Post on 12-May-2015
Hydrologische inrichting in historisch perspectief
(zand- en zandleemstreek in W.-Vl.)
Leidmotief 1:
• De historische ligging van hooilanden in het landschap is niet toevallig: ze konden nergens anders liggen.
Leidmotief 2:
• Men ‘maakte’ een bepaald graslandtype
• Het hele gebied werd ingericht op de maximalisatie van de oppervlakte van het doeltype
Dotterhooiland
• Plasdras in de winter
• Grondwaterstand omtrent 40-60 cm onder maaiveld in de zomer
• Mineraalrijk grondwater
Grote vossestaartgrasland
• Herhaaldelijk (maar niet al te lang naeen) overstroomd in de winter
• Voedsel- en slibrijk overstromingswater en/of bodem is venig
• Grondwaterstand dieper wegzakkend in de zomer
Glanshaverhooiland
• Slechts uitzonderlijk overstroomd
• Op goed ‘wateropzuigende’ bodem, daarom geen droogtestress voor de planten
• Zware mineraalrijke bodem
Leidmotief 3:
• Zomer: vegetatie verbruikt meer water dan er neerslag valt
• Winter: vegetatie verbruikt minder water dan er neerslag valt
Hydrologische basisinfrastructuur
• Sloten
• Laantjes
• Stuw
• Sifon
Sloot
• Watertransport
• Peil sloot bepaalt peil grondwater
Laantjes
• Bepalen kwaliteit grondwater
• Versnellen ontwatering in het voorjaar (start grasgroei)
• Bodem laantje = slootpeil zomer
• Bij veel kwel: zuiver ontwaterende functie
Stuw
• Zorgt voor peilverschil
• Verhindert ev. dat waters van verschillende kwaliteit zich mengen
Sifon
• Laat waterlopen kruisen zonder te mengen
• Laat toe twee peilen te hanteren in het zelfde gebied
Paleovallei: 8000-2000 BP
In cultuur gebracht landschap: 2000-200 BP
Voorbeeld komgronden met leigrachten
Rechtgetrokken rivier: 200-50 BP
Voorbeeld 2: Gaver Assebroek