IN MEMORIAM. BURGEMEESTER MEINESZrjb.x-cago.com/GARJB/1911/12/19111231/GARJB...dragen, dat latere...

Post on 14-Aug-2020

3 views 0 download

Transcript of IN MEMORIAM. BURGEMEESTER MEINESZrjb.x-cago.com/GARJB/1911/12/19111231/GARJB...dragen, dat latere...

IN MEMORIAM.

BURGEMEESTER MEINESZDOOR

Mr. J. J. TA VENRAAT.

Als dit jaarboekje verschijnt, zal er meer dan een jaarverstreken zijn, sedert hij heengegaan is uit ons midden —maar het kan niet verschijnen, zonder op de eerste blad-zijde te brengen een aan zijne nagedachtenis gewijd woord.De Redactie biedt mij de gelegenheid, dat te schrijven,en ik grijp die te liever aan, omdat afnemende lichaams-kracht mij dwong afwezig te blijven, toen andere vriendenzich schaarden om zijn graf, en omdat ik toch zoo gaarnenog eens wil getuigen, dat ik onder het vele goede, dathet leven mij bracht, nauwelijks iets meer waardeer danhet voorrecht, mijn vaderstad te hebben mogen dienen,tien jaren lang, onder de leiding van dezen hoogstaandenman en allengs zijn vertrouwen en zijne duurzame vriend-schap te hebben mogen verwerven.

Niet echter vermag ik te doen, wat de Redactie welzou hebben gewenscht: „de verdiensten van BurgemeesterMeinesz vooral voor Rotterdam in het juiste licht testellen". In algemeene trekken is dat op uitnemende wijzegeschied in de artikelen, die de nieuwsbladen dadelijk nahet overlijden hebben gebracht *). En met hetgeen de heer

1) Verwezen zg naar N. R. Courant en Handelsblad, beide van 27 Dec. 1909.

Van Leeuwen aan het graf en de heer Zimmerman opden dag der begrafenis te Rotterdam in den gemeente-raad hebben gesproken *), hebben zij de hoofdtrekken zoovoortreffelijk geschetst, dat eene poging om dat nog eensin anderen vorm te doen, vermetelheid ware.

Eene uiteenzetting van die verdiensten in bijzonder-heden, die historische waarde zou hebben, zal eerst kunnenworden gepubliceerd, als alle tijdgenooten van het tooneelzijn verdwenen, zal misschien ook wel slechts goed kun-nen worden geschreven door iemand, die geheel buitenhet gebeurde zijn standpunt heeft.

Wat ik echter wel kan beproeven, is nog iets te ver-halen van de persoonlijkheid »); Zoo vaak heb ik betreurd,dat wij ons van het karakter en het maatschappelijk levenvan zoo vele regenten en andere mannen, die in vroegerentijd op de ontwikkeling van Rotterdam hun stempel heb-ben gedrukt, geen voorstelling kunnen maken, dat ze nietvoor ons leven als menschen van vleesch en bloed, maarvoor ons slechts namen zijn. Ik zou er toe willen bij-dragen, dat latere geslachten van Burgemeester Meinesziets meer weten en m. i. is juist het Jaarboekje voor der-gelijke schetsen de aangewezen plaats.

Daartoe is te meer reden, omdat wat voor een Rotter-dammer ten zijnen aanzien toegankelijk is, het fraaieportret in het Museum en de in de Raadsverslagen be-waarde redevoeringen, zoo sober en als ware het gebeeld-houwd, toch slechts ééne zijde van den persoon te ziengeven.

De zijde, die de zoo jong aan de kunst ontvallen Josselinde Jong vereeuwigd heeft, was er zonder twijfel. Als menzich den Burgemeester poseerende voorstelt voor een portret,

1) N. R. G. en Hbld. dd. 30 Dec. 1909.4) Ik deed het reeds eens in Woord en Beeld van 1898 bij het door

Haverman geteekende portret.

vindt men het natuurlijk, dat zijn gelaat spoedig de weinigaangename uitdrukking moet hebben aangenomen, dieafgebeeld is; maar zijne omgeving kreeg die slechts inoogenblikken van hooge ontstemming te zien — oogen-blikken, die bij zijne zelfbeheersching uiterst zeldzaamwaren. De krachtigste uitdrukking, die ik me van hemherinner was: „Lieve deugd!", wat niet belet, dat hij metkalme woorden iedere gewilde uitwerking wist te weegte brengen, ook enthusiasme.

Haverman is er eveneens uitmuntend in geslaagd hetongenaakbare weer te geven *); maar het geestige geflikkerder oogen, waarmede de mensch Meinesz zoo gaarne iemandmet zich zelf in tegenspraak kon brengen, het zonnetje,dat over het gelaat kon komen in intiemen kring, heeftook hij niet gezien.

Verspreid is ook een door P. J. Arends op staal ge-graveerd portret. Dit wordt wel gekenschetst door dezenuitroep van een der wethoudersvrouwen: „Dat mochtmevrouw Meinesz willen I" — „Wat ze daarmee zeggenwou, weet ik niet", voegde haar echtgenoot, toen hij onsdit mededeelde, er ondeugend aan toe.

Zoo als ik het zou wenschen, is natuurlijk nog veelminder het portret, dat hiernevens is gereproduceerd; maarhet kan toch eenigszins als correctief dienen van deeenzijdigheid der andere. Het is een afdruk van de inOctober 1891 door den heer Meinesz zelf aan de be-trekkingen, die hij te Rotterdam verliet, geschonken, inhet atelier Baer vervaardigde photo.

Toen stond hij in zijn 59* levensjaar. Bij het aanvaardenvan het ambt was hij 48 — en zijne echtgenoote, diehem bewonderingswaardig tot steun was bij de vervullingdaarvan en op het gebied, waar de vrouw goeds kan stichten,

1) In Woord en Beeld.

nauwelijks op minderen dank aanspraak heeft dan deBurgemeester zelf, pas 28. — Van de vier kinderen, die hemhebben overleefd, drie zoons en ééne dochter, waren pasde oudsten geboren; drie anderen zijn jong aan kroepoverleden. Een wreede ondervinding, die aan de sanitaireontwikkeling in Rotterdam in zooverre ten goede is ge-komen, als het hoofd, doordrongen van het gevaar vanbesmetting en van de mogelijkheid, om veel te voorkomen,met overtuiging steun verleende aan wat tot verbeteringstrekken kon. Onder den indruk van het laatste dier ver-liezen, heb ik het eerst die andere beminnelijke zijde vanden heer Meinesz leeren kennen, toen hij, die later zoo vaakkon zeggen: „U moet U dat niet zoo aantrekken", mettrillende lip op mijn condoleantie antwoordde: „ Hedenk,het is het derde".

De woning, die het gezin hier beschikbaar vond, wasdie aan de Westzijde der Leuvehaven — bij de Zalm-haven — nu het nummer dragende 181. Van 5 Maart1883 af bewoonde de familie het destijds een afzonderlijkpand vormende, westelijke deel van het gebouw der Rot-terdamsche Bank aan de Boompjes. De smalle kamer bovende deur, met het mooie gezicht op de rivier, was destudeerkamer van den „Burgemeester", waar de hem alvan jeugdigen leeftijd af kwellende jicht hem maar al tevaak gekluisterd hield aan zijn stoel.

Zoolang als de schoonmoeder, mevrouw Den Tex ge-boren De Vriese, leefde (zij overleed in April i89i ;haarwelbekend huis in de bocht van de Heerengracht te Am-sterdam zou de familie Meinesz als opvolgende bewonerskrijgen), brachten mevrouw en de kinderen den zomerafwisselend door of op Steinhausen onder Bommern aande Pruisische Ruhr — of op de ontginning Eelerbergonder Hellendoorn, door den vader van den Burgemeesteraangevangen, door dezen vergroot en voortgezet. En kon

de heer Meinesz zich vrij maken, dan zocht ook hij daarzijn ontspanning. Van 1891 —1905 werd Eelerberg hetgeregelde zomerverblijf. Reizen — ten ware voor een bad-kuur nu en dan — deed hij op lateren leeftijd niet meer.Voor zoover niet nauwgezet in acht genomen represen-tatieplichten beslag legden op den vrijen tijd, werd diein huiselijken kring doorgebracht. De hersens werden nade dagtaak geregeld tot rust gebracht met wat whist ofeen ingewikkelde patience.

Burgemeester Meinesz was een man van rechtvaardig-heid en karakter, een verpersoonlijking van het iustus actenax propositi; hooge eischen stellend aan zich zelf enwat hij als zijn plicht beschouwde boven alles. Doorstudie en ondervinding was hij onze meerdere. Nooit brachthij eene zaak ter tafel, zonder zich eene meening gevormdte hebben van het besluit, dat daarop zou behooren teworden genomen. Maar aan het vormen dier meening wasnauwgezette overweging voorafgegaan, meestal besprekingin kleinen kring. Want zijn kracht lag in de kritiek, nietin het zelf scheppen. Vandaar dat hij het initiatief zijnermedearbeiders placht aan te moedigen. Als een voorbeeldvalt mij in, hoe hij eens, een dronk instellende op deneven vast in de schoone toekomst der stad geloovendenDirecteur der Gemeentewerken, — denzelfden, dien ikGroothertog Carel Alexander met opgeheven glas hoordetoewenschen: „Autant d'argent que de projets!" — inpakkende zinnen uiteenzette, wat er afhangt van deverbeeldingskracht van den Ingenieur. Zulke besprekingenhadden plaats op de meest ongedwongen wijze; juist omtegenspraak was het te doen. Maar was eens het oordeelgevormd, dan werd het ook tot het uiterste verdedigd.

Toch was de heer Meinesz geen doordrijver maar eenconstitutioneel man. Viel eens een besluit in anderen zin,gelijk meermalen is voorgekomen (men denke aan de

overneming der gasfabrieken), dan werd het met dezelfdezorg ten uitvoer gebracht als elk ander.

Toen naar aanleiding van zijn overlijden ook in hetHandelsblad enkele herinneringen werden medegedeeld,sprak de schrijver daarvan de meening uit, dat toch hetdreigen met ontslag, nadat de Raad in een brandweerzaakeen afwijkend besluit had genomen, wel iets van drijvengehad heeft. Ten onrechte. In dat geval heeft er nietsdan misverstand bestaan en ik ben ijdel genoeg om tegelooven, dat het niet zou zijn voorgekomen, als niet indie zitting het secretariaat door een adjunct had moetenzijn waargenomen. Wat toch was het geval? De Raadwilde — en dat was zijn recht — eene in beginselaangeduide verdeeling der Gemeente in kringen, afwijkendevan het inzicht van het Dagelijksch Bestuur. Goed, zeide Burgemeester, maar dan moet gij zelf die verdeelingvaststellen. Neen, persisteerde de Raad, dat is bij U inbeste handen en het besluit viel, zonder dat gevoeld was,hoe hier ook de verantwoordelijkheid voor de uit-w e r k i n g van ret beginsel door den Raad moest wordenaanvaard. Toen door 's Burgemeester's verklaring, dat hijliever heenging, dan zich aan een mistasten bloot testellen, de ernst van het bezwaar bleek, was den anderendag ook reeds het misverstand opgeheven, door 's Raadsbereidverklaring om de ontwerp-verdeeling zelf te be-krachtigen.

Dezelfde schrijver ziet ook iets heerschzuchtigs in hetfeit, dat gedurende deze periode de bestuursvoorstellenhaast altijd door den Voorzitter zijn verdedigd en slechtsbij uitzondering door de betrokken Wethouders. Dat iszoo; maar dat het zoo vaak noodzakelijk was, werd doorniemand meer betreurd dan door den heer Meinesz zelf.De verklaring ligt hierin, dat vele der toenmalige Wet-houders betere administrateurs dan sprekers waren en

gaarne de verdediging overdroegen aan hem, die datmeesterlijk verstond. Mr. Hoffmann, Mr. D. van Weel b.v.stonden zelf op de bres. Ook de Amsterdamsche periodebewijst, naar ik meen, dat dit veelvuldig spreken niet uiteigen verkiezing plaats gehad heeft.

Burgemeester Meinesz, eens met het gezag bekleed,voelde zich verplicht het hoog te houden, overal en tenallen tijde. Het publiek kreeg slechts den drager daarvante zien. Dat vorderde menige opoffering; zoo heb ikhem nooit op straat zien rooken, terwijl hij toch in zijngewone leven dadelijk greep naar zijn sigaar. De indrukvan ongenaakbaarheid, dien hij teweegbracht, werd ver-hoogd door een zekere verlegenheid die, hoe vreemd ditklinken moge, met zijne meerderheid gepaard ging.Deze maakte het hem moeilijk, bij eerste ontmoeting,anderen op hun gemak te zetten. Door een en ander ishij nooit geworden een populair, maar — staande, zooalshet behoort, boven de partijen — is hij geweest eengeëerbiedigd Burgemeester. Het roer in zijne handenwetende, had ieder een gevoel van veiligheid, en de Wet-houders en de Ambtenaren, zeker van zijn steun bijeerlijk streven, hielden van hem.

Opmerkelijk is het, dat juist de krachtigste personenin den Raad zich niet tot hem aangetrokken voelden;misschien is dat wel overeenkomstig eene natuurwet. „Ikzie zijn dreigenden vinger", zei mij eens een der onaf-hankelijkste figuren, naar aanleiding van een zinsnedein een voordracht, waarin de wending voorkwam: „maarde Raad wete wel enz.", woorden, waarvoor toch alleen deSecretaris verantwoordelijk was te stellen. Een dergelijkenatuurlijke antipathie heeft, vrees ik, ook bij het toenmaligeHoofd van den Staat bestaan Slechts na lang aarzelentoch kwam de benoeming af, en van eenige belangstellingvan die zijde is gedurende het geheele decennium niet

8

gebleken; gedecoreerd werd ten slotte niet de Burgemeester,maar het lid der Eerste Kamer Meinesz. De toekomstigegeschiedschrijver zal wellicht, daar stemmingen opsporen,die véél verklaren, wat de tijdgenoot niet recht begrepen heeft.

Sedert ik Rotterdam verliet, is er over de recente ge-schiedenis der stad heel wat verschenen, dat den indrukwekt, alsof die eerst de moeite waard wordt met on-geveer het optreden van Burgemeester Meinesz '). Tochmag, wat in de dertig voorafgaande jaren met zooveelkleinere middelen is tot stand gebracht, wel onthoudenworden. Daarin is de strijd gestreden over den waterwegen de spooroverbrugging, door de nieuwe singels de water-verversching van Schieland onafhankelijk gemaakt, depolderstad door radiaal-straten verbeterd, de waterleidingaangelegd en, dank zij het doorzicht en de stuwkrachtvan L. H. Pincoffs, Feijenoord in exploitatie genomen, omgereed te zijn voor het verkeer, dat de waterweg zou brengen.

Waar is het, dat het optreden samenviel met dit grootekeerpunt, dat toen de vruchten van de betere verbindingnaar zee begonnen binnen te komen. Daardoor was detaak van het bestuur wel zwaar, maar afgebakend: tezorgen namelijk, dat men het boven verwachting toene-mende verkeer vóór bleef.

„Rotterdam vergelijk ik bij een mooi fregat in gunstigenwind", hoor ik nog den oud wethouder Van Gennep aaneen maaltijd zeggen, „zorgt Gij nu, dat Ge het niet overden kop zeilt!" — Dat was inderdaad niet het minstmakkelijke gedeelte der taak: het remmen, het échelon-neeren der nieuwe ondernemingen.

Is het een fout geweest, dat destijds niet eene pogingis gedaan, om op ruime schaal gronden in den Coolpolderonteigend te krijgen? De zaak is ampel onder de oogen

1) Ik heb natuurlijk niet op het oog „Rotterdam in den Loop der Eeuwen".

gezien. Wie later alles lezen kan, en met inachtnemingvan alle toenmalige omstandigheden oordeelt, zal de ont-houding begrijpen. Al kan natuurlijk a posteriori niemandontkennen, dat de grondspeculatie, ware zij mogelijk ge-weest, voordeel zou hebben opgeleverd.

Zeker is het, dat deze bewindsperiode gezonde financiënkon overdragen aan de opvolgende en daarmede de kiemvan de mogelijkheid, om later met grootere middelengrootere dingen te ondernemen en andere problemenonder de oogen te zien.

Het is een tijdvak van opgewekt streven geweest, datvan 1881—1891. De meesten onzer stonden in de vollekracht des levens en de wind was het fregat Rotterdamaanhoudend gunstig.

Dat echter zooveel bereikt is, danke de stad aan dedoelbewuste en tot inspanning prikkelende leiding vanMr. Sjoerd Anne Vening Meinesz, wiens devies: Nun-quam deorsum! (Nooit omlaag') ook voor haar moge blij-ven gelden.

In de stad zal een hoofdweg de herinnering aan dezenBurgemeester helpen levendig houden. Volgens een be-proefden regel worden levenden — vorstelijke personenuitgezonderd — niet op die wijze geëerd. De eerste ge-legenheid, die zich in dit geval voordeed, hebben Burge-meester en Wethouders aangegrepen, en bij besluit van1 Febr. 1910 aan de in den Coolpolder ontworpen hoofd-straat, die van den Heemraadssingel bij de Vierambachts-straat in noordwestelijke richting in aanleg is, den naamgegeven van Burgemeester-Meineszlaan. Moge die laan opeene den geëerbiedigden peet waardige wijze worden be-bouwd !

I O

Tot slot volgen enkele biographische gegevens.

Sjoerd Arme Vening Meinesz werd den 20 Febr. 1833te Harlingen geboren. Zijn vader was daar Rijksontvangeren vervulde later gelijke betrekking te Rotterdam en teAmsterdam. De toekomstige Burgemeester heeft dus enkelevan zijn jongensjaren, tot zijn achtste, in de Maasstaddoorgebracht, en bewaarde uit dien tijd nog menige her-innering. Hij studeerde te Amsterdam en promoveerdein 1856 te Leiden tot doctor in de beide rechten. Ver-zekerd van financieele onafhankelijkheid bereidde hij zichvoor op eene bestuurs-carrière en begon in de journalistiekals mede-arbeider aan het Algem. Handelsblad, waarvanhij van i860—66 hoofdredacteur geweest is. Aan die leer-school dankte hij de preciesheid, de soberheid en devlugheid, waarmede hij zijn denkbeelden wist te vormenen uit te drukken. Als meerdere zijner tijdgenooten be-schouwde hij het als een hoffelijkheid, den hoorder niet metvijf woorden te vermoeien, indien vier voldoende waren.Op de journalistiek volgde het lidmaatschap van den Raad,spoedig het Wethouderschap van Financiën in de hoofd-stad; maar den 18 April 1872 trad hij in het huwelijkmet mejonkvr. C. A. C den Tex, dochter van den Bur-gemeester, eene verbintenis, die volgens de Wet hem tothet verlaten van den Raad verplichtte.

De ambtelooze jaren, die toen volgden, hebben niet langgeduurd. Van welken aard de zaken waren, waarmede hijzich toen bezig hield, bewijst eene in De Gids van 1875verschenen studie over belastingen. In Sept. van dat jaartrad hij op als lid der Tweede Kamer voor Amsterdam,en den 15 Febr. 1881 aanvaardde hij het ambt vanBurgemeester in onze stad, dat hij bekleed heeft tot den14 Oct. 1891. Toen achtte hij het zijn plicht, gevolg tegeven aan de roepstem der Regeering, die hem te Am-

I I

sterdam den meest aangewezen opvolger achtte van denals minister opgetreden heer Mr. G. H. van Tienhoven.Burgemeester der hoofdstad is hij gebleven van 14 Oct.1891—1 April 1901, eveneens 10 jaren lang, geheelovereenkomstig zijn karakter ontslag nemende, toen deGemeenteraad zich een greep veroorloofd had op eendoor de wet den Burgemeester toevertrouwd gebied ende Regeering hem den steun onthield, dien hij meendete mogen verwachten. Van den 29^ Dec 1884 tot zijndood is de heer Meinesz ook lid der Eerste Kamer ge-weest, eerst voor Zuid-Holland, en later, toen daar deStaten om waren, voor Noord-Holland. Maatregelen warengenomen om hem ter gelegenheid van de 25e verjaringvan zijn zitting nemen in die vergadering te eeren; driedagen vóór zijn jubilé verraste hem de dood.

Voor wie eens in het middelpunt gearbeid heeft, is hetweinig aangenaam, zich in denzelfden kring te blijvenbewegen, als dat eindigt en men den stroom van hetleven langs zich heen moet zien gaan; niettemin is deheer Meinesz nog drie jaren, nadat hij opgehouden hadBurgemeester te zijn, blijven wonen in het welbekende huisin de bocht van de Heerengracht Het belang zijnergezondheid, de behoefte aan beweging in open lucht,waaraan, bij het stroever worden van het telkens en tel-kens door jicht gekwelde lichaam, in de stad niet konworden voldaan, noopten hem ten slotte naar een centraalgelegen landgoed uit te zien, dat voor zomer- en winter-verblijf zou kunnen dienen. Dat werd gevonden in denHeiligen Berg bij Amersfoort Het werd in het voorjaar 1905betrokken. Daar is hij aan eene zeer snel verloopen long-ontsteking den 2en Kerstdag 1909 overleden, 76 jaren oudHet stoffelijk overschot rust op Zorgvlied aan den Amstel.

Den Haag, September 1910.