Post on 14-Aug-2020
Groene Waterberging Operalaan e.o. te Oldenzaal
12 februari 2019
2/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Verantwoording
Titel Groene Waterberging Operalaan e.o. te Oldenzaal
Opdrachtgever Gemeente Oldenzaal
Projectleider Hans van Breugel
Auteur(s) Erwin Stamsnijder
Tweede lezer Ronnie Stroot
Uitvoering meet- en inspectiewerk -
Projectnummer 1267689
Aantal pagina’s 18
Datum 12 februari 2019
Handtekening Ontbreekt in verband met digitale verwerking.
Dit rapport is aantoonbaar vrijgegeven.
Colofon
Tauw bv
Handelskade 37
Postbus 133
7400 AC Deventer
T +31 57 06 99 911
E info.deventer@tauw.com
3/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Inhoud
1 Inleiding ..................................................................................................................................... 4
2 Achtergrond berging .................................................................................................................. 4
3 Geohydrologische situatie ......................................................................................................... 6
3.1 Maaiveldhoogte .................................................................................................................. 6
3.2 Bodemopbouw ................................................................................................................... 6
3.3 Doorlatendheid ................................................................................................................... 7
3.4 Grondwater ........................................................................................................................ 7
3.5 Isohypsenkaart en ontwatering .......................................................................................... 9
4 Ingreep waterhuishouding ....................................................................................................... 13
4.1 Effect waterberging / greppel op de grondwaterstand ..................................................... 13
4.2 Advies aanpassing bodemhoogte .................................................................................... 14
4.3 Effect infiltratie vanuit waterberging ................................................................................. 14
4.4 Effect infiltratie via greppels ............................................................................................. 15
4.5 Effect drainage van de waterberging boven RHG niveau ................................................ 17
5 Resumé ................................................................................................................................... 18
4/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
1 Inleiding
Gemeente Oldenzaal is momenteel bezig met de voorbereiding van de aanleg van de Groene
berging aan de Operalaan e.o. te Oldenzaal. Naar aanleiding van een informatiebijeenkomst over
de berging zijn vanuit de omgeving vragen gesteld over de waterhuishoudkundige gevolgen:
a. Wat is de invloed van de waterberging op de eiken op ons perceel: zomereiken / wintereiken?
b. Wat gebeurt er met het grondwater, wat is de impact van de aanleg van het watersysteem op
de grondwaterstand en de kans op mogelijke grondwateroverlast?
Om inzicht te krijgen in het effect van de berging op de grondwaterstanden in de omgeving van de
berging en om antwoord te geven op de vragen is een geohydrologische studie uitgevoerd.
2 Achtergrond berging
In het Waterplan, Basisrioleringsplan en Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Oldenzaal
is de aanleg van een schoonwaterstelsel, ofwel ‘blauwe aders’ opgenomen. Deze blauwe aders
worden gerealiseerd om schoon regenwater apart in te zamelen (af te koppelen) en naar de rand
van de stad te brengen. De gemeente is op dit moment bezig met de voorbereiding en realisatie
van de blauwe ader A. Dit plangebied is aangegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Plangebied Blauwe Ader A
5/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Aan het eind van de blauwe ader dient een berging gerealiseerd te worden. Uitgangspunt is een
berging van 37 mm (40 mm minus 3 mm dat niet tot afstroming komt), waardoor aan de landelijke
afvoer voldaan kan worden bij de maatgevende bui. De groene waterberging is voorzien langs de
Operalaan vanaf de rondweg t/m de Blokfluitlaan en is verdeeld in 5 deelbergingen (A tot en met
D2). De berging is ingericht met een getrapt systeem, waarbij berging in eerste instantie plaats zal
vinden in systeem A. Zodra de berging volledig is benut, zal berging plaatsvinden in het lager
gelegen compartiment B. In totaal zijn de vijf bergingscompartimenten geschikt om een bui van
40 mm te kunnen bergen (circa 4800 m3). Voor de aan- en afvoer van water is een centrale
greppel in de berging ontworpen (gemiddelde diepte 0,2 m).
In figuur 2.2 is de ligging van de bergingsvoorziening weergegeven. Figuur 2.3 is een principe-
dwarsdoorsnede van berging A.
Figuur 2.2 Overzicht berging
Figuur 2.3 Dwarsdoorsnede berging A met centrale greppel (circa 0,2 m beneden bodem berging)
A
B
C
D1
D2
6/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
3 Geohydrologische situatie
3.1 Maaiveldhoogte
Uit het actueel hoogtebestand (AHN2) en een hoogtetekening van de opdrachtgever is gebleken
dat de maaiveldhoogte aan de zuidzijde van de berging (A) ongeveer op +40 m NAP ligt. Ter
plaatse van de noordzijde van de berging (D) is het maaiveld gesitueerd op ongeveer +32 m NAP.
Onderstaande figuur is een visuele weergave van het verloop van de maaiveldhoogten. In de
figuur is te zien dat de maaiveldhoogte van oost naar west afneemt.
Figuur 3.1 Maaiveldhoogteverloop op basis van Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (rood hoog, blauw laag)
3.2 Bodemopbouw
In figuur 3.2 is een dwarsprofiel van de bodemopbouw weergegeven op basis van het REGISII
model. Het dwarsprofiel volgt globaal de Blauwe Ader A.
Figuur 3.2 Uitsnede REGISII model Operalaan
7/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
In tabel 3.1 is de lokale bodemopbouw opgenomen welke is gebaseerd op lokaal uitgevoerde
grondboringen, nabijgelegen TNO boringen uit het DINOloket, boorstaten van het
grondwatermeetnet Oldenzaal en boorstaten van verkennend bodemonderzoek in de omgeving.
Relevante boringen zijn opgenomen in bijlage 2.
Tabel 3.1 Lokale bodemopbouw
Traject
(m-mv)
Samenstelling Oorsprong Geohydrologische
eenheid
0 – 2,5 à 4 Zand, matig fijn, matig siltig, zwak
humeus, af en toe klei en leemlagen
Formatie van Boxtel Deklaag
>2,5 à 4 Leem Gestuwd complex Ondoorlatende laag
Uit de boringen is gebleken dat sprake is van een zandige deklaag van wisselende dikte met
daaronder een leemlaag. Ter plaatse van Berging A bedraagt de dikte van de zandige deklaag
circa 4 m. Ter plaatse van berging D bedraagt de dikte van de zandige deklaag circa 2,5 m. Onder
de deklaag bevindt zich een gestuwd complex bestaande uit leem (tot circa +19 m NAP). Deze
kan voor deze studie als ondoorlatende laag worden beschouwd.
3.3 Doorlatendheid
Er is beperkt onderzoek gedaan naar de waterdoorlatendheid van de bodem in het plangebied.
Aangezien van de uitgevoerde metingen geen dieptetraject bekend is, kan geen eenduidige
doorlatendheid worden afgeleid. Op basis van expert judgement wordt voor het zandpakket
uitgegaan van een doorlatendheid van 2 à 5 m/d. De doorlatendheid van de leemlagen is
verwaarloosbaar (0,01 m/d).
3.4 Grondwater
Om inzicht te krijgen in de (fluctuatie van de) grondwaterstanden is een inventarisatie uitgevoerd
naar beschikbare en relevante grondwaterstandsmeetreeksen. Uit het databestand van het
grondwatermeetnet Oldenzaal zijn peilbuizen geselecteerd (nabij de locatie) met meetreeksen
van enkele jaren. Daarnaast zijn peilbuizen van TNO gebruikt.
8/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Figuur 3.3 Ligging van het plangebied en peilbuislocaties
Een voorbeeld van een meetreeks en de bijbehorende fluctuatie is opgenomen in figuur 3.4.
Figuur 3.4 Fluctuatie grondwaterstand 1021-1
Uit de meetreeks in figuur 3.4 blijkt dat sprake is van een fluctuatie van de grondwaterstand op
basis van de seizoenen. In relatief droge en natte periodes kunnen uitbijters naar boven en naar
beneden voorkomen.
9/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Op basis van de meetreeksen zijn de volgende representatieve grondwaterstanden afgeleid,
welke zijn opgenomen in tabel 3.2:
• De representatieve hoge grondwaterstand (RHG)
• De gemiddelde grondwaterstand (GG)
• De representatieve lage grondwaterstand (RLG)
Tabel 3.2 Grondwaterstandgegevens (m +NAP)
Peilbuis Filterstelling
m-mv
Maaiveld-
hoogte
RHG GG RLG
1017 2-3 47,08 46,1 45,5 44,9
1018 2,3-3,3 39,88 37,8 37,5 37,2
1019 3,8-4,8 47,25 45,9 45,4 44,8
1020 0,9-1,9 33,25 32,8 32,5 32,1
1021-1 1,9-2,9 31,16 30,2 30,0 29,8
1021-2 6,4-7,4 31,16 30,3 30,2 30,0
1022 1,9-2,9 31,44 30,7 30,5 30,3
1032-1 8,4-9,4 31,94 31,4 31,2 31,0
1033 1,9-2,9 32,62 31,6 31,4 31,1
1034 1,9-2,9 31,38 30,6 30,4 30,1
B28H0464 3,0-4,0 34,47 35,4 34,8 34,4
B28H0620 ? 33,48 34,3 33,9 33,2
B28H0622 2,5-3,0 33,75 34,8 34,2 33,6
Uit de resultaten van de grondwaterstanden is gebleken dat relatief weinig fluctuatie in de
grondwaterstand plaatsvindt. De representatieve fluctuatie (tussen RHG en RLG) bedraagt
circa 0,6 m. Gezien het grillige verloop is het niet mogelijk om één stijghoogteverloop voor de
onderzoekslocatie vast te stellen. Om inzicht te krijgen in de locatiespecifieke stijghoogten zijn
grondwaterkaarten opgesteld.
3.5 Isohypsenkaart en ontwatering
Op basis van de beschikbare grondwaterstanden in de omgeving van de onderzoekslocatie (TNO
peilbuizen en grondwatermeetnet Oldenzaal) zijn door middel van interpolatie (methode ‘Kriging’)
drie isohypsenkaarten vervaardigd: van de RHG, de RLG en de gemiddelde grondwaterstand.
Een voorbeeld van het resultaat van de interpolatie is opgenomen in figuur 3.5 (in dit geval de
gemiddelde grondwaterstand).
10/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Figuur 3.5 Isohypsenkaart gemiddelde grondwaterstanden (m +NAP)
Uit de resultaten is gebleken dat sprake is van een west tot noordwestelijke
grondwaterstromingsrichting (stroming haaks op de isohypsen). Daarnaast is sprake van een
behoorlijk verhang in zowel stijghoogte als maaiveldhoogte. Hierdoor kunnen op relatief korte
afstand grote verschillen aanwezig zijn in de lokale grondwaterstand. Om daarin meer inzicht te
krijgen, heeft op basis van de grondwaterkaarten heeft een analyse plaatsgevonden van de
huidige ontwateringsdiepte (in meters) op basis van de grondwaterstand in een winterperiode
(RHG) minus de maaiveldhoogte (m NAP).De berekende ontwateringsdiepten zijn weergegeven
in figuur 3.6.
11/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Figuur 3.6 Ontwateringsdiepte tijdens RHG (m)
Op drie locaties langs de blauwe ader zijn dwarsprofielen gegenereerd, met daarin weergegeven
de maaiveldhoogte, de RHG en de RLG. De dwarsprofielen en situering van de dwarsprofielen
zijn opgenomen in figuur 3.7 tot en met 3.10.
Figuur 3.7 Situering dwarsprofielen
12/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Figuur 3.8 Dwarsprofiel 1 (over de gehele lengte van de Blauwe ader) maaiveld, RHG en RLG Zuid-Noord
Figuur 3.9 Dwarsprofiel maaiveld, RHG en RLG nummer 2
Figuur 3.10 Dwarsprofiel maaiveld, RHG en RLG nummer 3
13/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Uit dwarsprofiel 1 blijkt dat nabij de rondweg sprake is van het aansnijden van de representatief
hoge grondwaterstand als gevolg van de verdiepte ligging van de rondweg. Doordat de gehele
rondweg in folie is aangebracht wordt grondwateroverlast in periodes met hoge
grondwaterstanden ter plaatse voorkomen. Uit dwarsprofiel 3 aan de noordzijde van de Operalaan
blijkt dat in natte periodes de grondwaterstand gelijk kan zijn aan maaiveldniveau. Het is
waarschijnlijk dat de nog noordelijker gesitueerde vijver continu gevoed wordt door grondwater dat
over de aanwezige leemlaag (varieert qua diepte van 2,5 tot 4,0 m -mv) afstroomt.
4 Ingreep waterhuishouding
4.1 Effect waterberging / greppel op de grondwaterstand
De aanleg van de berging en de greppel voor afvoer van hemelwater kan effecten hebben op de
waterhuishouding. Gezien de complexe geohydrologische situatie heeft per bergingscompartiment
een analyse plaatsgevonden van het effect van de waterberging op de grondwaterstand. Bepaald
is aan de hand van de bodemhoogten van de berging – in combinatie met de grondwaterstanden
– in hoeverre het bergingscompartiment een infiltrerende dan wel drainerende werking heeft.
Tabel 4.1 Overzicht effect berging (m NAP)
Waterberging Bodemhoogte
waterberging
Bodemhoogte
greppel
RHG gemiddeld RLG Effect
A 38,5 38,3 38,1 37,7 37,3 Infiltreert altijd
B 38 37,8 36,9 36,5 36,0 Infiltreert altijd
C 34 33,8 33,7 33,3 33,0 Infiltreert altijd
D1a 33 32,8 33,1 32,8 32,4 Infiltreert, draineert
‘s winters RHG
D1b 32,5 32,3 32,6 32,3 32,0 Infiltreert, draineert
‘s winters RHG
D1c 32 31,8 32,2 31,9 31,6 Infiltreert, draineert
‘s winters RHG
D2a 31,9 31,7 32,0 31,8 31,5 Infiltreert, draineert
‘s winters RHG
D2b 31,4 31,2 32,0 31,7 31,4 Draineert altijd
Uit de resultaten is gebleken dat de bergingen over het algemeen een infiltrerend effect hebben:
geborgen hemelwater in de berging zal door de bodem van de voorziening in neerwaartse richting
infiltreren. In dat geval vindt grondwateraanvulling plaats. In periodes met hoge
grondwaterstanden (RHG) die meestal optreden in winterperiodes, vindt als gevolg van de
verdiepte ligging van de berging drainage plaats. In dat geval wordt grondwater afgevoerd. De
meest noordelijke berging D2 op een niveau van +31,4 m NAP heeft altijd een drainerend effect
op de omgeving.
14/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
4.2 Advies aanpassing bodemhoogte
Op basis van het effect in tabel 4.2 heeft overleg plaatsgevonden met de gemeente Oldenzaal.
Een permanent drainerende werking (afvoer van grondwater) is geen gewenste situatie.
Daarnaast is gebleken dat in berging A, B en C in de diepte nog ruimte is voor extra berging. In
dat kader wordt geadviseerd om de bodemhoogte van de waterberging minimaal gelijk te stellen
aan de RHG.
Tabel 4.2 Overzicht effect berging (m NAP) na aanpassing bodemhoogten
Waterberging Ontwerp
bodemhoogte
waterberging**
m +NAP
Advies
minimale
bodemhoogte
waterberging**
m +NAP
Verschil
m
RHG
m +NAP
Effect na aanpassing
ontwerp
bodemhoogte
A 38,5 38,2 -0,3 38,1 Infiltreert altijd
B 38 37,5 -0,5 36,9 Infiltreert altijd
C 34 33,8 -0,2 33,7 Infiltreert altijd
D1a 33 33,1 +0,1 33,1 Infiltreert, draineert
‘s winters boven RHG
D1b 32,5 32,6 +0,1 32,6 Infiltreert, draineert
‘s winters boven RHG
D1c 32 32,2 +0,2 32,2 Infiltreert, draineert
‘s winters boven RHG
D2a 31,9 32,0 +0,1 32,0 Infiltreert, draineert
‘s winters boven RHG
D2b 31,4 31,9* +0,5 32,0 Infiltreert, draineert
‘s winters boven RHG
* Gelijk aan huidige maaiveldhoogte ** Centrale greppelhoogte (overwegend watervoerend) is overal 0,2 m lager dan bodemhoogte
waterberging.
Uit de tabel blijkt dat ter plaatse van berging D wordt geadviseerd de ontwerphoogte van de
bodem te verhogen. Als gevolg hiervan zal minder water geborgen kunnen worden in berging D.
In berging A, B en C blijkt nog extra ruimte beschikbaar door verlaging van de bodemhoogte.
Afhankelijk van het bergingstekort dat ontstaat na ophoging van de bodemhoogte in D, kan deze
berging mogelijk gecompenseerd worden in A, B en C door verlaging van de bodemhoogte.
Geadviseerd wordt deze mogelijkheden in het ontwerp te beschouwen.
4.3 Effect infiltratie vanuit waterberging
Bij hevige neerslag wordt de groene berging via aanvoer vanuit het greppelsysteem gevuld
(afkomstig van blauwe aders). De groene berging is zodanig gedimensioneerd dat deze een
normbui (40 mm) volledig kan bergen. Vervolgens vindt infiltratie plaats van het hemelwater tot het
moment dat de berging weer is leeggelopen via de standaardafvoer in de greppels.
15/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
De berging is zodanig gedimensioneerd dat de berging binnen 24 uur weer volledig beschikbaar is
voor een nieuwe piekbui. De infiltratie vanuit de berging vindt dus plaats gedurende maximaal
24 uur. In onderstaande figuur is de neerwaarts gerichte infiltratiestroom schematisch
weergegeven. Het effect van deze kortdurende infiltratie van hemelwater op de grondwaterstand
is (zeker in horizontale richting) zeer beperkt.
Daarnaast vindt berging met name plaats in zomerperioden tijdens piekbuien, wanneer ook
sprake is van lage grondwaterstanden. Van een ongewenst effect op de grondwaterstand is op
dat moment geen sprake. Een geringe verhoging van de grondwaterstand is in de zomerperiode
een gewenst effect van de waterberging.
4.4 Effect infiltratie via greppels
In geval infiltratie optreedt vindt grondwateraanvulling plaats en kan plaatselijk een (tijdelijke)
stijging van de grondwaterstand plaatsvinden. Door de relatief lage doorlatendheid van de bodem
en korte periode van waterberging (slechts bij hevige buien is sprake van tijdelijke berging, welke
na binnen 24 uur verblijf weer wordt afgevoerd), kan een significant effect op de grondwaterstand
als gevolg van de waterberging op voorhand worden uitgesloten. In de greppel is daarentegen
nagenoeg altijd sprake van wateraanvoer/afvoer en dus van een bepaalde waterhoogte
(∆H maximaal 0,2 m). Ter plaatse van de greppel heeft derhalve een berekening van de invloed
op de grondwaterstand plaatsgevonden. Voor het effect van infiltratie vanuit de greppel is gebruik
gemaakt van de formule van de Marsily. Hierbij is uitgegaan van een permanente waterstand in
de greppel van gemiddeld 10 cm (in de zomerperioden zal nagenoeg geen water in de greppel
staan en in de winterperiode zal de greppel volledig gevuld zijn).
16/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Uit de berekening is gebleken dat tot ongeveer 25 m uit de greppel een meetbare
grondwaterstandsverhoging van 5 cm verwacht kan worden. Daarbuiten is geen sprake van een
significante meetbare verhoging.
Het hydrologisch beïnvloedingsgebied (grondwaterstandsverhoging à 5 cm) is opgenomen in
figuur 4.1
Figuur 4.1 Invloedsgebied infiltratie vanuit greppel
17/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
Uit de resultaten is gebleken dat het invloedsgebied van infiltratie vanuit de greppel nagenoeg
beperkt is tot de randen van de berging. Uit figuur 3.6 blijkt dat ter plaatse van de bebouwing
rondom de berging sprake is van een minimale ontwateringsdiepte van 1,0 m. Op basis van het
invloedsgebied zou ter plaatse van de bebouwing rondom de berging een verhoging van de
ontwateringsdiepte optreden tot 0,95 m, welke nog ruim beneden de gewenste ontwateringsdiepte
van 0,7 m is gelegen. Op basis hiervan kan de kans op grondwateroverlast in winterperioden als
gevolg van infiltratie vanuit de greppel worden uitgesloten.
Opgemerkt wordt dat in zomerperioden een beperkte grondwateraanvulling vanuit de greppel
plaatsvindt. Gezien de droogte van afgelopen zomer zou het vasthouden van water derhalve een
positieve ontwikkeling zijn op verdroging.
4.5 Effect drainage van de waterberging boven RHG niveau
Geadviseerd is om de bodemhoogte van de waterbergingscompartimenten te verhogen tot een
niveau minimaal gelijk aan de RHG, aangezien de afvoer van grondwater uit het watersysteem
zoveel mogelijk voorkomen moet worden. In dat geval worden statistisch gezien gedurende een
periode van 30 dagen per jaar de pieken in de grondwaterstand boven het representatief hoog
niveau afgevoerd. Over het algemeen zal dit optreden in winterperiodes (waarin hoge
grondwaterstanden voorkomen). In drogere periodes zal geen sprake zijn van een drainerende
werking (zie ook figuur 4.2).
Figuur 4.2 inzicht infiltrerend/drainerend effect indien bodemhoogte waterberging gelijk aan niveau RHG
Doordat de hoge pieken van de grondwaterstand worden afgetopt heeft dit een positieve werking
op grondwateroverlast (als deze aanwezig is, dan zal deze afnemen). Doordat de drainage slechts
plaats vindt in perioden met hoge grondwaterstanden in de winter heeft dit geen negatief effect op
verdroging. Er vindt namelijk geen afvoer plaats in geval de grondwaterstand beneden RHG
niveau aanwezig is.
Afvoer hoge waterstanden boven RHG
Geen afvoer beneden RHG
18/18
Kenmerk R001-1267689STE-V01-mfv-NL
5 Resumé
Op basis van de geohydrologische situatie is geadviseerd om het ontwerp van de waterberging
plaatselijk aan te passen door de bodemhoogten van de bergingscompartimenten te verlagen dan
wel te verhogen In dat geval kunnen de volgende effecten van de waterberging en greppel worden
verwacht.
• De bergingscompartimenten zijn zodanig gedimensioneerd dat de berging binnen 24 uur weer
volledig beschikbaar is voor een nieuwe piekbui. De infiltratie vanuit de berging vindt dus
plaats gedurende maximaal 24 uur. Het effect van deze kortdurende infiltratie van hemelwater
op de grondwaterstand is lokaal en zeer beperkt
• Door permanente infiltratie van water vanuit de greppel kan tot 25 m uit het hart van de greppel
een verhoging van de grondwaterstand worden gemeten van 5 cm. Op basis van de huidige
ontwatering ter plaatse van de gebouwen rondom de berging (minimaal 1,0 m) kan de kans op
grondwateroverlast in winterperioden als gevolg van extra infiltratie vanuit de greppel worden
uitgesloten
• Doordat de hoge pieken van de grondwaterstand in berging D worden afgetopt heeft dit een
positieve werking op grondwateroverlast (als deze aanwezig is, dan zal deze afnemen)
• Doordat de drainage in berging D slechts plaats vindt in perioden met hoge grondwaterstanden
in de winter, gedurende een periode van circa 30 dagen per jaar, heeft dit geen negatief effect
op verdroging
Op basis van de vragen:
a. Wat gebeurt er met de eiken op ons perceel: zomereiken / wintereiken? Op basis van
bovenstaande is gebleken dat geen significante hydrologische effecten plaatsvinden op de
omgeving. Een sterk drainerende werking (verdroging) en/of infiltrerende werking (vernatting)
als gevolg van de berging kan worden uitgesloten. Gezien de (beperkt) infiltrerende werking
tijdens droge perioden wordt zelfs een positief effect op verdroging verwacht
b. Wat gebeurt er met het grondwater, wat is de impact van de aanleg van het watersysteem op
de grondwaterstand en de kans op mogelijke grondwateroverlast? De kans op
grondwateroverlast (te geringe ontwateringsdiepte bij de woningen) als gevolg van de beperkt
infiltrerende werking wordt op basis van de berekeningen niet aannemelijk geacht. Doordat de
hoge pieken van de grondwaterstand in berging D worden afgetopt, heeft dit een positieve
werking op voorkomen van grondwateroverlast