HANDLEIDING BASIS KWALITEITSEISEN INTEGRALE TOEGANKELIJKHEID

Post on 12-Sep-2021

21 views 0 download

Transcript of HANDLEIDING BASIS KWALITEITSEISEN INTEGRALE TOEGANKELIJKHEID

HANDLEIDING

BASIS KWALITEITSEISEN

INTEGRALE TOEGANKELIJKHEID SPORTACCOMMODATIES

2e druk

HANDLEIDING

BASIS KWALITEITSEISEN INTEGRALE TOEGANKELIJKHEID

SPORTACCOMMODATIES

2e druk Van : Nederlandse Bond voor Aangepast Sporten (NEBAS) Door : Instituut voor Sportaccommodaties van NOC*NSF (ISA/NOC*NSF) Datum 2e druk : juni 2001 (1e druk september 1997)

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

VOORWOORD De tweede druk van deze handleiding is het resultaat van de voortgaande studie naar de toegankelijkheid van sportaccommodaties. In de praktijk hebben we gemerkt dat het ontstaan van deze handleiding een belangrijke impuls heeft gegeven in ons streven om die toegankelijkheid op de agenda geplaatst te krijgen. We hebben vastgesteld dat mensen met een functiebeperking hoge eisen stellen als het gaat om de toegankelijkheid. In de praktijk hebben we gelukkig ook vastgesteld dat deze handleiding bijdraagt aan het begrip voor die toegankelijkheidseisen. Deze handleiding maakt die eisen heel concreet en daarmee bruikbaar voor bouwers. De Nederlandse Bond voor Aangepast Sporten (NEBAS) heeft dit project uitgevoerd in samenwerking met het Instituut voor Sportaccommodaties van NOC*NSF en het Landelijk Bureau Toegankelijkheid. Onze dank gaat in het bijzonder uit naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dankzij een subsidie van dit ministerie werd de tweede druk van deze handleiding mogelijk. Ik ben van mening dat de medewerkers van de drie bovengenoemde instanties erin zijn geslaagd om een uitstekend product te vervaardigen. Met genoegen breng ik deze handleiding onder uw aandacht. Mocht u na het lezen van de handleiding opmerkingen hebben of verbetermogelijkheden zien, dan verzoek ik u deze door te geven aan de auteurs van het Instituut voor Sportaccommodaties van NOC*NSF. Bij voorbaat dank. Erik de Winter, directeur NEBAS

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

i.1

INHOUDSOPGAVE i.1

1. INLEIDING 1

2. ALGEMEEN 3

2.1 Categorieën mensen met een functiebeperking 3 2.1.1 Mensen met een motorische functiebeperking 3 2.1.2 Mensen met een zintuiglijke functiebeperking 4 2.1.3 Mensen met een orgaanfunctiebeperking1 4

2.2 Geschat aantal mensen met een lichamelijke functiebeperking 5

2.3 Doelgroepen 6

2.4 Inclusief beleid 6

2.5 Bouwbesluit 7

2.6 Gebruiksintensiteit van de accommodatie van mensen met een functiebeperking 8

2.7 Normen en aanbevelingen 8

2.8 Beheer 9

2.9 Het Internationaal Toegankelijkheidssymbool ITS (Sport) 9

3. EXTERNE TOEGANKELIJKHEID 11

3.1 Toegangswegen 11

3.2 Parkeerplaatsen 11

3.3 Straatmeubilair 12

3.4 Oversteekplaatsen 12

3.5 Hellingbanen (buiten) 12

3.6 Trappen (buiten) 13

3.7 Toegang tot het gebouw 14

4. INTERNE TOEGANKELIJKHEID 15

4.1 Het ruimtelijk ontwerp 15

4.2 Verkeersruimten 15

4.3 Routing en bewegwijzering 16

4.4 Hellingbanen (binnen) 16

4.5 Trappen (binnen) 16

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

i.2

4.6 Liften 17

4.7 Toegang tot vertrekken 18

4.8 Leuningen/geleidingen 18

4.9 Afwerkingen 19 4.9.1 Materialen 19 4.9.2 Kleur 19 4.9.3 Geluid 20 4.9.4 Licht 20

5. VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN COMMUNICATIE 21

5.1 Communicatiemiddelen 21 5.1.1 Bel en/of alarm 21 5.1.2 Lichtsignalen 21 5.1.3 Klok 21 5.1.4 Persoonlijke informatie 22 5.1.5 Geluidsversterking 22 5.1.6 Telefoon 22

6. NEVENRUIMTEN 23

6.1 Beheerdersruimte 23

6.2 Ontmoetingsruimte, kantine en clubruimte 23

6.3 Kleedruimten 24

6.4 Wasruimten 25

6.5 Toiletten 26

6.6 Multifunctionele kleed- wasruimte 27

6.7 Scheidsrechtersruimten 27

6.8 Toeschouwersruimte 28

6.9 EHBO-ruimte 28

6.10 Vergader- instructieruimte, wedstrijdsecretariaat en bestuurskamer 29

7. WEDSTRIJDRUIMTE/ACTIVITEITENRUIMTE 30

7.1 Sporthallen 30 7.1.1 Afmetingen 30 7.1.2 Afwerkingen 30 7.1.3 Sportvloer 31

7.2 Tennishallen 31 7.2.1 Afwerkingen 32 7.2.2 Bouwfysische aspecten 32 7.2.3 Tennisvloer 34

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

i.3

7.3 Zwembaden (instructiebad) 34 7.3.1 Watertemperatuur 34 7.3.2 Kleedruimten 34 7.3.3 Wisselcabines 35 7.3.4 Bassins 35

7.4 Fitness- en aerobicsruimten 37 7.4.1 Fitnessruimten 37 7.4.2 Aerobics 40

BIJLAGE A: DIVERSE AANGEPASTE SPORTEN 42

BIJLAGE B: ADRESSEN 47

BIJLAGE C: LITERATUURLIJST 50

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

1

1. INLEIDING Voor u ligt de handleiding ‘Basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties’. Zij is bedoeld als een praktische handleiding bij nieuwbouw en vernieuwbouw van integraal toegankelijke sportaccommodaties. Met ‘integrale toegankelijkheid’ wordt bedoeld dat bij het ontwerp en de inrichting van ruimten met zoveel mogelijk verschillende mensen (wat betreft lichamelijke mogelijkheden en beperkingen) rekening wordt gehouden. Dit staat ook wel bekend als ‘aangepast bouwen’. Uitgangspunt hierbij is dat indien een accommodatie aangepast wordt voor sporters, bezoekers en personeel met een functiebeperking, hier meer mensen baat bij hebben. Integrale toegankelijkheid komt voort uit het zogenaamde ‘inclusief beleid’. Inclusief beleid houdt in dat met zoveel mogelijk verschillende factoren (omstandigheden, mensen) in het beleid rekening wordt gehouden. Dit lijkt een vanzelfsprekendheid, maar de Gehandicaptenraad strijdt er al vele tientallen jaren voor dat aangepast bouwen in Nederland een algemeen aanvaard bouwprincipe wordt. Niettemin is het in de sportaccommodatiewereld al net zo gesteld als in de overige sectoren: men wil wel, maar het mag niets extra kosten. En daar zit nu net het probleem, want de gedachte dat integraal toegankelijk bouwen enorm kostenverhogend werkt is nog altijd springlevend. Niets is echter minder waar, als men tenminste vanaf het begin de integrale toegankelijkheidseisen hanteert in het ontwerpproces. Op het moment dat een accommodatie achteraf nog eens toegankelijk gemaakt moet worden kunnen de kosten inderdaad aardig oplopen. Hierbij moet wel aangetekend worden dat het van belang is hoe hoog men de lat legt ten aanzien van het voorzieningenniveau in de accommodatie voor de mensen met een functiebeperking. De verschillen die hierin gehanteerd worden verklaren waarschijnlijk ook de misverstanden die in den lande nog leven. Het Instituut voor Sportaccommodaties van NOC*NSF (ISA/NOC*NSF) heeft, in samenwerking met de NEBAS en een uit verschillende belangenbehartigende gehandicaptenorganisaties geformeerde begeleidingscommissie, daarom gemeend voor sportaccommodaties een duidelijke ondergrens te moeten bepalen ten behoeve van de integrale toegankelijkheid. Deze ondergrens (basis kwaliteitseis), die in de handleiding als ‘norm’ wordt aangegeven, is zodanig vastgesteld dat er zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met enerzijds het principe van integrale toegankelijkheid en anderzijds het realiseren van betaalbare sportaccommodaties (met andere woorden een verantwoorde prijs-kwaliteitverhouding). Uiteraard wordt geadviseerd meer te doen dan slechts het realiseren van de basis kwaliteitseisen. De ervaring leert dat de ene opdrachtgever (gemeente, vereniging, particulier) hier meer aandacht voor heeft dan de andere. Afhankelijk van zijn wensen c.q. eisen (eventueel beleid) kan de opdrachtgever zelf bepalen welke voorzieningen hij naast de basiseisen nog meer wil aanbrengen in de accommodatie. Hiervoor kan hij gebruik maken van tal van aanbevelingen die bij ieder onderwerp in de handleiding zijn opgenomen. Van belang is verder te melden dat de normen en aanbevelingen die in de handleiding worden genoemd direct afgeleid en dus ook niet strijdig zijn met de richtlijnen die de Gehandicaptenraad heeft opgesteld in haar Handboek voor Toegankelijkheid (4e editie). Het Handboek voor Toegankelijkheid richt zich echter op alle gebouwtypen terwijl deze handleiding specifiek is toegesneden op sportaccommodaties. De normen en aanbevelingen in deze handleiding zijn dan ook bij sommige onderwerpen uitgebreider dan in het Handboek voor Toegankelijkheid het geval is. Ter referentie wordt bij zoveel mogelijk onderwerpen in deze handleiding verwezen naar de betreffende paragraaf in het Handboek voor Toegankelijkheid. Hiervoor wordt de afkorting ‘HT’ gebruikt.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

2

Een ander aspect dat niet onbelicht mag blijven is de op het eerste gezicht ‘uitbreiding’ van deze handleiding met het Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS). Alhoewel de primaire doelstellingen gelijk zijn, te weten het bevorderen van de toegankelijkheid van gebouwen, zijn er ten opzichte van de inhoudelijke criteria, de doelgroep waarvoor de criteria gelden, de keurende instantie en de hantering van de criteria duidelijke verschillen waarneembaar. Kort gezegd kan gesteld worden dat het ITS-symbool zich richt op alle gebouwtypen, in verschillende landen wordt gehanteerd en voor opdrachtgevers en bouwers vrijblijvend van aard is. De norm in de voor u liggende handleiding richt zich echter uitsluitend op sportaccommodaties, wordt slechts in Nederland gehanteerd en betekent voor opdrachtgevers die door ISA/NOC*NSF gecertificeerd zijn verplichte naleving. Tot slot wijzen we u nog graag op de relatie van deze handleiding ten opzichte van de wettelijke regelgeving. Sinds 1992 geldt in Nederland één bouwvoorschrift, te weten het Bouwbesluit. Hierin staan de toegankelijkheidseisen die voor alle gebouwen gelden. Deze toegankelijkheidseisen uit het Bouwbesluit zijn echter niet echt verstrekkend. Voor utilitaire gebouwen, oftewel voor niet tot bewoning bestemde gebouwen (waar sportaccommodaties ook onder vallen), is opgenomen dat, indien het gebouw mede toegankelijk moet zijn voor publiek, er een zogenaamde toegankelijkheidssector aanwezig moet zijn. Deze toegankelijkheidssector betreft dat gedeelte van het gebouw dat mede bestemd is voor gebruik door bezoekers. Met andere woorden: niet het gedeelte dat gebruikt wordt door sporters! Alhoewel er wordt gewerkt aan een aanscherping van het Bouwbesluit (‘fase 2’) zal ook deze nieuwe versie naar verwachting niet ingaan op de integrale toegankelijkheid van sportaccommodaties zoals ISA/NOC*NSF en de NEBAS dat zien. De voor u liggende handleiding is dan ook niet strijdig met het Bouwbesluit, maar eerder aanvullend. De handleiding ‘Basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties’ is als volgt opgebouwd. Begonnen wordt met een algemeen deel waarin wordt aangegeven in welke context deze handleiding geplaatst dient te worden. Vervolgens is de hoofdstukindeling zodanig gekozen dat in chronologische volgorde die aspecten aan de orde komen waar een persoon met een functiebeperking die een sportaccommodatie bezoekt mee te maken krijgt. Achtereenvolgens is dit de externe toegankelijkheid (bijvoorbeeld de parkeerplaats), de interne toegankelijkheid (bijvoorbeeld de routing), de voorzieningen ten behoeve van de communicatie (onder andere geluidsversterking), de nevenruimten (bijvoorbeeld de kleedruimte) en de activiteitenruimte c.q. wedstrijdruimte. Voor dit laatste onderdeel zijn er in de handleiding vier verschillende wedstrijdruimten uitgewerkt, te weten een sporthal, een tennishal, een instructiezwembad en een fitness- aerobicsruimte. Deze accommodaties worden regelmatig zowel door validen als door mensen met een lichamelijke functiebeperking bezocht en gebruikt. De handleiding wordt afgesloten met een overzicht van diverse aangepaste sporten, van belang zijnde adressen en aanvullende literatuur.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

3

2. ALGEMEEN Toegankelijkheid is de kwaliteit van de gebouwde omgeving, die ons in staat stelt voorzieningen, zoals woningen, werkplekken, winkels, theaters en parken te bereiken en te gebruiken. Toegankelijkheid maakt dat mensen kunnen deelnemen aan de sociale en economische activiteiten waarvoor de gebouwde omgeving is bestemd. Toch is voor mensen met motorische, zintuiglijke of orgaanbeperkingen het gebruik van de omgeving niet altijd even vanzelfsprekend. Veel voorzieningen houden nog onvoldoende rekening met de fysieke beperkingen van hun gebruikers. Dit betekent niet dat voor ieder mens of iedere groep mensen aparte voorzieningen moeten worden getroffen. 'Integrale toegankelijkheid' gaat ervan uit dat de verschillende behoeften van mensen op een vanzelfsprekende wijze geïntegreerd worden in voorzieningen die bruikbaar zijn voor iedereen. Deze handleiding 'Basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties' is ontwikkeld om als hulpmiddel te dienen voor iedereen die betrokken is bij de ontwikkeling, inrichting en vormgeving van sportaccommodaties. Hierbij moet gedacht worden aan sporthallen, tennishallen, zwembaden, stadions en kleed- clubgebouwen. Deze voorzieningen dienen over het algemeen voor iedereen bruikbaar te zijn. Voordat de handleiding ingaat op normen en aanbevelingen die in de bouwkundige zin gehanteerd dienen te worden, wordt in dit hoofdstuk in algemene zin aandacht besteed aan de mensen die een lichamelijke beperking hebben.

2.1 Categorieën mensen met een functiebeperking Het begrip 'gehandicapten' wordt door het Sociaal en Cultureel Planbureau in de rapportage Gehandicapten (1995) als volgt omschreven: 'wie door stoornissen lichamelijke of verstandelijke beperkingen heeft en daardoor sociaal nadeel ondervindt'. Op dit moment wordt veelal de term ‘mensen met een functiebeperking’ gehanteerd. Op basis van de soort functiebeperking kan men drie categorieën onderscheiden. Per categorie kan men de functionele voorwaarden in de vorm van (bouwkundige) maatregelen vaststellen.

2.1.1 Mensen met een motorische functiebeperking - stoornis in de loopfunctie - steun in de vorm van leuningen in circulatiegebieden; - stroeve vloerafwerking of bedekking; - (nagenoeg) geen niveauverschillen; - ingeval van niveauverschil op één bouwlaag: hellingbaan en/of trap

met lage treden; - lift tussen meerdere bouwlagen; - voldoende uitrustmogelijkheden. - rolstoelgebruiker - deuren, doorgangen, circulatieruimten binnen en buiten in het

algemeen van voldoende breedte; - werkruimten flexibel indeelbaar; - (nagenoeg) geen niveauverschillen; - ingeval van niveauverschil op één bouwlaag: hellingbaan; - lift tussen meerdere bouwlagen; - bedienings- en gebruikshoogten tussen reikwijdte en -hoogte van alle

zelfstandig te bedienen en te bereiken apparatuur, meubilair en inrichtingselementen;

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

4

- bruikbaar sanitair. - stoornis in arm- handfunctie - bediening en gebruik hang- en sluitwerk op bruikbare reikwijdte en -

hoogte; - hang- en sluitwerk zo licht mogelijk en goed omvatbaar maken. - stoornis in evenwicht - steun op plaatsen aanbrengen in het gebouw in de vorm van

leuningen in circulatiegebieden; - afronden van hoeken; - zachte of gladde wandafwerkingen; - zitgelegenheid bij en in de lift en andere plekken waar wachten soms

noodzakelijk is.

2.1.2 Mensen met een zintuiglijke functiebeperking - slechthorenden - goede akoestiek en geluidsisolatie; - geen stoorgeluiden; - ringleidingen in sprekersruimten en bij receptie; - telefoonversterking; - goede verlichting in verband met spraak- en gezichtsuitdrukking

afzien; - visuele signalering bij gevaar. - doven - goede verlichting in verband met spraak- en gezichtsuitdrukking

afzien; - (speciale) communicatiemiddelen; - visuele signalering bij gevaar. - slechtzienden - goed verlichtingsniveau en gelijkmatigheid van de verlichting; - geen verblinding, verduisteringsmogelijkheden; - contrasterende kleuren; - duidelijke opschriften bij markeringen en bewegwijzering. - blinden - voelbare materiaalovergangen bij verandering van functie en

overgang van de ene naar de andere ruimte, voor trappen en andere gevaarlijke plaatsen;

- in de vrije ruimte of circulatieruimte geen uitstekende elementen of obstakels maken op plaatsen van wegdraaiende deuren en ramen;

- doorlopende geleiding (gidslijn c.q. geleidelijn) in circulatiegebieden in de vorm van leuningen (binnen) en goten, opstanden of blinde muren (buiten).

- reliëfteksten

2.1.3 Mensen met een orgaanfunctiebeperking1 - stoornis in de hartfunctie - korte looplijnen, weinig circulatie;

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

5

- (nagenoeg) geen niveauverschillen; - ingeval van niveauverschil op één bouwlaag: hellingbaan en/of trap

met lage treden; - lift tussen meerdere bouwlagen; - uitrustmogelijkheden. - stoornis in de longfunctie - stofvrije, onderhoudsarme ruimten; - gelijkmatige verwarming en ventilatie; - geen natuurlijke vezels in de afwerkingsmaterialen en in de

inrichting; - korte looplijnen; - (nagenoeg) geen niveauverschillen; - ingeval van niveauverschil op één bouwlaag: hellingbaan en/of trap

met lage treden; - lift tussen meerdere bouwlagen; - uitrustmogelijkheden. - groeistoornissen - hoogte zitgelegenheden flexibel; - hoogte werkblad flexibel; - hoogte infoborden flexibel; - bedienings- en gebruikshoogte van apparatuur tussen reikwijdte en

-hoogte houden (uitgangspunten maten voor de rolstoelgebruikers).

2.2 Geschat aantal mensen met een lichamelijke functiebeperking Als er wordt gepraat over mensen met een lichamelijke functiebeperking, wordt vaak gedacht aan een kleine bevolkingsgroep. Dit is een misvatting. Eén op de negen Nederlanders heeft een ernstige of zeer ernstige functiestoornis (dit is 11,5 % van de bevolking). Uit tabel 1 blijkt dat er verhoudingsgewijs meer mensen met een functiebeperking zijn in de hogere leeftijdscategorieën dan onder jongeren. Uit het feit dat de Nederlandse bevolking langzaam vergrijst, zou men de conclusie kunnen trekken dat het percentage Nederlanders met een functiestoornis in de toekomst verder zal groeien en dat de behoefte aan integraal toegankelijke gebouwen verder zal toenemen. tabel 1.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

6

Percentage mensen met een functiebeperking per leeftijdscategorie

Percentage

5-14 jaar 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar 75-84 jaar 85 +

4,5 3,2 4,5 7,2 13,9 19,1 29,8 51,0 77,4

2.3 Doelgroepen De handleiding is bedoeld als hulpmiddel bij het ontwerpen, renoveren en aanpassen van sportaccommodaties. Het geeft normen en aanbevelingen voor ontwerpers, architecten, projectontwikkelaars en gemeenten om diverse sportaccommodaties beter Bereikbaar, Toegankelijk en Bruikbaar (BTB) te maken voor mensen met een functiebeperking. Tevens kunnen exploitanten van sportaccommodaties informatie halen uit deze handleiding. Het kan voor hen aantrekkelijk zijn om hun accommodatie goed toegankelijk te maken voor zowel de sporter als de bezoeker. De handleiding is geschreven voor de volgende gebruikers van de accommodatie: - sporters met een functiebeperking; - bezoekers met een functiebeperking; - personeel (met een functiebeperking) direct betrokken bij het sporten, zoals docenten,

scheidsrechters en instructeurs; - personeel (met een functiebeperking) direct betrokken bij het exploiteren of onderhouden van de

accommodatie zoals een beheerder, kantinemedewerker en schoonmaker.

2.4 Inclusief beleid Inclusief beleid houdt in dat met zoveel mogelijk verschillende factoren (omstandigheden, mensen) in het beleid rekening wordt gehouden. Integrale toegankelijkheid ontstaat wanneer bij het ontwerp en de inrichting van ruimten en gebouwen met zoveel mogelijk verschillende mensen (wat betreft lichamelijke mogelijkheden en beperkingen) rekening wordt gehouden. Indien een accommodatie aangepast wordt voor sporters, bezoekers en personeel met een functiebeperking, hebben meer mensen daar baat bij. Zo kan een hellingbaan voor rolstoelers eveneens gebruikt worden door mensen met kinderwagens en door leveranciers met steekwagentjes. Het is dus van groot belang bij het ontwerpen van sportaccommodaties rekening te houden met aanpassingen voor mensen met een functiebeperking, omdat dit in het algemeen niet alleen voor hen, maar voor alle bezoekers de gebruikskwaliteit verhoogt. Voor bepaalde mensen met een functiebeperking zijn echter

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

7

specifieke voorzieningen nodig, bijvoorbeeld braille voor blinden en ringleidingen voor slechthorenden. Een aantal specifieke voorzieningen zijn als aanbevelingen opgenomen in het document.

2.5 Bouwbesluit Inclusief beleid lijkt zeer voor de hand te liggen. Toch loopt de wetgeving in Nederland op dit gebied achter. Sinds 1992 geldt in Nederland één bouwvoorschrift te weten het Bouwbesluit. Hierin staan de toegankelijkheidseisen die voor alle gebouwen gelden. Deze toegankelijkheidseisen uit het Bouwbesluit zijn echter niet echt verstrekkend. Voor utilitaire gebouwen (waar sportaccommodaties onder vallen) is opgenomen dat, indien het gebouw mede toegankelijk moet zijn voor publiek, er een zogenaamde toegankelijkheidssector aanwezig moet zijn. Deze toegankelijkheidssector betreft dat gedeelte van het gebouw dat beschikbaar is voor gebruik door bezoekers. Met andere woorden: niet het gedeelte dat gebruikt wordt door sporters! De eisen die gesteld worden aan een toegankelijkheidssector zijn de volgende: - toegangen van ruimten dienen een vrije doorgang te hebben van minmaal 850 mm en een hoogte van

minimaal 2.100 mm; - verkeersruimten dienen een minimale vrije breedte te hebben van 1.100 mm. Afhankelijk van de grootte van het gebouw dient er in de toegankelijkheidssector een bijzondere toegankelijkheidssector te worden opgenomen. Deze bijzondere toegankelijkheidssector stelt de volgende aanvullende eisen: - verkeersruimten dienen een minimale vrije breedte te hebben van 1.400 mm; - bij een hoogteverschil in de vloer groter dan 20 mm moet een lift of een hellingbaan worden aangebracht; - opname van tenminste één voor rolstoelgebruikers toegankelijke toiletruimte, badruimte, kleedruimte

en verblijfsruimte. Het probleem is dat het huidige Bouwbesluit niet aangeeft bij welke grootte van het gebouw een bijzondere toegankelijkheidssector vereist is. Hierdoor zijn deze eisen vooralsnog gemakkelijk te ontwijken. Hier komt nog eens bij dat ook al zouden de eisen wel gekoppeld zijn aan de grootte van het gebouw, deze principieel strijdig zouden zijn met de eisen van NOC*NSF waarin staat dat er in de sportaccommodatie een scheiding moet zijn tussen vuile voeten en schone voeten. Het huidige Bouwbesluit gaat er namelijk van uit dat alle faciliteiten ten behoeve van de sporters met een functiebeperking (toilet, douche en kleedruimte) zich in een zone bevinden die ook toegankelijk is voor bezoekers. Het Bouwbesluit heeft per 1 juli 1997 een aanscherping verkregen die van invloed is op de integrale toegankelijkheid. Deze aanscherping beperkt zich echter vooralsnog tot de woningbouw. Hiervoor worden er bijvoorbeeld voortaan eisen gesteld aan de afmetingen van de toiletruimte en de afstand tussen de lift en de op die lift aangewezen woning. Voor utilitaire gebouwen wordt ook een nadere uitwerking verwacht in de prestatie-eisen (zogenaamde ‘Bouwbesluit 2e fase’) maar wanneer deze in werking zal treden is vooralsnog onduidelijk. Rekening houdend met de conceptinhoud van het Bouwbesluit 2e fase en vooruitlopend op de bekrachtiging ervan heeft ISA/NOC*NSF gemeend er verstandig aan te doen voor de sportsector een handleiding te ontwikkelen die: - volledig is afgestemd op de sportsector met haar enorme diversiteit aan gebouwtypen (onder andere

sporthallen, zwembaden, clubhuizen, fitnessruimten en ijshallen);

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

8

- zo goed mogelijk is afgestemd op enerzijds de wensen van de afzonderlijke belangenbehartigende gehandicaptenorganisaties (doven, blinden, rolstoelgebruikers) en anderzijds de wensen van NOC*NSF ten aanzien van betaalbare en kwalitatief goede sportaccommodaties;

- verstrekkender is dan het huidige Bouwbesluit en waarschijnlijk ook het Bouwbesluit 2e fase; - duidelijkheid schept naar architecten, bouwers, verenigingen, gemeenten enzovoort welke zaken

worden geëist en welke zaken worden aanbevolen ten behoeve van de toegankelijkheid en bruikbaarheid van sportaccommodaties;

- koepelorganisaties als NOC*NSF, de NEBAS en de afzonderlijke gehandicaptenorganisaties de mogelijkheid geeft eenduidig te adviseren en te toetsen;

- voor de koepelorganisatie NOC*NSF een toetsingskader kan bieden voor eventueel toe te kennen subsidies.

De voor u liggende handleiding zal worden bijgesteld als blijkt dat: - de definitief vastgestelde inhoud van het Bouwbesluit 2e fase in strijd is met de huidige handleiding; - in de praktijk op bepaalde plaatsen aanscherping dan wel verruiming noodzakelijk is.

2.6 Gebruiksintensiteit van de accommodatie van mensen met een functiebeperking Uit de vorige paragraaf heeft u kunnen opmaken dat er zekere basiseisen bestaan waardoor een sportaccommodatie (maar ook andere gebouwen) integraal toegankelijk gerealiseerd kan worden. Wanneer deze basiseisen tijdens de nieuwbouw worden gehanteerd zullen de meerkosten aanzienlijk lager zijn dan wanneer een gebouw later aangepast moet worden om alsnog aan deze basiseisen te voldoen. ISA/NOC*NSF en de NEBAS achten deze basiseisen dermate essentieel dat zij deze als ‘norm’ stelt voor een goede sportaccommodatie. De norm die in deze handleiding opgesteld is voor integraal toegankelijke sportaccommodaties, is vastgesteld op het gebruik van de sportaccommodatie op ad hoc basis door een beperkt aantal personen met een functiebeperking. Dit is naar de mening van ISA/NOC*NSFen de NEBAS een minimale norm en wij adviseren u dan ook nauwgezet te controleren of u niet meer dient te realiseren ten behoeve van uw toekomstige doelgroep. Indien u een accommodatie wilt realiseren waarvan groepsgebruik door mensen met een functiebeperking met een zekere regelmaat zal plaatsvinden kunt u er niet omheen dat u meer moet realiseren voor mensen met een functiebeperking dan slechts datgene wat de norm u voorschrijft. Hiervoor kunt u gebruik maken van de aanbevelingen genoemd bij elke paragraaf. Afhankelijk van de aard van uw doelgroep kunt u een keus maken. Indien u meer op maat gesneden advies hierover wilt, adviseren wij u om in Bijlage B ‘Adressen’ het adres en telefoonnummer voor de voor u van belang zijnde organisatie op te zoeken. Uiteraard kunt u ook altijd contact opnemen met ISA/NOC*NSF of de NEBAS.

2.7 Normen en aanbevelingen De fysieke mogelijkheden van de gebruikers van het gebouw zijn van te voren onbekend, ze zijn anoniem. De gebruikers zijn op hun beurt vaak weer onbekend met een gebouw. Vandaar dat voorzieningen voor de gebruikers afgestemd worden op de collectieve behoefte. In deze handleiding worden dit de 'normen' genoemd. Deze normen zijn zo bepaald dat indien een bezoeker met een bepaalde functiebeperking aanvullende eisen nodig heeft om gebruik te kunnen maken van het gebouw, dit relatief eenvoudig kan gebeuren. De normen zijn dus de basiseisen die toegankelijkheid voor de

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

9

dagelijkse gebruiker verzekerd. De aanvullingen worden in deze handleiding 'aanbevelingen' genoemd. Deze aanvullingen kunnen ervoor zorgen dat het gebouw relatief eenvoudig toegankelijk wordt gemaakt voor een gebruiker of een groep gebruikers met een bepaalde functiebeperking. Om verwarring hierover te vermijden volgt hieronder de definitie van beiden: - normen: basiseisen waaraan iedere sportaccommodatie dient te voldoen, zodat het

gebouw in principe toegesneden is op de collectieve behoefte. Deze basiseisen zijn zo opgesteld dat het gebouw relatief gemakkelijk met aanvullingen toegankelijk te maken is voor gebruikers met een specifieke functiebeperking;

- aanbevelingen: aanvullingen op de basiseisen die gebruikt kunnen worden om een

sportaccommodatie toegankelijk te maken voor een groep gebruikers met een bepaalde functiebeperking. De aanbevelingen zijn vrijblijvend van aard, maar hierbij dient bedacht te worden dat de norm een minimale eis is.

De normen en aanbevelingen gelden voor de sportaccommodaties en het tot de sportaccommodatie behorende buitenterrein (bijvoorbeeld parkeergebied, toegangswegen, enzovoort).

2.8 Beheer “Een accommodatie kan nog zulke fantastische voorzieningen voor mensen met functiebeperking hebben, zonder een goed beheer heeft men er nog niets aan”. Iedere voorziening in een accommodatie voor mensen met een functiebeperking verdient voortdurend de aandacht van de aanwezige beheerder. Hij zal erop moeten toezien dat de integrale toegankelijkheid te allen tijde gewaarborgd blijft. Een hellingbaan bijvoorbeeld die geblokkeerd wordt door obstakels verliest zijn functie. De beheerder dient ervoor te zorgen dat de hellingbaan ook echt vrij is en als zodanig kan worden gebruikt. Ook aangepaste toiletten verdienen de aandacht. Deze kunnen gaan stinken als ze een tijdje niet gebruikt worden. Door het in goede staat houden van de voorzieningen zorgt de beheerder ervoor dat de accommodatie bezocht blijft worden door mensen met een functiebeperking. Onderschat het belang hiervan niet!

2.9 Het Internationaal Toegankelijkheidssymbool ITS (Sport) De internationale Revalidatie Organisatie (Rehabilitation International, New York), waarbij 77 nationale organisaties zijn aangesloten, heeft een symbool laten ontwerpen en aanvaard dat kan worden aangebracht op gebouwen en bij voorzieningen die mede voor mensen met een functiebeperking toegankelijk zijn. Het beeldmerk is een symbool van de Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad en heeft met name een informatieve betekenis. Een gebouw met een ITS symbool bij de hoofdentree laat zien dat aan de toegankelijkheidsbehoefte van bezoekers met een functiebeperking wordt voldaan. De Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad stelt voor Nederland de criteria vast en bewaakt deze. Gevelplaten en stickers met dit toegankelijkheidssymbool worden toegekend aan gebouwen en voorzieningen die daarvoor in aanmerking komen. Dit gebeurt echter pas wanneer het betreffende gebouw of de voorziening deskundig is beoordeeld door één van de consulenten c.q. vrijwilligers, die daarvoor in het land zijn aangesteld. De Provinciale Overlegorganen Gehandicaptenbeleid coördineren

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

10

dit werk in de verschillende provincies. Zij kennen uiteindelijk het symbool toe. Bij het Inter Provinciaal Overlegorgaan Gehandicaptenbeleid zijn nadere inlichtingen te verkrijgen (zie bijlage 2: Adressen). Toekenningscriteria Het uitgangspunt voor de toekenning van het ITS is, dat ‘de bezoekers van een gebouw op een zo onafhankelijk en gelijkwaardig mogelijke wijze de (mede) voor hen bestemde voorzieningen van een gebouw kunnen bereiken en gebruiken'. Dit uitgangspunt komt overeen met dat van integrale toegankelijkheid, maar is inzake het ITS beperkt tot het voor het publiek bestemde deel van het gebouw. De criteria die voor de toekenning van het ITS gelden, zijn dan ook beperkt tot de eisen verbonden aan de voor publiek bestemde gebouwfuncties. De eisen zijn overgenomen uit de onderdelen ‘Eisen buitenruimten’ en ‘Eisen gebouwen’ van het Handboek voor Toegankelijkheid. Een indicatie van wat onder ‘bezoekers’ en ‘voor bezoekers bestemde voorzieningen’ kan worden verstaan is weergegeven in het onderdeel ‘Specifieke aandachtspunten’ van het deel ‘Overige informatie’ van het Handboek voor Toegankelijkheid. In 1998 is er van het ‘Handboek voor Toegankelijkheid’ een beknopte versie voor consumenten verschenen. Hierin zijn de eisen van het ITS voor de diverse gebouwfuncties opgenomen. Deze ITS-eisen komen geheel overeen met en zijn een deelverzameling van de eisen in dit handboek. In bruikleen Het ITS wordt in bruikleen toegekend in de vorm van een gevelplaat en/of enkele stickers. Het symbool blijft derhalve steeds eigendom van de Gehandicaptenraad. De gevelplaten (afmeting 170 x 190 mm) en glasstickers, die bij de ingang van gebouwen c.q. voorzieningen zijn aangebracht, geven aan dat deze aan het hierboven genoemde criterium voldoen. De stickers (afmeting 100 x 100 mm en 60 x 60 mm) worden aangebracht bij onderdelen van een object die aan de eisen voldoen, zoals toiletten.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

11

3. EXTERNE TOEGANKELIJKHEID Bij het ontwerpen en situeren van sportaccommodaties dient men met de volgende punten rekening te houden.

3.1 Toegangswegen norm: 1. De toegangswegen van de openbare weg naar de accommodatie dienen een verhard stroef wegdek

te hebben en zo vlak en horizontaal mogelijk te zijn aangelegd. 2. Directe niveauverschillen dienen niet groter gemaakt te worden dan 20 mm. 3. De diameter van openingen in de looproute, zoals vloerroosters, dient max. 20 mm te bedragen. 4. De toegangswegen dienen zo veel mogelijk obstakelvrij worden uitgevoerd. 5. De vrije hoogte boven de toegangswegen dient te allen tijde minimaal 2.400 mm te bedragen. 6. Voor de vrije breedte van deze wegen dient het volgende te worden aangehouden: - tenminste 1.200 mm indien er sprake is van incidenteel tegemoetkomend verkeer; - tenminste 1.500 mm indien er sprake is van regelmatig tegemoetkomend verkeer; - tenminste 1.800 mm indien er sprake is van voortdurend tegemoetkomend verkeer. aanbeveling: 1. Obstakelvrije, natuurlijke gidslijnen aanbrengen (bijvoorbeeld de overgang tussen pad en perk of een

opstaande rand) als geleiding van de openbare weg naar de entree van de sportaccommodatie. Een ingewikkelde, drukke looproute richting de entree voorzien van geleidelijnen van ribbel- en rubbertegels.

2. Obstakels en bewegwijzering langs de route richting de entree uitvoeren in opvallende kleuren en met goed leesbare letters en symbolen. Tracht ervoor te zorgen dat obstakels goed te detecteren zijn met de taststok.

3. Toepassing van kleuren volgens de internationaal geaccepteerde standaard; groen voor veiligheid, geel voor gevaar en rood voor noodgeval.

4. Aanwijzingsborden, verkeerspalen, opschriften, busnummers en dergelijke voorzien van contrasterende kleurenschema’s, bijvoorbeeld:

- zwarte letters op een gele achtergrond (andersom is ook mogelijk); - zwarte letters op een witte achtergrond (andersom is ook mogelijk); - witte letters op een blauwe achtergrond (bijvoorbeeld pictogrammen op stations). (Zie ook HT ‘Voetpaden en trottoirs’ en ‘Oversteekplaatsen’)

3.2 Parkeerplaatsen norm: 1. Bij parkeergebieden van twintig of meer parkeerplaatsen dient minimaal 1 invalidenparkeerplaats

opgenomen te worden. 2. De situering van invalidenparkeerplaatsen dient zo dicht mogelijk bij de ingang te zijn. 3. Parkeerplaatsen ten behoeve van mensen met een functiebeperking dienen minimaal 3500 mm breed

en 5000 mm lang te zijn en voorzien te zijn van verkeersbord E6.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

12

aanbeveling: 1. Uitgaan van 2% van het totaal aantal parkeerplaatsen (1 op 50) met een minimum van 1. 2. Invalidenparkeerplaatsen binnen 50 meter van de ingang situeren. 3. Een eventuele taxistandplaats zo kort mogelijk bij de entree van de accommodatie situeren. (Zie ook HT ‘Parkeerplaatsen’)

3.3 Straatmeubilair norm: 1. De vrije doorgangsbreedte bij een versmalling over een afstand van maximaal 1200 mm in de

looproute dient minimaal 900 mm te bedragen. aanbeveling: 1. De looproute zo min mogelijk belemmeren met verkeersborden, paaltjes, lantaarnpalen, bomen,

bloembakken en ander straatmeubilair. Indien dit onafwendbaar is, er bij voorkeur voor zorgen dat het straatmeubilair voldoende gemarkeerd is.

2. Straatmeubilair met een gebruiksbestemming, zoals geldautomaten, telefooncellen en zitplekken, voldoende gebruiksruimte bieden en zodanig vormgeven dat iedereen ze kan herkennen en gebruiken.

(Zie ook HT ‘Straatmeubilair’)

3.4 Oversteekplaatsen norm: 1. Indien gebruikers van een sportaccommodatie op weg naar de accommodatie, bijvoorbeeld van het

parkeerterrein naar de entree, een drukke verkeersweg kruisen dient deze voorzien te zijn van een zebrapad.

2. Directe niveauverschillen dienen niet groter gemaakt te worden dan 20 mm. Dit betekent dat kleine niveauverschillen zoals trottoirs en trottoirbanden verlaagd dienen te worden tot maximaal 20 mm of tot een helling van maximaal 1:10.

aanbeveling: 1. Een of meer oversteekplaatsen (zebrapaden) in het stratenplan opnemen met een vrije breedte van

minimaal 1200 mm om de bereikbaarheid van de accommodatie te waarborgen. 2. Bij toepassing van een helling deze bovenaan voorzien van een nagenoeg vlak gedeelte met een

diepte van minimaal 1200 mm ten behoeve van de opstelruimte. 3. Vluchtheuvels minimaal 1500 mm breed maken. Bij voorkeur deze geheel gelijkvloers met de weg

aanbrengen. 4. Oversteekplaatsen voorzien van voetgangerslichten met bedieningsknop en akoestisch signaal. 5. Over de volle breedte van de oversteekplaats het trottoir markeren (zowel tactiel als visueel) met een

diepte van 600 mm. (Zie ook HT ‘oversteekplaatsen’)

3.5 Hellingbanen (buiten)

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

13

Grotere hoogteverschillen van meer dan 20 mm dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Is een verschil in hoogte van meer dan 20 mm onafwendbaar, pas dan een hellingbaan in combinatie met een of meerdere treden toe. De hellingbaan dient in dat geval aan het volgende te voldoen: norm: 1. Indien de aan te brengen helling minder steil is dan 1:25, dan dient deze te voldoen aan de eisen voor

de toegangswegen (zie paragraaf 3.1). 2. Is de aan te brengen helling steiler dan 1:25, dan dienen de volgende specificaties te worden

gehanteerd: - Tot 100 mm hoogteverschil dient de hellingshoek kleiner of gelijk aan 1:10 te zijn. - Tot 1000 mm hoogteverschil is een hellingshoek tussen 1:10 en 1:25 benodigd. Steilere

hellingbanen dan bovengenoemde zijn zeker niet geschikt voor zelfstandig gebruik, ook niet voor elektrische rolstoelen.

3. De vrije breedte van de hellingbaan dient minimaal 1.200 mm te bedragen. 4. Het hellingbaanvlak dient te worden uitgevoerd in een stroeve gesloten verharding. 5. Na het minimaal te overbruggen hoogteverschil van 1.000 mm moet er een tussenbordes worden

aangebracht met een vrije diepte van minimaal 1.500 mm. 6. Aan het begin en het eind van de helling dient een nagenoeg horizontaal vlak te worden opgenomen

met een vrije diepte van minimaal 1.500 mm. aanbeveling: 1. Nabij een hellingbaan tevens een trap opnemen. 2. Bij een te overbruggen hoogteverschil dat groter is dan 250 mm, aan weerszijden van de hellingbaan

leuningen opnemen op een hoogte van 850 tot 950 mm gemeten loodrecht vanaf het hellingsvlak. (Zie ook HT ‘Overbrugging van hoogteverschil’ en ‘Specificaties helling’)

3.6 Trappen (buiten) norm: 1. Buitentrappen dienen een optrede van maximaal 150 mm en een aantrede van minimaal 300 mm te

hebben. 2. De vrije breedte tussen de leuningen dient minimaal 1200 mm te bedragen. 3. Zowel aan het begin als aan het eind van de trap dient zich een vrije ruimte van minimaal 1200 mm te

bevinden. 4. De treden dienen stroef en vlak van uitvoering te zijn. aanbeveling: 1. Trappen voorzien van een kleurmarkering op de treden, kleur contrasterende leuningen en een

waarschuwingsmarkering onder en bovenaan de trap uitgevoerd met rubber tegels. 2. Nabij een voor het publiek toegankelijke trap een hellingbaan opnemen. 3. Geen open trappen of traptreden met een uitstekende neus toepassen. 4. Bij overbrugging van een hoogteverschil van meer dan 250 mm leuningen aanbrengen aan

weerszijden van de trap, op een hoogte tussen 850 en 950 mm gemeten vanaf het begin van de aantrede.

(Zie ook HT ‘Specificaties trap’)

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

14

3.7 Toegang tot het gebouw Het is niet de bedoeling dat er voor mensen met een functiebeperking een afzonderlijke toegang wordt gerealiseerd. norm: 1. De vrije doorgangsbreedte van de toegangsdeur dient minimaal 850 mm te bedragen. 2. De vrije doorgangshoogte van de toegangsdeur dient minimaal 2100 mm te bedragen. 3. De drempelhoogte dient maximaal 20 mm te zijn. 4. Glazen deuren of deurvullend glasvlak voorzien van een contrasterende horizontale strook op een

hoogte van ca. 1.500 mm. Bijvoorbeeld een ondoorzichtige folie, een strook matglas of gemêleerd glas of het logo van de accommodatie. Bij twijfel kan contact opgenomen worden met ISA/NOC*NSF.

5. Bedieningselementen (bel, deurkruk) en gebruiksvoorzieningen (intercom, brievenbus) minimaal 500 mm uit elke inwendige hoek plaatsen.

6. Bedieningselementen dienen tussen 900 en 1200 mm boven vloerpeil te worden bevestigd. 7. De bedieningsweerstand van de toegangsdeur dient maximaal 30 Newton te bedragen. 8. Zowel voor als achter de toegangsdeur dient een nagenoeg horizontaal vlak van minimaal 1.800 x

1.800 mm aanwezig te zijn. aanbeveling: 1. Streven naar een logische ligging van de entree. 2. De ligging van de entree verduidelijken met een geleidelijn van ribbel- en/of rubber(beton)tegels om

de vindbaarheid te vergroten. 3. De entree in een kleurcontrast uitvoeren, duidelijk verlicht en opvallend van vorm (bijvoorbeeld een

uitspringende entree). 4. De naam (en het logo) van de accommodatie in duidelijke en contrasterende letters aanbrengen. 5. Fietsenrekken en -klemmen zo min mogelijk in de looproute naar de accommodatie toe plaatsen. 6. De deuren goed zichtbaar maken door het toepassen van contrasterend gekleurde kozijnen en

deurknoppen. 7. Bij toepassing van een grote tourniquette-deur (roterende of carrouseldeur) bij de ingang de

afmetingen hiervan zodanig maken dat er een inwendig vrij gebruiksoppervlak aanwezig is van minimaal 1.100 x 1.400 mm of minimaal 900 x 1.800 mm. Indien dit niet het geval is tevens een aparte entreedeur opnemen voor minder validen.

(Zie ook HT ‘Toegangen tot het gebouw’)

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

15

4. INTERNE TOEGANKELIJKHEID

4.1 Het ruimtelijk ontwerp norm: 1. Gebouwfuncties met een openbare bestemming (onder andere kassa, receptie en informatiebalie)

dienen zoveel mogelijk op de bouwlaag van de bezoekersentree gesitueerd te worden op een logische, gemakkelijk vindbare plek.

2. Ruimten die in de accommodatie een publieke functie hebben (zoals toiletten, liften, trappen en dergelijke) dienen zoveel mogelijk centraal gesitueerd te worden ten opzichte van de ruimten waarvoor ze dienst doen.

3. Indien bezoekers op verdiepingen moeten kunnen komen dienen deze verdiepingen met een lift bereikbaar te zijn.

4. Het ontwerp dient zodanig eenvoudig van opzet te zijn, dat het ook voor visueel gehandicapte mensen gemakkelijk te doorgronden is.

5. Er dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen primaire en secundaire routes. aanbeveling: 1. Voor blinden en slechtzienden voldoende gemakkelijk herkenbare oriëntatiepunten in de

accommodatie opnemen. 2. Ten behoeve van de oriëntatie grote ruimten die als verblijfsgebied dienen (bijvoorbeeld een kantine)

onderverdelen in kleinere ruimten. 3. Ten behoeve van de oriëntatie in grote ruimten die als doorgangsgebied dienen, de doorgaande

looproute markeren. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door toepassing van een afwijkende strook vloerbedekking in de entreehal.

4. Ten behoeve van de oriëntatie de plattegrond van de accommodatie volgens een rechthoekig systeem ontwerpen. Andere ontwerpsystematieken zijn mogelijk, mits zorgvuldig aandacht besteed wordt aan de overzichtelijkheid van het ontwerp, zodat de oriëntatie geen problemen oplevert.

5. Obstakels in looproutes en andere verkeerszones zoveel mogelijk voorkomen. Ook zaken als bijvoorbeeld informatiebalies en infoborden niet zodanig situeren dat ze zelf obstakels worden, alsmede voorkomen dat de mensen die zich daar verzamelen in de weg staan. Kolommen, stoelen niet in verkeerszones plaatsen.

(Zie ook HT ‘structuur van een gebouw’)

4.2 Verkeersruimten norm: 1. Een helling in de verkeersruimte dient kleiner te zijn dan 1:20. Indien deze groter is dan 1:20 dienen

de eisen overeenkomstig paragraaf 3.5 ‘Hellingbanen’ te worden toegepast. 2. In doodlopende gangen dient een minimale draairuimte te zijn van 1.500 x 1.500 mm. 3. De vrije doorgangshoogte dient minimaal 2.200 mm te bedragen. Let hierbij op armaturen,

bewegwijzering, sprinklers, en dergelijke 4. De vrije doorgangsbreedte van verkeersruimten dienen als volgt te worden gehanteerd:

- tenminste 1200 mm indien er sprake is van incidenteel tegemoetkomend verkeer; - tenminste 1500 mm indien er sprake is van regelmatig tegemoetkomend verkeer;

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

16

- tenminste 1800 mm indien er sprake is van voortdurend tegemoetkomend verkeer. - tenminste 900 mm indien er sprake is van een plaatselijke versmalling van maximaal 1200 mm

lengte. - tenminste 1500 mm indien een deur de verkeersruimte in draait.

5. Inrichtingselementen (bijvoorbeeld stoelen, tafels, kastjes, wasbakken, leuningen, planken, en kapstokken) dienen geen scherpe hoeken of uitsteeksels te hebben, met het oog op mogelijke verwondingen.

6. Objecten die zich bevinden in de looproute duidelijk markeren, zowel visueel als bouwkundig (bijvoorbeeld door middel van de vloerafwerking). Men kan tevens ongelukken vermijden door inrichtingselementen in te bouwen of in een nis te plaatsen.

aanbeveling: 1. Het loopoppervlak bij voorkeur stroef, vlak en drempelvrij uitvoeren. Geen hoogpolig tapijt toepassen

in verband met de oriëntatiebehoefte van auditief gehandicapte mensen. 2. Vermijden dat deuren naar de gang toe opendraaien. (Zie ook HT ‘Verkeersruimten’ en ‘Toegang tot vertrekken’)

4.3 Routing en bewegwijzering aanbeveling: 1. Informatiehoogte voor grotere leesafstand (bijvoorbeeld bewegwijzering) bevestigen op een hoogte

van minimaal 2.200 mm. 2. Informatiehoogte voor kleinere leesafstand (bijvoorbeeld naambordjes) bevestigen op een hoogte van

circa 1.500 mm. 3. Alle symbolen, letters, cijfers en andere aanwijzingen in de accommodatie waar men bij kan ook in

reliëf uitvoeren. Bijvoorbeeld bij symbolen op toiletten (D en H) en verdiepingnummers. 4. Alle symbolen, letters, cijfers en andere aanwijzingen in de accommodatie aangeven in een

contrasterende kleur.

4.4 Hellingbanen (binnen) De normen en aanbevelingen genoemd in paragraaf 3.5 ‘Hellingbanen (buiten)’ gelden ook voor hellingbanen binnen. (Zie ook HT ‘Specificaties helling’)

4.5 Trappen (binnen) De normen en aanbevelingen genoemd in paragraaf 3.6 ‘Trappen (buiten)’ gelden in grote lijnen ook voor binnentrappen. De volgende aanpassingen c.q. aanvullingen dienen gehanteerd te worden: norm: 1. Binnentrappen dienen een optrede van maximaal 185 mm en een aantrede van minimaal 240 mm te

hebben. 2. Er dient voldoende verlichting op en bij de trappen aanwezig te zijn.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

17

aanbeveling: 1. De binnentrap van een waarschuwingsmarkering voorzien, uitgevoerd in een verandering van

ondervloer (bijvoorbeeld overgang van tapijt naar hout of beton). (Zie ook HT ‘Specificaties trap’)

4.6 Liften Onderstaande specificaties gelden in principe voor zowel kooi- als hefplateau en trapplateauliften. Indien de norm voor een bepaald type lift afwijkend is wordt dit aangegeven. norm: 1. De vrije ruimte vóór de lift dient minimaal 1.500 x 1.500 mm te bedragen. 2. Er dient voldoende verlichting te zijn in en voor de lift. 3. De vrije doorgangsbreedte dient minimaal 850 mm te bedragen. 4. De vrije doorgangshoogte dient minimaal 2.100 mm te bedragen. 5. Indien de liftdeuren niet automatisch openen dient de weerstand om de liftdeur te openen maximaal

30 Newton te bedragen. 6. Het vrije vloeroppervlak van de kooi- en hefplateaulift dient tenminste 1.050 x 1.350 mm te bedragen.

Het vrije vloeroppervlak van de trapplateaulift dient tenminste 900 x 1.200 mm te bedragen. 7. De vrije hoogte in de lift of boven het plateau dient minimaal 2.100 mm te bedragen. 8. De bedieningsknoppen, noodschakelaar en alarmknop dienen bij elkaar te zijn aangebracht op een

hoogte tussen 900 en 1.200 mm boven het peil van de liftvloer. 9. De bedieningselementen dienen minimaal 500 mm uit de hoek te zijn geplaatst. 10. De lift dient voorzien te worden van bedieningsknoppen met reliëfaanduidingen. De lift niet van

tiptoetsen voorzien. 11. Het hefvermogen van kooi- en hefplateaulift dient minstens 3500 N te zijn. Het hefvermogen van de

trapplateaulift dient minstens 2500 N te zijn. 12. Bij stilstand moet de vloer van de liftkooi zich op gelijke hoogte bevinden met de aansluitende

verdieping. De tolerantie (verticaal) mag maximaal 20 mm (plus of min) bedragen. 13. De ruimte (horizontaal) tussen verdieping en kooivloer mag maximaal 20 mm zijn. 14. Een trapplateau- en hefplateaulift dient een afrijbeveiliging te hebben. Deze mag bij het oprijden geen

obstakel vormen. 15. Een trapplateau- en hefplateaulift dient te zijn voorzien van een automatische afknelbeveiliging. aanbeveling: 1. De vloerbedekking voor de lift wat betreft kleur en materiaal laten contrasteren met de overige

vloerbedekking. 2. Een automatisch bediende schuifdeur toepassen waarvan de deur ± 15 seconden openblijft. 3. De deur zodanig uitvoeren, dat het stoten door rolstoelen zo min mogelijk beschadigingen veroorzaakt

(bijvoorbeeld met stootplaten bekleden). 4. Verdiepingsaanduiding en het openen en sluiten van de deur, zowel visueel als auditief (bijvoorbeeld

door middel van een bel) aangeven. 5. Voor alarmering een telefoon met ontvangstversterking van 20 dB opnemen of een luidspreker met

volume regeling. (Zie ook HT ‘Specificaties lift’)

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

18

4.7 Toegang tot vertrekken norm: 1. Voor deuren die frontaal benaderd worden dient een vrije gebruiksruimte te worden gereserveerd van

minimaal 1.100 x 1.100 mm exclusief het draaivlak van de deur. Voor deuren die zijwaarts benaderd worden dient een vrije gebruiksruimte te worden gereserveerd van minimaal 1.100 x 1.100 mm exclusief het draaivlak van de deur.

2. Als er gekeerd moet kunnen worden (doodlopende gang) dient een ruimte van 1.500 x 1.500 mm beschikbaar te zijn. 3. De doorgangsbreedte dient obstakelvrij en tenminste 850 mm breed te zijn. Grote handgrepen dienen

hierbij geen obstakel te vormen. 4. De vrije doorgangshoogte dient minimaal 2.100 mm te bedragen. 5. Indien het gebruik van een dorpel onvermijdelijk is, dient deze afgerond te zijn en maximaal 20 mm

hoog. 6. Bedieningselementen (bijvoorbeeld deurkrukken, schakelaars, knoppen, drukbellen en druktoetsen)

dienen tussen 900 en 1.200 mm boven het vloerpeil gesitueerd te zijn. Daarnaast dienen bedieningselementen minimaal 500 mm uit elke inwendige hoek geplaatst te zijn.

7. De benodigde trekkracht om de deur te openen dient maximaal 30 Newton te bedragen. 8. Op glazen deuren en wanden op een hoogte van 1.500 mm een visuele markering aanbrengen.

Bijvoorbeeld een ondoorzichtige folie, een strook matglas of gemêleerd glas of het logo van de accommodatie. Bij twijfel kan contact opgenomen worden met ISA/NOC*NSF.

aanbeveling: 1. De verbindingen tussen de diverse ruimten dorpelvrij uitvoeren. 2. De deur of het deurkozijn in een contrasterende kleur schilderen (in vergelijking met de omringende

wanden) om de zichtbaarheid te vergroten. Dit geldt ook voor een liftdeur. 3. De deurkruk laten contrasteren met de deur zodat de vindbaarheid vergroot wordt. 4. Als handgreep een stang horizontaal dan wel schuin over de volle breedte van de deur aanbrengen.

Het hart van de handgreep ligt hierbij op 900 mm boven de vloer. 5. Deuren voorzien van een sluitvertraging. 6. Daar waar nodig over de volle breedte van de deur, stootplaten met een hoogte van tenminste 400

mm aanbrengen. 7. Grote schakelaars (tuimelschakelaar of trekschakelaar) en grote toetsen toepassen. Bij voorkeur geen

tiptoetsen toepassen. 8. De grip verbeteren door de handgreep van een bepaald reliëf (stroefheid) te voorzien. Ronde

draaiknoppen vermijden. 9. Apart gelegen ruimten waar mensen met een functiebeperking zich in afzondering kunnen ophouden

(bijvoorbeeld een toilet) voorzien van een alarminstallatie. (Zie ook HT ‘Toegangen tot het gebouw’ en ‘Toegang tot vertrekken’)

4.8 Leuningen/geleidingen aanbeveling:

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

19

1. Leuningen en of geleidingen aanbrengen die dienst kunnen doen ter ondersteuning van mensen met een functiebeperking. Belangrijk hierbij is dat het loopgebied naast de leuning of geleiding vrij is van obstakels. Het beheer van de accommodatie dient hier voor te zorgen.

2. Leuningen en/of geleidingen kunnen geplaatst worden in hallen, gangen, kleed-, toilet-, doucheruimten en alle andere publiekstoegankelijke ruimten.

3. De leuningen en/of geleidingen bij voorkeur uitvoeren in een met de omgeving contrasterende kleur.

4.9 Afwerkingen

4.9.1 Materialen

Materiaaltoepassingen kunnen voor mensen met een visuele functiebeperking een belangrijke informatiebron zijn bij het zich oriënteren en bewegen. Dit geldt in het bijzonder voor blinden, die voornamelijk op hun gevoel en gehoor aangewezen zijn. aanbeveling: 1. Gebruik verschillen in textuur (hard-zacht, ruw-glad) en materialen met verschillende geluidsindrukken

(hout, linoleum, tapijt) om richting te geven. 2. De vloer- en wandafwerking variëren om informatie te verschaffen (aankondigen kruisende gangen,

vluchtwegen, enzovoort). 3. Zo min mogelijk materialen toepassen die een negatieve invloed op de oriëntatie kunnen uitoefenen.

Hoogpolig tapijt bijvoorbeeld is ongeschikt voor verkeerszones en grote ruimten, omdat het alle geluidsindrukken wegneemt.

4. Zo min mogelijk materialen met een hoge weerspiegelingsfactor toepassen. Een vloer die plafondverlichting bijvoorbeeld weerspiegelt, kan het zicht belemmeren door de hierdoor veroorzaakte schitteringen.

5. Geen al te ruwe oppervlakken toepassen bij wandafwerkingen (bakstenen, grof stukadoorswerk) teneinde eventuele verwondingen te vermijden.

6. De plaatsing van ramen, deuren of andere glasvlakken zorgvuldig overwegen, in verband met het feit dat visueel gehandicapten deze vaak niet kunnen waarnemen en zich er eventueel aan kunnen verwonden. Bij voorkeur het glas markeren met een horizontale markering over de volledige breedte die in kleur duidelijk afsteekt tegen de achtergrond.

4.9.2 Kleur

Het oog blijkt niet voor alle kleuren even gevoelig te zijn: oranje, geel en lichtgroen zijn het beste waar te nemen; rood en paars minder goed, voornamelijk wanneer de lichtsterkte gering is. aanbeveling: 1. In de kleurenschema’s gebruik maken van kleurcontrasten om extra onderscheid aan brengen tussen

verschillende onderdelen (bijvoorbeeld trappen, leuningen en deuren). 2. Aan een kleur een functie koppelen. Blauwe deuren kunnen in een sportaccommodatie bijvoorbeeld

toiletten herbergen terwijl groene deuren bijvoorbeeld toegang tot kleedlokalen kunnen bieden. Het is ook mogelijk de vloerbedekking in circulatiegebieden een andere (duidelijk contrasterende) kleur te geven dan in de overige ruimten.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

20

4.9.3 Geluid

Geluid kan een positieve en een negatieve bijdrage leveren aan de oriëntatie. Het geluid van een voetstap of een stok heeft een positief effect. Bepaalde ononderbroken geluiden, zoals een roltrap, een rateltikker en een fontein kunnen tevens de oriëntatie vergemakkelijken. Geluid werkt negatief als het ‘lawaai’ is en andere gewenste geluiden vervormt of blokkeert. Er wordt wel gezegd dat 'lawaai mist is voor een blinde'. aanbeveling: 1. Aandacht schenken aan de akoestiek van de ruimte(n) zodat de communicatie onderling niet

bemoeilijkt of zelfs onmogelijk wordt. 2. Liften voorzien van een auditieve vermelding van de verdieping en een geluidssignaal bij het openen

en sluiten van de deur. 3. Oversteekplaatsen voor voetgangers voorzien van optische aanwijzingen aangevuld met akoestische

signalen (rateltikker). 4. Bij informatiebalies en omroepsystemen de luidspreker zodanig plaatsen dat zij een goed

'geluidsbeeld' geeft, dat wil zeggen zo dat het geluid uit de richting van de spreker lijkt te komen. 5. Een volledig met glas afgesloten informatiebalie voorzien van een balie-ringleiding. 6. Lawaaibronnen zoveel mogelijk afschermen zodat ze richtinggevende geluiden niet verstoren.

4.9.4 Licht

Een goed lichtniveau is van groot belang voor slechtzienden. Sommige slechtzienden kunnen uitsluitend nog licht-donker verschillen waarnemen. aanbeveling: 1. Een gelijkmatige verlichting toepassen zodat kleur- en vormcontrasten duidelijk waar te nemen zijn.

Ongelijkmatige verlichting kan voor slechtzienden (vaak last hebbend van lichtovergevoeligheid) problemen veroorzaken t.g.v. verblinding.

2. De lichtbron zodanig afschermen dat verblinding en weerspiegeling voorkomen worden. 3. In vertrekken met weinig of geen daglicht die naast ruimten liggen met veel daglicht, het gebrek

compenseren door het niveau van het kunstlicht te verhogen, zodat grote verschillen in helderheid worden vermeden en verblinding wordt voorkomen.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

21

5. VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN COMMUNICATIE

5.1 Communicatiemiddelen

5.1.1 Bel en/of alarm

aanbeveling: 1. In toiletten en andere sanitaire ruimten (douches, kleedruimten) waarvan bezoekers gebruik maken,

een alarminstallatie opnemen. 2. Op 400 mm boven de vloer rondom in de ruimte een koord in een contrasterende kleur aanbrengen

ten behoeve van het alarm, zodat het alarm ook vanuit een liggende positie kan worden geactiveerd. 3. Een alarm opnemen die zowel een lichtsignaal als een akoestisch signaal uitzend. 4. Een permanente bezetting van de plaats waar het alarm binnenkomt (bijvoorbeeld bij de receptie c.q.

beheerder). 5. Alarmsignalering opnemen die in geval van een noodsituatie (bijvoorbeeld brand) op verschillende

plaatsen waarneembaar is. 6. Vluchtroutes richtinggevend aanduiden, zowel visueel als auditief. 7. Alarmknoppen en brandblussers op een hoogte tussen 900 en 1200 mm boven de vloer bevestigen. (Zie ook HT ‘Sanitaire ruimten’)

5.1.2 Lichtsignalen

aanbeveling: 1. In ruimten waar auditief gehandicapten sporten of verblijven en waar geluidsignalering toegepast

wordt, een koppeling maken naar een lichtsignaal. 2. Bel- en alarmsystemen van een lichtsignaal voorzien.

5.1.3 Klok

norm: 1. In de accommodatie dient minimaal één klok aangebracht te worden. 2. Een klok dient duidelijk zichtbaar te zijn aangebracht. aanbeveling: 1. De klok in de wedstrijdruimte koppelen aan een lamp die een lichtsignaal uitzend. Op deze manier kan

ook aan doven kenbaar gemaakt worden dat bijvoorbeeld de speeltijd voorbij is. 2. De klok in de wedstrijdruimte koppelen aan een installatie die een geluidssignaal uitzend, zodat ook

aan blinden kenbaar gemaakt kan dat bijvoorbeeld de speeltijd voorbij is.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

22

5.1.4 Persoonlijke informatie

aanbeveling: 1. Ervoor zorgdragen dat er te allen tijde een aanspreekpunt in de accommodatie is, die vragen kan

beantwoorden en problemen kan oplossen. Dit kan bijvoorbeeld de beheerder of manager van de accommodatie zijn.

2. Middels een lichtkrant actuele informatie weergeven ten behoeve van de gebruikers van de accommodatie.

5.1.5 Geluidsversterking

Voor slechthorenden kan een voorziening in de vorm van een ringleiding uitkomst bieden om te kunnen communiceren. Een ringleiding is een lusvormige leiding die aangesloten is op een versterker en langs de wanden van een zaal is aangebracht. Het gesproken woord voor de microfoon wordt via de leiding in een magnetisch veld omgezet, dat opgevangen kan worden door mensen die een hoortoestel dragen. Het hoortoestel is in staat dit magnetisch veld om te zetten in geluid. Het ringleidingsysteem dient te voldoen aan de norm NEN 10-118/4. norm: 1. In ruimten groter dan 50 m2 waar het gesproken woord van belang is, dient een loze leiding

opgenomen te worden, zodat eventueel in een later stadium een ringleiding aangebracht kan worden ten behoeve van auditief gehandicapten.

2. Bij een volledig (met glas) afgesloten balie of loket dient een balieringleiding opgenomen te worden. aanbeveling: 1. De geluidsinstallatie in de sportaccommodatie voorzien van een versterker voor auditief

gehandicapten, zodat de installatie gekoppeld kan worden aan een ringleidinginstallatie, een infraroodinstallatie of een FM-systeem.

2. Een ruimte opnemen ten behoeve van een commentaarpositie, zodat auditief gehandicapten desgewenst gebruik kunnen maken van een tolk.

(Zie ook HT ‘Individuele geluidsversterking’)

5.1.6 Telefoon

norm: 1. Sportaccommodaties voorzien van een openbare telefoonaansluiting. aanbeveling: 1. Een telefoon opnemen die lager geplaatst kan worden en voorzien is van een drukknopsysteem. De

telefoonopstelling op reguliere hoogte is niet te gebruiken voor rolstoelgebruikers. 2. Een telefoon opnemen die voorzien is van een ontvangstversterking met minimaal 20 dB. 3. Een telefoon opnemen die geschikt is voor teksttelefoon (teletoets).

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

23

6. NEVENRUIMTEN In de voorgaande hoofdstukken zijn de algemene basisprincipes besproken van integraal toegankelijk bouwen. Integraal toegankelijke sportaccommodaties dienen echter ook te beschikken over nevenruimten waar alle dagelijkse gebruikers en bezoekers gebruik van kunnen maken. In dit hoofdstuk wordt per nevenruimte aangegeven welke aanvullende normen en aanbevelingen kunnen worden gehanteerd teneinde deze ruimten in een sportaccommodatie zo goed mogelijk integraal toegankelijk te maken.

6.1 Beheerdersruimte norm: 1. Indien een beheerdersruimte wordt opgenomen dient de situering zo te zijn dat er vanuit de

beheerdersruimte een goed overzicht mogelijk is op de ingang en op de loopwegen van spelers en publiek.

aanbeveling: 1. Een beheerdersruimte opnemen met een oppervlakte van 10 tot 14 m2. 2. In de beheerdersruimte een mogelijkheid voor de uitgifte van toegangsbewijzen opnemen aan de

entreezijde. 3. De ruimte voorzien van:

- centrale schakelapparatuur van de technische installaties (o.a. licht); - telefoon; - geluidsinstallaties (o.a. intercom); - alarmmeldpunt ten behoeve van de (aangepaste) sanitaire ruimten.

6.2 Ontmoetingsruimte, kantine en clubruimte Een ontmoetingsruimte is in de meeste accommodaties een onmisbaar onderdeel ten behoeve van de exploitatie. Vaak zal er annex aan de ontmoetingsruimte, een keuken(tje), een berging en een uitgiftemogelijkheid met bijbehorende voorzieningen zijn opgenomen. De uitrusting van de ontmoetingsruimte (oftewel lokaliteit) dient te voldoen aan de plaatselijke eisen voor de brandpreventie en aan de bijzondere wetten (o.a. Drank- en Horecawet). Een aantal van deze eisen hebben ook invloed op de toegankelijkheid van deze ruimten voor mensen met een functiebeperking. norm: 1. De ontmoetingsruimte moet een zodanige kunstlichtvoorziening hebben, dat de gemiddelde

horizontale verlichtingssterkte, gemeten op 1.000 mm boven de vloer over de gehele oppervlakte tenminste 50 lux bedraagt.

2. De ontmoetingsruimte moet voorzien zijn van een rechtstreeks met de buitenlucht in verbinding staand mechanische ventilatiesysteem met een 6-voudige luchtverversingscapaciteit.

3. De hoogte van de ontmoetingsruimte moet over tenminste 5/6 deel van de vloeroppervlakte tenminste 2.600 mm. bedragen.

4. In de ontmoetingsruimte moeten een of meer ventilatieopeningen of -kanalen aanwezig zijn die permanent geopend kunnen blijven en een gezamenlijke vrije doorlaat hebben van 1/500 gedeelte van de vloeroppervlakte van de lokaliteit.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

24

5. De ontmoetingsruimte moet, mede ten behoeve van de bezoekers, aangesloten zijn op het telefoonnet, tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk is.

6. Nabij de ontmoetingsruimte dienen ten behoeve van de bezoekers, voor mannen en vrouwen afzonderlijk, volledig van elkaar gescheiden toiletgelegenheden aanwezig te zijn. Daarnaast dient er ten behoeve van bezoekers met een functiebeperking één aangepast toilet opgenomen te zijn, die door zowel dames als heren kan worden gebruikt. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 6.5.

7. In de keuken is een mechanisch ventilatiesysteem vereist met een zesvoudige capaciteit. aanbeveling: 1. Bij de planning van de ontmoetingsruimte rekening houden met de situering ten opzichte van de

wedstrijdruimte c.q. velden alsmede de bereikbaarheid van buitenaf (parkeergelegenheid, loopwegen en wegverlichting).

2. Voor de oppervlakte van de ontmoetingsruimte kunnen de volgende richtlijnen worden gehanteerd: - 50 leden : 80 m2; - 100 leden : 120 m2; - 200 leden : 150 m2; - 500 leden : 200 m2; - meer dan 500 leden: 300 m2;

Bovengenoemde cijfers kunnen onder andere worden beïnvloed door gemiddeld verwachte toeschouwersaantallen en de activiteiten van de vereniging.

3. Bij de situering van een bar rekening houden met de volgende onderdelen: - nabij de toegang, maar uit de looproute; - voldoende ruimte achter de bar (1.600 mm); - voldoende passeerruimte vóór de bar.

4. Een gedeelte van de bar verlagen c.q. onderrijdbaar maken zodat rolstoelers hier ook aan plaats kunnen nemen.

5. Geluidversterking opnemen indien er tevens grotere activiteiten plaats moeten kunnen vinden. 6. In een accommodatie met meerdere verdiepingen een goederenlift opnemen.

6.3 Kleedruimten norm: 1. Voor overdekte sportaccommodaties met 2 tot 4 kleed- wasruimten minimaal twee kleed-

wasruimten aangepast uitvoeren. 2. Het oppervlak van een kleedruimte dient minimaal 20 m2 te bedragen. 3. De minimum breedte van een kleedruimte dient minimaal 3.000 mm te bedragen, de minimum

hoogte 2.400 mm. 4. Obstakels in kleedruimten zoals banken dienen op een logische plek gesitueerd te worden en/of in

één lijn geplaatst te worden. Alle obstakels dienen goed en veilig met de taststok te detecteren te zijn.

5. In de kleedruimte is per persoon tenminste 600 mm banklengte noodzakelijk. Per persoon dienen 2 kledinghaken opgenomen te worden.

6. Kledinghaken achter een lat monteren zodat sporters zich hieraan niet kunnen bezeren.. 7. Indien de scheiding naar de wasruimten door middel van een drempel geschiedt, dient deze met een

hoogte van maximaal 20 mm (afgerond) te worden uitgevoerd. 8. Een (aangepast) toilet dient via een droog vloeroppervlak bereikbaar te zijn vanuit de kleedruimte.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

25

9. De kleedruimte dient voorzien te zijn van een wastafel waarvan de bovenkant op 800 mm boven de vloer ligt. Boven de wastafel dient een spiegel te worden gehangen.

10. De vloer hard en stroef uitvoeren. 11. De kleedruimte dient voorzien te zijn van minimaal 1 schrobput. Door middel van een afschot van

minimaal 20 mm per meter moet het water richting afvoer worden geleid. 12. De verwarmingscapaciteit dient zodanig te zijn dat een ruimtetemperatuur van minimaal 20 °C kan worden bereikt. 13. Geen hogere luchtsnelheden ten gevolge van de ventilatie dan 0,2 m/s. 14. De kleedruimte dient voorzien te zijn van een mechanisch ventilatiesysteem met een zesvoudige

luchtverversingscapaciteit. aanbeveling: 1. Enkele kledinghaken op 1.200 mm hoogte aanbrengen. 2. De kleedruimte drempelloos uitvoeren. Geadviseerd wordt geen 'overstapbanken' toe te passen.

Indien overstapbanken toch worden toegepast deze uitvoeren met een opklapbaar of een te verwijderen deel met een minimale vrije doorgang van 850 mm. Tevens de overstapbanken uitvoeren in een met de omgeving contrasterende kleur.

3. Bij toepassing van banken met een geringe zitdiepte enkele plaatsen opnemen met voldoende zitdiepte (minimaal 400 mm) en lage hoogte (470 mm). Hierboven leuningen op 850 mm aanbrengen.

4. Geadviseerd wordt een door iedereen te gebruiken aangepast toilet op te nemen, die in de kleedruimte uitkomt.

5. Inkijk in de kleedruimten voorkomen. 6. De wastafel voorzien van een kraan met een handel. 7. Alle bedieningselementen (zoals bijvoorbeeld een kraan) minimaal 500 mm uit de inwendige hoek

plaatsen. 8. Een spiegel boven de wastafel opnemen vanaf 1.000 tot 1.950 mm boven vloerpeil. 9. Eventuele (kleding)kluisjes bevestigen op een hoogte tussen 400 en 1.350 mm boven vloerpeil. 10. Een verwarmingsinstallatie opnemen die een ruimtetemperatuur van 22 °C kan bereiken. 11. Indien individuele kleedruimten (kleedhokjes) opgenomen worden, dienen een aantal kleedhokjes een

afmeting van 1.600 x 1.800 mm te bezitten. (Zie ook HT ‘Specificaties douche/kleedruimte’)

6.4 Wasruimten norm: 1. De wasruimte dient een directe verbinding te hebben met de kleedruimte. 2. Het vloeroppervlak van een wasruimte dient minimaal 12 m2 te bedragen. 3. Indien de scheiding door middel van een drempel geschiedt, dient deze met een hoogte van maximaal

20 mm (afgerond) te worden uitgevoerd. 4. In de doucheruimte dienen de bedieningselementen (drukknoppen c.q. kranen) binnen handbereik

van de zittende gebruiker te worden gepositioneerd. Dit betekent een hoogte van 900 à 1.000 mm en minimaal 500 mm uit de inwendige hoek.

5. Er dienen minimaal 2 doucheputjes met grote capaciteit te worden toegepast. 6. De vloer dient op afschot te worden gelegd naar de afvoerput (afschot 10 mm per meter of 1:100). 7. In de wasruimte dient een tienvoudige ventilatie aanwezig te zijn. 8. Luchtsnelheden ten gevolge van de ventilatie dienen niet hoger te zijn dan 0,2 m/s.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

26

9. De verwarmingscapaciteit dient zodanig te zijn dat een ruimtetemperatuur van minimaal 20 °C kan worden bereikt.

10. De vloer voorzien van zogenaamde antisliptegels. aanbeveling: 1. De doucheruimte voorzien van inplugmogelijkheden voor douches met snelsluiter. 2. De doucheruimte voorzien van een opklapbaar douchezitje. De hoogte van de bovenkant van het zitje

is hierbij 470 mm. 3. Drukknoppen i.p.v. kranen toepassen. Een centrale regeling van de temperatuur heeft de voorkeur. 4. Een alarminstallatie in de wasruimte opnemen. 5. Een zodanige verwarmingscapaciteit kiezen dat een temperatuur van 22 °C kan worden bereikt. (Zie ook HT ‘Specificaties douche/kleedruimten’)

6.5 Toiletten norm: 1. In een sportzaal, sporthal, tennishal en zwembad dient, in een centraal gelegen toiletgroep, tenminste

één aangepaste toiletruimte opgenomen te worden in de vuile voeten zone van de accommodatie. De afmeting van deze aangepaste toiletruimte dient minimaal 1.650 x 2.200 mm te bedragen. De

zithoogte van de closetpot dient tussen 450 en 500 mm te liggen. Naast de pot dient één zijde met een vrije ruimte van minimaal 900 mm te liggen, voor de pot dient een vrije ruimte van minimaal ∅ 1.500 mm aanwezig te zijn.

2. De closetpot dient aan beide zijden te worden voorzien van een opklapbare steun. De steunen dienen te worden bevestigd op een hoogte van 250 tot 300 mm boven de zitting, 300 mm uit het hart van de closetpot. Bij het monteren van de steunen rekening houden met voldoende draagkracht van de muur (bijvoorbeeld steens muur).

3. Alle bedieningselementen dienen 900 tot 1200 mm boven vloerpeil aangebracht te worden en minimaal 500 mm uit de inwendige hoek te worden geplaatst.

4. De vloer dient te bestaan uit vloertegels en gemakkelijk reinigbaar te zijn. 5. Het toilet dient voorzien te zijn van een wastafel van minimaal 400 x 500 mm. De bovenkant van deze

wastafel ligt op circa 800 mm boven vloerpeil. 6. Boven de wastafel dient een spiegel te worden opgenomen met de onderkant op 1.000 mm boven de

vloer. 7. In de ruimte dient een 10-voudige ventilatie aanwezig te zijn. 8. De toiletdeur dient naar buiten toe te openen. 9. Naast een aangepast toilet in de vuile voeten zone (bezoekers) ook een aangepast toilet opnemen in

de schone voeten zone (sporters). Het meest ideaal is om iedere kleedruimte van een aangepast toilet te voorzien.

aanbeveling: 1. Een aangepast toilet opnemen dat naast toilet voor mensen met een functiebeperking ook een functie

krijgt als toilet voor valide heren c.q. dames. Door het ‘dubbelgebruik’ van het aangepast toilet wordt voorkomen dat deze ongebruikt blijft, gaat stinken en wellicht dienst gaat doen als tijdelijke opslagruimte.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

27

2. Indien de accommodatie meerdere verdiepingen heeft iedere verdieping voorzien van een aangepast toilet, in ieder geval bij elke grote toiletgroep.

3. Het aangepaste toilet van een alarminstallatie voorzien. 4. Het sanitair in een met de omgeving contrasterende kleur uitvoeren. 5. Aan de binnenkant van de deur een horizontale beugel bevestigen over de volledige breedte van deur

op een hoogte van 900 mm. (Zie ook HT ‘Sanitaire ruimten’ en ‘Specificaties toiletruimte’)

6.6 Multifunctionele kleed- wasruimte Indien het gezien de gebruikerswensen te ver gaat een complete kleedruimte en wasruimte in de accommodatie geschikt te maken voor mensen met een functiebeperking, is het ook mogelijk een multifunctionele kleed- wasruimte in de accommodatie op te nemen. Hierbij wordt een kleedgedeelte gecombineerd met een aangepast toilet, douche en wastafel. norm: 1. De minimale afmetingen van een multifunctionele sanitaire ruimte bedragen 2.200 x 2.200 mm. aanbeveling: 1. Afhankelijk van het te verwachten gebruik is het mogelijk om meerdere multifunctionele kleed-

wasruimten op te nemen in de accommodatie. (Zie ook HT ‘Specificaties douche/kleedruimte’)

6.7 Scheidsrechtersruimten Indien in een accommodatie een ruimte voor de scheidsrechter, sportleider of leraar opgenomen dient te worden, dient met het volgende rekening te worden gehouden:. norm: 1. De scheidsrechtersruimte omvat een kleedgedeelte, een douche, een toilet, een wastafel en een

spiegel. 2. De vloer en wanden dienen op dezelfde wijze te worden afgewerkt als aangegeven bij paragraaf 6.3

'kleedruimte' en 6.4 'wasruimte'. 3. De accommodatie dient te voorzien in een aparte scheidsrechtersruimte voor heren en dames. 4. In het geval er voor meerdere scheidsrechters kleed- en wasruimten nodig zijn, dient de oppervlakte

van de scheidsrechtersruimte aan dit meergebruik te worden aangepast. Geadviseerd wordt de volgende minimum vloeroppervlakte te hanteren: - 1 persoon: 7 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en toilet; - 2 personen: 10 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en toilet; - 3 personen: 13 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en toilet.

aanbeveling: 1. De scheidsrechtersruimte zodanig uitvoeren dat zij ook volledig bruikbaar is voor een scheidsrechter

met een functiebeperking (inclusief aangepast toilet, etc). De minimale afmeting voor het 'aangepaste sanitaire blok’ van de scheidsrechtersruimte bedraagt 2.200 x 2.200 mm. Geadviseerd wordt in het geval van meergebruik de volgende minimum vloeroppervlakten te hanteren:

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

28

- 1 persoon: 10 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en aangepast toilet; - 2 personen: 13 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en aangepast toilet; - 3 personen: 16 m2 vloeroppervlak inclusief douche, wastafel en aangepast toilet.

Voor grotere accommodaties kunnen meerdere scheidsrechtersruimten naar behoefte worden aangepast. (Zie ook HT ‘Specificaties douche/kleedruimte’)

6.8 Toeschouwersruimte Indien er voor het volgen van de wedstrijden een toeschouwersruimte opgenomen wordt dienen er tevens opstelmogelijkheden aanwezig te zijn voor rolstoelgebruikers. norm: 1. Voor het aantal opstelplaatsen voor rolstoelgebruikers dient uitgegaan te worden van 1 op de 200

plaatsen, met een minimum van 2 plaatsen. 2. Indien de toeschouwersruimte op de verdieping is gesitueerd een lift opnemen. 3. De opstelruimte voor rolstoelgebruikers dient 900 x 1.200 mm te bedragen. Daarnaast dient tevens

rekening te worden gehouden met voldoende ruimte om te verplaatsen en te manoeuvreren. 4. De toeschouwersruimte voor gehandicapten dient op een veilige plaats gesitueerd te worden. 5. Bij de toeschouwersruimte dient een loze leiding opgenomen te worden ten behoeve van een

eventueel in de toekomst aan te brengen ringleidingsysteem. 6. In de nabijheid van de toeschouwersruimte dient te worden voorzien in voldoende toiletten (per 100

personen minimaal 1 dames- en 1 herentoilet). 7. Met het volgende rekening dient rekening te worden gehouden:

- een goede aan- en afvoermogelijkheid voor de toeschouwers; - (nood)uitgang(en) volgens 1 E.U.B. (Eenheids Uitgang Breedte = 55 cm) per 50 toeschouwers met

een maximum afstand van 30 m; - een openbare telefoon; - relatie met de ontmoetingsruimte.

aanbeveling: 1. De toeschouwersruimte op de begane grond situeren. 2. De opstelplaatsen voor rolstoelers in de nabijheid van de tribune situeren. 3. Enkele zitplaatsen 'aangepast' uitvoeren. Dat wil zeggen extra brede zitplaatsen opnemen die

voorzien zijn van leuningen. Aangezien rolstoelgebruikers hier ook gebruik van kunnen maken dient er in dat geval ook opstelruimte voor de lege rolstoelen te worden opgenomen.

4. De rolstoelplaatsen gelijkmatig over de toeschouwersruimte verdelen. 5. Ten behoeve van auditief gehandicapten een ringleiding opnemen. 6. Bij opname van een balustrade bij de opstelplaatsen voor rolstoelgebruikers rekening houden met de

zichthoek vanaf deze plaatsen op de sportvloer. Uiteraard geldt dit ook voor de zichthoek vanaf de gewone tribuneplaatsen.

(Zie ook HT ‘Vaste zitplaatsen’ en ‘Specificaties lift’)

6.9 EHBO-ruimte norm:

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

29

1. Een sportaccommodatie dient voorzien te zijn van een duidelijk aangegeven en voldoende geoutilleerde EHBO ruimte. Deze functie kan eventueel worden ondergebracht in een ruimte met een andere functie (bijvoorbeeld de beheerdersruimte of scheidsrechtersruimte).

2. De EHBO ruimte dient een minimum oppervlakte te hebben van 6 m2 (2 x 3 meter). 3. De ruimte dient te zijn voorzien van een telefoonaansluiting. 4. De ruimte dient een snelle verbinding naar buiten te hebben. 5. Ambulances dienen de EHBO ruimte dicht te kunnen naderen. 6. De EHBO ruimte dient zowel intern als extern goed bereikbaar te zijn per brancard. 7. De ruimte moet kunnen worden verwarmd tot ca. 22°C. 8. Er dient voldoende verlichting in de ruimte te zijn. 9. De vloer- en wandafwerking dient gemakkelijk reinigbaar te zijn. aanbeveling: 1. De EHBO ruimte in een aparte ruimte onderbrengen. 2. Een EHBO ruimte opnemen met een oppervlakte van 15 m2. 3. De EHBO ruimte voorzien van een behandeltafel, EHBO materiaal, een wastafel met warm en koud

water en een afsluitbare kast voor het opbergen van EHBO materiaal. 4. De EHBO ruimte eventueel combineren met een massageruimte.

6.10 Vergader- instructieruimte, wedstrijdsecretariaat en bestuurskamer Het verdient aanbeveling om minimaal één vergader- c.q. instructieruimte in de overdekte sportaccommodatie op te nemen, waarin diverse nevenactiviteiten van de sport en overige gebruikers kunnen plaatsvinden. Gedacht wordt hierbij aan het gebruik voor vergaderingen, instructies, cursussen, activiteiten, wedstrijdsecretariaat en dergelijke norm: 1. De ruimte moet kunnen worden verwarmd tot ca. 22°C. 2. De ruimte dient een goede akoestiek te bezitten. 3. De ruimte dient voldoende geventileerd te kunnen worden. 4. Indien de ruimte groter is dan 50 m2 dient een loze leiding opgenomen te worden ten behoeve van

een eventueel in de toekomst aan te brengen ringleidingsysteem. aanbeveling: 1. De ruimte buiten het loopwegenstelsel van de sportbeoefenaars situeren om eventuele

geluidsoverlast zoveel mogelijk te voorkomen. 2. Voor het gebruik van presentaties de ruimte voorzien van tenminste één 'blinde' wand. 3. Ten behoeve van auditief gehandicapten een ringleidinginstallatie opnemen.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

30

7. WEDSTRIJDRUIMTE/ACTIVITEITENRUIMTE

7.1 Sporthallen

7.1.1 Afmetingen

norm: 1. Voor de diverse takken van binnensport dient een wedstrijdruimte te voldoen aan obstakelvrije

afmetingen. Deze worden bepaald door de afmeting van de speelvelden, de noodzakelijke uitlopen en de obstakelvrije hoogte.

2. Indien de universele sporthal ook gebruikt wordt voor topwedstrijden, dient deze afgestemd te worden op de specifieke sporttechnische eisen van de desbetreffende sport. Indien in de hal meerdere sporten worden beoefend met een speelveld van 20 x 40 meter dient de minimale afmeting van de wedstrijdruimte 24 x 44 meter te zijn.

7.1.2 Afwerkingen

norm: 1. De kleur van de wanden en het plafond dienen een goed contrast ten opzichte van bal en shuttle te

bezitten. Bij eventuele toepassing van zogenaamde stralingspanelen in het plafond de kleur hiervan afstemmen op de kleur van het plafond.

2. De wanden dienen tot 2 meter hoogte obstakelvrij en van een materiaal te zijn uitgevoerd dat lichamelijk letsel zoveel mogelijk uitsluit. Dit betekent een vlakke afwerking.

3. Indien toestellen voor het onderwijs aanwezig zijn, deze vlak in de wand opnemen. De toestellen kunnen ook aangebracht worden in de voor de sport neutrale zones dat wil zeggen buiten de obstakelvrije uitloop of boven 2 meter hoogte op de wand. De voorkeur gaat uit naar ophijsbare wandtoestellen.

4. De bedieningsmechanismen voor de toestellen bij voorkeur vlak in de wand opnemen (nis). Is dit niet mogelijk dan dienen deze op minimaal 2 meter (gemeten vanaf de bovenkant van de vloer tot de onderkant van het mechanisme) te worden aangebracht.

5. De brandslanghaspels vlak in de wand opnemen. Bij voorkeur de nis voorzien van een deur. 6. De eventueel in de wedstrijdruimte voorkomende kolommen en uitwendige hoeken afronden tot

minimaal 2 meter hoogte. 7. Alle met de wedstrijdruimte in verbinding staande ruimten dienen voorzien te zijn van deuren, die van

de wedstrijdruimte afdraaiend zijn aangebracht. 8. Verblinding van spelers door weerkaatsing van het licht (via ramen of spiegels) dient vermeden te

worden. Dit verdient onder andere aandacht bij de toepassing van een glaswand tussen de wedstrijdruimte en de ontmoetingsruimte.

9. Het plafond van de wedstrijdruimte dient te worden uitgevoerd in een balvaste constructie. De in het plafond opgenomen verlichtingsarmaturen dienen voorzien te zijn van beschermingsroosters ter voorkoming van lampbreuk. De scheidingswanden en sommige sporttoestellen dienen gelijk met de onderzijde van het plafond opgetrokken te kunnen worden.

10. Het gemiddelde horizontale verlichtingssterkte in de wedstrijdruimte dient na ca. 1000 branduren minimaal 500 lux te bedragen, gemeten op de sportvloer. De gelijkmatigheid van de verlichting dient minimaal 0,7 te bedragen (Emin:Egem = 0,7).

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

31

11. De wedstrijdruimte voorzien van een loze leiding in de wanden. Deze kan gebruikt worden voor het aanleggen van een ringleiding in een later stadium.

12. De over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd dient niet meer te bedragen dan 1,8 seconden. Daarbij dient in één frequentieband (125-250-500-1000-2000-4000 Hz) geen langere nagalmtijd dan 2,2 seconden voor te komen.

13. Flutterecho's dienen te worden vermeden; 14. Het geluidsniveau ten gevolge van installaties of andere niet met de sport in de betreffende hal

verwante geluidsbronnen, dient niet meer te bedragen dan Leq = 45 dB(A). 15. De verwarming dient voorzien te worden in regelbaarheid ten behoeve van aanpassing van de

temperatuur aan de hand van de te verrichten activiteit of sport. De capaciteit dient daarbij zodanig te zijn dat er een temperatuur van minimaal 15 °C kan worden behaald, of hoger indien het gebruik dit vereist.

16. Vanuit behaaglijkheideisen dient de relatieve vochtigheid in de hal niet boven de zeventig procent uit te komen.

17. De wedstrijdruimte dient geventileerd te worden met minimaal 40 m³ verse lucht per sporter per uur en 20 m³ verse lucht per toeschouwer per uur, met een minimum van 1 maal de ruimte-inhoud per uur. Bij voorkeur 30 m³ verse lucht per toeschouwer per uur hanteren.

18. De luchtsnelheid dient vanuit sporttechnische redenen en om redenen van vermijding van tochtverschijnselen beperkt te worden tot een maximum van 0,50 m/s tot 3 meter hoogte.

aanbeveling: 1. De deuren die vlak in de wand worden opgenomen voorzien van zgn. verzonken beslag. 2. Ten behoeve van de communicatieapparatuur in de wedstrijdruimte aansluitpunten opnemen. 3. Voor de akoestiek uitgaan van 1,5 seconden voor de nagalmtijd. Per frequentieband uitgaan van een

nagalmtijd van 1,8 seconden. 4. Het geluidsniveau ten gevolge van installaties of andere niet met de sport in de betreffende hal

verwante geluidsbronnen, mag niet meer bedragen dan Leq = 40 dB(A).

7.1.3 Sportvloer

norm: 1. De binnensportvloer dient minimaal te voldoen aan de norm ISA-US1-3 (= klasse 3 sportvloer). 2. De vloeren dienen geschikt te zijn voor de diverse takken van sport, waaronder voor

rolstoelgebruikers. 3. De belijning dient te voldoen aan de norm ISA-US1-100. aanbeveling: 1. Als sportvloer kunnen vloeren dienen, die voor het algemeen sportgebruik zijn ontwikkeld. De

voorkeur gaat hierbij uit naar de kunststof vloeren met een geringe rolweerstand, die naadloos, hygiënisch en gemakkelijk te reinigen zijn.

2. Een binnensportvloer die voldoet aan de norm ISA-US1-2 (= klasse 2 sportvloer) of ISA-US1-1 (= klasse 1 sportvloer).

7.2 Tennishallen

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

32

7.2.1 Afwerkingen

norm: 1. De afwerking van de wanden, vloer en plafond dienen zodanig te zijn dat deze geen hinderlijk effect

op het tennisspel hebben. Zo is een scherp contrast tussen de achtergrond, tot minimaal 3 meter boven de vloer, en de bal vereist (de kleur van de bal is wit of geel volgens eisen ITF).

2. Er dienen geen grote helderheidverschillen aanwezig te zijn tussen tennisvloer, wanden en plafond, opdat een 'rustig' klimaat wordt verkregen.

3. Bij het ontwerp van de verlichtingsinstallatie spelen de reflectiefactoren van wanden, vloer en plafond een belangrijke rol. De eisen die vanuit sporttechnisch opzicht aan de reflectiefactoren gesteld worden zijn: - vloer: circa 0,20 - wanden: maximaal 0,20 - plafond: minimaal 0,60

aanbeveling: 1. Om te kunnen dienen als ballenvanger en vanuit akoestische overwegingen, wordt aanbevolen een 3

meter hoog gordijn toe te passen op een spouw van 150 mm voor de achterwand.

7.2.2 Bouwfysische aspecten

Een overdekte tennisaccommodatie (vloer, wanden en dak) dient om de tennissers te vrijwaren van nadelige invloeden ten gevolge van het buitenklimaat en constant een zo behaaglijk mogelijk binnenklimaat te bieden. De eisen die hieraan gesteld worden zijn samen te vatten in een viertal hoofdfactoren, te weten:

- temperatuur; - ventilatie; - verlichting; - akoestiek.

1 Temperatuur De thermische behaaglijkheid wordt bepaald door de luchttemperatuur, de gemiddelde stralingstemperatuur, de luchtsnelheid, de kleding van de tennisser en de mate van inspanning. Voor het vertalen van de thermische behaaglijkheid in een aan de accommodatie te stellen eis wordt meestal alleen uitgegaan van de gewenste luchttemperatuur. Om dit te kunnen doen dienen voor de overige factoren dus bepaalde aannames te worden gedaan. Zo wordt voor de gemiddelde stralingstemperatuur, die afhankelijk is van de mate van isolatie van de wanden, vloer en plafond, meestal gemakshalve aangenomen dat deze gelijk is aan de heersende luchttemperatuur. De mate van isolatie van de kleding van de tennisser is in het algemeen goed in te schatten. De mate van inspanning door een tennisser geeft de grootste variatie te zien, variërend van stilstaan (lessen) tot zeer intensieve inspanning (wedstrijden). norm: 1. De temperatuur in een tennishal dient regelbaar te zijn binnen een gebied van 12 °C tot 16 °C, waarbij

voor de bewegende tennissers gesteld kan worden dat een temperatuur van 12 °C het meest optimaal is.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

33

2. De luchtsnelheid dient vanuit sporttechnische redenen en om redenen van vermijding van tochtverschijnselen beperkt te worden tot een maximum van 0,50 m/s.

2 Ventilatie De hoeveelheid verse lucht die toegevoerd wordt aan de hal (= ventilatie) is bepalend voor de luchtkwaliteit en daarmee voor de behaaglijkheid. De ventilatie dient om schadelijke stoffen en geurtjes op adequate wijze af te voeren. norm: 1. Vanuit behaaglijkheideisen dient de relatieve vochtigheid in de hal niet meer dan 70% te bedragen.

(Deze waarde wordt in een hal met een temperatuur van 12 °C maar al te gauw behaald. Een hogere luchtvochtigheid leidt tot klachten over een 'benauwde atmosfeer'. Verder komen tijdens het sporten door de tennissers geurtjes vrij, zoals zweetlucht, die afgevoerd moeten worden.)

2. De wedstrijdruimte dient geventileerd te worden met minimaal 40 m³ verse lucht per sporter per uur en 20 m³ verse lucht per toeschouwer per uur, met een minimum van 1 maal de ruimte-inhoud per uur. Bij voorkeur 30 m³ verse lucht per toeschouwer per uur hanteren.

3 Verlichting norm: 1. Het gemiddelde horizontale verlichtingssterkte in de wedstrijdruimte dient na ca. 1000 branduren

minimaal 500 lux te bedragen, gemeten op de sportvloer. De gelijkmatigheid van de verlichting dient minimaal 0,7 te bedragen (Emin:Egem = 0,7).

2. Er mogen geen hinderlijke stroboscopische effecten vanuit de verlichting voorkomen. 3. Verblinding van spelers door weerkaatsing van het licht (via ramen of spiegels) dient vermeden te

worden. Dit verdient onder andere aandacht bij de toepassing van een glaswand tussen de wedstrijdruimte en de ontmoetingsruimte.

aanbeveling: 1. De KNLTB is geen groot voorstander van de toepassing van daglichttoetreding, maar acht dit wel

mogelijk, zij het met de volgende beperkingen: - geen daglichttoetreding via de wanden gelegen achter de baseline; - daglichttoetreding via helder glas alleen via beglazing gelegen aan de langskanten van de

tennisbanen, bovenkant kozijn op maximaal 2,50 meter boven het vloerniveau (gordijnen voor afsluiting bij competitiewedstrijden is zeer wenselijk, zonwering bij niet op het noorden georiënteerde beglazing is noodzakelijk);

- daglichttoetreding via lichtkoepels of lichtstraten in het dak alleen indien deze tussen de tennisbanen gesitueerd en van een volledig diffuus stralend materiaal (dus niet doorzichtig) zijn gemaakt.

4 Akoestiek Indien in een tennishal onvoldoende akoestische voorzieningen worden getroffen kan dat tot een voor de sporters en eventueel publiek onaangename situatie leiden. Het geluidsniveau wordt dan al snel te hoog,

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

34

de spraakverstaanbaarheid komt in het gedrang en er ontstaat hinder van spelers op de naastliggende banen. Een ander aspect is de oriëntatie. De tennisser oriënteert zich met behulp van geluid (waar is de bal?). Bij onvoldoende of niet goed functionerende akoestische voorzieningen kan desoriëntatie en daarmee hinder optreden. Verder is bij de akoestische beleving van een hal het geluid afkomstig van installaties en dergelijke (ventilatoren, enzovoort) van groot belang. norm: 1. De over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd mag niet meer bedragen dan 1,8 seconde,

met in één frequentieband (125-250-500-1000-2000-4000 Hz) geen langere nagalmtijd dan 2,2 seconde.

2. Flutterecho's dienen te worden vermeden. 3. Het geluidsniveau ten gevolge van installaties of andere niet met de sport in de betreffende hal

verwante geluidsbronnen, dient niet meer te bedragen dan Leq = 45 dB(A). aanbeveling: 1. De over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd mag niet meer bedragen dan 1,5 seconde,

met in één frequentieband (125-250-500-1000-2000-4000 Hz) geen langere nagalmtijd dan 1,8 seconde.

2. Het geluidsniveau ten gevolge van installaties of andere niet met de sport in de betreffende hal verwante geluidsbronnen, mag niet meer bedragen dan Leq = 40 dB(A).

7.2.3 Tennisvloer

norm: 1. De tennisvloer dient minimaal te voldoen aan de normen van NOC*NSF en de KNLTB.

7.3 Zwembaden (instructiebad)

7.3.1 Watertemperatuur

aanbeveling: 1. Bij zwembaden is de watertemperatuur een belangrijk onderdeel van het beheer. Het is voor veel

chronisch zieken wenselijk de watertemperatuur van het zwembad aan te passen. Een verhoogde watertemperatuur stelt eisen aan de planning van de zwemgroepen. Het verdient bijvoorbeeld aanbeveling de zwemmers met een verstandelijke functiebeperking in te delen als het water wordt opgewarmd of afkoelt. Deze zwemmers bewegen namelijk niet altijd voldoende in het water. Het risico op onderkoeling is bij deze groep groter. Wordt daarentegen een reguliere zwemles in extra verwarmd water afgewerkt, dan bestaat de kans dat warmtestuwing optreedt. Hierbij kan de warmte die in het lichaam ontstaat niet afgedragen worden aan de omgeving.

7.3.2 Kleedruimten

norm:

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

35

1. De algemene kleedruimten dienen zodanig te zijn ontworpen, dat ook sporters met een functiebeperking deze ruimten kunnen gebruiken.

2. In de onmiddellijke nabijheid van de kleedruimten moet minimaal één aangepast toilet beschikbaar zijn. Is dit toilet uitsluitend vanuit de kleedruimte bereikbaar, dan moeten er minstens twee aangepaste toiletten zijn te weten één voor dames en één voor heren.

3. Voor individueel omkleden is minimaal één aangepaste wisselcabine en een aangepaste gezinscabine vereist. Bij voorkeur één voor dames en één voor heren. Deze wisselcabine heeft een minimale vloeroppervlakte van 1.600 x 1.800 mm. De wisselcabine dient ook bruikbaar te zijn voor bezoekers met kleine kinderen (baby’s, peuters).

aanbeveling: 1. In het vuile voeten deel een ruimte opnemen om eventueel een eigen rolstoel achter te laten en

middels een badrolstoel de mogelijkheid hebben om naar de zwemzaal te kunnen gaan. 2. Het is gewenst de zwemaccommodatie te voorzien van een multifunctionele sanitaire ruimte (zie

paragraaf 6.5). Deze multifunctionele ruimten moeten vanuit een gemeenschappelijke gang bereikbaar zijn, zo niet, dan zijn er twee gangen nodig te weten één voor de damesafdeling en één voor de herenafdeling. Geadviseerd wordt de multifunctionele sanitaire ruimte zodanig te situeren, dat deze vanuit de hal of kantine ook voor niet-zwemmers goed bereikbaar is. Dan zal deze ruimte namelijk ook als algemeen aangepast toilet dienen. Indien dit niet zo is, dan dient een extra aangepast toilet te worden ontworpen in de hal of de kantine. Bij grote complexen en daar waar veel bezoekers en sporters met een functiebeperking, bijvoorbeeld groepen, worden verwacht, dient overwogen te worden meer dan twee aangepaste eenheden in te richten.

7.3.3 Wisselcabines

norm: 1. De dames- en de herenafdeling dienen elk een vergrote cabine te hebben. Deze kan ook als

gezinscabine worden gebruikt. In de cabine dient een opklapbaar zitje te worden aangebracht met een hoogte van 470 mm. Bovendien dient een spiegel te worden aangebracht.

aanbeveling: 1. In deze ruimte is een alarminstallatie gewenst.

7.3.4 Bassins

norm: 1. Er dienen voorzieningen te zijn om zwemmers met een functiebeperking in staat te stellen in en uit het

water te kunnen komen. Een en ander is mede afhankelijk van de constructie van het bassin. aanbeveling: 1. Het is aan te bevelen voorzieningen te treffen bij alle bassins. 2. Als men slechtziend of blind is moet men zich in het water door middel van het gehoor oriënteren.

Vaak zwemt men langs de kant. Liggend in het water kan men nauwkeurig de afstand tot de hogere kant horen en bepalen. Het is daarom van groot belang dat het water minstens 25 cm onder de rand staat. Een "overflow" waarbij het water gelijk staat aan de rand is onpraktisch. Bovendien veroorzaakt

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

36

het steeds overlopende water storende bijgeluiden. Schuinlopende kanten zijn voor de oriëntatie nadelig evenals een kunstzinnige vormgeving waardoor de kanten niet meer haaks op elkaar staan. Is er in het bad een glijbaan of duikplank, dan dient er een goede afscherming te zijn, zodat visueel gehandicapten veilig kunnen zwemmen. Ook voor duikplanken geldt, dat visueel gehandicapten langs één van de lange kanten veilig moeten kunnen zwemmen zonder onder de duikplanken terecht te komen. Om akoestische redenen is harde muziek in het zwembad niet aan te raden. Dit belemmert de oriëntatie van visueel gehandicapten. Slechtzienden hebben tijdens het zwemmen behoefte aan duidelijk zichtbare herkenningspunten. Contrast, bijvoorbeeld een duidelijk zichtbaar patroon in het plafond, en een goede verlichting zijn aan te bevelen.

1 Zwembadlift Hierbij wordt gedacht aan een hefapparaat. Diverse modellen zijn in de handel, te weten mechanische-, hydraulische- en waterdrukliften, alsmede elektrische plafondliften. norm: 1. De lift mag niet zodanig (blijven) staan, dat het een obstakel vormt bij zwem- of polowedstrijden. 2. De lift moet waterbestendig zijn, dus bijvoorbeeld van roestvrij staal. 3. De lift moet voorzien zijn van een stoel of vast zitje zodat de zitting voldoende diep in het water kan

komen (400 a 600 mm). aanbeveling: 1. Een ophanginrichting waaraan eveneens een ligraam gehangen kan worden is aan te bevelen. 2 Beweegbare bodem aanbeveling: 1. In bassins waar een beweegbare bodem is, kan deze gebruikt worden voor het in en uit het water

helpen van zwemmers met een functiebeperking. Hierbij dient het veiligheidsaspect niet uit het oog te worden verloren.

3 Hellingbanen aanbeveling: 1. In een nieuw te bouwen zweminrichting zou overwogen kunnen worden naast de zwembadlift een

hellingbaan in het bassin aan te brengen (GT 5.3.2.) norm: 1. De helling dient minimaal 1:16 te bedragen (ten opzichte van het horizontale niveau). 2. De helling moet een voldoende stroef oppervlak hebben. 4 Plateaulift aanbeveling: 1. In het verleden is in den lande al eens een dergelijke lift geconstrueerd. Deze lift moet uiteraard aan

de geldende veiligheidseisen voldoen.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

37

5 Kunststof zitbankje aanbeveling: 1. Bij de aangepaste inventaris valt een kunststof zitbankje te overwegen. Dit bankje dient aan de

bassinrand te worden opgehangen in het water. De zwemmer die gebruik moet maken van het hefapparaat heeft dan de gelegenheid tot wachten en uitrusten.

6 Vloeren norm: 1. Er dient een vloer in de zweminrichting opgenomen te worden die zowel stroef als hygiënisch is en

bovendien gemakkelijk te reinigen is. Het spreekt vanzelf, dat een stroeve vloer van het allergrootste belang is en dat steile hellingen in het natte gebied moeten worden vermeden.

2. Glijbanen en duikplanken dienen zo te worden geplaatst dat deze geen obstakel vormen. 7 Openluchtbaden Vrijwel alle hierboven behandelde voorzieningen kunnen ook worden toegepast in de openluchtzweminrichtingen. aanbeveling: 1. Bij deze laatste moet worden gelet op de waadbak die overbrugd moet worden door het aanbrengen

van een vlonder, c.q. een separate doorsteek naast de waadbak. 2. Eventuele speelweiden ook bereikbaar maken voor de rolstoelgebruikers.

7.4 Fitness- en aerobicsruimten

7.4.1 Fitnessruimten

1 Afmetingen norm: 1. De fitnessruimte dient minimaal een vloeroppervlak van 200 m² (bijvoorbeeld 10 x 20 meter) te

hebben met een vrije hoogte van minimaal 3 meter. 2 Vloer norm: 1. In de fitnessruimte kan volstaan worden met een normaal in de bouw gebruikelijke ondervloer met

daar overheen een project vloerbedekking. De ondervloer dient een drukvastheid te bezitten die

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

38

kwalitatief voldoet aan de norm ISA-M14. In de hoogteligging mag een maximale afwijking van +/-10 mm van het gemiddelde optreden. De afwijkingen in de vlakheid, gemeten onder de 3 meter-rij, mogen maximaal 3 mm bedragen.

2. Voor het overige dient de ondervloer te voldoen aan de eisen van de leverancier van de sportvloer (bijvoorbeeld vochtigheidsgraad bij aanbrengen).

3 Wanden norm: 1. De wanden dienen over de gehele hoogte in een stootvast, vlak en niet korrelend materiaal uitgevoerd

te worden (dus b.v. geen bezande stenen). In verband met stofvorming geen textielbekleding op de wand. In principe voldoen zowel houten, stenen of betonnen wanden.

2. In verband met houdingscorrecties en controle van de oefeningen moet één lange ononderbroken zijwand worden voorzien van een spiegelwand, vanaf een hoogte van 0,50 meter boven de vloer tot ca. 2,20 meter hoogte.

4 Plafond (onderzijde dakconstructie, danwel verlaagd plafond) aanbeveling: 1. Er worden in principe geen eisen aan het plafond gesteld. Uit akoestische overwegingen zal

waarschijnlijk een geluidabsorberend verlaagd plafond (systeemplafond) benodigd zijn. 5 Verlichting norm: 1. Het gemiddelde horizontale verlichtingssterkte in de fitnessruimte dient na ca. 1000 branduren

minimaal 200 lux te bedragen, gemeten op de sportvloer. De gelijkmatigheid van de verlichting dient minimaal 0,5 te bedragen (Emin:Egem = 0,5).

2. Verblinding van de sporters t.g.v. de verlichting dient voorkomen te worden. Dit betekent dat vermeden moet worden om armaturen boven toestellen waarbij naar boven gekeken wordt te plaatsen.

aanbeveling: 1. Gekozen moet worden voor lampen met een ‘warme’ kleur, ofwel een kleurtemperatuur van ca. 3000

Kelvin. De kleurweergave index Ra van de lampen moet minimaal 60 bedragen bij hogedruk gasont-ladingslampen en gloeilampen en 85 bij lagedruk gasontladingslampen.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

39

6 Verwarming norm: 1. De verwarming dient voorzien te worden in regelbaarheid ten behoeve van aanpassing aan de te

verrichten activiteit of sport. 2. De capaciteit van de verwarmingsinstallatie dient zodanig te zijn dat een temperatuur van minimaal 15

°C gehaald kan worden. 3. De luchtsnelheden t.g.v. een verwarmingssysteem mogen niet meer dan 0,5 m/s bedragen. 4. In verband met energiebeheer dient een dag-, nacht- en weekendschakeling toegepast te worden. 7 Ventilatie norm: 1. De hoeveelheid verse lucht dient minimaal 40 m3 verse lucht per uur per actieve sporter en overige

aanwezige personen. Regelbaarheid naar een ventilatievoud van minimaal 1 tot 2 maal per uur in de winterperiode en minimaal 3 maal in de zomerperiode.

2. Regelbaarheid naar een ventilatievoud van 3 keer per uur (in verband met warmteafvoer). 3. De luchtsnelheden t.g.v. de ventilatie dienen niet meer dan 0,50 m/s, gemeten tot 3 meter hoogte, te

bedragen. aanbeveling: 1. Afzuiging van de lucht vindt plaats boven de spiegelwand, toevoer vindt plaats van achter uit de zaal. 8 Akoestiek norm: 1. De over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd dient niet meer te bedragen dan 1,8

seconden. Er mag daarbij in één frequentieband (125-250-500-1000-2000-4000-Hz) geen langere nagalmtijd dan 2,2 seconde gemeten worden.

2. Flutterecho's dienen vermeden te worden. 3. Het geluidsniveau ten gevolge van installaties, of andere niet met de sport in het betreffende zaaldeel

verwante geluidsbronnen, dient niet meer te bedragen dan Leq = 45 dB(A). 9 Inrichting (anders dan trainingsapparatuur en -materialen) norm: 1. Ten behoeve van de aansluiting van trainingsapparatuur (bijvoorbeeld rolbanden) dient te worden

voorzien in twee stroomgroepen, met in totaal ca. 10 aansluitingen. De locatie van deze aansluitingen is afhankelijk van de uiteindelijke opstelling van de apparatuur.

2. Daarnaast zijn aansluitingen benodigd voor een geluidsinstallatie ten behoeve van muziek en voor een omroepinstallatie. Voor de geluidsboxen van de muziekinstallatie is benodigd volume en kwaliteit maatgevend.

3. Tevens dient een elektronische aansluiting aanwezig te zijn ten behoeve van een computer.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

40

7.4.2 Aerobics

1 Afmetingen norm: 1. De ruimte dient minimaal een vloeroppervlak van 100 m² (bijvoorbeeld 8 x 12,5 meter) te bezitten met

een vrije hoogte van minimaal 3 meter. 2 Vloer norm: 1. In de aerobicruimte is een enigszins verende vloer benodigd, met een niet te gladde dekvloer. Een

goede en goedkope oplossing is een epothyleen ondergrond met daarop een aerobicsmat, danwel een houten sportvloer. De ondervloer dient een drukvastheid te hebben die kwalitatief voldoet aan de norm ISA-M14. In de hoogteligging mag een maximale afwijking van +/-10 mm van het gemiddelde optreden. De afwijkingen in de vlakheid, gemeten onder de 3 meter-rij, mogen maximaal 3 mm bedragen.

2. Voor het overige dient de ondervloer te voldoen aan de eisen van de leverancier van de sportvloer (onder andere vochtigheidsgraad bij aanbrengen).

3 Wanden norm: 1. De wanden dienen over de gehele hoogte in een stootvast, vlak en niet korrelend materiaal te worden

uitgevoerd (dus b.v. geen bezande stenen). In verband met stofvorming geen textielbekleding op de wand. In principe voldoen zowel houten, stenen of betonnen wanden.

2. Eén lange ononderbroken zijwand moet worden voorzien van een spiegelwand, vanaf de vloer tot minimaal 2,20 meter hoogte. De spiegels moeten zo zijn bevestigd dat ze niet voorover kunnen kantelen als er iemand tegenaan valt.

4 Plafond (onderzijde dakconstructie, danwel verlaagd plafond) aanbeveling: 1. Er worden in principe geen eisen aan het plafond gesteld. Uit akoestische overwegingen zal

waarschijnlijk een geluidsabsorberend verlaagd plafond (systeemplafond) benodigd zijn. 5 Verlichting norm: 1. Het gemiddelde horizontale verlichtingssterkte in de aerobics ruimte dient na ca. 1000 branduren

minimaal 500 lux te bedragen, gemeten op de sportvloer. De gelijkmatigheid van de verlichting dient minimaal 0,7 te bedragen (Emin:Egem = 0,7).

2. Gekozen dient te worden voor lampen met een "warme" kleur, ofwel een kleurtemperatuur van ca. 3000 Kelvin .

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

41

6 Verwarming norm: 1. De verwarming moet voorzien in regelbaarheid ten behoeve van aanpassing aan de te verrichten

activiteit of sport. 2. De capaciteit van de verwarmingsinstallatie moet zodanig zijn dat een temperatuur van minimaal 15

°C gehaald kan worden. 3. De luchtsnelheden t.g.v. een verwarmingssysteem mogen niet meer dan 0,5 m/s bedragen. 4. In verband met energiebeheer een dag-, nacht- en weekendschakeling toepassen. 7 Ventilatie norm: 1. De hoeveelheid verse lucht dient minimaal 40 m3 verse lucht per uur per actieve sporter en overige

aanwezige personen te bedragen met een minimum ventilatievoud van 4 tot 6 maal de ruimte-inhoud per uur afhankelijk van het vloeroppervlak.

2. De luchtsnelheden t.g.v. de ventilatie mogen niet meer dan 0,5 m/s, gemeten tot 3 meter hoogte, bedragen.

aanbeveling: 1. Afzuiging van de lucht vindt plaats boven de spiegelwand, toevoer vindt plaats van achter uit de zaal. 8 Akoestiek norm: 1. De over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd mag niet meer bedragen dan 1,8

seconden. Er mag daarbij in één frequentieband (125-250-500-1000-2000-4000 Hz) geen langere nagalmtijd dan 2,2 seconde gemeten worden.

2. Flutterecho's dienen vermeden te worden. 3. Het geluidsniveau ten gevolge van installaties, of andere niet met de sport in het betreffende zaaldeel

verwante geluidsbronnen, dient niet meer te bedragen dan Leq = 45 dB(A). 9 Inrichting norm: 1. Er zijn aansluitingen benodigd voor een geluidsinstallatie ten behoeve van muziek en voor een

omroepinstallatie. Voor de geluidsboxen van de muziekinstallatie is benodigd volume en kwaliteit maatgevend. De aansluitingen dienen rechts of links voor de spiegelwand te worden aangebracht.

2. Een loze leiding opnemen in de wand zodat in een later stadium desgewenst een ringleiding kan worden aangebracht.

aanbeveling: 1. Een ringleiding opnemen in de aerobicsruimte.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

42

BIJLAGE A: DIVERSE AANGEPASTE SPORTEN

Algemeen De aanpassingen in de hieronder behandelde takken van sport, welke in overdekte accommodaties worden beoefend, zijn slechts summier. De volgende redenen zijn hiervoor aan te wijzen: • er bestaat zowel nationaal als internationaal geen organisatie, dat coördinerend optreedt op het

gebied van de inventarisatie en standaardisatie van eisen; • de gehandicaptensport is in ontwikkeling en ontdekt pas sinds kort, dat er nieuwe mogelijkheden

bestaan tot beoefening in aangepaste vorm van bestaande valide sporten (tennis, badminton, hockey, enzovoort);

• in enkele gevallen worden nieuwe sporten, specifiek voor mensen met een functiebeperking ontwikkeld, bijvoorbeeld showdown (tafeltennis voor blinden);

• de samenwerking in en bij het geïntegreerd gebruik door valide sporters en sporters met een functiebeperking van accommodaties komt pas sinds kort goed op gang.

De thans bekende aanpassingen zijn derhalve aan ontwikkeling onderhevig, terwijl daarnaast door mensen met een functiebeperking, buiten de hier genoemde takken van sport, aan diverse andere sporten wordt deelgenomen. Onderstaande gegevens komen voort uit de ervaringen die voornamelijk zijn opgedaan binnen de Nederlandse Invaliden Sportbond en de organisatie van de Olympische Spelen voor Gehandicapten in 1980. Zij beogen derhalve een start te zijn om te komen tot uniforme afspraken, zodat bij de bouw van overdekte accommodaties de beoefening van de sporten door validen en gehandicapten optimaal kan geschieden. In die gevallen waarin bij de tak van sport wordt gesproken over aangepast materiaal, moet dit worden gezien als een resultante van de ontwikkelingen tot op dit moment. Belijning Met betrekking tot het aanbrengen van belijning voor de verschillende sporten voor de gehandicapte mensen adviseren wij u allereerst overleg te plegen met ISA/ NOC*NSF.

Diverse sporten 1. Atletiek Een tak van sport met veel disciplines, verdeeld in meerdere onderdelen: baanonderdelen (hardlopen en rolstoelracen = wheelen) en veldonderdelen (springen, zowel voor mensen met een visuele functiebeperking als amputatie of CP en werpen, zowel zittend als staand). 2. Badminton Deze sport kan in de aangepaste vorm (o.a. verschillende nethoogten) beoefend worden in de staande en zittende houding en vanuit een rolstoel. De regels wijken weinig af.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

43

3. Boccia Een sport die met name gespeeld wordt door mensen met een cerebrale parese (hersenaandoening met o.a. spasme) en sporters die wegens hun lichamelijke beperking nauwelijks een andere sport kunnen beoefenen, vergelijkbaar met het Franse jeu de boules, het spel wordt echter op een ander (breder) speelveld beoefend. 4. BowlingDeze sport wordt door alle doelgroepen beoefend. 5. Dammen/schakenDit wordt met name veel beoefend door mensen met een visuele functiebeperking. 6. Gewichtheffen en powerliften Gedeeltelijk verlamden, geamputeerden en spastici doen mee aan deze sport. Het verschilt met de validen sport, waarin alleen door de heren en dames bankdruknummers uitgevoerd worden. 7. Goalball Een balsport die wordt gespeeld door mensen met een visuele functiebeperking in teams van drie spelers. In de bal waarmee gespeeld wordt bevinden zich rinkelbellen, zodat de spelers zich kunnen oriënteren. 8. GymnastiekAlle doelgroepen beoefenen gymnastiek; veelal geïntegreerd binnen een validen gymnastiekvereniging. 9. HandboogschietenHet meest vergelijkbaar en dus het minst aangepast ten opzichte van de validen handboogsport. Wordt zowel vanuit zittende als staande positie beoefend. 10. Jeu de BoulesDit spel, van oorsprong uit Frankrijk, wordt gespeeld door mensen die beschikken over een minimale arm-handfunctie, als ook rolstoelgebruikers en mensen met een chronische beperking. 11. Judo Een sport voor mensen met een visuele functiebeperking of met een cerebrale parese. Dezelfde regels als bij de valide sport worden gehanteerd, echter de maatvoering van de judomat verschilt.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

44

12. Paardrijden Draven wordt door nagenoeg alle doelgroepen beoefend. Vereiste is dat de deelnemer zelfstandig kan zitten en dat een begeleider naast het paard meeloopt. Springen wordt slechts door een aantal doelgroepen beoefend. 13. Quad-rugby Met name een sport voor tetraplegie. Een nieuwe ‘actieve’ teamsport met een aanvallend karakter. Deze sporttak is zeer in trek bij deze doelgroep, aangezien zij over het algemeen slechts een klein aanbod van individuele takken van sport kennen. 14. Rolstoelbasketbal Deze sport wordt alleen als een rolstoelsport beoefend. Met uitzondering van een paar kleine spelregelwijzigingen wordt deze sport volgens dezelfde regels gespeeld als in de validen sport. 15. Rolstoeldansen Zowel recreatief, als prestatiegericht, een zeer veel beoefende sporttak. Er zijn verschillende vormen bijvoorbeeld duodansen (twee rolstoelgebruikers) en combidansen (rolstoelgebruiker met staande partner). 16. Rolstoelhockey Men kent handbewogen en elektrisch rolstoelhockey. Beide organisatievormen hebben eigen spelregels en worden alleen in een binnensportaccommodatie beoefend. 17. Rolstoeltennis Een sport speciaal voor personen met een gedeeltelijke verlamming (paraplegie en tetraplegie), die zittend in een rolstoel competitie spelen. De regels zijn aangepast, bijvoorbeeld de bal mag twee maal stuiteren alvorens hij terug wordt gespeeld. 18. Schermen Deelnemers aan het schermen hebben verminderde motorische functies. Het spel wordt gespeeld vanuit rolstoelen, welke zijn bevestigd op een speciaal daarvoor vervaardigde constructie. 19. Showdown Dit is een schuiftafeltennisspel voor visueel gehandicapten. De tafel, het materiaal en spelregels zijn sterk aangepast ten opzichte van het reguliere tafeltennis. 20. Sportschieten Men kent twee vormen, te weten luchtgeweer- en pistoolschieten. Deze sport wordt zowel vanuit zittende, als staande positie beoefend.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

45

21. Tafeltennis Een sport welke staand en zittend in de rolstoel kan wordt beoefend. Van elk zijn vijf niveaus te onderscheiden. Spelregels zijn vrijwel niet aangepast. Voor de mensen met een zwaardere functiebeperking (vrijwel altijd rolstoelgebonden) is het schuiftafeltennis ontwikkeld. Regels zijn sterk afwijkend van het reguliere tafeltennis. 22. Vissen Wordt door alle doelgroepen beoefend. Aangepaste visplaatsen zijn voorzien van schuilplaats en aangepast toilet. 23. Voetbal Sporters met een cerebrale parese (spasme) komen uit in deze sport, die wordt gespeeld met zeven spelers in elk team op een kleiner voetbalveld, met aangepaste spelregels. 24. Volksdansen Wordt door alle doelgroepen beoefend. 25. Volleybal Er zijn twee vormen: staand- en zitvolleybal. In elke vorm zijn er functionele groepen, bestaande uit sporters met paraplegie, tetraplegie, cerebrale parese (spasme) en anderen. 26. Waterbasketbal Deze sport is ontstaan, omdat er binnen het zwemmen behoefte was aan een teamsport. Het is een combinatie van afgeleide regels van basketbal en waterpolo. 27. Wielrennen en tandemracen Baan- en wegevenementen maken deel uit van deze sporttakken, te beoefenen met diverse functiebeperkingen. Het tandemracen is specifiek een sport voor mensen met een visuele functiebeperking. 28. Wintersporten Men kent ijssporten en sneeuwsporten. Op ijs worden in Nederland een tweetal vormen beoefend, namelijk: ijssleeën en sleehockey. In de sneeuw worden het alpineskiën en langlaufen beoefend. Zowel de ijssporten als de sneeuwsporten kunnen ook door visueel gehandicapten beoefend worden. 29. Watersport Men kent binnen de NEBAS een aantal watersporten, te weten waterskiën, zeilen, surfen, kano en roeien. De NEBAS houdt zich met name intensief bezig met het zeilen als sportbeoefening voor sporter met een functiebeperking.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

46

30. Zwemmen en waterpolo Het is één van de sporten met de langste traditie èn de sport die het grootste aantal deelnemers op de Paralympics kent. Programma en regels zijn aangepast. Ook wordt door de verschillende doelgroepen aan waterpolo deelgenomen. Dovensport Aanvullend op bovengenoemd overzicht:

- de takken van sport atletiek, badminton, bowling, tennis, schaatsen, schaken, sportschieten, tafeltennis, volleybal, waterpolo, wielrennen en zwemmen worden beoefend binnen de Sectie Dovensport van de NEBAS.

Bij voetbal wordt zowel als zaalvoetbal alsook veldvoetbal beoefend. Eerder genoemde takken van sport, zoals bijvoorbeeld tennis en badminton worden uitsluitend in staande houding gespeeld. - De aanpassingen zijn te vinden in met name het gebruik van "zichtbare" startsignalen en van

gebaren bij het hanteren van de spelregels.

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

47

BIJLAGE B: ADRESSEN Instituut voor Sportaccommodaties van NOC*NSF (ISA/NOC*NSF) Papendallaan 31 Postbus 302 6800 AH Arnhem Tel: 026 - 483 46 23 Nederlandse Bond voor Aangepast Sporten (NEBAS) Postbus 200 3980 CE Bunnik Tel: 030 - 659 73 00 Ministerie van VWS (directie sport en directie gehandicaptenbeleid) Postbus 20350 2500 EJ ’s-Gravenhage Tel: 070-3407911 Landelijk Bureau Toegankelijkheid Postbus 222 3500 AE Utrecht Tel: 030-2769970 Vragen over deze brochure Instituut voor Sportaccommodaties van NOC*NSF (ISA/NOC*NSF) Papendallaan 31 Postbus 302 6800 AH Arnhem Tel: 026 - 483 46 23 Vragen over het Bouwbesluit Ministerie van VROM Helpdesk Bouwregelgeving (alleen per fax bereikbaar) Fax: 0172 - 61 19 02 Toegankelijkheidsbeleid rijkshuisvestingsobjecten Rijksgebouwendienst Directie Huisvestingbeleid Postbus 20952 2500 EZ Den Haag Tel: 070 - 339 18 19

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

48

Vragen over Model Bouwverordening Vereniging van Nederlandse Gemeenten Nassaulaan 12 Postbus 30435 2500 GK Den Haag Tel: 070 - 373 83 93 Normen en praktijkrichtlijnen Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) Kalfjeslaan 2 Postbus 5059 2600 GB Delft Tel: 015 - 269 03 90 Advies liften (alleen personenliften) Liftinstituut Buikslotermeer 5 Postbus 36027 1020 MA Amsterdam Tel: 020 - 435 06 06 Inter Provinciale Overlegorgaan Gehandicaptenbeleid Inter Provinciaal Overlegorgaan Gehandicaptenbeleid Piushaven 1 5017 AN Tilburg 013-5355255 Adressen van patiëntenverenigingen en belangengroepen Chronisch zieken en Gehandicaptenraad Nederland Churchilllaan 11 Postbus 169 3500 AD Utrecht Tel: 030 - 291 66 00 Fax: 030 - 297 01 11 Federatie Paardrijden Gehandicapten Wekeromseweg 8

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

49

6816 VS Arnhem Tel: 026-4836650 Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVvS) Postbus 129 3990 DC Houten Tel: 030-2617616 Federatie slechtzienden en blindenbelang Postbus 2062 3500 GB Utrecht Tel: 030-2992878 Fondsen Nationaal Fonds Sport Gehandicapten Postbus 200 3980 CE Bunnik Tel: 030 - 659 73 20

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

50

BIJLAGE C: LITERATUURLIJST Handboek Sportaccommodaties NOC*NSF, Instituut voor Sportaccommodaties Arko uitgeverij Handboek voor Toegankelijkheid, 3e editie (voorheen Geboden Toegang) Misset Uitgeverij Doetinchem, 1998 Bouwbesluit Ministerie van VROM Den Haag 1992, Sdu Uitgeverij. Toegankelijkheid in het Bouwbesluit CCPT, 1992, Sdu Uitgeverij Handboek Bouwbesluit Sportaccommodaties PRC Bouwcentrum Bodegraven, april 1997 Toegankelijkheid van gebouwen en buitenruimten, NEN 1814 Nederlands Normalisatie Instituut Delft, 1989 NPR 1815, praktijkrichtlijn Voorbeelden van bouwkundige oplossingen afgestemd op NEN 1814 Nederlands Normalisatie Instituut Delft, 1994 Het ontwerpen van een audio-frequent ringleiding-systeem voor slechthorenden Nederlandse Vereniging Voor Slechthorenden Utrecht, 1996 Productinformatie Gehandicapten 1985 Nederlandse Bouw Documentatie (NBD) Deventer, 1985 Toegankelijkheid sportaccommodaties voor gehandicapten Evaluatierapport inzake aanpassingen van overdekte sportaccommodaties Ministerie van WVC Rijswijk, december 1992 Handleiding voor het Internationaal Toegankelijkheidssymbool Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad, 1993

Handleiding basis kwaliteitseisen integrale toegankelijkheid sportaccommodaties juni 2001

51

Rapportage gehandicapten 1995 Het Sociaal en Cultureel Planbureau i.o.v. het ministerie van VWS Rijswijk, mei 1996 Aanpasbaar Bouwen, van theorie naar praktijk Evaluatie van het NWR-experiment Nationale Woningraad, Almere, 1991 Lichamelijke beperkingen bij de Nederlandse bevolking 1986 / 1988 Centraal Bureau voor de Statistiek / Nederlands Instituut voor Maatschappelijk Werk Onderzoek Sdu Uitgeverij, Den Haag, 1990 Aanpassingen voor ouderen en gehandicapten Kosten gebouwen, ruimten en terreinen Misset, 1996 (jaarlijkse editie) Aanbevelingen voor binnenverlichting Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde Arnhem, 1981 Korte instructie voor de aanleg van een ringleiding Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS), 1995 Voorzieningen voor auditief gehandicapten in openbare gebouwen Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) Utrecht, augustus 1995 European Concept for Accessibillity CCPT, 1996