Excellent ondernemen: rol van management en overheid ...Excellent ondernemen : de grote onderneming...

Post on 01-Aug-2020

2 views 0 download

Transcript of Excellent ondernemen: rol van management en overheid ...Excellent ondernemen : de grote onderneming...

Excellent ondernemen: rol van management en overheid :congres, 1984, Eindhoven: verslagenCitation for published version (APA):Benthem, F. P., Bos, A. W., van Kalsbeek, R., & Technische Hogeschool Eindhoven (THE). StudieverenigingIndustria (1984). Excellent ondernemen: rol van management en overheid : congres, 1984, Eindhoven:verslagen. Technische Hogeschool Eindhoven.

Document status and date:Gepubliceerd: 01/01/1984

Document Version:Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can beimportant differences between the submitted version and the official published version of record. Peopleinterested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit theDOI to the publisher's website.• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and pagenumbers.Link to publication

General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, pleasefollow below link for the End User Agreement:www.tue.nl/taverne

Take down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us at:openaccess@tue.nlproviding details and we will investigate your claim.

Download date: 14. Oct. 2020

'II A C 8 4

E X C

Industria Congresdag:

Excellent Ondernemen -rol van management en overheid

Donderdag 5 april 1984 Grote zaal Auditorium Technische Hogeschool Eindhoven

Technische Hogeschool Eindhoven Afdeling der Bedrijfskunde

CONGRES

EXCEllENT ONDERNBVEN-ROL VAN MANAGEMENT EN OVERHEID

5 APRIL 1984 TECHNISCHE HoGESCrOOL EINDHOVEN

Bi8LIOTHEEK '_'U"~ .••

8,H'978!l ..... _' ..

T.H.EINDHOVEN ORGAN I SAT IE

STUD I EVEREN I G I NG I NDUSTR IA

F • P I BENTHEM

A. IH I Bos

R. VAN KALSBEEK

. .

INHOUD

Programma

Curricula vitae

Inleiding Prof. dr. P.A.J.M. Steenkamp

"Uitnemend management in Nederland", lezing

C.M. Paauwe

Lezing Ir. J.W. Hillege

Lezing Mr. ir. F.C. Rauwenhoff

"In Nederland moet je meer dan excellent zijn",

lezing N.P. Knape

"Excellent ondernemerschap in kleine ondernemingen" ,

lezing Prof. dr. D. Horringa

Verslag forumdiscussie

bIz.

1

2

5

9

40

60

77

100

115

-1- Industria 'Studievereniging voor 8edrijfskunde

PROGRAMMA 5 AP RIL

Ochtendprogramma:

9.15 uur

9.50 uur

10.00 uur

10.15 uur

10.50 uur

11.10 uur

11. 45 uur

12.20 uur

Registratie en ontvangst deelnemers

Opening F.P. Benthem,

Voorzitter studievereniging Industria

Prof. dr. M.J.M. Daniels,

Dekaan der Afdeling Bedrijfskunde

Inleiding Prof.dr. P.A.J.M. Steenkamp,

Hoogleraar THE, Voorzitter Eerste Kamer der

Staten Generaal

Management is leiderschap

C.M. Paauwe ,

Director McKinsey & Company

Koffiepauze

De rol van de overheid

Ir. J. Hillege

excelleren stimuleren

Plv. directeur generaal van Industrie van het

Ministerie van Economische Zaken

Excellent ondernemen : de grote onderneming

Mr. Ir. F. C. Rauwenhoff ,

Voorzitter hoofddirectie Nederlandse

Philips Bedrijven B.V.

Lunch

( Geiegenheid tot het indhmen van vragen )

Middagprogramma :

13.45 uur

14.20 uur

14.55 uur

15.15 uur

16.30 uur

In Nederland moet je meer dan excellent zijn

N.P. Knape ,

Directeur van Kunststofverwerkende industrie

Katan B. V.

Excellent ondernemerschap in kleine ondernemingen

Prof. Dr. D. Horringa

Buitengewoon hoogleraar Bedrijfskunde ,

Bestuursadviseur

Theepauze

Forumdiscussie onder voorzitterschap van

Prof. Dr. P.A.J.M. Steenkamp

Sluiting

Borrel

Ir. A.E.M. Calon

Ir. J.W. Hillege

-2- Industria Studievereniging vaar Bedrijfskunde

Corporate Director Philips International B.V. Eindhoven. Ir. Calon is geboren te Ijzendijke op 26-3-1925. In 1950 behaalde hij het diploma electrotechnisch ingenieur -tc! Delft. In maart 1950 trad hij in dienst van de N.V. Philips Eindhoven. Van 1950-56 was hij werkzaam op het Philips Natuurkundig Laboratorium fundamenteel onderzoek ( tele­communicatie en radar). Van 1956-64 was hij afdelingschef van een Philips fabriek in Frankrijk ( Parijs ). Vanaf 1964 bekleedt hij diverse

'functies in het internationale industriEHe beleidscentrum van Philips in Eindhoven, waaronder de huidige functie: Directeur Corporate ~ndustrial Coordination.

Hoofd van de Directie Algemeen Industriebeleid, tevens ply. Directeur-Generaal van Industrie, Ministerie van Economische Zaken. Zijn vorige functie was: Directeur Research en Ontwikkeling, waar het beleid t.a.v. Industriele Innovatie wordt voorbereid en concrete projecten worden opgezet en begeleid. Ir. Hillege studeerde Electrotechniek aan de T.H. te Delft en Bedrijfskunde aan de T.H. te Eindhoven. Hij werkte gedurende 2 jaar bij Derksen, management consultants in Eindhoven, en is thans 7 jaar werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken, waar hij intensief was betrokken bij het formuleren van het Economisch Structuur­beleid ( Nota Selectieve Groei ).

Dirk Horringa ( geboren 1919 ) volgde een geodetische en een industrieel-sQciolog:ische studie. Prof. Horringa is sinds 1951 werkzaam als organisatie- en bestuursadviseur in Nederland en Belgie. Hij is medeoprichter van het organisatie-advies­bureau Horringa & de Koning ( 1968 ); sinds 1981 oud-lid. Tevens is hij Buitengewoon hoogleraar Bedrijfskunde aan de Technische Hogeschool te Eindhoven, en commissaris van een aantal onder­nemingen. Recente publicatie inzake groeikansen veor innovatieve bedrijven en werkgelegenheid veor jongeren.

N.P.

C.M. Paauwe

Mr.ir. F.C. Rauwenhoff

-3- Industria Studievereniging voor Bedrijfskunde

De heer Knape is geboren op 19 mei 1937. Na enkele jaren werkzaam te zijn geweest in de grootindustrie wilde hij ook kennis maken met het kleine industriele bedrijf. Zijn huidige functie is: Directeur Kunstofverwerkende Industrie Katan B.V. De heer Knape is tevens bestuurslid van de Federatie Nederlandse Export ( Fenedex ) te Den Haag. De heer Carel M. Paauwe, een director van de kantoren van McKinsey & co. in de Benelux, trad in 1970 in dienst van McKinsey & Company te New York. Enige jaren later werd hij overge­plaatst naar Amsterdam. De heer Paauwe werkte voornamelijk aan opdrachten op het gebied van strategie-ontwikkeling, winst­verbetering en organisate voor ondernemingen en organisaties in de consumentenproducten-, transport­en detailhandelsector. Daarnaast adviseerde hij een aantal overheidsinstanties. Alvorens hij bij McKinsey in dienst trad was hij directeur Noord Amerika van het Nederlandse promotie kantoor voor zuivelproducten te New York. Daarvoor werkte hij als accountant executive bij het reclamebureau Lintas in Nederland en was hij enkele jaren officier bij de Koninklijke Luchtmacht. De heer Paauwe voltooide zijn studie aan de Hogeschool voor Bedrijfskunde "Nijenrode" en behaalde zijn Master'g graad in Bedrijfskunde ( MBA ) aan de Columbia School of Business te New York. Mr.ir. Rauwenhoff is geboren op 5 september 1930 te Rotterdam. In 1948 behaalde hij het Gymnasium B op het Erasmiaans Gymnasium. Hij heeft Natuurkunde gestudt.=erd aan de T.H. te Delft, gedurende welkl:: t1jd hij een jaar als Fulbright student gestudeerd heeft aan de UniverSity of Minnesota, U.S.A. Heeft daarna rechten gestudeerd aan de Rijksuniversiteit te :eiden, en is vervolgens in militaire dienst getreden bij de Koninklijke Marine. Eind 1958 in dienst getreden van de N.V. Philips' Gloeilampen-fabrieken. Na enkele jaren in de Hoofdindustriegroep Licht te hebben gewerkt, is hij in 1961 uitgezonden naar Bombay, India, voor het opbouwen van een nieuw fabriekscomplex. Teruggekomen in Eindhoven, in 1966 adjunct-directeur van de Factory Relations Department bij de HIG Licht. In 1969 vertrokken naar Australieals technisch directeur van Philips Australie. In 1974 terug­gekeerd in Eindhoven als algemeen directeur van de Hoofdindustriegroep Electronic Components and Materials ( Elcoma ) Per 1-3-'83 benoemd tot lid vande Hoofddirectie van de Nederlandse Philips Bedrijven B.V. Per 1-1-'84 benoemd tot voorzitter'van de Hoofddirectie van de Nederlandse Philips Bedrijven B.V.

• P.J.'l..J .M.

-4- Industria Studievereniging voor Bedrijfskunde

Prof. Steenkamp werd geboren op 8 maart 1925. studeerde aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg, waar hij in 1949 het doctoraal examen aflegde in de economisch­sociologische studierichting. In 1951 promoveerde prof. Steenkamp tot doctor in de economische wetenschappen. In 1960 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in het sociaal recht aan de T.H. Eindhoven; in 1966 tot gewoon hoogleraar. Professor Steenkamp is voorzitter van de Eerste Kamer der staten Generaal

-5-

Inleiding verzorgd door Prof. dr. P.A.J.M. Steenkamp

Meneer de voorzitter, dames en heren. Twee jaren geleden beeindig­de de Amerikaanse onderneming Breniff Airlines haar activiteitenj het geld was op. Op 1 maart jl. zijn ze opnieuw begonnen, met veel minder mensen, met veel minder steden die ze aanvliegen en met veel minder vliegtuigen. In de Herald Tribune van 21 februari stond een gesprek met een piloot die vanaf 1966 heeft gevlogen bij Breniff. Hij zei: Iter is een andere geest bij de mensen, er is een goede samenwerking met de vakorganisaties en we hebben lagere operating costs". Maar zei die: "het geld, daar gaat het nu niet om, wij voelen ons met elkaar deelgenoot aan de hergeboorte van de maatschappij", en dat vertelde hij,aan een journalist, toen hij bezig was de vliegtuigen een andere kleur te spuiten. Hij zei: "bij een andere maatschappij zou ik veel meer verdienen, ik heb allerlei aanbiedingen gekregen, maar er is het verlangen bij ons, degene die daarvoor uitgekozen zijn, om samen opnieuw van Breniff wat te maken".

Dames en heren, wijlen Wim Kan zou zeggen: "uithuilen en opnieuw beginnen", maar dan weI op een lager niveau. Wij bevinden ons midden in een ontwikkeling die afwisselend de naam 2

e of 3

e Industriele Revolutie heeft gekregen. WeI,

in de sociale geschiedenis is het nog altijd een vraagpunt, waarom de 1

e Industriele Revolutie in Engeland ontstaan iSj u

weet: het laatste kwart van de 18e eeuw, zoveel later in Duitsland en veel, veel later in Nederland. Achteraf hebben wij nu met elkaar een verklaring daarvoor, dat was achteraf. Maar wij kunnen nu al de vraag beantwoorden waarom west-Europa en Nederland achterliggen, ver achterliggen bij de nieuwe Industriele Revolutie. Ver achterliggen, vergeleken met de V.S. en Japan, op een aantal gebieden die juist die Industriele Revolutie kenmerken. De Engelse historicus "Thornby" heeft jaren geleden, sprekend over de politieke situatie van Europa, dat gekenmerkt als de "dwarfing of Europe" : Europa werd een dwerg. En toen dacht hij nog niet economisch. Dezelfde term van Thornby kunnen we nu op dat andere terrein overbrengen. En als wij achterliggen in West-Europa, waarbij ik West-Europa in geen enkel opzicht gelijk wil stellen met de V.S. en Japan, want dat zijn eenheidsstaten, dan constateren wij dat ook in dat achterliggende peloton Nederland niet goed is gestructureerd. Onze voorouders, onze grootouderse spreken over de "belle epoque" pratend over de periode voor de 1 W.O •. Wij nu, hebben het al over de gouden jaren, de zestiger en zeventiger jaren van deze eeuw. De tijd waarin wij in Nederland hebben opgebouwd, het beste sociale zekerheidsstelsel van de hele wereld. Dat is onze grootste verworvenheid sinds de bevrijding, en ons grootste probleemgebied is de werkloosheid: de hoogste van Europa.

-6-

V~~r vandaag moeten wij voor de discussie wel onderscheiden enerzijds economisch herstel en economische groei, en anderzijds het terugbrengen van de werkloosheid . Terecht heeft Industria aan dat laatste juist enkele maanden geleden haar jubileum congres gewijd. V~~r ons economisch herstel zijn de omgeving, het klimaat de macro-context van grote betekenis; niet meer, maar ook niet minder ..

Ik wil u eerst twee nadelige factoren van buiten Nederland benoemen, die ik van grote betekenis acht. Er be staat in West- Europa en in Nederland grote onzekerheid over de toekomstige veiligheidspositie, over onze plaats in het Atlantisch Bondgenootschap en over de verhoudin tot de Sovjet-Unie. Daarbij komt de wassende stroom van isolationisme in de V.S. ; Amerika krijgt er een nieuwe liefde bij: de Pacific. Ik ben er vast van overtuigd dat uitspraken van Hart, maar nog veel meer van dr. Kissinger, ook economische reper­cussies hebben. Dat is de ene factor die ons denken voor een deel bepaalt, maar er komt nog een factor bij. Terwijl de V.S. en Japan economisch opmarcheren, groeien onze files aan de Brenner en vechten wij topconferentie na topconferentie over de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk in de Europese Gemeenschap. Ja, laten we het maar reeel zeggen. Na 25 jaar moeten we constateren dat de E.E.G. als douane-unie volstrekt onvoldoende blijkt te zijn;Nee,de toekomst van de Europese Gemeenschap moet liggen in een politieke unie.

Kijkend nu naar Nederland kunnen we een aantal goede indicatoren noemen. Ik wijs u op onze inflatiegraad, op ons Bruto loonpeil, op de agrarische export, de "Betalings Balans", maar daarnaast zijn er een aantal factoren die tezamen een grote bron van zorg vormen. Zeker als we de cijfers en de gegevens vergel ken met de situatie op al die terreinen in de V.S. en Japan en bij de belangrijkste partners in de E.E.G. Er bestaat in ons land een grote concensus over de huidige situatie, over de apalyse. Maar helaas verschillen we t.a.v. het tempo en de vorm van de therapie. Om het nu maar eens kort te zeggen en een beetje zwart-wit, onze economische groei, onze uitgaven voor R&D en onze winsten zijn veel te klein. De overheidsuitgaven blijken buitengewoon moeilijk beheersbaar. In de gezondheidsuitgaven zijn wij koploper in de E.E.G. en de sociale zekerheid is doorgeschoten, en dat weten sinds maandag­avond ook aile Amerikaanse t.v.-kijkers. Onze arbeidsmarkt is te star en de investeringen waren tot het begin van het laatste kwartaal van het vorig het sterkst afgenomen in de E.E.G. van alle landen. Over het overheidstekort kunnen we twisten over 12%,11% of 10%. Zijlstra heeft indertijd als norm in een tijd van economische groei, van echte economische groei, 4% aangegeven. Dan zouden we nu op twee en een half maal te veel zitten. Misschien is het makkelijker om voor mij te zeggen

-7-

dat als we zo doorgaan met de collectieve uitgaven, dan zal in 1992 eenvierde, vijfentwintig procent, van de totale overheids­inkomsten moeten gaan naar de renteverplichtingen. En .dan praat ik nog niet over de aflossingsverplichtingen.

Het aantal werkelozen is dramatisch, daarover kun je niet praten zonder een brok in je keel. Kijk, in de katholieke kerk was het op paaszaterdag een gewoonte in oude tijden om een smeekbede tedoen. En daar luidde die: "Van alle kwalen verlas ans Beer". Nou. als j.e dit ziet is het een reden om die paaszaterdagbede te he.rhalen. Er is werk aan de winkel. Maar wat mij altijd weer verbaast dames en heren is, dat wij dat Oud-Hollandse gezegde, dat ons zo groot heeft ge-maakt in de Gouden Eeuw volstrekt vergeten. Namelijk dat de kost voor de baat. uitgaat. Of zoals ik in mijn jeugd hoorde : "Beter door­heen gevlogen dan doorheen gekropen." De historicus Verwij heeft in zijn boek over de geschiedenis van Nederland een boeiend beeld geschetst over de situatie tegen het eind van de achttiende eeuw. Hij zegt: "'Bet economisch Leven in Nederland was sterk verzwakt. Hele bedrijfstakken deden het zeer slecht,de nijverheid ging steeds achteruit. Er kwamen tienduizenden mensen op straat. Het pauperisme nam hand over hand toe. Het was uit met de toevloed van werkzoekenden uit het buitenland." Ik heb het over het eind van de achttiende eeuw. Een aantal onzer heeft de periode na de bevrijding meegemaakt. Toen de roep in Nederland was: II Indie verioren rampspoed geboren". We hebben het nog nooit zo goed als nadien gehad. Het karr dus anders worden, mits ook dure wensen worden opgezouten. En krachtige maatregelen in een economische context worden genomen.

Op een groot aantal gebieden moet veel gebeuren. En ik weet, dat enkele van de inleiders ook aandacht zullen schenken aan de groei en de mogelijkheden in het midden- en kleinbedrijf. Ten overvloede wijs ik erop, ongetwijveld zal collega Horringa er op zijn eigen wijze over praten, dat ook in de V.S. tachtig procent van de groei in kleine ondernemingen plaatsvindt.

En wat moet er dan gebeuren. Och, dames en heren, we hebben in Neder­land gegevens en rapporten van van der Zwan van de Erasmus Uni­versiteit, van McKinsey. En die kloppen wonderwel met de rapporten van het Miti in Japan en van onderzoeksinstituten in de V.S .. Men is het er eigenlijk weI over eens waar de Sunrise zit of moet zi tten. Waar de z'onsopgang vandaan moet komen en waar de groei te verwachten is. Ik weet, dat de heer Hillege daar uit­voeriger over zal spreken. Ik wijs op een aantal grote aandachts­gebieden. Lopend van agrarische industrie, over de microelectronica en de medische technologie. Maar ik ben er van overtuigd, dat de heer Hillege daar wat dieper op in zal gaan. De ITDgelijkheden in een aantal Landen worden op dezelfde manier aan­gegeven. En dat moet ons toch wat zeggen. alsmensen die met elkaar willen kijken waar de groeimogelijkheden in de economie voor de rest van deze eeuw en in het begin van de volgende eeuw liggen. "Als ge het wilt is het geen sprookje ", zei Hertzel al.

-8-

Mag ik u nog twee cijfers geven om dat te illustreren. Amerika de economische koploper in de wereld, die de gouden medaille heeft in de economische loop, heeft sinds 1973 aan 20 miljoen mensen arbeidsplaatsen gegeven. In diezelfde tijd daalde het aantal arbeidsplaatsen in Europa. Amerike plus 20 miljoen, Europa aanzienlijk minder dan de situatie in '73. En.in Neder­land? Wel, in de laatste tien jaar hee:ft het beo.t:ij.fs1even 500.000 arbeidsplaatsen verloren en in de overneidssector zijn er 430.000 bijgekomen. Voor economisch herstel is de ondernemingvan vitale betekenis. Maar, dames en heren, je moet durven je moet kunnen en je moet willen. Er bestaat een brede overeensterr@ing ook in ons land, dat het ontwikkelen van nieuwe technologien en nieuwe produkten, de sleutels zijn tot economisch succes.

In het begin van dit jaar mocht ik een reis maken naar het Verre Oosten. En daar ontmoette ik een aantal oud studenten. In Korea, in

Zuid-Korea voor de goede orde, Hong Kong en Japan. Ik heb aan die vroegerestudenten, die daar functies bekleden bij ondernemingen, telkens dezelfde vraag gesteld, nl.:"Heren wat is toch het wonder". Ze hebben mij eigenlijk samengevat het antwoord zo gegeven:"Och" zeiden ze,"ze werken hier alsof ze vechten voor hun overleving. En dat doen ze in goed overleg tussen werknemers en management. En in goed overleg tussen ondernemingen en overheid". Overleving was het kernwoord, dat ik telkens weer tegenkwam. En daar voeg ik mijn commentaar aan toe. Als ze daar zo denken, wat moe ten wij dan wei doen in Nederland. Mijn antwoord is nog veel meer. Als wij praten over onze overleving dan betekent dat de inzet van aile krachten voor onze eerste nationale prioriteit. Nodig is een opbouw-mentaliteit. En daar is tijd voor nodig. Daar is het hart voor nodig, dat wij ook hadden na de bevrijding. Want het gaat om onze economische overleving. Daarvoor zijn excellente mensen en excellente ondernemingen van vitale betekenis. Ze zijn van vitale betekenis voor een nieuwe zonsopgang ook in ons land.

UITNEMEND MANAGEMENT IN NEDERLAND

INDUSTRIA

Eindhoven, 5 april 1984

© McKinsey & Company Copyright 1984

This report is copyrighted and issued with the understanding that it may be used or distributed only mter­nally by the addressee and the organization he represents. Any form of external reference to or publication of the report, whether in its entirety or in extracted form. shall require prior approval in writing by our Firm

I \D I

Ik hierhi I <llgecirukt(' tckst-- (,1;".·-. scI;cl,~;b~.,(~:i~i~~-;iir;-gi::tO()ll-dl tijdcll\ de iilieiding van de hC'cr C.M. P,lclllWC, nile-dol ,~1( f(ins('v &. C()llljl<lIlY tc Amsterda.m op het (OllglTs "[X( "Ikllt \.Jl1dCrll('lll<'ll

1<01 v;m I'vLlnagement en ()vcrheid", ') ill" il (')SI,. LI) ;-'.ijl1 oJ)vollcclig 7.ondcr de daarbij uitgcsprokcll t()~'ii(liling.

I ...... o I

1 .. J

TWEE PROPOSITIES

1. Succesvolle Nederlandse ondernemingen zijn veranderingsgezind

2. Cruciale rol van manager ligt in - Verschaffen van leiderschap - Orientatie op belangrijke vraagstukken

I .... ..... I

VERANDERINGSGEZINDHEID

CREATIEVE ORANG

-Aandacht -Aandacht eAandacht

• Vaardigheden -Ins telling .Denkpatroon

A:.

STIMULERENDE OMGEVING/

• Risico aanvaardend

AANOACHT VAN BUITEN

• Voorbeelden • Samenscholingen .

• Concurrentie • Technologie eOverheid

I ...... [\0

I

EXTERNE FACTOREN BEINVLOEDEN BEDRIJFSKETEN

MIDDELEN • Personeel • Grondstoffen • Energie

•• CREEER

TECHNOlOGIE • Produktontwerp • Schaal • Processen • Management . systemen

VERVAAR DIG

MARKTVRAAG • Waarde • Afzet • Beslisfactoren

OVERHEID • Regl'~ering • Stimulering • Ad-hoc

initiatieven

I ...... W I

KENMERKEN SUCCESVOLLE ONDERNEMINGEN

1. Actiegerichtheid

2. Klantenorientatie

3. Aandacht voor medewerkers

4. Autonomie en ondernemersgeest

5. Simpele organisatie en kleine staf

6. Coherent activiteitenpatroon

.7 • Persoonlijke inzet management

8. Vrijheid ~ gebondenheid

I ,.....

"'" I

ORANG NAAR ACTIE

• "Do-it, fix-it, try-it"

• Uitvoerbaarheid van plannen

• Task forces i.p.v. commissies

• Memo's i.p. v. rapporten

• Experimenten i.p.v. studies

• Geen woorden maar daden

I .... U1 I

I ...... 0"1 I

"'~... ... .

INHOUD VAN STRATEGISCHE PLANNEN

Produkt­gegevens Financiele projecties

Concurrentie­analyses

Implementatie­plannen

100%

Succesvollen Middelmatigen

TASKFORCES I.P.V. COMMISSIES

• Aileen vrijwilligers

• Korte, intensieve inzetbaarheid

• Goed voor carriere

• Druk bezette managers

• Top-management ondersteuning

• Overal toegang

• Eindprodukt geen rapport

I .... 00 I

KLANTENGERICHTE INSTELLING

nKLANT IS KONING 1I

• Parkeerplaatsen

• Bloemen

• Kwaliteit

• Sales = Service

"LUISTEREN NAAR DE KLANT"

• Top management tijd

• Externe relaties

• Klant = Organisatie

• Bron van innovaties

I ...... \0 I

TIJDSBESTEDING TOPECHELON

40 40 Niet zelf beschikbaar

Overheid 31-------+-~==,.,.,.,..,..,..f___------Veld 5~~~~ .:i:;·:::.····l·l··::.::~;~!·;;:l .. i~ .... t:~·;:::

In huis Beschikbaar

Eerst Later

I N o I

BELANGSTELLING VOOR MENSEN

• Familiecultuur

• Presta ties belangrijker dan status

• Respect voar leiders

• Aangepast management development

• Aandacht voor positieve resultaten

• Financiele en symbolische beloningen

I N ,.... I

TRADITIONEEL WERKELIJK

I N N I,

NEMEN VAN RISICO'S: STIMULEREN

• Aanmoedigen om risico's te lopen

• Leren van gemaakte fouten

• Creeren van "opportunities to fail"

• Experimenteren met ideeen .

• Snel corrigeren van afwijkingen'

I N W I

KLEINE EENHEDEN IN ORGANISATIESTRUCTUUR

• "Suboptimale" bedrijfsonderdelen

• Decentralisatie van gezag en winst­verantwoordelijkheid

• Ervaring als General Manager v6ar veertigste levensjaar

. , • Kweken van ondernemersgeest en

nieuwe units

• Horizontale druk op managers

• Kleine, effectieve staf-afdelingen

I tv ..,. I

TIJDSBESTEDING VAN ST AF

Overige

Uitoefenen van controle

Oplossen van problemen

100%

10 ~

20

70

15

55

30

Succesvollen Middel­matigen

I N Ln I

WAARDEN UITDRAGEN DOOR VOORBEELD TRADITIONELE OVERDRACHT

Bestuur

Divisie

• • Fabriek

.1

• • Afdeling

• • • • Groep

I

INFORMELE OVERDRACHT

Directeur

Medewer­ker A

I tv 0'> I

PARADOX VAN INFORMELE DISCIPLINE

INFORMEEL GEDRAG BEZETENHEID

• Dorpse atmosfeer • Ongeschreven wetten

• Informeel gedrag • Drang naar aetie I

f\.)

-.J I

• Flexibele structuur • Sterk waardesysteem

• Grote zelfstandigheid • Duidelijke doelstellingen

• Sociaal netwerk . • Aandacht voor klant

• Positieve sfeer • Uniforme kleding

TWEE PROPOSITIES

1.Succesyolle Nederlandse ondernemingerl zijn veranderingsgezind

2. Cruciale rol van manager ligt in - Verschaffen van leiderschap - Orientatie op belangrijke vraagstukken

I N 0::; I

EFFECTIEF MANAGEMENT ·VAN ORGANISATIE

VEREISTE ONDERLIGGENDE KENMERKEN

- Persoonlijke stijl

EFFECTIEVE Leiderschap 1-- Kennis en ervaring ORGANISATIE

• Produktief -

• Innovatief -

• Creatief Issue management

- Karakter

~ Stijl - Group dynamics - Setting

!-or-- V d" h d - Analytisch aar 19 e en Itt" f - negra Ie

M d k - Technisch/functioneei -- e ewer ers . . - Llnks/ rechts mix

I N 1.0 1

KARIKATUREN VAN MANAGERSTYPEN

00lKENRIO~ - Staat boven het volk

• Houdt zich met "hogere zaken" bezig

-Is ongrijpbaar

~EBEMOEIA0 • Doet het liever zelf

• Controleert details

• Doorkruist eigen delegatie

COEZWAlKE0

• Kent altijd alternatieven

• Kan moeilijk leven met z'n beslissingen

Verandert regelmatig van koers

I w o I

Hebben TALENT

Doen ANALYSE

Kunnen KWANTIFICATIE

Zijn RATIONEEL

PLANNEN STRATEGIE

Falen indingen gedaan krijgen

IMPLEMENTA TIE

I W ..... I

ELEMENTEN VAN LEIDERSCHAP APPELLEERT AAN:

A. CREEREN VAN ONDERSTEUNEND RAAMWERK

B. BEPALEN VAN KOERS

Behoefte aan vrijheid en erkenning binnen veilige grenzen

8ehoefte aan identificatie met een sociale groep en doel

I w N I

ONDERSTEUNEND RAAMWERK: VRIJE SPEELRUIMTE MET BEGRENZING

PRINCIPE

• Vrijheid van handelen binnen wederzijds erkende grenzen

• Overleg bij grens­overschrijdende besluiten

Begin ONTWIKKELING

• Hoe meer kennis en Yolwassenheid, hoe groter het raamwerk

I w W I

KOERS - IDENTIFICATIE MET GROEP EN DOEl

"MET Z'N ALLEN" IN DE GROEP / NAAR DOEL/IDEAAL ONDERNEMING

I w "'" I

IDEALE MANAGER

Laat mensen vrij, maar is wei op de hoogte door "MBWA"

LUISTERT EN

STIMULEERT

Is flexibel binnen een uitgestippelde duidelijke koers

* Management By Walking About

Bemoeit zich fanatiek en in detail met kern vraagstukken

I W IJ1 I

AA~DAClHllr OlP lElEN [HOOFDVARIABELE

Jaar"erslag

systemen Informatie-

PRODUKT­INNOVATIE

Promotie­systemen

Compensatie

Budget

! W (j)

!

"Personeelsleden luisteren naar wat manag,ers zeggen, maar ze hechten aileen geloof aan datgene wat ze management zien doen"

100%

PRA TEN OVER STIMULEREN VAN PRODUKTVERNIEUWING PRODUKTVERNIEUWING

Aandeel Pers houders- en verga- media dering

100%

Nieuwjaars rede

Bezoeken Praten Discussie aan nlet voorstellen lab research

I w -.J I

MEN KIJKT NAAR DE I'BAAS"

1 w OJ 1

TWEE PROPOSITIES •

1. Succesvolle Nederlandse ondernemingen zijn veranderingsgezind

2. Cruciaie rol van manager ligt in - Verschaffen van leiderschap .- Orientatie op belangrijke vraagstukken

I w \.D I

-40-

Inleiding van de Plv. Directeur-Generaal van Industrie, Ir. J.W. Hillege. °E het Congres tlExcellent ondernemen, de rol

van management en overheid" van de Studievereniging voor

Bedrijfskunde, TH Eindhoven, oE 5 aEril 1984.

Gezien de keuze van het congresthema - "Excellerend onderne­men" - lijk ik als vertegenwoordiger van de overheid wat vreemd op mijn plaats bij deze gelegenheid. Aau de ene kant

omdat de overheid zich in Nederland expliciet op het stand­punt stelt, noch op de stoel van de ondernemer te willen,

noch daarop te kunnen gaan zitten. Dus zich in principe ook

geen oordeel wenst aan te matigen. wie weI en niet een goede ondernemer is. Aan de andere kant zou ik wat vreemd op mijn

plaats hier kunnen lijken omdat in de ogen van sommigen een

goede ondernemer er een is die niet of nauwelijks "Den Haag" frequenteert. Een excellerende ondernemer houdt zich

immers niet onledig met het verkrijgen van allerhande subsidies. In een Nederland van aIleen maar excellerende

bedrijven zou in die visie de overheid dus nauwelijks meer

bedrijven over de vloer krijgen. Een goede ondernemer

onderneemt! Deze wat boude stelling behoeft, gezien de complexiteit van onze maatschappij, vanzelfsprekend enige

nuancering. In het vervolg van mijn speech zal ik die dan

ook zeker aanbrengen. WeI brengt mijn wat boude stelling mij ertoe de zaken in de juiste volgorde aan de orde te willen

stellen. Eerst wil ik, heel voorzichtig, vanuit de erva­

ringen van mijn departement met ondernemers en onderne­mingen, toch iets zeggen over kenmerken van goed, zo men wil

excellerend ondernemerschap. Daarop zicht krijgen en,

voorzover mogelijk die kenmerken stimuleren, is van belang om te voorkomen dat de overheid voortdurend ondernemers bij de hand moet nemen. Daarna wil ik ingaan op de voorwaarden waaronder die eigenschappen tot volle ontplooiing, gebracht kunnen worden; daarbij komt dan de rol van de overheid om de

hoek kijken.

-41-

Wat is goed ondernemerschap? Wanneer excelleer je als

ondernemer?

Het is zo gemakkelijk iemand als een slecht ondernemer te

kwalificeren, hem of haar als een faler af te doen. Om ons

goed de zwaarte bewust te zijn van de uitdaging die aan elke

ondernemer wordt gesteld, moeten we een aantal zaken in het

oog houden die specifiek v~~r Nederland zijn en het de

Nederlandse ondernemer extra moeilijkfmaken vergeleken bij

zijn buitenlandse collegae:

a. Nederland is vanouds een handelsland, en heeft in

mindere mate een industriele traditie en industriele

mentaliteit.

b. Nederland biedt slechts een beperkte thuismarkt. Bij

enige schaal zal de ondernemer al gauw aan exporteren

moeten denken. En bij exporteren neemt het aantal

problemen waarmee hij zich geconfronteerd ziet, al heel

snel toe: taalproblemen, cultuurverschillen, andere

wetten en regels etc. Een Amerikaanse of Japanse onderne­

mer, met hun enorme thuismarkt, heeft dit probleem veel

minder.

c. De soms al te nuchtere mentaliteit van Nederlanders

v~~r wie gewoon doen al gek genoeg is. Risico's nemen.

laat staan excelleren wordt hier vaak weinig gewaar­

deerd. Omgekeerd bestaat, heel anders dan bijv. in de

V.S., weinig mededogen met mislukte ondernemers. Waar

in de V.S. geldt "its all in the game" en de poging op

zich wordt gewaardeerd, geldt hier veeleer: "eigen

schuld, dikke bult". Risico's nemen is echter inherent

aan ondernemen; een risico-mijdende samenleving - en

Nederland is in de 60-er en 70-er jaren in die richting

gekoerst - is per definitie haast een anti-ondernemers­

samenleving.

d. Nederland kent - deels onder invloed van een grote

bevolkingsdichtheid, maar deels ook door een niet

altijd even industrie-vriendelijk klimaat in het

verleden en door een grate regelzucht - een sterk

-42-

uitgebreide regelgeving, ook in verhouding tot andere

landen. Rierop. wijzen ook de enquete-resultaten van

bijv. die van het European Management Forum. Overigens

is, zoals bekend, een aanzienlijke deregulerings­

operatie gaande.

Minstens zo belangrijk als deze specifiek Nederlandse

factoren, is het feit dat in het algemeen aan goed onder­

nemerschap in tijden van recessie vaak hogere eisen worden

gesteld. Probeer maar eens het zicht op je lange termijn­

strategie te houden, als je je geconfronteerd ziet met een

veelheid van acute problemen die een onmiddellijke bedrei­

ging inhouden van de continuiteit van de onderneming.

Kortom, ik ben me ervan bewust dat de doorsnee Nederlandse

ondernemer het niet gemakkelijk heeft.

Mijn ervaring heeft mij echter geleerd dat vele ondernemers

zich er ondanks dergelijke belemmerende factoren niet van

laten weerhouden om een goede prestatie te leveren. Daarbij

springen de volgende kenmerkeq in het oog:

1. Deze ondernemers weten waar zij met hun bedrijf naar

toe willen. Ze leven niet bij de dag. Ze hebben een

ondernemingsplan dat vaak opvalt door zijn eenvoud en

consistentie.

2. Vernieuwing is bij hen een voortdurend aandachtspunt.

Ze delegeren de verantwoordelijkheid, in hoofdlijnen,

daarvoor niet.Een recent onderzoek van The Economist

leert dat managers in de V.S. en Japan een veel grotere

betrokkenheid bij dat proces aan de dag leggen, dan

Europese managers die geneigd zijn hun verantwoorde­

lijkheden op dit punt te delegeren. Terwijl vernieu­

wing, d.w.z. produkt- en produktie-innovatie vanuit een

visie op marktontwikkelingen, vaak de toekomst van de

onderneming bepaalt. Een directe betrokkenheid

-43-

van Nederlandse ondernemers bij de vernieuwingsinspan­

ningen van hun onderneming is de sleutel v~~r toekomstig ~

excelleren.

3. Deze ondernemers denken primair vanuit de markt en hun

concurrenten. De ontwikkeling van een nieuw produkt

begint bij de potentiele afzetmogelijkheden.

4. Veelal valt op dat. men alsonderneming. bepaalde/'tref­

woorden centraal stelt, waardoor men zich profileert.

Bijvoorbeeld "Kwaliteit", "snelheid" of "betrouwbaar­

heid". Reclame kan zeker behulpzaam zijn bij het

verkopen van een produkt. Met name in industriele

mark ten is v~~r meer blijvend verkoopsucces een ver­

worven kwaliteitsimago"echter een essentiele voor­

waarde.

5. Opvallend is hoe goed die excellerende ondernemingen op

de hoogte zijn van hun kosten in verhouding tot die van

concurrenten. Zij zijn gericht op verbetering van hun

produktiviteit. Ik heb de indruk dat op het punt van

kostenbeheersing in vele ondernemingen in ons land nog

lang niet aIle mogelijkheden zijn benut. Ten overvloede

zij onderstreept dat het kostenvraagstuk er zeker niet

aIleen een is van arbeidskosten. Op dat punt is overi­

gens de laatste jaren van aanzienlijke matiging sprake

geweest, vergeleken bij het buitenland. Naast arbeids­

kosten spelen echter nog andere belangrijke kostencom­

ponenten een rol, zoals die van grondstoffen, de

energiekosten, de financieringskosten (rente) en de

transportkosten. Ik heb bepaald niet de indruk, zoals

anderen recentelijk meenden te mogen vaststellen, dat

de mogelijkheden tot energiebesparing reeds grotendeels

benut zijn. Inventiviteit en creativiteit, maar vooral

een goede orientatie op de reeds bestaande mogelijkhe­

den blijven onverminderd van belang. Hetzelfde geldt

overigens voor het zoeken naar efficiency- en produkti­

viteitsverbetering die de kosten belangrijk kunnen

-44-

drukken. Dit is zeke~ niet alleen een kwestie van de

meest geavanceerde apparatuur. Kostenverlaging moet

verbonden zijn aan een visie op kwaliteit. Bovendien

spelen ook zaken als een efficient voorraadbeheer en

optimale goederenstromeneen rol. Een verminderde

noodzaak, door rationele planning, om grote voorraden

aan te houden zowel van grondstoffen als van gereed

produkt, kan een forse kostenbesparing opleveren, zoals

voorbeelden aantonen. Zowel in de sfeer van een geringe­

re behoefte aan opslagruimte en grond, als in de sfeer

van geringere rentekosten. Systematisch onderzoek

hiernaar behoort mijns inziens tot de kenmerken van een

goed ondernemer. In Nederland lopen we met "materials

management" en logistiek echter bepaald niet voorop.

Het zelfde geldt voor toepassing van moderne informa­

tietechnieken.

6. Een bijzonder kenmerk is dat goede ondernemingen naar

mijn ervaring goede sociale verhoudingen kennen. Zij

voeren een daarop gericht beleid. Inzet en motivatie

van aIle werknemers wordt gestimuleerd. Het is een

vruchtbare voedingsbodem voor tijdige vernieuwing en

aanpassing.

Overigens stralen goede bedrijfsinterne verhoudingen af

op het maatschappelijk klimaat in het algemeen.

Een van de zwaktes van Europa ten opzichte van Japan is

juist, zo benadrukken ook tal van studies, de gebrek­

kige maatschappelijke cohesie en tekortschietende

consensus in Europa. Om deze redenen zien excellerende

ondernemers in zaken als de Wet op de Ondernemings­

raden, het werkoverleg etc, een uitdaging die ten nutte

gemaakt kan worden voor alle betrokken partijen.Die

ondernemers weten ook dat daarvoor niet-financiele

"diepte-investeringen" nodig zijn, en weten dat zij de

zorg voor een goed sociaal

-45-

klimaat uitdrukkelijk tot de eigen verantwoordelijkheid

moeten rekenen. Goede ondernemers zullen ook de verande­

rende opstelling van de vakbeweging, en met name die

van de Industriebond FNV op juiste waarde weten te

schatten. Zij zullen positief ingaan op mogelijkheden

van die kant om juist vanuit het bedrijfsniveau te

werken aan verdere industriele ontwikkeling.

7. Als laatste kenmerk van e'xcellerend ondernemerschap wil

ik hier noemen: de durf om met andere ondernemers

samenwerkingsverbanden aan te gaan. Nederlandse onder­

nemers zijn op dit punt nogal conservatief en schich­

tig, is mijn indruk. Samenwerking is echter juist heel

vaak leerzaam en lucratief. Dergelijke samenwerking kan

lichtere en zwaardere vormen aannemen. Het kan gaan om

ondernemingen die willen leren van elkaars ervaringen

op het gebied van bijv. flexibele automatisering of

kwaliteitsbeheer, maar het kan ook om ondernemers gaan

die via aanvulling van elkaars produktaanbod tot een

meer compleet produktassortiment kamen, en op basis

daarvan tot gebundelde expoitinitiatieven, ook omdat

dan de financiele consequenties daarvan v~~r ieder

afzonderlijk beperkt kunnen blijven. Gegeven de huidige

trends in de wereldhandel zal het ook steeds vaker

nodig zijn om gezamenlijk offertes uit te brengen met

een Turnkey- karakter. Oak biedt nauw samenspel tussen

toeleveranciers en de producent van het hoofdprodukt

vaak voor beide partijen aanzienlijke voordelen. De

mogelijkheden voor profijtelijk samenspel tussen grote

en kleine ondernemingen binnen Nederlan"d of zelfs

binnen dezelfde regio; zijn nag nauwelijks benut, naar

mijn oordeel. Dit soort samenspel brengt het voordeel

met zich mee van korte, betrouwbare aanvoerlijnen, meer

en bet ere mogelijkheden voor aanvullend overleg over

produktspecificaties etc. Dit kan resulteren in aan­

zienlijke kostenbesparing (reistijden, reiskosten,

-46-

• transportkosten). Grote bedrijven in Nederland kijken

nog te vaak onvoldoende serieus rond naar Nederlandse

toeleveranciers. Kleinere bedrijven zijn dikwijls

onvoldoende actief in het aangaan van contacten met die

grote ondernemingen. Excellerende ondernemers ruiken

hier echter kansen. De Nederlandse ondernemer die weken

lang door de V.S. trok op zoek naar een toeleverancier

van een specifiek technische element, om daar uiteinde­

lijke te horen dat hij hiervoor het best bij een

bepaald Nederlands bedrijf terecht ken, miste duidelijk

die intuitie.

Dames en heren,

Samenvattend heb ik hier, zonder uitputtend te willen zijn,

een aantal kenmerkende eigenschappen van excellerend onder­

nemerschap aangegeven: hij denkt strategisch, heeft een

soort ondernemingsplan. is vernieuwingsgericht vanuit markt­

denken, ziet het belang in van systematische kwaliteitsbe­

heersing. is inventief in kostenbeheersing op allerlei

gebied, werkt voortdurend aan een goed intern sociaal

bedrijfsklimaat, onderkent ook zijn maatschappelijke rol als

ondernemer, en durft initiatieven te nemen tot samenwerking

met andere bedrijven.

Ik wil hier overigens onderstrepen dat het begrip "goed

ondernemerschap" bij kleinere ondernemingen door de bank

genomen een heel andere inhoud heeft dan bij grotere onder­

nemingen. En binnen een groot concern zal iemand uit de con­

cerndirectie aan andere eisen moeten voldoen om aanspraak te

mogen maken op de kwalificatie "goed ondernemer", dan de

directeur van een van de concerndivisies of de directeur van

een bepaalde vestiging binnen die divisie. De op het eerste

gezicht spectaculaire discussie over excellerend ondernemer­

schap verliest door deze relativering helaas wat van haar

glans, maar wint mijns inziens daardoor wel aan diepgang.

-47-

Wellicht zou de bedrijfskunde het thema verrijken door

bedrijfssituaties te typologiseren, en per type een profiel

van de exceIIerende ondernemer te schetsen. Laat ik mij

echter niet verder Iaten verleiden tot semi-wetenschappelijk

gefilosofeer. Het moment lijkt mij aangebroken om de relatie

met de rol van de overheid te leggen.

Ik wil graag enige opmerkingen maken over de invloed die het

overheidsbeleid he~ft op de mogelijkheden om als bedrijf en

als ondernemer te excelleren. Naar mijn mening is er zeker

van beinvloeding sprake, hoewel deze ook weI eens overschat

wordt. Twee vormen van invloed kunnen mijns inziens onder­

scheiden worden. Enerzijds gaan van bepaalde vormen van

overheidsbeleid negatieve invloeden uit op het ondernemings­

klimaat. Vaak gaat het hier" om onbedoelde neven-effecten van

wet- en andersoortige regelgeving. Ik kom hier op terug.

Anderzijds tracht de overheid via gerichte maatregelen juist

bewust positieve randvoorwaarden te scheppen voor onderne­

mers. Tal van maatregelen beogen juist excellerende onderne­

mers extra te ondersteunen, en vele andere ondernemers ~ot

excelleren te stimuleren.

Beide categorieen van beinvloeding lijken op een paradox in

het overheidsbeleid te wijzen. Verschillende overheidsac~ies

lijken elkaar immers te doorkruisen, elkaar tegen te werken.

Voor mijn gevoel is hier echter sprake van een schijntegen­

stelling. Miskend wordt dat de overheid zich gelijktijdig op

vele soms uiteenlopende beleidsdoelstellingen moet richten.

In dit opzicht hebben individuele ondernemers het veelal

gemakkelijker. Zij kunnen en moeten zich eenduidiger op het

rendementscriterium richten. Bij de overheid gaat het in

sterkere mate om een evenwichtige afweging van veelsoor:ige.

vaak uiteenlopende belangen.

Ik wil nu allereerst kort met u stilstaan bij eerdergenoemde

negatieve effecten van het overheidsbeleid.

-48-

:n de jaren zeventig is de collectieve sector snel in omvang

~oegenomen. Dit werd v~~r een belangrijk deel veroorzaakt

door de explosief groeiende uitgaven voor de sociale zeker­

heid. De bestaande koppelingsmechanismen zorgden daarbij

v~~r een vliegwieleffect. Het resultaat was een snel stij­

gend financieringstekort, dat moeilijk beheersbaar bleek. De

uitdijende collectieve sector bracht de particuliere sector

in het nauw,en beperkte de armslag vobr ondernemers. Voor

excelleren was nauwelijks meer ruimte. Daze s.i.tua-

tie heeit omvangrijke bezuinigingen nodig gemaakt. De

marktsector moet weer lucht krijgen. Financieringstekort en

collectieve lastendruk moeten daartoe omlaag. Dit is het

zogenoemde eerste spoor van het huidig kabinetsbeleid.

Gesproken kan hier worden van voorwaardenscheppend be'leid in

de ruime zin des woord.

Het voorwaardenscheppend beleid kent echter ook andere

elementen.

Zonder uitputtend en gedetailleerd te willen zijn, W1JS ik

erop dat een vergaande en rigide regelgeving de mogelijk­

heden tot excelleren aanzienlijk kan beperken. Indien

bedrijven door onnodig strenge vergunningseisen belemmerd

worden in het grijpen van kansen, of door lange, bureaucra­

tische vergunningenprocedures niet slagvaardig kunnen

opereren, zal dit per definitie hun kansen verminderen om

als bedrijf in het algemeen succes te scoren. Juist om deze

reden heeft het huidige kabinet, zoals gezegd, een omvang­

rijke operatie in gang gezet waarbij op tal van terreinen de

bestaande regelgeving wordt getoetst op haar effecten op de

sociaal-economische ontwikkeling en op de voorwaarden

waaronder bedrijven moeten functioneren. Wij raken hier een

belangrijk onderdeel van het zogenoemde "tweede spoor" van

het Kabinetsbeleid, het economisch structuurbeleid. Deze

beleidslijn kent voorwaardenscheppende en meer gerichte

elementen. Stimulering van de marktwerking en de dynamiek in

\ ce economie scheppen naar mijn oordeel betere kansen v~~r

-49-

goede ondernemingen am ook daadwerkelijk te excelleren. In

dit licht zijn zaken als flexibilisering van de thans sterk

verouderde en starre Arbeidswetgeving en herziening van de

bestaande, vaak langdurige ontslagprocedures van aanzien­

lijke betekenis; hetzelfde geldt voor stroomlijning van de

vergunningenprocedures op het gebied van ruimtelijke orde­

ning en milieubeheer.

Ook via het inkomensbeleid kan de overheid in principe

stimulansen aan ondernemers verschaffen om hun creativiteit

en inventiviteit optimaal te ontplooien. Een dergelijke

inkomenspolitieke doelstelling moet echter tegen andere

afgewogen worden. Duidelijk is niettemin dat een te sterke

nivellering demotiverend kan werken. Het is thans primair

aan de sociale partners om te beoordelen hoe de verschillen­

de inkomenspolitieke doelstellingen gewogen moeten worden.

Het kabinet heeft zich tot taak gesteld om de voorwaarden te

creeren waaronder de sociale partners nadrukkelijk hun eigen

verantwoordelijkheid in deze inhoud kunnen geven. Voorstel­

len zijn in ontwikkeling om tot een minder rigide inkomens­

vorming te komen en om een gedifferentieerde loon- en

inkomensontwikkeling mogelijk te maken.

Op het terrein van het prijsbeleid is verder de laatste twee

jaar al een zeer aanmerkelijke versoepeling doorgevoerd.

Voor de industrie is sprake van een nagenoeg vrij prijsbe­

leid.

Voorts is de vraag op te werpen of medezeggenschap niet op

gespannen voet staat met de eis van flexibiliteit en slag­

vaardig ondernemerschap. Populair gezegd, krijgt de excel­

lente ondernemer nog weI de kans te excelleren wanneer hij

elk belangrijk besluit eerst aan zijn werknemers moet

voofYeggen? Ik denk dat niemand die zijn literatuur kent en

op de hoogte is van ervaringen in het buitenland, per

definitie medezeggenschap of liever: betrokkenheid van

-50-

werknemers, als een negatieve factor ziet. Het hangt er

immers helemaal van af, hoe die betrokkenheid niet aIleen

wettelijk of bij CAO, maar ook feitelijk, in de praktijk

vorm en inhoud krijgt. Essentieel is daarbij vanuit welke

gezindheid management en werknemers zich tegenover elkaar

opstellen. Wellicht moeten nogal wat ondernemers wennen aan

de huidige regelgeving op het punt van werknemers-betrokken­

heid. Niet altijd wordt er evengoed d60r aIle partijen mee omgesprongen. Ik acht het echter onjuist deze regelgeving

als zodanig als een negatieve factor in ons ondernemingskli­maat te brandmerken ..

Ik zei het al eerder: sociaal beleid dient niet als een

noodzakelijk kwaad benaderd te worden, maar als een uitda­

ging. Sociaal beleid moet een geintegreerd onderdeel vormen

van het totale 0ndernemingsbeleid. Immers t mede via betrok­

kenheid en motivering van de werknemers, via mobilisatie van

hun kennis en ervaring, wordt een belangrijk voordeel in de

concurrentiestrijd verkregen. Het is dan ook naar mijn menipg van groot belang dat conservatisme en wederzijds

wantrouwen plaatsmaken voor erkenning van gemeenschappelijke

doelen en de aanvullende rol die elke partij kan spelen. Klassestrijd is achterhaald. De sociale partners zullen

integendeel naar vormen van werknemersbetrokkenheid moe ten

zoeken die toegesneden zijn op de jaren tachtig en negentig, en die een erkenning inhouden van de toegenomen mondigheid

van de werknemer, maar ook een erkenning impliceren van de

eisen die op het punt van slagvaardigheid en flexibiliteit

aan de ondernemer worden gesteld. Juist in deze tijd waarin

in de maatschappij onder druk van grote werkloosheid en toenemende verdelingsvraagstukken allerlei polariserende

krachten dreigen toe te nemen, is het op dit terrein van

groot belang goede verhoudingen te handhaven en te verster­ken. De relatief grote mate van consensus in Nederland dient als comparatief voordeel gehandhaafd te blijven.

-51-

Hiermee heb ik een aantal voorbeelden gegeven van regelge­

ving die soms van negatieve invloed is op het klimaat voor

excellerende ondernemers. Tevens wees ik erop dat dergelijke

negatieve invloeden thans onderkend worden, en voor zover

mogelijk teruggedrongen worden. Het is zaak om in de komende

jaren de concrete beleidsvoornemens daartoe in praktisch

beleid te vertalen. lk acht een voorwaardescheppend beleid

in deze zin van groot belang.

Eerder in mijn betoog noemde ik.echter ook een andere, aanvullende lijn in het overheidsbeleid. lk doel op de meer

gerichte maatregelen van overheidswege, die expliciet vormen

van excelleren beogen te stimuleren. Het gaat daarbij om de

gerichte onderdelen van het tweede spoor van het kabinetsbe­

leid, het economisch structuurbeleid. In de eerste plaats

wijs ik u hier op het instrumentarium ter ondersteuning van

vernieuwingsgezinde, innoverende ondernemers. Het zgn.

marktgerichte technologiebeleid. Belangrijk onderdeel

hiervan is het Ontwikkelingskrediet. Het gaat hier om een

risicodragend krediet. Dit instrument is gericht op de

bevordering van nieuwe produkten of werkwijzen, waaraan meer

dan normale technische risico's zijn verbonden. Ook van

belang zijn de nieuwe lnnovatie-gerichte Onderzoeksprogram­mats (lOP's) waarbij bedrijfsleven en onderzoekswereld op bepaalde terreinen door middel van concrete samenwerking

intensieve contacten met elkaar opbouwen. In het kader

hiervan worden hun strategische en toepassingsgerichte onderzoeksinspanningen gecoordineerd en gebundeld. Finan­ciele ondersteuning door het Ministerie is daarbij mogelijk.

Concrete plannen voor raP's bestaan reeds op terreinen als biotechnologie, informatietechnologie en het onderzoek naar

nieuwe materialen. Tot het marktgerichte technologiebeleid van de overheid behoort eveneens de verbetering van onze kennisinfrastructuur - TNO, TH's, universiteiten, transfer­punten etc. - Verder noem ik u de stimulering, door de

-52-

overheid, van de invoering van nieuwe produktietechnieken.

Naast generieke investeringsstimulansen als de WIR, acht ik

in dit verband ook meer gerichte regelingen van belang.

Voorbeelden hiervan zijn de subsidieregeling voor hoogwaar­

dige industrieprojekten en de demonstratieregeling voor

flexibele automatisering. Juist met het oog op het relatief

kleinschalig karakter van de Nederlandse industr biedt

deze vonn van automatisering mogelijkneden om flexibel

kle:ine serie-produktie·s te d;raaien .. Verder kunnen vi.a het

overheidsaanschaffingenbeleid niet te onderschatten impulsen

gegeven worden tot vernieuwing. Voorbeelden hiervan zijn te

vinden in het onlangs gepresenteerde Infonnaticastimulerings­

plan. Tenslotte noem ik u de zgn. Instir. Deze Innovatie

Stimuleringsregeling zal naar verwachting in oktober 1984

in werking treden. Het gaat hier om een simpel toegankelijke

regeling die v~~r ca. 70% aan kleine en middelgrote onderne­

mingen ten goede zal komen. Vanaf 1985 is hiervoor jaarlijks

f 220 mIn. beschikbaar. Ik acht deze regeling van grote

betekenis. Juist met het ook op zo noodzakelijke verbreding

van de R&D-inspanningen in Nederland, naar die kleine en

middelgrote bedrijven.

Zo bevat het marktgerichte technologiebeleid van de overheid

tal van mogelijkheden voor goede en excellerende onderne­

mers. om op in te haken.

Naast het marktgerichte technologiebeleid omvat het econo­

misch structuurbeleid ook een gericht herindustrialisatiebe­

leid. Waarom die naam "herindustrialisatiebeleid"? Achter­

grond hiervan is, dat de afbraak van de industrie in Neder­

land zich sneller bleek te voltrekken dan in vergelijkbare

Landen. En naannate de industriele werkgelegenheid sneller

afkalfde, groeide meer het besef dat een gezonde industrie -

als belanirijk onderdeel van de marktsector - niet gemist

kan worden als economisch draagvlak. Tevens raakte men ervan

doordrongen dat de Nederlandse industrie zich forse inspan­

ningen moet getroosten am technologisch niet achterop te

-53-

geraken. Een gerichte herindustrialisatie die tevens een

vernieuwing van de industrie inhoudt, is hiertoe dringend

gewenst. Vandaar het herindustrialisatiebeleid. Essentie

daarvan is een accentverlegging van defensief naar offen­

sief. De aandacht wordt verlegd in de richting van toekomst­

volle sectoren. Op initiatief van de Commissie-Wagner zijn

studies verricht naar kansrijke sectoren. Hieruit resulteer­

de een lijst van aandachtsgebieden. Deze geeft aan waar

mondiaal marktgroei te verwachten is, en in hoeverre Neder­

land een goede uitgangspositie bezit om daarvan te profite­

reno Bedoeling is dat van deze lijst van aandachtsgebieden

een mobiliserende werking uitgaat op het bedrijfsleven.

Tevens vormt deze lijst een orientatiepunt v~~r het industrie­

beleid. Zo probeert het Ministerie van Economische Zaken

zowel in haar exportbeleid en haar acquisitiebeleid. als in

het innovatief overheidsaanschaffingenbeleid in te haken op

dit aandachtsgebiedenbeleid. Ook de Maatschappij voor

Industriele Projekten betrekt deze lijst van aandachtsgebie­

den bij haar activiteiten.

Het Ministerie van Economische Zaken voIgt bij het aandachts­

gebiedenbeleid zelf een projektmatige en resultaatgerichte

aanpak. Waar nodig"ondersteunt het Ministerie proj ektinitia­

tieven van ondernemers. Nadruk ligt hierbij op informatie­

verschaffing, het bieden van entrees bij andere overheidson­

derdelen, en het wegnemen van knelpunten. Bij dat laatste

gaat het vaak om Itbemiddelinglt bij andere Ministeries of

lagere overheden. De projektmatige aanpak gaat gepaard met

een accentverschuiving van financiele naar niet-financiele

ondersteuning. Per projekt wordt op het Ministerie een

contactpersoon aangewezen die als projektmanager fungeert.

Deze brengt mensen uit verschillende hoeken bijeen, voorzo­

ver deze een bijdrage kunnen leveren aan de realisering van

het projekt. Hiertoe worden informele groepen ingesteld,

welke bestaan uit mensen uit het bedrijfsleven en de weten­

schap en van overheidszijde. Het informele karakter van deze

-54-

groepen is een belangrijke voorwaarde v~~r een flexibele

aanpak welke sterk resultaatgericht is.

Ondersteuning verleent het Ministerie ook aan ondernemers

die marktkansen op bepaalde aandachtsgebieden nader willen

verkennen. Daartoe worden zogenaamde dieptestudies gesubsi­

dieerd. Van "dieptestudies" wordt gesproken, omdat gekozen

is v~~r kortdurende, snel inventariserende onderzoeken. Het

betreft studies die slechts op een of'enkele aspecten

gericht zijn. en niet bedoeld zijn om het te bestuderen

objekt uitvoerig van alle kanten in kaart te brengen. Het

gaat om het snel inschatten van de kans op succes. Overigens

kan ook het Ministerie zelf het initiatief nemen tot een

dergelijke dieptestudie, nl. op die aandachtsgebieden waar

ondernemers geen of nauwelijks initiatief tonen.

Ik ben van mening dat dit nieuwe industriebeleid van het

Ministerie juist voor inventieve en initiatiefrijke onder­

nemers talloze kansen biedt. Goede ondernemers kunnen er

zinvolle aanknopingspunten in vinden. Het herindustriali­

satiebeleid is toegesneden op actieve, vernieuwingsgezinde

ondernemingen.

Dames en heren,

Ik noemde eerder al het verschil tussen kleine en grote

bedrijven. Een van de vragen die vandaag aan de orde zijn,

is of de overheid in haar beleid een gedifferentieerd beleid

voert met betrekking tot beide categorieen. Het antwoord

luidt: ja en nee. Nee, in die zin dat de overheid grote

bedrijven geen voorkeursbehandeling geeft boven kleine, noch

omgekeerd. Nee, ook in die zin dat de overheid in haar

beleid de nadruk legt op het scheppen van goede voorwaarden

waaronder ondernemers in het algemeen hun activiteiten

kunnen ontplooien. Het antwoord is echter "ja" in zoverre

niet alle maatregelen altijd even effectief uitwerken op

-55-

grote als op kleine ondernemingen. De problemen van grote

bedrijven zijn dikwijls ook andere dan die van kleinere.

Naast het voorwaardenscheppend beleid zijn daarom aanvullend

ook vaak meer gerichte maatregelen nodig. Sommige gerichte

maatregelen zijn daarbij meer op de specifieke problemen van

kleinere ondernemingen gericht; andere op die van grote

ondernemingen.

Met enkele voorbeelden wil ik een en ander proberen toe te

lichten:

WIR-investeringspremies differentieren niet naar onderne­

mingsomvang. Grote en kleine bedrijven kunnen er beide

aanspraak op maken. V~~r investeringen van een beperkte om­

vang - welke voor WIR-premie in aanmerking komen - geldt weI

een specifieke kleinschaligheidstoeslag.

De oniangs doorgevoerde verlaging van de vennootschapsbe­

lasting van 48 naar 43%, ging vergezeid van een verhoging

van de zelfstandigen-aftrek in de inkomstenbelasting voor

kleine ondernemers. Ook hier is naar mijn opvatting niet van

discLiminatie sprake.

Een aantal andere instrumenten zijn echter weI min of meer

bewust toegesneden op zwakke punten bij middelgrote en

kleine bedrijven. De binnenkort in te voeren Innovatie

Stimuleringsregeling is vooral bedoeld om de researchinspan­

ningen bij het KMO te verhogen; dez~ bleken te zeer achter

te blijven. Oprichting van transferpunten blijkt eveneens

vooral van belang voor kleinere bedrijven. De grote onder­

nemingen wisten immers altijd al redelijk de weg te vinden

naar THts e.d. Voorts wil ik de nieuwe managementadviesre­

geling noemen; deze beoogt het managementmanco te verlichten

en te compenseren, waar juist kleinere bedrijven hinder van

ondervinden. Deze nieuwe adviesregeling is doorzichtiger en

toegankelijker dan de opgeheven oude regelingen. Zij biedt

een subsidiemogelijkheid ten behoeve van het inwinnen van

-56-

, extern advies. Vernieuwingsgezinde en toekomstgerichte

ondernemers zullen hiervan profiteren. In die zin is sprake

van een stimulans tot excelleren.

Verder wijs ik op het exportinstrumentarium. De regeling

Gebundelde exportinitiatieven, die stimulering van samenwer­

kingsverbanden op exportgebied beoogt, is erop geri;ht om

een draagvlak voor de .exportinspanningen van jUist kleinere

bedrijven te creeeren. Aan de ander,e kant, noem ik; h~~ ,Ma.tcb.ing""fonds ;,d,at§e~r:icht. i·s' o:lLmitch,i.r.tg van, t"Ernt:e~teun

- < ,)', ',. , ... ,,'. " • .,',:

door buitenlandse overhedenaan concurrenten. bit forids zal

voor een belangrijk deel aan de wat grotere bedrijven ten

goede komen, omdat het fonds zich op handhaving van de

exportpositie van onze kapitaalgoederenindustrie richt.

Ik wil in dit verband tens lotte kort stilstaan bij het

terrein van de militaire compensatie-orders. In hetverleden

hebben kleine bedrijven meer dan eens de klacht geuit, dat

zij hiervan onvoldoende profiteerden. Het streven van de

overheid is er thans op gericht het KMO veel nadrukkelijker

dan in het verleden te betrekken bij deze compensatie­

orders,. Een Small Business Act zoals die bestaat in de

Verenigde Staten. zou naar mijn stellige overtuiging in

Nederland geen effectief instrument zijn. Zo'n Small Business

Act verplicht de overheid een x-percentage van haar orders

bij kleinere bedrijven te plaatsen. Ik wijs erop dat in de VS volgens hun definitie het MKB tot 1000 werknemers loopt;

een veel ruimere definitie dus dan in Nederland. Bovendien

wijs ik erop dat de VS een veel veelzijdiger en vollediger

produktaanbod kent; in Nederland worden tal van zaken

Uberhaupt niet gemaakt. Mijn conclusie is dan ook dat een

dergelijke maatregel in Nederland op een enorme rigiditeit

", '.

en onwerkbaarheid zou stuklopen. Ook in de VS waren de

ervaringen daarmee overigens bepaald niet onverdeeld gunstig. Een effectiever instrument om kleinere bedrijven in Nederland beter te betrekken bij militaire compensatie-orders, lijkt

mij de binnenkort op te richten Stichting Nederlandse

-57-

-35-Industriele Inschakeling Defensie-opdrachten. Deze Stichting

is een initiatie~ van de industrie zelf. en be~ogt een betere en meer doelmatige informatie-uitwisseling tot stand te brengen tussen overheid en grote en kleine ondern.emingen die in de defensiesfeer werkzaam zijn. Tevens zal de Stich­ting een betere coordinatie aan de industriekant bevorderen, zodat beter gezamenlijk kan worden ingespeeld op de door de overheid geboden mogelijkheden.

Het zal u door deze voorbeelden hopelijk duidelijk geworden zijn hoe genuanceerd de praktijk is: De overheid kan ook niet anders dan met beide categorieen rekening houden. zowel met grote als met kleine ondernemingen.

K1ei~ere ondernemingen zijn"van belang aIleen al omdat 95% van aIle ondernemingen tot het MKB behoort, omdat 31% van de industriele export door bedrijven met minder dan 500 werkne­

mers verzorgd wordt, en omdat het MKB 47% van de werkgelegen­

heid in de marktsector voor zijn rekening neemt. Onderzoek laat voorts zien - het zal u wel bekend zijn - dat de werkgelegenheid zich bij kleine en middelgrote ondernemingen positiever ontwikkelt dan bij grote. AIleen a1 vanuit werkgelegenheidsoogpunt dient de overheid dus de belangen van het MKB serieus te nemen. Tenslotte herinner ik aan het

, innovatief vermogen en de creativiteit die het MKB bezit. Ook deze eigenschappen mogen niet onaangeboord blijven.

Grote bedrijven spelen echter evenzeer een essentiele rol in de economie. Nog steeds wordt een zeer groot deel van onze export door een beperkt aantal grote bedrijven verzorgd. Ca. 65% van de industriele export wordt door slechts 230 grote ondernemingen verzorgd; ondernemingen met meer dan 500 werk­

nemers. Ook in technologisch opzicht is hun ~ijdrage van niet te onderschatten belang= 75% van de research in de marktsector wordt verricht door de vijf grote multinatio­

nals .. Wellicht is hier te sPre~en van een onevenwichtigheid, maar het is vooralsnog een gegeven. Grotere bedrijven lopen vaak voorop bij ontwikkelingen op terreinen als biotechnolo-

-58-

gie, micro-electronica en informatica. Voorop lopen ze

eveneens vaak bij de toepassing van nieuwe produktietech­

nieken als CAD/CAM en lasertechnologie. Via contact en

samenwerking met hun toeleveranciers - .dikwijls kleine

bedrijven - profiteren deze laatsten vaak van de kennis en ervaring bij die grote ondernemingen. Meer dan eens helpen

grote bedrijven hun toeleveranciers bij hun bedrij fsvoering "

bijv. op het punt van kwaliteitsbeheer. Natuurlijk ook uit

welbegrepen e.igenb:e lang. maar:t,Q.cli, ~rg~~i.t:.~retLdl:,e, ';kle,l.r:te : ....•.

toeleveranciers hiervan. Als voorbeeld 'varizo1n grot~ broer

die zln kleinere broertjes helpt, wil ik hier Volvo Car

noemen. Tenslotte moet nog opgemerkt worden dat grote

bedrijven van belang zijn als opleidingsreservoir. Hun vaak

uitstekende interne bedrijfsopleidingen. op allerlei niveaus.

hebben ook een positieve doorwerking op de rest van het

bedrijfsleven. Zo worden op bedrijfsscholen vaak meer

jongeren opgeleid dan op grond van de eigen behoefte strikt

nodig is. En intern opgeleide managers zwermen dikwijls na

verloop van jaren uit, komen meer dan eens bij kleinere of

middelgrote ondernemingen terecht, of beginnen voor zich­

zeif. Duidelijk moge zijn dat vanuit grote bedrijven tal van

spin-off effecten doorwerken op de rest van de economie.

Een ieder die mij goed heeft beluisterd, zal begrepen hebben dat kleine en grote bedrijven de overheid even lief zijn.

Zonder beide soorten zou de Nederlandse economie minder

veelzijdig zijn en minder flexibel en veerkrachtig. En juist

in de mogelijkheden om elkaar aan te vullen, liggen nog tal van kansen v~~r Nederland.

Dames en heren,

Ik komt tot de afronding van mijn inleiding. Vanuit mijn ervaringen met bedrijven en ondernemers heb ik u eerst verteld over een aantal kenmerken dat mij veelal aan succesvolle ondernemers opvalt. Vervolgens heb ik trachten

-59-

uiteen te zetten in welk opzicht het overheidsbeleid naar

mijn mening van invloed is op excellerendondernemen. Ik

onderscheidde negatieve en positieve invloeden. Daarbij heb

ik twee hoofdsporen geschetst van het huidig kabinetsbeleid.

Vooral stond ik in dit kader stil bij het economisch struc­tuurbeleid, zowel bij de voorwaardenscheppende elementen

daarvan alsbij het marktgerichte technologiebeleid en het

nieuwe herindustrialisatiebeleid.

Tenslotte ging ik in op de vraag of de overheid in haar

beleid een verschil maakt tussen grote en kleine onderne­

mingen. Naar ik hoop, heeft mijn uiteenzetting enig nieuw

licht op het thema van uw congres kunnen werpen.

Ik dank u voor uw aandacht!

-60-

Congres Industria -EXCELLENT ONOERNEMEN- d.d. 5 april 1984

Inleiding Mr. Ir. F.e. Rauwenhoff

Voorzitter Hoofddirectie

Nederlandse Philips Bedrijven B.V.

Da.es en heren,

Als woordvoerder van een grote particulfere onderneming in

Nederland, vind ik het een he1e uitdaging om mij als inlei­

der te vertonen op een congres dat over excellent ondernemen

gaat! Laat ik dus voorop stellen dat oak wij bij Philips

elke dag weer bijleren. [en van de ervaringen die herhaalde­

lijk bevestigd worden is dat de praktijk geen afdruk hoeft

te zijn van de theorieen zoals die in studieboeken zijn

vastgelegd. Dat stemt tot bescheidenheid bij het uitspreken

van stellingen.

Ik wil vandaag een aspect van excellent ondernemen bekijken

namelijk het voortdurend vooruitzien en aanpassen van je

organisatie. Een onderneming is geen eiland in de maatschap­

pij. Er vindt een voortdurende wisselwerking plaats tussen

de onderneming en de haar omringende omgeving. We hebben een

tijd achter de rug van grote technologische vooruitgang op

allerlei gebied, maar ook van enorme veranderingen in de

arbeidsmarkt en in de afzetmarkt. Deze maatschappelijke

invloeden laten het functioneren van een onderneming niet

onberoerd. Het vermogen om noodzakeltjke vera~dertngen door

-61-

te voeren wordt voor een groat deel bepaald door organisa­

tiekenmerken van een onderneming. Ook de rol die de overheid

daarbij speelt is van niet te onderschatten belang. Voordat

ik nader in wil gaan op de wijze waarop een organisatie zich

aan nieuwe omstandigheden aan moet passen, lijkt het me

zinvol t~ns na te gaan hoe een onderneming als Philips in de

afgelopen decennia geopereerd heeft.

De jaren '50 en 160 werden gekenmerkt door een sterke econo­

mische groei. Ook Philips heeft toen een periode doorgemaakt

met enorme toenemingen, zowel in afzet als in personeel. De

markt had nog het karakter van een "sellers market" waarin

aan een produktie-organisatie als de onze maar een ding werd

gevraagd, namelijk maken. De markt voor elektronische en

elektrotechnische produkten nam in volume jaarlijks met zo'n

10 a 12 '.t toe.

Het was een tijd waarin het vooral 9ing om meer en sneller

produceren. Verbetering van de efficiency van de organisatie

kon tot uiting Kamen in dalende prijzen van de produkten,

wat op ztch weer marktvergrotend werkte.

Aan het einde van de jaren '60, volgend op de sterk gestegen

welvaart, werd kwalfteit belangrijker. De consument werd

kwaliteitsbewuster en 91n9 meer letten op service en waar

voor je geld.

In de loop van de jaren 170 zwakte de economische groei af.

De oliecris1s en de daaraan verbonden snelle stijging van

-62-

energieprijzen eisten hun tol. Het jaar 1974 betekende voar

Philips een ommekeer.

De sterk toegenomen werkgelegenheid in Nederland begon terug

te lopeno Kritischer klanten. fellere concurrentie. De

potenti~le arbeidsproduktiviteit ~teeg i.n onze sector snel­

ler dan Ae marktgroei. Oit werd veroorzaakt door ontwikke-~

lingen op het gebied van micro-elektronica en daarmee samen­

hangende afnemende arbeidsinhoud van produkten.

De arbeidsinhoud van een huidige kleuren-tv bijvoorbeeld is

door toepassing van i.c. '5, nog geen kwart van die bij het

toestel uit 1967 toen in Europa de kleurentelevisie werd

gelntroduceerd.

Vanaf het eind van de jaren 170 zien we stagnaties in de

marktgroei en een onmiskenbare overconcurrentie. De markt is

een "buyers market" geworden. Naast efficiency en kwaliteit

komt daardoor een ander element in de concurrentiestrijd

naar voren, namelijk het aanpassfngsvermogen van de onderne-

mingo

Philips is in deze periode geconfronteerd met een aantal

ontwikkelingen die de industriele gezondheid van de onderne-.

ming bedreigden. We kregen te kampen met het probleem dat

onze capaciteit in de onstuimige groe; in wezen niet zo

uitgebalanceerd was opgebouwd en geleidelijk ook te groot

was geworden. De marktgroei v~~r een aantal produktsectoren

bleef namelijk achter bij de produktiviteitsgroei. Als

gevolg van de verscherpte concurrentieverhoudingen kwamen de

-63-

verkoopprijzen sterk onder druk te staan en onstond er een

structureel te laa9 rendement op het eigen financieel vermo­

gen. Deze factoren maakten het noodzakelijk vergaande maat-.

regelen te treffen.

S·uc.cesvol l.elding gev·en aan e'en anderneming b:et.e·k.ent ,d·at me;n

in de ftllereerste plaats vooruit moet denken, realistlsche {,'

plannen moet maken en daar ook consequent naar moet hande­

len.

In de huldige internationale concurrentieverhoudingen moet

een industriele onderneming trachten voorop te lopen in

technologische ontwikkeling, ook om de werkgelegenheid opti­

maal in stand te houden.

Dat brengt onder andere met zich mee dat er op grotere

schaal geautomatiseerd en gemechaniseerd moet worden. Auto­

matisering betekent aan de ene kant dat werkgelegenheid

verloren gaat, maar aan de andere kant kan de onderneming

dank zij automatisering haar marktaandelen vergroten en

nieuwe mark ten aanboren.

Werkgelegenheid van vandaag moet ook leiden tot werkgelegen-

heid van morgen. Met andere woorden: je moet de concurrentie

weerstaan. Werkgelegenheid tegen elke prijs handhaven is een

heil10ze misvatting die leidt tot catastrofale gevolgen,

waardoor uiteindelijk de werkgelegenheid op veel grotere

schaal wordt geriskeerd.

Na 1974 is bij Philips een herstructureringsproces op gang

gekomen. Onze industriele organisatie moest beter worden

-64-

gebalanceerd. Aan de overcapaciteit en de mede daardoor

toenemende inefficiency in de opstelling van het industriele

personeel moest een einde komen. Sociale problemen die

gepaard gingen met het inkrimpen van het personeelbestand

hebben de noodzakelijke snelle voortgang van dit

herstru£tureringsproces echter sterk bemoeilijkt en ~

vertraagd. Oit kwam ook doordat herstructurering in een

aantal gevallen begrijpelijkerwijze uitmondde in net

overbodig worden van bepaalde industriele vestigingen.

Verstaat u mij goed: wij onderschatten de sociale problemen

die met zulke inkrimpingen verbonden zijn. zeker nlet. Maar

de kip en het ei laten zich niet verwisselen.

Herstructurering is noodzakelfjk voor het vQortbestaan van

de onderneming. Oat is ook een maatschappelijk belang.

Daarom zijn wij ook van mening d~t de overheid. door een

flexibeler beleid, ondernemingen in staat moet stellen de

noodzakelijk geachte herstructureringen door te voeren.

Philips heeft op dit punt geen keus en moet ervoor zorgen

dat aanpassingen tijdig gerealiseerd worden zodat de

onderneming zich kan blijven meten met de concurrentie op de

wereldmarkt.

Een groot gedeelte van deze herstructurering is nu voltooid.

Er is een grote afbouw geweest van personeel, vooral in de

industriele sector. Er zijn nieuwe opstel1ingen ontstaan.

Een aantal fabrieken werd gesloten of overgedragen aan

derden.

-65-

Als we nu terugkijken kunnen we ~ns afvragen of de herstruc­

tureringen die niet alleen bij Philips maar bij vrijwel alle

grote ondernemingen hebben plaatsgevonden, eigenlijk niet in

tegenspraak zijn met de vo~ruitziende blik die bij excellent

ondernemen hoort. Is het niet meer reageren op externe

ontwikKelingen, dan anticiperen in een ap de toekomst

gerichte strategie?

Het antwoord ap die vraag, dames en heren, zal realistisch

moeten zijn. Ja, voor een deel is het zeker oak reageren en

niet anticiperen. Ik heb het dan oak ingeleid vanuit de

noodzakelijkhe1d am als onderneming te beschikken over

aanpassingsvermogen.

In het begin van mijn inleiding heb ik gezegd dat ook

Philips voortdurend lering trekt uit opgedane ervaring. In

dit geval is ons inziens de moraal dat juist in een tijd van

aanzienlijke expansie en diversificatie een onderneming

ervoor moet zorgen dat haar aanpassingsvermogen niet wordt

overwoekerd. Alleen dan zijn zo wel reageren als anticiperen

mogelijk.

We zijn er ufteraard niet met net doorvoeren van herstructu­

reringen. Wij moeten ons voortdurend bewust zijn van alles

dat met onderne.en te maken heeft, en daarop direct blijven

inspelen. In dit verband wil ik bij voorbeeld wijzen op het

belang van innovatie. Een veel gebruikte definitie van

innovatie is: de ontwikkeling en succesvolle introductie van

nieuwe of verbeterde goederen, diensten. produktieprocessen

of distr1butiepatronen.

-66-

Mede in verband met wat ik zojuist gezegd heb over anticipa­

tie en aanpass;ngsvermogen, zie ik het begrip breder.

Innovatie heeft ook betrekking op organisatorische verande-

ringen, verbeterde managementstructuren en marktvernieuwing.

De mat~ waarin sociale en technische vernieuwingen succes r'

hebben kan worden gemeten aan de hand van een aantal crite-

ria waaraan een onderneming moet voldoen om concurrerend te

blijven werken.

Er zijn vele criteria denkbaar maar ik zal me beperken tot

de criteria efficiency, kwaliteit, flexibiliteit en tenslot-

te effectiviteit.

In het ver1eden werd efficiency vaak verbonden aan de

gedachte: de dingen goedkoop doen. Dat leidde tot een conti­

nu streven naar kostenbesparingen door goedkopere designs,

meer uitgekiende werkmethoden en druk op leveranciersprij-

zen.

Functies werden daarvoor opgesplitst in eenvoudige dee1taken

en deze dee1taken werden a1 dan niet gemechaniseerd in hoog

tempo uitgevoerd. Door deze mechanisatie ontstond een toene­

mende kapitaa1sintensiviteit en een tendens naar verticale

integratie om zOdoende nog goedkopere eindprodukten te

kunnen leveren. Oft functioneert goed als er niet teveel

storingen optreden en er geen snelle wijzigingen van produkt

of produktie nodig zijn. Daarin schuilt dan ook het gevaar!

-67-

Zoln situatie is immers introvert en er wordt nauwelijks

rekening gehouden met wat zich in de markt en bij de klant

afspeelt. Bovendien: er zijn belangrijke zwakke punten zoals

inflexibiliteit van de organisatie, vervreemding van het

w~rk door h~t toenem~nde ro~tin~matige k.arakter van de

arbeid, ~en 1aag kennisniveau in de fabricage door toenemen-v

de splitsing van uitvoerend en voorbereidend werk - en die

zwakke punten worden steeds erger voelbaar.

Wat nodig is v~~r het overleven van een onderneming is het

mobiliseren van alle aanwezige kennis en kunde.

Medewerkers en hun kennis vormen een van de waardevolste

activa die een onderneming bezit.

Wie zijn mensen onvoldoende motiveert, heeft onvoldoende

concurrentiekracht. De organisatie van de arbeid en met name

de kwaliteit daarvan kunnen dan ook worden beschouwd in het

licht van de financieel-economische belangen in het onderne-

men.

Het probleem van vervreemding van de arbeid en daarmee

samenhangende demotivatie moet worden opgelost.

Een belangrijk hulpmiddel daarbij is verbetering van de

interne communicatie. Oit betekent dat er bij het management

bereidheid moet zijn met de mensen te communiceren, hen te

leiden en te overtuigen op een democratische manier. Grote

organisaties hebben de neiging om het eigen initiatief van

de mensen, hun flexibiliteit en creativiteit te verminderen

-68-

waardoor ook ~e verantwoordelijkheid in de kiem wordt

gesmoord. Door het geven van meer verantwoordelijkheid op

al'e niveaus ontstaat echter een grotere betrokkenheid bij

de onderneming en vanuit die instelling zal de kwaliteit van

de arbeid verbeteren.

Ik heb u eerder aangeduid dat, naast efficiency, kwaliteit

in de tweede helft van de jaren 170 steeds belangrijker

werd.

We zijn er niet met kwaliteitsbeheersing die uitsluitend

betrekking heeft op de kwaliteit van het produkt. Binnen de

onderneming moet iedereen zich ervan bewust zijn dat het

leveren van kwaliteit in elke functie en op elk niveau een

eerste vereiste is voor een bedrijf om een goede concurren­

tiepositie te behouden of te verkrijgen. Oat betekent dat de

zorg voor kwaliteit een vanzelfsprekende houding moet zijn.

een soort tweede natuur. De kwaliteit van management en

organisatie bepaalt de kwaliteit van de produkten. Slechte

kwaliteit kost altijd geld. want elke fout moet worden

betaald.

Ik kom nu tot de volgende stap. Voar veel producenten, voor­

al van consumentenprodukten, is flexibilfteit minstens zo

belangrijk als efficiency en kwaliteit geworden. Ik heb

eerder al gewezen op het belang van het behoud van aanpas­

singsvermogen met betrekking tot de onderneming als groat

geheel. De eis van flexibiliteit betreft ook tal van speci-

-69-

fieke functi~s en groepen die diep in de organisatie zijn

opgesteld.

De snelle veranderingen in de markt die zijn veroorzaakt

door de technologische veranderingen en de steeds beter

geori~nteerde klant, konden door inflexibele arganisaties

niet i~ voldoende mate gevalgd worden. Oit kwam dan oak tat

uiting in dalende winstmarges. Ook gebrek aan ori~ntatie op

veranderingen in de omgeving van de onderneming, waardoor

men veranderde marktsituaties nlet of vee' te laat onderken­

de, heeft daartoe bijgedragen. De markt moet altijd het uit­

gangspunt van de onderneming zijn. Voortdurend moet onder­

zacht worden welke eisen de markt stelt op het punt van

volume, assortiment, levensduur, levertijd, kwaliteit,

service en prijs.

Een tekort aan flexibiliteit betekent dat produkten worden

aangeboden die niet de laatste snufjes hebben, niet up-to­

date zijn en daarmee verzeil je in een prijzenslag die de

westerse industrie in de meeste gevallen zal verliezen.

Onze fabrieken waren aan het eind van de jaren 170 niet in

staat flexibel en snel op de veranderingen in de markt te

reageren. De oplossing hebben wij gezocht in een combinatie

van techniek en organisatiekunde.

De laatste jaren zijn grote vorderingen gemaakt in het

ontwikkelen van nieuwe produktiemiddel~n. gebaseerd op een

synergie van know-how in mechanica en computers.

Deze ontwikkelingen hebben geleid tot geavanceerde appara-

-70-

tuur. In jarg~n spreekt men van CAM, CAT en CAL. CAM staat

voor computer aided manufacturing; CAT staat voor computer

aided testing en CAL betekent computer aided logistics.

Met deze middelen kunnen industriele systemen worden gerea­

liseerd waarmee b.\rekkelijk snel kan worden overgeschakeld

van het1ene type produkt op het andere. Er zijn zelfs syste­

men ontwikkeld waarmee verschillende produkten tegelijker­

tijd automatisch kunnen worden samengesteld in een produk­

tiestraat.

Hierdoor wordt het mogelijk kleinere series, beter aangepast

aan de marktvraag te verwezenlijken. De fabricagedoorloop­

tijden worden sterk verkort, waardoor voorraden kunnen

worden gedecimeerd en de omloopsnelheid van het kapitaal

aanzienlijk kan worden vergroot.

Om dergelijke kleinere produktieseries te kunnen verwezen­

lijken moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan.

Ontwerpen moeten aan de flexibele automatiseringssystemen

zijn aangepast. Het fabricageproces moet opgezet zijn als

een logische en eenduidige produktiegang. Ook de organisatie

daaromheen moet in voldoende mate flexibel zijn.

De flexibiliteit van een organisatie neemt af naarmate de

omvang en de complexiteit van die organisatie toenemen. Met

complexiteit bedoel ik hier de mate van ingewikkeldheid van

structuren en procedures. Bij toenemende complexiteit worden

de consequenties van in te voeren veranderingen steeds

-72-

Tk heb al verschil1ende keren het woord effectiviteit

gebruikt. Effectiviteit is te definieren als de mate waarin

het beoogde resultaat daadwerkelijk bereikt wordt. Oat

begrip raakt eigenlijk de kern van de zaak. Het gaat er

tenslotte om dat je als ondernemer het door de onderneming 11

beoogde "resultaat ook werkelijk behaalt. Oat wil om te

beginnen zeggen dat je moet weten wat je wilt, een duidelij­

ke visie moet hebben.

Als je het einddoel duidelijk v~~r ogen hebt, zijn zaken als

efficiency, kwaliteit en flexibiliteit de wegen waarlangs

dat doel bereikt kan worden. Voor een industriele onderne-

ming is het maken van winst als graadmeter of de organisatie

effectief is, beslist onvoldoende.

Je moet weten in welke markten je wilt opereren, met welke

produkten, in welke kwaliteitsklasse. Zonder inzicht in wat

je als ondernemer, en niet als financier, wilt bereiken is

het zeker op lange termijn niet mogelijk een effectief

beleid te voeren. Oaarvoor zijn ook goede managers nodig.

Een gebrek daaraan zal dan ook leiden tot een teruglopende

effectiviteit en daarmee dalende produktiviteit en winst-

marges.

Wij hebben een nieuw soort management nodig.

Leiding geven behoort een creatief, flexibel proces te zijn

waarin zich nieuwe ideeen kunnen ontwikkelen.

Bij Philips wordt bij de keuze van toekomstige managers dan

-73-

ook meer gelet op andere eigenschappen dan die welke direct

met de functie-uitoefening te maken hebben. Niet aileen

vakmanschap en zakelijkheid gelden als criteria maar ook het

vermogen om te kunnen en te willen luisteren naar anderen,

openheid, bereikbaarheid en communicatieve vaardig'h~edl.n:.

Bovendi~n moet een manager fnzicht hebben in maatschappelij-

ke ontwikkelingen. Aan managers za' steeds meer tekst en

uitleg van hun handelen worden gevraagd. In toenemende mate

za1 aan de manager op directieniveau integra1e, zakelijke

verantwoordelijkheid worden opgedragen.

Wij zijn ervan overtuigd dat dat zal bijdragen tot een bete­

re besturing en meer duidelijkheid schept met betre~king tot

de verantwoorde1ijkheid.

Wie vandaag effectief wi1 zijn, had dat gisteren moeten

plannen. De realisatie van een effectief beleid vereist een

lange adem, maar het levert dan oak structurele resultaten

op en niet alleen maar Korte termijn successen.

Ondernemerschap kan alleen gedijen in een organisatie die

open staat voor veranderingen en vernieuwingen. Vernieuwen

betekent altijd het afbreken van iets bestaands en heeft als

zodanig zijn weerslag op afdelingen en mensen.

Men moet daartoe bereid zijn vanuit de gedachte dat proce­

dures. afdelingen en posities geen vaststaande gegevens of

verworvenheden zijn.

-74-

Dames en heren, ik heb voornamelijk aandacht besteed aan de

ontwikkelingen en taken aan de kant van de ondernemer. Oat

;s ook wat mij gevraagd is. Maar de ondernemer kan het niet

alleen. Daarom wil ik graag nog enkele woorden wijden aan de

indere~~rote partij in het congresthema van vandaag: de

overheid.

De basisinstelling van Philips ten opzichte van het over­

heidsbeleid is dat dit beleid primair gericht dient te zijn

op het creeren van goede voorwaarden voar ondernemingsacti­

viteiten. De averheid moet er zorg voor dragen dat de groei

genererende marktsector in staat is haar taken op een

adequate manier te vervul1en.

Misschien mag ik het als vOigt formuleren.

In de tijd van grote maatschappelijke verander;ngen ;s er

een klimaatontstaan van anti-ondernemerschap, waarbij

ondernemer en maatschappij verder van elkaar af kwamen te

staan. De onderneming werd de zondebok.

Gelukkig is nu weer het besef doorgebroken dat het bedrijfs­

leven, de industrie van grote betekenis is voor onze wel­

vaart in het algemeen en voor de werkgelegenheid en econo­

mische groe; in het bijzonder.

Naast de absolute noodzaak tot macro-economische en macro­

sociale maatregelen be staat grote behoefte aan een fundamen­

teel beleid van de overheid ten behoeve van de marktsector.

Ik denk bij voorbeeld aan het stimuleren van ontwikkeling en

-75-

toepassing van nieuwe hoogwaardige technologiein.

Oat de overheid hier een begin mee heeft gemaakt blijkt uit

de acceptatie van de adviezen van ,de Commissie Wagner,met

betrekking tot een nieuw industriebeleid.

Wij p~eiten voor handhaving en verdere uitwerking van dit

nieuwe overheidsbeleid. waarbij een constante, duidelijke

beleidslijn ook voor de komende jaren zeer gewenst is.

Dft alles vereist aan de andere kant van de ondernemer een

ook maatschappelijk ondernemerschap, waarbij de onderneming

zich openstelt voor maatschappelijke invloeden en de mede­

verantwoordelijkheid op zich neemt ten aanzien van zaken als

de verdeling van de arbeid en de kwaliteit van het werken.

Ik wil nlet eindigen zander nog eens terug te komen bij wat

ik in het begin gezegd hebe Ook ondernemen is een voortdu­

rend leerproces en de finale van absolute wijsheid wordt

daarin nooit bereikt. Oat geeft aanleiding tot bescheiden­

heid. Ik heb u iets van onze ervaringen en visies willen

overdragen en daarmee willen aangeven in welke richting wij

de oplossing zoeken. Ik heb u zeker niet de indruk willen

geven dat Philips als onderneming altijd en overal excellent

is geweest en oak in de toekomst beslist nooit mis zal

grijpen. Zo is het leven niet. Maar ik kan u verzekeren dat

wij er hard aan zullen blijven werken om het zo goed moge­

lijk te doen en daarbij hoort dat wij ervan leren als ons

iets door de vingers glipt.

-76-

Samenvattend lOU 1k het volgende willen zeggen:

Excellent ondernemen kan geen momentopname zijn maar is een

continu proces.

Daarin zullen wij moeten leren leven met voortdurende veran­

der;ngen en bijstell ingen.: Het aanpassen van flexibel en

effectief gemaakte organisatiestructuren en produktieproces­

sen is dan geen uitzondering maar regel. En de ondernemer

zal dan, meer dan ooit, de veranderlijlc:e mens lowel in als

buiten zijn bedrijven als uitgangspunt en als doel van zijn

ondernemen zien.

Ik dank u voor uw aandacht.

-77-

IN NEDERLAND MOET JE MEER DAN EXCELLENT ZIJN

Voorzitter, dames en heren,

Vooraf zou ik graag willen stellen dat het houden van een inleiding

over "excellente ondernemingen" niet hoeft te betekenen dat ik een .

excellente onderneming ZOU vertegenwoordigen. Immers in Nederland

moet je meer dan excellent zijn! Met de uitnodiging voor deze spreek-

beurt voelde ik mij zeer vereerd, doch de selektiegronden op basis

waarvan men mij heeft uitgenodigd, zijn mij niet bekend.

Verder heb ik het boek goed gelezen. Op pagina 190 staat- "de mens

kan slechts een Kleine hoeveelheid informatie tegelijk verwerken

en gedijt wanneer hem een zekere, zelfs beperkte, autonomie wordt

toegekend". Welnu, hier heb ik volledig rekening mee gehouden en

de autonomie die ik u na de lunch moet toekennen impliceert dat u

onderuit kunt zakken, terwijl de beperking waaraan ik u kennelijk

toch onderhevig moet maken begint bij het te luid snurken.

Als voortvloeisel van de naoorlogse ondernemingslust werd het kunst-

stofverwerkende bedrijf Katan opgericht. De heer Katan had gediend

bij het Amerikaanse bezettingsleger en was in aanraking gekomen met

kunststof. Het bedrijfje groeide weinig spektakulair. Men legde zich

toe op de toelevering van technische kunststof halffabrikaten. Aan

het eind van de jaren 50 had het bedrijf 3 aandeelhouders. Zoals

elke onderneming kan verwachten, maakte het enkele scherpe crisissituaties

door, doch het doorstond alle stormen. Toen ik in 1971 voor het eerst

kennismaakte, trof ik een autoritair geleide onderneming aan, met

vakbekwaam personeel, gegrondvest op hechte financiele pijlers.

-78-

Zelf ben ik afkomstig uit een middelgrote industrie, dochter van

een groot-onderneming. Na mijn militaire dienst leerde ik als voluntair

in enkele landen de diverse facetten van het bedrijfsleven kennen.

'Daarna kreeg ik een baan op de exportafdeling van het bedoelde bedrijf.

Ik groeide in die export tot ik er de totale verantwoordelijkheid

voor had en bereisde in de ruim 11 jaar dat ik daar werkte praktisch

heel het buitenland. Uiteindelijk voelde ik mijzelf teveel ondernemer

om niet eens zelf het heft helemaal in eigen handen te willen nemen.

Die mogelijkheid bood het bedrijf mij op dat moment niet. Ik was

te jong en misschien ook te lastig. Wellicht wilde ik wel weg door,

zoals het op pagina 27 van het boek zo moDi staat, "de dreiging te

worden vernietigd door onbelangrijkheid". Hoe het ook zij, ik kende

het kleine industriele bedrijf niet en wilde hiermee graag kennismaken.

Al was het maar voor een paar jaar. Via Bakkenist Spits & Co. kwam

ik nu ruim 12 jaar geleden bij . Kunststofverwerkende Industrie Katan

B.V. te 's-Hertogenbosch als opvolger van de opr;chter/direkteur.

Na de oliecrisis begon duidelijk te worden dat de belangstelling

van de aandeelhouders zich anders ging richten. Dit ondanks het feit

dat het rendement redelijk was. Het resultaat was dat ik op zoek

moest naar nieuwe aandeelhouders. Oat lukte in die tijd toch niet

zo best. Ik kon wel aan aandeelhouders komen, doch die meenden meestal

kommisarissen te moeten voorstellen waarvan ik op voorhand wist dat,

door gebrek aan kwaliteit dit tot problemen zou leiden. Uiteindelijk

moest ik knopen gaan doorhakken. Na wel zeer rijp beraad met mijn

vrouw, met diverse vertrouwde deskundigen en met instemming van de

accountants, Oijker en Doornbos, deed ik uiteindelijk zelf een bod

op het totale aandelenpakket.

SLIDE I

, . verliest

• en je begint weer helemool von voren zander dot je 'r met een woord von rept .... " -~~~_ '" _ Kipling-

d!9 In k.unst5tof

SLIDE I I

I -...1 1O I

-80-

Een bedrijf als het onze leeft bij de gratie van de investerings­

bereidheid in nieuwe produkten van het bedrijfsleven en in het

bizonder van de industrie.

In 1977 werd het voor ons sterk voelbaar dat deze investeringen snel

terugliepen. Mijn filosofie was toen erg simpel en kwam op het volgende

neer. Als anderen bij ons niet in nieuwe produkten willen investeren,

dan doe ik dit zelf wel. Vanaf dat moment stopte ik elk dubbeltje

winst in de produktontwikkeling en begon het duelisme tussen winst

maken, en de winstbesteden aan het creeren van nieuwe produkten,

aan nieuw werk. De vele mislukkingen en andere problemen dreven mij

al snel via de diverse instituten naar de THIs om wat hulp. Ik kreeg

terecht te horen dat ik teveel met kommercie "besmeurd" was en~ begreep

toen pas dat de wetenschap alleen bewondering heeft voor intellektuele

prestaties terwijl een ondernemer gericht moet zijn op materiele

prestaties. Door toeval kwam ik in kontakt met de hoogleraren Truyen

en Crouwel van de tussenafdeling Industrieel Ontwerpen Vnn de TH te

Delft. Vanaf dat moment zat er 1 dag per 14 dagen een wetenschap­

pelijk medewerker als parttimer in mijn bedrijf. Wij hebben hier

erg veel van geleerd en met wij bedoel ik zowel mijzelf als de heren

in Delft. Wij hebben nog A~n keer de ambitie kunnen opbrengen om

het al1emaal nog eens helemaal echt goed te doen, volgens het boekje

dus, doch langzaam groeiden wij naar de mening dat wij gewoon moesten

doen en dan daarvan maar de resultaten moesten afwachten. Eerst schieten

en dan richten dus~ zoals het ook in het boek staat. Eerst nu begint

er echter pas licht aan de horizon te dagen.

SLI DE I

SLIDE I

-81-

Met de oprichter heb ik gemeen dat ik duidelijk de beste binnen ons

vakgebied wil zijn. Ik streef een perfektionisme na en tracht dit

op bescHeiden wijze naar buiten te onderlijnen met de slogan -UKatan

is kundig in kunststof"-

Ook verlang ik van onze medewerkers dat ook zij binnen hun vakgebied

de beste moe ten willen zijn. Het spreekt vanzelf dat dit alles soms

toch eens fout gaat en dat vind ik dan niet erg.

Wij wikkelen ruim 500 nieuwe projekten per jaar af. Grote en kleine,

in binnen- en buitenland. Wij onderscheiden ons o.a. omdat men bij

ons voor het gehele produktontwikkelingstrajekt terecht kan.

Wij zijn bijna met 60 man en ondanks dat wij een kunststofverwerker

zijn zult u bij ons ook andere disciplines dan kunststoftechniek

. of werktuigbouw aantreffen. Wij groeien wel, doch ik sta nog steeds

met mijn volle gewicht op de groeirem. Wij hebben geen prikklok.

Zelf vond ik dit vroeger een asociaal instrument en als de bazen

eri afdelingschefs niet in de gaten kunnen houden wanneer iemand

binnenkomt of weggaat, dan heb ik betere bazen nodig. Gebak wordt

veelvuldig uitgedeeld want er valt vaak wat te vieren, zoals laatst

nog, toen na 5 jaar van bezoeken, praten en offreren, eindelijk een

eerste ordertje geboekt kon worden. Goudvissenkommen vindt u op diverse

buro's, evenals bossen bloemen. Wij hebben nog de ouderwetse kantine­

juffrouw, want zij vervult een sociale rol binnen het bedrijf en

dat bleek de koffie-automaat niet te kunnen. Ik herken zeer duidelijk

het famil iegevoel , de bedrijfscultuur waarvan op pagina 294 en 303

SLIDE II I

SLIDE I I I

FUNDAMENTEEL ONDERZOEK

TOEGEPAST ONDERZOEK

PRODUKTONTWIKKEL ING

1. INFORMATIE FASE a. Vooronderzoek b. Probleemstelling c. Programma van eisen

2. KREATIEVE FASE (SYNTHESE FASE) a. Idee- ontwikkeling b. Produkt concept, c. Design

3. ONTWIKKELI NGS- FASE a. Zichtmodel b. Pr,oefopstell ing' c. Prototype

4. PRODUKTIE FASE a. Nul-serie b. Proefprodukt ie c. Serieproduktie

SLIDE IV

"In termen van personeelsbestand blijken de kleine en middelgroteond'ernemingen niet te groeien in de loop der jaren; er is in dit 'opzicht eerder sprake van het tegendeel".

- Prof. Dr. A.RT Will iams­

Erasmus Universiteit

(onderzoek: Ondernemer en Maatschappij ) -

1 OJ N I, '

-0

Q)

L C Q)

..Y

..Y o '-

+J

Q)

.0

9 ro or

k lei n

SLIDE V

Risico's In het verleden

9 roo t klein

schrik inde overmoedige benen ondernemer ondernemer

vluchter afstandelijke

ondernemer

-Prof. Dr A.RT Will iams­Erasmus U niversitei t

SLIDE VI A

Schrik in de benen ondernemer: Hij heeft in het ver­leden een voor de onderneming hachelijke Sl­

tuatie meegemaakt. Diverse partijen(banken e.d.l ti"eten hem daarbij in de steek. Zijn angst dit ooit nog een keer mee te maken leidt tot behoudend ondernemer­scha p.

Overmoedige ondernemer: Hij laat zich meesle­pen d 00 r z ij n s u k s e s. Hij houdt daarbij onvoldoende een aantal financiele indicatoren in de gaten.

Vluchter: Hij heeft nog weinig emotionele bin din 9 met he t bed r ij f . No een moeilijkeperiode weet hij nu weer het hoofd boven water te·houden en hij stopt zijn energie liever in andere zaken.

I CD w I

SLIDE VI B

A f s tan del ij k eon d ern e mer: H ij h e eft e e n ruime ervaring in een of meer grotere bedrijven. Hij is deskundig op financieel en or­ganisatorisch terrein en denkt stra­tegisch. Hij weet zijn bedrijf tot innovatie te brengen en richt zich op diversifikatie.

SLIDE VII

Kapitaalen arbeid zlJn onverbrekelijk met el­kaar verbCtnden; in 9 een enkel opzicht k an m en arb eid stell e n tegenover kapitaal of kapitaal tegenover arbeid; en nog minder kunnen mensen die deze be­grippen vertegenwoordigen tegenover elkaar worden gesteld.

bron~ Johannes Paulus II

1 981

I CD ..,. I

-85-

van het boek sprake is. Maar mag dit eigenlijk wel hier in Nederland,

meneer de Voorzitter? Soms heb ik het gevoel dat wij te lief zijn

voor elkaar. Doch wel1icht zijn het ook die gezelligheidsfaktoren

die de groei van het kleine en middelgrote bedrijf automatisch remmen.

Hoe dan oak, wij hebben geleerd een kop/staart politiek te bedrijven.

Zelf b·en ik voorna,melijk met de nieuwe dingen bezig, de kop, met onze

mensen en de knellingen. Met de staart bemoei ik mij niet, die valt

vanzelf af. Ik ervaar deze politiek als een konstante sanering van de

aktiviteiten. Verder gaat het ons goed. U moet daar geen overdreven

voorstelling van hebben, want ik ben nog lang niet tevreden.

Als u mij vraagt wat voor soort ondernemer ik ben, dan moet ik u

het antwoord schuldig blijven. Ik weet dat niet. Wel ben ik bereid

iets meer over mijzelf te vertellen zodat u zelf een oordeel kunt

vormen. In het onderzoek van Prof. Dr. A.R.T. Williams van de Erasmus­

universiteit te Rotterdam, trof ik ook een aardige omschrijving van

diverse typen ondernemers aan, waarin ik enige herkenning zie.

Ik plaats mijzelf ergens op de lijn tussen de "afstandelijke ondernemer"

en de "schrik in de benen ondernemer". En die plaatsbepaling zal

dan dichter bij de afstandelijke ondernemer zitten omdat ik nog nooit

problemen met mijn bank heb gehad. Je wordt als ondernemer/eigenaar

niet geacht erg vaak na te denken omtrent de relatie tussen kapitaal

en arbeid. Toch heb ik dat, vermoedelijk tot verbazing van velen,

wel eens gedaan en ik kan mij aardig vinden in de formulering van

Paus Johannes. Dit niet zozeer vanuit zijn reltgieus leiderschap,

doch veeleer omdat hij de twee belangrijkste economische stelsels,

te weten het kommunistische en kapitalistische, aan den lijve heeft

ondervonden. Doch ik voel mij ook prima thuis bij Lenin daar waar

hij zegt: "Vertrouwen is goed doch kontroleren is beter". Zeer vitaal

SLIDE IV

SLIDE V

SLIDE VI

SLIDE VII

-86-

staat voor mij de belangen van mijn medewerkers, niet alleen op korte

termijn doch juist op lange termijn. Iedereen die voor mijn bedrijf

hetzelfde wil bevorderen is mijn vriend. Ook de vakbonden. Ik voel

mij sterk verantwoordelijk voor de instandhouding van de werkgelegen­

heid binnen mijn bedrijf. Naar mijn smaak voelt elke echte ondernemer

dit oak zo aan. Doch ik voel mij totaal niet verantwoordelijk voor

de huidige werkloosheid. Ook ik heb het wat sombere gevoel over me

dat je het als ondernemer, als het erop aankomt tach zelf moet doen;

dat je alleen staat. De leuke dingen welke je voor je medewerkers

kunt doen worden uit je handen genomen door politiek en vakbonden

en de rotdingen mag je zelf opknappen. Ik tracht mijzelf goed op

de hoogte te houden van de ontwikkelingen zowel in technisch opzicht

alsook met betrekking tot de bedrijfsvoering. Ik ken mijn belangrijkste

kollega's ook in Japan en in de Verenigde Staten. Mijn Amerikaanse

kollega's frustreren mij. Zij doen m~~r en weten meer met aanmerkelijk

minder middelen en onder slechtere omstandigheden dan in mijn bedrijf.

Mijn Japanse kollega's maken mij bang. Zij praten in termen van winnen

en verliezen en dat is iets anders dan winst of verlies!; ik proef

er altijd economische kolonialisatie. Verder zoek ik in mijn bedrijf

met een verrekijker naar problemen en niet met een microskoop. Bij

problemen tracht ik zoveel mogelijk symptoom en oorzaak van elkaar

te onderscheiden. Ik geloof in Participerend Leiderschap.

Voorzitter, alvorens op het boek in te gaan wil ik graag nog even

wat zeggen over de toekomstverwachtingen en de drempels zoals ik

die zie voor mijn bedrijf. Het klein specialistisch bedrijf verkeert

in Nederland in bepaalde opzichten in een wat nadelige positie. Je

-87-

mist erkenning met name van de grootindustrie en multinational. In

het buitenland draagt de industrie uit dat men gebruik maakt van

het klein specialistisch bedrijf. In Nederland zit het altijd in

de sfeer van: "Wij zouden het als grootindustrie natuurlijk oak wel

kunnen, maar omdat wij er niet voldoende aan kunnen verdienen mogen

jullie het doen". Zoln sfeer motiveert natuurlijk het kleinbedrijf

niet om zich daadwerkelijk in te spannen om echte meerkennis te ver­

werven. Een andere handicap die het klein bedrijf speciaal in mijn

branche heeft, is ook terug te voeren tot de grotere industrie.

Machines en grondstoffen kon je op gunstige kredietfaciliteiten kopen

en de kennis gaven de leveranciers je er gratis bij. Welnu. dat

werkt wel even, doch in weze worden hiermede economisch zeer zwakke

en qua technologie niets voorstellende bedrijfjes gecre~erd. Nu door

de recessie met name de kosten van kennisoverdracht voor veel grote

bedrijven niet meer op te brengen zijn, loopt het op die wijze gecreerde

kleinbedrijf gevaar, technologisch uitgehold achter te blijven of

zelfs ten onder te gaan. Toch begint de grootindustrie ook sterker

te onderkennen dat een gezond klein en middenbedrijf noodzakelijk

is. Ik voelde mij danook zeer bemoedigd door de woorden van de heer

Rauwenhofftijdens de opening van de toeleveringsbeurs op 19 maart

in de Jaarbeurs te Utrecht. Hij onderlijnde daarbij dat het ook voor

een multinational, van grote betekenis is te kunnen beschikken over

een midden- en kleinbedrijf met specifieke kundigheden en mogelijkheden.

Eigenlijk had ik de heer Rauwenhoff nu willen vragen: "Mag ik in

Nederland maar vooral daarbuiten nu ook reklame gaan maken met het

feit dat ik bepaalde produkten voor Philips ontwerp en maak? Helaas,

hij moest eerder weg en hij wist niet dat ik hem dit wilde vragen.

-88-

Een ander aspekt vear het kleinbedrijf is het volgende. Het kleine

en middenbedrijf zal zich zeer bewust richten op specialistische

produkten in beperkte series. Oftewel de kleine marktsegmenten.

Juist hierdoor kan voor een rendabele praduktie niet volstaan worden

met denederlandse markt. Juist de kleine en middenbedrijven hebben

de E.E.G. nodig. Echter die E.E.G. welke wij nodig hebben bestaat

niet; dan alleen op papier. Ik taxeer de taekomst van mijn bedrijf

als veelbelovend, mits de huidige tendenzen met name rand de herwaar­

dering van industrie, arbeid en vakbekwaamheid zich versterkt doorzetten.

Echter ik besta bij de gratie van het voarop lopen binnen mijn vak­

gebied oftewel het technisch bijblijven en daar maak ik mij grote

zorgen over, want ik raak achterop ten opzichte van Japan en de V.S.

Voorzitter, degenen die van de veronderstelling zijn uitgegaan:

"laat ik het boek maar niet lezen want ik hoor het vandaag wel",

die komen bij mij bedrogen uit. De niet-ondernemers in ons midden

zou ik zeer dringend willen adviseren: lees het boek zo snel mogelijk.

Wellicht dat u halverwege tot de ontdekking komt dat U een ondernemer

bent, zo ni~t dan zult u in elk geval een beter gevoel overhouden

hoe een bedrijf moet funktioneren en dat zult u ongetwijfeld nuttig

kunnen gebruiken. De ondernemers onder ons raad ik eveneens aan

het boek te lezen. U zult vele zaken herkennen, u zult zich bemoedigd

voelen en aan zelfvertrouwen winnen. Vele hoofdstukken leest u zoals

een kloosterling wellicht het tijdschrift -Playboy- leest. Naar mijn

mening is het van vitaal belang dat een ieder zich realiseert

dat als de zaken die het boek beschrijft in de bedoelde kontekst op

dit moment. in Nederland geaccepteerd zouden worden, de maatschappelijke

problemen voor 'het grootste deel. opgelost waren.

Ook valt het op, dat de diverse irileiders van het boek het met elkaar

zo eens zijn. Enkele nuanceverschillen interesseren mij natuurlijk

nag wel. Zo dicht de ~~n,managersinstinctief handelen toe, daar

waar de ander dit terugvoert tot intuitie. Met sommige dingen ben

-ik het op basis van eigen ervaring, nietgeheel eens doch dat zijn

details. Zo kom ik uitsluitend in de produktie en andere afdelingen

als ik er een duidelijke taak heb. Zonder die duidelijke taak ervaar SLIDE VIII

ik het "zomaar" rand drentelen op een. afdeling als het doorbreken .

van een 'bepaald patroon. Wel probeer .ik gelegenheden aan te grijpen

am funktioneel ergens te kunnen zijn. Zo breng i.k het liefst bijvoorbeeld

zelf de post~rond. Na werktijd, als er niemand meer is, dan wandel

i k op mijn gemak door hetbedrijf en dan z ie i k uit hoofde van mi jn

kontr61efunktie:~eer dan voldoende.

Op pagina 108 staat het nodige over reorganisaties. Dit vind ik

van groat belang. Ik beoordeel een reorganisatie om tot inkrimping

te komen als een even volwaardige operatie als een reorganisatie

am tot uitbreiding te komen. Reorganisaties zijn inherent aan een

zich verder ontwikkelende organisatie, oftewel iets anders gezegd:

Reorganisaties zijn inherent aan een progressieve bedrijfsvoering.

Ook ik ben de mening toegedaan dat een reorganisatie zich snel moet

afspelen. Elk gerek hierin is in weze a-sociaal. Wel v~nd ik dat

een bank, zo hij bereid is een uitbreiding van een bedrijf te finan­

cieren, hij met eenzelfde enthousiasme een inkrimping moet financieren.

Het boek benadrukt bij herhaling de noodzaak om de informele kommunikatie

te bevorderen. Ik geloof dat het onjuist is te menen dat onze onder­

nemingsradendeze informele kommunikatie overbodig maakt. Integendeel.

SLIDE VI I I

"De direkteur van South Gote, de betere

fabriek, was de hele dog op de werkvloer

te vinden. Hij droeg een boseballpetje en een jasje met het embleem van de "United AutoWorkers".

~I<Undlginkuns!Stol

SLIDE IX

r----------

-91-

Echter het boek gaat ook voorbij aan zaken welke ik belangrijk ben

gaan vinden. Wel, tonen de schrijvers duidelijk aan dat excellente

ondernemingen, ook de grote, meestal terug te voeren z;jn tot een

handjevol excellente ondernemers doch het zwijgt over het fenomeen

wat die ondernemers bezielt. Wat ;s de motivatie van de excellente SLIDE IX

ondernemer? Men vindt het doodnormaal dat de ondernemer de hem toever-

trouwde mensen motiveert, maar wie of wat motiveert dan de ondernemer?

Waar haal je je eigen motivatie vandaan als je de heer den Uil in

Nijmegen hebt horen zeggen dat technologische ontwikkeling tot kapitaal­

vern;etiging le;dt? En hoe motiveer je dan je medewerkers? Een ander

gemis in het boek is, dat het geen inz;cht geeft in de vele soorten

ondernemers en managers. Op dit moment heeft Nederland een zeer

grate behoefte aan een bepaald soort, de II starters vanuit het niets".

Ik heb zeer veel respekt voor deze ondernemers.De helft sneuvelt

en zij weten dit bij voorbaat.

Waar het boek evenmin bij stil staat zijn situaties zoals die zich

in ~ns land voordoen. En dan doel ik natuurlijk op onze overheid

en de veelheid aan voorschriften. Voor mijzelf versta ik onder over­

heid, een bepalende macht, waaronder dus de politici, 1e en 2e kamer

en het kabinet, alsmede een uitvoerende macht waaronder ik de ambte­

naren versta. Welnu, laat ik beginnen met de ambtenaren. Ik, alsmede

diverse van mijn medewerkers hebben goede kontakten met E.Z. Wij

hebben daar een speciale man voor ons zitten, althans zo ervaren

wij dat, en deze helpt ~ns, kent ons bedrijf en kent onze problemen.

Wij onderhouden ook goede relaties met andere overheidsdienaren.

Veel van deze lieden begrijpen er meer van dan ik aanvankel;jk dacht.

Vele zitten natuurlijk zelf ook gevangen in de netten van hun eigen

,', . , \

-92

voorschriften, en ik bespeur vaak op menig ambtenarengezicht nogal

wat frustraties. Ik ga u niet onthalen met voorbeelden hoe gek voor­

schriften in een klein bedrijf kunnen uitwerken. Het zou tach betiteld

worden als "borrelpraat". Ik ga er vanuit dat het ondertussen genoegzaam

bekend is dat zeer veel bepalingen, regels en voarschriften, nog

eens met een fris hoofd door ambtenaren nagelezen moeten worden

op hun doelmatigheid en hun feitelijke haalbaarheid en wenselijk-

heid binnen het bedrijfsleven. Ik wens hun de moed toe om die zaken

waarvan zij weten dat het de industrie onnodig frustreert, te veranderen.

Ik hoop dat men zich realiseert dat elke onnodige rots op het in "

deze tijd tach al zo stijle en glibberige ondernemerspad, demotiveert

en voor de uitgeputte onderneming of ondernemer net te veel kan

blijken te zijn. Echter, wij ondernemers zullen met name ook de

ambtenaren desnoods tot vervelens toe, moe ten trachten duidelijk

te maken wat onze problemen zijn en waar wij de hinderpalen zien.

Ik pleit voor een zeer frequent kontakt en met name persoonlijk

kontakt, tussen de onderneming en de overheidsdienaren. Ik geloof

dat daar de sleutel ligt voor een noodzakelijk wederzijds begrip.

Overigens is het een misvatting dat er in de Verenigde Staten of

in Japan minder overheidsbemoeiing zou zijn. Ook in het boek komt

dit duidelijk naar voren. Ik vind dat je als ondernemer je daar

ook niet achter mag verschuilen. Het zou een goede zaak zijn indien

het boek tot verplichte literatuur wordt verklaard, ook voor de

overheid. Immers, klantgericht denken is 66k voor een overheid van

belang. Bij mijn kontakten met de heren van financien krijg ik

steeds het gevoel dat er iets verkeerds gezegd wordt tijdens hun

opleiding. Mercurius is inderdaad de God van de handel en ook van

de dieven. Doch ik krijg wel eens de indruk dat men op Financien

-93-

hieruit de gevolgtrekking heeft gemaakt dat derhalve elke ondernemer

een dief is en elke dief een ondernemer. Indien dit zo doorgaat,

wordt inderdaad elke ondernemer een dief, zelfs de goedwillende.

Juist de ambtenaren moeten niet mee willen werken aan het creeeren

van een grijs circuit. Hiermee bedoel ik dus het opstellen van voor­

schriften waarvan men kan weten dat deze er om "ragen, gefrlJstreerd

te worden. Minister Smit-Kroes gaf hiervan op 20 februari jl. een

leuk voorbeeld. Via de radio vertrouwde zij ~ns toe: HOver de veluwe

rijdt ik Is-nachts plankgas" en ik neem aan dat zij niet in een eend

rijdt. Dit gevaar van het grijze circuit schuilt ook in subsidies. Het

gaat mensen aantrekken die zich ernaar gaan gedragen. Een ondernemer handelt

naar zijn primaire geaardheid en ik geloof dat slechts weinig industriele

ondernemers op basis van hun primaire belangstel1ing op dit soort

financiele prikkels reageren. Men overziet het niet. Het gevaar

zit er dus dik in dat het voornamelijk mensen aantrekt welke slechts

op die subsidie uit zijn en aan de intentie van de subsidie voorbijgaan.

Bovendien moet men niet vergeten dat geld krijgen zonder dat dit

"echt verdiend" is, voor zeer veel mensen demotiverend blijkt te

werken, ook voor ondernemers. In het boek, o.a. op pagina 254, kan

men lezen dat ondernemers kennelijk van niemand afhankelijk willen

en kunnen zijn. Dus ook niet van overheid of subsidies. Voorzitter,

ik wil U ook nog wel iets anders bekennen rond die subsidies,

alhoewel ik vermoed hierin alleen te staan. Nu worden wij gestimuleerd

van subsidies gebruik te maken. lou het niet kunnen zijn dat straks,

met een ander kabinet bijvoorbeeld, plotseling iemand op het idee

komt dat subsidies gemeenschapsgelden zijn en dat het hoog tijd

wordt hierop een politieke of maatschappelijke kontr61e uit te

oefenen? Als u diep in uw hart dit niet kunt uitsluiten, mag ik

SLIDE X

G e zag + V era n two. or del ij k h e i d =

Gezag

Macht

Verantwoordelijkheid =

Onttroning

vrij naar Machiavelli

(De Vo rs t )

kundig in kunststof

SLIDE Xl

-" r--------------------------------

-95-

u dan wederom in herinnering brengen dat, zoals ik zoeven a1 gezegd

heb, ondernemers ook vol gens het boek slechts goed funktioneren

-in onafhankelijkheid-.

Maar a1 het handelen van ambtenaren is toch weer terug te voeren

tot de politiek. Eind van de jaren 60 en in de jaren 70, gaf de

politiek ons de indruk - het kan niet op-. Kritici gaf men het veelbe­

lovend uitzicht op moeilijk te begrijpen zaken zoals O-groei", de

quartaire sektor, het post-industriele tijdperk, en ga zo maar door.

Nu, in de jaren 80 gaat plotseling niets meer. Wij draaien in ons

doemdenken rond en verstaan niet eens meer de kunst om onze jeugd

een perspektief te bieden. Zowel politici als wetenschap onderschatten

het effekt van het uitdragen van hun visies en uitspraken. Met name

binnen het kleinbedrijf ben je genoodzaakt de diskussie met je medewer­

kers aan te gaan over dit soort zaken. of je moet je toevlucht gaan

zoeken in een autoritair optreden. Ik vind het merkwaardig dat in

een tijd waarin terecht zoveel aandacht besteed wordt aan de kwaliteit

van een dienst of produkt, er totaal geen aandacht is veor de kwaliteit

van de predukten van Politici en sommige Wetenschappen. Wij leven

in een tijd dat de politicus wel verantwoordelijkheid claimt te

dragen, doch de maatschappij kan niet op termijn kontroleren of

de verantwoordelijkheid wel naar behoren werd gedragen.

Ik wil zo graag het verschil gaan zien tussen staatslieden die leiding

geven aan hun achterban en de politieke beunhazen en opportunisten

welke uitsluitend hun achterban naar de mond praten. Ik betrok zoeven

SLIDE X

ook de wetenschap bij de onverantwoordelijke uitspraken. En ik doelde

daarbij natuurlijk vooral op de economische wetenschappen. De economische

wetenschap wordt vaak gedragen vanuit linkse of rechtse visies.

SLIDE XI I

"Wij willen onze employes motiveren door een

v erseh eid en heid van extra be!oningen at seen <

erkenning van zowel ideeen en voorstellen als

van buitengewone arbeidsinspanning ".

- Me Pherson -

Voorzitter van Oana,2 e op Fortune's lijst, in termen van het beste rende­ment op ge"nvesteerd kapitaal in de V S. Het voltallig personeel

is aanges\oten bij de vakbond U,A.W)

SLIDE XI I I

-AI wist ik dat morgen de wereld zou vergaan,

dan zou ik toch vandaag nog een jonge a ppetboom planten-

Maaden Luther

I 1.0 ()\

I

-97-

Alszodanig vertoont het enige overeenkomst met werktuigbouw waar

men linkse en rechtse schroefdraad onderkent. Ik maak u er echter

op attent dat ook dit in de praktijk bij herhaling tot verwarring

leidt! Of een linkse of een rechtse schroefdraad, maar een beetje

links meteen beetje rechts werkt niet! Ook nu nog wordt door politici

te veel energie gestopt in zaken welke binnen mijn filosofie uitsluitend

met de staart te maken" hebben en niet met de kop. Zoal~ bijvoorbeeld

de herverdeling van werk. Dit zal bij zeer veel kleine bedrijven

niet tot het gewenste resultaat leiden. In mijn bedrijf is men vrij

om zoveel korter te werken a1s men wi1 mits de werkzaamheden gemakkelijk

overdraagbaar zijn. Echter het gros van de werkzaamheden is dat

niet. Mijn mensen zien dat ook. Zij zien dat ~ns produkt dan duurder

wor,dt, hun loon lager en het nauwelijks extra banen oplevert. Ik

zou de stelling durven verdedigen dat binnen mijn bedrijf, door

bijvoorbeeld 10% langer te werken dit wel extra banen creert en

bovendien is het plezieriger tegen mijn medewerkers te vertellen

dat ze 10% meer kunnen gaan verdienen dan 20% minder, en ongetwijfeld

zal de fiskus er ook meer 101 aan be1even. Wil men met het creeren

van werk we1 met de kop i.p.v. de staart bezig zijn, dan zal men

veel meer energie moeten stoppen in de ontwikkeling van nieuwe dingen

en het aanmoedigen om risiko's te nemen. Niet alleen van ondernemers

doch van een ieder.

Uit het boek blijkt zeer indringend dat er een overmaat aan instrumenten

gehanteerd wordt om buitengewone inspanning van medewerkers te stimuleren SLIDE XI . en te belonen. Laten wij ons niet vergissen, dit is niet iets wat

-98-

alleen werkt in het kapitalistisch stelsel, integendeel, Deze individuele

prikkels spelen in kommunistische stelsels een nog veel grotere

rol. De hotels aan de Zwarte- en Kaspische zee zitten er vol mee.

Waarom hebben wij in N@d~rland hi@r loveel moeite mee? Wellicht zijn

wij bang voor wat feodale trekjes? Inderdaad, ook die heb ik in

het boek bespeurd. Toch geloof 1k dat er een enorm hefboom-effekt

kan ontstaan als bizondere ins,pannin~ QQk lien merkbare beloni,ng

tot gevolg heeft.

SLIDE XII

Het boek leert ons dat ereativiteit het uitdenken en innovatie het

uitvoeren van nieuwe ideeen is. Beide hebben wij hard nodig in Nederland.

Wetenschappelijke ontdekkingen en k~nni~ is niets waard als niemand

er iets mee doet. Laat de universitaire wetenschap zich vooral richten

op de kleine en midden-bedrijven. De multinationals kunnen voor

zichzelf zorgen. Het kleinbedrijf is afhankelijk van incidentele

hulp en dan nag van verschillende disciplines. Uit ervaring weet

ik dat universiteiten en wetenschappelijke instellingen vaak twijfelen

aan de geavanceerdheid van het kleinbedrijf, terwijl men bij het

grootbedrijf er automatisch van uit gaat. Zo dit al waar zo'u zijn,

realiseer u dan, dat u bij het klein bedrijf een grotere maatschappelijke

prestatie kunt leveren en een grotere funktie vervult dan bij het

grootbedrijf. Het boek trekt de ondernemer wat dichter naar de universiteit

omdat het bestaande theorieen over de bedrijfsvoering op zijn kop

zet, wellicht dat ook bij de universiteiten wat meer begrip komt

voor de zich vaak wat stuntelig bewegende kleine onderneming.

Ik ben dus weer terug daar waar ik nu sta. Bij de universiteit.

Als u, als wetenschap, de kunst verstaat uw kennis voor het midden

en kleinbedrijf toegankelijk te maken, dan ben ik ervan overtuigd

-99-

dat er meer dan voldoende ondernemers onder ons zijn die de kunst

verstaan dit in banen om te zetten. Vergeet u niet, dat die bedrijven

welke de stormen van de achterliggende periode hebben overleefd,

hun bestaansrecht bewezen hebben en vermoedelijk over een grote

potentie beschikken. Zij zullen wellicht wat gehavend zijn, doch

met rust komen zij ook dAt wel weer te boven. Door de omgevingsdruk

vanuit Japan, de V.S. en straks vanuit andere Aziatische landen

zullen wij ons op korte termijn veel zaken eigen moe ten maken.

Zo niet dan worden wij gastarbeider in eigen land. Deze druk zal

versterkt worden door onze eigen werkloosheid.

Toch Voorzitter, blijf ik een optimistische realist en wil graag

nog even in herinnering brengen wat ik daaronder versta.

Tot slot wil ik Studievereniging Industria veel sukses toewensen.

SLIDE XIII

Ik zou u graag willen motiveren de kleine en middelgrote ondernemingen

te gaan analyseren waarom zij excellent zijn. De kans bestaat dat

tegen de tijd dat u het ontdekt heeft, deze faktoren alweer geheel

anders liggen. Oftewel, het lijkt mij voor u een uitdaging of uw

onderzoeksnelheid opgewassen is tegen de dynamiek en de beweeglijkheid

van de excellente kleine onderneming.

Ik dank u voor uw aandacht.

N.P. Knape.

EXCELLENT ONDERNEMERSCHAP IN KLEINE ONDERNEMINGEN

VOOR DE UITBANNING VAN MASSALE WERKLOOSHEID

D. HORRINGA I ~

o o I

MASSALE WERKLOOSHEID IS EEN NEDERLANDS SCHANDAAL

WERKLOZEN HEBBEN GEEN LEVEN . LANGDURIG WERKLOZEN DESINTEGREREN· MAATSCHAPPELIJK . ~ ,_. ....

JONGE WERKLOZEN WORDEN VERMINKT ALS. MENS

SAMENLEVING EN ECONOMIE WORDEN PERMANENT ONTWRICHT . '. ' .

DOOR I! MILJOEN ECHTE EN VERKAPTE WERKLOZEN OP EEN'ARBEIDSAANBOD VAN 5' MILJOEN IN 1988

DE RELATIEVE WERKLOOSHEJD. IN NEDERLAND , ." .",. .' .

tS DE HOOGSTE VAN EUROPA WE KUNNEN ONS NIET LANGER VERSCHUILEN ACHTER DE

ALGEMENE WERELD-CONJUNCTUUR

DE SCHANDELIJKE WERKLOOSHEID IN NEDERLAND HEEFT OVERWEGEND~EDERLANDSE OORZAKEN EN MOET DOOR DE NEDERLANDSE SAMENLEVING·WORDEN OPGELOST

I ...... o ...... I

HOE ONTSTAAT NIEUW RENDABEL WERK ?

NIET BIJ DE OVERHEID OF IN WERKKAMPEN

BEZIGHOUDERIJ IS GEEN MAATSCHAPPELIJKE OPLOSSING DE PUBLI EKE SECTOR TELT REEDS 200 • 000 VERKAPTE WERKLOZEN DE KOSTEN ZIJN NIET OP TE BRENGEN DOOR DE MARKTSECTOR

NIET BIJ GROTE ONDERNEMINGEN

VEROUDERDE INDUSTRIE~N GAAN VOORT MET INSTORTEN

EXPANSIEVE CONCERNS TREKKEN ZICH TERUG UIT NEDERLAND QUA KAPITAAL~ INVESTERINGEN EN WERKGELEGENHEID

NIEUWE GROOTSCHALIGE PROJEKTEN KOMEN NAUWELIJKS VAN DE GROND

NIEUW WERK ONTSTAAT IN NIEUWE KLEINE ONDERNEMINGEN

OVERAL TER WERELD~ OOK IN NEDERLAND~ ONTSTAAT HET LEEUWENDEEL DER NIEUWE BANEN BIJ DE STARTERS EN DOORGROEIERS

I ..... a N I

STARTERS EN VOORAL DOORGROEIERS SCHEPPEN WERK

JAARLIJKS SCHEPPEN 15.000 STARTERS 60.000 ARBEIDSPLAATSEN MAAR 9/10 DAARVAN GAAT WEER VERLOREN (RCO)

HET GAAT OM DE DOORGROEIERS NAAR EEN VOLWASSEN (INTERNATIONALE) MARKTPOSITIE

SUCCESVOLLE DOORGROEIERS VERTONEN EEN JAARLIJKSE PERSONEELSGROEI VAN 30% TOT 50%

REKENVOORBEELD: INDIEN ELK JAAR 1.000 NIEUWE BEDRIJVEN DE GROEILIJN TE PAKKEN KRIJGEN LEVERT DAT IN 10 JAARJ BIJ EENJAARLIJKSE PERSONEELSGROEI VAN 30% OF 50% EEN TOTAAL AAN NIEUWE RENDABELE ARBEIDSPLAATSEN OP VAN ! TOT 1 MILJOEN

t ..... a w t

DE EXCELLENTE NIEUWE ONDERNEMER IN NEDERLAND

OM ALS STARTER DE GROTE LIJN TE PAKKEN TE KRIJGEN

MOET DE NIEUWE ONDERNEMER IN NEDERLAND EXCELLENT

ZIJN OP DRIE TERREINEN

EXCELLENT IN DE MARKT

EXCELLENT BIJ INCIDENTELE CALAMITEITEN

EXCELLENT AAN DE LOKETTEN

I ...... o .t:> I

EXCELLENT IN DE MARKT

DE EERSTE OVERLEVINGSEIS IS EXCELLENT IN DE MARKT IN TERMEN VAN PETERS & WATERMAN

- ONTWIKKELEN VAN EEN KLANTGERICHT PRODUKT OF DIENST

- VINDENJ VASTHOUDEN EN BEDIENEN VAN KLANTEN

- SNEL BESLISSEN EN UITVOEREN (BIAS FOR ACTION)

- KLANTGERICHT (CLOSE TO THE CUSTOMER)

- BIJ ONZEKERHEID ZELF BESLISSEN (AUTONOMOUS ENTREPRENEURSHIP)

- CONCREET GERICHTE GEDREVENHEID (HANDS-ON J VALUE-DRIVEN)

- SIMPELE ORGANISATIE J GOEIE MENSEN (SIMPLE FORM J LEAN STAFF)

DEZE EIGENSCHAPPEN ZIJN SCHAARS. ZE WORDEN ALLEEN BEWEZEN IN DE PRAKTIJK VAN DE MARKTSITUATIE. DE NIEUWE ONDERNEMER MOET DE KANS EN DE TIJD KRIJGEN TE LEREN VAN ZIJN FOUTEN. HIJ MAG NIET VOORTIJDIG ONDERUIT GEHAALD WORDEN DOOR ANDERSSOORTIGE HANDICAPS

I

-'0 .~

I

EXCELLENT BIJ CALAMITEITEN

UIT ADVIES-ERVARING EN ONDERZOEK VAN BANK-DOSSIERS BLIJKT DAT NIEUWE ONDERNEMERS BIJZONDER KWETSBAAR ZlJN VOOR INCIDENTELE CALAMITEITEN

- FALEN VAN KLANTEN OF LEVERANCIERS

- WEGKOPEN VAN CONSTRUCTEURS OF ANDERE SLEUTELFIGUREN

- FALEN OF FRAUDE VAN MEDEWERKERS

- GEZONDHEIDSPROBLEMEN~ GEZINSPROBLEMEN

- RUZIE MET FINANCIERENDE FAMILIELEDEN

INCIDENTELE CALAMITEITEN~ DIE VAAK GELIJKTIJDIG OPTREDEN J

BLIJKEN EEN VEELBELOVENDE NIEUWE ONDERNEMING ONVERHOEDS EN ONTERECHT ONDERUIT TE HALEN

DE ENIGE EFFEKTIEVE BESCHERMING TEGEN INCIDENTELE CALAMITEITEN I~ DE NIEUWE ONDERNEMING IS DE BESCHIK­BAARHEID VAN EEN RUIM BEMETEN EIGEN VERMOGEN J IN DE ORDE VAN 60% VAN HET TOTAAL VERMOGEN~ EN MEEGROEIEND MET DE OMVANG VAN DE ONDERNEMING

I -o ~ I

EXCELLENT AAN DE LOKETTEN ?

ALS EXTRA HANDICAP EIST DE NEDERLANDSE OVERHEID VAN DE NIEUWE ONDERNEMER DAT HIJ EXCELLENT IS AAN DE LOKETTEN

- 90 LOKETTEN (VERGUNNINGEN) VOOR HET STICHTEN VAN EEN NIEUWE ONDERNEMING (INCLUSIEF NIEUWBOUW)

- 132 SUBSIDIEVORMEN (EXCELLENT SUBSIDIOLOOG)

- EVENTUEEL TIENTALLEN MILIEU-VERGUNNINGEN

- FISCUS~ SOCIALE VERZEKERING EN WIR EISEN

o EEN UITERST GEDETAILLEERDE BOEKHOUDING

o FISCAAL EN JURIDISCH BEGRIP (VENNOOTSCHAPPELIJKE CONSTRUCTIES~ PENSIOENSTICHTINGEN~ ETC.)

DE NEDERLANDSE OVERHEID~ IN HAAR VELE ONGECOORDINEERDE VERSCHIJNINGSVORMEN~ STELT HOOGST FRUSTRERENDE EISEN AAN DE NIEUWE ONDERNEMER J DIE VAAK NIET MEER DAN LAGERE SCHOOL EN EEN TECHNISCHE OPLEIDING HEEFT

DE OVERHEID J MET HAAR 90 LOKETTENJ DISCRIMINEERT JEGENS DE NIEUWE ONDERNEMING EN VEROORZAAKT MEER MISLUKKINGEN DAN NODIG ZOU ZIJN

I ~

o ~ I

BEZWAREN TEGEN WIR EN SUBSIDIES

RATTENPSYCHOLOGIE: DE ONDERNEMER WORDT BENADERD ALS REDELOOS DIERJ MET FINANCI~LE "ZWEEPSLAGEN"J "PRIKKELS" EN "STIMULANSEN"

VANUIT DE NIEUWE ONDERNEMING GELDEN SPECIFIEKE BEZWAREN

WIR IS BEPERKT TOT "VAST ACTIEF". HARDWARE-SYNDROOM VAN AMBTENAREN: JE KAN ZIEN WAAR "HET SUBSIDIE" AAN BESTEED WORDTI MAAR DE NIEUWE ONDERNEMING INVESTEERT IN PRODUKT-ONTWIKKELING J MENSEN EN MARKTAANDEEL

- WIR LEIDT TOT FEHLINVESTIERUNGENJ KAPITAALVERNIETIGINGJ VERLIES-FINANCIERING

- WIR GAAT VOOR 80% NAAR 5.000 GROTERE ONDERNEMINGEN J TEN KOSTE VAN 200.000 KLEINE

SUBSIDIES MIKKEN OP VERSPLINTERDE SUB-DOELEN. MAAR ZE WORDEN VAAK GENEGEERD ("ONDERUITGEPUT"). ONDERNEMERS (EN RATTEN) ZIJN VERSTANDIGER DAN HAAGSE PRIKKELPSYCHOLOGEN

DE STAAT ALS MACRO-ECONOMISCHE CONTROLEKAMER J WAAR AMBTENAREN AAN DE KNOPPEN DRAAIEN OM HET MICRO-NIVEAU (DE ONDERNEMERS) VAN LINKS NAAR RECHTS TE LATEN RENNENJ IS ONGELOOFWAARDIG GEWORDENJ EN IN IEDER GEVAL TE KOSTBAAR IN VERHOUDING TOT DE RESULTATEN

BEZWAREN TEGEN DE WINSTBELASTING - I

DE NIEUWE ONDERNEMINGWORDT DRIEMAAL F1SCAAL GEPAKT

1. ALS KLEINE ONDERNEMING TEGENOVER GROTE

- ADMINISTRATIEKOSTEN PER WERKNEMER 4 A 5 MAAL ZO HOOG (DISSERTATIE SNIJDERS 1981)

- ALS EENMANSONDERNEMING: TOT 72% IB - PSYCHISCHE DRUK OP KLEINE ONDERNEMER IS EXTREEM

2. ALS NEDERLANDSE ONDERNEMING TEGENOVER INTERNATIONALE

- 43% VPB TEGENOVER CA. 20% FEITELIJKE WINSTBELASTING IN INTERNATIONALE CONCERNS

- MANAGEMENT-SALARIS TOT 72% BELAST~ TEGENOVER MAX. 20% BIJ "ZWITSERSE" .SALARISSEN

3. ALS GROEIBEDRIJF TEGENOVER VOLWASSEN ONDERNEMING

- NA COMPENSATIE VAN AANLOOPVERLIEZEN WORDT DE WINST TEN VOLLE BELAST

- WINSTINHOUDING 1 DE ENIGE BRON VAN EIGEN VERMOGEN VOOR DE NIEUWE ONDERNEMING~ WORDT BELAST MET 43% TOT 72%

- ZGN. VERMOGENSAFTREK IS WASSEN NEUS (GEEN VERMOGEN = GEEN AFTREK)

I ~

o ~ I

BEZWAREN TEGEN WINSTBELASTING - II

DE NIEUWE INNOVERENDE ONDERNEMING IN NEDERLAND WORDT DOOR DE FISCUS OP DRIE MANIEREN DISCRIMINEREND TEGEN­GEWERKT:

- ALS KLEINE ONDERNEMING~ ZONDER FISCALE~ SUBSIDIOLOGISCHE EN ADMINISTRATIEVE EXPERTS

- ALS NEDERLANDSE ONDERNEMING~ ZONDER INTERNATIONALE UITWIJK-MOGELIJKHEDEN

- ALS GROEIENDE ONDERNEMING~ ZONDER KANS OP EVENTUELE VERMOGENSGROEI

DE FISCUS IS RECHTSTREEKS AANSPRAKELIJK VOOR VELE ONNODIGE CATASTROFES BIJ OVERIGENS EXCELLENTE GROEIBEDRIJVEN, WANNEER DE NIEUWE ONDERNEMING OPSTIJGT VAN DE STARTBAAN~

ZET DE FISCUS~ VIA DE WINSTBELASTING~ DE MOTOREN OP HALVE KRACHT

HETHUIDIG FISCAAL REGIEM IN NEDERLAND TEN OPZICHTE VAN NIEUWE INNOVATIEVE ONDERNEMINGEN DOET EEN FATALE AFBREUK AAN ALLE POGINGEN VAN BEDRIJFSLEVEN EN OVERHEID OM MODERNE BEDRIJVIGHEID EN NIEUWE WERKGELEGENHEID TE SCHEPPEN

I ~

~

o I

NIET MEER DAN 20% WINSTBELASTING

DE BESTE EN EENVOUDIGSTE GENERIEKE MAATREGEL OM - JAARLIJKS 1000 NIEUWE EXCELLENTE ONDERNEMINGEN TE LATEN

DOORGROEIEN - MODERNE ECONOMISCHE STRUKTUREN TOT STAND TE BRENGEN - ! TOT 1 MILJOEN STABIELE NIEUWE BANEN TE SCHEPPEN IN 10 JAAR

DAARENBOVEN

- RECHTSGELIJKHEID VOOR DE KLEINE ONDERNEMING - STIMULANS VOOR BUITENLANDSE VESTIGINGEN - EENVOUDIGER EN ONTSPANNEN BELASTINGHEFFING (ZIE ZWITSERLAND) - HET VOORKOMEN ~N FISCALE ESCALATIE (ONTWRICHTING VAN

JUSTITIEEL APPARAAT EN RECHTSSTAAT) - EEN KLEINER EN MINDER KOSTBAAR OVERHEIDSAPPARAAT

NATIONAAL-ECONOMISCH GEZIEN: BUDGETTAIR NEUTRAAL OF POSITIEF

- DOOR VERMINDERING VAN WIR EN SUBSIDIES (SALDO TOT 4 MILJARD/ JAAR POSITIEF VOOR SCHATKIST)

- DOOR GELEIDELIJKE VERMINDERING VAN AANTAL WERKLOZEN-UITKERINGEN

EEN VERLAGING VAN DE WINSTBELASTING TOT EEN NIVEAU VAN 20% IS NIET DE ENIGE J MAAR WEL DE BELANGRIJKSTE GENERIEKE MAAT­REGEL DIE NEDERLAND KAN HELPEN AAN EEN NIEUWE ECONOMISCHE ONTWIKKELING. HET IS MISSCHIEN DE LAATSTE KANS OM DE SCHANDE VAN DE WERKLOOSHEID UIT TE BANNEN

HEILIGE HUlSJES VERZETTEN ZICH

IDEOLOGISCH VERZET TEGEN HBEGUNSTIGING VAN KAPITALISTEN H

NOSTALGISCHE KEYNESIANEN: kROONLEDENSER WILLEN 2 MILJARD BELASTINGVERLAGING OVERHEVELEN VAN BEDRIJFSLEVEN NAAR CONSUMENT (1983: 5 MILJARD ONTSPARING HOM NIEUWE AUTO'S TE KOPEN H). VNO: EEN TREURIG IDEE.

ABSURDE CONSUMPTIEPRIKKELS'TEN KOSTE VAN STRUKTUREEL HERSTEL

ZELFHANDHAVING VAN DEPARTEMENTEN F I NANC I tN EN DE "MEEST BEKWAME ENONKREUKBARE FISCUS TER WERELD" 1 ECONOMISCHE ZAKEN I 0BSOLETE CON.:JUNCTUURMODELLEN VAN CPB I DE ILLUSIE VAN RATTENPSYCHOLOGIE EN DE ECONOMISCHE CONTROLEKAMER

GROTE ONDERNEMINGEN EN HUN ORGANISATIES HEBBEN ER WEINIG BELANG BIJ. ZE VERLIEZEN HET RELATIEVE VOORDEEL VAN FISCALE INTER­NATIONALISATIE

VOOR DE VOLKSVERTEGENWOORDIGING EN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN IS DIT EEN WEINIG POPULAIRE EN MOEILIJKE MATERIE

VEEL OVERREDINGSKRACHT 1 ONDERZOEK EN MOBILISATIE VAN DRUK-GROEP£N ZAL NODIG ZIJN OM HE1 KLIMAAT TE SCHEPPEN WAARIN DE NIEUWE INNOVATIEVE ONDERNEMING DE KANS KRIJGT OM EEN NIEUWE ECONOMIE EN NIEUW WERK VOOR ! TOT 1 MILJOEN MENSEN TOT STAND TE BRENGEN

I -..... N I

WAT ZEGT DE MARKTSECTOR ZELF ?

DE VAKORGANISATIES VAN DE MARKTSECTOR (VOOROP DE INDUSTRIE­BOND FNV) PLEITEN VOOR HERSTEL VAN DE INDUSTRltLE STRUKTUUR EN DE WERKGELEGENHEID~ ONDER MEER DOOR DE STICHTING VAN NIEUWE ONDERNEMINGEN~ ONDER SOCIAAL AANVAARDBARE VOORWAARDEN

ONDERNEMERS DIE MET GROOT ANIMODEELNAMEN AAN EEN ENQUtTE VAN DE BRABANTS-ZEEUWSE WERKGEVERSVERENIGING (68% RESPONSE) VERKLAARDEN MET OVERWELDIGENDE MEERDERHEID (86%) DAT ZIJ WIR EN SUBSIDIES GRAAG ZOUDEN OPOFFEREN IN RUIL VOOR EEN HALVERING OF AFSCHAFFING VAN DE WINSTBELASTING. (DAT GELDT EVENZEER VOOR GROTE ONDERNEMINGEN ALS VOOR KLEINE)

IN DE MARKTSECTOR ZIJN ONDERNEMERS EN WERKNEMERS OVERTUIGD DAT EEN MARKANTE VERBETERING VAN HET ONDERNEMINGSKLIMAAT~ ONDER AANVAARDBARE SOCIALE VOORWAARDEN~ HET BELANGRIJKSTE MIDDEL VORMT VOOR HERSTEL VAN ONZE INDUSTRIEEL-ECONOMISCHE STRUKTUUR EN VOOR HET UITBANNEN VAN HET SCHANDAAL VAN DE WERKLOOSHEID

I -~ W I

VERLAGING VAN WINSTBELASTING TOT 20%

ALS BELANGRIJKSTE STIMULANS VOOR BESTAANDE~ NIEUWE EN BUITENLANDSE ONDERNEMINGEN

GEEFT DE BESTE KANS OP NIEUW WERK

EN IS MISSCHIEN DE LAATSTE KANS DIE NEDERLAND HEEFT OM DE SCHANDE VAN DE WERKLOOSHEID UIT TE BANNEN

115-

Verslag forumdiscussie

Voorzitter; Prof.dr. P.A.J .M. Steenkamp Leden Prof.dr. D. Horringa

N.P. Knape C.M. Paauwe Ir. J.W. Hillege Ir. A.E.M. Calon

VRAAG: (gericht aan Knape) Zijn er in het bedrijf problemen gerezen bij de overgang van autoritair naar participatief leiderschap?

Knape: Het spreekt vanzelf dat als in een bedrijf gedurende geruime tijd op autoritaire wijze leiding is gegeven, dat de medewerkers in dat bedrijf daaraan gaan wennen. Sterker nog, ik geloof dat zo'n bedrijf in die fase aIleen maar mensen aantrekt die zich daaraan onderhevig willen maken. Als je dus dan overgaat van autoritair naar participatief leiderschap, geeft dat in het begin veel problemen. Je kunt dan ook niet binnenstappen onder het motto nJongens ik ga het anders doen en huplakee". Het is een zeer geleidelijk proces wat uitein­delijk tot problemen gaat leiden. In die zin dat in een be­paalde fase duidelijk wordt dat die mensenzich er niet tegen kunnen blijven verzetten. En je zult dan dus voor de keuze komen testaan, die mensen erop attent te maken dat ze het of zo moeten gaan doen, of dat ze maar elders een baan moeten gaan zoeken. Dat is exact zo in mijn bedrijf geweest. U kunt ervan uitgaan dat het zo'n 3 tot 5 jaar in beslag neemt en dat iedereen in een klein bedrijf deze fase heeft doorgemaakt. In wezen is men gewend te doen wat er gezegd wordt. Terwijl het systeem waar ik mee werk erop neer komt, dat zij zelf moeten gaan denken en zijzelf de problemen moeten zien aankomen en dat er een veel grotere zelfwerkzaamheid moet zijn.

VRAAG (gericht aan Calon en Hillege) In Nederland moest de industrie jarenlang een grote teruggang in de werkgelegenheid noteren, terwijl in de V.S. de industrie fors werkgelegenheid creeert. Kunnen wij dat hier ook bereiken?

Calon: Ik ben natuurlijk niet speciaal groot specialist op het gebied van de werkgelegenheid in de V.S .. Misschien dat andere panelleden dat aanvullen als zij daar behoefte aan hebben. Ik zou hier in het algemeen op willen reageren.

Ook is er in de V.S. in de afgelopen periode natuurlijk niet aIleen werkgelegenheid gecreeerd, maar ook fors afgebroken op verschillende terreinen. Daarnaast is ernu sedert 1 a 2 jaar een opleving in de amerikaanse economie bewerkstelligd en is er een opleving in de we rkgelegenheid. Als u me vraagt, waarom dat in Europa niet kan, dan zeg ik dat dat in Europa onder zekere randvoorwaarden ook kan. De industrie is er niet in de aller­eerste plaats op uit om arbeidsplaatsen te creeeren. De industrie reageert binnen het kader van een bepaald economisch klimaat op de gelegenheden en op de kansen die haar geboden worden.

-116-

Als er dus in het europese klimaat of in Nederland op het ogen­blik niet voldoende opportunities zijn voor de industrie om daarop in te spelen en arbeidsplaatsen te creeren, dan zal dat dus niet gebeuren. Aan de andere kant: zo gauw dat klirnaat an­ders wordt, zo gauw de economie in Europa of de wereldhandel opleeft, dan zal zeker ook in Nederland arbeidsgelegenheid ge­creeerd worden. Op een aantal deelgebieden zien wij dat ook zeker. AIleen de netto creatie is in Nederland nog negatief. Waarbij we dan bovendien nog moeten bedenken, dat in Nederland niet alleen arbeidsplaatsen geschapen worden of verloren gaan, maar dat er een netto toename, speciaal ook in Nederland, van de arbeidende beroepsbevolking is, die een extra probleern creeert voor de werk­gelegenheid. Arbeidsplaatsen creeeren en werkloosheid vermin­deren zijn twee aparte dingen.

: Ik vraag me af of niet ook een belangrijke factor is, -::----"--de aanwezigheid van de amerikaanse consument om vernieuwing te ko-pen en daar snel in te zijn. Als er in Amerika een nieuwe beeld­plaat in beperkte mate te koop is, dan staat men in de rij om dat als eerste te hebben. Zoals ze hier in de rij staan om een over­jarige grammofoon te kopen. Ik denk dat dat met onze cultuur en onze manier van denken over vernieuwing en techniek heeft te ma­ken. In Japan en in de Zuid-Oost Azie hoek is dat 'verwerpelijke'

"gadge-t:-gebeuren, wat in onze cultuur niet past, natuurlijk voor geavanceerde kleine ondernemingen in de informaticaproducten ont­zettend aardig om een eerste snelle, early markt te hebben.

Aanvulling Steenkamp: Misschien ter informatie interessant om te weten dat aIleen de laatste tien jaar in de V.S. 1~ miljoen nieuwe arbeidsplaatsen zijn gecreeerd in de recreatieve sector, dus niet eens in de industrie. Dus ook in de commerciele dienstensector ko­men veel nieuwe arbeidsplaatsen tot stand.

VRAAG (gericht aan Paauwe) Men heeft het over excellente onderne­mers. De laatste tijd wordt de australische ondernemer Rupert Murdoch, de krantemagnaat, nogal in de schijnwerpers gezet. Wat maakt de man zo excellent?

Paauwe: Wie zonder zonde is werpe de eerste steen. Ik geloof niet dat ik competent genoeg ben voor een oordeel over de heer Murdoch. Ik geloof dat hij geen ondernemer is, maar een financier. Ik geloof dat hij in zijn jeugd al veel Monopolie speelde en dat hij daar nog steeds mee bezig is. Er is weinig samenhang in het totaal van inves­teringen en desinvesteringen die hij pleegt. Hij zorgt in ieder ge­val wel voor wat leven in de brouwerij. Maar ik denk dat de echte .ondernemers en de managers diegenen zijn die het bedrij f dagelijks leiden. En hij als een soort groot aandeelhouder daarmee speelt.

~RAAG (gericht aan Horringa) Wat is de mening van prof. Horringa over het boek van Peters & Waterman "In Search of Excellence.

Ik dacht dat "In Search of Excellence en ik sluit mij aan bij wat een van de eerste sprekers daarover gezegd heeft, een voortreffelijke studie is van die gedragingen van de ondernemer, die statistisch

-117-

gesproken tot het succes van een onderneming leiden. Ik ge}oof, dat we wel moeten zien dat het boek zoals dat tens lotte tevoorschijn gekomen is, maar een deel van de onderzochte ondernemingen ver­tegenwoordigt. En dat is vrij significant en dat mogen we niet vergeten. Er zijn bij het onderzoek aanvankelijk 75 ondernemingen uit Europa en Amerika betrokken geweest. Maar bij de verwerking van het materiaal heeft men zich geconcentreerd op de 53 Amerikaanse ondernemingen. En ik denk, ik heb het trouwens mlJn collega zoeven nog gevraagd, dat die 23 Europese ondernemingen geen erg markante of duidelijke aangevende bijdrage tot de conclusies leverden. Persoonlijk verbind ik daaraan de conclus.ie dat Euro-pese ondernemingen niet uitsluitend hun succes te danken hebben aan die excellente kwaliteiten in de markt, maar dat ze in grote mate bepaald worden door het excellent bespelen van de relevante overheden. En dat dat mede heeft bijgedragen tot het, ik zou haast zeggen, vertroebelen van de kenmerken van uitnemend onder­nemerschap.

VRAAG (gericht aan Hillege) Wat denkt Economische Zaken te doen met de equetegegevens van pr9f. Horringa, dat 68% van de Brabant­Zeeuwse ondernemingen de WIR e.d. wil inruilen voor verlaging cq. afschaffing van de vennootschapsbelasting?

Ik kan daar wel iets van zeggen. Even distantieren:wat denk ik dat EZ doet. Ik denk, dat dit onderwerp zo belangrijk is, dat hetuiteindelijk door een heel kabinet gedragen zou moeten worden. En dat we niet licht moeten denken over het veranderen van onze stimulansen op macro-niveau, zoals de WIR. Daar zijn vanmorgen Ook van verschillende kanten opmerkingen over gemaakt. Toch spreken een aantal punten in het verhaal van prof. Horringa me erg aap. Ik zal dus die punten niet noemen, maar wat me niet aanspreekt. Ik denk dat we wat moeten oppassen in Nederland met het afzetten van de kleine tegen de grote ondernemingen en omgekeerd. Ik zie dat als heilloos. Om maar een p.ar factoren te noemen, die dan niet meegenomen worden. We moeten ons realiseren dat 230 onder­nemingen in de industrie voor bijna 70% van onze export verant­woordelijk zijn. Ga ik kijken naar het pakket en ga daar wat opdelingen in ma~en en kijk wat meer naar hoogwaardige produkten, naar electronica, dan wordt dat nog meer uitgesproken. Ga ik naar verre markten dan wordt dat nog significanter. En als we vanmorgen contateerden,dat de EEG niet zo'n geweldige groei­marktis in de voorspellingen vande meesten, dan denk ik, dat we ook naar verre markten de kanonnen gericht moeten houden. En dat we daar de grote ondernemingen als vehikel nodig hebben. Beiden hebben elkaar nodig. De heer Rauwenhoff heeft dat ook nog gezegd. Dus niet zozeer die dichotomie maken. Geen strijd, maar samenwerking. Als u nu kijkt naar laten we de WIR nemen, want dat is het grootste reservoir waar het om ga.at, dan zijn er toch wel een paar opmer­kingen te maken. De enquete, daar heb ik naar gekeken voordat ik hie kwam, daarin hebben, als ik het goed berekend heb, ongeveer 5% van de bedrijven, die geantwoord hebben, verlies'gemaakt. Daar meet ik Brabant mijn complimenten voor maken, want daarmee zijn ze erg uit het spoor met de situatie in Nederland. Die ligt

-118-

namelijk helaas tussen de 40 en 50%, en al gedurig. Dan kom je meteen bij een belangrijk fenomeen van de WIR. De WIR geeft namelijk direkt voor investerende bedrijven, die geen winst maken toch een aftrek, die ze fiscaal kunnen claimen. En ik denk, zolang Nederland nog zulke grote aantallen verliesgevende bedrijven heeft, dat dat een belangrijk punt is om in de over­wegingen te betrekken. Dan is er een tweede punt. Wat ik niet helemaal begreep is hoe 50% van de ondernemingen in de enquete voor een halvering van de vennotschapsbelasting was en maar 28% voor het geheel afschaffen. Ik had,dat omgekeerd verwacht. Maar misschiendat iemand mij dat uit kan leggen. Tenzij de ondernemers al een maatschappe­lijke inschatting daarbij maakten, dat het niet zo haalbaar zou in Nederland, maar ook niet in de EEG. Als het voorbeeld hier van Ierland is en wij willen echt een serieus EEG-lid blijven, dan kunnen wij niet eenzijdig onze vennotschapsbelasting afschaffen. Ik zie daartoe geen enkele mogelijkheid. Dat zou een reuze discussie daar krijgen. Dus we zouden eerst in de EEG op dat punt afspraken moeten maken. Ik zou dat op zich als iets positiefs zien.Op wat langere termijn, IDouden die afspraken moeten blijven . Dan kunnen de onder­nemingen v-or een hele lange periode weten waar ze aan toe zijn. Er is nog wel een ander effect, een zuiver macro-economisch rekeneffect. In elk geval de berekeningen van het CPB geven aan, dat om ivesteringen uit te lokken de investeringspremies toch wat effectiever zijn dan het van de vennotschaps-belasting. En investeren is op dit moment in ons land toch een erg belangrijk punt. Ik denk, dat prof. Hor~inga daarentegen gelijk heeft, in zijn modelL als hij : "Ja maar 'ook ons draagvlak verhogen, de solvabiliteit, ons eigen vermogen". In Nederland is dat een bijzonder probleem. Het eigen vermogen in Nederland ligt gemiddeld op 20 a ,21%. Dat is wel degelijk Nationaal-economisch gezien in de gevarenzone. Wat de WIR betreft denk ik, dat de startende ondernemingen en de ondernemingen die juist aan het enmeestal geen winst maken, dat daar de WIR eigenlijk aardiger is dan een vennotschapsbelasting, want daar hebben zij op dat moment geen plezier van. Daar hebben juist de ondernemingen plezier van, die aan het consolideren en aIleen nog maar in de vervangingsinvesteringen en dat soort zaken terecht komt. Dus ik heb daar ook een klein probleem. Los van een aantal fiscale punten. Want u moet zich voorstellen, dat als er geen vennoot­schapsbelasting meer is, wij allemaal onze eigen BV oprichten. Waarschijnlijk maar ik er zelf ook een. Om dit op te vangen zou

in de inkomstenbelasting de zelfstandigenaftrek moe ten ver­hogen. Zou je dat moeten doen voor een vennotschapsbelasting­tarief van nul dan kom je aan een 6 a 7 maal verhoging van de zelfstandigenaftrek en dat lijkt mij ook een hele moeilijke. Dan is er het belangrijke punt naar de buitenlandse ondernemingen toe. Alle Angel-Saksische belastingssystemen, en dat zijn er meer dan alleen de UK en de VS, hebben een creditsysteem. (Een tax-creditsysteem, is een systeem waarbij de nationale overheid

-. , ,

119-

aIle premies, die in het buitenland gegeven worden, dus via een lagere vennootschapsbelasting dan bijv. in de VS, gewoon terug claimen. ( Het break-even point ligt bij ongeveer 40%).) Ais u nu rekent, dat ongeveer 20% van de bedrijvigheid in Nederland van de investeringen van die bedrijven afkomt, dan hebben we daar nationaal-economisch gezien ook nog een belangrijk punt. We geven dan gewoon dat geld via de band weg aan andere fiscussen, die dat opstrijken. Op zich op langere termijn denk ik, dat het incentive van de vennootschapsbelastingverlaging een heel uitdrukkelijke is. Ik mag er op wijzen, dat de regering van 48 naar 43% is gegaan. En dat ze nu het voornemen heeft om naar 40% te gaan op termijn van de komende jaren. Het is weI een heel uitdrukkelijk probleem om daar adaquaat iets aan te doen, tenzij je daar ook internatio­naal bepaalde mogelijkheden kan creeren. Ik wil niet langer hier­over spreken, want het is een heel technisch probleem. Ik zou er nog veel meer over kunnen zeggen.

Aanvulling Steenkamp: Als ik het goed tel waren dat ongeveer zes bezwaren. Dan vind weI dat ik verplicht ben collega Horringa nog even gelegenheid te geven, niet op al deze bezwaren in te gaan, maar toch nog even de belangrijkste bezwaren, waarvan ook mijn ervaring is, dat ze de belangrijkste punten in het Haagse circuit zijn, toe te lichten. Die bezwaren, waarvan altijd gezegd wordt, dat bepaalde ondernemingen van uw opzet zullen profiteren. Misschien kunt u daar nog even op ingaan.

Horringa: Ik wil mlJ graag buiten'alle fiscaal-technische proble­matiek houden, al heb ik mij niet tot mijn genoegen daar mee bezig gehouden.Even de uitkomst van die enquete van de Brabants­Zeeuwse werkgevers. Ik heb dezelfde veronderstelling als de heer Hillege. Achtenvijftig procent nam genoegen, zou je kunnen zeggen met een verlaging van de winstbelasting tot 20% en 28% vindt het beter om ze helemaal af te schaffen. Ik denk, dat dat inderdaad een soort realistische inschatting is van wat in Nederland en ook gezien de opvattingen van de Departementen haalbaar lijkt. Bijzonderheid is, dat bij een eerder gehouden enquete van het Neder­lands centrum van directeuren en commissarissen, het NCD, de totale afschaffers sterker vertegenwoordigd waren dan de verlagers. En ondertussen zijn ze misschien wijzer geworden. Ik zou nog een commentaar willen leveren op die opmerkelijke uit­holling van het eigen vermogen van Nederlandse ondernemingen. Over de laatste vijftien jaar is het gemiddeld eigen vermogen van aan de beurs genoteerde ondernemingen gedaald van 42% tot even boven de 20%. En ik denk, dat dat het getal is waar de heer Hillege aan refereert. Afzonderlijk uitgerekend voor kleine ondernemingen blijkt, dat hetgemiddeid zichtbaar eigen vermogen rond de nul procent zweeft op dit moment. Maar ik zeg er met enige nadruk zichtbaar bij. Uiteraard is verlaging van de winstbelasting uitsluitend gearceerd op winstgevende bedrijven. En dat zijn ook de bedrijven, die groei kunnen vertonen en die ons ook in de toekomst kunnen helpen

-120-

aan een p.:j..euwe econpmische struktuur en werkgelegenheid. En wat ik dus zo betreur i pr dat juist die meest belovende kleine bedrij­Yen gediscrimine~rd worden. Oat is de kern van mijn beto?g:

VRAAG:lk heb vandaaq gehoord, voorzitter, dat eigenlijk de onqernemer de'loI}ely man at the top' is. Wat ik gemipt heb is welke de steun is, die hij niet zou willen missen van buiten het peqrijf. En tegelijkertijd heeft hij die ook gemist?

l?aauwe: Ik denk, dat de eerste steun die je niet zouwi~len missen de steun van je vrouw is. Oat, als ik het tenminste goed begrepen heb va~daag. In .:j..e~er )leval, ik ben zelf wat minder bekend met de kIeJ,ne ondernem~ngen, doen we daar weI onderzoek maar .• Maar om zich daarip te verdiepen, moet je weI in eenandere bele:vi~gs-wereld gaan zitten. Als het vergelijkt met de managers van wat grotere bedr:j,jven, geloof ik dat ze net zozeer aIleen z1jn. En daarom vrij aIleen allerlei zaken op moeten lossen. De mogelijkheid, en ik weet niet in hoeverre verenigingen als het New of VNO daarin voorzien, v~~r contact is weI gewenst. Want wat ik nogal eens op avonden merk is, dat managers of kleine ondernemers veel behoefte hebben om juist ook eens met elkaar te praten. ijet eigenlijk een rol die vaak door commissarissen zou moeten worden vervuld. Maar in veel bedrijven blijkt de klankbord­functie om ook werkelijk heel erg open en zelfs intiem over kernproblemen in een bedrijf te kunnen praten, nog niet over het goede kader te beschikken. Daar zijn weI verschuivingen in aan de gang, nog los van en daar kunnen misschien anderen op reageren, de daadwerkelijke steun van informatieloketten~ of het nu van het KNOV is of de SIMS, die allemaal adviserende rollen vervullen. En het komt mij voor, dat de ondernemer, de manager het meest behoefte heeft om met mensen, die dezelfde soorten problemen op zich af zien komen, om daarmee te kunnen praten en dat gebeurt voor een gedeelte in verenigingsverband.

Knape; Het is inderdaad juist ,dat je als onderneme~ in eerste instantie natuurli~k wat fans nodig hebt en daaronder valt al§ het goe~ !JS I1atuurlij,k j.@ eigen famiHe! Wat ~k in h~t ~!~~fl bedrijf het grote gemis vind,is een maatschappelijke steun voor de ondernemer omqat je, wat ik vanmiddag ook gezegd heb, met je personeel twee kanten uitkunt. Of je kan ze motiveren, maar dan zal je dus eerst de t.v. en de kranten-inhoud van de vorige dag moeten neutraliseren. Of je moet gewoon een andere vorm van leiderschap gaap kiezen en zeggen: .. Jongens, geen gedonder er wordt gedaan,; k!aar uit to.

Ik vind ook dat je als klein bedrijf veel meer steun moet kunnen krijgen in tijdeI1 dat het wat minder goed gaat. Bij banken moet je gewoon kunnen praten over je problemen. Bijvoorbeeld, dat vind ik een heel belangrijke factor in het geheel, als ik verlies draai dan moet ik natuurlijk niet thuis komen om erover te zeuren, want thuis weten ze het al. Bij mijn accountant hoef ik ook niet te gaan, want die heeft het ontdekt. Bij mijn bank moet ik stijf mijn mond dichthouden, an4ers trekt hij mijn

121-

krediet in. Tegen mijn moet ik eigenlijk niets laten merken, want anders staat de vakbond gelijk binnen ..... Bij wie moet je terecht? Het zou zo mooi zijn als je al dit soort instrumenten gewoon weI had. En dat je gewoon normaal met iedereen kan praten over het feit dat het slecht , of dat vanuit een bepaalde discipline hulp nodig hebt.

VRAAG: Is voor de ondernemer de ideale overheid gelijk aan geen overheid? (vraag gericht aan Calon en Horringa)

Calon: Als de voorzitter van dit panel deze vraag serieus neemt, moet ik hem ook serieus nemen. Want het is natuurlijk een erg retorische vraag. Ik zou hem dan ook op drie manieren kunnen beantwoorden. Ten eerste met het heel simpele antwoord: nee! Ten tweede zou ik hem met een wedervraag kunnen beantwoorden: waar zouden wij vanmiddag zitten in deze zaal en met dit gehoor als er geen overheid was. En de derde manier van beantwoorden, dat kan een hele lange zijn. Ik weet niet of het de bedoeling is om daar vanmiddag uitvoerig op in te gaan, over de taakopvatting van de overheid,over wat een overheid moet doen en wat een overheid moet laten. Ik denk persoonlijk, maar het is een beetje een algemene zaak, de overheid moet het belang dienen, altijd zorgen dat de deelbelangen niet gaan overheersen, dat er een goed evenwicht in de samenleving is, dat minderheden aan hun trekken komen en niet door meerderheden overheerst worden en dat dus op die manier aIle belangen in een zo harmonisch geheel samenkomen. Anarchie wil niemand, dus is daarom het antwoord heel duidelijk nee. Ik denk dan ook, dat als er door ondernemers geklaagd wordt over teveel overheidsbemoe I dat dat dan niet is tegenover overheidsbemoeiing op zieh, maar over bepaalde uitwassen en wildgroei.

Horringa: Ik dacht dat een overheid in de complexe samenleving die wij kennen ongetwijfeld ook een rol t.o.v. het functioneren van het bedrijfsleven heeft, maar dat behoort te zijn een klimaatscheppende rol. En dat klimaatscheppen behoort niet te gebeuren vanuit een centrale regelkamer waar niemand precies meer weet wat er aan de andere kant van de knoppen gebeurt als hij er aan zit te draaien. Als je klimaat wil , moet je op z'n minst verifieren hoe dat klimaat aankomt bij degenen die geacht worden in dat klimaat te leven. En wat ik vooral heb willen onderstrepen,is dat het ondernemersklimaat in Nederland bijzonder slecht aankomt, in het bijzonder voor de kleine en nog sterker voor de nieuwe onder­neming. Enik geloof dat daar de overheid inderdaad z'n taak niet vervuld op een manier in het algemeen belang.

(Als reactie op het ge~telde door de heer Calon, dat deze bijeenkomst niet mogelijk WaS zonder overheid) :

-122-

De meest hoogontwikkelde landen hebben bloeiende universiteiten waar de overheid geen rol inspeelt. Ik ben omgekeerd uitermate bezorgd over de rol van de Nederlandse overheid,vooral zoals die tevoorschijn komt uit de gisteren(4-4-'84, red.) hier gepresenteerde zogenaamde Beiaardnota, waar naar mijn mening de overheid de betekenis van het hoger onderwijs voor het bedrijfs­Leven volstrekt onderkent en op een inadequate wijze bejegent.

Steenkamp: Ik wijs erop dat het interessant is te zien dat, zoals u weet, er zeer veel gedachten zijn, ook in Europa, om universi­

teiten en hogescholen te stichten op particulier initiatief dus buiten de overheidssfeer. Ik wijs erop dat in het Japanse en Amerikaanse voorbeeld de universiteit van California en Harvard bijzondere universiteiten zijn. Niet in de Nederlandse, confes­sionele zin van het woord, maar niet gebonden aan overheidsbepalingen. Ik las gisteren(4-4-'84) in de Herald Tribune dat in Duitsland deze gedachte op geweldige weerstand,stuit.lnteressant is dat men bij alle politieke partijen, dus van links tot rechts, zegt, en dat ligt een beetje in de geest van de heer caion, "daar kunnen we niet aan beginnen". Terwijl toch dikwijls die voorbeelden van universiteiten als exemplarisch worden genoemd voor een toekomstige ontwikkeling voor het bedrijfsleven.En er wordt daar kennelijk in Wezen minder verwacht van de bestaande hogeschool en universiteit.

VRAAG: Denkt de heer Paauwe dat de kenmerken van succesvolle ondernemingen ook toepasbaar zijn voor de overheid als orga­nisatie?

Paauwe: Er z~Jn natuurlijk veel soorten overheden. Er is niet, zelfs als we over de Rijksoverheid praten, een Rijksoverheid. Er zijn departementen, instituten, diensten waarvan ik zeker geloof dat die een heel eigen missie of een heel eigen cultuur hebben. Om te zeggen of deze succesvolle diensten, ik heb er trouwens geen analyse van gemaakt, maar het is een thema geweest waar de overheid zich zelf ook in een aantal con­gressen mee bezig houdt, ook bij de overheid gelden, kan ik zeggen dat topambtenaren zich afvragen in hoeverre deze aspec­ten daar gelden. We hebben het al gehad over het aspect van experimenteren, hetgeen in overheidsdiensten veel moeilijker is omdat, als een nieuwe regeling hebt, die meteen voor iedereen moet gelden. De wettelijke basis die hieraan ten grondslag moet liggen, maakt dat meteen veel moeilijker. Wat ik van die gesprekken heb begrepen, is dat als je er goed naar kijkt er duidelijke verschillen zijn binnen excellent werkende overheidsdiensten, ik geloof dat daar de belasting ook bij hoort als organisatie, klantgericht, en zo z~Jn er waarschijnlijk nog een paar te noemen, en een paar anderen waar dat niet zo is.

123-

En als je dan kijkt, waarom is dat dan niet zo: gebrek aan leiderschap ,geen eigen door de tijd opgebouwde cultuur, misschien minder aandacht voor de mensen, met andere woorden een aantal dingen geldt in ieder geval ook voor dat soort organisatorische eenheden.

Hillege: Ik denk dat zonder meer binnen de overheid beter ge­managed zou kunnen worden en dat dat ook moet. Ik denk alleen dat dan gekeken moet worden naar wat zit er in de gereedsschaps­kist van de overheidsdienaar op dit gebied, wat heeft die als instrumenten om te managen. Nou, dat is bijzonder weinig. Wie zich daarin wil verdiepen die kan daar rapporten van Lemstra en het rapport Zelfbeheer en het rapport Vonhoff eens op nakijken. En die ontdekt dan dat er bijzonder weinig mogelijk­heden zijn. Ik denk dat als die mogelijkheden verbeterd worden, dat je dan ook tot een eerlijker beoordeling kan komen van welke manager faalt en welke doet dat niet binnen de overheid. En dat er dan,evenals in het bedrijfsleven, consequenties aan verbonden moeten worden. Een van de instrumenten die je mist, is de "incentives" naar de mensen toe. Bijvoorbeeld ontslag: is bijna onmogel k, moet je een jarenlang zwartboek voor maken en kost je dagen tijd in je werkweek om in een procedure dat proberen door te zetten. Ik heb eens een keer een afdeling van 13 naar 0 teruggebracht. Ik doe het nooit meer. Ik zeg het u eerlijk: dat heeft zoveel tijd gekost, er is geen beginnen aan. Ik denk dat een tweede punt is de aandacht van buiten. De overheid wordt toch door de maatschappij, als het goed is, richting gegeven. En dan merk ik dat de korte baan problematiek het helaas altijd wint. Ik overdrijf het nu toch wat, maar daar komt het toch zwaar op neer. En dat betekent in een departement dat de politiek verantwoordelijke ontzettend op die korte baan gericht is, want daar wordt hij op ondervraagd. En dat betekent intern weer dat er een enorm incentive-mechanisme is naar de ambtenaren toe, wat allemaal naar de korte baan gaat. En ik kan wel zeggen: "heren, we moeten aan de lange bi:ian werken", maar wie ben ik. want naar buiten toe,en naar de pers,en naar de minister, en naar de politiek werkt dat hele incentive­systeem allemaal voor die korte baan. Ik denk dat dat een heel zwaar punt is. Een derde punt. De overheid wordt ontzettend aangeklaagd als er een fout gemaakt wordt. Dat is werkelijk soms tot het lachwekkende toe. Want aan de ene kant klagen we over "red-tape". Aan de andere kant, als er een fout gemaakt wordt, staat het met enorme koppen in de krant en daardoor ontstaat er een overheid die enorm, niet produktgericht of resultaatgericht is, maar gericht op het niet maken van fouten. Nou, de snelle onder u weten wanneer dat niet gebeurt. Namelijk wanneer je niets doet. En dat is dus ook een element.

-124-

VRAAG: Hoe ernstig is de uittocht van Nederlandse ondernemingen, en heeft de overheid daar een rol bij?

Toelichting Steenkamp: Nederland is de grootste investeerder in de V.S., tenminste in 1982. Vorig jaar is nog voor 150 miljard dollar uit Europa naar de V.S. gegaan. Een zorg die je veel hoort is; hoe kan het toch dat dat allemaal naar de V.S. gaat? Het is voor de Nederlandse werkgelegenheid toch van enorm belang dat dat geld en die ondernemingen hier zouden blijven.

Hillege: Ik denk dat er niet zoveel ondernemingen weggaan,maar dat er inderdaad een heel groot deel van de investeringen, van het kapitaal met name op Amerika, maar ook op andere gebieden, georienteerd is geweest. Ik denk dat we dan onszelf een spiegel voor moeten houden en dat we er eigenlijk blij mee moeten zijn. Althans, ik denk daar niet negatief over. Ais we zien dat het Nederlandse fsleven momenteel de laatste paar jaar in de winstmogelijkheden wat omhoog gekrabbeld is, en ik heb het nu over het grotere bedrijfsleven, begint iedereen victorie te kraaien. Maar als je door de getallen heen kijkt, dan zie je dat het met name in 181 en 182 dat voornamelijk van het buitenlandse bedrijfsleven kwam. En pas in 1983, en ik hoop dat dat zich in dit jaar doorzet, gaat, en ik praat nu even over het algemeen, het Nederlandse gebeuren daartoe ook een bijdrage leveren. Ik denk dat dat te maken heeft met dingen die vanmorgen ook gezegd z n over de algemene voorwaarden om te ondernemen, macro-economisch en dergelijke, hier in ons land. Die verbeteren. En we zijn ook niet meer de grootste investeerder in Amerika. We zijn het weI zeer lang geweest. Ik denk dat als er hier betere opportunities zijn, en ik ben daar niet pessimistisch over, zoals ik vanmorgen zei, dat er hier ook meer risico's genomen zullen worden. Er is een tijd geweest dat niemand in ondernemingen wilde investeren, en dat het weI goed ging in gebouwen en grond en onroerend goed e.d. Daarna is er een soort dood tij gevallen waarin dat ook niet meer aantrekkelijk was en toen is zeer sterk die kapitaalexport toegenomen. Met name voor zover daar grote Nederlandse ondernemingen in toe hebben gedragen, ben ik daar niet negatief over. Als ik kijk dat Philips erin geslaagd is in twaalf, dertien jaar van , u kunt mij verbeteren, maar uit mijn hoofd, 10% in het totaal van de omzet Amerikaanse activiteit naar 23% gegaan is door twee bewegingen. De ene beweging is acquisitie van bedrijven: Signetics, Magnavox, noem maar op. Aan de andere kant door uitbreiding aldaar en een sterke positie. Ik denk dat Philips als internationaal bedrijf meerdere poten onder Zl n krukje nodig heeft. En dat Europa er een is, en dat Amerika een ander is en dat de zuid-oost Azie hoek een derde zoumoeten zijn.

-125-

Anders komt zoln belangrijk bedrijf, en juist in deze stad, in de problemen en dat elfde geldt voor Akzo, enz.enz. Dus ik denk dat we. daar vrij moeten zijn. Als we erin slagen hier die molen weer wat opgang te brengen, dan komen ook weer meer investeerders die hun geld hier zullen aanwenden en ook buitenlanders die dat zullen doen. Ik vind wel een veel belangrijker punt, en daar staan we vrij machte­loos tegenover, dat is wa~ vanmorgen ook reeds aan de orde is geweest. Het ontbreken van een grote, homogene, Europese markt. Als er echt een E.E.C. was, met 260 miljoen consumenten, oke, laat ze dan iets minder "high-propensity to innovation" hebben zoals dat in de literatuur heet. Maar het zijn er ook meer dan in Amerika of Japan. Dan kan je op gelijke standaards t met gelijke toegang, zonder non-tarifaire belemmeringen en zonder protectie als onderneming aan het werk. En die situatie is er uitdrukkelijk niet! Integendeel, de laattse jaren is die eerder afgekalfd dan verbeterd. En ik denk dat Europa zich daarmee enorm de das omdoet. En dat voor het grote internationaal beweeglijke kapitaal, als we daar geen verbeteringen weten te vinden, onze markt.altijd een late markt zal zijn in zijn ontwikkeling. En dat de echt nieuwe dingen eerst in Japan of in Zuid-oost Azie of in Amerika uitgeprobeerd worden, dat daar dan de erv~ring is, en dan komt nag eens een keer aan de beurt. En ik ben dus op dat punt niet , tenzij we daar orde op zaken weten te stellen.

VRAAG (gericht aan Calon en Horringa) Excellent ondernemen is toch ook dat doen wat je het beste kunt. Als we dan naar Nedef~ land B.V. kijken, denk ik dat Nederland een aantal dingen heel goedkan en een aantal dingen helemaal niet goed. Ik denk dat wij erg goed zijn in transport, in het verhandelen van nijver­heidsproducten en in onze agrarische sector. Dat zijn allemaal zaken waar veel geld voor nodig is om die goed uit oefenen.

Vraag aan het forum: Nederland is misschien niet zoln industrie­land als we wel eens denken dat we zijn. Zou het niet kunnen zijn dat onze herindustrialisatie van na de oorlog nu mislukt blijkt te zijn?Dat dat eenperiode is waarin we een aantal dingen heb­ben geprobeerd, die echter niet zijn gelukt. Niettemin bl ft EZ geld naar de industrie toewerpen, houdt instand, terwijl je ziet dat iemand die gewoon c0ntainers overslaat, en dat is een hele simpele handeling, of gewoon aardgas uit de grond pompt en dat is ook een hele simpele handeling, het wel goed doen.

Voelt het forum met mij mee of denkt u dat het totaal anders ligt?

Calon: Nee, deze heer stelt. het wat eenzijdig. Het is natuurlijk 30 dat Nederland,zijn industrialisatie later begonnen is dan vele andere landen. Daar zijn waarschijnlijk een aantal redenen voor Daar kan het koloniale verleden van Nederland een grote rol gespeeld hebben, ook bij die andere facetten die de vragensteller aanvoert. Maar als hij het dus nu heeft over een aantal die op het ogen-blik dre&gen de vernielinq in te gaan, dan betreft het toch voor

-126-

het grootste deel geen nieuwe industrialisatie. Scbeepsbouw, dacht ik, hebben wij toch ook van·.'oudsher gehad. Dat geldt, denk ik OQk voor de hele ehemische industrie en ik moet dan toch oak mijn eigen bedrijf even noemen (Philips). Ik noem ook bedrijven als AKZO en grote machinefabrieken. Maar laten we nu even niet dat hele grote aantal kleinere ondernemingen vergeten, die uitste­kende prestaties leveren op industrieel gebied. Ik ben in Neder­land nog niet zo bekend, maar als ik alleen al kijk in de omge­ving van onze eigen stad Eindhoven wat daar voor een aantal enorme leuke, innoverende, exporterende industrien zitten. Dan denk ik dat, als we ze zouden opnoemen, dat velen nog met verbazing zou sikaan.

Maar ik ben het er dus helemaal niet mee eens, dat onze industrie­politiek in zijn totaliteit mislukt is. Dat er natuurlijk dingen zijn die beter gelukt zijn dan andere, is van tevoren te verwachten. Maar ik zou beslist niet zo pessimistisch wille~ zijn, om te zeggen dat die industrialisat.Ji:.epolitiek mislukt is. En ik ben ook nog zo optimistisch te zeggen dat we naar de moeilijke tijd die we gehad hebbeb, er toch veel tekenen zijn die erop wijzen dat het toch weer de goede kant op gaat.

Horringa::! Ik geloof dat we niet al te nostalgisch terug moeten kijke en op de vraag of wij ooit een industrie gehad hebben of dat we na de oorlog een industrieel reveil gehad hebben. Ik denk dat we naar de toekomst moeten kijken en dan moetem constateren dat wij tal van elementen voor de t:raditionele zware industrien in Nederland eenvoudig misseo. We hebben alleen als een "windfaikl profit" energ&e in de vorm van gas de komende tien jaar. Maar we hebben geen ertsen en andere natuurlijke hupbronnen, die tot een tradi­tionele industrie bijdragen. Ik denk dat we ons vooral moeten concentreren op de voordelen van onze ligging. En dat betekent dus op de activiteiten in het terrein van vervoer en van informatie­veredeling en van informatieuitwisseling met de moderne electro­nische hulpmiddelen. Ik dacht dat cie ontwikke::'ing sterk gesti­Inuleerd behoor~ te worden (dat woord mocht ik niet gebruiken van meneer van Agt, want het herinnerd aan de prikkelpsychologie) I maar dat het klimaat geschapen behoort te worden, waarin al.S van nature die activiteiten naar voren komen. Daar zijn kleine ondernemingen in eerste aaleg zeer geschikt voor. En ik weet met de heer Calon, dat rond Eindhoven tal van kleine ondernemingen op het terrein van de electronica en informatica bezig zijn omhoog te krabbelen. Ik weet helaas ook, dat een aantal daarvan door minder verwachte fis­cale ingrepen inmiddels weer ter ziele zijn. Ik dacht dat wij ons daarop moeten concentneren.

lk zou ook vanuit dat gezichtspunt nog een keer extra beroep willen doen op de ontwikkelingen van het wetenschappelijk onder­wijs. Het is ontoelaatbaar dat het Nederlans wetenschappelijk onder­wijs onvoldoende mensen aflevert op uitgerekend deze terreinen: dus een tekort aan mensen met een informatica-opleiding. Het is naar mijn mening ook ontoelaatbaar dat er op het ogenblik gesproken wordt over studentenstops op afdelingen als de technische bedrijfskunde (lk weet pas sinds twee dagen dat het zo heet). Ik wil toch wel onderstrepen dat er in die zin ook van een gecoordineerd regerings­beleid sprake zou moe ten zijn.

-127-

VRAAG (gericht aan Calon): Ik wil even terug komen op het plan Horringa. Ik heb van Prof. Horringa begrepen dat het vooral ge­richt is op de kleine onderneming en ir. Hillege reageerde daarop met de opmerking dat'je de grote onderneming niet zou moeten af­zetten tegen de kleine. Ik wilde ir. Calon van zo'n grote onder­neming vragen wat Philips van het plan vindt?

Calon: Ik ben geen fiscaal specialist, dus van de repercussies die het kan geven in internationale fisc ale vereffening in EEG­verband, weet ik heel erg weinig. Ik kan aileen maar zeggen, dat ik het in grote lijnen met Prof. Horringa een s ben. Dat aan de ene kant geld inzamelen van ondernemingen en dat dan centraal weer verdelen eigenlijk bureaucratiserend en vertragend kan werken. Ik zou daarbij echter wei een paar tot voorzichtigheid manende kant­tekeningen willen plaatsen. Ten eerste, dat is een beetje een hobby-horse van mij, dat ik nog wei eens vaker naar voren breng. de industrie en het bedrijfsleven kunnen onder heel veel rand­voorwaarden leven. Dat zien we overal: zelfs in communistische landen kun je als industrie of als bedrijfsleven op een gegeven ogenblik leven. Dat kun je overal: achter protectionistische grenzen en in vrije economien. Het enige wat heel vaak dodelijk is voor het bedrijfsleven, is dingen die overnight, van de ene op de andere dag veranderen. Deze discontinuiteiten of sprongfuncties zoals ze misschien op deze hogeschool in de wiskundecolleges nog wei behandeld worden, zijnop zich dodelijk voor de economie. Niets is zo erg als de rem op het gaspedaal en omgekeerd.

Tweede punt is, dat als je deze zaak zou invoeren, je wei het goede ogenblik moet kiezen. Dat is het ogenblik dat vele ondernemingen geen winst meer maken, omdat ze uitgeput zijn door de recessie en door andere zaken. Het is misschien toch niet het allerbeste als je dat doet op een ogenblik, dat het hele bedrijfsleven of althans een deel daarvan weer redelijke winst maakt. En als je het dan ook met zekere voorzichtigheid en geleidelijkheid invoert, dan ben ik het principieel met Prof. Horringa eens. Maar ik zeg dus aileen: wees uiterst voorzichtig met tijdstip en snelheid van veranderen. want niets is zo ernstig voor het bedrij fsleven als steeds Elaar veran­derende randvoorwaarden voor het ondernemingsbeleid.

VRAAG (gericht aan Hillege): We hebben vandaag even gesproken over deregulering. Het bedrijfsleven zit daar eigenlijk al een beetje op te wachten en ik denk dat we niet moe ten komen met tech-nische bezwaren. Ik denk dat we daar onze ambtenaren voor hebben om die op te lossen. Verder denk ik dat het van groot be lang is daar snel iets aan te doen .. De heer Rauwenhoff heeft ook al gezegd dat op een gegeven moment innoveren prima is, maar dat je het snel moet doen. Sneller dan de ander, anders ben je te laat.

Hillege: De deregulering is inhoudelijk nogal wat. Ik beleef dat dit kabinet in een regeringsverklaring er de oorlog aan verklaard heeft, om het maar zo te zeggen. En dan vraag je of er nu ook wat gaat gebeuren? Dat is er zeker. Er is in hoog tempo op verscillende terreinen een aantal heel concrete, wat net voorgesteld werd, acties geweest. Wetten of onderdelen daarvan werden bekeken vanuit de

-128-

onderneming (hoe ondergaat hij die) en vanuit het punt: kunnen die wetten eenvoudiger of kunnen die op een andere manier ( kun­nen ze samengevoegd worden, enz.). Dat is een immens werk geweest, wat momenteel al voor zijn eerste ordening in de Kamer gepresen-teerd wordt. Als je ziet hoe het duurt om wetten op te bouwen, dan ben ik hoopvol, dat het korter zal zijn om een aantal te stroom­lijnen. U moet dat overigens niet onderschatten. Ik zie dat zelf als een zekere golfbeweging. Wij z daar in Nederland wat op vooruit gelopen. Ik heb dat vanmorgen ook gezegd. Daarbij past aan de ene kant het alibi van de dichte bevolkingsgraad. Maar ik denk dat iets, waar we geen alibi voor hebben, is ons hollands karakter en hoe de nederlandse maatschappij op een gegeven moment in elkaar zat.

Wij moeten nu oppassen om niet door te slaan naar de andere kant. Het doet mij steeds weer n dat wij vuil uit de grond halen, die onze chemische industrie er twintig jaar geleden in gestopt heeft. Ik denk dat je ontzettend op moet passen dat je voldoende regelingen overhoudt en dat er voor het bedrijfsleven een heldere en duidelijke set van maatregelen is, waarmee je lange tijd vooruit kan. Die set moet genormeerd zijn voor iedereen. Het is ook vanuit de aanbodkant interessant, want dan kun je standaardproducten gaan leveren, dan kun je daarop anticiperen en innoveren. Niks is erger dan een over­heid die geen norm durft te stellen. En ik zou eigenlijk willen stellen: kies de EG-norm en draai de bewijslast om. Nederland heeft de EG-norm, tenzij iemand kan bwijzen waarom het strenger zou moeten zijn. Dat is een beetje het standpunt van de EG-industrie ne van Economische Zaken.

VRAAG (gericht aan Calon, Paauwe, Knape en Horringa) : 1e Kan de bedrijfskundige een effectief hulpmiddel zijn bij het tot stand komen van excellente ondernemingen? 2e Betreffende de relatie bedrijfsleven-universiteiten: waarom stellen vele bedrijven maar met mondjesmaat stageplaatsen ter be­schikking? Calon: Het antwoord op de eerste vraag is uiteraard "ja". Ik denk ook dat het bedrijfsleven daar al in geruime mate van gebruik maakt en van gebruik zal blijven maken. Ik zou er wel de kanttekening bij willen zetten, dat de bedrijfskundige op zich niet de alleenzaligmakende is voor een excellent bedrijfsleven. V~~r een excellent bedrijfsleven zullen alle facetten, ook de pure research, ook de ontwikkeling en de wetenschap samen aan de hand van de bedrijfskundige deze zaak moeten doen. Het is geen monopolie van een bepaalde afstudeerrichting. De bedrijfskundige heeft misschien de taak, iets meer dan de anderen, een synthese tussen de verschillende facetten uit het bedrijfsleven te leggen. Het is beslist niet zo, misschien als waarschuwing, dat de bedrijfskundige drie streepjes voor heeft op andere studierich-tingen. Ik denk dat voor een gezond, harmonieus bedrijfsleven aIle kundigheden, zowel van de markt, als financieel en technisch samen­gebracht moeten worden. Maar de bedrijfskundige, zeker de bedrijfskun­dige die met verstand en gepaste bescheidenheid het bedrijfsleven binnenstapt, daar goed rondkijkt wat zijn taak daar is, zal zeker een zeer belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het efficient onder­nemerschap. Maar nogmaals, het is geen voorrecht dat hem alleen bescho­ren is.

-129-

Het antwoord op de tweede vraag kan ik niet geven voorzitter, omdat ik aIleen maarkan stellen, dat het bedrijf waar ik bij werk op vrij grote schaal stageplaatsen ter beschikking stelt. Het zou wat aanmatigend zijn, als ik dan hier namens het andere bedrijfs­leven, zo het al waar is wat in de vraag gesteld werd, antwoord geef.

Knape: Antwoord op de tweede vraag. Ik kan zeggen dat bij mlJn bedrijf op dit moment een afstudeerder uit Delft, een stageproject uit Delft, en twee stagiaires van de HTS bezig zijn en dat ik voor. tenminste drie zaken nog stagiaires kan gebruiken. Maar uw vraag was ei.genlijk waarom er zo weinig vraag ui het bedrijfsleven is voor stagiaires. Dat weet ik niet. Ik kan u aIleen vertellen, dat de eerste stagiaire die je in een bedrijf haalt, om het even of hij van een HTS komt of van een universiteit,eigenlijk een klein beetje een ramp is. Je weet als bedrijf niet wat je met zo iemand moet en de mensen in het bedrijf weten ook niet wat ze met zo iemand moeten. Onze eerste stageplaats was dus zowel voor de stagiair als voor ons jammer genoeg een beetje een mislukking. Maar daardoor zijn we gaan onderkennen hoe je weI met zo'n om moet gaan en hoe je het als bedrijf dan weI moet organiseren om zoiets tot wederzijdse tevredenheid te organiseren.

WeI vind ik het oneigenlijk, dat stagiaires opgezadeid worden met een aangelegenheid, waar ze vind ik eigenlijk betaalde krachten voor zouden moeten inhuren. Ik vind dus niet dat de stagiair verantwoor­delijkheid moet dragen over hetgeen hij produceert. !k ervaar het als een studie en niets meer. Ais ik er nog wat aan heb, is het mooi meegenomen.

Paauwe: Ik wil eerst even ingaan op de stageplaatsen. Er is een situatie van aan bod en dus kennelijk te weinig markt. Het moet dus toch in de richting van de marketing gezocht worden. !k krijg de indruk, dat wat men kan en binnen welk raamwerk en met welke begeleiding, veel te weinig uitgedragen wordt. Er is een grate onbekendheid met wat er gebeurt. Er zijn allerlei vragen over het werk, over wat je doet en kan ik dat gebruiken, wat zijn de rechten daaop, enz.? Wat je waarschijnlijk nodig hebt is een aantal successtories waar je een goed verhaal over maakt en dat door een universiteit of een Bedrijfskunde-afdeling dan rondgestuurd wordt. Er is absoluut behoefte aan. We komen ook zelf vaak mensen op projecten tegen die dan tijdelijk stage lopeno En dat zijn vaak de meest gemotiveerde, enthousiaste mensen, die aan iets mee willen werken voor een paar maanden. Dus er is beslist een markt voor, maar je moet hem weI even creeeren en het bewustzijn daarvan wat omhoog brengen.

Horringa: De vraag was: kunnen academisch bedrijfskundigen bijdragen tot de "excellence" van het ondernemerschap? Ik zou daar naar voren willen brengen dat dat kan, mits ook de opleiding tot bedrijfskundige vol­doet aan normen van een uitstekend niveau. Ik zou willen wijzen op toch zekere waarneernbare kwaliteitsverschillen tussen bijvoorbeeld de drie fameuze zwitserse business schools en de Bedrijfskunde, zoals

-130-

die in Nederland beoe£end wordt. wat mij het meest ma~kante verschil lijkt, is dat de Bedrijfskunde in Nederland beoefend wordt binnen ambtelijke kaders, waar uitblinken niet hoog blijkt te noteren en zeker niet beloond wordt. Terwijl de zwiterse business schools geheel worden bestuurdin termen van de tien of twaalf excellente onderne­mingen, die tesamen de zaak hebben opgezet, financieren en in de prak­tijk ook voeden, zowel met leerlingen als met docenten.