Post on 01-Jun-2020
Het Gewoon Vreemd
Paleis
Een educatief spellencircuit
over
vooroordelen, de zondebok, de grootste schat ter wereld
en democratie
HANDLEIDING
RIC Foyer Brussel/stichting Vredeseducatie Utrecht
Het ‘Gewoon Vreemd Paleis’ is een project van RIC Foyer Brussel i.s.m. Stichting
Vredeseducatie Utrecht en mogelijk gemaakt door:
De Vlaamse Gemeenschapscommissie en het Impulsfonds
© 2016 Foyer Brussel / Stichting Vredeseducatie Utrecht
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt in enige vorm of
op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Het is
instellingen voor jeugd- en jongerenwerk, en onderwijs toegestaan om voor intern gebruik uit
deze handleiding te kopiëren
3
Inhoudsopgave
1. Inleiding ..................................................................................................................... 4
2. Gewoon Vreemd Paleis ........................................................................................... 5
De achtergronden van vooroordelen, discriminatie, democratie en de
pedagogische perspectieven
3. De voorbereiding ...................................................................................................... 10
Doelstelling
Uitnodigingsbrief
Extra voorbereiding voor taalzwakke kinderen
Gedicht
Een voorbereidende workshop rond democratie
4. Het bezoek aan het Gewoon Vreemd Paleis ........................................................ 20
Achtergronden
Subdoelen
Werkvormen
Organisatie
De inhoud van de negen thema’s
5. Fiches met verwerkingssuggesties en activiteiten per thema ............................. 24
Gewoon of vreemd?
Waar of niet waar?
Feit of mening?
De grootste schat
Vooroordelen
Het is maar hoe je het bekijkt
Democratie
Democratie versus dictatuur
De zondebok
6. Bronnen...................................................................................................................... 67
7. Colofon ...................................................................................................................... 68
4
Inleiding
In de Brusselse wijk Molenbeek is een paleis voor kinderen gebouwd: Het Gewoon Vreemd
Paleis. Het is een paleis voor nieuwsgierige kinderen. Het is betoverend ingericht en de naam
zegt het al: het is een paleis waar vreemde zaken gewoon zijn. Het is een paleis waar alle
kinderen koning of koningin kunnen zijn.
Na het onthaal gaan de kinderen twee aan twee op pad met een Koninklijke uitnodiging in
de vorm van een routekaart. Het wordt een ontdekkingstocht door de zalen van het paleis.
Op de binnenplaats worden ze aan het twijfelen gebracht. Wat waar leek, blijkt bij nader
inzien toch niet waar te zijn. Wat een feit leek, blijkt een mening te zijn. Wat ze altijd heel
vreemd hebben gevonden, blijkt voor een ander normaal te zijn. Wat waar scheen te zijn, is
een vooroordeel.
De portrettengalerij in het trappenhuis met al haar vreemde effecten leidt de kinderen naar
de spiegelzaal waar ze zittend op de troon een geheim kunnen ontsluieren. Ze loeren door
de spiegelkast, ze zien zichzelf in lachspiegels en werken met het beweegbare, interactieve
schilderij getiteld: ‘de hele wereld woont in Brussel’. Ze vergelijken een democratie met een
dictatuur aan de hand van allerlei interactieve opdrachten. In de werkkamer van de koning
vormen de kinderen een politieke partij en denken na over welke rol zij zelf kunnen spelen in
een democratie.
Het muziektempeltje voert hen 4000 jaar terug toen de mensen in het Midden- Oosten één
keer per jaar op grote verzoendag al hun zonden op een levende bok legden: de zondebok.
Zondebokken bestaan nog steeds. Dat ontdekken de kinderen in het diorama waar een
eigentijdse zondebok geplaagd wordt door een pester terwijl de meelopers toekijken.
Na anderhalf uur is iedereen weer terug in het onthaal: veel ervaringen rijker en met een
schat aan gereedschap voor de multiculturele samenleving.
Het paleis is geschikt voor kinderen van de hoogste twee klassen van het lager onderwijs en
de eerste klassen van het secundair onderwijs. Omdat in het paleis weinig leesteksten zijn
opgenomen en de kinderen vooral activiteiten moeten doen, is onze paleis-drempel zeker
niet hoog voor minder taalvaardige kinderen.
We wensen u veel genoegen bij het bezoek aan Het Gewoon Vreemd Paleis. Opmerkingen
en suggesties zijn van harte welkom.
5
“Het Gewoon Vreemd Paleis”
De achtergronden van vooroordelen, discriminatie, democratie en de pedagogische
perspectieven.
Nederlanders zijn gierig, Marokkanen zijn agressief, gehandicapten zijn zielig, Derde
Wereldkinderen zijn bedelaars en vluchtelingen zijn profiteurs. Allemaal vooroordelen. Het zijn
beweringen die bij nadere beschouwing niet waar of maar voor een klein deel waar zijn.
Soms zijn vooroordelen grappig, bijvoorbeeld in de reclame. Meestal zijn ze hardnekkig en
schadelijk voor groepen mensen. Vooroordelen ontmaskeren en andere mensen ontmoeten,
zien wij als de uitdaging van Het Gewoon Vreemd Paleis. In dit hoofdstuk worden enkele
achtergronden van vooroordelen en discriminatie besproken. Ook gaan we in op de
educatieve mogelijkheden voor jeugdwerkers en onderwijsgevenden.
Vooroordelen
Ieder mens heeft vooroordelen. Wie let er
bij lange rijen voor de loketten van het
postkantoor niet op wie er staan te
wachten? U bent wel gek als je de rij kiest
met een bejaard echtpaar, een vrouw
met een hoofddoek en een man in een
rolstoel. ‘Hoezo vooroordeel?’ horen we u
denken. ‘Waarom zouden mijn
vooroordelen allemaal slecht zijn?’ werpt u
tegen. Inderdaad, niet al uw vooroordelen
zijn slecht. Vooroordelen heeft iedereen.
Vooroordelen zijn zelfs een zekere
bescherming. Een bescherming tegen het
onbekende. Het gaat echter mis indien er
helemaal geen sprake is van reële
bedreigingen door die onbekenden en
het kan uit de hand lopen als groepen
mensen een negatieve stempel krijgen.
Toch heeft het niet zoveel zin om aan het
begrip vooroordeel direct het etiket te
plakken: ‘Het mag niet, het is fout’.
Nochtans zeggen we: ‘Vergissen is
menselijk’. Een gezegde dat we horen als
mensen zich bewust worden van een
vergissing. Mensen kunnen blijkbaar van
hun fouten leren. Mensen kunnen
vooroordelen ontmaskeren en andere
mensen werkelijk ontmoeten. Een
vooroordeel hebben is geen misdaad,
iedereen heeft er, maar we kunnen er wel
aan werken om ze te herkennen en te
ontkrachten.
Positief en negatief
Zoals gezegd, een vooroordeel is een
bewering over mensen waarvan u denkt
dat deze waar is maar het is gedeeltelijk of
helemaal niet waar. Een vooroordeel is dus
een voorbarig oordeel. Een vooroordeel
hoeft niet per definitie negatief te zijn want
we kennen positieve en negatieve
vooroordelen. De beweringen: vrouwen
kunnen niet auto rijden, zwarten zijn lui,
waarderen velen negatief. Volgens ons
terecht omdat er sprake is van onware
generalisaties. De bewering: vrouwen zijn
gevoeliger dan mannen, is positief gericht
maar net zo onwaar als de negatieve
vooroordelen. Vooroordelen zijn bijna altijd
stereotiep. Een bepaald kenmerk van een
groep wordt zeer sterk benadrukt en dit
kenmerk wordt toegeschreven aan alle
leden van die groep. Zowel negatieve als
positieve vooroordelen bevinden zich in
ons denken en ze zijn gekoppeld aan
emoties. Daarom zijn ze zo hardnekkig en
niet eenvoudig tegen te gaan.
Vreemd en onbekend
Meestal hebben vooroordelen te maken
met onbekendheid, dingen eng, vreemd
of gek vinden, ergens onzeker of angstig
over worden. Op zich is dat heel normaal.
Indien we nieuwe dingen tegenkomen of
nieuwe ervaringen opdoen, bijvoorbeeld
iemand ontmoeten die er heel anders
uitziet of heel anders doet, dan kan dat
bedreigend zijn. Meestal is dat een
6
onbewuste en begrijpelijke reactie. Het
vreemde of de vreemdeling stelt
ongevraagd onze wijze van leven ter
discussie. We ervaren iets als: er zijn ook
andere manieren van leven die misschien
wel net zo goed zijn als de onze. Welnu,
het is van belang dat we leren om over
die eerste waarneming, die onzekerheid
oproept, heen te stappen. Meestal
gebeurt dat ook. Soms wel een paar keer
per dag en het is minder moeilijk dan het
lijkt. Het kan bijvoorbeeld door een
vragende houding aan te nemen. Vragen
naar de levensomstandigheden van de
ander, de overeenkomsten en verschillen
tussen ons. Op die manier kunnen we ons
van onze vooroordelen bewust worden en
er iets mee doen.
Hardnekkig
Van Albert Einstein is de uitspraak dat het
eenvoudiger is om een atoom te splitsen
dan iemand met een vooroordeel te
overtuigen van het tegendeel. Iemand die
een vooroordeel heeft, is geneigd om
vanuit het vooroordeel selectief waar te
nemen. Indien mensen iets meemaken dat
in strijd is met het vooroordeel, en dat komt
heel vaak voor, zeggen ze: ‘Ja, maar dat
is een uitzondering.’ En prompt stellen ze er
weer een verhaal tegenover dat het
negatieve vooroordeel bevestigt. Nu
zouden we kunnen stellen dat
vooroordelen niet zo’n groot probleem zijn
omdat mensen allerlei bizarre gedachten
kunnen hebben. In zekere zin is dit wel
waar, maar gedachten worden
gemakkelijk omgezet in gedrag en
houdingen en dat kan negatief uitpakken
voor groepen mensen die het aangaat.
Goed beter best
Het hebben van vooroordelen is meer
een zaak van juist of onjuist dan van goed
of slecht. Het wordt problematisch indien
vooroordelen gebaseerd zijn op het idee
dat we ons een tikkeltje beter voelen dan
de ander en die ander negatieve
gevolgen van ons gedrag gaat
ondervinden: als we mannen meer status
geven dan vrouwen, als we blanken toch
iets beter vinden dan zwarten, als we
Belgen toch iets aardiger vinden dan
Nederlanders en landgenoten
vredelievender vinden dan die
oorlogszuchtige Duitsers.
Het (negatieve) oordeel over de ander
maakt dat ‘wij’ beter zijn. Op een
onverbloemde manier komen we het
tegen in een oud prentenboek. “God
made the little niggers. He made them in
the night. He made them in a hurry. And
forgot to make them white.”
Superieur
Waarom zouden we negatieve
vooroordelen en generalisaties bestrijden?
In de eerste plaats zijn ze uitermate
onplezierig voor degenen die het betreft.
Het doet grote groepen mensen tekort.
Het bevordert een superioriteitsgevoel en
staat gelijkwaardigheid in de weg. Daar
komt bij dat we ons niet graag met
mensen identificeren die we iets minder
achten en dit staat ontmoeting in de weg.
Ook kunnen groepen mensen met een
stempel gemakkelijk tot zondebok
gemaakt worden. Ze krijgen als groep
onterecht de schuld van
maatschappelijke problemen. Maar ook
kunnen mensen individueel tot zondebok
worden gemaakt. Op kantoren, bedrijven
en scholen. Op heel veel scholen zitten
kinderen die bijna dagelijks gepest
worden.
7
Zondebokverschijnsel
Als een groep of een individu een negatief
imago heeft en er sprake is van
vooroordelen dan is de kans groot dat er
zondebokken gemaakt worden. Het
zondebokmechanisme staat of valt met
het aantal meelopers. Alle meelopers
moeten in dezelfde richting
beschuldigingen uiten. Een enkeling kan
een ander wel tot zondebok maken maar
het werkt pas als er bijval van anderen
komt. Daarom zijn vooroordelen een
vruchtbare bodem om zondebokken te
maken.
Als iemand eenmaal een negatieve
stempel heeft, krijgt hij vaak de schuld van
iets waar hij niks kan aan doen. Iedereen
vindt het aangenaam om zo nu en dan
iemand anders de schuld te geven om
zichzelf vrij te pleiten. Naarmate de druk
op een groep groter is, is men sterker
geneigd zondebokken te maken. Als de
samenleving onder druk staat van
werkloosheid krijgen ‘de buitenlanders’ de
schuld. Als een voetbalclub slecht
presteert, is het de schuld van de trainer. In
een groep met een slechte sfeer zijn meer
zondebokken te vinden dan in een groep
met een goede sfeer. We kunnen het
zondebokmechanisme met behulp van
een driehoekschema verhelderen. Er is
een pester, er is een zondebok en er is een
groep meelopers.
De pester heeft de meelopers nodig.
Overigens is de pester vaak in een andere
rol (bijvoorbeeld thuis) zelf ook een
zondebok. De meelopers doen vaak niets
uit angst zelf doelwit te worden van
pesterijen.
De bok krijgt de schuld
Het is een herkenbaar gegeven dat
mensen geneigd zijn om succes aan
zichzelf te danken en teleurstelling of falen
aan anderen te wijten. Iemand die zijn
teen pijnlijk tegen de tafel stoot, zegt
meestal direct ‘rottafel’ in plaats van de
oorzaak bij zichzelf te zoeken. Daarom is
het zondebokverschijnsel voor bijna alle
mensen herkenbaar. We zien dit ook terug
in oude culturen. Het woord zondebok
komt voort uit een oude joodse legende.
In de verhalen van het slavenvolk Israël
gaven ze een dier de schuld van het
collectieve falen. Eenmaal per jaar, op
Grote Verzoendag kwam het hele volk
bijeen. De hogepriester nodigde iedereen
uit om de zonden, het falen en de schuld
van het afgelopen jaar bij hem te
brengen.
Op het hoogtepunt van het feest legde de
hogepriester op een rituele wijze de
zonden en tekortkomingen van de
mensen op de rug van een bok. De
onschuldige bok kreeg alle schuld,
vandaar het begrip zondebok. De
zondebok werd onder luid geroep de
woestijn ingejaagd en mocht niet meer
terugkeren. De mensen voelden zich
bevrijd en konden er weer een jaartje
tegen.
Discriminatie
Als negatieve vooroordelen in
handelingen omgezet worden dan
noemen we dit discriminatie. Discriminatie
betekent letterlijk: onderscheid maken.
Meestal gebruiken we het woord
8
discriminatie in negatieve zin. Dan gaat
het om een groep mensen die negatief
behandeld en onderscheiden wordt van
anderen. Deze vorm van discriminatie is in
België verboden. Het is in strijd met de wet
waarin staat dat een ieder gelijk
behandeld dient te worden, zonder
onderscheid te maken naar ras,
godsdienst, levenswijze en
levensbeschouwing. We noemen dit artikel
ook wel het discriminatieverbod of het
gelijkheidsbeginsel. Negatieve
vooroordelen kunnen gevaarlijk zijn voor
kwetsbare groepen indien ze in daden
worden omgezet. Bovendien roept het
angst op bij de gediscimineerde groep en
een gevoel van miskenning en
onzekerheid over de toekomst.
Democratie
In een democratie heeft iedereen
inspraak. Vanaf 18 jaar mogen we in
België gaan stemmen en hebben we op
die manier inspraak in het beleid. Als
mensen gaan stemmen, kiezen ze de
vertegenwoordigers die wetten maken en
het land besturen. In een democratie is
iedereen vrij en gelijk voor de wet. Maar
we moeten ons wel houden aan de regels
die de meerderheid bepaalt. Het is de
beste manier om iedereen bij de politiek te
betrekken. Toch is er in veel landen nog
geen democratie. Een klein groepje
mensen beslist er alles. Dat noemt men
een dictatuur.
In een samenleving die steeds meer divers
wordt, vindt Foyer het van groot belang
dat de waarde en de inhoud van het
concept democratie ook door kinderen
en jongeren goed begrepen wordt. De
democratie is immers de ideale biotoop
voor een multiculturele samenleving,
waarin mensen, met respect voor elkaars
eigenheid, in vrijheid kunnen leven.
De rol van het onderwijs
Het onderwijs kan een bijdrage leveren
aan een manier van denken en handelen,
die gericht is op een grotere mate van
gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid,
niet alleen in eigen land maar wereldwijd.
Indien we dit vertalen naar een
doelstelling, dan luidt deze als volgt:
Het bewust worden en tegengaan van
vooroordelen en etnocentrisme door het
bevorderen van een nieuwsgierige, open
en tolerante houding voor mensen in de
eigen omgeving en elders in de wereld.
Het stimuleren van een actieve en
onderzoekende houding en het leren
stellen van vragen over het waarom en
waartoe, spelen een belangrijke rol bij het
tegengaan van vooroordelen. Het bewust
worden en tegengaan van vooroordelen
is onlosmakelijk verbonden met het
bevorderen van een open en tolerante
houding ten opzichte van andere mensen.
Door intercultureel onderwijs verwerven
jongeren kennis en inzicht over zichzelf en
hun eigen culturele achtergronden en
waarden. Deze persoonlijke identiteit
vormt de basis voor een nieuwsgierige
houding naar, en respect voor, mensen
die vanuit een andere culturele
achtergrond en andere waarden denken
en handelen. Het is de economische en
sociale ongelijkheid tussen groepen
mensen, zowel binnen, als tussen landen,
die een voedingsbodem vormt voor
negatieve vooroordelen van de
meerderheid over de minderheid, van
rijkeren over armen, van machtigen over
zwakkeren.
Kennis en inzicht kunnen leiden tot een
zeker cultuurrelativisme en een zekere
mate van besef wat de bestaande
ongelijkheid in de wereld in stand houdt.
Hierdoor wordt de leerling in staat gesteld
9
zich in te zetten voor verandering in deze
situatie.
Verborgen leerplan
Naast het uitvoeren van activiteiten met
kinderen en jongeren om hen bewust te
maken van vooroordelen en de
voorbeeldfunctie van de
onderwijsgevenden moet de school ook
alert zijn voor ‘verborgen’ vooroordelen in
lesmethoden en boeken. Een voorbeeld
van verborgen ‘racisme’ is een roze
kleurkrijtje waarop staat ‘huidskleur’. De
vraag is: wiens huidkleur is dat? Jongeren
met een andere huidskleur dan roze,
kunnen daar niet veel mee.
Identiteit en imago
Het jeugdwerk en de school kan er aan
bijdragen dat kinderen en jongeren
zichzelf leren vertrouwen als basis voor een
respectvol samenleven met mensen die
anders zijn. Zo kunnen kinderen en
jongeren hun eigen wortels en identiteit
beleven en kan een positief zelfbeeld
worden gestimuleerd, dat de basis is voor
een respectvolle houding ten opzichte van
anderen. De persoonlijke identiteit is altijd
verbonden met het imago. Dat is het
beeld dat anderen van ons hebben. Tal
van onderzoeken maken duidelijk dat er
een direct verband is tussen de
waardering voor de eigen culturele
identiteit en het respect waar we anderen
mee tegemoet treden. Daar willen we in
het Gewoon Vreemd Paleis aan werken.
10
De voorbereiding in de klas
Doelstelling
De kinderen worden van tevoren geïnformeerd over het bezoek aan ‘Het Gewoon Vreemd
Paleis’. Omdat het bij het bezoek vooral gaat om ontdekken, beleven en handelen, is het
van belang dat de werkvormen een verrassing blijven. De kinderen worden in de
voorbereidingsfase vooral gemotiveerd en met mondjesmaat geïnformeerd. In het Paleis is
rekening gehouden met taalzwakke kinderen. Moeilijke woorden zijn zoveel mogelijk
vermeden. Toch kunnen we sommige begrippen niet vermijden. Deze begrippen kunt u
desgewenst oefenen met de kinderen (zie verder).
Uitnodigingsbrief
Ter voorbereiding wordt de uitnodigingsbrief gekopieerd voor alle kinderen. Voor een kwart
van de groep wordt de ‘normale’ brief gekopieerd. Voor de hele groep wordt de
spiegelbeeldbrief gekopieerd.
U vertelt dat u een brief hebt ontvangen van het ‘Gewoon Vreemd Paleis’ en daarom voor
iedereen een kopie heeft gemaakt. U deelt de brief uit met de blanco achterkant naar
boven. De brief mag pas op uw teken omgedraaid worden.
Een kwart van de kinderen die in de buurt van elkaar zitten krijgen de normale brief. De rest
krijgt de brief met de tekst in spiegelbeeld. U vraagt om aandacht en zegt dat niemand
meer mag praten.
Op uw teken draait iedereen zijn blad om en u vraagt iemand met de normale brief een stuk
te lezen. Nadat een zin gelezen is, geeft u de beurt aan iemand met een spiegelbeeldbrief.
Het kind zal een beetje onbeholpen reageren. U treedt ‘streng’ op en zegt dat dit te lang
duurt en geeft vervolgens de beurt aan iemand met een normale brief. Die wordt beloond
na twee zinnen en u geeft vervolgens weer de beurt aan iemand met een spiegelbeeldbrief.
U reageert weer kribbig en herhaalt het nog een paar keer.
Als het iedereen duidelijk wordt wat er aan de hand is, legt u uit wat voor trucje u uitgehaald
heeft. U vraagt de reactie van enkele ‘domme’ kinderen en hoe ze zich voelden. Wat
dachten ze? U vraagt dit ook aan de ‘slimme’ lezers. Voelden zij zich ‘beter’? U vraagt de
kinderen of zij wel eens eenzelfde ervaring hebben gehad als ze op vakantie zijn in een
ander land. U vraagt of ze zich kunnen voorstellen hoe het is als je vanuit een ander land in
België komt. In het gesprekje gebruikt u begrippen als: vreemd, anders, gewoon en
gewoonten.
Vervolgens gaat u in op de inhoud van de brief en vertelt de kinderen wanneer zij op bezoek
zullen gaan bij het ‘Gewoon Vreemd Paleis’.
De kinderen die de spiegelbeeldbrief nog niet hadden, krijgen er nu ook één om mee naar
huis te nemen.
11
12
13
Moeilijke woorden
In het ‘Gewoon Vreemd Paleis’ is bewust weinig tekst gebruikt. De ervaring leert immers dat
sommige kinderen moeite hebben met de taal. Indien uw leerlingen problemen hebben met
moeilijke woorden kunt u desgewenst de volgende lessuggesties gebruiken ter voorbereiding.
Laat de kinderen zinnen maken, een synoniem of omschrijving geven, of er vragen over
stellen. Stel zelf vragen die peilen naar de kennis van de kinderen omtrent dit woord.
Voorbeeld:
Schutting: zin: Tussen het huis van Kemal en Jan staat een schutting.
synoniem: houten hek.
omschrijving: een schutting is een houten hek tussen twee
tuinen.
vragen: Staat er bij jullie thuis een schutting? Staat er op school
een schutting?
Vleesetende planten: Planten die vliegjes en mugjes kunnen vangen door hun
blaadjes te sluiten of door middel van een kleverige stof.
Pestkoppen: Kinderen die anderen pesten.
Migranten: Mensen die uit het buitenland in België komen wonen.
Asielzoekers: Mensen die in hun eigen land vervolgd worden, gevlucht zijn
en in België om bescherming vragen.
Kleurling: Iemand met een gekleurde, niet blanke huid.
Milieuvervuiling: Vervuilen van water, lucht of de grond door het storten van
afval of uitlaatgassen van auto’s.
Zigeuners: Rondtrekkende mensen zonder vaste woning.
Discrimineren: Anders behandelen.
Racisten: Mensen die anderen discrimineren omwille van hun huidskleur.
Vooroordeel: Een mening die je hebt over iets vooraleer je het kent.
Feit: Een uitspraak of bewering die altijd waar is.
Mening: Een idee, opvatting van iemand.
Excuses maken: Zeggen dat het je spijt.
Dictatuur: Is een vorm van bestuur waarbij 1 persoon (of 1 partij) alle
macht in handen heeft, de mening van het volk telt niet mee.
Democratie: Betekent letterlijk: het volk aan de macht. Het is een vorm van
bestuur waarbij het volk vertegenwoordigers kiest die de
wetten maken en het land regeren.
Burgers: De inwoners van een land.
14
Lees het volgende gedichtje vooraf al eens samen en laat de
kinderen er vrij op reageren.
Wie ben ik?
als ik in de zon lig, ben ik zwart
als ik kwaad ben, ben ik zwart
als ik ziek ben, ben ik zwart
als ik het koud heb, ben ik zwart
als ik het warm heb, ben ik zwart
als ik dood ben, ben ik zwart
als jij in de zon ligt, ben je bruin
als jij kwaad bent, ben je rood
als jij ziek bent, ben je grijs
als jij het koud hebt, ben je blauw
als jij het warm hebt, ben je rood
als jij dood bent, ben je wit
en dan noemen ze mij een kleurling.
15
Voorbereidende workshop als kennismaking met democratie
Trek je graag wat meer tijd uit om in je klas te werken rond democratie, maar vind je het
thema niet zo eenvoudig om te behandelen? Foyer ontwikkelde onderstaande workshop om
de leerlingen op een leuke en interactieve manier kennis te laten maken met democratie.
Doelen
De leerlingen kunnen:
met eigen woorden vertellen wat een democratie is.
met voorbeelden aangeven hoe er binnen een democratie gewerkt wordt.
met eigen woorden vertellen hoe de Belgische democratie georganiseerd is en
kunnen daarbij volgende begrippen correct gebruiken: stemmen, partij,
volksvertegenwoordigers, parlement, regering.
Duur
Ongeveer 3 uur
Materiaal
Hoepels, 7x4 identieke voorwerpen, A5-bladen, stembriefjes en een stembus, posters voor de
partijstandpunten, stiften in verschillende kleuren, plakband of magneten om de bladen op
het bord te bevestigen, functiekaartjes met daarop de taakomschrijving van de rollen per
partij, foto van de regering.
Verloop van de workshop
1. Kwartetspel buiten of in de sportzaal:
Nodig: voor een groep van 20: 5 hoepels, 7x4 identieke voorwerpen
De hoepels worden op gelijke afstand van elkaar gelegd. Het kan ook interessant zijn om 1
hoepel verder weg te leggen. In elke hoepel liggen verschillende voorwerpen. Van elk van
de voorwerpen zijn er in totaal 4.
De klas is verdeeld in 5 groepen (3 groepen van 4 en 2 groepen van 5).
Doel spel: zo veel mogelijk kwartetten verzamelen.
Stap 1
Elk groepje gaat bij een hoepel staan. Je legt het spel uit: verzamel zo veel mogelijk
kwartetten. Start.
Tijdens het spel goed observeren wat er gebeurt en hiernaar verwijzen tijdens de
nabespreking.
De kinderen starten het spel zonder verdere regels. Waarschijnlijk ontstaat er al snel ruzie. Na
5 min wordt het spel stilgelegd.
16
Nabespreking:
Wat ging er fout?
Waarom hebben jullie ruzie?
Hoe zouden we dit probleem kunnen oplossen?
Welke spelregels zouden we samen kunnen afspreken? Het is belangrijk dat de
kinderen zelf de nieuwe regels bepalen. Vb: Hoeveel voorwerpen tegelijk nemen?
Wat met volledige kwartetten? Mag je je hoepel verdedigen? Alle hoepels even ver
van elkaar? …
Stap 2
De voorwerpen worden herverdeeld. De leerlingen hervatten het spel en spelen het volgens
afgesproken regels.
Nabespreking:
Hoe verliep dit spel?
Ging het beter dan het eerste spel? Waarom?
Welke afspraken hebben jullie gemaakt om het tweede spel te spelen?
Hebben jullie deze afspraken allemaal zelf uitgevonden of heb je je gebaseerd op
bestaande spelen?
Heb je al vaak zelf de spelregels mogen bepalen voor een spel?
Wat vond je er van om zelf de afspraken te mogen bepalen?
Waarom hadden we die afspraken nodig?
Wat gebeurt er met leerlingen die de regels niet naleven? Wat moet er met hen
gebeuren?
Besluit:
Regels zorgen ervoor dat we beter kunnen samenleven. (Het zelf kunnen beslissen over
afspraken zorgt voor grotere gedragenheid en gevoel van zinvolheid).
2. Politieke partij (in de klas)
Terug in de klas vraagt de leerkracht:
Ging het eenvoudig om afspraken te maken met de klas? Waarom wel/ niet?
Hoe groter de groep, hoe moeilijker het is om afspraken te maken (veel verschillende
meningen die in rekening moeten worden gebracht).
Stel dat de school beslist dat er op de school een aantal dingen mogen veranderen
en dat jullie met de hele school afspraken daarover mogen maken, zou het dan
eenvoudig zijn om met 200 lln. afspraken te maken? Waarom (niet)?
Hoe zou je dat kunnen aanpakken?
Voorstel: We maken een schoolparlement. In dat parlement zitten 2 lln. uit elke klas. De vraag
is nu welke twee leerlingen in dat parlement mogen zetelen. Je zou de mooiste, leukste,
populairste leerlingen kunnen kiezen maar het lijkt ons het best dat er twee leerlingen in het
17
parlement zetelen die goede ideeën hebben voor de ‘vernieuwde school’, ideeën waar de
meeste kinderen van de klas zich in kunnen vinden.
Er worden twee leerlingen gezocht aan de hand van een spel.
Opdracht 1: idealen
Ieder kind krijgt een A5-blad. Ze noteren daarop wat ze willen veranderen op school (+ hun
naam).
Al deze ideeën komen aan het bord. Je clustert daarna de ideeën: gelijkaardige
standpunten leg je bij elkaar. (Standpunten die nergens bij horen, laat je heel even buiten
beschouwing).
Je vertelt dat de groepen die we clusterden (minimum 3 lln.) samen een klaspartij zullen
vormen.
Standpunten die nergens bij horen, kiezen bij welke partij ze zich aansluiten op basis van de
reeds gehoorde ideeën.
Minimum 3 partijen, minimum 3 per groep, oneven aantallen zijn beter voor de stemrondes.
Opdracht 2: partijprogramma
Binnen elke partij zijn er drie functies. De lln. krijgen kaartjes met daarop de functie en kiezen
in onderling overleg, wie welke rol op zich neemt.
Woordvoerder (kan goed praten voor een groep, vertolkt de mening van de partij).
secretaris (kan duidelijk schrijven, noteert voorstellen).
voorzitter (zorgt dat elk partijlid aan het woord komt en gerespecteerd wordt, blijft
rustig en kan mensen kalmeren).
De opdracht die ze krijgen is samen met hun partij tot 5 dingen te formuleren die ze willen
veranderen op school. Belangrijk hierbij is dat alle leerlingen van de partij het eens zijn met
deze 5 wensen. Deze wensen noteren ze op een poster.
Op de poster staat: Wij willen…
1. …
2. …
3. …
4. …
5. …
Je vermeldt hierbij dat je de wensen de ‘programmapunten’ van de partij noemen. Je
observeert het groepswerk en noteert eventueel de werking binnen de groep. Hoe vulden
de woordvoerder, secretaris en de voorzitter hun rol in? Werd er echt gestreefd naar wensen
waarmee iedereen het eens is? Wat doen ze als ze het niet eens geraken?
18
Opdracht 3: naam en kleur
De groepen die klaar zijn, bedenken een naam en een kleur voor hun partij.
Nabespreking:
Alle posters worden aan het bord gehangen. De woordvoerders stellen hun
programmapunten voor.
Hoe hebben de voorzitter, woordvoerder en secretaris hun rol vervuld?
Was het eenvoudig om tot 5 programmapunten te komen waarmee iedereen het
eens is?
Wat deden jullie als jullie het niet eens konden worden?
Eventueel kan je de begrippen ‘overleg, consensus, stemmen, compromis,… inbrengen.
Wat heb je geobserveerd?
Opdracht 4: stemmen
Er mogen maar twee kinderen naar het schoolparlement gaan, dat maakt het niet
gemakkelijk. We zullen eerst stemmen op de 2 partijen die de beste programmapunten
opstelden. Iedere lln. krijgt 2 briefjes. Ze schrijven op het eerste briefje welke partij volgens hen
de beste programmapunten heeft. Ze nemen vervolgens het tweede briefje en noteren
daarop welke partij volgens hen de 2de beste programmapunten heeft. Ze mogen hierbij 1
keer op de eigen partij stemmen, indien ze dit willen.
Alle briefjes worden vervolgens in een stembus gestoken. Het resultaat wordt pas bekend
gemaakt na de theorie die de leerlingen nu nog krijgen.
3. ‘Democratie’
Begrip democratie
Hoe werden de twee klasafgevaardigden voor het schoolparlement gekozen?
Standpunten verenigen in een partij
Programmapunten opstellen
Stemmen voor een partij die aansluit bij jouw ideeën
2 afgevaardigden van de gekozen partijen gaan naar het schoolparlement
Om afspraken te maken voor heel België wordt er gewerkt volgens hetzelfde principe:
Afgevaardigden worden ‘volksvertegenwoordigers’ genoemd en komen samen in het
‘parlement’. In het parlement worden de wetten (de regels) bepaald.
Het is dus niet de koning of de eerste minister die alles bepaalt in het land maar het volk.
Daarom noemen we België een ‘democratie’. Democratie komt van het Grieks: δῆμος
(dèmos), "volk" en κρατέω (krateo), "macht".
Het tegenovergestelde van democratie is wanneer niet het volk maar 1 persoon alle wetten
bepaalt. Hoe heet dit? (dictatuur).
19
Regering
De kinderen krijgen in duo’s foto’s van de regering. Bekijk deze foto. Wat zie je er op?
(ministers)
Zijn ministers en volksvertegenwoordigers hetzelfde? Neen, volksvertegenwoordigers worden
gekozen door het volk en bepalen de wetten. Alle volksvertegenwoordigers samen vormen
het parlement.
De ministers vormen samen de regering. Zij maken geen wetten maar zorgen ervoor dat de
wetten worden uitgevoerd.
Als in het parlement (door het volk) wordt bepaald dat iedereen in de auto een gordel moet
dragen (= wet), dan zal de regering nadenken over hoe ze die wet kunnen laten uitvoeren.
Dit kan bijvoorbeeld door de wet bekend te maken en de politie te laten controleren of
iedereen het ook doet.
Welke ministers herken je?
Welke minister staat er in het midden van de eerste rij?
Wat is zijn rol? Hij is de eerste minister, het hoofd van de regering.
Resultaten van de stemming
Je maakt de resultaten van de stemming bekend. De woordvoerders van de partijen die de
meeste stemmen haalden, mogen naar het schoolparlement. Je neemt een kort interview af
met de woordvoerders. Zijn ze blij met hun overwinning? Wat zal hun eerste verwezenlijking
worden op school?
Afronden
Wat heb je vandaag geleerd? Wat blijft je bij?
Wat betekent democratie voor jou?
20
Het bezoek aan “Het Gewoon Vreemd Paleis”
Achtergronden
De migratie en de komst van vluchtelingen en asielzoekers dragen er toe bij dat België zich
ontwikkeld heeft tot een multiculturele samenleving. Dit heeft ons land veel nieuwe dingen
gebracht. Positieve en negatieve. Kinderen van tegenwoordig denken veel internationaler
dan vroeger. Hun blik wordt verruimd. Hun smaak is mondiaal aan het worden. Of het nu om
eten of om mode gaat. Eén van de negatieve effecten van de toenemende diversiteit is
vreemdelingenhaat en onbegrip tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Kinderen
kunnen weliswaar niets of nauwelijks iets aan de oorzaken van dit probleem doen, maar wel
kan bij hen tolerantie en begrip ontwikkeld worden. Door het multi-etnische karakter van
onze samenleving, is een open houding en wederzijds begrip voor elkaars leefwijze en cultuur
noodzakelijk. Het ontdekken dat wat in de ene cultuur gewoon is en in een andere cultuur als
vreemd wordt ervaren en het ontwikkelen van een tolerante houding ten opzichte van
immigranten spelen hierin een belangrijke rol. Daarnaast willen we met kinderen en jongeren
vooroordelen en stereotiepe beeldvorming ten opzichte van anderen ontmaskeren. Het is
van belang om met de kinderen en jongeren de grenzen van respect en tolerantie te
verkennen. Dit zijn immers belangrijke waarden binnen onze democratie, waarin juist de
gelijkwaardigheid en de eigenheid van mensen beschermd wordt. Daarom leren de
bezoekers van het Gewoon Vreemd Paleis ook wat het verschil is tussen democratie en
dicatuur, wat de basisbegrippen van de democratie zijn en hoe zij zelf aan democratie
kunnen werken.
Doelen
Samengevat komen we tot de volgende doelen:
Het verwerven en versterken van een persoonlijke identiteit.
Het formuleren van een eigen mening en aanvaarden dat niet iedereen dezelfde
mening heeft.
Het leren waarderen en relativeren van de eigen cultuur in relatie tot andere
samenlevingen.
Het ontmaskeren van stereotypen en racistische vooroordelen met het oog op het
creëren van een respectvolle houding ten aanzien van mensen die ‘anders’ zijn.
Het ontwikkelen van inzicht en handelingsperspectief in situaties waarin sprake is van
discriminatie en het zondebokverschijnsel.
Kennismaken met de voornaamste begrippen uit de democratie.
De verschillen kennen tussen een dictatuur en een democratie.
Nadenken over waarden binnen een democratie.
Nadenken over welke waarden je zelf wil verdedigen.
21
Werkvormen
De werkvormen in het ‘Paleis’ zijn uitdagend en interactief gestructureerd. Dat wil zeggen
dat de kinderen op een creatieve manier betrokken worden bij de genoemde thematiek. Ze
worden uitgedaagd om antwoorden te bedenken, meningen te geven, oplossingen te
zoeken en samen te werken. De kernwoorden van de te volgen methodiek zijn: ontdekken,
beleven en handelen. Door middel van kleurige en aantrekkelijke materialen zoals spiegels,
kijkgaten, puzzels, diaviewers, beweegbare paneeltjes wordt de appèlwaarde vergroot.
De kinderen worden uitgedaagd tot:
Analytisch waarnemen
Samenwerken en overleggen
Vragen stellen
Inleven in de situatie van andere mensen
Zoeken naar oplossingen
Vormen van een eigen mening
Maken van keuzes ten aanzien van handelingsperspectieven
Organisatie
De kinderen worden van te voren door de begeleider ingedeeld in tweetallen. Bij een
oneven aantal wordt ook een groepje van drie gevormd. Elk kind krijgt een routekaart en
een startnummer (per tweetal hetzelfde startnummer). In het ‘Paleis’ zijn alle opdrachten
genummerd. Elk tweetal begint bij een ander nummer om de groep te spreiden. Uiteindelijk
komen alle kinderen bij elke opdracht.
De inhoud
Het spelencircuit is gestructureerd in negen thema’s:
Vreemd of gewoon
Waar of niet waar
Feit of mening
Vooroordelen
’t is maar hoe je het bekijkt
Werken aan democratie
De hele wereld woont in Brussel
Democratie versus dictatuur
Zondebok
Thema 1: Gewoon of vreemd
De kinderen ontdekken dat wat in de ene cultuur gewoon is, in een andere cultuur vreemd is:
Je neus in een zakdoek snuiten, varkensvlees eten, opa en oma die in een rusthuis wonen,
een cadeautje uitpakken waar de gever bij is, vijf keer per dag bidden, jongens die verliefd
worden op jongens, een hekel hebben aan iemand vanwege een andere huidskleur…
Thema 2: Waar of niet waar
22
Wat voor de één waar is, hoeft voor de ander nog niet waar te zijn. Het hangt af van de
kennis die je hebt of vanuit welk gezichtspunt je iets beoordeelt. ‘Je kunt Belgen herkennen
aan hun blanke huidskleur.’ is dat waar of niet waar? Wat dan met onze voetballer Romelu
Lukaku?
Thema 3: Feit of mening
Een feit is altijd waar en een mening kan waar zijn maar is gebonden aan de persoonlijke
opvatting. ‘Bananen zijn krom’, dat is een feit. ‘Bananen zijn lekker’, dat is een mening. De
kinderen ontdekken het verschil spelenderwijs. Ze beantwoorden 6 vragen door een keuze te
maken tussen feit of mening. De goede antwoorden corresponderen met een getal. Na het
optellen van deze getallen verkrijgen ze de code van een cijferslot. Nu kunnen ze de
gesloten schatkist openen waar op staat: ‘Hierin zie je de grootste schat van de wereld.’ Als
ze vervolgens de kist openen, zien ze… zichzelf in een spiegel.
Thema 4: Vooroordelen
‘Gehandicapten zijn zielig’, ‘Vluchtelingen zijn profiteurs’. Twee beweringen over groepen die
niet juist zijn. De kinderen wordt uitgelegd wat een vooroordeel is. Een vooroordeel is een
vergissing. Het is een oordeel dat gebaseerd is op gebrekkige informatie. Het is een voorbarig
oordeel dat bij nader inzien niet waar blijkt te zijn. Iedereen vergist zich regelmatig en
iedereen heeft ook vooroordelen. Door middel van verschillende activiteiten oefenen de
kinderen in het onderkennen van vooroordelen. Dan moeten ze kiezen: gaan ze door de
poort voor kinderen zonder vooroordelen, of gaan ze door de poort voor kinderen met
vooroordelen.
Thema 5: ‘ t Is maar hoe je het bekijkt
De kinderen komen bij een onaardige man die toch ook aardig kan zijn. Ze komen bij een
‘vreemde’ klok die toch heel ‘gewoon’ is. Ze zien vreemde schilderijen die je van ‘2 kanten
kunt bekijken’. Pijlen wijzen zowel naar links als naar rechts. Geld ligt voor het grijpen, of toch
niet?
Thema 6: Werken aan democratie
De leerlingen maken kennis met basiswaarden binnen een democratie: vrijheid,
gelijkwaardigheid en solidariteit. Wat betekenen deze termen precies? Wat vind ik
belangrijk? De leerlingen staan hierbij stil door aan te geven wat zij voor de democratie
zouden willen doen. Als politieke partij moeten ze samen een top 5 kiezen uit verschillende
standpunten. Vervolgens gaan de kinderen zoeken naar een compromis bij een conflict.
Thema 7: De hele wereld woont in Brussel.
Er is een interactief schilderij gemaakt van Molenbeek. Het schilderij bevat veel elementen uit
de wijk maar wie niet uit Molenbeek komt, zal net zo goed de opdrachten kunnen uitvoeren.
In het schilderij zitten elementen van de grootstedelijke problematiek verstopt. De kinderen
kunnen door luikjes te openen zien hoe de wijk veranderd is, ze ontdekken dat er meer
Nederlandse woorden uit het Arabisch komen dan men denkt en ze zien hoe multicultureel
Brussel is.
23
Thema 8: Democratie versus dictatuur
Wat is het verschil tussen een democratie en een dictatuur? Hoe zit ons land precies in
elkaar? Heeft iedereen in de wereld evenveel inbreng als wij? Wat zijn vrije verkiezingen? In
dit onderdeel ontdekken de leerlingen verschillende kenmerken die gekoppeld zijn aan een
dictatuur en een democratie.
Thema 9: De zondebok
Met deze oefeningen ontdekken de kinderen de kenmerken van het zondebokverschijnsel in
hun eigen leefwereld. Een zondebok is iemand die herhaaldelijk de schuld krijgt van iets waar
hij of zij niets aan kan doen. Een zondebok wordt gepest of buitengesloten. Er is meestal één
pester en een groepje meelopers.
24
Fiches met verwerkingssuggesties en activiteiten per
thema.
Wil je na het bezoek aan het Gewoon Vreemd Paleis bepaalde concepten verder uitdiepen,
dan geven we graag enkele lessuggesties.
Thema 1: Gewoon vreemd................................................................ 25
Werkvorm: wat voor mij gewoon is, is voor een ander vreemd.
Thema 2: Waar of niet waar? ............................................................ 26
Werkworm: stellingenspel ‘waar of niet waar?’
Thema 3: Feit of mening? ................................................................... 28
Werkvorm: feiten en meningen in de actualiteit
Thema 4: De grootste schat .............................................................. 39
Werkvorm 1: een kijkdoos maken
Werkvorm 2: hoe goed ken je een ander?
Thema 5: Vooroordelen ..................................................................... 42
Werkvorm 1: Op het eerste gezicht: Amélie Poulain
Werkvorm 2: Interview
Werkvorm 3: Wie is wie?
Werkvorm 4: Echte kerels
Thema 6: ’t is maar hoe je het bekijkt ............................................. 50
Werkvorm: zie jij wat ik zie?
Thema 7: Democratie ......................................................................... 53
Werkvorm 1: Het verhaal van Koning Juliaan
Werkvorm 2: Samen bouwen aan een piramide
Thema 8: Democratie versus dictatuur ........................................... 59
Werkvorm 1: Geen speeltijd meer!
Werkvorm 2: Een stripverhaal maken
Thema 9: De zondebok ...................................................................... 61
Werkvorm 1: de zondebok. Gedicht en foto’s.
25
Gewoon of vreemd?
Wat voor mij gewoon is, is voor een ander vreemd
Je kan de werkvorm „gewoon-vreemd“ in groepsverband
herhalen met voorbeelden uit de leefwereld van de kinderen.
Doel
De leerlingen staan stil bij gelijkenissen en verschillen tussen mensen, groepen van mensen
en culturen en gaan hier op een respectvolle manier mee om.
Uitwerking
Leerlingen zoeken (eventueel samen met hun ouders) naar een voorbeeld van iets dat die
voor henzelf heel gewoon is maar voor andere groepen vreemd zou kunnen zijn. Belangrijk
hierbij is om interculturaliteit niet te beperken tot etnische cultuur. Er bestaan immers ook
veel culturele verschillen tussen de mensen van 1 volk en elk individu is lid van meerdere
‘culturen’. (Beroepscultuur, schoolcultuur, sociale klasse, vrouwen- en mannencultuur,
jongerencultuur, gezinscultuur …)
De kinderen maken ieder voor zich een bordje met daarop hun voorbeeld. Zo mogelijk
maken ze ook een toelichting met een illustratie op de achterkant. De bordjes van de
verschillende leerlingen worden naast mekaar opgehangen en de leerlingen kunnen kiezen
bij elk plakkaat of ze het gewoon of vreemd vinden. Ze kunnen bijvoorbeeld een blauwe
bol op het bord plakken wanneer ze het gewoon vinden en een gele wanneer ze het
vreemd vinden. Zo zie je op het einde hoeveel personen iets gewoon vonden en hoeveel
het vreemd vonden…
Bijvoorbeeld: een Japanner maakt eerder een buiging dan u een hand te geven. Wat de
één doet gruwelen is voor de ander een lekkernij: bijen in chocola, ratelslangfilet, gegrilde
kakkerlakken, rauw vlees, varkensvlees... Er kunnen streekgebonden voorbeelden zijn maar
er kunnen ook gebruiken binnen families of gezinnen voorkomen die ‘vreemd’ zijn voor
anderen, bijvoorbeeld op het gebied van kleding, humor, huisdieren, godsdienst, hygiëne,
eetgewoonten en dergelijke meer. Zo is het in sommige families vreemd als je op een bruiloft
met een cadeautje komt want het is gebruikelijk om een geldbedrag te geven dat
ongeveer overeenkomt met de hapjes en drankjes die je die avond gebruikt. In de ene
familie wordt er volop gepraat aan tafel, in de andere eet men in stilte.
26
Waar of niet waar?
Stellingenspel ‘waar of niet waar?’
In deze werkvorm wordt duidelijk dat ons intuïtieve idee
over wat waar en niet waar is, niet altijd klopt. Bij nader
inzien blijkt het soms anders te zijn en soms is iets waar en
onwaar tegelijk.
Een stellingenspel kan gebruikt worden als inleiding,
maar het biedt ook de mogelijkheid om in te spelen op
de beginsituatie en de voorkennis van de leerlingen.
Doel
De leerlingen kunnen hun mening op een correcte manier formuleren en
beargumenteren. Ze leren omgaan met (verschillende) meningen van anderen.
Stellingenspel: “waar of niet waar?”
Alle leerlingen krijgen een groen (waar) en een rood (niet waar) papiertje. U leest de
volgende beweringen. Steeds geven de kinderen hun mening.
Alle ballen zijn rond. (Niet waar: rugbyballen zijn niet rond)
Een duizendpoot heeft duizend poten? (Niet waar)
Bananen zijn krom. (Waar)
Eskimo’s zijn indianen. (Waar, Eskimo’s, of liever Inuït, worden gerekend tot de
indianen.)
Juffen zijn aardiger dan meesters. (Niet waar, niet altijd)
Stellingenspel: “de dubbele kring”
De leerlingen vormen twee kringen, een binnenste en een buitenste kring. Deze twee
kringen kijken elkaar aan. Iedere leerling heeft op die manier een discussiepartner voor
zich staan.
De leerkracht leest een stelling voor. De leerlingen starten een discussie met hun
discussiepartner waarbij ze een eigen mening over deze stelling trachten te verwoorden
en beargumenteren. Wanneer de leerkracht de tweede stelling voorleest, schuift de
binnenste kring één plaats door, waardoor alle leerlingen tegenover een andere
discussiepartner komen te staan.
27
Enkele stellingen:
Jongens zijn slordiger dan meisjes.
Mannen kunnen beter autorijden dan vrouwen.
Vrouwen kunnen beter koken dan mannen.
Alle Aziatische mensen eten met stokjes.
Rijke mensen zijn gelukkiger dan arme mensen.
Alle motorrijders hebben tatoeages.
Eventuele klassikale bespreking:
Hadden je altijd dezelfde mening als je gesprekspartner?
Hoe reageer je wanneer iemand een andere mening heeft?
Waren er stellingen waarmee jullie allebei helemaal (niet) akkoord waren?
Veranderde je tijdens de discussie soms van mening?
Heb je ooit al eens gehoord dat iemand zei dat jongens slordiger zijn dan
meisjes, …? Hoe was je reactie toen? Hoe zal je nu reageren?
Stellingenspel “Ja of nee”
U legt in één hoek van de klas een groot papier met “ja” of “waar”, in de andere hoek
van de klas legt u een papier met “nee” of “niet waar” op. U leest een stelling voor, de
leerlingen verzamelen zich in de hoek met hun antwoord. Deze werkvorm laat toe dat
kinderen zich ergens midden in de ruimte positioneren. Dan kan u vragen waarom ze in
het midden staan, of toch net iets meer naar “ja” toe. Beide groepen argumenteren hun
keuze.
Conclusie
Sommige dingen zijn bewijsbaar waar (feiten) en andere dingen zijn bewijsbaar onwaar,
maar veel beweringen zijn noch waar noch onwaar. Mensen kunnen van mening
verschillen. Je kan soms ook van mening veranderen.
28
Doel
De leerlingen kunnen een kritische houding aannemen ten aanzien van allerlei vormen van
berichtgeving.
De leerlingen kunnen voorbeelden geven van feiten en meningen in de krant.
De leerlingen kunnen verschillende soorten krantenkoppen onderscheiden: een nieuwskop,
een appetizerkop en een citaatkop.
De leerlingen kunnen bij groepstaken leiding geven en onder leiding van medeleerlingen
meewerken.
De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale
achtergrond, geslacht en etnische origine.
Werken met kranten
Inleiding: Neem je krant van thuis. Wat heb je mee? Kan je ook de reden geven waarom je
ouders voor deze krant kiezen? (op voorhand een brief meegeven en vermelden dat de lln.
een krant van thuis moeten meenemen en waarom).
Wat denk je dat er in kranten staat, feiten of meningen? We gaan eens samen kijken.
De klas wordt opgedeeld in groepjes van 4 à 5 leerlingen. We hebben voor elke leerling een
rol:
een tijdsbewaker: zorgt er voor dat de opdracht binnen de afgewerkte tijd volbracht
wordt.
een reporter: brengt aan het einde van de opdracht verslag uit aan de rest van de
klas.
een redacteur: zorgt ervoor dat de groep bij zijn opdracht blijft. Als iemand begint te
vertellen over wat hij dit weekend gedaan heeft, grijpt de redacteur in.
een secretaris: noteert de antwoorden.
In groepjes van 5 zijn er twee secretarissen. De rolverdeling gebeurt toevallig. De
leerlingen kiezen een kaartje uit een zak, waar een rol op staat.
Feit of mening?
Feiten en meningen in de actualiteit
Bestuderen van krantenartikels om het verschil tussen een
feit en een mening beter te begrijpen.
29
Er zijn drie opdrachten die eerst klassikaal worden uitgelegd.
Groep 1: krijgt krantenkoppen (van de drie soorten) uit de krant. Ze moeten nadenken
waarover het artikel zou gaan dat bij de kop hoort. De artikels worden erbij genomen.
Waarover gaat het artikel? Komt het overeen met de verwachtingen? Welke soort
krantenkoppen kan je onderscheiden? Waarom kiest een krant voor een titel? (bv. om de
aandacht te trekken).
Soorten krantenkoppen: een nieuwskop, een appetizerkop en een citaatkop.
werkblad 1
Groep 2: krijgt verschillende krantenartikels over hetzelfde nieuws. Ze lezen de artikels en
zoeken wat in de artikels hetzelfde is en wat er verschillend is. Meestal zullen de dingen die
gelijk zijn, de feiten zijn en wat verschillend is, interpretaties of meningen zijn.
Wij zorgen vooraf ook voor verschillende kranten van dezelfde dag en laten nu zelf
voorbeelden zoeken van verschillende artikels over verschillende onderwerpen. De leerlingen
kijken naar de verschillen in kop, foto’s, lengte, meningen en feiten.
werkblad 2
Groep 3: krijgt een samengesteld dossier met daarin een krantenartikel (een nieuwsbericht en
achtergrondinformatie), een lezersbrief, een poll, een recensie,… De leerlingen verbinden het
artikel met de naam van zo’n artikel (recensie, interview…). Ze kleuren in elk artikel de
meningen geel en de feiten roos.
Wat leert deze oefening hen?
werkblad 3
Nabespreking
Na de groepsopdrachten komen de leerlingen samen en vertellen wat ze in hun groepje
gedaan en geleerd hebben.
Bestaat er een neutrale krant? Waarom niet? Kunnen ze daar voorbeelden van geven?
Hoe verliep het groepswerk? Heeft ieder zijn taak gedaan zoals gevraagd? Wat was er goed
en wat kon er beter?
30
Werkblad 1
31
32
33
Komt het artikel overeen met wat je na het lezen van de kop verwachtte?
Waarom (niet)?
De journalist koos een krantenkop die nieuwsgierigheid opwekt. Welke andere
krantenkoppen op de eerste pagina zijn soortgelijk?
KOkKOMt het arti
34
Komt het artikel overeen met wat je na het lezen van de kop verwacht had?
Waarom (niet)?
Deze krantenkop vat samen waarover het artikel gaat. Welke andere
krantenkoppen op de vorige pagina zijn gelijkaardig?
35
Werkblad 2
36
37
Werkblad 3
38
39
De Grootste Schat
Doel:
Het versterken van een positief zelfbeeld draagt in grote mate bij tot het vermogen van
mensen om respect en tolerantie voor andere mensen en gewoonten op te brengen. De
kinderen ontdekken dat ieder mens positieve kwaliteiten heeft. Tevens willen we hen laten
ervaren dat het krijgen van een compliment hun zelfbeeld versterkt. Ze ontdekken dat zoiets
een prettig gevoel geeft.
Introductie
U herinnert aan de schatkist in het Gewoon Vreemd Paleis. Een aantal kinderen vertellen wat
ze dachten toen ze in de schatkist keken. Wat vonden ze ervan toen ze zichzelf zagen.
Het is belangrijk om van jezelf te houden om ook op een fijne manier met anderen om te
kunnen gaan.
De kijkdoos
De kinderen gaan zelf een geluksdoos maken, waarin ze andere mensen kunnen laten kijken.
Hoe ga je te werk:
1. Materiaal: een doos en een spiegel, spiegelstickers of spiegelpapier. Schaar, lijm,
kleurtjes of stiften, lichtdoorlatend papier.
2. Recht tegenover het kijkgat wordt het spiegeltje bevestigd met lijm of tweezijdige
tape.
3. Voor de spiegel wordt een verschuifbaar kartonnetje gemaakt, zodanig dat de
spiegel niet meteen zichtbaar is. Op dit schuifje schrijf je ‘ hier zie je de aardigste mens
ter wereld.’
Schat 1: de kijkdoos met de aardigste mens ter wereld
We maken een kijkdoos om andere mensen in te laten kijken met
de aankondiging dat ze ‘de leukste persoon ter wereld’ zullen zien.
Achterin de doos zit een spiegeltje.
40
4. Het kijkgat met groot zijn, zodat het gezicht van de kijker zichtbaar is.
5. De bovenzijde van de doos bestaat uit lichtdoorlatend papier.
6. Binnen- en buitenzijde van de doos kunnen verder versierd worden met portretten uit
tijdschriften, tekeningen, …
Presentatie
De kinderen oefenen om anderen in hun geluksdoos te laten kijken.
Ze kunnen vragen: “wie vind je heel aardig? Waarom? “ Daarna zeggen ze: in deze doos kan
je de aardigste mens van de wereld zien, wil je eens kijken? “ Als de kijker begint te lachen,
kunnen ze vragen waarom. Vindt deze persoon zichzelf ook de aardigste mens ter wereld?
Ze kunnen uitleggen waarom ze deze doos gemaakt hebben. Als mensen voelen dat
anderen hun graag hebben, gaan ze vaak ook liever zijn voor anderen.
Variatie: de kijkkast
Er kan klassikaal een grotere versie van de kijkdoos, namelijk een kijkkast, gemaakt worden,
waarin de aardigste mens ter wereld verstopt zit. Deze kan dan tentoon gesteld worden
tijdens een themaweek, op een schoolfeest of een ontmoetingsmoment met de ouders. Er
moet dan gezorgd worden voor kijkgaten op verschillende hoogten, zodat zowel kinderen
als volwassenen de aardigste mens ter wereld kunnen ontdekken. Voor het kijkgat kan een
doek of gordijntje gehangen worden.
41
Schat 2: hoe goed ken je een ander?
De kinderen lezen een gedicht dat hen doet nadenken
over hoe goed je een ander kent. Via een speelse
opdracht komen ze meer te weten over mekaar.
Doel
De leerlingen zien in dat iedereen verschillend is en gaan hier op een respectvolle manier
mee om.
Gedicht: „Een ander weet nooit helemaal hoe je bent” - Nannie Kuiper
Een ander weet nooit helemaal hoe je bent,
Al denkt hij wel dat hij je helemaal kent.
Hij weet wel dat jij in een spijkerbroek loopt
En dat je het liefst kleine autootjes koopt;
En dat je kunt schreeuwen, dat weet iedereen -
Maar dat je soms bang bent, dat weet jij alleen.
Hij weet wel dat jij met je hamstertje praat
En dat je graag naar de dierentuin gaat;
en dat je kunt vechten, dat weet iedereen -
Maar dat je geen held bent, dat weet jij alleen.
Hij weet wel dat jij vaak met hardlopen wint
En dat je pianoles waardeloos vindt;
En dat je jaloers bent, dat weet iedereen,
Maar dat je dat naar vindt, dat weet jij alleen.
Een ander weet nooit helemaal hoe je bent,
Al denkt hij wel dat hij je helemaal kent.
Opdracht
De leerlingen krijgen na het lezen van het gedicht de opdracht om enkele zaken over
zichzelf neer te schrijven die de andere leerlingen niet weten (bijvoorbeeld: angsten, iets
waar ze heel fier op zijn, waar ze heel goed in zijn, wat hun droom is, iets belangrijks in het
leven of iets wat ze meegemaakt hebben…) Dit wordt niet aan elkaar gezegd. Vervolgens
worden alle briefjes samengebracht en opnieuw willekeurig uitgedeeld. De leerlingen
moeten raden bij wie het briefje hoort. Indien je denkt dat dit te veel tijd zou innemen,
kunnen er ook kleine groepjes van 4 à 5 leerlingen gemaakt. Zij moeten vervolgens in hun
eigen groepje op zoek gaan naar de eigenaar van het tekstje. Vervolgens volgt een korte
nabespreking:
Kwamen de briefjes soms bij de verkeerde persoon terecht? Hoe voelt het wanneer je
het verkeerde briefje toegewezen krijgt? Wist je veel van je klasgenoten? Wat was
nieuw? Wat heeft je verbaasd?
42
Vooroordelen
Doel
De leerlingen staan stil bij de vooroordelen die ze dagelijks vormen.
De leerlingen ontdekken dat onze indrukken over een persoon niet altijd met de
werkelijkheid overeen komen. We laten ons vaak beïnvloeden door het uiterlijk en het
gedrag van een persoon. Wanneer we vinden dat deze persoon wat meer afwijkt van het
‘normale’, gaan we sneller vooroordelen hebben.
Materiaal
De film ‘ Le fabuleux destin d’Amélie Poulain’, een computer of dvd-speler om de film af
te spelen. De leerkracht bekijkt de film op voorhand om te weten waar de personages
zich voorstellen, zodat enkel die stukjes afgespeeld kunnen worden. Doosjes met foto’s
van personages uit de film Amélie Poulain, briefjes, werkblaadje ‘ik hou van… ik haat…’
Opdracht
De leerlingen krijgen per groep een doosje met enkele foto’s (zie bijlage) uit de film ‘ Le
Fabuleux Destin d’ Amélie Poulain’ en lege briefjes. Elk groepje gaat verschillende
vooroordelen neerschrijven over de 2 personages en plaatst deze in het doosje. Daarna
schuiven de groepjes door en kijken we in alle doosjes welke kenmerken/vooroordelen de
leerlingen gekoppeld hebben aan de personages. Komen deze overeen of niet? Dan
wordt er gekeken naar de filmfragmenten waar de personages zichzelf voorstellen.
Klopten de kenmerken die je toeschreef aan de personen? Wat verschilde er? Waarop
had je je gebaseerd om bepaalde kenmerken aan een persoon toe te kennen?
Er wordt geconcludeerd dat er sommige zaken overeen kwamen en anderen helemaal
niet. Het is van belang dat we voorzichtig zijn met de eerste indrukken die we van een
persoon hebben. Laten we mensen nog de kans om anders te zijn dan we dachten?
Extra
Als slot kunnen de leerlingen elk neerschrijven (werkblad in bijlage) waar ze van houden
en wat ze haten (net zoals de personages in de film). Deze fiches worden door de
leerkracht willekeurig op iemands rug gekleefd. De leerlingen moeten de fiches lezen en
deze op de juiste persoon plakken.
1. Op het eerste gezicht: Amélie Poulain
We beoordelen de personages uit de film ‘le fabuleux
destin d’Amélie Poulain’ aan de hand van foto’s. Nadien
mogen de personages zichzelf voorstellen. Was onze
eerste indruk juist?
43
Bijlage
Personages in de film:
Georgette
Suzanne
De Vader van Amélie Poulain
De Moeder van Amélie Poulain
Joseph ‘Glasman’
Film: Le Fabuleux Destin d’ Amélie Poulain van Jean-Pierre Jeunet
Voorstelling van de personages.
44
Werkblaadje ‘ik hou van… ik haat…’
Ik hou van … Ik haat…
Ik hou van… Ik haat…
.. Ik hou het meeste van .............................................................
Ik haat ………………………………………………………………………………….
Ik eet het liefst……………………………………………………………………..
Ik word heel gelukkig
als………………………………………………………………………………………….
Ik word heel boos als
……………………………………………………………………………………………..
Ik word heel verdrietig
als…………………………………………………………………………………………
Ik luister het liefst naar
……………………………………………………………………………………………
Ik kijk het liefst
naar………………………………………………………………………………………
45
Vooroordelen
Doel
De leerlingen staan stil bij de vooroordelen die ze vormen op basis van uiterlijke zaken zoals
huidskleur, geslacht, gelaatsuitdrukking, leeftijd, kledij, …
Materiaal
Digitaal fototoestel, werkblaadje interview en identiteitskaart, goede locatie waar lln.
mensen kunnen interviewen, doosjes waarin foto’s, voorwerpen en identiteitskaart passen.
Interview en verwerkingsactiviteit in de klas
De leerkracht zorgt ervoor dat de leerlingen op voorhand weten hoe een interview verloopt,
wat belangrijk is en welke vragen er gesteld moet worden (~taalles). De klas wordt in
groepjes van drie gedeeld (interviewer, secretaris en fotograaf) en de leerlingen gaan op
pad. Ze maken foto’s van personen op straat en stellen hen vragen. Op basis van de
antwoorden maken ze een identiteitskaart. In de klas moeten de leerlingen nu doosjes
proberen samenstellen met de foto’s, voorwerpen en identiteitskaarten die bij mekaar horen.
De leerlingen mogen enkel proberen om de doosjes te maken van personen die ze niet zelf
interviewden.
2. Interview
Deze activiteit sluit aan bij de vorige activiteit. Amélie vindt
in de film een schatkistje van een kind, met allerlei
voorwerpen die iets vertellen over dat kind. De leerlingen
maken nu doosjes van mensen op straat.
46
Doel
De leerlingen zien in dat uiterlijk en lichaamstaal invloed hebben op de vooroordelen die we
vormen.
Materiaal
Prenten met tekstjes (zie bijlage)
Verwerkingsactiviteit
De tekstjes worden los van de prenten aangeboden, zonder naam.
De leerlingen kijken naar de verschillende prenten en koppelen de tekstjes aan de foto’s. De
leerlingen gaan verschillende hypothesen opstellen. Er wordt geconcludeerd dat we vaak
worden beïnvloed door wat we zien. De juiste oplossingen worden gegeven.
De leerlingen maken kennis met stereotiepe beelden: iemand met een bril wordt vaak gezien
als slim, wijsneus, boekenwurm; domme blondjes; dikke mensen zijn gezellig… Al deze
stereotiepe beelden hebben invloed op de manier waarop we denken, waardoor we heel
wat vooroordelen hebben.
Vervolgens kunnen de leerlingen een collage magen van zichzelf; hoe ze eruit zien of eruit
willen zien. Vervolgens kunnen de leerlingen bij elkaar op zoek gaan of dit overheen komt
met de persoonlijkheid van de leerling. De leerling legt ook telkens uit waarom hij/zij
bepaalde keuzes heeft gemaakt.
3: Wie is wie?
De leerlingen denken na over uiterlijk, lichaamstaal en
vooroordelen. Ze concluderen dat uiterlijke kenmerken
vaak invloed hebben op de manier van kijken en omgaan
met mensen.
47
Bijlage : verbind de tekstjes met de juiste prent
Adam
Milan
Sara
Lina
Leest graag spannende boeken.
Schrijft graag gedichten en verhalen.
Wil later auteur worden.
Is de slimste van de klas en wil dokter
worden. Leert graag nieuwe dingen
Doet graag aan sport, zwemmen,
tafeltennissen en atletiek. Houdt
enorm van balletdansen en hoopt
ooit beroemd te worden.
Eet heel graag zoete dingen zoals
chocolade en koekjes. Lievelingsvak is
schilderen. Wil graag artiest worden
48
Oplossing
Adam doet graag aan sport,
zwemmen, tafeltennissen en atletiek.
Houdt enorm van balletdansen en
hoopt ooit beroemd te worden.
Milan is de slimste van de klas en wil dokter
worden. Leert graag nieuwe dingen
Sara eet heel graag zoete dingen
zoals chocolade en koekjes.
Lievelingsvak is schilderen. Wil graag
artiest worden
Lina leest graag spannende boeken.
Schrijft graag gedichten en verhalen. Wil
later auteur worden.
49
4. Echte kerels
We lezen voor uit het prentenboek “Echte Kerels”, van
Manuela Olten. Dit prentenboek is heel geschikt voor
taalzwakkere kinderen (niveau eerste graad). Er worden
stereotypen aangehaald die herkenbaar zijn voor
kinderen. Dit boek zal spontaan veel reacties
teweegbrengen bij de kinderen. Maak hier voldoende tijd
voor vrij en ga hier dieper op in. Probeer een actief debat
los te krijgen bij de kinderen.
Doel
De leerlingen denken na over vooroordelen.
Materiaal
Het prentenboek “Echte Kerels” van Manuela Olten.
Richtvragen
Is alles wat in het verhaal voorkomt een feit?
Is het zo dat meisjes alleen maar met poppen spelen?
Als het niet allemaal waar is, waarom wordt dat dan toch gezegd?
Was het vroeger misschien zo? Is het nu nog zo? Wat doen jongens/meisjes nu?
Zijn er veel verschillen/gelijkenissen tussen jongens en meisjes?
Ken je meisjes die ook “typische jongensdingen” doen of omgekeerd?
Samenvatting boek
Het boek gaat over twee stoere jongens die vertellen wat zij
van meisjes vinden. “Meisjes zijn bang van spoken en
kammen altijd hun haren”, zijn enkele voorbeelden van de
uitspraken die in dit prentenboek aan bod komen. Het boek
heeft een verrassende plot waardoor alle voorgaande
uitspraken gerelativeerd worden. Dit boek lokt spontane
reacties en standpunten uit en kan een instap zijn om het
thema van stereotiepe beelden aan te brengen bij kinderen.
50
Zie jij wat ik zie?
We kijken naar optische illusies en afbeeldingen
waar verschillende dingen in gezien kunnen
worden.
Doel
De leerlingen zien in dat je kritisch moet zijn en alles steeds langs verschillende kanten
moet bekijken. De leerlingen leren onderhandelen en elkaars visie respecteren. Ze leren
ook dat ze niet altijd de hele werkelijkheid zien.
Verwerking
In de bijlage vindt u afbeeldingen ‘die je van twee kanten kunt bekijken’. De één ziet
het zus de ander ziet het zo. Er zijn verschillende mogelijkheden.
Deze afbeeldingen helpen kinderen om te beseffen dat niet iedereen altijd hetzelfde
ziet. De werkelijkheid is voor iedereen een beetje anders. Wanneer 2 personen 2
verschillende dingen zien, is er niet noodzakelijk 1 van de 2 fout.
Dat geldt in sommige situaties ook. De werkelijkheid heeft vaak meerdere kanten. De
leerlingen kunnen aan mekaar uitleggen wat ze zien, misschien zien ze dingen die ze
eerder niet zagen. En hoe reageren ze als ze écht niet zien wat de ander ziet? Proberen
ze de ander te overtuigen, of vinden ze de ander fout? Kunnen ze een andere visie
aanvaarden?
.
Het is maar hoe je het bekijkt
51
Bijlage
Wat zie je in onderstaande tekeningen?
Zijn de lijnen recht of krom?
52
Oplossing
Konijn eend
De rug van een eskimo of het gezicht van een indiaan
Alle lijnen zijn recht
53
Democratie
1. Koning Juliaan: van dictator tot democraat
We lezen het verhaal van koning Juliaan en bekijken dan in
groepjes waar het fout of goed loopt en waarom. Speelt hij
de baas of luistert hij ook naar de mening van anderen?
Houdt hij rekening met de noden van zijn volk?
Doel
De leerlingen kunnen aan de hand van het verhaal Koning Juliaan de kenmerken van
een dictatuur en democratie herkennen.
Materiaal
Verhaal Koning Juliaan (zie bijlage), werkblaadjes
Samenvatting verhaal
In het land van koning Juliaan, gaat het niet goed. Er heerst hongersnood, chaos,
armoede… Koning Juliaan wilt echter de ideeën en raad vanuit zijn omgeving niet
accepteren. Wat hij beslist en denkt, is de enige oplossing. Sommige mensen proberen
hier tegen in te gaan, maar dit loopt nooit goed af. Later beslist hij dat de
volksvertegenwoordigers de beslissingen nemen over het land omdat zij er meer over
weten. De koning kijkt de wetten enkel nog na.
Verwerkingsactiviteit
De leerlingen worden in groepjes opgedeeld. Elk groepje krijgt een deel van het verhaal
(deel 1, deel 2, deel 3). De leerlingen bespreken telkens het gedrag van koning Juliaan in
de verschillende delen. Hoe handelt koning Juliaan in het eerste/tweede/derde deel? Is
iedereen het daarmee eens? Wat wordt er voorgesteld? Waarom wordt dit voorgesteld?
Hoe reageert de koning hierop?
Extra
De leerlingen kunnen enkele fragmenten uit het verhaal spelen waar koning Juliaan heel
streng is en niet luistert naar zijn volk/raadgevers (= dictatuur). Daarna kunnen er ook
verschillende fragmenten gespeeld worden uit het verhaal waar koning Juliaan rekening
houdt met het volk. De leerlingen mogen de karaktereigenschappen van de koning vergroten.
54
Bijlage
Het verhaal van koning Juliaan kan geraadpleegd worden op http://www.dekrachtvanjestem.be/kvjsd/leerkrachten/bestanden/Basisond_mod2.pdf pg 45-
48
Voor het uitbeelden van de scènes:
Scene deel 1: Bloedneus wordt uitgebeeld.
Mogelijke vragen:
- Wie zijn de hoofdpersonages in dit toneeltje?
Prinses Emma en koning Juliaan.
- Wat vraagt prinses Emma?
Waarom alle jongeren alleen maar tot het lager onderwijs naar school mogen.
- Hoe reageren de andere tafelgenoten?
Verbaasd, ze hebben er nooit bij stilgestaan.
- Welke karaktertrekken herken je?
Opvliegend, boos en vermoeid.
- Hoe is de koning?
- Waarom is hij zo boos?
Hij wil er niet over praten en wil een rustige avond. Hij wil niet dat iemand hem
tegenspreekt.
- Ben je het eens met de koning? Heeft hij gelijk?
- Waarom wel of waarom niet?
Scene deel 2: Hersenschudding wordt uitgebeeld
Mogelijke vragen:
- Hoe noemt men de mannen die door de koning worden ontboden?
Raadgevers
- Wat komen ze doen?
Ze komen vertellen hoe de stand van zaken is in zijn land.
- Wat gebeurt er in het land?
Het gaat niet goed; er dreigt hongersnood, armoede, alles is oud,…
- Waarom is het volk niet tevreden?
Het heeft honger en wil goed onderwijs. Op die manier kan het land
vooruit gaan.
- Hoe reageert de koning op het nieuws dat hem wordt gebracht?
Woedend. Hij accepteert niet dat de kinderen naar school willen gaan. Het is
nooitl zo geweest dus waarom zou het nu moeten veranderen?
- Wat vind je van die reactie?
55
Scene deel 3: Volledig herstel wordt uitgebeeld
Mogelijke vragen:
- Wat zijn volksvertegenwoordigers?
Mensen die worden verkozen door het volk. Zij vertegenwoordigen het volk.
- Hadden zij tot dan toe die belangrijke functie goed uitgeoefend?
Nee, de koning nam nog steeds alle beslissingen.
- Welke beslissing neemt de koning?
Hij brengt de volksvertegenwoordigers samen om een oplossing te vinden. Hij
ziet namelijk in dat het zo niet verder kan met het land.
- Vind je dat de juiste beslissing? Waarom?
Meerdere personen weten meer dan één persoon.
- Wat was het gevolg van die beslissing?
Bron: Vlaams Parlement. (n.b.). Lesmateriaal: 3de graad basisonderwijs- lesmap voor leraren
en leerlingen. Module 2: democratie of dictatuur (p. 49).
http://www.dekrachtvanjestem.be/kvjsd/leerkrachten/bestanden/Basisond_mod2.pdf
56
2. samen bouwen aan een piramide
De leerlingen krijgen de opdracht om in groepjes piramides
te bouwen. Ze krijgen elk een andere rol.
Doel
De leerlingen ontdekken dat samenwerken niet altijd vanzelfsprekend is. In een
regering is het vaak zo dat er heel wat verschillende meningen zijn. Het vergt dan
ook heel wat tijd om op een democratische manier dingen te beslissen.
Materiaal
Kaartjes met verschillende rollen, opdrachtenkaarten ( zie bijlage), turnzaal
Verwerkingsactiviteit
De leerlingen worden in groepjes verdeeld. Elk groepje krijgt een opdrachtkaart.
Op die kaart staan er verschillende piramides op die de leerlingen moeten
uitvoeren. Enkele leerlingen of een leerling in het groepje krijgt een rol van de
leerkracht (bijvoorbeeld: groep 1: 1 lln. werkt niet mee, groep 2: iedereen werkt
goed mee, groep 3: 2 lln. werken niet mee, groep 4: 1 lln. werkt niet mee…)
De leerlingen mogen niet aan elkaar vertellen welke rol ze hebben. (Zie bijlage)
Vervolgens is er een nabespreking:
Hoe hebben jullie het ervaren? Verliep het vlot/niet vlot? Vond je het
leuk/niet leuk? Waarom wel/niet? Hoe komt het dat het gemakkelijk/moeilijk
vooruit ging? Hoe had je het anders kunnen doen?
Dit wordt opnieuw gespeeld maar er worden andere rollen uitgedeeld.
Bijvoorbeeld: 1 lln. mag praten, 2 lln. mogen praten, iedereen mag praten,…
Vervolgens is er een korte nabespreking:
Hoe verliep het nu? Hoe komt dit? Vond je het gemakkelijker of moeilijker?
Extra
De leerlingen kiezen een piramide uit en werken in volgende stappen:
Maak enkele afspraken.
Oefen.
Demonstreer.
Bespreek welke afspraken je vooraf had gemaakt. Waren er voldoende
afspraken? Teveel? Te weinig?)
De leerkracht concludeert samen met de leerlingen dat het samen uitvoeren
van een opdracht niet altijd even gemakkelijk is. Je hebt een andere manier van
communiceren, je vindt andere dingen belangrijk, … Dit kan sterk vergeleken
worden met een regering. Het is daarom heel belangrijk dat er afspraken
gemaakt worden.
57
Bijlage
Bron: Vlaams Parlement. (n.b). Lesmateriaal: 3de graad basisonderwijs- lesmap voor leraren en
leerlingen. Module 1. Geraadpleegd op 28 januari 2013 via
http://www.dekrachtvanjestem.be/kvjsd/leerkrachten/bestanden/Basisond_mod1.p
df
58
Rolverdeling per ronde en per groep voor de piramides
Eerste ronde
Groep 1: één lid werkt niet mee
Groep 2: twee leden werken niet mee
Groep 3: iedereen werkt mee
Groep 4: één lid werkt niet mee
Tweede ronde
Groep 1: niemand mag praten
Groep 2: slechts één leerling mag praten
Groep 3: iedereen mag praten
Groep 4: niemand mag praten
59
Democratie vs Dictatuur
1. Geen speeltijd meer!
Deze activiteit maakt het verschil tussen een democratie
en een dictatuur duidelijk aan de kinderen door de
verschillen zelf te ervaren, in hun leefwereld, gaan ze deze
beter begrijpen en onthouden.
Doel
De leerlingen kunnen het verschil tussen een dictatuur en een democratie verwoorden en
ze begrijpen hoe deze bestuursvormen functioneren.
Activiteit
Je begint de dag (of namiddag) met de mededeling dat de punten voor rekenen
(gebruik hier het meest toepasselijke voorbeeld) in de klas, beneden alle peil zijn.
Daardoor ben je genoodzaakt om enkele maatregelen te nemen. Je zegt dat je beslist
hebt dat de klas tijdens elke speeltijd zal binnenblijven om extra oefeningen te maken. Dit
totdat de resultaten van de klas beter zijn.
De leerlingen zullen allicht onmiddellijk reageren en misschien zullen ze ook direct enkele
argumenten aanbrengen.
Je zegt dat je alle macht hebt in de klas, dat jij beslist en dat de mening van de leerlingen
niet meetelt! Indien de leerlingen blijven protesteren, blijf je streng en indien ze niet
luisteren, zullen er nog sancties volgen.
Wanneer de speeltijd aangebroken is, houd je voet bij stuk en je deelt de extra oefeningen
uit. Pas dan leg je uit hoe de vork in de steel zit: je deed een experiment met de kinderen
en je brengt de term dictatuur aan (1 persoon heeft alle macht en houdt geen rekening
met anderen).
Na de bespreking vraag je hoe jullie de lage rekencijfers kunnen ophalen. Je vraagt de
leerlingen hoe we tot een goede oplossing kunnen komen (stemmen, compromis sluiten,
een klasvertegenwoordiger aanduiden…). Je brengt de term democratie aan.
60
2. Stripverhaal maken
We maken een stripverhaal. De leerlingen kiezen of ze een
democratie of een dictatuur gaan uitbeelden. Nadien
raden de andere leerlingen welk van beide de strip
uitbeeldt.
Doel
De leerlingen kunnen tonen dat ze de begrippen dictatuur en democratie onder de knie
hebben en van elkaar kunnen onderscheiden.
Activiteit
De leerlingen worden in groepjes opgedeeld en gaan per groep een kort stripverhaal
maken. De leerlingen kiezen vooraf of ze een stripverhaal maken over een dictatuur of
een democratie, dit vertellen ze niet aan de andere groepen.
Het is de bedoeling dat in de strip de kenmerken van een democratie of een dictatuur
duidelijk aan bod komen. U kan de leerlingen een hulpkaart met stappenplan aanbieden
om dit goed te laten verlopen.
Nadien bekijken de leerlingen elkaars resultaten. Ze proberen te raden om welke
bestuursvorm het hier gaat.
Extra
Indien er binnen deze activiteit nog tijd is, kunnen de leerlingen de stripverhalen
dramatiseren. Hiervoor moeten ze wel voldoende ruimte, materiaal (verkleedkledij) en tijd
hebben.
61
Doel
Leerlingen gaan nadenken over het zondebokmechanisme en leren zich in de verschillende
actoren te verplaatsen. Ze begrijpen beter wat pesten is en hoe het voelt voor de betrokken
personen.
Introductie
De leerkracht verheldert het zondebokmechanisme met een driehoek: een zondebok, één of
meer pesters en een groep meelopers. Zonder die meelopers heeft de pester geen succes.
Activiteit 1: Gedichten
De kinderen lezen drie gedichtjes, gemaakt door een pester, een meeloper en een
zondebok (zie bijlage). De situatieschets is voor veel kinderen zeer herkenbaar. Ze worden
uitgedaagd om zich te verplaatsen in de ander. Je vraagt waarom Lex pest, waarom de
meelopers niets doen. Je laat de kinderen een oplossing zoeken voor de zondebok.
Je bespreekt daarna de antwoorden. Er zijn meerdere goede antwoorden mogelijk. Je legt
uit dat de pester niet altijd een pester is. De pester kan bijvoorbeeld thuis de zondebok zijn.
Misschien pest hij of zij wel zoveel omdat hij/zij zelf ook vaak gepest is. De meelopers durven
niks te doen uit angst dat zij het slachtoffer worden.
Activiteit 2: Foto’s
Met behulp van de fotocollages in bijlage kunt u praten over het zondebokmechanisme. In
deze bijlage zijn kopieervellen opgenomen. Deze vellen kunnen desgewenst verknipt worden
zodat je beschikt over 9 foto’s. Je kan drie sets samenstellen van alle foto’s met nummer 1,
met nummer 2 en met nummer 3. Elke fotoset beeldt zo het zondebokverschijnsel uit. De
kinderen praten over de foto’s in groepjes. Vervolgens worden er foto’s geruild. Er volgt dan
een groepsgesprek waarbij je in eerste instantie dichtbij de foto’s blijft. ‘Wat zie je? Wat denkt
dat kind? Waarom wordt er gepest? Waarom doen de meelopers niets?’ De leerkracht
hanteert opnieuw het driehoeksschema: pester, meeloper, zondebok.
De zondebok
De zondebok:
De werkvorm zondebok in het ‘Paleis’ kan heel
verschillende reacties kan oproepen. Veel kinderen en
jongeren hebben zelf ervaringen met situaties waar
iemand de zondebok was.
62
Na het gesprek krijgt de groep volgende mogelijkheden:
een gedicht maken
een stripverhaal maken (waarbij de drie partijen aan bod komen)
een eigen ervaring opschrijven
Hierna kan je de resultaten bespreken met de groep. Je beschermt hierbij de kinderen die
vaak het slachtoffer zijn van pesterijen. Je zegt dat kinderen die gepest worden altijd in
vertrouwen met jou kunnen komen praten en dat je dan samen zal zoeken naar een
oplossing. Steun de slachtoffers altijd. Dit hoeft echter niet in alle gevallen openlijk te
gebeuren omdat deze directe steun weer aanleiding kan zijn voor nieuwe pesterijen.
Besteed ook aandacht aan de pesters en meelopers. Vaak wordt een pester thuis gepest.
Daardoor kent de pester de gevoelens van het slachtoffer zo goed. Meelopers doen vaak
niets uit angst om zelf slachtoffer te worden.
63
Bijlage
De pester
Ik ben Lex.
Ik pest en weet het best.
Vooral als ik me sterk voel.
Duffie, schele, stinkerd, troel.
Het is niet al te fraai.
Maar het leven is anders zo saai.
Lekker lachen met z’n allen,
als ik iemand weer laat vallen.
Lekker schelden dat is fijn.
want schelden doet toch niemand pijn?
Ik pest uit gewoonte
en uit verveling.
Als iemand in de vernieling raakt,
dan is dat toch niet mijn zaak.
De meeloper
Ik ben Aron.
Ik wou dat ik helpen kon.
Het valt niet mee partij te kiezen.
Als er iemand wordt gepest,
doe ik voor ik het weet weer mee,
nog harder dan de rest.
Achteraf heb ik dan spijt
en heb ik medelij.
Maar de keer erop,
dan ben ik weer van de partij.
De zondebok
Ik ben Linda.
Ze noemen me altijd Linda Pinda.
Altijd sta ik alleen.
Ze slaan en haken mijn been.
Moet ik alles maar slikken
of bij de meester gaan klikken?
Dan stoppen ze misschien.
Al moet ik dat eerst nog zien.
Wat moet ik doen?
Terugslaan en schelden.
Me meer laten gelden.
Maar dat durf ik niet.
Wie is er die mij een oplossing biedt?
64
De pester(s)
65
De meelopers
66
De zondebok
67
The app “The Fennek”
Wie een tablet of smartphone heeft, kan in de Play Store de app “The Fennek”
vinden. Deze Fennek is een snel en pienter woestijnvosje dat de bezoekers van het
Gewoon Vreemd Paleis na afloop van het bezoek nog eens meeneemt langs een
reeks dilemma’s en doordenkertjes gebaseerd op de tentoonstelling.
Een eenvoudige quiz van 8 vragen laat de jongeren toe te testen of ze het verschil
tussen een feit, een mening en een vooroordeel goed begrepen hebben.
Daarnaast zitten er in de app drie doe-opdrachten rond de thema’s van de
tentoonstelling. Bij wijze van nabespreking in de klas kan je vragen of iemand een
doe-opdracht uit de app kan aanbrengen. Vervolgens kan de opdracht in de klas
worden uitgevoerd.
De drie mogelijke doe-opdrachten zijn de volgende:
1. Wat is democratie? Maak je eigen stripverhaal.
Verdeel de groep in kleinere groepjes van 3 of 4 en maak samen een stripverhaal.
Gebruik niet te veel tekst! Spreek af of je strip ‘dictatuur’ of ‘democratie’ uitbeeldt.
Vertel dit nog niet aan de anderen. Als iedereen klaar is, kunnen jullie elkaars strips
bekijken en raden of ze dictatuur of democratie uitbeelden.
2. Krantenkoppen: het nieuws en de feiten
Wat denk je dat er in de kranten staat: feiten, meningen of beide?
Sjoemelde Jean-Marie?
Beyoncé ontgoochelt in Sportpaleis
4 op 10 kinderen dragen een beugel
Denk je dat je vooral veel feiten zal lezen in de artikels die bij deze titels horen, vooral
een opinie, of is het niet meteen duidelijk?
Verzamel kranten en ga samen met je leerkracht op zoek naar feiten en meningen
in artikels, recensies, lezersbrieven. Kleur alle meningen in dezelfde kleur en de feiten
in een andere kleur. Wat stel je vast? Bestaat er een neutrale krant? Waarom (niet)?
3. De grootste schat van de wereld
Stel je voor: je komt naar school met een nieuw kapsel. Wanneer je de klas
binnenkomt, zegt de populaire jongen meteen: “Dat is het belachelijkste kapsel
ooit!”
Is dit een feit of een opinie?
Zoiets horen is natuurlijk niet leuk. Wat zou je tegen jezelf kunnen zeggen om je beter
te voelen?
68
Bronnen
Internet:
Vlaams Parlement. (n.b.). Educatief materiaal. Geraadpleegd op 28 januari 2013 via
www.dekrachtvanjestem.be
Vlaams Parlement. (n.b.). Lesmateriaal: 3de graad basisonderwijs- lesmap oor leraren en
leerlingen. Module 2: democratie of dictatuur. Geraadpleegd op 28 januari 2013 via
http://www.dekrachtvanjestem.be/kvjsd/leerkrachten/bestanden/Basisond_mod2.pdf
Vlaams Parlement. (n.b.). Lesmateriaal: 3de graad basisonderwijs- lesmap voor leraren en
leerlingen. Module 1. Geraadpleegd op 28 januari 2013 via
http://www.dekrachtvanjestem.be/kvjsd/leerkrachten/bestanden/Basisond_mod1.pdf
De foto’s in de werkbladen komen uit:
www.tumblr.com
Depestaanpesten.blogspot.com
http://cyberpesten-info.webklik.nl/page/gevolgen
http://calemita.files.wordpress.com/2009/04/acoso-escolar.jpg?w=450
www.goedgevoel.be
www.vredeseducatie.nl
nl.wikipedia.org
Eindwerk:
Bettens, H., Christiaens, N., Vankeymeulen, B. (2006-2007). Eindwerk: Muzisch Intercultureel
project- Vertel me wat! Brussel, Hogeschool Universiteit Brussel.
Rogier, E., Vandenkerckhove, C. (2009-2010). Eindproef: Verschil ik van jou of jij van mij?
Creatief en ludiek omgaan met vooroordelen en stereotypen in het lager onderwijs. Brussel,
Hogeschool Universiteit Brussel.
Andere:
Tuinier, J.D., Visser, G.,(1998). Het gewoon vreemd paleis, een educatief spellencircuit over
vooroordelen, de zondebok en de grootste schat van de wereld. Foyer Brussel/Stichting
Vredeseducatie Utrecht.
Callebaut, I., Geerts, J., Geerts, M., Van Gorp, K., Wijnants, J. (2007). Handleiding Wereldkuren
– Wereldoriëntatie voor de derde graad: Wie denk je dat ik ben? Mechelen, Wolters Plantyn.
Callebaut, I., Geerts, J., Geerts, M., Van Gorp, K., Wijnants, J. (2007). Werkboek Wereldkuren –
Wereldoriëntatie voor de derde graad: Wie denk je dat ik ben? Mechelen, Wolters Plantyn.
Coeck, J., Leicher, B., Naulaerts, L., van Stappen, L. (2008). Handleiding voor 6de leerjaar:
Muzignaal – bronnenboek voor muzische vorming. Mechelen, Plantyn.
Deboutte, G., (1995). ‘Pesten, gedaan ermee’, een boek met tips voor ouders en
leerkrachten en begeleiders. Brussel, BDJ-jeugd en Vrede in Brussel.
Knooppunt Democratie, Art of Games, (2005). Democracity, didactisch spel over de
basisprincipes vab een democratische samenleving. Brussel, Koning Boudewijnstichting.