Rapport Landbouwmachines

68
LEASE WWW.INGLEASE.NL Landbouwmachines ING Economisch Bureau / ING Lease Nederland Tractoren en werktuigen in de Nederlandse akkerbouw en veehouderij

Transcript of Rapport Landbouwmachines

Page 1: Rapport Landbouwmachines

Lease

WWW.INGLEASE.NL

Landbouwmachines

ING economisch Bureau / ING Lease Nederland

Tractoren en werktuigen in de Nederlandse akkerbouw en veehouderij

Rinus VisserING Lease NederlandTel: (020) 576 9621

Rico LumanING Economisch BureauTel: (020) 563 9893

December 2008

Page 2: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines

Page 3: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 2

Disclaimer

De informatie in dit rapport geeft de persoonlijke mening weer van

de analist(en) en geen enkel deel van de beloning van de analist(en)

was, is, of zal direct of indirect gerelateerd zijn aan het opnemen

van specifi eke aanbevelingen van meningen in dit rapport. De ana-

listen die aan deze publicatie hebben bijgedragen voldoen allen

aan de vereisten zoals gesteld door hun nationale toezichthouders

aan de uitoefening van hun vak. Deze publicatie is opgesteld na-

mens ING Lease (Nederland) B.V., gevestigd te Amsterdam en slechts

bedoeld ter informatie van haar relaties. ING Lease (Nederland)

B.V. is onderdeel van ING Groep N.V. Deze publicatie is geen beleg-

gingsaanbeveling noch een aanbieding van uitnodiging tot koop of

verkoop van enig fi nancieel instrument. ING Lease (Nederland) B.V.

betrekt haar informatie van betrouwbaar geachte bronnen en heeft

alle mogelijke zorg betracht om er voor te zorgen dat ten tijde van

de publicatie de informatie waarop zij haar visie in dit rapport heeft

gebaseerd niet onjuist of misleidend is. ING Lease (Nederland) B.V.

geeft geen garantie dat de door haar gebruikte informatie accuraat

en compleet is. De informatie in dit rapport kan gewijzigd worden

zonder enige vorm van aankondiging.

ING Lease (Nederland) B.V. noch één of meer van haar directeuren

of werknemers aanvaardt enige aansprakelijkheid voor enig direct

of indirect verlies van schade voortkomend uit het gebruik van (de

inhoud van) deze publicatie alsmede voor druk- en zetfouten in

deze publicatie. Auteursrecht en rechten ter bescherming van gege-

vensbestanden zijn van toepassing op deze publicatie. Overneming

van gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron wordt

vermeld. In Nederland is ING Lease (Nederland) B.V. geregistreerd bij

en staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit

Financiële Markten.

De tekst is afgesloten op 25 november 2008.

Colofon

Auteurs

Drs. R. Luman (020) 563 9893

Redactie

E. van Acker

A.T.G. Breuer

E.A. Cattelani-Molenaar

W. Koopman

Drs. M.J.P.M. Peek

Ing. P. van Reeuwijk

Ing. C.J. van Vliet

M.C. Visser

A. Verwey

Assetspecialist

ING Lease Nederland

M.C. Visser (020) 576 9621

Branchemanager ING Bank

Ing. C.J. van Vliet (030) 698 6012

Cover

Fotografi e: Rob van der Vet, Badhoevedorp

Opmaak/druk

Papyrus B.V., Diemen

ISBN 9789069192130

1e druk

Page 4: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 3

Inhoud

Voorwoord 5

Samenvatting en conclusies 6

1. Inleiding 8

Deel I Tractoren en investeringsklimaat in de landbouw

2. Tractoren 10

2.1 Management samenvatting 10

2.2 Inleiding 10

2.3 Verschillende typen en technische aspecten 11

2.4 Omvang en samenstelling van het tractorpark 15

3. Markt voor Tractoren 17

3.1 Management samenvatting 17

3.2 Inleiding 17

3.3 Markt en prijsniveau van nieuwe tractoren 17

3.4 Merkwaardering 24

3.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 25

4. Agrarische bedrijven en loonwerk 31

Investeringsklimaat en -bereidheid

4.1 Management samenvatting 31

4.2 Inleiding 31

4.3 Investerende partijen in de landbouw 31

4.4 Investeringsklimaat 33

4.5 Vooruitzichten voor investeringen in de landbouw 36

Deel II Aardappelrooiers en Maaidorsers

5. Aardappelrooiers 40

5.1 Management samenvatting 40

5.2 Inleiding 40

5.3 Typen aardappelrooiers en technische aspecten 40

5.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering 42

5.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 44

Page 5: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 4

6. Maaidorsers 46

6.1 Management samenvatting 46

6.2 Inleiding 46

6.3 Typen maaidorsers en technische aspecten 46

6.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering 48

6.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 49

Deel III Hakselaars en voermengwagens

7. Hakselaars 52

7.1 Management samenvatting 52

7.2 Inleiding 52

7.3 Typen hakselaars en technische aspecten 52

7.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering 54

7.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 55

8. Voermengwagens 57

8.1 Management samenvatting 57

8.2 Inleiding 57

8.3 Typen voermengwagens en technische aspecten 57

8.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering 60

8.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid 61

9. Kenmerken van de Nederlandse leasemarkt voor landbouwmachines 62

9.1 Management samenvatting 62

9.2 Lease als fi nancieringsinstrument 62

9.3 Verschillende risicoaspecten 63

9.4 Lease in de landbouwsector 63

9.5 Spelers op de leasemarkt 64

9.6 Trends en ontwikkelingen 64

Bijlage: Overzicht van gesprekspartners en geraadpleegde bronnen 66

Page 6: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 5

Nederlandse agrarische bedrijven stellen steeds hogere eisen aan de

kwaliteit en de functionaliteit van hun machinepark. De toenemen-

de vraag vanuit de agrarische sector naar geavanceerde machines

is voor ING Lease Nederland aanleiding tot verdere vergroting en

verdieping van de aanwezige kennis. Dit past binnen onze ambitie

om de scope als objectfi nancier steeds verder te verbreden.

De wens om de dienstverlening te optimaliseren, onder andere door

de bundeling van object- en branchekennis, ligt ten grondslag aan

de nu verschenen studie Landbouwmachines. Deze studie is gereali-

seerd in nauwe samenwerking tussen ING Lease Nederland, het Eco-

nomisch Bureau en ING Agrarische Bedrijven. De studie beschrijft de

relevante bedrijfseconomische aspecten en technische facetten van

tractoren, aardappelrooiers, maaidorsers, hakselaars en voermeng-

wagens.

Deze studie is voornamelijk bedoeld voor landbouwmechanisatie-,

en loonwerkbedrijven, alsmede akkerbouwers en melkveehouders.

Ook voor andere gebruikers van landbouwmaterieel bevat de studie

interessante informatie.

Met al deze nu gebundelde knowhow kunnen leaseoplossingen ge-

boden worden die daadwerkelijk het predikaat ‘objectfi nanciering’

verdienen.

Wij danken alle gesprekspartners voor hun professionele bijdrage

aan de totstandkoming van deze studie.

Wij wensen u veel leesplezier en goede zaken!

Voorwoord

Page 7: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 6

Effi ciënte en hoogwaardige bedrijfsvoering wordt voor Nederlandse

agrarische bedrijven steeds belangrijker. Hoewel het landbouw-

areaal over het algemeen terugloopt, gaat dit gepaard met toe-

nemende aandacht voor investeringen in landbouwmechanisatie.

In dit rapport wordt ingezoomd op tractoren en daarnaast aard-

appelrooiers, maaidorsers, hakselaars en voermengwagens. Deze

objecten worden door loonbedrijven, akkerbouwers en veehoude-

rijen aangeschaft en spelen een belangrijke rol bij de bedrijfsvoe-

ring. Tegelijkertijd vergen ze ook forse investeringen.

Motorvermogen en verwerkingscapaciteit

Technische kwaliteit speelt net als prijs en merkwaardering een be-

langrijke rol bij investeringsbeslissingen. Het belangrijkste criterium

is meestal het motorvermogen in kW of pk en/of de verwerkings-

capaciteit. Andere invloedrijke factoren zijn brandstofverbruik en

besturingseigenschappen zoals automatisering, precisie en gebrui-

kersgemak. Landbouwmachines zijn getrokken of zelfrijdend. Maai-

dorsers en hakselaars komen nog slechts als zelfrijdende machines

voor. Verkleining van arbeidsintensiteit en vergroting van de capaci-

teit en nauwkeurigheid is hierbij de trend.

Zelfde fabrikanten voor tractoren, maaidorsers en hakselaars

Met een omzet van € 250 tot € 350 miljoen per jaar is de markt

voor nieuwe tractoren verreweg het grootste. Bekende concerns als

John Deere, Case New Holland (CNH), Agco/ Fendt en Claas bieden

naast tractoren tevens maaidorsers en hakselaars aan, die via het-

zelfde distributiekanaal worden verkocht. De markten voor aard-

appelrooiers en voermengwagens wijken hiervan af, doordat hier

gespecialiseerde aanbieders actief zijn. Opvallend is dat de markt

voor voermengwagens in vergelijking tot de andere markten veel

meer gefragmenteerd is.

Toepassing bepaalt gebruiksintensiteit

Tractoren worden het meest intensief gebruikt in de landbouw-

sector, gevolgd door voermengwagens, die ook dagelijks worden

ingezet. Aardappelrooiers, hakselaars en maaidorsers zijn oogst-

gebonden en worden daardoor beperkt gebruikt. Voor alle objecten

geldt dat de gemiddelde bezettingsgraad bij loonbedrijven hoger

is. Voor tractoren kan dit wel een factor drie schelen. Kenmerkend

voor zowel tractoren als oogst machines is dat ze een lange levens-

duur hebben (zie tabel 1.1).

Tweedehands objecten meestal goed verhandelbaar

De verhandelbaarheid van de objecten is over het

algemeen goed. Jonggebruikt materieel wordt voor-

namelijk weer in Nederland afgezet, naar oudere

tractoren en machines is vraag vanuit het buitenland.

Tweedehands objecten kunnen dan ook eenvoudig

worden verkocht, dit geldt zeker voor de gerenom-

meerde merken. Voermengwagens vormen hierop

door de grote diversiteit in het aanbod een uitzon-

dering.

Afzetprijzen bepalend voor investeringsniveau

Het investeringsniveau wordt vooral bepaald door de

afzetprijzen van agrarische producten. Indirect geldt

dit ook voor agrarische loonbedrijven. Op lange ter-

mijn hebben structurele ontwikkelingen zoals schaal-

vergroting, de groeiende wereldbevolking, krimp van

het landbouwareaal, technologische ontwikkeling en

capaciteitstoename van machines invloed op het in-

vesteringsklimaat.

Na hoogtepunt, lagere investeringen

Gemiddeld genomen dalen de verkochte aantallen,

maar stijgen de investeringssommen bij aanschaf van

nieuw materieel. Onder invloed van de gunstige af-

zetprijzen heeft het investeringsniveau in de periode

2007 en 2008 een hoogtepunt bereikt. Met deze

hausse zijn uitgestelde investeringen verricht en is

het machinepark van loonbedrijven fl ink uitgebreid.

Lagere productprijzen zullen ertoe bijdragen dat

het investeringsniveau onder het niveau van 2007-

2008 uitkomt. Uitzondering hierbij is de markt voor

voermengwagens, die in tegenstelling tot de andere

markten nog niet verzadigd is.

Leasing groeit gestaag

Professionalisering en schaalvergroting zorgen er-

voor dat de belangstelling van agrarische bedrijven

voor lease toeneemt. Het leaseaandeel in de fi nancie-

ring van nieuwe landbouwmachines is de afgelopen

jaren toegenomen en stijgt nog steeds.

Samenvatting en conclusies

Page 8: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 7

Tabel 1.1 Kernindicatoren objecten

Levensduur Investeerders in nieuwe machines

Object Afzet per jaar

Richtprijs Economisch Technisch Meest c ourant Loon-werkers

Akker-bouwers

Melkvee-houders

Landbouwtractor 3.800 € 80.000 -€ 100.000

7-8 jaar > 15 jaar Fendt, John Deere x x x

Aardappelrooier 50-100 € 75.000 -€ 500.000

8 jaar > 15 jaar Grimme, Dewulf x x

Maaidorser 50-55 € 80.000 -€ 350.000*

10 jaar > 20 jaar Claas, New Holland, John Deere

x x

Hakselaar 60-65 € 200.000 -€ 250.000**

8 jaar > 15 jaar Claas x

Voermengwagen 400-500 € 60.000 -€ 200.000

5 jaar 10 jaar Trioliet, Kuhn, BVL/Van Lengerich, RMH, Siloking, Strautmann

x***

Bron: ING Economisch Bureau/Interviews

*exclusief maaibord**exclusief voorzetstuk

***voermengwagens worden nog slechts op kleine schaal door loonbedrijven aangeschaft

Page 9: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 8

Hoewel het aandeel van de primaire land- en tuinbouw in het

Bruto Binnenlands Product (BBP) de afgelopen jaren verder is terug-

gelopen1 en het areaal over het algemeen krimpt2, heeft de agra-

rische sector met 17% aandeel in de Nederlandse export nog altijd

een belangrijke positie3. Bovendien wordt Nederland in een aantal

opzichten nog altijd sterk geïdentifi ceerd met hoogwaardige agra-

rische producten. In breder perspectief ondervindt de sector onder

invloed van de sterk gestegen vraag naar voedsel, grondstoffen en

duurzame energie een wereldwijde opleving. Daarbij zal de groei-

ende wereldbevolking4 en het stijgende welvaartsniveau de vraag

naar agrarische producten de komende jaren positief beïnvloeden.

1 Het totale landbouwcluster is goed voor een aandeel van ongeveer 10%, waarvan ruim 2% akker-bouw en ruim 4% veehouderij.

2 Het LEI voorziet in haar visie op de komende 30 jaar een afname van het landbouwareaal van 4%.

3 Cijfers 2007 CBS/LEI, waarvan 82% naar de EU-landen gaat.

4 De FAO houdt rekening met een groei tot 8,3 miljard mensen in 2030 (2008; 6,4 miljard). Tot 2050 is een verdubbeling van de wereldwijde voedselproductie minimaal noodzakelijk (LTO).

Teneinde de (internationale) positie tenminste vast

te houden en voorop te lopen op het gebied van

kwaliteit en rendement per hectare of equivalent,

wordt effi ciëntere en hoogwaardige productie voor

Nederlandse agrarische bedrijven steeds belangrijker.

Dit gaat gepaard met toenemende investeringen in

automatisering (mechanisering). In Nederland wor-

den hoge eisen gesteld aan landbouwmaterieel en

dit resulteert in internationaal verband dan ook in

de hoogste opbrengst per hectare. ‘Een moderne on-

derneming stelt de kwaliteit en functionaliteit en het

gebruik van moderne en geavanceerde bedrijfsmid-

delen steeds meer boven de eigendom ervan’.

In deze studie is de economische positie van de

objecten het uitgangspunt. Hoe zit de markt in el-

kaar en waardoor wordt de keuze voor een bepaald

object beïnvloed? Vanuit fi nancieringsperspectief is

het vooral van belang welke criteria bij investering

het zwaarst wegen en wat de huidige en de toekom-

stige waardeontwikkeling van de verschillende ty-

pen en merken is. In dit licht worden in de komende

hoofdstukken zowel de technische eigenschappen,

de onderscheidende kenmerken, de afzetmarkt van

de objecten, alsmede het investeringsklimaat bespro-

ken. Op deze wijze komt de volgende structuur van

het rapport tot stand:

Deel I (hoofdstukken 2, 3 en 4)

Tractoren en investeringsklimaat in de landbouw

Deel II (hoofdstukken 5 en 6)

Aardappelrooiers en maaidorsers

Deel III (hoofdstukken 7 en 8)

Hakselaars en voermengwagens.

Noot: bietenrooiers zijn bewust buiten de reikwijdte van deze studie gehouden, aangezien het hier om een zeer beperkte nieuwe aanschaf gaat en het areaal in lijn met de suikermarkt een krimp laat zien. De balenpers blijft omwille van de onderlinge coherentie van de objecten buiten het rapport. Aan de melkrobot zal in een later stadium afzonderlijk aandacht besteedt worden.

1. Inleiding

Landbouwmechanisatiebedrijven

Loonwerkbedrijven

Tractoren

MelkveebedrijvenVoermengwagens

Hakselaars Combines

Aardappelrooiers

Akkerbouwbedrijven

Figuur 1.1 Investeringsmodel; objecten en gebruikers

Bron: ING Economisch Bureau

Page 10: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 9

Deel I

Tractoren en investeringsklimaat in de landbouw

Page 11: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 10

2.1 Management samenvatting

Middelzware tractoren met een vermogen van 75 tot 150 kW •

(200 pk) worden breed ingezet in de akkerbouw en veehoude-

rij. Zwaardere tractoren worden overwegend door loonbedrijven

aangeschaft. Lichte tractoren worden voornamelijk ingezet in de

tuin- en parksector.

De belangrijkste technische criteria van een tractor bij investe-•

ringsselectie zijn: motorvermogen, brandstofverbruik, transmis-

sie, hefkracht en cabine- en besturingseigenschappen.

Het brandstofverbruik bepaalt gemiddeld 50% van de totale kos-•

ten, dit is vooral voor loonbedrijven een belangrijke afweging. De

totale kosten per draaiuur bedragen € 8,- tot € 30,-.

Veel voorkomende opties bij aanschaf van nieuwe tractoren zijn •

tracking en tracing, automatische transmissie, variabele banden-

spanning en extra hydraulische ventielen.

2.2 Inleiding

Een tractor of trekker, (hierna tractor) is speciaal ontwikkeld voor

gebruik in de landbouw, maar wordt ook gebruikt bij grondver-

zetactiviteiten en in de tuin- en parksector. Het woord tractor staat

hierbij voor een voertuig dat gebruikt kan worden om te trekken,

duwen, dragen of slepen wat geen eigen aandrijving heeft5. Dit

rapport concentreert zich op de reguliere landbouwtractoren en

maakt een uitstapje naar compacttractoren en smalspoortractoren.

Tractor vervult multifunctionele rol

Aan (achter/voor) een tractor kan een diversiteit aan landbouwwerk-

tuigen worden gekoppeld, waarmee geploegd, gezaaid, bemest,

verpleegd en geoogst kan worden. Daarnaast wordt een tractor in

de praktijk vaak ingezet voor transport van materiaal en producten.

Tractoren worden daarmee voor een breed palet aan activiteiten

gebruikt.

Van minimaal 1 per bedrijf tot 1 per medewerker

De multifunctionaliteit maakt een tractor voor elk agrarisch bedrijf

feitelijk essentieel. Wel loopt de capaciteitsbehoefte aanzienlijk uit-

een. De meeste loonbedrijven, maar ook agrarische bedrijven heb-

ben meerdere tractoren van verschillend kaliber in bezit. Het komt

hierbij veel voor dat één of meerdere oudere tractoren, die tech-

nisch nog goed bruikbaar zijn, als achtervang worden aangehou-

5 Tractor komt van ‘tahere’ en dit is latijn voor trekken.

den. Loonbedrijven beschikken gemiddeld over een

tractor voor elke operationele medewerker.

Grote achterbanden om grip te verbeteren en druk

te verminderen

Kenmerkend aan een tractor is dat de achterwielen in

bepaalde mate groter zijn dan de voorwielen. Hier-

door kan een tractor zich beter voortbewegen over

het land. Om de wieldruk per cm2 te doen afnemen

komt bij bepaalde werkzaamheden het gebruik van

dubbele wielen (dubbellucht) voor. Een hogere druk

betekent immers meer insporing en schade aan de

grondstructuur of het gewas, om die reden wordt dit

zoveel mogelijk vermeden.

Aftakas voor roterende werktuigen

Aangekoppelde werktuigen worden voor zover ze

roterende of doorgaande bewegingen maken via een

aftakas met de motor van de tractor aangedreven.

Een werktuig kan met een variabel toerental door de

motor worden aangedreven. Bij het laten opkomen

van de koppeling wordt eerst de aftakas aangedre-

2. Tractoren

Bron: De Vor Achterveld

Aftak(tussen)as

Bron: Wikipedia

Page 12: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 11

ven alvorens de tractor zichzelf in beweging zet. Ook bestaat de

mogelijkheid de aftakas onafhankelijk te (de)activeren.

Overige werktuigen worden hydraulisch in beweging gebracht

Niet roterende bewegingen als liften, trekken, openen en sluiten

van het werktuig, worden hydraulisch aangestuurd. Hierbij wordt

de kracht van de motor overgebracht met behulp van een pomp en

hydraulische leidingen.

Werktuigen in beginsel universeel te koppelen

Tractoren kunnen worden gezien als onafhankelijke objecten. De in-

zet is in principe niet gekoppeld aan het merk van het werktuig, maar

het komt regelmatig voor dat de tractor op maat wordt aangepast.

2.3 Verschillende typen en technische aspecten

Technische variabelen bij investeringsselectie

De technische kwaliteit en het merk zijn de belangrijkste overwe-

gingen bij de keuze voor het type tractor. Wat technische hoog-

waardigheid betreft, hebben tractoren ten opzichte van andere

voertuigen een duidelijke inhaalslag gemaakt. De belangrijkste

onderscheidende technische criteria zijn de volgende:

1. Motorvermogen in kW (of Pk)

2. Brandstofverbruik

3. Aandrijving en transmissie

4. Hefi nrichting/hefkracht

5. Cabine- en besturingseigenschappen, opties/luxe

1. Motorvermogen in kW of pk

Het vermogen van de tractor is veelal het eerste en

belangrijkste technische criterium bij selectie van een

tractor. Motorinhoud of vermogen van een tractor

zegt iets over de trekkracht. Dit wordt gedefi nieerd

in kilowatt (kW) of pk6.

Het vermogen van een landbouwtractor begint ruw-

weg bij 20 kW en kan oplopen tot 300 kW. Tractoren

met een vermogen kleiner dan 45 kW, worden com-

pacttractoren genoemd. Dit zijn kleine tractoren die

meestal zonder cabine ingezet worden voor lichte

activiteiten in bijvoorbeeld de tuinbouw of openbare

groenvoorziening. Zogenaamde smalspoortractoren

zijn tractoren met een maximale asbreedte van 1,25

meter en een vermogen tot 65 kW. Deze tractoren

zijn speciaal ontwikkeld om in smalle rijen zoals in de

fruitteelt te rijden.

Tractoren kunnen naar vermogen worden onderver-

deeld in drie verschillende segmenten (fi guur 2.1).

Hierbij worden de lichtste tractoren overwegend in-

gezet in de tuinbouw en groensector en de middel-

zware en zware tractoren in de landbouw. De meest

gangbare klasse is de categorie van 75 tot 150 kW.

Lichte klasse: 20 kW - 75 kW•

In de landbouw worden lichte tractoren ingezet

voor bijvoorbeeld gewasverpleging, onkruidbe-

strijding, bemesting, beregening.

Middenklasse: 75 kW - 150 kW•

Middelzware tractoren zijn breed inzetbaar in

akkerbouw en veehouderij, zoals voor transport-

werkzaamheden.

Zware klasse: >150 kW•

Zwaardere tractoren worden vooral gebruikt voor

de oogst-, opraap- en transportactiviteiten. Tevens

worden deze tractoren door gemengde loonbe-

drijven ingezet voor grondverzetwerkzaamheden.

6 (1 kW = 1,34 pk; 1 pk = 735,49875 W) 1 watt staat gelijk aan 1 joule (energie) per seconde.

Page 13: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 12

Voor een melkveehouder is 100 kW voldoende. Het loonbedrijf

maakt veelal gebruik van de categorie > 150 kW, maar heeft ook

lichtere tractoren om de inzet van materieel kostentechnisch op-

timaal op de activiteiten van de klant te kunnen afstemmen. Een

loonbedrijf is gebaat bij brede inzetbaarheid, hierdoor valt de keu-

ze vaak op een zwaarder exemplaar.

In het algemeen geldt dat de behoefte aan zwaardere tractoren

toeneemt met de schaalgrootte van het bedrijf. Tevens geldt, hoe

groter de werktuigen, hoe zwaarder de tractoren.

2. Brandstofverbruik

Brandstofverbruik kostentechnisch cruciaal

De meeste tractoren rijden op gasolie (rode diesel). Het brandstof-

verbruik van tractoren loopt zeer sterk uiteen en hangt grotendeels

samen met het motorvermogen. Daarnaast geldt normaliter hoe

lager het toerental, hoe lager het brandstofverbruik. De cilinderin-

houd van de motor geeft aan hoeveel gas (mengsel van brandstof

en lucht) in de cilinders kan worden verbrand. De cilinderinhoud is

daarmee bepalend voor het brandstofverbruik.

Vermogen en merk verantwoordelijk voor verschil in

brandstofverbruik

Het brandstofverbruik van een tractor loopt op tot

meer dan 40 liter per uur voor een zware tractor bij

maximaal gebruik (tabel 2.1). De verschillen in brand-

stofeffi ciency tussen de verschillende merken zijn met

10% tot 15% aanzienlijk. Brandstofverbruik is door

het toenemende belang van duurzaamheid en het

hogere dieselprijsniveau in de afgelopen jaren, een

belangrijk criterium geworden in het keuzeproces.

Brandstofkosten bepalen immers gemiddeld 50% van

de totale kosten van een tractor7. De maatstaf waar-

in deze variabele meestal wordt gemeten is g/kWh

(gram/kilowatt uur) of l/h (liter/uur)8. Gezien het be-

lang van brandstofverbruik beschikt elke tractor over

een brandstofmeter.

Het accijnsvoordeel van gasolie zal in de nabije toe-

komst zeer waarschijnlijk om milieuredenen (en

rechtsgelijkheid) worden beperkt of afgeschaft. Aan-

gezien het brandstofverbruik een belangrijke kos-

tenpost is voor de agrarische bedrijven en met name

loonwerkers, neemt de invloed van het brandstofver-

bruik op het keuzeproces toe.

7 Bron: Nieuwe Oogst, 26/07/08.

8 Het verbruik per kilometer bij tractoren is veel minder van belang dan bij auto’s of trucks.

Figuur 2.1 Verdeling vermogen naar afzetsector

Vermogen in kW

20

Licht Middelzwaar Zwaar

75 150100 150+

Tuin en parkVeehouderij

Akkerbouw

Loonwerk

Bron: ING Economisch Bureau

Page 14: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 13

3. Aandrijving en transmissie

Een tractor heeft 2-wiel- of 4 wielaandrijving. De meeste zwaardere

tractoren beschikken echter over 4-wielaandrijving. Het aantal ver-

snellingen in het lage snelheidstraject is vooral belangrijk voor loon-

werkers en akkerbouwers. Veel werkzaamheden vinden plaats bij

een snelheid van 4 tot 12 km/u, hierbij heeft de bestuurder al snel de

beschikking over 8 of meer versnellingen. Het aantal versnellingen

voor- en achteruit, de grootte van de stappen en het transmissie-

systeem verschillen per merk. Het bedienen van de voor- en achter-

uitschakeling gebeurt mechanisch of elektrohydraulisch met voor-

keuzeschakelaar in combinatie met voetkoppeling. Bediening van

het gas kan met de voet en meestal ook handmatig plaatsvinden.

Gedoogbeleid rond snelheid en rijvaardigheden

Formeel is de maximale snelheid van tractoren op de openbare weg

25 km/uur, maar de topsnelheid van tractoren ligt echter vaak tussen

40 en 60 km/uur. De in de landbouw belangrijke laagst mogelijke

snelheid ligt een fractie boven 09. Een tractor is in Nederland overi-

gens niet geregistreerd en kan door meerderjarigen zonder rijbewijs

of 16-jarigen met rijbewijs worden bestuurd. Op eigen grondgebied

gelden deze regels niet.

4. Hefi nrichting/hefkracht

De benodigde hefkracht wordt bepaald door het zwaarste werk-

tuig. De hefkracht, in specifi caties vaak met daN aangeduid, wordt

uitgedrukt in ton en wordt hydraulisch aangestuurd. Onderlinge

verschillen tussen merk en type zitten naast het krachtsverschil ook

in de regeltechniek.

9 Vaak zijn snelheden vanaf 0,2 km/h mogelijk.

5. Cabine en besturingseigenschappen

De cabine van een tractor wordt voortdurend verder

gemoderniseerd en voorzien van nieuwe technieken.

Inmiddels beschikt circa 90% van de nieuwe tractoren

in de hogere klassen over klimaatregeling en GPS. Dit

is overigens niet altijd inbegrepen in de standaard-

prijs. Afgezien van de techniek is het (rij)comfort en

de bewegingsruimte in de cabine een onderschei-

dend criterium. Ook speelt de beheersing van het ge-

luidsniveau (Db) een wezenlijke rol van betekenis bij

de voorkeur van bestuurders voor een bepaald merk

en type tractor.

Naast de genoemde technische aspecten zijn nog een

aantal functionele kenmerken van belang:

verstelbaarheid van de trekhaak•

eigenschappen van de fronthef (functionaliteit en •

hefkracht)

draaicirkel•

eigen gewicht van de tractor in kg•

verstelbaarheid van de spoorbreedte.•

Tabel 2.1 Brandstofverbruik per uur naar vermogen*

Klasse vermogen in kW Gasolie in l/h

Licht 20-75 5-20

Middelzwaar 75-150 20-40

Zwaar >150 >40

Bron: ING Economisch Bureau

* Basis: maximaal absoluut vermogen, verbruik 225-240 g/kwh en een soortelijk gewicht van diesel van gemiddeld 833 kg/m3.

Page 15: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 14

Hoewel een tractor een functioneel bedrijfsmiddel is, hechten veel

agrarische ondernemers ook waarde aan uitstraling. Dit geldt vooral

voor loonbedrijven en akkerbouwers. Hiermee is aangegeven dat de

uiterlijke kenmerken ook invloed hebben op de investeringsselectie

(zie verder hoofdstuk 3).

Het gewicht van een landbouwtractor hangt in hoge mate samen

met het vermogen en loopt grofweg uiteen van 2.000 kg voor een

lichte tractor tot 10.000 kg voor een zeer zware tractor.

(Ingebouwde)opties

Tractoren hebben het afgelopen decennium een sterke ontwikke-

ling doorgemaakt.

Door de technische ontwikkeling en specifi eke klantwensen wordt

het aantal mee te leveren opties ook steeds groter:

Tracking and tracing-systeem: deze functionaliteit is vooral inte-•

ressant voor loonbedrijven, om het materieel te kunnen volgen.

Tevens kunnen relevante gegevens bij terugkomst worden uit-

gelezen.

Traploze (of automatische) aandrijving• 10:

Steeds meer tractoren worden uitgerust met automatische ver-

snellingsbakken (intelligent systeem dat op basis van toerental ac-

teert). Een automaat is bij goede bediening veel zuiniger dan een

manueel systeem. Dit speelt ook een rol bij de waardebepaling

op de tweedehandsmarkt. Zo werkt de door Fendt ontwikkelde

traploze transmissie effi ciënt, doordat de overgang naar een ho-

gere versnelling geruisloos verloopt. Hierdoor wordt de tractor

steeds bij een optimaal toeren tal aangestuurd. Ook andere mer-

ken hebben systemen van automatische transmissie ontwikkeld.

Het genoemde motief is vaak gemak, maar het kan dus ook tot

brandstofbesparing leiden.

ISOBUS: gestandaardiseerde koppeling van elektronica tussen •

werktuigen en tractoren, bijvoorbeeld om een spuit of een kunst-

meststrooier op aan te sluiten. Hierdoor hoeft niet elke machine

zijn eigen bediening in de tractor te hebben.

Variabele bandenspanning: verbruikstechnisch is het voor-•

delig om de bandenspanning op het land te verlagen en op

de weg te verhogen. Dit is met name interessant voor loon-

bedrijven. De brandstofbesparing kan hierdoor oplopen tot

10 Zogenaamde ‘variotransmissie’.

20%11. Ventielen kunnen ook elektrisch bediend

worden.

Uitbreiding van het aantal zogenaamde hydrauli-•

sche ventielen voor het bedienen van werktuigen

van twee naar drie12.

11 Bron: Trekker en werktuig juli/augustus 2008.

12 Mechanisme om een werktuig met behulp van hydraulische druk te bedie-nen.

• GPS-systemen ten behoeve van precisielandbouw

(zaaien, gewasbescherming, oogsten) worden ver-

der doorontwikkeld. Zo is het systeem ‘GPS-RTK’,

dat gebruik maakt van nauwkeurigere satteliet-

navigatie inmiddels op de markt.

• Kopakkermanagementsysteem: mogelijkheid om

een tractor voor te programmeren.

• Automatische besturing. Een uitwerking hiervan

is het zogenaamde ‘master-slave principe’. Hierbij

wordt de mastertrekker handmatig bestuurd en is

de slave trekker onbemand. Dit concept is vooral

interessant voor bedrijven met een groot areaal.

In Nederland bevinden zich (nog) slechts weinig

bedrijven die voldoende omvang hebben.

• Teeltgespecialiseerde tractoren.

• Elektrisch ondersteunde aandrijving. Dit is een vari-

ant waarbij meerdere onderdelen van een tractor

elektrisch worden aangedreven. John Deere brengt

dit concept nu op de markt. De hybride tractor

gaat nog een stap verder.

• Meedraaiende fronthef: een toepassing waarbij de

fronthef meedraait in de richting waarin de tractor

wordt gestuurd.

• Vermindering van de schadelijke uitstoot door toe-

passing van selectieve catellitische reductie (SCR)

en toevoeging van de vloeistof ‘Add blue’ aan de

gasolie.

• Vergroting van de spoorbreedte: initiatieven waar-

bij de spoorbreedte van een tractor van standaard

1,50 of 1,80 meter wordt vergroot naar 3,15 meter.

Het voordeel hiervan is dat er vaste paden ontstaan

en er niet meer over het zaaibed wordt gereden.

Box 2.1 Technische ontwikkelingen

Page 16: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 15

Innovatie richt zich bij tractoren vooral op automatisering, reductie

van brandstofverbruik en verminderde uitstoot van schadelijke stof-

fen (box 2.1). De ontwikkeling van de hybride motor (combinatie

verbrandingsmotor/elektromotor) kan hiertoe bijdragen.

Slijtage en onderhoud

Normaliter is het bij voldoende en consequent preventief onder-

houd gedurende de economische levensduur (of 10.000 draaiuren)

niet nodig om belangrijke onderdelen te vervangen. Wel komt het

voor dat de remmen of de koppeling worden vervangen. Regulier

gepland onderhoud vindt plaats om de 300 tot 500 uur (o.a. olie-

verversing). Het transmissie- en hydraulieksysteem is na ongeveer

1.000 uur aan onderhoud toe. Voor groot onderhoud is 5.000 uur

een belangrijk tussenstation.

Onderhoud concentreert zich steeds meer bij de dealer

In tegenstelling tot akkerbouwbedrijven en veehouderijen hebben

loonbedrijven over het algemeen een eigen onderhoudsafdeling,

waar tenminste het basisonderhoud kan worden verricht. Door de

geavanceerdere elektronica en de snelle opvolging van innovaties,

wordt het voor de bedrijven wel steeds lastiger om de onderhoud

zelf uit te voeren. Bij nieuwe tractoren moeten gegevens vaak com-

putergestuurd ‘uitgelezen’ worden, om de diagnose te kunnen stel-

len. Hierdoor wordt groot onderhoud in toenemende mate verricht

door specialisten van dealers, oftewel de mechanisatie bedrijven.

De kosten van reparatie en onderhoud bedragen

jaarlijks grofweg zo’n 3,5% van de aanschafprijs.

Voor de gehele verwachte gebruiksduur uiteen-

lopend van 4.000 uur tot 10.000 uur kunnen tegen

een uurtarief onderhoudscontracten met dealers

worden gesloten.

De totale kosten van een tractor variëren afhankelijk

van het type en de inzet van maximaal € 8,- voor lich-

te tractoren tot € 30,- per uur voor de zwaarste trac-

toren inclusief afschrijvings- en verzekerings kosten13.

2.4 Omvang en samenstelling van het tractorpark

Tractorpark bevat nog veel oudere tractoren

Het totale landbouwtractorpark in Nederland heeft

een omvang van meer dan 100.000 stuks, waarvan

maximaal 60.000 tractoren nog frequent worden ge-

bruikt. Veel agrarische bedrijven die een tractor rela-

tief weinig gebruiken, houden een tweede tractor als

reserve aan tot deze technisch versleten is. Gemiddeld

is het tractorpark om die reden relatief oud en geeft

de gemiddelde leeftijd niet veel informatie over de

hoogwaardigheid van het gebruikte materieel.

13 Basis hiervoor is 600 uur per jaar bron: LEI

Box 2.2 Hybride tractor staat in de kinderschoenen

Ondanks dat duurzaamheid tegenwoordig meespeelt in vrijwel elke

zakelijke overweging, wordt er nog relatief weinig geëxperimenteerd

met tractormotoren die op alternatieve brandstoffen (bio diesel of

waterstof) of op hybride-basis rijden. Naar verwachting zal dit in na-

volging van andere sectoren ook op de tractormarkt verder zijn intre-

de doen. Deze ontwikkeling wordt versterkt door de controversiële

positie van de vuilere rode diesel, de stijging van de diesel prijzen en

de vergroeningstrend. Ook zijn er fi scale regelingen zoals de milieu-

investeringsaftrek (MIA). Voor emissiearme trekkers bestaan extra

mogelijkheden via de VAMIL-regeling*.

Meer informatie over deze regelingen: www.VROM.nl

Bron: ING Economisch Bureau

*Mogelijkheid tot variabele afschrijving van milieu-investeringen

Page 17: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 16

Maximaal 40.000 tractoren komen voor vervanging in aanmerking

Het gemiddelde verkoopniveau op lange termijn en het aantal ac-

tieve bedrijven is echter veeleer een indicator voor het niveau van

vervangingsinvesteringen. Op basis van de historische verkopen en

de gemiddelde gebruiksduur14 is een reële schatting dat maximaal

40.000 van de actieve landbouwtractoren voor vervanging in aan-

merking komen15.

14 Geschat op gemiddeld 9 tot 10 jaar.

15 Benadering op basis van het totaal aangeschafte landbouwtractoren in de periode 1989-2008

Agrarische bedrijven hebben gemiddeld veel meer

oudere tractoren dan loonbedrijven. Dit hangt sa-

men met de aanzienlijk lager intensiteit van gebruik.

Zo bedraagt de totale gebruiksduur bij melkveebe-

drijven niet zelden 15 jaar of langer, terwijl bij loon-

bedrijven 4 tot 8 jaar gangbaar is. ‘Het gaat om het

goed functioneren’ is hier vaak het motto.

Page 18: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 17

3.1 Management samenvatting

De totale markt voor nieuwe tractoren heeft een omvang van •

€ 250 tot € 350 miljoen op jaarbasis. De aantallen krimpen, maar

de investeringssom stijgt.

De gemiddelde prijs van een tractor ligt tussen € 80.000,- en •

€ 100.000,- en stijgt door een toename van het gemiddeld ver-

mogen. Prijsverschillen worden vooral bepaald door het merk en

de vermogensklasse, onderlinge verschillen zijn fors. Fendt heeft

de hoogste prijs, maar spant ook qua merkwaardering de kroon,

gevolgd door John Deere.

De levering van tractoren kent een duidelijk seizoenspatroon, be-•

stellingen vinden vooral plaats in het najaar. 70% van de nieuwe

tractoren wordt in het eerste halfjaar afgeleverd.

De gemiddelde jaarlijkse afzet van landbouwtractoren bedraagt •

3.800 stuks en bereikt in 2008 een hoogtepunt op 4.400. In de

tweede helft van het jaar is de afzet gedaald. Voor 2009 wordt

een afzet van 3.600 stuks verwacht.

New Holland en John Deere zijn marktleiders. Samen met Fendt •

en Massey Fergusson hebben deze merken tweederde van de

Nederlandse markt in handen.

De economische levensduur van een tractor bedraagt 7 tot 8 jaar •

en een technische levensduur van minimaal 15 jaar.

Een loonbedrijf gebruikt een tractor met gemiddeld 1.250 uur per •

jaar tot 3 keer intensiever dan een gemiddelde akkerbouwer of

melkveehouder.

Na 7.000 tot 8.000 draaiuren wordt investerings-•

technisch een kritiek keuzemoment bereikt. 75%

van de loonbedrijven ruilt de tractor voor 10.000

draaiuren in.

Remarketing van tractoren is door de liquiditeit •

in de markt relatief eenvoudig, tractoren < 10.000

draaiuren blijven veelal in Nederland.

Het merk en het aantal draaiuren zijn het meest •

belangrijk voor de waarde van een tweedehands

tractor. Fendt en John Deere zijn in het algemeen

het meest courant.

3.2 Inleiding

Het multifunctionele karakter maakt een tractor

praktisch onmisbaar voor elke agrarische onderne-

ming. In elk bedrijf is dan ook minimaal één exem-

plaar aanwezig. Totaal heeft de Nederlandse markt

voor nieuwe tractoren een omvang van circa € 250

tot € 350 miljoen op jaarbasis16.

3.3 Markt en prijsniveau van nieuwe tractoren

De productketen voor nieuwe tractoren is redelijk

overzichtelijk (fi guur 3.1). De meeste nieuwe tracto-

16 Inclusief smalspoor- en compacttractoren.

3. Markt voor Tractoren

Optioneel

Fabrikant Importeur Dealer*Loon-bedrijf

Agrarisch-bedrijf

Bron: ING Economisch Bureau

*Dealer en mechanisatiebedrijf zijn hier aan elkaar gelijk

Figuur 3.1 Ketenstructuur nieuwe landbouwtractoren

Page 19: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 18

ren worden in Nederland door een importeur of handelsmaatschap-

pij geïmporteerd en aan de dealer in het afzetgebied geleverd.

Meestal zijn dit zelfstandige en onafhankelijk opererende mechani-

satiebedrijven. In een enkel geval heeft de fabrikant een eigen cen-

trale verkooporganisatie in Nederland. Een nieuwe tractor wordt

door een onderneming vervolgens via een dealer aangeschaft en

geleverd. Het komt echter ook voor dat grotere orders door loon-

bedrijven rechtstreeks bij de importeur worden geplaatst. Kleinere

tractormerken hebben overigens doorgaans geen dealer netwerk,

maar één centraal verkooppunt.

Loonbedrijven zijn de belangrijkste investerende partij

Loonbedrijven worden ingehuurd door akkerbouwers of melkvee-

houders en vervullen in die zin een intermediaire functie. Zo kan

bijvoorbeeld de oogst en de voederwinning worden uitbesteed.

Door de concentratie van materieel zijn loonbedrijven de belang-

rijkste investerende partij (hoofdstuk 4). Indien een agrarisch bedrijf

geen gebruik maakt van de diensten van een loonbedrijf, treedt zij

zelf op als investeerder. Ondanks de uitbesteding aan loonbedrijven

hebben ook agrarische bedrijven nog altijd het nodige eigen mate-

rieel.

De tractormarkt is net als de markt voor landbouwwerktuigen bij

uitstek een servicegerichte markt. Kenmerkend voor de sector is de

vertrouwensrelatie tussen de gebruiker en de dealer. Vaak gaat dit

om een jarenlange verbintenis. Niet zelden is men zelfs bereid om

van merk te veranderen als de dienstverlening te wensen overlaat

of juist als de vertrouwde dealer van merk verandert. Het verkoop-

kanaal is derhalve cruciaal voor het succes van een merk. Om deze

reden worden door de importeur of op centraal niveau steeds vaker

prestatie eisen gesteld aan dealers (mechanisatiebedrijven). Ook

wordt het niet altijd toegestaan om meer dan één merk aan te bie-

den. In die zin heeft de importeur een machtige positie in de keten.

Op geringe schaal wordt buiten de importeur om bij een leverancier

in het buitenland gekocht; dit wordt ‘grijze import genoemd’.

Mechanisatiebedrijven opereren ‘breed’

Mechanisatiebedrijven hebben omwille van de eigen fi nanciële pres-

taties vaak verschillende soorten tractoren en landbouwmachines

van een merk in het assortiment. Hiermee worden zowel loonbedrij-

ven, akkerbouwers, veehouderijen als bedrijven en overheden die

actief zijn in de tuin- en parksector en/of cultuurtechniek bediend.

Dit maakt het lastig om specifi eke productkennis te waarborgen.

Naast de verkoop verzorgen mechanisatiebedrijven het onderhoud,

wat tevens meestal de voornaamste inkomstenbron

is. Daarnaast verhuren deze bedrijven steeds meer

materieel.

Aantal mechanisatiebedrijven loopt terug

In Nederland bevinden zich in totaal maar liefst

ongeveer 750 mechanisatiebedrijven, waarmee de

markt verzadigd is en de branche een zeer versnip-

perd beeld laat zien. Dit naar verhouding grote aan-

tal mechanisatiebedrijven is historisch gegroeid, om-

dat afnemers de dealer om praktische redenen graag

binnen een straal van 20 km wilden hebben. Mede

door de verzakelijking in de agrarische sector en de

opkomst van loonbedrijven, die kritisch zijn op prijs

en uurtarieven, is de concurrentie tussen mechanisa-

tiebedrijven de afgelopen jaren sterk toegenomen.

Dit uit zich vooral in de neerwaartse druk op tarie-

ven die in rekening worden gebracht. In de nabije

toekomst zal het aantal mechanisatiebedrijven naar

verwachting aanzienlijk afnemen door bedrijfssta-

kingen en in mindere mate door overnames. Naast

de onderlinge prijzenslag zijn hiervoor de volgende

redenen te noemen:

Het uitgebreide productassortiment van mechanisa-

tiebedrijven vereist veel en actuele (technologische)

kennis, die pas rendabel kan worden ingezet bij een

groter aantal klanten.

De schaalgrootte van agrarisch ondernemers en •

loonbedrijven zal toenemen, waardoor de beste

mechanisatiebedrijven zullen ‘meegroeien’.

Goed opgeleid personeel is schaars. •

Page 20: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 19

Tractormarkt krimpt, gemiddelde aanschafprijs stijgt

De afzetmarkt van tractoren is een verzadigde markt. De investerin-

gen bestaan vrijwel uitsluitend uit vervangingsinvesteringen, waar-

bij een gegeven is dat het totale Nederlandse tractorpark krimpt

door afname van het areaal en schaalvergroting van de afzetmarkt.

Hierdoor kunnen de tractoren immers effi ciënter worden ingezet.

Wel neemt de investeringssom per tractor toe door de voortduren-

de toename van motorvermogen, functionaliteiten en luxe.

Wat merkdiversiteit betreft is de markt voor landbouwtractoren

minder geconsolideerd dan bijvoorbeeld de markten voor aardap-

pelrooiers, maaidorsers en hakselaars (hoofdstukken 5,6 en 7). Toch

heeft zich de afgelopen decennia ook op de tractormarkt een con-

centratietendens afgetekend. Het aantal merken is in dit tijdsbestek

gehalveerd. Thans wordt de wereld tractormarkt gedomineerd door

een zestal concerns: Agco Fendt, Argo groep, Claas,

CNH, Same Deutz-Fahr en John Deere. Als het vooral

nationaal actieve Chinese Shandong Heavy Industries

buiten beschouwing wordt gelaten, is John Deere

wereldwijd de grootste fabrikant van tractoren.

Claas is de grootste fabrikant van landbouwmachines

in Europa. Dit merk is vooral sterk in maaidorsers en

hakselaars (hoofdstuk 6 en 7).

Grote tractormerken West-Europees of Amerikaans

Alle in Nederland nieuw aangeschafte tractoren

worden geïmporteerd. Fabrikanten van tractoren

zijn van oorsprong vooral gevestigd in Duitsland,

Verenigde Staten en in mindere mate Oostenrijk en

Tabel 3.1 Overzicht van tractormerken en importeurs

Merk Concern Nationaliteit Productielocatie Importeur

Case IH CNH Verenigde Staten Oostenrijk/Verenigde Staten CBU* Nederland/CNH Belgium

Claas Claas Duitsland Frankrijk Kamps de Wild B.V.

Deutz-Fahr Same Deutz-Fahr Italië Duitsland/Italië Same Deutz-Fahr Holland B.V.

Fendt AGCO Verenigde Staten Duitsland De Vor Achterveld B.V.

Hürlimann Same Deutz-Fahr Italië Italië Same Deutz-Fahr Holland B.V.

JCB JCB Groot Brittannië Groot Brittannië JCB Nederland

John Deere John Deere Verenigde Staten Verenigde Staten/Duitsland Louis Nagel B.V.

Kubota Kubota Corp Japan Japan De Vor Achterveld B.V.

Lamborghini Same Deutz-Fahr Italië Italië Same Deutz-Fahr Holland B.V.

Landini Argo Italië Italië Vormec B.V.

Massey Ferguson AGCO Verenigde Staten Frankrijk Mechatrac B.V.

McCormick Argo Italië Italië Vormec B.V.

New Holland CNH Verenigde Staten Groot Brittannië/Italië/ Verenigde Staten

CBU* Nederland/CNH Belgium

Same Same Deutz-Fahr Italië Italië Same Deutz-Fahr Holland B.V.

Steyr CNH Verenigde Staten Oostenrijk CBU* Nederland/CNH Belgium

Valtra AGCO Verenigde Staten Finland Agritech B.V.

Zetor Zetor Tsjechië Tsjechië Slootsmid Trading B.V.

Voornamelijk compacttractoren

Foton/Eurotrac Shandong Heavy Industries Ltd.

China China P. de Heus & Zonen Greup B.V.

Iseki Japan Japan Vormec B.V.

Kioti Korea Korea Pols groep B.V.

Shibaura Japan Japan Shibaura Europe B.V.

Yanmar Japan Japan Yanmar Europe B.V.

Bron: ING Economisch Bureau

*Commerciële business unit

Page 21: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 20

Italië. Vrijwel alle in Nederland actieve merken hebben een wereld-

wijd werkveld.

Aziatische en Oost-Europese merken hebben nog nauwelijks voet

aan de grond

Merken die nog niet of in beperkte mate op de Nederlandse markt

worden verkocht zijn: Belarus (Rusland), Eicher (Duitsland), Lindner

(Oostenrijk), Terrion (Rusland), Tolpar (Rusland), Ursus (Rusland).

Inmiddels is de grote Chinese fabrikant Shandong Heavy industries

(merk Foton), op bescheiden wijze onder het merk Eurotrac ook

toegetreden tot de Nederlandse markt.

Dealer- en service netwerk maakt toetreding lastig

Er zijn verschillende oorzaken voor het nagenoeg ontbreken van

prijstechnisch voordelige Oost-Europese en Aziatische tractoren op

de Nederlandse markt. Niet alleen is de technische kwaliteit minder

dan de merken uit West-Europa en Noord-Amerika, het belangrijk-

ste obstakel is het ontbreken van een dealer- en servicenetwerk.

De tractor is als productiemiddel zodanig belangrijk voor de be-

drijfsvoering dat het verlenen van directe en adequate service voor

gebruikers essentieel is. Het opzetten van een kwalitatief goede

servicedealer infrastructuur vereist echter schaalgrootte en is in het

algemeen pas rendabel bij een afzet van circa 150 tractoren per jaar.

Nieuwkomers kunnen daarom slechts tot de markt toetreden door

een bestaand netwerk over te nemen of gebruik te maken van be-

staande onafhankelijke dealers. Om deze reden zullen deze mer-

ken naar verwachting voorlopig slechts beperkt toetreden.

Wereldwijd maken verschillende tractor- en landbouwmachinefa-

brikanten voor onderdelen gebruik van grote toeleveranciers. Voor-

beeld hiervan zijn het Amerikaanse ‘Caterpillar’, het Duitse Daimler

Chrysler en het Italiaanse Iveco voor de levering van motoren. In

Nederland is de grootste leverancier voor de vervanging van trac-

toronderdelen het bedrijf Kramp te Varsseveld.

Prijsverschillen lijken fors maar dalen bij nadere

beschouwing

De gemiddelde prijs van een landbouwtractor ligt om-

streeks € 80.000,- tot € 100.000,- en is primair afhan-

kelijk van het merk en de vermogensklasse. Daarbij

is de spreiding groot. Als we de eerder gehanteerde

categorieën licht, middelzwaar en zwaar aanhouden

dan kunnen indicatief de in tabel 3.2 weergegeven

klassen worden onderscheiden (ondergrens vermo-

gen voor prijsniveau is hier 40 kW).

Merk verreweg het meest prijsbepalend, gevolgd door

het motorvermogen

Een methode om de verschillende merken en typen

tractor met elkaar te vergelijken is het bepalen van

de prijs per kW. Deze waarde loopt uiteen loopt van

€ 400 tot maar liefst € 1.350. Daarnaast blijkt uit ta-

bel 3.3 tevens dat de overlap tussen de categorieën

groot is. Dit impliceert dat er een grote spreiding in

prijs tussen tractormerken bestaat. Dit komt doordat

het prijsverschil tussen het lage en het hoge markt-

segment fors is (zie verder paragraaf 3.4).

Merkwaardering bepaalt prijs

Uit het prijsverschil blijkt dat de aanschafprijs sterk

wordt bepaald door de waardering van het merk. Dit

heeft vooral met beleving van technische kwaliteit

en opgebouwd imago te maken. Aangezien het ver-

schil in technische kwaliteit in het hogere segment

gering is, bewegen de prijzen van de grotere merken

zich over het algemeen steeds meer naar elkaar toe17.

17 De prijzen liggen het dichtst bij elkaar in het zware segment. De oorzaak hier-van is dat alleen gevestigde merken deze tractoren op de markt brengen.

Tabel 3.2 indeling prijs naar vermogensklasse

Klasse vermogen in kW

prijsbandbreedte indicatie gemiddelde prijs

Licht 20-75 € 20.000- 95.000 € 45.000

Middelzwaar 75-150 € 35.000-170.000 € 80.000

Zwaar >150 € 85.000-250.000 € 135.000

Bron: Boerderij, bewerking ING Economisch Bureau

Box 3.1 Motorvermogen van tractoren loopt snel op

Tractoren worden steeds krachtiger. Jaarlijks gaat het

gemiddelde vermogen van nieuwverkochte tractoren

5 kW omhoog, vooral omdat loonbedrijven fl exibel

willen zijn in de inzetbaarheid, maar ook omdat agrari-

sche bedrijven groter worden en grotere arealen gaan

bewerken. Naar verwachting zal deze ontwikkeling de

komende jaren doorzetten.

Page 22: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 21

Het Duitse Fendt blijft een uitschieter naar boven, maar dit wordt

gerechtvaardigd door de hogere merkwaardering. Het merk Zetor

bevindt zich aan de onderkant van de prijsrange. Wanneer over de

gehele gebruiksduur wordt gekeken naar het gemiddelde totale

uurtarief inclusief kosten, dan zijn de verschillen in het algemeen

klein18. Dit betekent dat een hogere prijs wel degelijk ook gepaard

gaat met een hoger kwaliteitsniveau en lagere onderhoudskosten.

Servicecontract steeds meer afgesloten bij nieuwe aanschaf

Nieuwe tractoren worden lang niet altijd aangeschaft in combina-

tie met een servicecontract. Vooral akkerbouwers en melkveehou-

ders besluiten nog vaak om dit risico op zich te nemen. Toch kie-

zen steeds meer bedrijven, waaronder veel loonwerkers, voor een

servicecontract. Het voordeel voor de gebruiker is vooral zekerheid

over de kosten die worden gemaakt. Naar verwachting zal dit in de

toekomst verder toenemen. Voor dealers zijn deze overeenkomsten

een vorm van binding die bedrijfseconomisch belangrijk is. Overi-

gens staat het servicecontract los van de fabrieksgarantie voor ge-

breken.

18 Bron: Boerderij

Ontwikkeling verkopen

Tractorverkopen vertonen trendmatige daling

De ontwikkelingen op de tractormarkt hebben een

gematigd karakter. De afgelopen twee decennia

heeft de verkoop van nieuwe landbouwtractoren een

dalende trend laten zien. Na het hoogtepunt van een

kleine10.000 stuks in 1988, daalde de gemiddelde af-

zet in twee decennia naar een kleine 4.00019 per jaar.

De stijging van de gemiddelde investeringssom per

tractor zorgt ervoor dat de omzet nog redelijk op peil

is gebleven. Met name voor de afgelopen jaren geldt

dat de omzet is gestimuleerd door hogere prijzen als

gevolg van gestegen grondstofprijzen20.

Na orderhoogtepunt in 2007, piekt de afzet in 2008 op

4.400 stuks….

Gestimuleerd door het positieve sentiment in de sec-

tor heeft de markt voor tractoren in 2007 en 2008 een

hoogtijfase achter de rug. In 2007 werd met 4.200

landbouwtractoren en ongeveer 1.000 smalspoor- en

compacttractoren een hoog afzetniveau bereikt. Ter

vergelijking: in Duitsland werden in 2007 meer dan

25.000 tractoren afgezet en in België ruim 2.500.

Ondanks dat de orderintake onder invloed van een

minder rooskleurig perspectief in de loop van 2008

is afgenomen, zal de afl evering van bestelde land-

bouwtractoren in 2008 met ongeveer 4.400 stuks

naar verwachting een hoogtepunt (+ 5%) bereiken.

Dit is vooral te danken aan het sterke eerste half

jaar. Ultimo 2008 ligt de top wel duidelijk achter

ons (fi guur 3.2), het leeuwendeel van de geplande

investeringen zijn inmiddels verricht en de hiervoor

belangrijke grondstof- en afzetprijzen zijn voorlopig

eveneens hun piek voorbij.

19 Het langetermijngemiddelde (10 jaar) van landbouwtractoren ligt op 3.800 en daalt.

20 Het prijsniveau van tractoren is in de periode 2007-2008 zo’n 10% gestegen.

Figuur 3.2 Ontwikkelingen van de tractorverkoop (exclusief

smalspoor- en compacttractoren).

Bron: Federatie agrotechniek/boerderij

* voorspelling ING Economisch Bureau

3000

3500

4000

4500

5000

2009*2008*2007200620052004200320022001200019991998

Landbouwtractoren Trendlijn

Page 23: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 22

…en daalt in 2009 naar 3.600 stuks

In 2009 zal de afzet een stap terug doen tot onder het gemiddelde

van 3.800. Hierbij zal vooral de vraag naar zware tractoren onder

druk staan. Naast de daling van de productprijzen, speelt hierbij een

rol dat loonbedrijven terughoudender zullen zijn met aanschaffen

van tractoren voor de conjunctuurgevoelige grondverzetactivitei-

ten. De agrarische sector ondervindt slechts beperkt hinder van eco-

nomische tegenwind, hierdoor is het sentiment beter dan in andere

sectoren.

Positief is dat de afzet van tractoren voor cultuurtechnische en

openbare projecten stijgt. Voorbeelden van toepassingsgebieden

zijn: landinrichting, aanleg van sportvelden en recreatiegebieden.

Productiecapaciteit door efficiency 10% tot 15% vergroot

De sterke vraag van de afgelopen periode heeft ervoor gezorgd dat

de productiecapaciteit van fabrikanten maximaal is benut. De afge-

lopen twee jaar hebben leveranciers, waaronder Agco Fendt, hun

productie met naar schatting slechts 10% tot 15% uitgebreid, om

aan de grote vraag te voldoen21. Als gevolg hiervan zijn de lever-

tijden ultimo 2008 nog altijd langer dan normaal22. Positief gevolg

hiervan is dat het negatieve effect van overcapaciteit op het prijsni-

veau de komende jaren gering zal zijn. Overigens zullen de levertij-

den in de loop van 2009 ook weer normaliseren.

21 Vooral gerealiseerd door effi ciencyverbetering

22 De normale levertijd voor in Europa geproduceerde tractoren is 6 tot 8 weken

Afzet van compacttractoren in de lift

In tegenstelling tot de afzet van landbouwtractoren,

laat de afzet van compacttractoren een stijgende

lijn zien (fi guur 3.3). Het aantal verkochte compact-

tractoren is ultimo 2008 naar verwachting meer dan

verdubbeld ten opzichte van 2006 toen 400 compact-

tractoren werden verkocht. Ook op lange termijn is

een structurele groei zichtbaar. De afzet van smal-

spoortractoren blijft daarentegen redelijk constant

op 200 stuks.

Divers aanbod leidt tot segmentering naar functionali-

teit en capaciteit

In het algemeen kiezen eindgebruikers steeds vaker

voor ‘passende capaciteit’. Dit wordt in de hand ge-

werkt doordat de diversiteit in het productaanbod

de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen. Van ver-

schuiving van landbouwtractoren naar compacttrac-

toren is nauwelijks sprake, de groei is vooral verklaar-

baar door de groei van de relatief goed renderende

tuin- en parksector. Ook hebben tractormerken als

New Holland en John Deere nieuwe modellen in dit

segment op de markt gebracht, wat de vraag heeft

aangewakkerd.

Een kanttekening bij de groeiende afzet van com-

pacttractoren is wel dat objecten die voorheen als

(zelfrijdende) grasmaaimachine te boek stonden,

door uitbreiding van de functionaliteit in bepaalde

gevallen als compacttractor worden gekwalifi ceerd.

Box 3.2 Bestellen in het najaar, afl everen in het

voorjaar

De verkoop van tractoren kent in een normaal jaar een

duidelijk seizoenspatroon. In het eerste half jaar wordt

maar liefst 70% van de tractoren afgeleverd. De achter-

grond ligt in het gebruik binnen de landbouwsector dat

in de tweede helft van het jaar een hoogtepunt bereikt.

In het najaar wordt vervolgens de balans opgemaakt en

vinden de meeste investeringsbeslissingen plaats.

Figuur 3.3 Smalspoor- en compacttractoren

Bron: Federatie agrotechniek

*voorspelling ING economisch Bureau

Compacttractoren SmalspoortractorenTrendlijn compacttractoren

100

200

300

400

500

600

700

800

900

1000

2009*2008*2007200620052004200320022001200019991998

Page 24: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 23

New Holland en John Deere dicteren de markt voor nieuwe

tractoren

Marktaandelen vrij constant, New Holland en John Deere marktleider

Tweederde van de markt is in handen van de merken New Holland,

John Deere, Fendt en Massey Fergusson. Over de afgelopen jaren

gezien is het Amerikaanse merk New Holland met een marktaan-

deel van circa 24% marktleider (fi guur 3.4). John Deere neemt met

ruim 20% een tweede positie in. Ook onder loonbedrijven is New

Holland de meest gebruikte tractor23. Over het algemeen geven

deze bedrijven de voorkeur aan het hoge kwaliteitssegment, omdat

betrouwbaarheid door de gebruiksintensiteit van essentieel belang

is voor de bedrijfsvoering. Marktbreed gezien heeft het merk Zetor

de afgelopen jaren een opleving doorgemaakt, terwijl de verkoop

van Landini en Steyr een daling laat zien.

23 Bron: Agridirect

In 2007 heeft New Holland het marktleiderschap

moeten overdragen aan John Deere dat een zeer

goed jaar doormaakte. In 2008 zal het marktaan-

deel van John Deere naar verwachting weer op een

normaal niveau uitkomen. Op concernniveau neemt

Agco (Fendt, Massey Ferguson en Valtra) een kop-

positie in.

In België had New Holland in 2007 het grootste

marktaandeel voor John Deere. Op de Duitse markt

was John Deere over 2007 net als in Nederland markt-

leider, gevolgd door Fendt en Deutz-Fahr.

Tussen de verschillende gebruikerssegmenten zijn

verschillen in merkvoorkeur zichtbaar. Als bijvoor-

beeld wordt ingezoomd op de voorkeuren van melk-

veehouders, dan blijken Fendt en Massey Ferguson

duidelijk een sterkere positie te hebben dan op de

totale markt (fi guur 3.5).

Figuur 3.4 Marktaandelen nieuwe landbouwtractoren Nederland (exclusief smalspoor- en compacttractoren)

Bron: Federatie Agrotechniek, bewerking ING Economisch Bureau

* Nieuw afgeleverde tractoren worden in Nederland niet op kenteken geregistreerd. Onder toezicht van de NMA worden de marktaandelen mede om deze reden met een jaar vertraging

bekendgemaakt.

vv

8%

7%

5%

13% 15%

4%

6%

7%5%3%

6%

17%

8%

28%20%9%

24%

4%

4%5%

2004-2006 medio 2007*

CaseDeutz-FahrJohn DeereNew HollandZetor

ClaasFendtMassey FergusonValtraOverig

CaseDeutz-FahrJohn DeereNew HollandZetor

ClaasFendtMassey FergusonValtraOverig

Page 25: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 24

3.4 Merkwaardering

Kwaliteit van de dealer essentieel voor de merkwaardering

De merkwaardering is een optelsom van imago, technische kwali-

teit, service en beschikbaarheid van onderdelen, esthetische kwali-

teit en courantheid op de tweedehandsmarkt.

Keuze voor maatwerk loont

Door de diversiteit in het productaanbod en de specialisatie in de

agrarische sector hoeft een landbouwtractor niet meer per defi ni-

tie voor alles inzetbaar te zijn. Bij de investeringsselectie kan het

benodigde vermogen worden afgestemd op de activiteiten. Een

groter vermogen geeft meer fl exibiliteit, maar drijft zowel de prijs

als het brandstofverbruik direct op. Bedrijfseconomisch is het lang

niet altijd verstandig om een zware tractor te kiezen. Daarentegen

is een te lichte tractor beperkt en daardoor niet effectief. Met be-

hulp van de nieuwprijs, standaard restwaarde, onderhoudskosten

en brandstofverbruik en het gemiddeld aantal draaiuren kan wor-

den bepaald welke tractor aansluit op de individuele behoeften van

een afnemer.

Fendt: duurste, maar ook het meest gewaardeerd

Figuur 3.6 geeft de verhouding tussen merkwaardering en prijs aan.

In de Nederlandse tractormarkt geniet het merk Fendt duidelijk de

hoogste waardering. Dit uit zich echter ook in een aanzienlijk ho-

ger prijsniveau dan de andere merken. Zetor is een merk met een

relatief hoge merkwaardering en een gunstig prijsni-

veau. De belangstelling voor Oost-Europese tractoren

neemt langzaam toe. Een van de redenen hiervoor

is het prijsniveau en de gunstige tweedehandsmarkt

voor deze merken, die door de ontwikkeling van

opkomende landen sterk is verbeterd. Ook wordt in

de praktijk gewaardeerd dat ‘zelf sleutelen’ bij deze

tractoren nog mogelijk is.

Loonbedrijven beperkt merkgebonden, maar wel

veeleisend

Een loonbedrijf maakt andere keuzes dan een melk-

veehouder. En een melkveehouder maakt op zijn

beurt weer andere keuzes dan een akkerbouwer.

Voor een loonwerker weegt de uitstraling van de

tractor het zwaarst mee; immers richting klanten is

het imago belangrijk. ‘Je bent wat je rijdt’ lijkt het

motto te zijn. Daarnaast hebben werknemers bij

loonbedrijven regel matig een stem in de besluitvor-

ming, aangezien zij vaak verantwoordelijk zijn voor

het gebruik. Ook is een loonbedrijf door schaalgroot-

te van de activiteiten gevoeliger voor verschillen in

brandstofverbruik. Zo kan een verschil van 10 liter

per tractor per dag voor een verschil van duizenden

liters per jaar zorgen.

Soms zijn tractoren technisch nagenoeg hetzelfde

omdat ze binnen hetzelfde concern in dezelfde fa-

briek worden geproduceerd en/of dezelfde toeleve-

rancier hebben. Desondanks kan de merkwaardering

aanzienlijk verschillen. Zo is een Same technisch het-

zelfde als een Deutz-Fahr, maar is de waardering voor

een Deutz-Fahr een stuk hoger. Dit komt ook tot uit-

drukking in een hogere tweedehands waarde.

Kenmerkend voor de gehele sector dat bedrijven

zich naast een goede prijs-kwaliteitverhouding en

de waardevastheid, comfortabel willen voelen bij de

dealer en de geleverde service. De (historische) merk-

verbondenheid is daarbij nog altijd sterk.

Figuur 3.5 Merkvoorkeur melkveehouders

Bron: Agridirect

13%19%

20%

19%

16%

13%

Case/New HollandJohn DeereMassey Ferguson

FendtDeutz-FahrOverige merken

Page 26: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 25

3.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid

Levensduur

Economische levensduur 7 tot 8 jaar

De gemiddelde economische levensduur van een tractor is 7 tot

8 jaar. Vanwege de diversiteit in de toepassing is de economische

levensduur niet altijd eenduidig aan te geven. Niet bij alle werk-

zaamheden zorgt een technisch geavanceerdere of zuinigere trac-

tor ervoor dat de economische levensduur is bereikt. Het werkelijke

omslagpunt in de levensduur is afhankelijk van de bedrijfsactivitei-

ten van de betreffende onderneming. Zo zal een tractor die door

een melkveehouder wordt ingezet voor basisdoeleinden minder

snel economisch verouderen dan een tractor die voltijds door een

loonbedrijf wordt ingezet. Al met al is bedrijfseconomische scherpte

wel belangrijk om de optimale gebruiksduur te bepalen (box 3.3).

Afschrijvingstermijn landbouwtractoren tenminste 5 jaar

Tractoren worden fi scaal normaliter in 5 tot 7 jaar afgeschreven. Be-

drijfseconomisch wordt soms een nog kortere periode gehanteerd.

Doordat de gemiddelde gebruiksduur doorgaans veel hoger ligt, is

de stille reserve van het materieel nog altijd relatief

groot. Agrarische ondernemers hechten hier traditio-

neel ook een grote waarde aan.

Figuur 3.6 Tractormerken afgezet naar aanschafprijs en inschatting van de merkwaardering

Bron: ING Economisch Bureau, interviews/prijslijsten

Prijs

Mer

kwaa

rder

ing

Overige merken

FendtJohn Deere

ClaasDeutz-Fahr

Massey Ferguson

KubotaJCBSame

McCormick

Zetor Case

LamborghiniLandini Lindner

Hürlimann

ValtraSteyr New Holland

Box 3.3 Technologische vooruitgang deert loon-

bedrijf het meest

Het uit de interviews ontstane beeld is dat de technolo-

gische vooruitgang er volgens de gebruikers slechts in

beperkte mate toe leidt dat een tractor economisch ver-

oudert. Dit geldt vooral voor akkerbouwers en veehou-

ders, in mindere mate voor loonbedrijven. Volgens de

gebruikers voldoet een goed onderhouden oudere trac-

tor voor het belangrijkste deel van de activiteiten nog

prima. Toch zorgen onder andere een hogere brand-

stofeffi ciency, oplopende onderhoudskosten, grotere

nauwkeurigheid van een nieuwe tractor en gemotiveer-

der personeel ervoor dat de tractor economisch verou-

dert. Het loont de moeite om dit door te rekenen.

Page 27: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 26

Ondanks dat de toenemende automatisering kostprijsverhogend

werkt, blijkt dit nauwelijks waardevermeerderend te zijn. Daarnaast

geven veel gebruikers aan dat de betrouwbaarheid afneemt door

storingsgevoeligheid. ‘Een enkele storing betekent stilstand’.

Levensduur ook afhankelijk van gebruiker

Naast de gebruiksintensiteit is de technische levensduur sterk afhan-

kelijk van de persoon die het object bestuurt. Verkeerd gebruik kan

dat de levensduur aanzienlijk bekorten. In de praktijk kan de tech-

nische levensduur van een tractor voor agrarische ondernemingen

oplopen tot meer dan 20 jaar. Als het object de eerste jaren door

een loonbedrijf gebruikt is, ligt dit lager. Gemiddeld is de technische

levensduur tenminste 15 jaar.

Urenstand belangrijker dan leeftijd

Gebruik van tractoren varieert van 500 tot 2.000 draaiuren per jaar

Door het grote verschil in gebruiksintensiteit tussen loonbedrijven

onderling, maar ook tussen akkerbouwers en melkveebedrijven

onderling, is het aantal draaiuren als maatstaf belangrijker dan de

leeftijd. Gemiddeld bedraagt het gebruik van een nieuw aange-

schafte tractor in een loonbedrijf tenminste 1.250 uur terwijl een

agrarisch bedrijf de tractor gemiddeld 500 tot 600 uur gebruikt.

Hierbij ligt het gebruik onder melkveebedrijven het laagst. Door

de schaalvergroting in de melkveehouderij en akkerbouw, stijgt het

gebruik geleidelijk. In de praktijk geldt een ondergrens van 800 uur

per jaar vaak als criterium voor aanschaf van een nieuwe tractor in

plaats van een tweedehands exemplaar.

Inruilen of behouden na 8.000 draaiuren

Na 7.000 tot 8.000 draaiuren wordt in veel bedrijven een keuze ge-

maakt; inruilen of behouden. Een absolute bovengrens is 10.000

uur voor loonbedrijven en grote akkerbouwbedrijven. Naar schat-

ting 75% van de door loonbedrijven aangeschafte tractoren wordt

binnen deze grens ingeruild. Als van een gemiddeld gebruik bij een

loonbedrijf wordt uitgaan, dan wordt de kritische grens van 10.000

uur na gemiddeld 7 jaar bereikt. In de praktijk loopt het inruilmo-

ment afhankelijk van de specifi eke situatie uiteen. Zo

komt zowel het inruilen na 4.000 uur als het door-

rijden tot 14.000 voor. Meestal zijn de bedrijfs- en

omgevingsfactoren daarvoor bepalend (zie verder

hoofdstuk 4). Als de tractor operationeel blijft, moet

groot onderhoud worden uitgevoerd.

Voor melkveehouders is een tractor meestal een

gebruiksmiddel dat geen prioriteit heeft, maar wel

moet presteren. De eerste tractor moet altijd inzet-

baar kunnen zijn, dit is dan ook meestal een kwali-

tatief goede tractor. De tweede tractor is reserve en

draait soms maar 100 uur per jaar. Dit is doorgaans

een ouder exemplaar.

Tweedehandsmarkt

Remarketing tractoren eenvoudig

De markt voor tweedehands tractoren is in lijn met

de nieuwe afzet, groot te noemen. De wereldwijde

aanwezigheid van tractormerken draagt hiertoe bij.

Daarnaast heeft de uitbreiding en liberalisering in Eu-

ropa ertoe geleid dat de tweedehandsmarkt groter is

geworden en dat tractoren daarmee ook makkelijker

verhandelbaar zijn geworden. Daar komt bij dat de

gunstige periode in de landbouwsector het aanbod

van jong tweedehands materieel heeft verminderd.

Kwalitatief goed tweedehands materiaal is daarmee

ultimo 2008 nog steeds schaars. Naar verwachting zal

de tweedehandsmarkt zich in 2009 ontspannen.

Figuur 3.7 geeft een beeld van de marktstructuur. Een

tweedehands tractor wordt in 90% van de gevallen

bij de dealer ingeruild, dit geldt zeker voor de veel

gevraagde jonge gebruikte tractoren met 1.000 tot

4.000 draaiuren. Soms is het voor dealers fi nancieel

zelfs aantrekkelijker om een tweedehands object te

kopen en te verkopen. Voor de resterende 10% zijn

de gebruikers zelf op de markt actief.

Remarketing van jonge gebruikte tractoren in eigen land

Als een tractor minder dan 10.000 daaiuren op de

teller heeft staan, wordt het object meestal weer in

eigen land verkocht. Dit is kostentechnisch tevens het

Tabel 3.3 Levensduur tractoren

Landbouwtractoren

Economische levensduur 7 - 8 jaar

Technische levensduur >15 jaar

Bron: ING Economisch Bureau

Page 28: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 27

voordeligste. Vaak doet de dealer dit zelf, maar er kan ook een han-

delaar ingeschakeld worden. Een (gespecialiseerde) handelaar komt

meestal pas in beeld bij export. Het gaat dan meestal om oudere

tractoren, die bij kleinschalige bedrijven in Oost-Europa, Afrika of

het Midden Oosten terechtkomen24. Door grotere bedrijven in lan-

den als Polen en Oekraïne worden vaker nieuwe landbouwtractoren

aangeschaft. In deze landen bevinden zich veel bedrijven met een

oppervlakte van meer dan 1.000 hectare. Naast dealers en handela-

ren nemen de media een belangrijke positie in bij de remarketing.

Veel tweedehands materieel wordt via internetsites als agriaffaires.

nl, trekkerbank.nl, tractoren.nl en bladen als Agri-trader en Agrapo-

wer aan de man gebracht.

Prijsniveau tweedehands tractoren zal licht dalen

Door de grote vraag en de stijging van de nieuwprijzen is ook het

prijsniveau van tweedehands tractoren in de tweede helft van 2007

en 2008 gestegen. Onder invloed van de dalende afzet van nieuwe

24 Voor de export naar andere continenten zijn de merken Massey Ferguson en New Holland boven-gemiddeld gevraagd.

tractoren zal het prijsniveau op de tweedehands-

markt in 2009 een lichte correctie ondergaan. Ultimo

2008 is hiervan echter nog nauwelijks sprake.

De meeste tractoren worden aan het eind van de eco-

nomische levensduur ingeruild. Het komt echter ook

voor dat dit moment al eerder plaatsvindt. Redenen

hiervoor kunnen zijn:

er is een terugkoopgarantie na een korte periode •

afgegeven

een verhuurbedrijf stoot de objecten nog binnen •

de garantietermijn weer af

faillissement van de eigenaar/gebruiker•

uitstraling van nieuw materieel naar het personeel•

er wordt een zeer gunstig inruilaanbod gedaan •

(behoud klant).

Figuur 3.7 Organisatie van de tweedehandsmarkt voor tractoren

Bron: ING Economisch Bureau

Inruilen of afstoten: 1.000 <aantal draaiuren < 10.000

> 10.000

draaiuren> 10.000

draaiuren

< 10.000 draaiuren< 10.000 draaiuren

Inruilen of afstoten: 4.000 <aantal draaiuren < 10.000

Wederverkoop

Agrarisch- ofloonbedrijf

Handelaar/handelsplatform

Buitenland

Dealer

Page 29: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 28

Courantheid

Merk en gebruiker belangrijkste factoren tweedehandsmarkt

Afgezien van macro-economische invloeden is de marktwaarde van

een tweedehands tractor afhankelijk van:

1. Merkwaardering

In het bijzonder bij jonge gebruikte trekkers is het merk het al-

lerbelangrijkst.

2. Onderhoudsstatus en aard van de vorige gebruiker

Bij een gelijke urenstand ziet een tractor die door een boer is

gebruikt er doorgaans beter uit dan een tractor van een loonbe-

drijf. Tussen boeren is ook weer onderscheid te maken. Akker-

bouwers zijn bijvoorbeeld het meest trots op hun tractor, terwijl

voor melkveehouders de tractor toch van secundair belang is. Een

voordeel bij de waardepaling is dat de handelspartners elkaar

kennen en dus weten waar het materieel vandaan komt en hoe

ermee is omgegaan.

3. Vermogen

Zwaardere tractoren met een vermogen van >150 kW zijn moei-

lijker verhandelbaar dan lichte tractoren. De afzetmarkt hiervoor

beperkt zich grotendeels tot loonbedrijven. Bovendien is er min-

der vraag uit het buitenland naar deze klasse.

4. Urenstand

Aanvankelijk is de leeftijd belangrijker dan het

aantal draaiuren. Naarmate het aantal draaiuren

oploopt, keert dit om en is het aantal draaiuren

belangrijker.

5. Leeftijd/bouwjaar

Leeftijd speelt weliswaar een minder belangrijke

rol dan het aantal draaiuren, maar niettemin geldt

hoe jonger, hoe couranter.

6. Esthetische kwaliteit

Voor veel agrarische ondernemers en medewerkers

van loon bedrijven is de uitstraling van het model

van belang.

De in fi guur 3.8 weergegeven klassenindeling corres-

pondeert met het restwaardeverloop in elk van de

klassen 1 tot en met 4 (fi guren 3.9 - 3.11). Hierbij staat

de courantheid van de tractoren centraal. Klasse is 1

de meest courante klasse en klasse 4 de minst cou-

rante klasse. Aangezien er in de Nederlandse markt

nauwelijks of geen ervaring is met overige merken, is

de waardeontwikkeling in klasse 4 moeilijk te kwan-

tifi ceren en daarom achterwege gelaten. Wat betreft

de merkwaardering geldt in het algemeen dat mer-

ken met een groot marktaandeel op de markt voor

nieuwe tractoren meestal ook veel gevraagd zijn op

de tweedehandsmarkt.

Uitgangspunten en toelichting bij het restwaardever-

loop:

Het restwaardeverloop is gebaseerd op een aantal •

draaiuren van 1.250 per jaar voor een loonbedrijf

en 500 voor een agrarisch bedrijf. Afhankelijk van

het werkelijke aantal draaiuren zal het waardever-

loop in met name de eerste vijf jaar positief of ne-

gatief afwijken. De urenstand telt!

Uiteenlopende gebruiksintensiteit maakt rest-

waarde een individuele zaak. Dit betekent dat de

werkelijke waarde van het object altijd in het licht

van de specifi eke situatie moet worden bezien. Zo

zal een loonbedrijf dat gespecialiseerd is in zaai- en

oogst activiteiten veel te maken hebben met piek-

momenten, waardoor 750 uur al heel behoorlijk is.

Daarentegen zal een gediversifi eerd loonbedrijf dat

Klasse 1

Klasse 2

Klasse 3

Klasse 4

Fendt,John Deere

Case, Claas, Deutz-Fahr,Kubota, Massey Ferguson,New Holland, Steyr, Valtra,

Zetor

McCormick, Hürlimann, JCB,Lamborghini, Landini, Same

Overige merken

Figuur 3.8 Classifi cering courantheid op de tweedehandsmarkt

naar merk

Bron: ING Economisch Bureau/interviews

Page 30: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 29

actief is in langdurige projecten in bepaalde geval-

len wel 2.000 draaiuren per jaar maken. Het gaat

hierbij vanzelfsprekend niet alleen om declarabele

uren. Tractoren die door loonbedrijven worden ge-

bruikt kennen dus een stijler waardeverloop. Een

positief effect van een hogere gebruiksintensiteit

is overigens dat deze in het belang van het bedrijf

vaak goed worden onderhouden.

In de eerste jaren na aanschaf ondersteunt de fa-•

brieksgarantie25 de waardeontwikkeling.

Naarmate de levensduur vordert, wordt het verschil •

in restwaarde tussen objecten ingezet bij loonbe-

drijven en bij agrarische bedrijven groter.

De weergegeven restwaarde is de going concern-•

waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-

waarde.

Opties en luxe zijn van toegevoegde waarde. Daar-•

door is het altijd belangrijk om een object individu-

eel te beoordelen.

Gestegen staalprijs heeft het bodemprijsniveau

verhoogd

De wereldstaalprijs (in dollars) stijgt al enkele jaren en

heeft in 2007 en de eerste helft van 2008 een spurt

gemaakt. De stijging werd enigszins afgeremd door-

dat de euro in dezelfde periode ten opzichte van de

dollar in waarde steeg, maar nam in anderhalf jaar tijd

toch meer dan 50% toe. Door het forse aandeel staal

in de productiekosten is dit de belangrijkste oorzaak

geweest voor de prijsstijging van tractoren en land-

bouwmachines. De waarde op de tweedehandsmarkt

is navenant meegestegen. Ook de absolute rest waarde

(schrootprijs) is hierdoor positief beïnvloed.

…maar hieraan lijkt voorlopig een einde gekomen

Voorlopig lijkt het hoogtepunt van de staalprijs door

afnemende vraag net als bij andere grondstoffen ach-

ter de rug te zijn. Dit heeft een drukkend effect op

het prijsniveau van tractoren en landbouwmachines,

waardoor zich in 2009 een stabilisatie of zelfs lichte

daling van het prijsniveau kan voordoen.

25 Deze garantie heeft zaaksgevolg (gaat eventueel over naar een nieuwe eige-naar). In de praktijk worden dergelijke jonge gebruikte objecten vanzelfspre-kend niet of nauwelijks vrijwillig op de markt gebracht.

Figuur 3.9 Waardeontwikkeling klasse 1 in percentage van de

aanschafprijs per jaar, going concernwaarde

Klasse 2

Klasse 3

Bron: ING Economisch Bureau/Interviews

Loonbedrijven Agrarische bedrijven

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

7654321

Figuur 3.10 Waardeontwikkeling klasse 2 in percentage van de

aanschafprijs per jaar, going concernwaarde

Loonbedrijven Agrarische bedrijven

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

7654321

Figuur 3.11 Waardeontwikkeling klasse 3 in percentage van de

aanschafprijs per jaar, going concernwaarde

Loonbedrijven Agrarische bedrijven

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

7654321

Klasse 1

Page 31: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 30

Bron: Ecowin, basis: World base metals steel scrap, world base metals steel, all products

Figuur 3.12 Ontwikkeling staalprijs (rechter-as) en schrootprijs (linker-as) in euro’s per ton

Schrootprijs Staalprijs Trendlijn

0

200

400

600

800

jul-08jan-08jul-07jan-07jul-06jan-06jul-05jan-05jul-04jan-04

0

500

1000

1500

2000

Page 32: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 31

4.1 Management samenvatting

Loonbedrijven zijn gezien hun functie de belangrijkste investeer-•

ders in nieuwe tractoren en landbouwmachines, gevolgd door

grotere akkerbouwers en melkveehouders.

Hoewel het sentiment bij investeringen nog altijd meespeelt, •

worden gebruikers zakelijker en stellen zij vaker investerings-

plannen op.

De afzet- of productprijzen zijn het meest bepalend voor de •

inkomenspositie en daarmee voor het investeringsniveau van een

agrarisch bedrijf. Indirect geldt dit ook voor loonbedrijven.

Schaalvergroting, stijgende vraag naar voedsel, krimp van het •

landbouwareaal, technologische ontwikkelingen en capaciteits-

toe name van machines beïnvloeden het investeringsklimaat op

langere termijn.

Het investeringsniveau zal de komende jaren op een lager niveau •

liggen dan in 2007 en 2008. Niettemin zijn verdere professionali-

sering in de sector en verwachte hogere afzetprijzen dan in het

verleden een stimulans voor de toekomst.

4.2 Inleiding

Na de technische aspecten van tractoren en de beschrijving van de

markt volgt de vraag, wat zijn de ‘drivers’ van investeringen in land-

bouwmechanisatie? Hoe is het huidige investeringsklimaat en hoe

zal dit zich de komende tijd ontwikkelen?

4.3 Investerende partijen in de landbouw; schaalgrootte neemt toe

De in- en externe omgeving van de akkerbouw en veehouderij

bepaalt het investeringsniveau en -klimaat, hetzij direct bij eigen

investeringen of indirect via de inschakeling van loonbedrijven.

Loonbedrijven

Groeiende loonwerksector investeert 20% van de omzet

Totaal zijn in Nederland ongeveer 2.000 loonbedrijven actief, een

aantal dat de afgelopen jaren stabiel is gebleven. Ondanks dat de

meeste loonbedrijven een geringe omvang en een regionale oriën-

tatie hebben, heeft een gemiddeld bedrijf toch snel tien tractoren

rijden. Bovendien stijgt de schaalgrootte in lijn met de afnemers in

de akkerbouw en veehouderij26. Loonwerkers ken-

merken zich daarnaast door een groot machinepark.

Al met al investeert de loonwerksector gemiddeld

20% van de omzet27, die ongeveer 2,5 miljard be-

draagt.

Technische voorsprong vraagt om investeren in nieuw

Als gevolg van de toenemende mechanisatie daalt

de arbeidsintensiteit in de landbouw al jaren. Het

investeringsniveau in de landbouw is daarmee tege-

lijkertijd sterk gestegen. Dit geldt bij uitstek voor de

loonbedrijven. Naast de groei van de sector hangt dit

samen met de technische voorsprong (en betrouw-

baarheid), waarmee loonbedrijven zich onderschei-

den. Volgens sommigen zijn loonwerkers daarmee

zelfs overgemechaniseerd28, hetgeen de bezettings-

graad van de tractoren en machines onder druk zet.

26 Het aantal FTE’s van een loonbedrijf is in de periode 1997-2007 gestegen van 9 naar 15.

27 Bron: Cumela

28 Aldus Cumela-voorzitter de heer J. Maris in ‘Mechascope’.

4. Agrarische bedrijven en loonwerk Investeringsklimaat en -bereidheid

Box 4.1 Diversiteit loonwerker beïnvloedt de

investeringen

Steeds meer loonbedrijven breiden de landbouwdienst-

verlening uit met grondverzetwerkzaamheden, cul-

tuurtechnische en transportwerkzaamheden. 45% van

de omzet komt nog uit de agrarische sector. Dit heeft

onder andere als voordeel dat het personeel rekening

houdend met het weer en jaargetijde effi ciënter kan

worden ingezet. Het nadeel is dat de sector conjunc-

tuurgevoeliger wordt, en een ander investeringsprofi el

krijgt. Zo investeren loonbedrijven die overwegend ac-

tief zijn in de veehouderij met 30% van de omzet aan-

zienlijk meer in materieel dan bedrijven die overwegend

actief in het grondverzet en cultuurtechniek, die 17%

van de omzet in machines hebben geïnvesteerd.

Bron: ING Economisch Bureau/Cumela

Page 33: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 32

Akkerbouw en veehouderij

Als zelfstandige investeerder zijn bedrijven in de akkerbouw en

veelteelt medebepalend voor investeringen in tractoren en land-

bouwmachines. De Nederlandse landbouwsector telt ongeveer

19.000 melkvee bedrijven en ruim 10.000 akkerbouwbedrijven. Gro-

tere bedrijven oefenen door hun hogere mechanisatie- en bezet-

tingsgraad naar verhouding de meeste invloed uit als

investeerders op de markt voor nieuwe tractoren en

landbouwmachines.

Kleine akkerbouwers ‘heroverwegen’ toekomst, grote

akkerbouwers worden groter

Het aantal akkerbouwbedrijven vermindert in hoog

tempo (fi guur 4.1). Onvoldoende rentabiliteit is een

motief, maar de belangrijkste reden is het opvolgings-

vraagstuk waar 35% tot 50% van de bedrijven mee te

maken heeft. Daarentegen stijgt het aantal grotere

akkerbouwbedrijven (door o.a. overnames). Hierbij

wordt grond overgedragen aan grote bedrijven of

melkveehouders. Het aantal akkerbouwbedrijven in

de categorie > 100 ha is de periode 2002-2007 met

25% gestegen naar 900. Grote akkerbouwbedrijven

zijn overigens vooral gevestigd in Groningen, Dren-

the, Flevoland en Zeeland.

Melkveehouderij consolideert het meest

Schaalvergroting manifesteert zich binnen de land-

bouw het sterkst in de melkveehouderij. Schaalver-

groting is het sterkst aanwezig bij bedrijven in de

categorie > 100 koeien. Deze groep is in de periode

Box 4.2 Professionaliteit loonbedrijf neemt toe

Een akkerbouwer of melkveehouder huurt een loon bedrijf in vanwege

de bedrijfszekerheid, productiviteit en kwaliteit. Een loonwerker bere-

kent hiervoor meestal € 50 tot ruim €100 per uur. De tarieven worden

vooral bepaald door het het ingezette materieel, meer dan 40% van de

totale kosten bestaat immers uit kosten verbonden met de machines.

Het verschil in tarief kan daarmee oplopen tot € 50 per uur. Een tarief

per hectare komt ook voor. Uurtarieven worden door de concurrentie-

druk meestal niet gedifferentieerd naar dag-, avond- en nachttarief,

waar dit bedrijfseconomisch wel zou moeten. Toch worden loonbedrij-

ven wel steeds professioneler in hun bedrijfsvoering. Dit geldt ook voor

het beheer van tractoren en machines, wat zich in toe nemende belang-

stelling lease vertaalt.

Bron: ING Economisch Bureau/Cumela

Figuur 4.1 Aantal grotere akkerbouwbedrijven afgezet tegen het totaal

Akkerbouwbedrijven > 50 ha (linker as) Akkerbouwbedrijven > 100 ha (linker as)Totaal Akkerbouwbedrijven (rechter as)

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

4000

2007200620052004200320022001200019951990

8000

10000

12000

14000

16000

18000

Bron: LEI/WUR

Page 34: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 33

1998-2008 verdubbeld van ruim 1.500 naar ruim 3.000 bedrijven en

groeit verder door (fi guur 4.2). Uit onderzoek blijkt dat ruim 35%

van de bedrijven aangeeft de productiecapaciteit (quotum) te wil-

len uitbreiden29. Het totale aantal melkveebedrijven zal daarbij in

de periode tot 2015 naar verwachting met 4.000 dalen tot ongeveer

15.000. Grote melkveehouders zijn vooral gevestigd in Noord-Bra-

bant, Friesland, Overijssel en Gelderland.

4.4 Investeringsklimaat

Ondernemerschap op gevoel

De landbouw is een ondernemende sector. Zodra de mogelijkheid

zich voordoet, wordt een bedrijf uitgebreid of overgenomen. Dit

hangt enerzijds samen met het nog altijd familiaire karakter van

de sector, anderzijds met ‘het gevoel van vrijheid’ dat hoog in het

vaandel staat. De investeringshorizon reikt ver, maar korte- en lan-

getermijnontwikkelingen in de omgeving zijn bepalend.

Timing investering afhankelijk van fi nanciële positie

Voor een goed investeringsklimaat is vertrouwen in de toekomst

nodig. Factoren die hier binnen de sector invloed op kunnen uit-

oefenen zijn bijvoorbeeld de exportpositie, de krimp van het land-

bouwareaal of de eerdergenoemde schaalgrootte (fi guur 4.3). De

belangrijkste factor is echter de ontwikkeling van de productprij-

29 Agridirect Rundveescanner 2008

zen (graan, melk). Deze prijzen hebben een directe

impact op de kasstroom en zijn tevens vaak de be-

langrijkste overweging bij de timing van een nieuwe

investering.

Bedrijven zijn responsief, investeringsplannen zijn

rekbaar

Over investeren wordt door akkerbouwers en vee-

houderijen meestal globaal nagedacht, loonbedrij-

ven hebben daarentegen vaker een offi ciële inves-

teringsplanning. Door de lange levensduur van het

materieel is het mogelijk om investeringen enkele

jaren uit te stellen. Daarentegen is de sector ook in

positieve zin responsief gebleken. Zodra het één of

twee jaar goed gaat doordat de afzet prijzen gunstig

zijn en de oogst goed uitpakt, stijgen de investerin-

gen aanmerkelijk. “In het vierde kwartaal wordt de

balans opgemaakt, als er een goed resultaat is be-

haald en de vooruitzichten zijn goed, dan wordt er

geïnvesteerd”. Dit geldt het sterkst voor oogst- en

voermachines. Dit patroon heeft zich in 2007 en de

eerste helft van 2008 afgetekend. Ultimo 2008 zijn de

meeste uitgestelde investeringen verricht en resteert

een schone lei.

Figuur 4.2 Aantal grotere melkveebedrijven afgezet tegen het totaal

Melkveebedrijven > 100 koeien (linker as) Totaal Melkveebedrijven (rechter as) Trendlijn

1000

1500

2000

2500

3000

3500

4000

20072006200520042003200220012000199919980

5000

10000

15000

20000

25000

30000

35000

40000

Bron: LEI/WUR

Page 35: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 34

Investeren om fiscale winst te drukken

Agrarische- en loonbedrijven zijn traditioneel zeer ontvankelijk voor

het ‘drukken’ van de fi scale winst. Hierdoor worden investeringen

in een goed jaar naar voren gehaald. Daarnaast wordt nieuw ma-

terieel relatief snel afgeschreven (in 5 tot 7 jaar), waardoor meestal

forse stille reserves aanwezig zijn. De belastingdienst rekent stan-

daard met een restwaarde van minimaal 10%.

Kortetermijnontwikkelingen

Productprijzen belangrijkste barometer van het investeringsklimaat

De prijsontwikkeling van diverse graansoorten, aardappelen en

melk(poeder) zijn belangrijk voor de bedrijfseconomische proposi-

tie van een akkerbouwer en melkveebedrijf (en via het uurtarief

ook voor de agrarische loonwerker). Zij bepalen daarmee het heer-

sende investeringsklimaat. Wanneer de marktprijzen toenemen of

afnemen, betekent dit een directe inkomensstijging

of -daling voor een agrarisch bedrijf. De business case

van een investering kan dan ten goede of ten slechte

veranderen. Waar het weer een belangrijke invloed

heeft op het oogstmoment en opbrengst per hec-

tare, heeft de marktprijs van producten een belang-

rijke invloed op de investeringsbereidheid. Uit ana-

lyse van de historische verkoopcijfers van tractoren

blijkt dat agrarische ondernemers en loonbedrijven

het investeringsgedrag laten afhangen van de ont-

wikkeling van de prijzen van onder andere graan en

melk (fi guur 4.4)30. Zo is de graanprijs na 2005 geste-

gen tot ongekende hoogte van bijna € 250 per ton

30 De correlatie van de tractorverkopen met de ontwikkeling van de graan- en melkprijs is respectievelijk 0,56 en 0,58, terwijl de correlatie met de BBP-groei 0,34 bedraagt.

Figuur 4.3 Omgevingsfactoren van het investeringsklimaat

Investeringsklimaat

Grondstof- enproductprijzen

Ontwikkelingvoorraden

OntwikkelingLandbouwareaal

Schaal-vergroting

Fiscaleregelingen

Europeeslandbouwbeleid

Technischeontwikkeling

objecten

Exportpositie

Weer/klimaat

Economischegroei

Vraag naarbio-diesel

en bio-ethanol

Bron: ING Economisch Bureau

Page 36: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 35

in de tweede helft van 2007. Dit ging met enige vertraging ge-

paard met een sterke vraag naar nieuwe tractoren. De investeringen

zijn hiermee slechts beperkt onderhevig aan conjuncturele schom-

melingen. Hiermee onderscheidt de landbouw zich van andere

sectoren, zoals industrie en transport, waar verwachte economische

groei vaak een redelijk goede voorspeller is van het investerings niveau.

Onder invloed van de weersomstandigheden en productprijzen fl uc-

tueren de inkomsten sterk. De akker bouw spant hierbij de kroon

(fi guur 4.5).

Langetermijnontwikkelingen

Het investeringsklimaat wordt ook beïnvloed door

volgende structurele factoren:

Effect op de

investeringen

Wereldwijd stijgende vraag naar voe-•

dingsmiddelen.

Een groot deel van de inkomensvoor-

uitgang wordt in opkomende landen

aan voedsel uitgegeven, de westerse

landen profi teren hiervan.

In tegenstelling tot een decennium

geleden zijn de voedselvoorraden

wereldwijd laag, binnen de Europese

Unie zijn de voorraden zelfs verdwe-

nen. Dit komt afgezien van de han-

delsliberalisatie en de afschaffi ng van

landbouwsubsidies, vooral door de

sterke vraag vanuit opkomende lan-

den (welvaartsgroei) en de groei van

de wereldbevolking.

Groene revolutie in energie•

Ook in de landbouwsector zal het

gebruik van alternatieve brandstof-

fen zijn intrede doen. De productie

bovendien gestimuleerd door het ge-

bruik van bio-diesel.

Afbouw van de Europese (directe) •

landbouwsubsidies aan West-Europe-

se landbouwbedrijven.

Schaalvergroting onder agrarische •

bedrijven (paragraaf 4.1).

Schaalvergroting bevordert de be-

drijfseconomische scherpte, waarmee

bedrijven zakelijker worden. Ook

neemt de onderhandelingsmacht van

de investeerders toe. Investeerders

maken zelf een vergelijking en laten

zich minder leiden door de dealer.

Schaalvergroting in de akkerbouw en

veehouderij stimuleert de investerin-

gen omdat het aanschaffen van ma-

terieel weer rendabel wordt. Schaal-

vergroting onder loonbedrijven kan

31 Eén Bushel komt overeen met ongeveer 27,2 kg

Figuur 4.4 Tractorverkopen afgezet tegen de ontwikkeling van

de tarweprijs, melkprijs en de economische groei (tarweprijs per

bushel31)

Ontwikkeling graanprijs Ontwikkeling melkprijsOntwikkeling verkoop landbouwtractoren

-25%

0%

25%

50%

75%

100%

20092008200720062005200420032002200120001999

Bron: Ecowin, bewerking ING Economisch Bureau

Figuur 4.5 Gemiddeld bruto inkomen in euro in akkerbouw en

veehouderij 2001-2007

Akkerbouw Veehouderij

0

20.000

40.000

60.000

80.000

100.000

120.000

2007200620052004200320022001

Bron: LEI, bewerking ING Economisch Bureau

Page 37: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 36

de investeringen daarentegen ook negatief beïnvloe-

den, doordat de bezettingsgraad stijgt en dus minder

materieel nodig is.

Snelle technologische vooruitgang van tractoren en •

landbouwmachines.

Capaciteitstoename van landbouwmachines.•

Krimp van het landbouwareaal•

De markt voor agrarische machines is stabiel tot licht

krimpend. Het areaal neemt in Nederland onder

andere af omdat landbouwgrond wordt opgeëist voor

bestemmingen als natuur of stedenbouw zoals het

Wieringerrandmeer, de Hedwinge polder en het Groene

hart.

Stijging van de grondprijs•

4.5 Vooruitzichten voor investeringen in de landbouw

Naar verwachting zal het investeringsniveau de

komende jaren op een lager niveau liggen dan in de

jaren 2007 en 2008. Uitgestelde investeringen zijn

verricht en met name loonbedrijven hebben de af-

gelopen jaren fors in uitbreiding geïnvesteerd32. Dit

blijkt uit de piek in de afzetcijfers van tractoren en

agrarische machines, die samenging met een piek in

de afzetprijzen (fi guur 4.6 en 4.7).

Doordat de afzetprijzen van landbouwproducten

weer enigszins zijn genormaliseerd is de euforie

voorbij. Desondanks worden bestaande tractoren en

machines vervangen als dat nodig is. Hierdoor zal het

investeringsniveau in 2009 en 2010 minder dalen dan

in andere sectoren.

Hoogtijdagen van 2007-2008 voorlopig voorbij

Sinds het begin van de jaren negentig zijn de reële

prijzen van agrarische grondstoffen gemiddeld met

2% per jaar gedaald. Deze trend zal naar verwach-

ting niet doorzetten. Verwacht wordt dat de afzet-

32 Het investeringsniveau van loonbedrijven ligt al enige tijd 20% boven het afschrijvingsniveau, bron: Cumela.

Piekniveau: € 265; halverwege 2007

75

100

125

150

175

200

225

250

275

0807060504030201009998979695

75

100

125

150

175

200

225

250

275

08-4008-2708-1408-0107-4007-2707-1407-01

Figuur 4.6 Prijsontwikkeling tarwe in euro’s per ton

jaar op jaar (links) en week op week (rechts)

Bron: LEI/GZP, bewerking ING Economisch Bureau

Page 38: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 37

prijzen van producten de komende jaren hoger zul-

len blijven dan in de periode 2000-200533. Voor de

melkprijs wordt daarbij een stabilisatie voorzien in

200934. Door de gedaalde voorraden en een kleinere

overheidsinvloed wordt tegelijkertijd een toenemen-

de volatiliteit verwacht. Voor de investeringen zijn

de lange termijn vooruitzichten redelijk positief. Op

korte termijn wordt de terughoudendheid versterkt

door afnemende exportgroei. De zwakkere positie

van de euro/dollar-koers ten opzichte het hoogte-

punt begin 2008 geeft hier mogelijk wat ondersteu-

ning. Professionalisering in de sector zal ertoe leiden

dat er steeds meer op lange termijn naar investerin-

gen zal worden gekeken. Hier gaat naar verwachting

een stabiliserend effect vanuit.

33 Bron: LEI, Landbouweconomisch bericht 2008

34 Referentie: ‘Europese zuivelindustrie’

Figuur 4.7 Prijsontwikkeling van consumptieaardappelen in euro’s,

per 100 kg, jaar op jaar

Bron: LEI, bewerking ING Economisch Bureau

0

5

10

15

20

25

200820072006200520042003200220012000

Page 39: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 39

Deel II

Aardappelrooiers en maaidorsers

In dit gedeelte van het rapport wordt aandacht besteed aan

aardappelrooiers en maaidorsers (ook wel combines).

Deze oogstmachines worden in de akkerbouw ingezet.

Page 40: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 40

5.1 Management samenvatting

Aardappelrooiers zijn onder te verdelen in getrokken en zelf-•

rijdende machines, die meestal 2 of 4 rijen tegelijkertijd kun-

nen oogsten. Ander onderscheid is te maken in wagenrooiers en

bunker rooiers.

De vraag naar nieuwe machines verschuift door schaalvergroting •

en een groeiende rol van loonbedrijven langzaam naar 4-rijige

zelfrijdende machine.

Afhankelijk van merk en type ligt de aanschafprijs tussen € 75.000,- •

en € 500.000,-.

Jaarlijks worden in totaal 50 tot 100 aardappelrooiers verkocht. •

Dit aantal fl uctueert sterk en is afhankelijk van de aardappelprijs.

De afzet is licht dalend door de toenemende rooicapaciteit van de

machines.

Grimme is marktleider, gevolgd door Dewulf, AVR en Ploeger.•

De economische levensduur van een aardappelrooier is 8 jaar. •

Technisch gezien gaan de machines tenminste 15 jaar mee.

Grimme en Dewulf zijn het meest courant, maar de tweedehands-•

waarde wordt vooral bepaald door de technische functionaliteit

en de onderhoudsstatus.

Akkerbouwers en buitenlandse partijen zorgen ervoor dat twee-•

dehands machines goed verhandelbaar zijn.

5.2 Inleiding

Aardappelsector in Nederland hoogwaardig

Nederland is wereldwijd voorloper en marktleider in de aardappel-

teelt. De sector loopt voorop met de toepassing van nieuwe tech-

nieken en de ontwikkeling van nieuwe producten, bovendien leent

de grond zich goed voor aardappelteelt. Hoewel het Nederlandse

areaal ten opzichte van het vorige decennium is gekrompen, blijft

het de laatste jaren constant op circa 140.000 hectare. Wel neemt de

consumptie van aardappels in Nederland af. Het aantal industriële

toepassingen van zetmeel neemt nog steeds toe.

Het aantal aardappeltelers in Nederland is dalende en bedraagt on-

geveer 6.800. Ruim 10% hiervan beschikt over een aardappelare-

aal groter dan 50 hectare35. De gemiddelde opbrengst in Nederland

bedraagt ongeveer 44 ton per hectare per jaar, waarbij Groningen,

Drenthe en Zeeland de grootste aardappeltelende provincies zijn.

35 Bron: Agridirect Akkerbouwscanner 2007/2008

5.3 Typen aardappelrooiers en technische aspecten

Technisch gezien worden twee verschillende soorten

aardappelrooimachines onderscheiden:

Getrokken machines•

Zelfrijdende machines•

2- of 4- rijige machines zijn de standaard

Aardappelrooimachines zijn standaard beschikbaar in

2 of 4-rijige vorm. Een 3-rijige machine komt echter

ook voor. Een 1-rijige machine wordt niet of nauwelijks

meer verkocht. De keuze voor een type machine hangt

samen met specifi eke omstandigheden als omvang

bedrijf, soort teelt, grondsoort en visie van het bedrijf.

Box 5.1 Aardappelrooien: hoe werkt het?

Aardappels worden op ruggen geteeld, grotendeels

boven het maaiveld. Zo kunnen de nieuwe aardappels in

de losse grond groeien en kunnen ze makkelijk gerooid

worden. Afhankelijk van het soort/ras wordt het gewas

doorgaans in april/mei gepoot en geoogst vanaf eind

augustus. Het volgroeide gewas wordt machinaal uit

de grond gehaald, dit gebeurt met een snelheid van

6 tot 7 km/h. Het rooien vindt plaats met behulp van

een ‘opname eenheid’, waarin zich de verticale bei-

tels bevinden. De aardappels worden vervolgens naar

de eerste zeefband getransporteerd. Onder de eerste

zeefband bevindt zich een klapper die tegen de trans-

portband aan trilt. Hierna volgen twee rollen die het

loof scheiden van het product. Een tweede zeefband

transporteert de producten vervolgens naar een tweede

loofscheider. Tenslotte worden de aardappelen via een

transportband naar de bunker of kipper vervoerd.

In chronologische volgorde van teelt verloopt het

proces als volgt:

Pootbedbereiding ➡➡ poten ➡➡ frezen/aanaarden

➡➡ gewasbescherming ➡➡ loofklappen ➡➡ rooien ➡➡

inschuren

5. Aardappelrooiers

Page 41: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 41

Nieuwe 4-rijige machines meestal zelfrijdend

Een ruimte tussen de rijen aardappelen bedraagt standaard 75 cm.

Hoe meer rijen, hoe groter de oogstcapaciteit36 en hoe hoger het

benodigde vermogen. Een nieuwe 2-rijige machine is getrokken

of zelfrijdend. De nieuwe 4-rijige aardappelrooier is in de meeste

gevallen zelfrijdend. Een voordeel van een zelfrijdende machine is

dat er sneller kan worden geoogst en minder arbeidskracht nodig

is. Daarnaast kunnen rupsen (optioneel) zorgen voor meer draag-

kracht en minder insporing op de soms zachte ondergrond.

Een tweede onderscheid kan gemaakt worden tussen de wagen-

rooier en de bunkerrooier. Het verschil tussen deze machines is dat

bij een wagenrooier het gerooide product direct in een kipper ge-

laden moet worden. De bunkerrooier heeft daarentegen een buf-

feropslag (de bunker), zodat er doorgerooid kan worden als de kip-

per aan het lossen is. De inhoud van deze opslag kan de 10 ton

overschrijden. In feite is de rooicapaciteit van de machines even

groot maar in de praktijk zal de wagenrooier vaker stilstaan en is

de productiviteit van een bunkerrooier dus hoger. Door de beschik-

baarheid van een bunker hoeft er dus niet voortdurend met een

kipper naast de aardappelrooier gereden te worden. Dit bespaart

transport- en arbeidskosten. Een bunkerrooier is echter wel duurder

en zwaarder dan een conventionele rooier.

Bunkerrooier op zandgronden

In gebieden met een kleigrond zoals in Flevoland wordt om teelt-

redenen gekozen voor een wagenrooier en in gebieden met zand-

grond zoals in Overijssel voor een bunkerrooier.

36 Een indicatie van de productiviteit van een zelfrijdende 4-rijige machine is 1 hectare per uur

Een standaard aardappelrooier wordt in de praktijk

vaak op maat gemaakt. Afhankelijk van het type

aardappelrooier zijn talloze opties denkbaar. Voorko-

mende aanpassingen zijn:

multisep voor het verwijderen van loofresten, •

kluiten en kleine stenen

axiaalrollen: in tegengestelde richting draaiende •

rollen voor extreem zware en kleverige grondsoor-

ten. Met behulp van axiaalrollen is het mogelijk om

bij slecht weer eerder te beginnen en langer door

te gaan

egelband voor afvoer van loof en kluiten (aard-•

appel rolt van rubber band met rubber haartjes af

en kluit of loof wordt afgevoerd)

extra rooibeitels•

extra klappers. •

Getrokken wagenrooier

Bron: Dewulf

Getrokken bunkerrooier

Zelfrijdende bunkerrooier

Bron: Grimme

Page 42: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 42

Diabolorollen behoren tot de standaard onderdelen van een aardap-

pelrooier en zorgen ervoor dat de bovenzijde van de aardappel heel

blijft. GPS wordt standaard ingebouwd in zelfrijdende machines.

Slijtage en onderhoud

Regulier onderhoud vindt normaliter één keer per jaar plaats, meest-

al aan het einde van het seizoen. In de oogstperiodes wordt ook

verricht voordat activiteiten voor een nieuwe klant worden opge-

start. Op lange termijn ontstaat de meeste slijtage aan de draaiende

onder delen zoals de rollen, rooischaren, zeefmatten en de lagers.

Grondsoort beïnvloedt slijtage

De mate van slijtage van deze onderdelen is sterk afhankelijk van

de grondsoort en het aantal hectare dat per jaar met de machine

gerooid wordt. In gebieden met zware klei of stenen in de grond

zullen de onderdelen van de rooier sneller slijten dan bijvoorbeeld

op lichte zandgronden.

Technische trends en ontwikkelingen

Hoewel de markt een geringe omvang heeft, gaan de

technische ontwikkelingen in de markt voor oogst-

machines snel. Mede door de lange levensduur en de

forse investeringssommen is de gebruikservaring, de

eerste jaren na introductie van een nieuwe machine

beperkt. Hierdoor is er weinig informatie voorhan-

den over de waarde van deze machines op de twee-

dehandsmarkt.

Technologische ontwikkelingen richten zich net als

bij andere machines op capaciteitsvergroting (vergro-

ting van de bunker, snelheid), onderhoudsbeperking,

nauwkeurigheid en gebruiksgemak. Zo lenen oogst-

machines zich in beginsel goed voor automatische be-

sturing. De komende jaren zal deze ontwikkeling zich

dan ook meer gaan manifesteren in de akkerbouw.

5.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering

Loonbedrijven steeds belangrijkere marktpartij

Nieuwe zelfrijdende aardappelrooiers worden meest-

al aangeschaft door grotere (gespecialiseerde) akker-

bouwers en loonbedrijven. Loonbedrijven zijn vooral

bij de kostbare 4-rijige machines oververtegenwoor-

digd. Het moment van oogsten en de fl exibiliteit in

het gebruik zijn een belangrijke overweging voor

akker bouwers om zelf te blijven oogsten. Bedrijfs-

economisch gezien is uitbesteding vaak aantrekkelij-

ker. Marktbreed is er dan ook een verschuiving naar

loonwerk merkbaar.

Kleinere akkerbouwers kiezen getrokken machines

of tweedehands exemplaar

Akkerbouwers met een areaal kleiner dan 60 hectare

die voor een investeringsbeslissing staan en besluiten

zelf te blijven oogsten, kiezen vaker voor een goedko-

pere getrokken machine of een tweedehands exem-

plaar. Voor de grotere aardappeltelers en loonbedrij-

ven ligt dit anders. Deze partijen kunnen vaker een

optimale schaalgrootte bereiken voor inzet van een

zelfrijdende machine. Ook is het rooiproces van een

getrokken machine arbeidsintensiever, wat vaak een

gebrek aan beschikbaar tijdelijk personeel oplevert.

Box 5.2 Aardappelteelt

I. Pootaardappelen: aardappel die vroeg gerooid wordt vanwege de

maatvoering en om de ziektedruk te beperken. Dit ras is bedoeld als

uitgangsmateriaal voor vermenigvuldiging.

II. Consumptieaardappelen (friet- en tafelconsumptie). Een voorbeeld

van een consumptieaardappel is ‘bintje’. Circa 60% van de consump-

tieaardappelen wordt verwerkt tot friet.

III. Fabrieksaardappelen (aardappelzetmeel; talloze toepassingen in

de voedings- en papierindustrie). De Nederlandse industrie betrekt de

aardappelen grotendeels uit eigen land.

De teelt in groep I is kleinschalig, specialistisch en gericht op verme-

nigvuldiging, terwijl de groepen II en III meer gericht zijn op volume.

Consumptieaardappelen beslaan bijna 45% van het aardappelareaal,

gevolgd door fabrieksaardappelen (ruim 30%). Pootaardappelen vor-

men met 25% de kleinste categorie.

De machines binnen de aardappelteelt zijn over het algemeen univer-

seel te gebruiken, wel worden de onderdelen aangepast aan de soort

teelt. Pootaardappelen worden eerder geoogst dan consumptieaardap-

pelen. Om deze reden worden machines door akkerbouwers regelmatig

onderling uitgewisseld.

Page 43: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 43

Gebruik nieuwe machines 200 tot 500 uur per jaar

Aardappelrooiers worden net als andere oogst machines beperkt ge-

bruikt. Het aantal draaiuren van een nieuwe machine loopt uiteen

van tenminste 200 voor een grotere akkerbouwer tot 500 en meer

voor een loonbedrijf. Door verschillen per gebruiker, type aardap-

pelteelt en regio is de spreding hierin relatief groot.

Loonbedrijven kiezen er in bepaalde gevallen voor om zelf ook

aardappels te gaan telen om de bezettingsgraad van de machine

te verhogen. Met behulp van aanpassing van de machine kan dit

ook gerealiseerd worden door bijvoorbeeld wortels, peen of uien te

gaan rooien.

Nieuwprijs zelfrijdende machine loopt op tot meer dan € 500.000,-

Het aanschaffen van een aardappelrooimachine is kostbaar. De aan-

schafprijs van een getrokken model start bij ongeveer € 75.000,- en

loopt op tot € 150.000,- (onder andere afhankelijk van de bunker).

De prijs van een zelfrijdende machine begint bij € 250.000,- voor een

2-rijige machine en maximaal € 550.000,- kan bedragen voor een

4-rijige machine. De prijs van multifunctionele machine kan nog ver-

der oplopen. Door de geringe marges op aardappels is de prijs zeer

belangrijk bij de aanschaf van een nieuwe aardappelrooier. Ook zijn

de dealer en de service in het verleden daarbij een belangrijke over-

weging, gevolgd door de kwaliteit en het merk.

Gemiddelde afzet 50 tot 100 nieuwe aardappelrooiers per jaar

De Nederlandse afzetmarkt heeft een omvang van 50 tot 100

machines per jaar, de 2-rijige aardappelrooier vormt daarbij het

grootste marktsegment. Jaarlijks worden tien tot vijftien 4-rijige

zelfrijdende machines en eveneens ongeveer vijftien 2-rijige zelf-

rijdende machines verkocht. Het getrokken segment is nog steeds

goed voor 40-50 machines. Hoewel de zelfrijdende machines door

schaalvergroting aan populariteit winnen, is er dus geen sprake van

dat de zelfrijdende machine de getrokken machine al heeft verdre-

ven. De laatste jaren verschuift het accent langzaam,

maar er zijn nog steeds bedrijven die de voorkeur ge-

ven aan een getrokken exemplaar. Naar verwachting

zal de toenemende uitbesteding aan loonbedrijven

er wel toe leiden dat de afzet van aardappelrooiers

op lange termijn zal dalen, dit wordt echter deels

gecompenseert door de hogere investeringssom per

machine.

Flinke uitschieters in de afzet

Van jaar tot jaar fl uctueert de aanschaf sterk, door-

dat gebruikers een nieuwe investering in hoge mate

van de aardappelprijs en daarmee de inkomsten la-

ten afhangen. Uitschieters van 50% ten opzichte van

het gemiddelde naar boven en beneden komen voor.

Daarbij leert de ervaring dat er pas overtuigend geïn-

vesteerd wordt als er twee of meer goede jaren ach-

ter de rug zijn. De afgelopen twee jaar heeft ook de

afzet van aardappelrooiers een piek laten zien, hier-

mee is een inhaalslag in investeringen gemaakt.

AVR en Grimme gevarieerd, Dewulf en Ploeger

gespecialiseerd

De markt voor nieuwe aardappelrooiers is geconcen-

treerd en kent vooral om technische redenen eigen

gespecialiseerde aanbieders. De merken AVR, Dewulf,

Grimme en Ploeger bepalen het speelveld. AVR en

Grimme bieden beide het gehele productenpalet

Box 5.3 Slechts deel van het machinepark wordt vervangen

Het Nederlandse machinepark van aardappelrooiers heeft een forse

omvang van naar schatting 2.500 machines, hier zijn alle machines,

van eenvoudig tot geavanceerd, bij inbegrepen. Een groot deel van

het machinepark is gedateerd en wordt slechts incidenteel gebruikt

voor het rooien van een klein areaal. Doordat deze machines niet meer

worden ingeruild, komt maximaal de helft van het machinepark voor

vervanging in aanmerking.

Figuur 5.1 marktaandelen nieuwe aardappelrooiers

(totale markt)

Bron: ING Economisch Bureau

20%

20%

10%

10%

40%

Dewulf AVR PloegerGrimme Overig

Page 44: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 44

aan. Dewulf heeft zich in het marktsegment voor 2-rijige machines

gespecialiseert en Ploeger concentreert zich op de zelfrijdende 4-rij-

ige machines. De productie van het veel in het machinepark terug te

vinden merk Amac is ultimo 2008 nagenoeg tot stilstand gekomen.

Mogelijk krijgt dit merk in de toekomst een doorstart.

Grimme marktleider, gevolgd door Dewulf en AVR

Het Duitse Grimme is wereldwijd de grootste leverancier van aard-

appelrooimachines en met circa 40% tevens marktleider in Neder-

land (fi guur 5.1)37. Dewulf en AVR volgen met een marktaandeel van

circa 20%. Het Belgische Dewulf is vooral sterk in de 2-rijige zelfrij-

dende machines, terwijl het Nederlandse Ploeger zich concentreert

op 4-rijige zelfrijdende machines. Grimme en AVR werken niet met

een eigen dealernetwerk in Nederland maar leveren rechtstreeks

aan de afnemer.

Economische levensduur zelfrijdende machines langer

Net als andere landbouwwerktuigen gaan aardappelrooiers lang

mee. De gemiddelde leeftijd van het Nederlandse machinepark

wordt dan ook geschat op 12 jaar38. De technische levensduur van

aardappelrooiers is met 20 jaar lang, ondanks dat de activiteiten

door de grond plaatsvinden. De economische levensduur wordt re-

kening houdend met relatief snelle technologische ontwikkelingen

op 8 jaar gesteld. Schaalvergroting en verschuiving in de afzet zor-

gen ervoor dat de economische levensduur van getrokken machines

minder lang is dan die van zelfrijdende machines.

37 Wereldwijd bedraagt de omzet ongeveer € 225 miljoen.

38 Bron: Grimme

Kritische grens voor vervanging vaak 2.500-3.000

draaiuren

De gemiddelde gebruiksduur ligt fors boven de eco-

nomische levensduur, hierdoor is het huidige ma-

chinepark gemiddeld relatief oud. Onderling zijn

de verschillen in gebruiksduur echter groot. Zo zijn

er bedrijven die de aardappelrooier na 5 tot 7 jaar

inruilen, maar ook bedrijven die langer dan 15 jaar

met een machine doen. In de praktijk wordt als kriti-

sche grens voor vervanging een aantal draaiuren van

2.500 tot 3.000 genoemd.

5.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid

Tweedehandsmarkt

Dewulf en Grimme genieten de hoogste waardering

op de tweedehandsmarkt (tabel 5.2).

In de praktijk worden nog verschillende andere mer-

ken aardappelrooiers gebruikt en verhandeld op de

Nederlandse markt. Deze komen (tweedehands) uit

het buitenland of zijn van fabrikanten die inmiddels

failliet of overgenomen zijn. Regelmatig terugkeren-

de merken zijn Amac en Reekie.

De tweedehandswaarde wordt voornamelijk bepaald

door onderhoudstatus (uiterlijk), merk en technische

functionaliteit. Ook speelt het aantal draaiuren een

rol, al is de invloed hiervan bij oogstmachines kleiner

dan bij tractoren.

Door de vraag van akkerbouwers en buitenlandse

partijen is de tweedehandsmarkt voldoende liquide.

Wel fl uctueert de vraag op de tweedehandsmarkt

(met enige vertraging) met de aardappelprijs en de

stemming in de sector. Desondanks kunnen tweede-

Box 5.4 Trends en ontwikkelingen

• Het zwaartepunt in de afzet van aardappelrooiers verschuift lang-

zaam van de 2-rijige naar de 4-rijige machine. Gebruikers streven er

op deze manier naar om een groter areaal met hetzelfde aantal werk-

nemers te bewerken.

• Loonbedrijven worden als investeerder steeds belangrijker, net als

grote akkerbouwbedrijven met een oppervlakte groter dan 100 ha.

• De Nederlandse aardappelsector gaat zich steeds meer toeleggen op

de teelt van hoogwaardige producten, zoals pootaardappelen, waar-

van het marktaandeel wereldwijd nu al 60% is.

• Bulkproductie wordt steeds meer over de grenzen verplaatst (o.a.

Noord-Frankrijk en Rusland).

Tabel 5.1 Levensduur Aardappelrooiers

Aardappelrooiers

Economische levensduur 8 jaar*

Technische levensduur > 15 jaar

*gemiddelde.De economische levensduur van getrokken machines is korter dan die van zelfrijdende machines

Bron: ING Economisch Bureau

Page 45: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 45

hands machines op korte termijn meestal weer in Ne-

derland worden verkocht. De samenstelling van de

grond is van belang voor de verhandelbaarheid van

aardappelrooimachines. Om die reden beperkt de

verhandelbaarheid zich grotendeels tot Nederland,

België en Duitsland.

Uitgangspunten waardeontwikkeling:

Het aantal draaiuren ligt tussen de 200 en 500 uur •

per jaar.

De weergegeven restwaarde is de going concern-•

waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-

waarde.

Tabel 5.2 Merken, herkomst en classifi cering

Merk Concern Nationaliteit Productielocatie Importeur/Regionale dealers

Classifi catie

AVR AVR België België 32 dealers 2

Dewulf Dewulf België België Dewulf Nederland 1

Grimme Grimme Duitsland Duitsland 18 Eurodealers 1

Ploeger Ploeger Nederland Duitsland Ploeger 2

Bron: ING Economisch Bureau/interviews

Figuur 5.2 waardeontwikkeling aardappelrooiers groep 1 en 2 in

percentage van de aanschafprijs per jaar, going concernwaarde

Klasse 1 Klasse 2

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

7654321

Bron: ING Economisch Bureau/interviews

Page 46: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 46

6.1 Management samenvatting

Maaidorsers zijn zelfrijdende machines waarmee een graangewas •

in één werkgang gemaaid, gedorst en geschoond kan worden.

De belangrijkste technische eigenschappen zijn dorscapaciteit, •

motorvermogen, werkbreedte en inhoud van de graantank.

De afzet van nieuwe machines bedraagt normaliter ruim 50 per •

jaar en piekte in 2007 en 2008 door de gunstige afzetprijsontwik-

keling. Kopers zijn loonbedrijven en in mindere mate akkerbou-

wers (kleinere machines). Op lange termijn krimpt de markt licht.

De nieuwprijs van een maaidorser ligt tussen € 80.000,- en •

€ 350.000,- exclusief maaibord.

Claas is het kwaliteitsmerk bij uitstek en neemt samen met New •

Holland op lange termijn een leidende marktpositie in. Andere

aanbieders zijn John Deere, Krone en Laverda.

De economische levensduur van een maaidorser is met 10 jaar •

lang. Technisch gaat een machine zelfs meer dan 20 jaar mee.

Tweedehands machines zijn veel gevraagd en worden zelfs geïm-•

porteerd. De merken Claas, New Holland en John Deere zijn het

meest courant.

6.2 Inleiding

Een maaidorser of combine, wordt ingezet voor het

maaien en dorsen van graan- en zaadgewassen. Hier-

mee kunnen granen als gerst, tarwe en rogge, kool-

zaad en graszaad, maar er ook mais geoogst worden.

Letterlijk is de betekenis van dorsen: zaad van veld-

vruchten met een daartoe geschikt instrument uit de

aren, halmen of peulen slaan. In Nederland is een

maaidorser derhalve voor verschillende gewassen in-

zetbaar. Intensief gebruik vindt slechts plaats tijdens

de oogstperiode, doorgaans in de maanden juli en

augustus. Een maaidorser wordt ingezet door akker-

bouwers en vooral door loonbedrijven.

6.3 Typen maaidorsers en technische aspecten

Maaidorsen is een oude techniek, die in de kern het-

zelfde blijft. Wel worden de machines steeds verder

qua productiviteit en precisie doorontwikkeld. Kwa-

litatief goed kunnen dorsen is een onderscheidend

middel voor loonbedrijven. Dit zorgt er bovendien

voor zorgt dat de opbrengst per hectare zo hoog

mogelijk is.

6. Maaidorsers

Figuur 6.1 Schematische weergave van een maaidorser

Schema maaidorser: 1=haspel, 2=maaibalk, 3=vijzel, 4=opvoerband, 5=steenvanger, 6=dorstrommel, 7=dorskorf,

8=lattenschudder39, 9=voorbereidingsbodem, 10=ventilator, 11=bovenzeef, 12=onderzeef, 13= omkeerband, 14=omkering,

15=korrelopvoerband, 16 korrelopslagtank, 17 strohakselaar, 18=chauffeurscabine, 19=motor

Bron: Wikipedia

39 Bij ‘rotordorsers’ of ‘axiaaldorsers’ worden de dorstrommels niet gevolgd door schudders maar door rotoren.

1816 19

1

2

3

4

5 7

146 8

9

10 15 13

12

11

17

Page 47: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 47

Een maaidorser is een zelfrijdende machine waarmee het gewas in

één werkgang gemaaid, gedorst en geschoond worden (fi guur 6.1

en box 6.1). Afhankelijk van het te oogsten gewas wordt een be-

paald maaivoorzetstuk, bestaande uit een haspel maaibal en vijzel,

aan de machine gekoppeld. De maaibreedte strekt zich in Neder-

land uit van 3 tot 10 meter en in het buitenland zelfs tot 15 meter

(afhankelijk van de bordgrootte). Mede omdat er ook mee over de

weg wordt gereden zitten de huidige maaidorsers fysiek tegen de

maximumgrootte aan.

Dorscapaciteit en werkbreedte belangrijkste technische indicatoren

De belangrijkste technische eigenschappen van de maaidorser zijn

de dorscapaciteit (resultante van onder andere het motorvermo-

gen en opslagcapaciteit) en de werkbreedte (maaibordbreedte). De

graanopslagtank heeft een grootte die bij de grootste machines kan

oplopen tot 12.000 of zelfs 14.000 liter. Het motorvermogen kan een

maximum van ongeveer 450 kW bereiken. Door stijgende schaal-

grootte en effi ciencyverbetering vergroten leveranciers de dorsca-

paciteit steeds verder. De capaciteit wordt bepaald door het aantal

schudders en de afmeting van de maaibalk. Vooral voor bedrijven

met grote graanarealen is de werkbreedte van belang. In Nederland

zijn deze bedrijven beperkt aanwezig.

Belangrijke technische eigenschappen van een maai-

dorser:

dorscapaciteit in ton per uur•

motorvermogen•

aantal schudders (meestal 5,6 of 8)•

inhoud van de graanopslagtank•

werkbreedte van de machine (maaibordbreedte)•

brandstofverbruik (een indicatie hiervan is 15 liter/•

uur40)

het gewicht uitgedrukt in bodemdrukbelasting kg/•

cm2 (bij een volle tank) is belangrijk in verband met

de footprint op het land. De banden spelen hierbij

een essentiële rol.

Bij een alternatieve vorm van dorsen wordt gebruik

gemaakt van de zogenaamde axiaal dorser. Bij dit

systeem komt het gewas na de dorstrommel in een

afscheidingsrotor die over de gehele lengte van de

machine ligt. Hierdoor wordt het verwerken van een

grotere stroom materiaal mogelijk. Nadeel van het

systeem is dat de kwaliteit van het stro (restproduct)

achteruit gaat.

Inzet maaidorsers uitsluitend in oogstperiodes; 500

draaiuren is een uitschieter

Als gevolg van de inzet in oogstperioden en vereiste

droge weersomstandigheden is het gebruik van een

maaidorser gering. Akkerbouwers maken over het

algemeen slechts 100 tot 200 uur per jaar gebruik

van de machine. Dit maakt het moeilijk om de rela-

40 De maximale rijsnelheid van een maaidorser ligt op 30 km/uur

Box 6.1 Procesbeschrijving van het dorsen

Het graangewas wordt een stukje boven de grond afgemaaid en op

het maaibord opgevangen. Vervolgens wordt het product door een

ronddraaiende haspel en een opvoerband (vijzel) naar de dorstrommel

gevoerd. De gewasstroom wordt tussen de dorstrommel en de mantel

doorgevoerd, waardoor de korrels uit hun aren worden geslagen en het

stro wordt afgescheiden. Het stro valt vervolgens op de schudders en de

resterende korrels vallen door gaten naar beneden op de bovenste zeef.

Onder deze zeef bevindt zich een tweede zeef. De onderste zeef is fi jner

dan de bovenste. Een ventilator stuwt vervolgens een luchtstroom door

de zeven, waardoor alleen de korrels door de zeven vallen. Hierdoor

worden stro, kaf en koren (korrel) gescheiden. Het stro wordt gehakseld

of in een later stadium tot balen verwerkt, en het graanproduct wordt

via een pijp naar de tank getransporteerd.

Noot: procestechnisch wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde schudderconcept (hier-voor beschreven en meest voorkomend) dat werkt met schudders en het rotorconcept dat werkt met rotoren.

Page 48: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 48

tief kostbare machines bedrijfseconomisch rendabel te krijgen. Het

gebruik in de noordelijke provincies ligt door de intensiteit van de

teelt overigens hoger dan elders in Nederland. Bij loonbedrijven ligt

het gebruik op maximaal op 300 tot 500 uur per jaar. Loonbedrijven

kunnen de bezettingsgraad van de machines nog enigszins verho-

gen door verschillende gewassen te oogsten, bijvoorbeeld koolzaad

naast tarwe. Loonbedrijven kiezen vrijwel altijd voor een grote

machine, akkerbouwers zullen voor een kleinere capaciteit kiezen.

Deze worden door akkerbouwers vaak tweedehands aangeschaft.

Onderhoud is van groot belang bij een maaidorser. Niet alleen van-

wege de technische complexiteit en de vele draaiende onderdelen,

maar ook voor de onmiddellijke inzetbaarheid op geschikte mo-

menten in de oogstperiodes. De vijzels zijn de meest slijtage gevoe-

lige onderdelen.

6.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering

Het totale Nederlandse machinepark bestaat naar schatting uit ten-

minste 1.000 maaidorsers. Veelal zijn dit kleine en oudere machines

die akkerbouwers zelf in bezit hebben en gebruiken. Deze machines

komen lang niet allemaal voor vervanging in aanmerking.

Afzet van 70 maaidorsers in 2008, bij een gemiddelde van ruim 50

De Nederlandse afzet van nieuwe maaidorsers heeft op lange termijn

een gemiddelde omvang van 50-55 machines per jaar. In 2007 piekte

de verkoop door de hoge graanprijs en de goede vooruitzichten op

een aantal van 100 machines. In 2008 zal de afzet naar verwachting

op 70 exemplaren uitkomen.

Al met al is de Nederlandse markt klein te noemen. Ter vergelijking:

in Duitsland worden ongeveer 2.000 combines per jaar afgezet. Ook

België kent een grotere afzet dan Nederland.

Afzetmarkt combines krimpt op lange termijn licht

In tegenstelling tot het aardappelareaal krimpt het

Nederlandse graanareaal op lange termijn. De lagere

fi nanciële opbrengst per hectare door een structureel

dalende prijs in de afgelopen jaren41 is hiervoor de

belangrijkste aanleiding. De totale oppervlakte be-

slaat (inclusief korrelmais) ruim 220.000 hectare42,

wat naar verhouding tot andere Europese landen

gering is. De provincies met het grootste graanare-

aal zijn Groningen (circa 42.500 hectare) en Zeeland

(circa 34.500 hectare). Door de hoge graanprijs in

2007 is het areaal in 2008 weer toegenomen. Dit is

naar verwachting echter een tijdelijk verschijnsel.

De gemiddelde productiviteit bedraagt in Nederland

ruim 8,4 ton per hectare en neemt hiermee een kop-

positie in. De technisch maximaal haalbare producti-

viteit wordt hier mee benaderd. Onderling varieert

de opbrengst afhankelijk van de grondsoort.

Nieuwprijs maaidorser tussen € 80.000,- en

€ 350.000,-

Afhankelijk van merk, type en vermogen heeft een

combine een aanschafprijs van € 80.000,- voor een

kleine machine tot € 350.000,- voor de grootste ma-

chine bij een standaarduitvoering, veelal exclusief

maaibord. De prijzen van oogstmachines hebben de

afgelopen tijd door het relatief grote aandeel staal in

de productiekosten onder opgaande druk gestaan. In

de periode 2007 tot 2008 zijn de prijzen van nieuwe

machines met gemiddeld 10% verhoogd.

Nieuwe maaidorsers vaak te duur voor 200 uur per

jaar

Maaidorsers zijn voor veel agrarische bedrijven eigen-

lijk te duur om zelfstandig aan te schaffen. Hierdoor

komt de afzet van nieuwe exemplaren grotendeels bij

loonbedrijven terecht. Niettemin houden akkerbou-

wers de graanoogst als het bedrijfseconomisch kan,

graag in eigen hand. Om deze reden doen relatief

goedkope modellen, zoals de Economy edition van

New Holland, het goed in de markt. In combinatie

41 Op lange termijn zijn de productprijzen gemiddeld met 2% gedaald, bron: LEI

42 Bron: LEI, per 2007

Box 6.2 Combine-automatisering

*Onderzoek van de Universiteit van Weihenstephan.

Bron: Trekker en Werktuig

De automatisering in de cabine van een maaidorser richt zich op verlies-

meting, vocht- en opbrengstenmeting, automatische stoppelhoogte-

instelling, stuurhulp en rijsnelheidsautomatisering, automatische trom-

mel,- zeef, en windafstellingen. De meeste aandacht gaat derhalve uit

naar automatisering van de besturing en bediening. Uit onderzoek blijkt

dat dit de productiviteit fl ink kan verhogen*

Page 49: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 49

met de gunstige graanprijs verklaart dit de relatief hoge afzet van

nieuwe maaidorsers in 2007. Over het algemeen verschuift de vraag

naar steeds grotere en krachtigere machines.

Grote tractorfabrikanten leveren ook maaidorsers

Aangezien tractorfabrikanten graag een breed aanbod aanbieden

en bovendien nastreven dat dealers zich beperken tot één merk,

leveren de grote tractormerken ook maaidorsers. Fabrikanten van

maaidorsers zijn tevens actief op de markt voor hakselaars (hoofd-

stuk 7).

Claas bij uitstek een kwaliteitsmerk

Claas is het absolute A-merk en is tegelijkertijd ook bovengemid-

deld geprijsd. Andere merken zijn John Deere, New Holland ge-

volgd door Deutz-Fahr, Fendt en Laverda en Massey Ferguson (tabel

6.1). De laatste groep wordt als kwalitatief minder goed gezien, wat

tot uitdrukking komt in de onderhoudskosten en ook in de tweede-

handswaarde van de machine.

New Holland en Claas zijn op langere termijn marktleiders

Door de geringe afzet van nieuwe maaidorsers wisselen de markt-

aandelen jaarlijks sterk. Ook zorgt de introductie van nieuwe mo-

dellen voor verschuivingen. Claas en New Holland zijn op langere

termijn marktleiders in Nederland. Claas is de grootste fabrikant

van landbouwmachines in Europa en heeft ook wereldwijd de helft

van de markt in handen. Het Nederlandse marktaandeel lag in 2007

rond 25%. John Deere had eveneens 25% in handen en het markt-

aandeel van New Holland bedroeg in 2007 mede door de grote

belangstelling van akkerbouwers zelfs 50%. Overige merken, waar-

onder Laverda, namen 5% van de markt in.

6.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid

Levensduur

De economische levensduur van een maaidorser is

10 jaar en ligt hiermee hoger dan van andere machi-

nes. Door de lage gebruiks intensiteit en de stabiele

basistechniek, duurt het langer voordat een nieuwe

machine bedrijfseconomisch voordeliger is. Ook tech-

nisch gezien kan een combine gemakkelijk 20 tot 25

jaar mee, met name doordat de machine boven de

grond wordt gebruikt. Voor vervangingsinvesterin-

gen is dit geen stimulans. Leveranciers van maaidor-

sers geven dan ook aan dat maaidorsers eigenlijk te

lang meegaan.

Tabel 6.1 Merken, herkomst en classifi cering

Merk Concern NationaliteitMerk

Productielocatie Importeur Classifi ceringCourantheid

Case IH CNH Verenigde Staten Verenigde Staten CBU* Nederland/CNH Belgium 2

Claas Claas group Duitsland Duitsland Kamps de Wild 1

Deutz-Fahr Same Deutz-Fahr Duitsland/Italië Kroatië Same Deutz-Fahr Holland 2

Fendt AGCO Duitland Denemarken/Italië De Vor Achterveld 2

John Deere John Deere Verenigde Staten Duitsland Louis Nagel 1

Laverda Argo Italië Italië Vormec 2

Massey Ferguson AGCO Canada/Groot Brittannië Denemarken/Italië Mechatrac 2

New Holland CNH Verenigde Staten België/Polen CBU* Nederland/CNH Belgium 1

*Commerciële Business Unit

Bron: ING Economisch Bureau/Interviews

Tabel 6.2 Levensduur maaidorsers

Maaidorsers

Economische levensduur 10 jaar

Technische levensduur > 20 jaar

Bron: ING Economisch Bureau/interviews

Page 50: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 50

Tweedehandsmarkt

Tweedehands maaidorsers veel gevraagd

De markt voor tweedehands maaidorsers is wereldwijd verspreid.

Toch blijven de betere tweedehands maaidorsers vrijwel altijd in

Nederland, omdat de binnenlandse vraag naar tweedehands ma-

chines al geruime tijd groter is dan de vraag naar nieuwe machines.

Het komt zelfs voor dat tweedehands maaidorsers uit Duitsland en

Engeland worden geïmporteerd.

Gebruikte machines worden veelal ingeruild bij de dealer of impor-

teur. De belangrijkste reden hiervoor is de inruilwaarde. Ook komt

het net als bij tractoren voor dat de leverancier een garantieprijs

afgeeft. In dat geval wordt de machine ruim voor het verstrijken

van de economische levensduur ingeruild (bijvoorbeeld na 5 jaar).

Na remarketing komen de machines meestal bij een akkerbouwer

terecht, waar een tweedehands exemplaar vaak wel rendabel kan

worden ingezet. Als gevolg van de beperkte schaalgrootte van de

deze bedrijven zijn kleinere machines het meest courant. Veel oude

machines gaan naar Oost-Europa, waar zich grote (opkomende)

graanlanden bevinden.

Vlakke restwaardeontwikkeling door lange

economische levensduur

Door de relatief lange economische levensduur van

10 jaar laat de waardeontwikkeling een zeer vlak

verloop zien. Voor een maaidorser uit klasse 1 kan

na 10 jaar nog 25% van de oorspronkelijke aanschaf-

waarde worden gevraagd.

Uitgangspunten waardeontwikkeling:

Gemiddeld aantal draaiuren van 400 per jaar •

(gebruik door een loonwerker).

Kleinere maaidorsers zijn door de belangstelling •

van kleine en middelgrote akkerbouwers aanzien-

lijk waardevaster.

De weergegeven restwaarde is de going concern-•

waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-

waarde.

Figuur 6.2 Waardeontwikkeling van maaidorsers in percentage van

de aanschafprijs per jaar, going concernwaarde

Klasse 1 Klasse 2

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

10987654321

Bron: ING Economisch Bureau/interviews

Noot: machines die voor de maisoogst zijn gebruikt, hebben gemiddeld een 15% lagere restwaarde omdat het maisgewas extra slijtage aan de machine veroorzaakt.

Page 51: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 51

Deel III

Hakselaars en voermengwagens

In dit gedeelte van het rapport wordt ingegaan

op machines die in de veehouderij worden gebruikt,

respectievelijk hakselaars en voermengwagens.

Page 52: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 52

7.1 Management samenvatting

Een hakselaar wordt gebruikt voor het hakselen van mais en gras •

tot een fi jn product dat wordt ingekuild en als basis dient voor

veevoer.

Vrijwel alle nieuwe hakselaars worden door loonbedrijven aan-•

geschaft.

Een hakselaar is zelfrijdend en is voorzien van een maisbek of •

grasopraper. In Nederland beperkt de motorcapaciteit zich tot

600 kW.

De productiviteit bedraagt in Nederland ongeveer 2 hectare •

mais en 3 hectare gras per uur, waarbij het aantal draaiuren zich

beperkt tot 500.

De jaarlijkse afzet is gemiddeld ruim 60 machines en is op lange •

termijn stabiel. In 2008 bedraagt de afzet eenmalig ruim 80 tot 90

exemplaren.

De aanschafprijs exclusief voorzetstuk ligt tussen € 200.000,- tot •

€ 250.000,-.

Claas en New Holland domineren de markt, maar technisch gezien •

is er weinig verschil met de andere merken Krone en John Deere.

Kwaliteit van service is vaak doorslaggevend bij de aanschaf van •

een hakselaar.

Machines van Claas zijn het hoogst geprijsd, maar genieten ook •

de hoogste merkwaardering. Dit vertaalt zich in een hogere twee-

dehandswaarde dan de andere merken. Overigens is de verhan-

delbaarheid van alle merken goed.

De economische levensduur van hakselaar is 8 jaar, technisch •

gezien gaan de machines langer dan 15 jaar mee.

7.2 Inleiding

Een hakselaar is een voerwinningsmachine die in combinatie met

kipper of een zogenoemde silagewagen wordt gebruikt voor het

verhakselen en afvoeren van zowel snijmais als gras. Uiteindelijk

levert het hakselen een zeer fi jn en kort product op dat makkelijk

te verwerken is. Dit product wordt na de oogst ingekuild en in de

winter, eventueel na een mengproces (zie hoofdstuk 8, voermeng-

wagens), als voer in de veehouderij gebruikt. In de meeste gevallen

besteedt een veehouder het hakselen (en inkuilen) om bedrijfseco-

nomische redenen uit aan een loonbedrijf.

Een nieuwe hakselaar wordt dan ook in bijna alle gevallen door een

loonbedrijf aangeschaft.

7.3 Typen hakselaars en technische aspecten

7. Hakselaars

Bron: Claas

Bron: Bromach/Krone

Box 7.1 Hakselen in kort bestek

Afhankelijk van het gewas (mais of gras) en de speci-

fi eke wensen ten aanzien van de snijgrootte wordt de

hakselaar (op de millimeter nauwkeurig) ingesteld.

Het gewas wordt met behulp van het voorzetstuk naar

binnen getrokken, waar het met behulp van de mes-

sentrommel versneden (fi jngehakt) wordt. Na het ver-

snijden wordt het product via een pijp naar buiten ge-

blazen en opgevangen door een getrokken of parallel

rijdende kipper of silagewagen.

Eventueel kunnen er tijdens het proces ook supple-

menten toegevoegd worden, die ervoor zorgen dat het

eindproduct beter houdbaar is.

Page 53: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 53

Uitsluitend zelfrijdende machines

Nieuwe hakselaars zijn in Nederland uitsluitend zelfrijdende machi-

nes. Het voorzetstuk is verwisselbaar. In het voorjaar en in de zomer

wordt de hakselaar voornamelijk gebruikt voor het verhakselen van

gras en is de machine voorzien van een zogenoemde opraper. In het

najaar, als de mais oogstrijp is, wordt een ‘maisbek’ voorgezet. Hier-

mee wordt de mais vlak boven de grond afgesneden.

Maishakselen belangrijkste aanschafargument

Voor maisverwerking is de hakselaar bij uitstek de geschikte machine.

In de praktijk wordt een hakselaar vaak voor het verwerken van

mais aangeschaft en vervolgens ook voor de grasoogst ingezet. De

kwaliteit van het product is voor een loonbedrijf de belangrijkste

reden om voor een hakselaar te kiezen. Als alleen gras wordt ver-

werkt, dan kan ook de dubbeldoelwagen (opraap- en silagewagen)

worden gebruikt.

Techniek in de kern stabiel

De hakselaar is net als de maaidorser in de kern technisch gezien

vrijwel uitontwikkeld. Het hakselproces is in grote lijnen hetzelfde

als 30 jaar geleden. De technische ontwikkeling concentreert zich

op capaciteitsgroei en automatisering (digitalisering) van de proces-

sen en het besturings- en bedieningsgemak.

Motorvermogen varieert in Nederland van 375 kW tot 600 kW

Het motorvermogen van een hakselaar loopt afhankelijk van het

type en het merk sterk uiteen. Als bandbreeedte kan

375 kW (500 pk) tot zelfs 900 kW (1200 pk) worden

aangegeven. De krachtigste machines zijn alleen ren-

dabel voor zeer grote bedrijven die zich in het bui-

tenland bevinden. Vanwege de geringe oppervlaktes

is het vermogen van de zwaarste machine in Neder-

land beperkt tot maximaal 600 kW (800 pk). De maxi-

male snelheid op de weg varieert daarbij van 25 tot

40 km/uur.

Verwerking van 6 tot 8 rijen mais tegelijk gangbaar

De werkbreedte van een maisbek loopt uiteen van

4,5 tot 7,5 meter. In het geval van grasopraping is de

werkbreedte smaller. Met een hakselaar kunnen 4

tot 10 of meer rijen mais tegelijk worden verwerkt.

In Nederland is het hakselen van 6 tot 8 rijen tege-

lijk gangbaar. Hiermee kan 2 hec tare mais per uur

worden geoogst. Voor gras geldt een indicatie van 3

hectare per uur.

Uiteindelijk zijn de constantheid en de korte snij-

lengte van het product belangrijke kwalitatieve indi-

catoren van een hakselaar. Zo kan de snijlengte uit-

eenlopen van enkele millimeters tot meer dan 20 mm.

Een belangrijk onderdeel is dan ook de messentrom-

mel, waarin zich tot 50 messen kunnen bevinden.

Maishakselen Grashakselen

Bron: Louis Nagel/John Deere

Twee soorten hakselen

Page 54: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 54

Inzetbaarheid beperkt

In Nederland is de periode van gras- en maisoogst relatief kort (en

tijdkritisch) en strekt zich uit van het voorjaar en de zomer (gras)

tot het najaar (mais). Landelijk liggen deze periodes dicht bij elkaar

waardoor de inzetbaarheid door loonbedrijven in verschillende re-

gio’s beperkt is.

Aantal draaiuren loopt uiteen van 200 tot 500

Loonbedrijven hakselen in de meeste gevallen mais en gras. Een

hakselaar wordt optimaal gebruikt bij een te hakselen areaal van

400 hectare mais en 1.000 hectare gras op jaarbasis. Hierbij zal het

gebruik oplopen tot 500 uur. Het aantal draaiuren ligt met 300 tot

400 uur regelmatig echter beduidend lager. De ondergrens is 200

uur bij uitsluitend maisverwerking. Gemiddeld wordt een hakselaar

ongeveer 350 uur per jaar gebruikt.

Slijtage en onderhoud

De eigenschappen van de grond waarop gehakseld wordt, beïn-

vloeden de slijtage aan de machine. Ervaring leert dat machines

die gebruikt worden op zandgrond harder slijten dan machines die

gebruikt worden op klei.

Net als bij andere landbouwmachines vragen de tandwielkasten

(kettinginvoer) en lagers om de meeste onderhoudsaandacht. De

onderdelen van de machine waar het product overheen gaat, slijten

het meest. Het belangrijkste onderdeel in dit verband is de ‘haksel-

kooi, waarin zich de messen bevinden.

Trends en ontwikkelingen

Door de stabiele basistechniek richt de ontwikkeling

van hakselaars zich op de automatisering en het ge-

bruiksgemak. Vergroting van het vermogen is van-

wege de beperkte schaal niet direct relevant voor

gebruik op de Nederlandse markt. In de toekomst

kan dit door de voortdurende schaalvergroting wel

interessanter worden. Er is op dit moment toenemen-

de aandacht voor de hakselaar op rupsen, die van-

wege de relatief late oogstperiode een interessant

gebruiksmiddel kan zijn. Hiermee kan bij nat weer

immers langer worden doorgewerkt.

7.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering

Eenmalige afzet van 80 tot 90 hakselaars in 2008

De wereldwijde afzet van hakselaars is ongeveer

2.500 per jaar. De Nederlandse afzet van nieuwe hak-

selaars ligt op lange termijn op 60 tot 65 machines

per jaar. Het gaat hierbij vrijwel uitsluitend om ver-

vangingsinvesteringen. In 2008 heeft het optimisme

in de sector zich vertaald in een eenmalig hogere

afzet van 80 tot 90 exemplaren. In 2009 zal het aan-

tal weer terugkeren naar het normale niveau of daar

licht onder liggen. Aangezien het areaal constant

blijft, zal het gemiddelde verkoopcijfer ook op mid-

dellangere termijn nauwelijks veranderen. In totaal

bestaat het Nederlandse machinepark uit ongeveer

750 hakselaars43.

Nieuwprijs € 200.000,- tot € 250.000,-

Een zelfrijdende hakselaar is een kostbaar object en

heeft standaard een aanschafprijs van € 200.000,- tot

€ 250.000,- (exclusief voorzetstuk). Een maisbek kost

daarnaast bij benadering € 50.000,- en gras pick-up

ongeveer € 10.000,- tot € 15.000,-.

Claas en New Holland domineren de markt

Hakselaars worden door dezelfde fabrikanten op de

markt gebracht als maaidorsers. Op lange termijn

domineren Claas en New Holland de Nederlandse

43 Schatting op basis van de CBS-landbouwtelling en interviews

Hakselaar met maisbek Hakselaar met grasopraper

Bron: Louis Nagel/John Deere

Page 55: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 55

markt, gevolgd door John Deere en Krone. Wereldwijd is Claas met

50% marktleider.

Ook op de Nederlandse markt voor hakselaars fl uctueren de markt-

aandelen door de relatief kleine afzet jaarlijks sterk. Over 2008 valt

het marktaandeel van New Holland hoger uit door de introductie

van een nieuw model (fi guur 7.1). Technisch gezien zijn de mer-

ken goed vergelijkbaar, al kan het maximale vermogen fl ink uiteen

lopen. Door het beperkte gebruik zijn verschillen in brandstofver-

bruik minder belangrijk dan op de tractormarkt.

Markttechnisch onderscheidt New Holland zich met een relatief

laag prijsniveau. Claas heeft een substantieel hogere prijs, maar

steekt kwalitatief ook boven de andere merken uit. John Deere en

Krone hanteren gemiddelde prijzen. Dit beeld is vergelijkbaar met

de markt voor maaidorsers. Het merk Krone is qua waardering de

laatste jaren aan een opmars bezig.

Fendt nieuwkomer op de markt voor hakselaars

Binnen afzienbare tijd zal het alom bekende tractor-

merk Fendt, dat eerder ook een maaidorser intro-

duceerde, de hakselaarmarkt betreden. De verkoop

zal plaatsvinden via het reeds bestaande dealernet-

werk dat Fendt voor tractoren heeft. Naar verwach-

ting zal het wel een aantal jaren in beslag nemen

voordat Fendt een substantieel marktaandeel heeft

veroverd.

Kwaliteit van service vaak doorslaggevend

Vanwege het belang van kwalitatief hoogwaardig

voer en de betrouwbaarheid van het object, hech-

ten afnemers van hakselaars bij investeringen minder

waarde aan de de relatie met een dealer of mecha-

nisatiebedrijf dan tractorklanten. In de praktijk geeft

de kwaliteit van service vaak de doorslag.

7.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid

Levensduur

De economische levensduur van hakselaars is gemid-

deld ongeveer 8 jaar. Net als bij maaidorsers zorgt de

stabiele basistechniek ervoor dat de machine econo-

misch niet snel veroudert. Technisch gezien kan de

machine vooral door het geringe aantal draaiuren

lang mee. De praktijk wijst uit dat 7.000 tot 8.000 de

grens is voor de technische levensduur.

Tabel 7.1 Merken, herkomst en classifi cering

Merk Concern Nationaliteit Productielocatie Importeur/Regionale dealer Classifi cering

Claas Claas group Duitsland Duitsland Kamps de Wild B.V. 1

John Deere John Deere Verenigde Staten Duitsland Louis Nagel B.V. 2

Krone Krone Duitsland Duitsland Bromach B.V. (Noord)Abemec B.V. (Zuid)Latrago B.V. (Oost)

2

New Holland CNH Verenigde Staten België CBU* Nederland/CNH Belgium 2

Bron: ING Economisch Bureau/interviews

*Commerciële business unit

Figuur 7.1 Benadering marktaandelen hakselaars (2008)

Bron: ING Economisch Bureau/Interviews

vvvvv

25%

6%

19%

50%

John Deere Krone New HollandClaas

Page 56: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 56

Voor het voorzetstuk geldt het volgende: een maisbek gaat tech-

nisch gezien ongeveer 5 jaar mee, een gras pick-up wordt meestal 5

tot 10 jaar gebruikt.

Tweedehandsmarkt

De technische criteria die de waarde van een tweedehands hakse-

laar bepalen zijn vergelijkbaar met andere landbouwmachines. Bij

de waardebepaling zijn het merk en het aantal draaiuren het meest

bepalend, gevolgd door de leeftijd en de onderhoudsstatus.

De op de hakselaarmarkt actieve merken hebben een goede

reputatie. Tussen de merken Krone, John Deere en New Holland is

wat merkwaardering betreft nauwelijks onderscheid te maken. Het

merk Claas is net als op de markt voor maaidorsers door de hogere

merkwaardering het meest courant. Deze hogere waardering ver-

taalt zich in een relatief hoge restwaarde.

Qua waardeverloop en tweedehandsmarkt zijn er

eveneens veel overeenkomsten met de markt voor

maaidorsers. De waarde van een machine daalt na

het eerste jaar gematigd. J onge gebruikte hakselaars

worden grotendeels binnen Nederland verhandeld.

Oudere machines waarvan de economische levens-

duur is verstreken, worden net als bij tractoren we-

reldwijd verhandeld. Oost-Europa is hiervoor een

belangrijke markt. Mede door het uitgebreide ser-

vicenetwerk is John Deere na Claas wereldwijd het

meest courant. De scope van New Holland en Krone

beperkt zich grotendeels tot Europa.

Elders in Europa, met name in Duitsland, wordt de

hakselaar veel gebruikt. Hierdoor bestaat er ook op

geringe afstand buiten Nederland een ruime twee-

dehandsmarkt.

Courantheid

Al met al zijn de hakselaars van de vier merken goed

verhandelbaar. Ondanks dat de kwaliteit dicht bij

elkaar ligt, is Claas het meest waardevast. Dit vertaalt

zich in de klassenindeling zoals in tabel 7.1 weer-

gegeven. Claas valt in klasse 1, John Deere, Krone en

New Holland in klasse 2.

Uitgangspunten voor de waardeontwikkeling:

Gemiddeld aantal draaiuren van 300 per jaar. Indien •

een machine minder respectievelijk meer uren

gedraaid heeft, wijkt de restwaarde mogelijk af.

De weergegeven restwaarde is de going concern-•

waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-

waarde.

Tabel 7.2 Levensduur Hakselaars

Maaidorsers

Economische levensduur 8 jaar

Technische levensduur 15 jaar

Bron: ING Economisch Bureau

Figuur 7.2 Waardeontwikkeling hakselaars in percentage van de

aanschafprijs per jaar, going concernwaarde

Klasse 1 Klasse 2

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

10987654321

Bron: ING Economisch Bureau/interviews

Page 57: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 57

8.1 Management samenvatting

Voermengwagens worden ingezet om veevoer uit de kuil te •

vermengen met additieven. Op deze wijze kan de kwaliteit van

het voer worden verhoogd en tijd en arbeidskosten worden

bespaard.

Meestal worden voermengwagens door melkveehouders zelf aan-•

geschaft. Het aantal voermengwagens in omloop stijgt.

Voermengwagens kunnen getrokken of zelfrijdend zijn. Getrok-•

ken voermengwagens komen verreweg het meeste voor, maar

zelfrijdende machines zijn in opkomst. ‘Verticaal mengen’ wordt

het meest toegepast.

De belangrijke factoren bij investeringsselectie zijn wageninhoud •

(in m3), mengsnelheid en mengkwaliteit van het product.

Een nieuwe voermengwagen kost tussen € 60.000,- en •

€ 200.000,-.

In 2008 worden naar schatting 400 tot 500 nieuwe voermeng-•

wagens verkocht.

De markt is versnipperd. Er zijn meer dan 30 merken actief, waarvan •

Trioliet, Kuhn, BVL/Van Lengerich, RMH, Siloking en Strautmann

de grootste zijn. Deze merken zijn tevens het meest c ourant.

De economische levensduur van voermengwagens bedraagt 5 jaar •

en de technische levensduur 10 jaar.

Remarketing van een voermengwagen is niet eenvoudig. De twee-•

dehandsmarkt beperkt zich door de verscheidenheid aan merken,

typen en afmetingen tot jonge gebruikte machines.

8.2 Inleiding

Voermengwagens zijn sinds de jaren negentig in opkomst en wor-

den in toenemende mate door melkveebedrijven gebruikt om voer

uit ‘de kuil’44 zo nodig te frezen en met additieven te vermengen.

Op deze wijze wordt de kwaliteit van het voer verhoogd.

Zo kan bijvoorbeeld een mengsel van hooi, gras, mais, bierbostel, mi-

neralen en krachtvoer in de juiste omvang en samenstelling worden

gedoseerd45. Een van de belangrijkste voordelen van een voermeng-

wagen is dat de koe het voedsel niet meer kan selecteren. Doordat

de machine de stal binnenrijdt en het mengsel op de voergang do-

seert, bespaart het tevens tijd en arbeidskosten ten opzichte van de

arbeidsintensieve traditionele voermethode.

44 Gras wordt in het groeiseizoen geoogst en ingekuild

45 Ook wel Total mixed ration (TMR) genoemd, hiermee wordt een optimaal vet- en eiwitgehalte nagestreefd.

Één van de belangrijkste machines op het erf

Een voermengwagen wordt na de melkinstallatie vaak

bestempeld als de belangrijkste machine op een melk-

veebedrijf. De capaciteit van de machine is daarbij bin-

nen marges afgestemd op het aantal koeien. Voeren

is een zodanig structureel en belangrijk proces dat

het meestal niet wordt uitbesteed. Melkveehouders

investeren over het algemeen in een eigen voermeng-

wagen, het komt weinig voor dat een voermengwa-

gen met andere melkveehouders wordt gedeeld. De

reden hiervoor is onafhankelijkheid en fl exibiliteit.

Aantal draaiuren loopt op tot 800 tot 1.000 per jaar

‘Een boer is elke dag wel een paar uur aan het voe-

ren’, een voermengwagen wordt dus dagelijks ge-

bruikt. Een praktijkvoorbeeld geeft aan dat een

melkveehouder met 250 koeien elke dag 3,25 uur

aan het voeren is. Dit betekent dat het jaarlijkse aan-

tal draaiuren van de voermengwagen oploopt tot

ruim 1.000. Dit is overigens wel bovengemiddeld. De

meeste melkveehouders die een nieuwe voermeng-

wagen aanschaffen, gebruiken de machine 800 tot

1.000 uur per jaar. Voor de rendabele inzet van een

voermengwagen is evenwel schaalgrootte nodig. Het

omslagpunt ligt bij ongeveer 60 koeien.

8.3 Typen voermengwagens en technische aspecten

Statische en dynamische voersystemen

Er kunnen twee soorten voerinstallaties worden on-

derscheiden: statische (vaste) voerinstallaties en dy-

namische (rijdende) voerinstallaties. Een statische

installatie wordt ingebouwd in de stallen van het be-

drijf en wordt bij nieuwbouw vaak meegefi nancierd.

Een dynamische voermengwagen kan worden gezien

als een zelfstandig object. Gezien het verplaatsbare

karakter concentreert dit rapport zich op dynamische

voerinstallaties, verder voermengwagens genoemd.

Een vereenvoudigde variant van een voermengwa-

gen is een zogeheten doseerwagen. Deze mengt niet

zelf maar wordt alleen gebruikt voor het voeren.

Verschillende producten worden dan bijvoorbeeld in

verschillende werkgangen verstrekt .

8. Voermengwagens

Page 58: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 58

Verticaal mengen wordt in Nederland het meest toegepast

Procestechnisch gezien kunnen voermengwagens worden onderver-

deeld in horizontaal en verticaal mengende machines. Het belang-

rijkste verschil is de positionering van de vijzels (horizontaal of ver-

ticaal). Fabrikanten hanteren in hun productaanbod vaak één van

beide technieken, maar soms worden ook beide technieken aange-

boden. Verticaal mengen komt in de Nederland bij nieuwe machi-

nes verreweg het meeste voor en wint bovendien marktaandeel. De

belangrijkste reden hiervoor is dat de capaciteit van een horizontale

machine technisch tegen de grens aanloopt.

De keuze voor een horizontale of verticale machine hangt naast de

omvang van de veestapel ook samen met de invoerwijze van het

product. Kenmerkend voor verticale machines is dat er minder ver-

mogen voor de aandrijving nodig is.

Daarnaast is er onderscheid tussen zelfl adende en niet-zelfl adende

machines. Bij een zelfl adende machine wordt gebruikt gemaakt

van een ‘stansmes’. ‘Peddelmengers’ en ‘turbine(haspel)mengers’

wordt vanwege de zeer beperkte toepassing in dit rapport buiten

beschouwing gelaten.

Getrokken en zelfrijdende voermengwagens

Wat betreft de confi guratie kan onderscheid worden

gemaakt tussen een zelfrijdende en een getrokken

voermengwagen. Bovendien is inmiddels een auto-

matisch bestuurbare uitvoering van een zelf rijdende

machine ontwikkeld. Dit wordt een audio guided

vehicle’(AGD) genoemd. Het grootste voordeel van

een zelfrijdende voermengwagen is dat aansturing

Figuur 8.1 Typen voermengwagens

Procestechniek Configuratie

Voermeng-wagens

Verticalemengers

Zelfrijdend

Getrokken

Getrokken

Automatisch

Bestuurd

Horizontalemengers

Peddel- en Turbinemengers Getrokken Niet besproken

Bron: ING Economisch Bureau

Bron: Trioliet

Verticale voermengwagen

Page 59: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 59

(voortbeweging en mengen) door een tractor niet nodig is. Daar-

naast is het voordeel dat met een zelfrijdende machine sneller kan

worden gevoerd.

Automatische voermengwagens in ontwikkeling

Zelfrijdende (automatische) voermengwagens kunnen hun weg over

het erf vinden met behulp van een ‘transpondersysteem’, waarbij

zenders in de grond worden aangebracht (tussen kuil en stal). De

maximale snelheid waarmee dit plaatsvindt is 6 km/h. Deze machi-

nes worden vanaf begin 2009 op de markt gebracht.

De belangrijkste onderscheidende technische eigenschappen van

een voermengwagen zijn als volgt:

inhoud in m• 3 en afmetingen (lengte/breedte/ hoogte) in meter

benodigd aftakasvermogen in kW•

meng- en loskenmerken •

- benodigde tijdsduur van het mengen in minuten

- aantal schuiven en lostempo

- aantal messen

- toerental vijzels

aantal vijzels (vermalers) kan 1,2,3 of 4 bedragen•

(leeg)gewicht.•

De inhoud kan bij verticaalmengers oplopen tot maximaal 50 m3

bij getrokken machines. Bij horizontaalmengers of zelfrijdende

machines zijn de afmetingen doorgaans kleiner. Per m3 kunnen 6 tot

8 koeien gevoerd worden. Inhoudsmaten van 15 tot 25 m3 komen

het meest voor. Een tractormotorvermogen van 100 kW is in Neder-

land bij een getrokken voermengwagen veelal voldoende om de

machine te kunnen voortbewegen.

Messen en vijzels zijn de meest slijtgevoelige delen

van een voermengwagen. De technische levensduur

van de vijzel(s) bedraagt 8 tot 10 jaar en is ongeveer

gelijk aan de machine. Daarnaast zijn, in het bijzon-

der bij verticaal mengers, de lagers en de tandwiel-

kast onderhoudsgevoelig. Tevens zijn oliesmering en

-verversing belangrijk voor het goed functioneren.

Enkele opties van een voermengwagen zijn:

laadfrees•

verende vooras•

camera om het slechte zicht op de laadinrichting te •

verbeteren

geavanceerde en/of programmeerbare weeginrich-•

ting (4-staafs)

groothoekaftakas•

afvoerband aan de achterzijde•

heffi ngsmogelijkheid van de cabine om meer zicht •

op de kuil te krijgen.

Bron: Kuhn

Horizontale voermengwagen

Bron: Bromach/Siloking

Zelfrijdende voermengwagens

Bron: Kuhn

Voorbeeld van een laadfrees bij

een zelfrijdende voermengwagen

Page 60: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 60

8.4 Markt, prijsniveau en merkwaardering

Voermengwagen steeds meer gebruikt, getrokken variant dominant

Het totale Nederlandse park van voermengwagens bestaat thans uit

enkele duizenden machines, waarvan ruim 90% getrokken en ruim

5% zelfrijdend (inclusief automatische voermengwagens). Door de

groeiende afzet stijgt dit aantal jaarlijks. Uit onderzoek blijkt dat

circa 35%46 van de Nederlandse melkveebedrijven zelfstandig een

voermengwagen gebruikt. Overigens komt de voermengwagen

door aanwezigheid van veel intensieve veehouderij in het zuiden

van Nederland het meest voor.

Afzet voermengwagens laat stijgende lijn zien

Het structurele en intensieve gebruikskarakter van het voerproces

zorgt ervoor dat melkveehouders een voermengwagen vaak nieuw

aanschaffen. De afzet van nieuwe machines op de Nederlandse

markt heeft het afgelopen decennium een gestage stijging door-

gemaakt en bereikte in 2008 een niveau van naar schatting 400 tot

500 exemplaren. Net als bij ander landbouwwerktuigen was 2008

daarmee een bovengemiddeld jaar.

Vooral zelfrijdende machines profiteren

De komende jaren zal de afzet verder stijgen, doordat steeds meer

bedrijven overstappen op een voermengwagen. Vooral de grotere en

zelfrijdende machines zullen hiervan profi teren. In de eerste plaats

draagt de toenemende behoefte aan hoogwaardig en specifi ek ge-

mengd voer hiertoe bij, daarnaast is de besparing van arbeidskosten

46 WUR/Agridirect

een motief om tot aanschaf over te gaan.

Prijsverschil getrokken en zelfrijdende machine groot

Het prijsniveau van voermengwagens loopt sterk uit-

een en wordt bepaald door het type, getrokken of

zelfrijdend en vooral door de inhoud van de machine.

Een indicatie van de prijs per m3 is € 2.000,-47. Het

prijsniveau is als volgt:

Getrokken voermengwagen ≤ € 60.000,- •

Zelfrijdende voermengwagen € 125.000,- tot •

€ 200.000,-

In de periode 2007-2008 zijn voermengwagens, waar-

in van nature veel staal verwerkt is, meer dan 10%

in prijs gestegen. De daling van de staalprijs daarna,

zorgt ervoor dat de prijzen de komende tijd naar ver-

wachting stabiel zullen blijven.

Overigens speelt de prijs bij aanschaf weliswaar een

voorname rol, maar is kwaliteit vanwege de invloed

op de bedrijfsvoering bepalender.

Lage concentratiegraad kenmerkt diversiteit in de

markt

Kenmerkend is dat de markt voor voermengwagens

zeer versnipperd is. Kuhn is de grootste fabrikant van

voermengwagens ter wereld en staat kwalitatief be-

47 Bron: Boerderij

Tabel 8.1 Merken, herkomst en classifi cering

Merk Nationaliteit Importeur/dealer classifi cering

AGM Unifast Italië LMB van Berkel B.V. Overig

Airmix Unifeed Nederland/Italië Abemec B.V. Overig

BVL/Van Lengerich Duitsland Bernard van Lengerich Benelux B.V. 1

Kuhn Frankrijk Reesink Technische handel B.V. 1

Peecon Nederland Peeters Landbouwmachines B.V. Overig

R.M.H. Israël Abemec B.V. 1

Schuitemaker Nederland Schuitemaker machines B.V. Overig

Seko Italië Van de Riet B.V. Overig

Siloking Duitsland Bromach B.V. 1

Strautman Duitsland Verkoopkantoor Zonna B.V. 1

Trioliet Nederland Trioliet-Mullos B.V. 1

Bron: ING Ecnomisch Bureau/interviews

Page 61: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 61

kend als hoogstaand. Ook in Nederland wordt dit merk veel ver-

kocht. Het Nederlandse Trioliet is echter marktleider. Andere mer-

ken die veel worden verkocht zijn o.a. BVL/Van Lengerich, R.M.H.,

Siloking en Strautmann (tabel 8.1). Naast de in de tabel genoemde

merken is nog een aantal kleinere merken actief, waaronder AFT,

Sgariboldi, Storti.

In totaal telt de Nederlandse markt meer dan 30 spelers en daar-

naast nog enkele leveranciers van peddel- en haspelmengers, zoals

Keenan en Redrock. Wereldwijd zijn er zelfs ongeveer 60 merken

actief. Kenmerkend is dat de meeste van deze bedrijven een klein-

schalig karakter hebben.

8.5 Levensduur, tweedehandsmarkt en courantheid

Levensduur

Rekening houdend met de diversiteit in het aanbod en de (techni-

sche) ontwikkeling van de machines en de melkveehouderij ligt de

economische levensduur van een voermengwagen rond de 5 jaar,

technisch gaat de machine ongeveer 10 jaar mee.

Tweedehandsmarkt

Tweedehands handel voermengwagens gering

Gebruikte voermengwagens zijn minder makkelijk

te remarketen dan andere landbouwmachines. Toch

komt het door schaalvergroting regelmatig voor dat

een machine vroegtijdig wordt ingeruild.

Vanwege de grote diversiteit aan machines, de hoge

slijtgevoeligheid en het bedrijfsafhankelijke maat-

werk van de machines, beperkt de tweedehands han-

del zich grotendeels tot jonge gebruikte machines.

In het algemeen zijn de verticale voermengwagens

het meest courant. Doordat het aantal kleine bedrij-

ven afneemt, zijn vooral de machines met beperkte

inhoud moeilijk te verkopen. Afzet hiervan vindt dan

ook mede plaats in landen als Polen en Spanje.

Al met al daalt de courantheid van voermengwagens

relatief snel, wat zich aftekent in de waardeontwik-

keling (fi guur 8.2).

Courantheid

Uitgangspunten waardeontwikkeling:

Door de diversiteit aan voermengwagens is de •

waardeontwikkeling niet eenvoudig in te schat-

ten. Om die reden wordt uitsluitend de waardeont-

wikkeling van klasse 1- merken, die het grootste

marktaandeel hebben, weergegeven (tabel 8.1 en

fi guur 8.2).

De weergegeven restwaarde is de going concern-•

waarde. Deze waarde ligt hoger dan de executie-

waarde.

Tabel 8.2 Levensduur voermengwagens

Voermengwagens

Economische levensduur 5 jaar

Technische levensduur 10 jaar

Bron: ING Economisch Bureau

Figuur 8.2 Waardeontwikkeling voermengwagens in percentage

van de aanschafprijs per jaar, going concernwaarde

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

54321

Bron: ING Economisch Bureau

Page 62: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 62

9.1 Management samenvatting

Naar schatting wordt 50% tot 60% van de in Nederland nieuw •

verkochte tractoren geleast. Voor kostbare machines als de aard-

appelrooiers, maaidorsers en hakselaars ligt dit percentage hoger

dan 70%. Voermengwagens worden minder vaak geleast.

Loonbedrijven leasen vaker dan akkerbouwers en melkvee-•

houders.

In principe worden twee leasevormen onderscheiden: fi nancial •

lease (FL) en operational lease (OL). Kenmerkend verschil tussen

beide vormen is dat bij FL de lessee het economisch risico draagt

en bij OL de lessor.

De belangrijkste risico’s in de relatie tussen lessor en lessee zijn •

object-, remarketing- en debiteurenrisico.

Op de markt voor leasing van landbouwmachines komen zowel •

bankgerelateerde als captive (lease via de leasemaatschappij van

de leverancier) leasemaatschappijen voor.

De verwachtingen voor het leasen van landbouwmachines zijn po-•

sitief. De leasegraad zal de komende jaren nog verder toenemen

door professionalisering en schaalvergroting. Bovendien hebben

de stijgende investeringssommen van nieuwe landbouwmachines

een positief effect.

9.2 Lease als fi nancieringsinstrument

Kenmerken van lease in het kort

Er zijn twee leasevormen te onderscheiden: Financial Lease(FL) en

Operational Lease (OL). Bij FL ligt het economisch risico bij de lessee

en bij OL bij de lessor. Dit wil zeggen dat de lessor in dit laatste ge-

val het waarderisico loopt. OL kan aan het eind van de looptijd een

koopoptie bieden, waarmee de lessee de eigendom kan verkrijgen.

Bij FL verkrijgt lessee de eigendom na betaling van de laatste lease-

termijn en nadat alle verplichtingen jegens de lessor voldaan zijn.

Bij OL heeft het geleaste object na afl oop van de leaseperiode een

bepaalde (reële rest)waarde. De restwaarde maakt geen deel uit van

het leasebedrag en levert voor de lessor een risico op. Dit risico is

afhankelijk van de mate waarin het waardeverloop negatief afwijkt

van het door lessor ingeschatte waardeverloop van het object (rest-

waarde risico). De lessor kan dit risico zelf nemen (open restwaarde)

dan wel dit risico mitigeren of wegnemen door van een derde partij

terugkoopgaranties te bedingen tegen een vooraf bepaalde koop-

som. Met deze derde partij kunnen ook afspraken voor remarketing

worden gemaakt, waarbij een inspanningsverplichting ontstaat om

het object te verkopen namens de lessor.

Bij FL wordt de gehele investering gefi nancierd

(d.w.z. 100% amortisatie). De lessor loopt hier geen

restwaarderisico. Wel kan sprake zijn van een ver-

hoogde slottermijn die correspondeert met de ge-

schatte waarde die het object aan het einde van de

looptijd zal hebben.

Zowel FL als OL zijn varianten van de zogenaamde

Direct lease (DL). Bij vendor Lease (VL) is sprake van

tussenkomst van een vendor of derde partij.

Afstemming op cashflow en economische levensduur

Bij lease staat het managen van en anticiperen op de

cashfl ow centraal (‘pay as you earn’). In bedrijfspro-

9. De Nederlandse leasemarkt voor landbouwmachines

Box 9.1 Basisvariabelen die de condities van een

leasecontract beïnvloeden

Leasebedrag en prijs

Vast te stellen op basis van het kredietrisico van de debi-

teur en het objectrisico van het onderliggende object.

Marktrente

Afhankelijk van de ‘funding’ en de contractduur vast

te stellen.

Contractduur

Vast te stellen op basis van de te verwachten economi-

sche levensduur van het object.

Berekende restwaarde

Vast te stellen op basis van de te verwachten markt-

waarde en de mogelijkheden tot remarketing. Wanneer

een lessor met een open restwaarde rekent, wordt een

contract gebaseerd op de veronderstelde economische

levensduur en de te verwachten marktwaarde aan het

eind van de looptijd. Er is een minimumrestwaarde

nodig om ervoor te zorgen dat de lease als operationele

lease geldt volgens de ‘leaseregeling’.

Aanbetaling

De lessor kan vragen om een aanbetaling bij het aan-

gaan van een contract. Dit heeft een gunstige uitwer-

king op het risicoprofi el van de lessee.

Page 63: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 63

cessen worden kosten en opbrengsten voortdurend tegen elkaar

afgewogen. Directe koppeling van het object aan de kasstroom

vergemakkelijkt de kostprijsbepaling. In dit opzicht speelt lease na-

drukkelijk ook de rol van budgetteringsinstrument voor bedrijven.

Bij lease kan de looptijd van de leaseovereenkomst zoveel mogelijk

worden afgestemd op het waardeverloop van het object. De maxi-

male looptijd van een leasecontract wordt altijd bepaald door de

economische levensduur van het object. Een sterk punt van lease is

dat er een hoog percentage van de aanschafprijs kan worden gefi -

nancierd.

9.3 Verschillende risicoaspecten

Twee belangrijke soorten risico’s kenmerken de relatie tussen lessor

en lessee:

-Object-/remarketingrisico

Het risico van waardeverlies tijdens de looptijd van het contract (in

geval van wanprestatie en voortijdige beëindiging) of bij verkoop

aan het einde van de lease;

-Debiteurenrisico

Het risico dat de lessee in gebreke blijft.

Het risicoprofi el voor een leasemaatschappij hangt verder af van het

aangeboden product (FL/OL) en van het type object. Het monito-

ren van de waardeontwikkeling gedurende de contractperiode is

belangrijk, omdat de waarde van het object het eventuele verlies

bepaalt bij voortijdig beëindigen van het contract (object-/remar-

ketingrisico).

Indien de lessor bij een OL-contract een open restwaarde inneemt,

leidt dit tot een remarketingrisico voor de leasemaatschappij aan

het eind van het leasecontract.

Bij een OL-contract kan de lessee aan het eind van de looptijd bepa-

len of hij het object koopt, de initiële leaseperiode verlengt of om

het object aan de lessor te retourneren.

Voor leasemaatschappijen is kennis over en ervaring met de objec-

ten van belang om het risico te kunnen inschatten. Naast kennis van

de objecten speelt het bodemrecht48 van de belastingdienst hierbij

ook een belangrijke rol. De ‘leaseregeling’ geeft aan onder welke

voorwaarden de leasemaatschappij als fi scaal eigenaar wordt aan-

gemerkt.

48 Bodemrecht: het recht van de fi scus om zich te verhalen op aan derden toebehorende goederen, die zich op de bodem van de belastingplichtige bevindt.

9.4 Lease in de landbouwsector

Lease biedt de mogelijkheid bedrijfsmiddelen in

gebruik te nemen zonder de eigen liquiditeiten te

hoeven aanspreken en vergroot daarmee de fi nan-

ciële ruimte. Inmiddels wordt lease in veel sectoren

beschouwd als een aantrekkelijk fi nancieringsinstru-

ment naast traditionele fi nancieringsvormen zoals

leningen en eigen vermogen.

Leasing stijgt harder dan de omzet

Ook in de landbouwsector stijgt de belangstelling

voor lease. Van alle in Nederland aanwezige land-

bouwmachines wordt naar schatting tussen 10%

tot 25% geleast49, dit aantal stijgt doordat lease bij

nieuwe machines steeds vaker wordt toegepast. Zo

groeide de leasemarkt van landbouwmachines in

2007 volgens cijfers van de Nederlandse Vereniging

van Leasemaatschappijen met 40% harder dan de af-

zet van nieuw landbouwmaterieel.

Loonwerkers leasen het meest, ook onder agrariërs

wint leasing aan populariteit

De mate waarin lease wordt toegepast verschilt

per gebruiker en per object. Loonbedrijven leasen

bijvoorbeeld vaker dan akkerbouwers en melkvee-

houders, die nog vaker op basis van overwaarde op

grond en/of bedrijfspand(en) of met eigen middelen

fi nancieren. De reden hiervoor is dat bij loonbedrij-

ven het gebruiksaspect zwaarder weegt dan het ei-

gendomsaspect. Hier komt overigens verandering in,

steeds vaker stellen ook akkerbouwers en melkvee-

houders het gebruik centraal.

Meer dan de helft van de nieuwe tractoren wordt

geleast

Nieuwe tractoren worden in 50% tot 60% van de ge-

vallen geleast50. Dit is in verhouding tot andere sec-

toren een vrij hoog percentage. Onder loonwerkers

ligt dit percentage met circa 70% nog hoger. Nieuwe

landbouwmachines als aardappelrooiers, maaidorsers

49 Bron: Boerderij/Agrarisch Dagblad

50 Bron: Agrapower/interviews

Page 64: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 64

en hakselaars worden zelfs in meer dan 70% van de gevallen ge-

least. Dit komt vooral door de grotere investeringssommen die met

deze machines gemoeid zijn en een groot beslag leggen op liquide

middelen. Bovendien worden deze machines veelal door loonbe-

drijven aangeschaft. Voermengwagens lopen hierbij achter, hoewel

ook bij de fi nanciering van deze objecten vaker naar lease wordt gekeken.

9.5 Spelers op de leasemarkt

In de leasebranche worden drie soorten aanbieders onderscheiden:

bankgerelateerde leasemaatschappijen captive leasemaatschap-

pijen en overige leasemaatschappijen. Captive leasemaatschappijen

als CNH Capital en Citechma zijn gelieerd aan de leveranciers van

materieel. Universal Lease Benelux is een voorbeeld van een zelf-

standige leasemaatschappij.

Bankgerelateerde aanbieders hebben normaliter beter toegang tot

de kapitaalmarkten dan captives en overige leasemaatschappijen.

Captive lease maatschappijen kunnen daarentegen

aankoop en fi nanciering direct combineren. Om het

risico te beperken wordt hierbij overigens wel vaak

een aanbetaling gevraagd.

9.6 Trends en ontwikkelingen

Nieuwe generatie financiert anders

In het algemeen lijkt leasing populairder bij de jon-

gere generatie ondernemers. Vaak wordt met leasen

gestart op het moment dat een bedrijf wordt overge-

dragen. Dit komt bij uitstek veel voor in de landbouw-

sector. Rekening houdend met de schaalvergroting,

professionalisering en de overdracht van familie-

bedrijven de komende jaren zou de penetratiegraad

van lease nog verder kunnen toenemen.

Figuur 9.1 Aanbieders van lease

Bron: ING Economisch Bureau

Leaseaanbieders

CaptivesBankgerelateerde

leasemaatschappijenOverige

leasemaatschappijen

Box 9.2 Nederlandse lease aanbieders in het segment landbouwmachines’

Bankgerelateerde leasemaatschappijen Captives Overige leasemaatschappijen

ING Lease CNH Capital (New Holland) Universal Lease Benelux B.V.

Lage landen Citechma (John Deere)

Amstel Lease Claas Financial Services (CFS)

Fortis Lease

BNP Paribas Lease

Bron: /ING Economisch Bureau

Page 65: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 65

De leasemarkt is in beweging. Specifi eke kwesties die de Neder-

landse markt beïnvloeden zijn de volgende:

Doordat agrarische bedrijven en loonwerkers steeds meer op uur-•

basis calculeren en zich vooral tot de kern van het bedrijf willen

beperken, neemt de aandacht voor het betalen van een lease-

bedrag per draaiuur toe.

De invoering van IFRS• 51 leidt tot een intensieve discussie of het

geleaste object moet worden geactiveerd of niet (of/on balance-

sheet). Dit zal van geval tot geval moeten worden bekeken met

inachtneming van IFRS en in overleg met de accountant van de

lessee.

Tariefdifferentiatie op basis van risico zal onder invloed van de •

ontwikkelingen in de fi nanciële sector steeds meer worden toe-

gepast. Gevolg hiervan is dat asset based fi nanciering voor bank-

gerelateerde leasemaatschappijen aan belang zal winnen.

51 International Financial Reporting Standards

Banken intensiveren en optimaliseren het gebruik •

van het kantorennetwerk als distributiekanaal voor

leasing.

Naast de toenemende belangstelling voor lease •

door schaalvergroting en professionalisering, pro-

fi teert lease van consolidatie van bestaande akker-

bouw- en melkveebedrijven. Ook kan de overdracht

van (familie)bedrijven hiervoor zorgen. In beide

situaties wordt de fi nancieringspropositie vaak

opnieuw bekeken. Met behulp van lease kunnen

dan middelen worden vrijgemaakt voor de verdere

ontwikkeling van het bedrijf.

Page 66: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 66

Overzicht gesprekspartners

Ing. P. Almeloo Centraal Orgaan Mechanisatiebedrijven

K.A.F.M. van Basten Batenburg Kamps de Wild B.V.

J. den Boer AVR

J. Bolhuis WUR/LEI

R. Broekens Bromach B.V.

K. de Cramer Dewulf

H. Eggink Slootsmid Trading B.V.

I. van Eijzeren Ploeger B.V.

H.H. van der Fange AgriBusiness Intelligence/Mechascope

P. Franken Louis Nagel Lease

G. Jaspers Louis Nagel B.V.

H. de Jong Cumela

P. de Jong Grimme

Drs. J.H. Kok Mentoor B.V.

A.J. Mulder Reesink Technische Handel B.V.

D.W.J. Oldenbroek Loonbedrijf de Waard B.V

B. Oskam Oskam loonbedrijf B.V.

M. op ’t Root Op ’t Root landbouwmechanisatie

W. van der Wal Koopvanderwal B.V.

B. Verhoeven Abemec B.V.

Deelnemers rondetafelbijeenkomst 09/10/08

Deelnemers:

F. Bogaard Gemengd bedrijf Florijn Bogaard

K. Dekker Loonbedrijf Demijba/akkerbouw

P.J. van Dijk Melkveebedrijf Van Dijk

E. Dooper Melkveebedrijf Maatschap Dooper

T. Gübbels Loonbedrijf Jansen Wijhe B.V.

F. Hoogendoorn Loon- en verhuurbedrijf HKA

A. van der Knijff Akkerbouwbedrijf Van der Knijff

G. Lekkerkerker Melkveebedrijf Lekkerkerker

Bijlage

Page 67: Rapport Landbouwmachines

Landbouwmachines – 67

Overzicht geraadpleegde bronnen:

Literatuur:

Aardappelwereld magazine, juni 2008

Agrarisch Dagblad, diverse uitgaven, 2008

Agrapower, diverse uitgaven, 2008

Agridirect, RundveeScanner 2007/2008

Agridirect, Akkerbouwscanner 2007/2008

Boerderij, diverse uitgaven, 2008

Mechabulletin, diverse uitgaven, 2007 en 2008

Mechascope, diverse uitgaven, 2007 en 2008

Melkveebedrijf, diverse uitgaven, 2008

Landbouw Economisch Instituut, Landbouweconomisch bericht 2008

Landbouwmechanisatie, diverse uitgaven 2007 en 2008

Loonbedrijf, uitgave 6, 8 en 9, 2008

Nieuwe oogst, 26/07/08, 20/09/08

Plattelandspost, maart, juni 2008

Trekker en Werktuig, diverse uitgaven 2007 en 2008

Veehouderij Techniek, diverse uitgaven, 2008

Internet:

www.aardappelwereld.nl

www.agritrader.nl

www.agropower.nl

www.agrico.nl

www.agriaffaires.nl

www.agrimedia.info

www.agrotechniek.nl

www.agcotrader.com

www.belastingdienst.nl

www.bvllengerich.de

www.bromach.nl

www.cbs.nl

www.claas.com

www.cumela.nl

www.dewulf.be

www.europa-nu.nl

www.agrotechniek.org

www.fendt.com

www.grimme.de

www.hzpc.nl

www.koopvanderwal.com

www.krone.de

www.kuiken.nl

www.landbouwmechanisatie.nl

www.landbouwmechainsatieupdate.nl

www.louisnagel.nl

www.lei.nl

www.leferinkbv.com

www.lnv.nl

www.mascus.nl

www.optroot.com

www.oskam.nl

www.ploeger.nl

www.productschapakkerbouw.nl

www.prodzuivel.nl

www.prosu.nl

www.rth.nl

www.tractors-and-machinery.com

www.tractorpool.nl

www.trekkerweb.nl

www.trekkerbank.nl

www.trekkerenwerktuig.nl

www.veehouderijtechniek.nl

www.vrom.nl

Page 68: Rapport Landbouwmachines

Lease

WWW.INGLEASE.NL

Landbouwmachines

ING economisch Bureau / ING Lease Nederland

Tractoren en werktuigen in de Nederlandse akkerbouw en veehouderij

Rinus VisserING Lease NederlandTel: (020) 576 9621

Rico LumanING Economisch BureauTel: (020) 563 9893

December 2008