor. Een tractormotorvermogen van 100 kW is in Neder-
land bij een getrokken voermengwagen veelal voldoende om de
machine te kunnen voortbewegen.
Messen en vijzels zijn de meest slijtgevoelige delen
van een voermengwagen. De technische levensduur
van de vijzel(s) bedraagt 8 tot 10 jaar en is ongeveer
gelijk aan de machine. Daarnaast zijn, in het bijzon-
der bij verticaal mengers, de lagers en de tandwiel-
kast onderhoudsgevoelig. Tevens zijn oliesmering en
-verversing belangrijk voor het goed functioneren.
Enkele opties van een voermengwagen zijn:
laadfrees•
verende vooras•
camera om het slechte zicht op de laadinrichting te •
verbeteren
geavanceerde en/of programmeerbare weeginrich-•
ting (4-staafs)
groothoekaftakas•
afvoerband aan de achterzijde•
heffi ngsmogelijkheid van de cabine om meer zicht •
op de kuil te krijgen.
Bron: Kuhn
Horizontale voermengwagen
Bron: Bromach/Siloking
Zelfrijdende voermengwagens
Bron: Kuhn
Voorbeeld van een laadfrees bij
een zelfrijdende voermengwagen
Landbouwmachines – 60
8.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering
Voermengwagen steeds meer gebruikt, getrokken variant dominant
Het totale Nederlandse park van voermengwagens bestaat thans uit
enkele duizenden machines, waarvan ruim 90% getrokken en ruim
5% zelfrijdend (inclusief automatische voermengwagens). Door de
groeiende afzet stijgt dit aantal jaarlijks. Uit onderzoek blijkt dat
circa 35%46 van de Nederlandse melkveebedrijven zelfstandig een
voermengwagen gebruikt. Overigens komt de voermengwagen
door aanwezigheid van veel intensieve veehouderij in het zuiden
van Nederland het meest voor.
Afzet voermengwagens laat stijgende lijn zien
Het structurele en intensieve gebruikskarakter van het voerproces
zorgt ervoor dat melkveehouders een voermengwagen vaak nieuw
aanschaffen. De afzet van nieuwe machines op de Nederlandse
markt heeft het afgelopen decennium een gestage stijging door-
gemaakt en bereikte in 2008 een niveau van naar schatting 400 tot
500 exemplaren. Net als bij ander landbouwwerktuigen was 2008
daarmee een bovengemiddeld jaar.
Vooral zelfrijdende machines profiteren
De komende jaren zal de afzet verder stijgen, doordat steeds meer
bedrijven overstappen op een voermengwagen. Vooral de grotere en
zelfrijdende machines zullen hiervan profi teren. In de eerste plaats
draagt de toenemende behoefte aan hoogwaardig en specifi ek ge-
mengd voer hiertoe bij, daarnaast is de besparing van arbeidskosten
46 WUR/Agridirect
een motief om tot aanschaf over te gaan.
Prijsverschil getrokken en zelfrijdende machine groot
Het prijsniveau van voermengwagens loopt sterk uit-
een en wordt bepaald door het type, getrokken of
zelfrijdend en vooral door de inhoud van de machine.
Een indicatie van de prijs per m3 is € 2.000,-47. Het
prijsniveau is als volgt:
Getrokken voermengwagen ≤ € 60.000,- •
Zelfrijdende voermengwagen € 125.000,- tot •
€ 200.000,-
In de periode 2007-2008 zijn voermengwagens, waar-
in van nature veel staal verwerkt is, meer dan 10%
in prijs gestegen. De daling van de staalprijs daarna,
zorgt ervoor dat de prijzen de komende tijd naar ver-
wachting stabiel zullen blijven.
Overigens speelt de prijs bij aanschaf weliswaar een
voorname rol, maar is kwaliteit vanwege de invloed
op de bedrijfsvoering bepalender.
Lage concentratiegraad kenmerkt diversiteit in de
markt
Kenmerkend is dat de markt voor voermengwagens
zeer versnipperd is. Kuhn is de grootste fabrikant van
voermengwagens ter wereld en staat kwalitatief be-
47 Bron: Boerderij
Tabel 8.1 Merken, herkomst en classifi cering
Merk Nationaliteit Importeur/dealer classifi cering
AGM Unifast Italië LMB van Berkel B.V. Overig
Airmix Unifeed Nederland/Italië Abemec B.V. Overig
BVL/Van Lengerich Duitsland Bernard van Lengerich Benelux B.V. 1
Kuhn Frankrijk Reesink Technische handel B.V. 1
Peecon Nederland Peeters Landbouwmachines B.V. Overig
R.M.H. Israël Abemec B.V. 1
Schuitemaker Nederland Schuitemaker machines B.V. Overig
Seko Italië Van de Riet B.V. Overig
Siloking Duitsland Bromach B.V. 1
Strautman Duitsland Verkoopkantoor Zonna B.V. 1
Trioliet Nederland Trioliet-Mullos B.V. 1
Bron: ING Ecnomisch Bureau/interviews
Landbouwmachines – 61
kend als hoogstaand. Ook in Nederland wordt dit merk veel ver-
kocht. Het Nederlandse Trioliet is echter marktleider. Andere mer-
ken die veel worden verkocht zijn o.a. BVL/Van Lengerich, R.M.H.,
Siloking en Strautmann (tabel 8.1). Naast de in de tabel genoemde
merken is nog een aantal kleinere merken actief, waaronder AFT,
Sgariboldi, Storti.
In totaal telt de Nederlandse markt meer dan 30 spelers en daar-
naast nog enkele leveranciers van peddel- en haspelmengers, zoals
Keenan en Redrock. Wereldwijd zijn er zelfs ongeveer 60 merken
actief. Kenmerkend is dat de meeste van deze bedrijven een klein-
schalig karakter hebben.
8.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid
Levensduur
Rekening houdend met de diversiteit in het aanbod en de (techni-
sche) ontwikkeling van de machines en de melkveehouderij ligt de
economische levensduur van een voermengwagen rond de 5 jaar,
technisch gaat de machine ongeveer 10 jaar mee.
Tweedehandsmarkt
Tweedehands handel voermengwagens gering
Gebruikte voermengwagens zijn minder makkelijk
te remarketen dan andere landbouwmachines. Toch
komt het door schaalvergroting regelmatig voor dat
een machine vroegtijdig wordt ingeruild.
Vanwege de grote diversiteit aan machines, de hoge
slijtgevoeligheid en het bedrijfsafhankelijke maat-
werk van de machines, beperkt de tweedehands han-
del zich grotendeels tot jonge gebruikte machines.
In het algemeen zijn de verticale voermengwagens
het meest courant. Doordat het aantal kleine bedrij-
ven afneemt, zijn vooral de machines met beperkte
inhoud moeilijk te verkopen. Afzet hiervan vindt dan
ook mede plaats in landen als Polen en Spanje.
Al met al daalt de courantheid van voermengwagens
relatief snel, wat zich aftekent in de waardeontwik-
keling (fi guur 8.2).
Courantheid
Uitgangspunten waardeontwikkeling:
Door de diversiteit aan voermengwagens is de •
waardeontwikkeling niet eenvoudig in te schat-
ten. Om die reden wordt uitsluitend de waardeont-
wikkeling van klasse 1- merken, die het grootste
marktaandeel hebben, weergegeven (tabel 8.1 en
fi guur 8.2).
De weergegeven restwaarde is de going concern-•
waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-
waarde.
Tabel 8.2 Levensduur voermengwagens
Voermengwagens
Economische levensduur 5 jaar
Technische levensduur 10 jaar
Bron: ING Economisch Bureau
Figuur 8.2 Waardeontwikkeling voermengwagens in percentage
van de aanschafprijs per jaar, going concernwaarde
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
54321
Bron: ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 62
9.1 Management samenvatting
Naar schatting wordt 50% tot 60% van de in Nederland nieuw •
verkochte tractoren geleast. Voor kostbare machines als de aard-
appelrooiers, maaidorsers en hakselaars ligt dit percentage hoger
dan 70%. Voermengwagens worden minder vaak geleast.
Loonbedrijven leasen vaker dan akkerbouwers en melkvee-•
houders.
In principe worden twee leasevormen onderscheiden: fi nancial •
lease (FL) en operational lease (OL). Kenmerkend verschil tussen
beide vormen is dat bij FL de lessee het economisch risico draagt
en bij OL de lessor.
De belangrijkste risico’s in de relatie tussen lessor en lessee zijn •
object-, remarketing- en debiteurenrisico.
Op de markt voor leasing van landbouwmachines komen zowel •
bankgerelateerde als captive (lease via de leasemaatschappij van
de leverancier) leasemaatschappijen voor.
De verwachtingen voor het leasen van landbouwmachines zijn po-•
sitief. De leasegraad zal de komende jaren nog verder toenemen
door professionalisering en schaalvergroting. Bovendien hebben
de stijgende investeringssommen van nieuwe landbouwmachines
een positief effect.
9.2 Lease als fi nancieringsinstrument
Kenmerken van lease in het kort
Er zijn twee leasevormen te onderscheiden: Financial Lease(FL) en
Operational Lease (OL). Bij FL ligt het economisch risico bij de lessee
en bij OL bij de lessor. Dit wil zeggen dat de lessor in dit laatste ge-
val het waarderisico loopt. OL kan aan het eind van de looptijd een
koopoptie bieden, waarmee de lessee de eigendom kan verkrijgen.
Bij FL verkrijgt lessee de eigendom na betaling van de laatste lease-
termijn en nadat alle verplichtingen jegens de lessor voldaan zijn.
Bij OL heeft het geleaste object na afl oop van de leaseperiode een
bepaalde (reële rest)waarde. De restwaarde maakt geen deel uit van
het leasebedrag en levert voor de lessor een risico op. Dit risico is
afhankelijk van de mate waarin het waardeverloop negatief afwijkt
van het door lessor ingeschatte waardeverloop van het object (rest-
waarde risico). De lessor kan dit risico zelf nemen (open restwaarde)
dan wel dit risico mitigeren of wegnemen door van een derde partij
terugkoopgaranties te bedingen tegen een vooraf bepaalde koop-
som. Met deze derde partij kunnen ook afspraken voor remarketing
worden gemaakt, waarbij een inspanningsverplichting ontstaat om
het object te verkopen namens de lessor.
Bij FL wordt de gehele investering gefi nancierd
(d.w.z. 100% amortisatie). De lessor loopt hier geen
restwaarderisico. Wel kan sprake zijn van een ver-
hoogde slottermijn die correspondeert met de ge-
schatte waarde die het object aan het einde van de
looptijd zal hebben.
Zowel FL als OL zijn varianten van de zogenaamde
Direct lease (DL). Bij vendor Lease (VL) is sprake van
tussenkomst van een vendor of derde partij.
Afstemming op cashflow en economische levensduur
Bij lease staat het managen van en anticiperen op de
cashfl ow centraal (‘pay as you earn’). In bedrijfspro-
9. De Nederlandse leasemarkt voor landbouwmachines
Box 9.1 Basisvariabelen die de condities van een
leasecontract beïnvloeden
Leasebedrag en prijs
Vast te stellen op basis van het kredietrisico van de debi-
teur en het objectrisico van het onderliggende object.
Marktrente
Afhankelijk van de ‘funding’ en de contractduur vast
te stellen.
Contractduur
Vast te stellen op basis van de te verwachten economi-
sche levensduur van het object.
Berekende restwaarde
Vast te stellen op basis van de te verwachten markt-
waarde en de mogelijkheden tot remarketing. Wanneer
een lessor met een open restwaarde rekent, wordt een
contract gebaseerd op de veronderstelde economische
levensduur en de te verwachten marktwaarde aan het
eind van de looptijd. Er is een minimumrestwaarde
nodig om ervoor te zorgen dat de lease als operationele
lease geldt volgens de ‘leaseregeling’.
Aanbetaling
De lessor kan vragen om een aanbetaling bij het aan-
gaan van een contract. Dit heeft een gunstige uitwer-
king op het risicoprofi el van de lessee.
Landbouwmachines – 63
cessen worden kosten en opbrengsten voortdurend tegen elkaar
afgewogen. Directe koppeling van het object aan de kasstroom
vergemakkelijkt de kostprijsbepaling. In dit opzicht speelt lease na-
drukkelijk ook de rol van budgetteringsinstrument voor bedrijven.
Bij lease kan de looptijd van de leaseovereenkomst zoveel mogelijk
worden afgestemd op het waardeverloop van het object. De maxi-
male looptijd van een leasecontract wordt altijd bepaald door de
economische levensduur van het object. Een sterk punt van lease is
dat er een hoog percentage van de aanschafprijs kan worden gefi -
nancierd.
9.3 Verschillende risicoaspecten
Twee belangrijke soorten risico’s kenmerken de relatie tussen lessor
en lessee:
-Object-/remarketingrisico
Het risico van waardeverlies tijdens de looptijd van het contract (in
geval van wanprestatie en voortijdige beëindiging) of bij verkoop
aan het einde van de lease;
-Debiteurenrisico
Het risico dat de lessee in gebreke blijft.
Het risicoprofi el voor een leasemaatschappij hangt verder af van het
aangeboden product (FL/OL) en van het type object. Het monito-
ren van de waardeontwikkeling gedurende de contractperiode is
belangrijk, omdat de waarde van het object het eventuele verlies
bepaalt bij voortijdig beëindigen van het contract (object-/remar-
ketingrisico).
Indien de lessor bij een OL-contract een open restwaarde inneemt,
leidt dit tot een remarketingrisico voor de leasemaatschappij aan
het eind van het leasecontract.
Bij een OL-contract kan de lessee aan het eind van de looptijd bepa-
len of hij het object koopt, de initiële leaseperiode verlengt of om
het object aan de lessor te retourneren.
Voor leasemaatschappijen is kennis over en ervaring met de objec-
ten van belang om het risico te kunnen inschatten. Naast kennis van
de objecten speelt het bodemrecht48 van de belastingdienst hierbij
ook een belangrijke rol. De ‘leaseregeling’ geeft aan onder welke
voorwaarden de leasemaatschappij als fi scaal eigenaar wordt aan-
gemerkt.
48 Bodemrecht: het recht van de fi scus om zich te verhalen op aan derden toebehorende goederen, die zich op de bodem van de belastingplichtige bevindt.
9.4 Lease in de landbouwsector
Lease biedt de mogelijkheid bedrijfsmiddelen in
gebruik te nemen zonder de eigen liquiditeiten te
hoeven aanspreken en vergroot daarmee de fi nan-
ciële ruimte. Inmiddels wordt lease in veel sectoren
beschouwd als een aantrekkelijk fi nancieringsinstru-
ment naast traditionele fi nancieringsvormen zoals
leningen en eigen vermogen.
Leasing stijgt harder dan de omzet
Ook in de landbouwsector stijgt de belangstelling
voor lease. Van alle in Nederland aanwezige land-
bouwmachines wordt naar schatting tussen 10%
tot 25% geleast49, dit aantal stijgt doordat lease bij
nieuwe machines steeds vaker wordt toegepast. Zo
groeide de leasemarkt van landbouwmachines in
2007 volgens cijfers van de Nederlandse Vereniging
van Leasemaatschappijen met 40% harder dan de af-
zet van nieuw landbouwmaterieel.
Loonwerkers leasen het meest, ook onder agrariërs
wint leasing aan populariteit
De mate waarin lease wordt toegepast verschilt
per gebruiker en per object. Loonbedrijven leasen
bijvoorbeeld vaker dan akkerbouwers en melkvee-
houders, die nog vaker op basis van overwaarde op
grond en/of bedrijfspand(en) of met eigen middelen
fi nancieren. De reden hiervoor is dat bij loonbedrij-
ven het gebruiksaspect zwaarder weegt dan het ei-
gendomsaspect. Hier komt overigens verandering in,
steeds vaker stellen ook akkerbouwers en melkvee-
houders het gebruik centraal.
Meer dan de helft van de nieuwe tractoren wordt
geleast
Nieuwe tractoren worden in 50% tot 60% van de ge-
vallen geleast50. Dit is in verhouding tot andere sec-
toren een vrij hoog percentage. Onder loonwerkers
ligt dit percentage met circa 70% nog hoger. Nieuwe
landbouwmachines als aardappelrooiers, maaidorsers
49 Bron: Boerderij/Agrarisch Dagblad
50 Bron: Agrapower/interviews
Landbouwmachines – 64
en hakselaars worden zelfs in meer dan 70% van de gevallen ge-
least. Dit komt vooral door de grotere investeringssommen die met
deze machines gemoeid zijn en een groot beslag leggen op liquide
middelen. Bovendien worden deze machines veelal door loonbe-
drijven aangeschaft. Voermengwagens lopen hierbij achter, hoewel
ook bij de fi nanciering van deze objecten vaker naar lease wordt gekeken.
9.5 Spelers op de leasemarkt
In de leasebranche worden drie soorten aanbieders onderscheiden:
bankgerelateerde leasemaatschappijen captive leasemaatschap-
pijen en overige leasemaatschappijen. Captive leasemaatschappijen
als CNH Capital en Citechma zijn gelieerd aan de leveranciers van
materieel. Universal Lease Benelux is een voorbeeld van een zelf-
standige leasemaatschappij.
Bankgerelateerde aanbieders hebben normaliter beter toegang tot
de kapitaalmarkten dan captives en overige leasemaatschappijen.
Captive lease maatschappijen kunnen daarentegen
aankoop en fi nanciering direct combineren. Om het
risico te beperken wordt hierbij overigens wel vaak
een aanbetaling gevraagd.
9.6 Trends en ontwikkelingen
Nieuwe generatie financiert anders
In het algemeen lijkt leasing populairder bij de jon-
gere generatie ondernemers. Vaak wordt met leasen
gestart op het moment dat een bedrijf wordt overge-
dragen. Dit komt bij uitstek veel voor in de landbouw-
sector. Rekening houdend met de schaalvergroting,
professionalisering en de overdracht van familie-
bedrijven de komende jaren zou de penetratiegraad
van lease nog verder kunnen toenemen.
Figuur 9.1 Aanbieders van lease
Bron: ING Economisch Bureau
Leaseaanbieders
CaptivesBankgerelateerde
leasemaatschappijenOverige
leasemaatschappijen
Box 9.2 Nederlandse lease aanbieders in het segment landbouwmachines’
Bankgerelateerde leasemaatschappijen Captives Overige leasemaatschappijen
ING Lease CNH Capital (New Holland) Universal Lease Benelux B.V.
Lage landen Citechma (John Deere)
Amstel Lease Claas Financial Services (CFS)
Fortis Lease
BNP Paribas Lease
Bron: /ING Economisch Bureau
Landbouwmachines – 65
De leasemarkt is in beweging. Specifi eke kwesties die de Neder-
landse markt beïnvloeden zijn de volgende:
Doordat agrarische bedrijven en loonwerkers steeds meer op uur-•
basis calculeren en zich vooral tot de kern van het bedrijf willen
beperken, neemt de aandacht voor het betalen van een lease-
bedrag per draaiuur toe.
De invoering van IFRS• 51 leidt tot een intensieve discussie of het
geleaste object moet worden geactiveerd of niet (of/on balance-
sheet). Dit zal van geval tot geval moeten worden bekeken met
inachtneming van IFRS en in overleg met de accountant van de
lessee.
Tariefdifferentiatie op basis van risico zal onder invloed van de •
ontwikkelingen in de fi nanciële sector steeds meer worden toe-
gepast. Gevolg hiervan is dat asset based fi nanciering voor bank-
gerelateerde leasemaatschappijen aan belang zal winnen.
51 International Financial Reporting Standards
Banken intensiveren en optimaliseren het gebruik •
van het kantorennetwerk als distributiekanaal voor
leasing.
Naast de toenemende belangstelling voor lease •
door schaalvergroting en professionalisering, pro-
fi teert lease van consolidatie van bestaande akker-
bouw- en melkveebedrijven. Ook kan de overdracht
van (familie)bedrijven hiervoor zorgen. In beide
situaties wordt de fi nancieringspropositie vaak
opnieuw bekeken. Met behulp van lease kunnen
dan middelen worden vrijgemaakt voor de verdere
ontwikkeling van het bedrijf.
Landbouwmachines – 66
Overzicht gesprekspartners
Ing. P. Almeloo Centraal Orgaan Mechanisatiebedrijven
K.A.F.M. van Basten Batenburg Kamps de Wild B.V.
J. den Boer AVR
J. Bolhuis WUR/LEI
R. Broekens Bromach B.V.
K. de Cramer Dewulf
H. Eggink Slootsmid Trading B.V.
I. van Eijzeren Ploeger B.V.
H.H. van der Fange AgriBusiness Intelligence/Mechascope
P. Franken Louis Nagel Lease
G. Jaspers Louis Nagel B.V.
H. de Jong Cumela
P. de Jong Grimme
Drs. J.H. Kok Mentoor B.V.
A.J. Mulder Reesink Technische Handel B.V.
D.W.J. Oldenbroek Loonbedrijf de Waard B.V
B. Oskam Oskam loonbedrijf B.V.
M. op ’t Root Op ’t Root landbouwmechanisatie
W. van der Wal Koopvanderwal B.V.
B. Verhoeven Abemec B.V.
Deelnemers rondetafelbijeenkomst 09/10/08
Deelnemers:
F. Bogaard Gemengd bedrijf Florijn Bogaard
K. Dekker Loonbedrijf Demijba/akkerbouw
P.J. van Dijk Melkveebedrijf Van Dijk
E. Dooper Melkveebedrijf Maatschap Dooper
T. Gübbels Loonbedrijf Jansen Wijhe B.V.
F. Hoogendoorn Loon- en verhuurbedrijf HKA
A. van der Knijff Akkerbouwbedrijf Van der Knijff
G. Lekkerkerker Melkveebedrijf Lekkerkerker
Bijlage
Landbouwmachines – 67
Overzicht geraadpleegde bronnen:
Literatuur:
Aardappelwereld magazine, juni 2008
Agrarisch Dagblad, diverse uitgaven, 2008
Agrapower, diverse uitgaven, 2008
Agridirect, RundveeScanner 2007/2008
Agridirect, Akkerbouwscanner 2007/2008
Boerderij, diverse uitgaven, 2008
Mechabulletin, diverse uitgaven, 2007 en 2008
Mechascope, diverse uitgaven, 2007 en 2008
Melkveebedrijf, diverse uitgaven, 2008
Landbouw Economisch Instituut, Landbouweconomisch bericht 2008
Landbouwmechanisatie, diverse uitgaven 2007 en 2008
Loonbedrijf, uitgave 6, 8 en 9, 2008
Nieuwe oogst, 26/07/08, 20/09/08
Plattelandspost, maart, juni 2008
Trekker en Werktuig, diverse uitgaven 2007 en 2008
Veehouderij Techniek, diverse uitgaven, 2008
Internet:
www.aardappelwereld.nl
www.agritrader.nl
www.agropower.nl
www.agrico.nl
www.agriaffaires.nl
www.agrimedia.info
www.agrotechniek.nl
www.agcotrader.com
www.belastingdienst.nl
www.bvllengerich.de
www.bromach.nl
www.cbs.nl
www.claas.com
www.cumela.nl
www.dewulf.be
www.europa-nu.nl
www.agrotechniek.org
www.fendt.com
www.grimme.de
www.hzpc.nl
www.koopvanderwal.com
www.krone.de
www.kuiken.nl
www.landbouwmechanisatie.nl
www.landbouwmechainsatieupdate.nl
www.louisnagel.nl
www.lei.nl
www.leferinkbv.com
www.lnv.nl
www.mascus.nl
www.optroot.com
www.oskam.nl
www.ploeger.nl
www.productschapakkerbouw.nl
www.prodzuivel.nl
www.prosu.nl
www.rth.nl
www.tractors-and-machinery.com
www.tractorpool.nl
www.trekkerweb.nl
www.trekkerbank.nl
www.trekkerenwerktuig.nl
www.veehouderijtechniek.nl
www.vrom.nl
Lease
WWW.INGLEASE.NL
Landbouwmachines
ING economisch Bureau / ING Lease Nederland
Tractoren en werktuigen in de Nederlandse akkerbouw en veehouderij
Rinus VisserING Lease NederlandTel: (020) 576 9621
Rico LumanING Economisch BureauTel: (020) 563 9893
December 2008