Post on 17-Mar-2021
De handen ineenVisie op ouderbetrokkenheid in
het protestants-christelijk en
reformatorisch onderwijs
2
Inhoud Visie op ‘ouderbetrokkenheid’ in het protestants-christelijk en reformatorisch onderwijs. ................. 3
1. Inleiding ........................................................................................................................................... 3
Intro ................................................................................................................................................. 3
Opzet ............................................................................................................................................... 3
2. Begripsbepaling ............................................................................................................................... 4
3. Opvoeding en onderwijs in Bijbels perspectief ............................................................................... 5
Opvoeding en onderwijs in het oude Israël .................................................................................... 5
De Nieuw Testamentische tijd ........................................................................................................ 7
4. Onderwijs en opvoeding in historisch perspectief .......................................................................... 7
Oudheid ........................................................................................................................................... 7
Middeleeuwen ................................................................................................................................ 8
Reformatie en Nadere Reformatie .................................................................................................. 9
De negentiende eeuw ................................................................................................................... 10
De 20e en 21e eeuw ....................................................................................................................... 12
5. Samenvattende conclusies ............................................................................................................ 13
6. Consequenties voor de relatie tussen school en ouders .............................................................. 14
Christelijke opvoeding als opdracht binnen een gemeenschap .................................................... 14
Samenwerken in het besef van verschillende verantwoordelijkheden ........................................ 15
Gezag van de school ...................................................................................................................... 16
Bijzondere opdracht voor de gemeenschap ................................................................................. 16
Gesprek over Bijbelgedeelten ........................................................................................................... 17
Opdracht aan ouders en grootouders ........................................................................................... 17
Manier van opvoeden…. ................................................................................................................ 17
De (plaats van de) vader in de opvoeding ..................................................................................... 18
Gedenkstenen oprichten ............................................................................................................... 19
Loyaliteit en ouderliefde ............................................................................................................... 19
Tucht in de opvoeding ................................................................................................................... 20
3
Visie op ‘ouderbetrokkenheid’ in het protestants-christelijk en
reformatorisch onderwijs.
Deze brochure is de uitkomst van een onderzoek van de leerkring ‘ouderbetrokkenheid’ naar het
belang en de plaats van ouderbetrokkenheid in het kader van de (levensbeschouwelijke) doelstelling
van de school. De bedoeling is dat protestants-christelijke en reformatorische scholen deze brochure
kunnen gebruiken om tot een eigen visie op ouderbetrokkenheid kunnen komen.
1. Inleiding
Intro Ouderbetrokkenheid is een bekend begrip en wordt in het algemeen gezien als een belangrijk
onderwerp. Er wordt met dit begrip ingezoomd op de relatie tussen school en ouders. Het contact
tussen school en ouders bestaat uiteraard al zolang er scholen bestaan. Het gericht aandacht
besteden aan en onderzoek doen naar ouderbetrokkenheid is een meer iets van de laatste tijd.
Intussen is er daardoor veel bekend over ouderbetrokkenheid. We weten nu bijvoorbeeld hoe
belangrijk een goede betrokkenheid van ouders op de ontwikkeling van het kind is en dat dat meer
effect heeft op de ontwikkeling van het kind dan de betrokkenheid van ouders op de school van hun
kind en hun participatie in de school1.
Er zijn twee belangrijke redenen die ons gebracht hebben tot deze bezinning op de visie rond
ouderbetrokkenheid.
Ten eerste vraagt de veelheid aan gegevens die nu bekend is om verdere doordenking, omdat er nog
weinig bekend is over zinvolle verbanden tussen deze gegevens. Het ontbreekt aan theorievorming
die alle bekende aspecten van ouderbetrokkenheid goed verbindt 2.
Ten tweede wordt verdere doordenking bepaald door onze christelijke identiteit. Onze tijd kenmerkt
zich door een proces van losmaking van christelijke wortels. Daarnaast is er een tendens dat de
overheid allerlei opvoedingstaken bij de school legt. Hierdoor ontstaat de noodzaak dat school en
ouders zich samen inzetten voor christelijke opvoeding en christelijk onderwijs, waarbij ze elkaar
versterken in de verschillende verantwoordelijkheden.3
Opzet Deze publicatie heeft een specifieke insteek. Het doel is dat protestants-christelijke en
reformatorische scholen de geboden handreikingen kunnen gebruiken en de om tot een eigen visie
op ouderbetrokkenheid kunnen komen4. In deze brochure staat een uitgewerkte christelijke visie op
ouderbetrokkenheid, die voor iedere school helpend kan zijn om te spiegelen aan de eigen visie, die
visie bij te stellen en desgewenst andere accenten te leggen.
Het is belangrijk dat de visie zo veel mogelijk in gezamenlijk overleg met alle betrokken partijen tot
stand moet zijn gekomen. Dan gaat het niet alleen om het hele team, maar juist ook om de visie van
1 Bakker, Denessen, Denissen, Leraren en ouderbetrokkenheid, 2013 2 Oostdam, R. en De Vries, P. ,Samenwerken aan leren en opvoeden (Voorwoord). In het voorwoord wordt het als uitdaging gezien om te komen tot het aanbrengen van zinvolle verbanden en theorievorming. 3 Visser, A., De school als leer- en leefgemeenschap (pag. 70 e.v.). Er wordt op gewezen dat door processen als modernisering, fragmentarisering en individualisering het gezin als primaire opvoedingsinstantie aan erosie onderhevig is. 4 Voor ondersteuning bij het vormen van een visie voor de eigen school en het concreet gestalte geven daaraan kan een beroep gedaan worden op Driestar Onderwijsadvies.
4
ouders. Dat laatste let heel nauw. Het initiatief tot het vormen van een visie op ouderbetrokkenheid
in het algemeen ligt vaak bij de school. Ouders zijn echter de eerstverantwoordelijke voor opvoeding
en onderwijs. Juist daarom is het van belang dat de school zowel bij het formuleren van een visie als
het uitdragen daarvan afstemt met de ouders.
Zoals gezegd is deze brochure geschreven door en voor het protestants-christelijk en reformatorische
onderwijs. Dit geeft richting aan de visievorming en daardoor ook aan de opzet van deze publicatie.
Theorievorming over ouderbetrokkenheid op basis van wetenschappelijk onderzoek is belangrijk
geworden, maar het denken over onderwijs en opvoeding en de samenwerking tussen school en
ouders is niet nieuw. Sterker nog, wij staan in een eeuwenlange traditie van Bijbelonderwijs en
denken over opvoeding. Na paragraaf 2, die ingaat op het begrip ouderbetrokkenheid, is daarom een
aantal paragrafen gewijd aan het gestalte geven aan de Bijbelse opdracht om kinderen op te voeden.
Paragraaf 3 biedt een overzicht van Bijbelse gegevens die betrekking hebben op de (opdracht tot)
opvoeding door ouders en de samenwerking met andere opvoeders. In de loop van de geschiedenis
zijn er verschillende stemmen te beluisteren die betrekking hebben op de relatie tussen ouders en
school. Deze komen in paragraaf 4 aan de orde. In paragraaf 5 wordt een beknopte samenvatting
gegeven van de gegevens uit de voorgaande paragrafen. Tenslotte wordt in de 6e paragraaf enkele
consequenties getrokken voor vandaag.
2. Begripsbepaling
Wat is ouderbetrokkenheid? Begrippen als ‘ouderbetrokkenheid’, ‘ouderparticipatie’ en ‘educatief
partnerschap’ worden door elkaar gebruikt. In Nederland is ‘ouderbetrokkenheid’ een gangbaar
begrip. De Weerd en Krooneman (2002) omschrijven het als “de betrokkenheid van ouders bij de
schoolloopbaan van hun kind”. Er wordt in veel gevallen van ouderparticipatie gesproken wanneer
ouders hand- en spandiensten voor de school verrichten (Vries, 2010). Educatief partnerschap wordt
door De Wit (2005) getypeerd als “een wederzijdse betrokkenheid van ouders en school teneinde
optimale omstandigheden te creëren voor het leren en de ontwikkeling van de kinderen, thuis en op
school. Daartoe gaan ze met elkaar in gesprek en werken ze zo veel mogelijk samen”. Internationaal,
waar ouderbetrokkenheid ook een belangrijk thema is, worden de termen ‘parental involvement’ en
‘partnership’ gebruikt. 5 De betekenis van het begrip ‘educational partnership’, zoals gebruikt door
Epstein (2001), komt overeen met het Nederlandse ‘educatieve partnerschap’. Hierbij gaat het om
een proces waarbij twee partners, school en ouders, op een zinvolle manier samenwerken. En de
achterliggende gedachte is dat wederzijdse betrokkenheid hierbij een noodzakelijke voorwaarde is. 6
Ouderbetrokkenheid gaat dus over de relatie tussen school en ouders. In de laatste monitor die in
opdracht van de overheid is uitgevoerd (2014),wordt deze relatie omschreven als ‘een samenwerking
tussen school en ouders met als doel om het leren en welzijn van kinderen te verhogen.’ De monitor
geeft verder aan: ‘internationaal gezien wordt het begrip “partnership” gebruikt, met rechten en
plichten, met onderscheiden eindverantwoordelijkheden en met gemeenschappelijke doelen van
scholen en ouders.’7 Oostdam en de Vries (2014) kiezen eveneens voor het begrip ‘samenwerking’.
De auteurs gaan er vanuit dat de opvoeding vroeger min of meer als een taak van de ouders werd
gezien en het onderwijs als een taak van de school. Door een verschuiving in rolverdeling tussen
school en ouders, zou er tegenwoordig een minder duidelijk verschil in taak zijn. Tegenwoordig
zouden opvoeding en onderwijs meer als een gezamenlijke verantwoordelijkheid gezien worden. Het
doel van aandacht voor ouderbetrokkenheid is dan om tot een goede samenwerking tussen
5 Voor een overzicht, zie bijvoorbeeld: Bakker, Denessen, Denissen, & Oolbekkink-Marchand, 2013; Smit, Sluiter, & Driessen, 2006. 6 Zie ook Theoretisch kader van de leerkring ouderbetrokkenheid. 7 Panteia, Monitor ouderbetrokkenheid in po, vo en mbo, derde meting 2014, trends in beeld (pag.15).
5
gelijkwaardige partners te komen. ‘Samenwerking’ wordt gebruikt in de zin van ‘een betekenisvolle
relatie tussen ouders en school te beschrijven waarin beide partijen elkaar in onderling overleg
steunen om het leren, de motivatie en de ontwikkeling van leerlingen te bevorderen (Oostdam en de
Vries (2014, pag. 18)’8.
Bij het gebruik van de aanduiding ‘ouderbetrokkenheid’ spelen bovenstaande noties een rol. Deze
noties willen we niet kritiekloos overnemen maar tegen het licht van de Bijbel en de christelijke
traditie houden. We formuleren in het kader daarvan een aantal hoofdvragen:
- Hoe wordt er in de Bijbel en de christelijke traditie gesproken over de verantwoordelijkheid
van ouders met betrekking tot de opvoeding van en het onderwijs aan de kinderen? Hoe
staat men tegenover het overnemen van deze verantwoordelijkheid door anderen dan de
ouders? (paragraaf 3 en 4)
- Wat zijn belangrijke elementen in een christelijke visie op de verantwoordelijkheid van
ouders en van school? Passen begrippen als ‘partner’ en ‘gelijkwaardige samenwerking’
daarbij? (paragraaf 6)
- Wat betekent het voorgaande voor de uitwerking van de samenwerking tussen ouders en
school in een protestants-christelijke en reformatorische school? (paragraaf 6)
3. Opvoeding en onderwijs in Bijbels perspectief
Opvoeding en onderwijs in het oude Israël Voor de Bijbelse gegevens over ouders, kinderen en opvoeden nemen we ons uitgangspunt in
Genesis (1-4). God geeft de mens de opdracht om zich voort te planten. Hij zegent hun samenzijn van
man en vrouw met kinderen.9 Elk kind heeft zo een vader en een moeder. Het kind is met een
onverbreekbare band met hen verbonden. In de gemeenschap van een gezin mag een kind
opgroeien en worden opgevoed.10
Aan de opvoeding van de kinderen ligt de opdracht van God ten grondslag. We zien dat bij Abraham
die van de HEERE die opdracht kreeg met het oog op zijn nageslacht. Hij moet zijn kinderen niet
alleen besnijden als teken van het verbond dat God met hem heeft opgericht (Genesis 17:10). Hij
moet ze ook, vanwege datzelfde verbond, zo opvoeden dat zij ‘de weg van de HEERE houden om te
doen gerechtigheid en gericht’ (Genesis 18:19).11 Die opdracht geldt zelfs niet alleen ten opzichte van
zijn kinderen maar ook ‘zijn huis’ na hem. Hieruit blijkt dat er in onderlinge verbondenheid werd
samengeleefd. 12
8 Oostdam, R. en De Vries, P. Samenwerken aan leren en opvoeden (pag. 18). Het spreken in termen van gelijkwaardige partners kan gemakkelijk de indruk wekken dat de specifieke positie en verantwoordelijkheid van ouders niet onderkend wordt. In genoemde boek is wel te merken dat beseft wordt dat ouders en school geen identieke grootheden zijn. Er is daarom ook aandacht voor de verschillen tussen ouders en school. Met name is er aandacht voor het verschil in emotionele betrokkenheid (loyaliteit) met het kind als belangrijk verschil tussen ouders en leerkracht. 9 Bavinck schrijft treffend ‘Op deze gemeenschap der liefde heeft God dan ook in bijzondere zin Zijn zegen gelegd. Hij is de Schepper van man en van vrouw, de Insteller van het huwelijk, en ook de Zegenaar van den echt. Elk kind, dat geboren wordt, is vrucht der gemeenschap, en daarin tevens vrucht van Goddelijken zegen.’ In: dr. H. Bavinck, Het christelijk huisgezin, pag. 14 10 Het is bijzonder dat de HEERE God Zelf Zich vergelijkt met een vader, die zich ontfermt over zijn kinderen (psalm 103:13). Maar ook met een moeder, die haar zuigeling niet kan vergeten (Jes. 49:15). 11 De kanttekeningen bij de SV geven bij ‘de weg van de HEERE houden‘ aan: ‘dat is, het voorschrift van Gods Woord, ons onderwijzende in al hetgeen ons geloof en onze wandel aangaat.’ En bij ‘om te doen gerechtigheid en gericht’ : ‘Een manier van spreken dikwijls in de Heilige Schrift gebruikt, betekenende al hetgeen goed en recht is, begrepen in de eerste en tweede tafel der wet, tot het privaat en publiek leven behorende’. 12 Hieruit blijkt dat het hele leven zich afspeelde in het samen-zijn en de verbondenheid met anderen.’ De enkeling was in alles aangewezen op (vaders) huis en stamverband.
6
Vanuit het onverbreekbare verbond dat de HEERE met Abraham en zijn nageslacht heeft gesloten
zien we later dat heel het volk Israël – als gemeenschap - wordt aangesproken. Zij hebben de
verantwoordelijkheid om de kinderen én kleinkinderen op te voeden en te onderwijzen (Ex. 10:2,
Deut. 4: 9; Spreuken 22:6). Hoewel het volk als geheel wordt aangesproken vindt deze opvoeding
vooral (in stam) in familie- en gezinsverband plaats.13 Dat ouders (en grootouders) hier een belangrijk
aandeel in hadden, ligt voor de hand. In het boek Spreuken vinden we ook een duidelijk voorbeeld
van het geven van onderwijs in wijsheid – het juiste handelen - door een vader aan zijn zoon.14
De opdracht om de kinderen op te voeden en te onderwijzen betreft het doorgeven van de woorden
en daden van God. Zodat de komende generaties die niet zullen vergeten en Gods geboden in acht
leren nemen (Deut. 6:12; Psalm 78:7). Want de HEERE is een God ‘van geslacht tot geslacht’(Psalm
146:10).
Het doel is dat de kinderen door deze opvoeding de HEERE hun God leren dienen en vrezen en Zijn
verbond in acht zullen nemen (Psalm 78) en van geslacht tot geslacht Zijn werken zullen roemen en
Zijn mogendheden verkondigen (Psalm 145: 4).
Hierbij moet bedacht worden dat het leren over en voor het gewone leven in het godsdienstige leren
is opgenomen.15 In de praktijk van het leven moest kinderen geleerd worden ‘de weg van de HEERE
te houden te doen gerechtigheid en gericht (Gen 18:19). Ook in het boek Spreuken wordt dit
duidelijk gemaakt. De vreze des Heeren is het fundament en de bron, het beginsel van de wijsheid en
de wetenschap (Spr. 1:7).16 Na de periode van de aartsvaders tot aan de periode dat het volk Israël
zich gaat vestigen in dorpen en steden in Kanaän, treedt er gaandeweg verandering op in de stam en
familiestructuren. De verstedelijking heeft gevolgen voor het gezins- en familieleven dat in kleinere
eenheden lijkt te gaan bestaan.17
Na de ballingschap in Babel komen er in de steden scholen waar lees- en schrijfonderwijs (aan de
hand van de Heilige Schrift) wordt gegeven. Scholen zijn in die tijd verbonden aan synagogen.18
Synagogen waren niet alleen gesticht om godsdienstige samenkomsten te houden, maar waren ook
leerhuizen. Jonge kinderen leerden in het leerhuis (een beth-ha-sefer) de Tora lezen. Terwijl ouderen
in het leerhuis (een beth-ha-midrash) de studie van de Tora ter hand namen.19 Het onderwijs (in de
13 We zijn geneigd om bij bekende gedeelten die gaan over onderwijs en opvoeding te denken vanuit onze 21E -eeuwse Westerse (individualistische) opvoedingssituaties. Gedeelten als Exodus 12 e.v. en Deut. 6:7 zullen ongetwijfeld in grotere verband (een ‘familiegezin’) hebben plaatsgevonden dan in een ‘kerngezin’ zoals wij dat kennen. Zo krijgen de Israëlieten bij de instelling van het Pascha de opdracht de buren erbij te halen als het gezin te klein is voor één lam. En als later de kinderen zullen vragen naar de betekenis van het Pascha dan moet er onderwijs plaatsvinden. Ook dit zal in de familiesetting hebben plaats gevonden. In deze setting zal ook de bekende imperatief gestalte krijgen om de woorden van God de kinderen in te prenten en daarover met hen te spreken “als gij in uw huis zit, als gij op de weg gaat en als gij nederligt en als gij opstaat. “(Deut. 6: 7 ). 14 Overigens kan hier ook sprake zijn van een leraar en leerling. Dr. P. de Vries schrijft: ‘Het boek Spreuken behoort tot de wijsheidsliteratuur van Israël. Het is een boek vol pedagogische beginselen en raadgevingen. Een boek vol Goddelijke pedagogiek. In het boek Spreuken spreekt Salomo de leerling voortdurend aan met “mijn zoon”. Dat laat ons zien dat de relatie tussen leerkracht en leerling verwantschap vertoont met die tussen ouder en kind’. Dr. P de Vries in Onderwijzen en opvoeden de jaren door; pag. 25. 15 W.Verboom in Perspectief op leren, pag 11. 16 Idem, pag 14. Ook in de Thora, de boeken van Mozes, komen we regelmatig voorbeelden hiervan tegen. Bijvoorbeeld: Leviticus 19:1; daar de HEERE spreekt tot Mozes “Spreek tot de ganse vergadering der kinderen Israëls en zeg tot hen: Gij zult heilig zijn, want Ik de HEERE uw God bent heilig!” En dan volgen allerlei (ook) praktische opdrachten in het dagelijks leven. Met als motivatie: De HEERE, uw God ben heilig (verbond!) en daarom moeten jullie zo zijn in alles wat je doet. 17 Jac. Kattenberg, Pedagogisch Vadamecum, pag 12 18 De praktijk van het godsdienstonderwijs, pag. 198 19 Dr. G.D.J. Dingemans, In de leerschool van het geloof, pag. 161
7
Schriften) wordt dan ook door anderen gegeven dan de ouders of directe familieleden. In grotere
plaatsen betreft dit ‘officiële’ leraren.20
De nieuwtestamentische tijd In het Nieuwe Testament komen we niet veel gegevens tegen die spreken van aandacht voor de
(godsdienstige) opvoeding van het kind. Duidelijk wordt wel dat het kind er helemaal bij hoort en dat
er aandacht voor is of moet zijn (Matth. 19:13-15; Efeze 6:1-4; Kol: 3:20-21). Er is in deze tijd geen
sprake meer van grote familiegezinnen, maar van ‘klein-gezinnen’.21 Waarschijnlijk zal de familie voor
het gezinsleven nog steeds een belangrijke plaats hebben ingenomen. Familierelaties bleven immers
sterk.22 Mogelijk hadden zij nog steeds een aandeel in de opvoeding.
Na de periode van ballingschap werd, zoals gezegd, het onderwijs in Israël ook door anderen dan de
ouders gegeven. Dat zal in de nieuwtestamentische tijd niet veel anders geweest zijn. Er is sprake van
de al genoemde leerhuizen bij de synagogen, maar ook – als de kinderen ouder zijn – aan de
Rabbijnencolleges.23 Zoiets zien we in een situatie als in Lukas 2:46, waar Jezus bij de leraren in de
tempel te vinden is. Daarnaast zijn er in deze de Romeinse scholen waar leerlingen praktische
vaardigheden leren met betrekking tot handel, administratie, rechten, medicijnen en bestuurlijke
functies.24
In zijn brieven aan de eerste christelijke gemeenten houdt Paulus zich bezig met onderwijs in het
christelijk geloof. Dingemanse (2000) geeft aan dat uit het woordgebruik van Paulus blijkt, ‘dat hem
het onderricht van de Thora van de joodse leertraditie voor ogen heeft gestaan bij zijn spreken over
de christelijke onderwijzing’. 25 Uit het feit dat Paulus vaders in de christelijke gemeente van Efeze
(Efeze 6:4) aanspreekt om hun kinderen op te voeden in de lering en vermaning des Heeren, kunnen
we in ieder geval opmaken dat in christelijke gezinnen ouders hierin ook in die tijd een belangrijke
verantwoordelijkheid hebben en daarop worden aangesproken. Mogelijk grijpt Paulus hier terug op
de opdracht uit Deuteronomium 6. Hij ziet de gelovigen in de christelijke gemeente immers als
medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God (Efeze 2:11-22).26 Of de christelijke gemeente
als geheel ook een taak in de opvoeding en het onderwijs van de kinderen heeft, wordt in het
Nieuwe Testament niet expliciet aan de orde gesteld. Het kan er wel bij bedacht worden als we de
opdracht zien die Jezus zijn discipelen geeft om te onderwijzen én om (in) te dopen, waarbij ook de
kinderen verondersteld zijn (Mattheüs 28:19).
4. Onderwijs en opvoeding in historisch perspectief
Oudheid Van de eerste tot de vijfde eeuw na Christus worden kinderen doorgaans tot een jaar of zeven thuis
opgevoed (door moeder of andere vrouwen) en daarna, tot hun dertiende, krijgen ze schools
20 Praktijk van het godsdienstonderwijs, pag. 34.35 21 Jac. Kattenberg, Pedagogisch vadamecum, pag 13. We zien dat bijvoorbeeld in het gezin waar Jezus opgroeide. Daar is sprake van een vader, moeder, broers zussen en een huis 22 Zie ook Lukas 2:41-44, waar families gezamenlijk naar Jeruzalem reisden voor het Pascha. Als Jozef en Maria op de terugweg Jezus zijn kwijt geraakt zoeken zijn ‘Hem onder familieleden en bekenden’(44). Ook heden ten dage zijn familiebanden in het Midden-Oosten veel sterker dan in het Westen. 23 C.Bouma in Bijbelsch handboek, pag. 35. 24 Aangedragen door drs. A.A. van der Schans in een commentaar op dit document. 25 Dr. G.D.J. Dingemanse, In de leerschool van het geloof’, pag. 163 26 Voor alle duidelijkheid: het gaat hier niet om de gedachte dat alle kinderen gezien worden als ‘wedergeboren kinderen’. Zie ook hoe het formulier van de doop dit verwoord “.. aangezien zij ook zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn en alzo weder in Christus tot genade aangenomen worden, gelijk God spreekt tot Abraham, den vader aller gelovigen en overzulks mede tot ons en onze kinderen, zeggende Gen. 17:7: Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u…”
8
onderwijs van (leer)meesters in lezen, schrijven en rekenen. Augustinus denkt bepaalt niet met
positieve gevoelens terug op de tijd ‘waarin hij naar school werd gezonden’ en hij uit verschillende
bezwaren tegen de manier van onderricht.27 De schoolmeester was in die tijd dan ook niet echt een
opvoeder te noemen.28 Zijn taak was de kinderen lezen te leren. De morele opvoeding en
persoonsvorming vindt, evenals het aanleren van goede manieren, in die tijd thuis plaats door middel
van huisslaven (paidagogos = ‘iemand die het kind leidt’).29 Deze ‘pedagogen’ waren veelal niet
populair.30 Het lijkt erop dat in deze tijd ieder van deze opvoeders zijn eigen taak en rol had en dat de
anderen zich daar niet mee ‘bemoeiden’. 31
Na het ‘lager onderwijs’ in de school komt, voor een kleine groep bevoorrechten, het
vervolgonderwijs waarin de studie van de klassieken een belangrijke plaats heeft.
Opmerkelijk is dat christenen blijkbaar over het algemeen geen eigen scholen stichten (zoals de
Joden wel deden: de rabbijnenscholen) maar hun kinderen hetzelfde onderwijs laten volgen als de
niet-christelijke kinderen. Men ziet het algemene, niet-christelijke onderwijs in de school, als
noodzakelijk voor het leven. Alhoewel men ook de gevaren van de niet-christelijke inhoud van het
onderwijs erkent. Van sommigen is bekend dat zij echter wél tegen de heidense cultuur en het
heidense onderwijs gekant zijn (bijvoorbeeld de woenstijnvaders). Maar in het algemeen lijken
christenen religieuze vorming (in huis en gemeente) toe te voegen aan het klassieke onderwijs zoals
dat in de lagere school plaats vond en vulde men de gedachte van ‘paideia’ (culturele opvoeding en
vorming van de mens) met een christelijke inhoud. Dit diende als aanvulling en correctie op het
‘heidense’ onderwijs.32 Opgemerkt moet worden dat we hier wel spreken van een ‘bovenlaag’ van de
bevolking. Ook in Nederland is in deze tijd geen sprake van zoiets als volksscholen. Eigenlijk is tot
Karel de Grote nauwelijks sprake van onderwijs. Behalve de (rondtrekkende) geestelijken die konden
lezen en schrijven.33
Middeleeuwen34 Vanaf 800 na Christus vindt het onderwijs vooral plaats aan klooster-, hof- en kathedraalscholen. In
het lagere onderwijs staan lezen, zang en leren schrijven centraal. Het onderwijs is daarmee vooral
een zaak van de kerk (geworden). In het middelbaar onderwijs gaat het om de ‘zeven vrije kunsten’
die al in de Klassieke Oudheid centraal stonden, de klassieke grammatica’s en om het kennen van het
psalter. Men ziet het als voorbereiding op de latere Bijbelstudie. In de kloosterscholen zien we de
verbinding van vorming en onderwijs. Iets wat in de klassieke oudheid ongebruikelijk was, maar wat
we in onze huidige tijd wel herkennen. De leraar moest op de kloosterscholen twee rollen in zich
verenigen. Die van leraar en geestelijke vader.35
Met de opkomst van de steden en de groei van de bevolking in de 14e en 15e eeuw ontstaan
stadsscholen. Deze kwamen voort uit parochie scholen. De burgerij en ambachtslieden zien het nut
27 Augustinus, Belijdenissen, IX tot en met XX. 28 R,J.A. Doornebal in Perspectief op leren, pag. 34 en 47 29 Idem. pag. 34. Ook Paulus gebruikt dit woord (Gal. 3: 24 en Gal. 4:1,2 ), net zoals hij andere figuren in zijn tijd noemt zoals de hardloper en bokser. 30 T.M. Hofman wijst erop dat Paulus in 1 Kor. 4:15 heel nadrukkelijk op het verschil wijst tussen tuchtmeesters/pedagogen en de vader. De laatste is uniek en in de relatie tussen vader en kind gaat het om navolging. In Perspectief op leren pag. 28 31 Ouders lijken de wijze van opvoeden in de school te accepteren. Zoals bijvoorbeeld blijkt bij de ouders van Augustinus ogen. Augustinus, Belijdenissen, IX “… lachten de oudere mensen, ja zelfs mijn ouders die toch niet wilden dat me iets kwaads overkwam, om mijn slagen die toen een groot en zwaar leed voor me waren.” 32 Idem. pag. 35-45 33 Zie: Boekholt en Booy: Geschiedenis van de school in Nederland.
34 W.Otten in Perspectief op leren, pag. 57 - 68 35 R.J.A. Doornenbal, Perspectief op leren, pag. 47
9
van scholing in. De mogelijkheid tot het volgen van onderwijs voor steeds meer mensen wordt door
de uitvinding van de boekdrukkunst vergroot. Het humanisme ziet als de taak van het onderwijs de
vorming van de hele mens. Het teruggrijpen naar de idealen van de Klassieke Oudheid betekent voor
christen-humanisten terug naar de Bijbel en de kerkvaders. Het ideaal van Erasmus en in diens
voetspoor Comenius wordt door sommigen gezien als de basis van het moderne opvoedingsideaal,
dat al voor de schooltijd begint. Dat houdt onder meer in: opvoeding als een continu proces dat al
voor de schooltijd begint, psychologisch begrip voor kinderen en geschoolde leraren. Ook hier is het
goed ons te realiseren dat het alfabetiseringspercentage van de bevolking in de Middeleeuwen niet
boven de 30% uitkomt.36
Reformatie en Nadere Reformatie In de Reformatie ziet men het belang in van onderwijs en sluit men aan bij de situatie die dan in het
onderwijs aan het ontstaan is.
Luther vindt het belangrijk dat óók kinderen van ‘boeren en mijnwerkers’ onderwijs ontvangen. Hij
ziet het als een taak van burgemeesters en raadsheren om hiervoor scholen te stichten. Zijn ideaal is;
‘geletterdheid ten bate van de vroomheid’.37
Calvijn is van oordeel dat de kerk een (toezichthoudende) taak heeft in de opvoeding en het
onderwijs. De leer staat daarin centraal. Ook ouders hebben zijns inziens die taak vanuit hun
ouderschap én de belofte die ze gedaan hebben bij de doop. Zij moeten de kinderen catechisaties
laten volgen en dit thuis ondersteunen. Het gezin moet zo in dienst staan van de kerk en is’, als het
goed is, een kleine gemeente.38 In Geneve komen, onder Farel en Calvijn, scholen tot stand die door
de overheid zijn opgezet. De overheid wordt gezien als Gods dienares en heeft dan ook de plicht om
christelijke scholen te stichten. De samenwerking in Geneve tussen overheid en kerk, gezin en school
lijkt uniek te zijn.39 Calvijn heeft al in 1538 “een wel belijnd pan voor de opvoeding van de kinderen
der Christelijke Gemeente. Naast lezen, schrijven en rekenen stond de godsdienstige opvoeding,
zowel voor burgerlijk en kerkelijke ambten”.40
De synode van Dordt bepaalt in 1618 dat in alle dorpen vrije publieke scholen moeten worden
gesticht. De Reformatie brengt het onderwijs dichter bij grotere aantallen mensen. 41 Maar lang niet
overal was dit de praktijk. Onder andere omdat er nauwelijks gekwalificeerde schoolmeesters
waren.42
Ook de beweging van de Nadere Reformatie is erop gericht het totale leven onder het beslag van het
Woord van God te brengen. Men ziet kinderen als kinderen van de gemeente en de godsdienstige
opvoeding van hen wordt als de belangrijkste taak gezien.43 In die tijd gaan meer kinderen naar
school om onderwijs te ontvangen.44 De meeste scholen gaan van het stadsbestuur uit. Op het
platteland betreft het bijna uitsluitend particuliere scholen waar de leerlingen schoolgeld voor
betaalden.45
36 Aangedragen door drs. A.A. van der Schans bij het becommentariëren van dit document. 37 W.Otten in Perspectief op leren, pag. 66 38 M. Golverdingen in Belijden en opvoeden, hoofdstuk 1 ‘Calvijn en de vorming van de jeugd’ 39 idem 40 De geestelijke kwekerij, over de opvoeding van kinderen. Johannes de Swaef Inleiding door P. Kuyt, Pag. 4 41 W. Otten in Perspectief op leren pag 67 42 Aangedragen door drs. A.A. van der Schans bij het becommentariëren van dit document. 43 De geestelijke kwekerij, over de opvoeding van kinderen. Johannes de Swaef Inleiding door P. Kuyt pag. 1-4. 44 De alfabetiseringsgrens lijken in deze tijd echter niet boven de 50% uit te komen. Zie o.a. Boekholt en Booij, Geschiedenis van de school in Nederland. 45 Zie: Boekholt en Booy: Geschiedenis van de school in Nederland.
10
De overheid stelt eisen ‘aan het schoolhouden’ en deze betreffen de bekwaamheid van de
onderwijzers.46 Maar zij houdt zich er zelf niet altijd aan.47 De onderwijzer Johannes de Swaef vindt
dat ouders ‘hun kinderen op een school moeten doen’, maar niet zomaar op iedere school. Hij roept
ouders op heel nauwlettend toe te zien of de onderwijzers wel echt bekwaam zijn én of zij "zelf wel
zijn Godzalige mensen, die zelf goed thuis zijn in wat ze hebben te onderwijzen”.48 Zij zijn volgens
hem een middel om het kwaad in kinderen uit te roeien en het goede in hen te planten. “De ouders
moeten dan ook hun kinderen plaatsen onder de tucht, vermaning en straf van hun onderwijzers”.49
Wat de Swaef stelt is helemaal in lijn met predikanten als W. Teelinck en J. Koelman.50 Zij hebben
aandacht voor de taak van scholen (de onderwijzers) én voor de verantwoordelijkheid van de ouders.
De Swaef wil ouders ook duidelijk maken hoe zij hem en zijn collega’s behulpzaam kunnen zijn om de
kinderen Christelijk op te voeden.51 Hij zegt in dit verband “Het is onmogelijk, dat een onderwijzer de
kinderen goed kan leren, nog minder het goede in kan planten en van het kwade kan afwennen, als
hij geen gebruik mag maken van het op zijn schouders gelegde gezag.”52 Hij beklaagt zich dat
onderwijzers zich in deze ‘bedorven eeuw’ de toorn der ouders op de hals halen wanneer zij hun
kind om zijn kwaad straffen. Hij roept onderwijzers op toch hun plicht te doen omdat zij zich
uiteindelijk voor God moeten verantwoorden.53 Zijn ideaal is uiteindelijk: het “bouwen aan het
welzijn van het vaderland en van de Gemeente Christi”.54 De werkelijkheid blijft hier veelal ver bij
vandaan.
Teelinck geeft ook als aanwijzing dat er goed toezicht op de scholen moet zijn. Een gezelschap
bestaande uit een predikant met enkele kerkenraadsleden en van de ‘magistraat’ moeten de scholen
bezoeken en inspecteren. ‘De scholen van die meesters die het best uit de bus komen, zouden dan
aanbevolen moeten worden’.55 Bij de benoeming van de onderwijzers gaat het om twee dingen:
geleerdheid én godzaligheid.
De verantwoordelijkheid van de ouders als ‘eerstverantwoordelijke’ wordt des te meer gevoeld als zij
hun kinderen moeten uitbesteden aan scholen of leraars die niet handelen volgens hun principiële
overtuigingen. Volgens Waterink was de achterliggende gedachte in de tijd van Reformatie en
Nadere Reformatie dat de kerk had te zorgen dat de overheid scholen inricht en de kerk zo op die
scholen toe moest zien, dat ouders zonder gewetensbezwaar hun kinderen naar deze scholen toe
konden zenden.56
De negentiende eeuw In de loop van de 19e eeuw is de situatie in ons land op een aantal terreinen inmiddels behoorlijk
gewijzigd. Sinds 1796 is er scheiding van kerk en staat en de band tussen school en kerk wordt
daarmee verbroken. Hoewel de school niet ongodsdienstig is verliest zij steeds meer zijn
confessionele karakter. De regelingen van de zelfstandige gewesten van de Republiek der Zeven
46 Idem pag. 5,6 47 Idem pag. 99,100 48 Idem pag.6 en ook 89 49 Idem pag.91 50 W.J. op ’t Hof in Perspectief op leren, pag. 81-86 51 De geestelijke kwekerij, over de opvoeding van kinderen. Johannes de Swaef Inleiding door P. Kuyt pag 6,7 52 Idem pag 91, De Swaef citeert hier ook een gedicht uit het boek ‘De meesters mogen hun kinderen niet naar behoren straffen’ van een onderwijzer uit Holland, C.D. van Niervaart, dat gaat over het ‘ongeregelde en godloze’ gedrag van de kinderen. En waarvan de laatste regels luiden: “En nog zeggen de ouders, tegen recht en reden: Meester, straf mijn kind niet, of ik zal ’t elders besteden.” 53 Idem pag.95 54 Idem pag.101 55 W.J. op ’t Hof in Perspectief op leren, pag. 84 56 J. Waterink, De school aan de ouders pag.27
11
Nederlanden worden vervangen door nationale onderwijswetgeving van de Bataafse Republiek.57 In
de wet van 1806 wordt bepaald dat het onderwijs gegeven wordt op de staatsschool. Het onderwijs
heeft vooral tot doel de bevordering van godsdienstige, publieke en nationale deugden. Hierin is de
invloed van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen merkbaar.58 ‘Christelijke deugden’ moet
algemeen opgevat worden en is beslist niet hetzelfde als het christelijk geloof zoals dat op de Synode
van Dordrecht is beleden. 59
Overtuigingen van christelijke ouders komen gaandeweg steeds meer in botsing met de praktijk van
het (algemene) staatsonderwijs met haar liberale opvoedingsidee. Het is het ideaal van de Verlichting
waarbij de school moet bijdragen aan de eenheid van de natie. Er ontstaat meer verzet en er groeit
een sterke beweging die de grote verantwoordelijkheid van de ouders benadrukt als het gaat om
(christelijk) onderwijs en opvoeding. De schoolstrijd ontstaat: “een strijd om vrijheid van onderwijs
met als inzet het christelijk karakter van het onderwijs.”60 Eigen scholen (schooltjes) worden gesticht
alhoewel hier wettelijk overheidstoestemming voor nodig is. Vanuit die tijd stamt de uitspraak ‘de
school aan de ouders’. 61Het verwoordt een gedachte die gericht is tegen de toenemende invloed van
de staat in de opvoeding van de kinderen. Ze stoelt op het principe dat ouders vanuit de Bijbel de
plicht hebben hun kinderen op te voeden in de lering en vermaning van de Heere. Zo hebben ze het
ook beloofd bij de doop.62 En vanuit die plicht zien zij ook het recht om hun kinderen op te voeden
naar de eis van de Schrift. In de praktijk krijgt dat verschillend vorm. Soms is de invloed van ouders bij
het stichten van een school en het benoemen van een onderwijzer heel direct.63 Is er een
onderwijzer benoemd van wie men weet en vertrouwt dat deze onderwijs geeft overeenkomstig de
Bijbelse opdracht dan is er een groot vertrouwen van ouders in zo’n persoon. (..)
In andere plaatsen hebben ouders minder direct het bestuur van de school in handen en kan deze
weer van een kerk uitgaan 64. Ook daar waar ouders heel direct bij het bestuur van de school zijn
betrokken, lijkt de invloed gaandeweg meer indirect te worden (via verenigingen -waar ook anderen
dan ouders lid van zijn). Met de gedachte ‘de school aan de ouders’ wordt overigens niet ontkend dat
57 T.M. Gilhuis, Memorietafel van het christelijk onderwijs, pag. 35 e.v. 58 Deze is opgericht door een doopsgezinde predikant! 59 H. van Leeuwen in Een kostbaar bezit, pag. 42 60 H. van Leeuwen in Een kostbaar bezit, pag. 43 61 De leus komt van Heijdenrijk uit 1855, een Rooms Katholiek en was op natuurrecht gebaseerd. Echter al vanaf de afscheiding stimuleerden afgescheiden predikanten zoals Scholte, De Cock en Brummelkamp het oprichten van eigen scholen. Brummelkamp wordt door Waterink ook aangehaald in ‘De school aan de ouders’ als degenen die al voor ds. Op ’t Holt vanuit gereformeerde kring aan ouders opriep om eigen scholen op te richten. Op ’t Holt verwoordde het principe echter uitgebreider in een brochure in 1869 en haalde daarbij Brummelkamp aan. En nog later ds. Tinholt. De praktijk was er dus al veel eerder. Op ’t Holt en Tinholt ging echter zo ver dat hij de plicht exclusief bij de ouders legde (tegenover staat en kerk) vanuit de bijbelse opdracht uit Efeze 6. Waterink neem daar ook niet diect afstand van. Conclusie: de gereformeerden kozen praktisch al vanaf de afscheiding voor de school aan de ouders en namen later de leus ‘De school aan de ouders’ over. 62 Doopformulier”… zo al men de jonge kinderen, als erfgenamen van het Rijk Gods en van Zijn Verbond, dopen; en de ouders zullen gehouden zijn in het opwassen, hiervan breder te onderwijzen.” En: “of gij niet belooft en voor u neemt, deze kinderen, als zij tot hun verstand gekomen zullen zijn, waarvan gij vader, moeder of getuige zijt, in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen pf te doen (en te helpen) onderwijzen? “ 63 J. Waterink, De school aan de ouders. Dat gaat soms zover dat ouders zelf schoolmeesters benoemen. Later in de tijd worden deze en andere verantwoordelijkheden overgedragen aan vertegenwoordigers van de ouders. 64 J. Waterink, De school aan de ouders, Zo zijn er in de tijd van van Brugghen ‘bestuurs- of commissiescholen’, ‘kerkgemeentelijke scholen’ en ‘scholen voor rekening van de onderwijzer’. Ook is er soms sprake van diaconiescholen (pag 31).
12
de overheid ten opzichte van het onderwijs een taak heeft. Dit is in lijn met de opvattingen in de 16e
en 17e eeuw.65
De 20e eeuw In 1917 eindigt de schoolstrijd met de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.
Intussen is de situatie zo, dat er wel christelijke scholen zijn naast de openbare scholen, maar dat niet
alle christelijke ouders hun kinderen naar christelijke scholen sturen. Het grootste deel van de ouders
die tot de afgescheiden kerken horen, sturen hun kinderen naar de openbare school. Ze hebben
bezwaren tegen de leer van de veronderstelde wedergeboorte zoals die op christelijke scholen
heerst. Daarnaast zijn er ook ouders die voor de openbare school kiezen, omdat ze christelijke
onderwijs niet nodig vinden66. In verschillende plaatsen komt het, mede door de stuwende kracht
van ds. Kersten tot ‘Gereformeerde Gemeente scholen’.67 Daarbij zet men zich sterk af tegen de
christelijke scholen van de Gereformeerde kerken.
In de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw komt het tot de oprichting van vele reformatorische scholen.
Ook bij deze scholen wordt het christelijke karakter van de scholen gefundeerd vanuit de Bijbelse
opdracht aan de ouders en de belofte van ouders bij de doop. Ouders blijven de verantwoordelijke
personen68. Onderwijzers hebben dezelfde plicht als ouders om op te voeden ‘naar het Woord des
Heeren en de kinderen de eerste beginselen Zijns wegs te leren’. De taak van onderwijzers is des te
belangrijker, ‘vanwege het ontbreken van christelijk onderwijs in het gezin’. De school heeft wel een
eigen zelfstandigheid. De eerstverantwoordelijkheid van ouders ‘geeft niet één vader het recht de
zaken in school te besturen. Dat is diens werk niet, maar dat der onderwijzers’.69 Niet duidelijk wordt
hoe samenwerking tussen kerk, school en ouders concreet gestalte moet krijgen
Diverse organisaties ontstonden er om de deze scholen te dienen. Zo werd de VGS in 1921 opgericht
en in 1944 de Driestar.70 Vanaf het begin was de drieslag kerk, gezin en school een leidende
gedachte. Hoewel er kritiek was op de leer van de veronderstelde wedergeboorte in gereformeerde
kerken, was er vooral ook waardering voor de pedagogiek van iemand als Waterink71. Er was echter
geen sprake van een doordachte christelijke pedagogiek en daarmee ook niet van een doordachte
visie op de samenwerking tussen ouders, school en kerk. Door het wegvallen van de ‘wereld van
Bavinck en Waterink’ ontstond een vacuüm in de bezinning op christelijke pedagogiek72. Binnen de
reformatorische kring kwam er verder bezinning op gang. Vooral buiten de Driestar kwam het
daardoor tot een aantal publicaties, waarbij de BGS een duidelijke rol speelde73. Daarbij werd
duidelijk dat de maatschappelijke veranderingen intussen groot waren. Die maatschappelijke
veranderingen werden gezien als een bedreiging van de betrokkenheid van kerk, gezin en school op
65 J. Waterink, De school aan de ouders, pag. 30. Men vindt dat de overheid de taak heeft om ‘gelegenheid te bieden’, het ‘peil van het onderwijs’ te bewaken (en daarmee desnoods op heeft te treden als ouders hun kinderen verwaarlozen) en het financieel te bekostigen. In de Acta van de Particuliere Synode van Arnhem (1598) wordt de kerk opgeroepen zowel ouders te vermanen als zij hun plicht tot goede opvoeding verzaken áls de overheid om te bevorderen dat deze kinderen onderwijs ontvangen. 66 M. Golverdingen, Ds. G.H. Kersten. Facetten van zijn leven en werk, pag.97 67 Het begrip ‘reformatorisch scholen’ ontstaat in de jaren 50 en wordt gangbaar in de jaren zestig en zeventig. 68 G.H.Kersten, Schoolrede te Yerseke, in De Saambinder, 8 mei 1924 69 G.H.Kersten, Lezing voor de Onderwijsvereniging in Rotterdam, in Saambinder nr. 5,6,7, 1938 70 Het VGS werd opgericht door ds. G.H. Kersten. De Driestar door dhr. P. Kuijt, als onderwijzers opleiding voor ‘Gereformeerde Gemeente scholen’ en ‘behoudende protestants-christelijke scholen’. 71 M. Golverdingen, Inspirerend onderwijs, p.64 72 M. Golverdingen, Inspirerend onderwijs, p.65 73 M. Golverdingen, Inspirerend onderwijs, p.72,73
13
elkaar. Gesignaleerd wordt dat er sprake is van een proces van overheveling van (opvoedings-)taken
van ouders naar school. Dit proces wordt negatief geduid. De ouders dragen de (eerste)
verantwoordelijkheid’, de school is een ‘afgeleid, d.i. niet natuurlijk, opvoedingsorgaan’. Bepaalde
aspecten van de opvoeding horen bij ouders en bepaalde andere aspecten bij school horen, maar
niet duidelijke wordt welke dat zijn74.
5. Samenvattende conclusies We kunnen op grond van de voorgaande gegevens stellen dat er vanuit Gods schepping een
onverbreekbare band ligt tussen ouders en kinderen en dat zij daarom als eerste verantwoordelijk
zijn voor de opvoeding van hun kinderen.
Als God met Abraham – en in hem met Israël – een verbond sluit hoort daar de opdracht bij om de
kinderen op te voeden overeenkomstig de eisen van dit verbond. De gehele gemeenschap wordt op
deze verantwoordelijkheid aangesproken.
Ook in het Nieuwe Testament worden ouders (vaders) in de christelijke gemeente opgeroepen hun
kinderen zó op te voeden. Gelovige ouders delen in hetzelfde verbond én ontvangen dezelfde
opdracht. Als er in deze tijd sprake is van andere opvoeders dan de ouders zijn er duidelijke taken en
rollen. Dat geldt ook in de Oudheid en Middeleeuwen, waar onderwijs veelal voor ‘enkelen’ is weg
gelegd.
In de tijd van de Reformatie en de Nadere Reformatie wordt de opvoeding van de kinderen “gezien
als de gezamenlijke taak van kerk, gezin en school, waarbij de overheid zorgde voor de
randvoorwaarden”.75 Naast de gezamenlijke opdracht ziet men ook onderscheiden
verantwoordelijkheden van ouders, schoolmeesters, kerkenraden en overheden. In vergelijking met
voorgaande eeuwen kunnen we stellen dat de Reformatie en Nadere Reformatie zich onderscheidt
“door een grotere nadruk op de godzaligheid te leggen, een groter gewicht daaraan te hechten en
door, in samenhang hiermee, verstrekkender consequenties daaraan te verbinden.” 76
In de negentiende eeuw wordt onderwijs steeds meer staatsonderwijs. Een liberaal onderwijsideaal
wordt leidend en het christelijke karakter van de school verandert in opvoeden tot (erg) algemene
maatschappelijke en christelijke deugden. Ouders nemen hun verantwoordelijkheid om het
confessionele christelijke onderwijs te behouden. Er worden eigen christelijke scholen gesticht om de
kinderen thuis én op school dezelfde opvoeding te geven. Soms stichten ouders zelf scholen, soms
doen kerken dat.
In de twintigste eeuw komt het tot een gelijkstelling van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs.
In de bezinning op christelijk onderwijs wordt de verantwoordelijkheid van ouders steeds weer
benadrukt. Tegelijk wordt gesignaleerd dat onder andere door maatschappelijke veranderingen de
opvoeding door ouders aan kracht inboet en de school taken van ouders dreigt over te nemen.
Opmerkelijk is dat het niet tot een pleidooi komt om in de samenwerking tussen school en ouders de
overheveling van taken te keren en de eerst-verantwoordelijkheid van ouders daadwerkelijk en
praktisch te ondersteunen. Juist deze beweging waarin de nadruk weer komt te liggen op de
eerstverantwoordelijkheid van de ouders is een belangrijke opgave voor onze tijd.
74 A. Visser, De school als leer- en leefgemeenschap, een schoolconcept voor christelijk/reformatorisch onderwijs, paragraaf 4.3. Bij het beschrijven van de maatschappelijke veranderingen wordt onder andere de individualisering genoemd die de samenwerking tussen school en ouders in gevaar brengt. Ook fragmentarisering, pluralisering en internationalisering worden genoemd als maatschappelijke processen die in gevaar brengen. Ten derde wordt nog expliciet gezegd dat postmodernisme leidt tot functieverlies van gezin en tot overheveling van taken van gezin naar school. Dit leidt tot overschatting van de taak van de leraar 2000 75 M. Golverdingen, Inspirerend onderwijs pag. 45 76 W.J. op ’t Hof in Perspectief op leren, pag. 88
14
6. Consequenties voor de relatie tussen school en ouders
Christelijke opvoeding als opdracht binnen een gemeenschap Op basis van de Bijbelse imperatief, zoals verwoord in Deuteronomium 6:7 en Efeze 6:4, zijn
christelijke ouders geroepen om hun kinderen christelijk op te voeden als burger van twee werelden.
Zij staan echter niet alleen voor die taak. Vanuit Bijbelse gegevens en onze eigen christelijke traditie
weten we dat de opvoeding plaats mag vinden in een gemeenschap. Anderen in deze gemeenschap
dragen medeverantwoordelijkheid voor de opvoeding van het kind77. Kerk, gezin en school vormen
samen daarom een opvoedingsgemeenschap. Zij zijn, als het goed is, op elkaar betrokken vanuit een
gezamenlijke opdracht om de kinderen van de christelijke gemeente op te voeden en te onderwijzen.
Zij hebben hierin verschillende taken en verantwoordelijkheden.
De school heeft een belangrijke plaats in het bouwen aan en onderhouden van deze gemeenschap.
Omdat we het gezin zien als de kerngemeenschap waarin de opvoeding primair plaats vindt, heeft de
school de taak om een goede relatie en samenwerking met ouders tot stand te brengen. Zij moet
investeren in een blijvende vertrouwensrelatie met hen op basis van gelijkwaardigheid. School en
ouders zijn gelijkwaardige partners in het opvoedings- en vormingsproces van de kinderen. Daarom
mag er meer verwacht worden van de school dan dat zij een vorm van ouderparticipatie organiseert,
waarbij ouders alleen hand- en spandiensten voor de school mogen verrichten. De term
‘ouderbetrokkenheid’ kan de suggestie wekken van eenzijdigheid en ongelijkwaardigheid. Dan moet
school er voor zorgen dat ouders meer betrokken raken bij de opvoeding van en het onderwijs aan
hun kind. Het gaat om meer. Er moet sprake zijn van wederzijdse betrokkenheid en onderlinge steun
in de opvoeding en bij het leren. Dat kan zowel de thuis- als de schoolsituatie betreffen. Van belang
hierbij is dat van meet af aan wederzijdse verwachtingen worden uitgesproken en afspraken
hieromtrent worden gemaakt. Zodat de verschillende verantwoordelijkheden en taken voor ieder
duidelijk zijn
Het deel uit maken van een gemeenschap houdt ook in dat de school een goede relatie met de
kerk(en) nastreeft. Daarom is het belangrijk dat school en kerk(en) elkaar met enige regelmaat
spreken over het gestalte geven aan de gezamenlijke opdracht om de kinderen op te voeden in de
vreeze des Heeren. Het is goed als ook hier het initiatief bij de school ligt. In deze ontmoetingen
kunnen zaken die beiden raken worden besproken. Gedacht kan worden aan ervaren dilemma’s en
ethische thema’s. “Het gaat erom dat school en kerk ernaar streven complementair aan elkaar te zijn
ten dienste van de ouders en de leerlingen van de school en de leden en doopleden van de kerk.”78
Door deze ontmoetingen kan betrokkenheid op elkaar groeien. Zo kan ook het gebed voor elkaar
(meer) gestalte krijgen. Ook in de ontmoetingen tussen school en kerk is het van belang elkaars
verwachtingen ten aanzien van de samenwerking te kennen en hier afspraken over te maken. Bij het
gebruik van begrippen als ‘partner’ of ‘samenwerking’ moeten we de verschillende
verantwoordelijkheden wel in het oog blijven houden.
In deze gemeenschap van gezin, school en kerk mogen kinderen een plek hebben en er gaandeweg
ingroeien. ‘It needs a village to raise a child’.
77 J.J. ten Brinke en A. de Muynck, Verleende volmacht, pag. 100. De Muynck maakt duidelijk dat anderen in de christelijke gemeente verleende volmacht hebben over hun medegemeenteleden. “Het kind is immers opgenomen in een gemeenschap van mensen die allemaal geroepen zijn zich te onderwerpen aan Christus.” 78 Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs, Brochure relatie kerk & school, pag. 16. Mei 2016.
15
Samenwerken in het besef van verschillende verantwoordelijkheden Als ouders, vanuit hun belofte bij de doop, hun kind aanmelden bij een protestants-christelijke of
reformatorische school dragen zij daarmee verantwoordelijkheid voor een deel van de opvoeding en
onderwijs over aan de school. Meer formeel gezegd: Zij verlenen de school het mandaat om hun
kind(eren) te onderwijzen en daarmee ook op te voeden.79
In onze tijd is de school een professionele institutie met een eigen verantwoordelijkheid.80 De school
behoort niet aan de staat en ook niet aan de ouders (en kinderen).81 Als instituut heeft de school een
eigen type gezag maar is niet helemaal autonoom. Zij heeft rekening te houden met verschillende
belanghebbenden. Een school is verantwoording schuldig ten opzichte van God wat betreft de van de
ouders overgenomen opvoedingsverantwoordelijkheid. De school heeft te maken met ouders
waarvan ze een stukje gezag overnemen. Zij moet zich rekenschap geven dat ze een afgeleide
verantwoordelijkheid heeft in de opvoeding. Ten aanzien van de samenleving heeft de school
eveneens een verplichting. Hiervoor legt ze verantwoording af aan de overheid. En tenslotte heeft de
school te maken met de kerk, die van God ook een opdracht heeft voor ouders en kinderen, als leden
van de christelijke gemeente.
Ten opzichte van ouders, overheid en kerk heeft de school echter ook een relatieve zelfstandigheid.82
Deze zelfstandigheid brengt ook een belangrijke verantwoordelijkheid met zich mee ten aanzien van
het onderhouden van een goede relatie met de ouders van hun leerlingen en met de verdere
gemeenschap.
Dat betekent onder meer dat de school ouders informeert over de persoonlijke ontwikkeling van hun
kinderen en daar regelmatig het gesprek met hen over aangaat. Wat ons betreft omvat dit alle
aspecten van de ontwikkeling: cognitief, sociaal-emotioneel en het godsdienstige/geestelijke aspect.
Het houdt eveneens in dat informatie aan ouders over de gang van zaken op school duidelijk,
zorgvuldig en tijdig wordt gegeven. Als een school expliciet aan de slag gaat met vormingsaspecten
(mediaopvoeding,, seksuele opvoeding, e.d.), zal dat nooit plaats vinden zonder dat ouders hiervan
weten en de gelegenheid hebben gehad of krijgen om hierover met de school in gesprek te gaan.
Vanuit de gedachte van een gemeenschappelijke opdracht zal in gesprek telkens weer gezocht
moeten worden naar hoe men elkaar kan versterken en ondersteunen in de opvoeding83. Dit is
temeer van belang omdat er in onze tijd naast ouders, school en kerk ook (nieuwe) medeopvoeders
van de kinderen zijn. Denk bijvoorbeeld aan de peergroup en de (sociale) media die een belangrijke
plaats innemen.
Het is goed om te bedenken dat er niet alleen een verschil in taken is binnen de gezamenlijke
opvoedingsopdracht. Er is ook een wezenlijk verschil in de aard van de betrokkenheid op de
kinderen. Ouders en kinderen zijn aan elkaar gegeven in het leven en er is dus sprake van een diepe
relatie.84 Leraren zijn tijdelijk betrokken en hebben een specifieke taak: het onderwijs en de vorming
van het kind op school. Ouders zijn, vanuit het perspectief van de schepping gezien intens betrokken
op hun kind. Dit omvat het héle leven en, bij wijze van spreken, 24 uur per dag. In deze
betrokkenheid en verantwoordelijkheid zijn ouders ook kwetsbaar. Wat er met hun kind gebeurt,
raakt henzelf. Voor de communicatie tussen school en ouders betekent dit dat het personeel van de
school de soms kritische houding van ouders en opspelende emoties moet zien in het licht van hun
79 W. ter Horst, Onderwijzen is opvoeden, pag. 62. 80 Idem, pag.62 81 J.J. ten Brinke en A. de Muynck, Verleende volmacht, pag. 107 82 Idem, pag. 108 83 Op deze manier is er ons inziens geen sprake van een overheveling van gezinstaken naar schooltaken, maar zoekt men naar een gezamenlijke inspanning en heldere werkwijze. Zie noot 64. 84 Ook in ons Burgerlijk wetboek is dit een belangrijk uitgangspunt.
16
emotionele betrokkenheid. Het is winst als de school hiervoor respect opbrengt omdat men de
waarde ervan inziet. Vanuit deze respectvolle houding moet de school samen met de ouders het
goede voor het kind te zoeken. Leerkrachten moeten leren om in de communicatie met ouders deze
emotionele betrokkenheid te (h)erkennen en daarnaar te handelen. Overigens sluit dit niet uit dat al
te heftige reacties richting de leraar of de school begrensd mogen en soms moeten worden!
Gezag van de school De verhoudingen tussen de al eerder genoemde belanghebbenden bij de school berust op afspraken
die met elkaar zijn gemaakt. Zo kan de school contractueel gezag toegekend worden.85 De eigen
verantwoordelijkheid en het eigen gezag van de school maken dat ze als gemeenschap regels kan
stellen waar ouders en hun kinderen zich aan moeten houden. Zij zijn immers geen klanten van de
school en zullen zich moeten houden aan de regels die de school heeft gesteld.86Tegelijk is er ook
sprake van relationeel gezag omdat ouders voor deze school gekozen hebben. Samen, als partners,
en niet als concurrenten in de opvoeding, moeten ze hiervoor gaan in vertrouwen in elkaar87.
Als derde is er ook sprake van institutioneel gezag. Vanwege haar verplichtingen aan de overheid
heeft de school (soms) gezag uit te oefenen richting leerlingen en ouders. Dat doet zij door haar
‘bevoegd gezag’. 88 Het bevoegd gezag heeft zich voor de wijze waarop zij dit doet weer te
verantwoorden aan de overheid. Leraren verdienen vanuit dit omschreven gezag het respect van
ouders. Er zijn daarom ook grenzen aan de kritiek die ouders kunnen hebben op de school.
Bijzondere opdracht voor de gemeenschap De schoolgemeenschap mag een plaats zijn waarin niet de competitie en de prestaties centraal
staan. Het is een plaats waar men niet met elkaar omgaat vanuit een te kritische en wantrouwende
houding, maar waar men elkaar over en weer versterkt en steunt in christelijke opvoeding en
onderwijs.
In deze schoolgemeenschap mag speciale aandacht gevraagd worden voor bijzondere gezinssituaties.
Te denken valt aan één-oudergezinnen en complexe gezins- en opvoedingssituaties.
Voor ouders (en kinderen) die geen deel (meer) uitmaken van een kerk, is de schoolgemeenschap
ook een belangrijke plaats waar ze in aanraking komen met het Evangelie. Zij kunnen daar, als het
goed is, iets ervaren van onderlinge verbondenheid en hoop die er is en blijft in een verwarrende
maatschappij. Ten aanzien van deze laatste groep vraagt dit van de school wel een bewuste
doordenking van de communicatie over haar identiteit. Vanaf de aanmelding van een kind doet de
school er goed aan helder te zijn over haar identiteit en het beleid daaromtrent. Oók ten aanzien van
dit aspect is het nodig dat de school duidelijk maakt wat zij van ouders verwacht binnen deze
gemeenschap. En wat ouders van de school kunnen verwachten.
85 Idem, pag. 109 86 Idem, pag. 110 87 Idem, pag. 110. Ten Brinke en de Muynck geven hierbij aan dat het beter zou zijn om van een verbond te spreken. Dit drukt het gezamenlijke belang goed uit. Ze hebben namelijk beide een opdracht waar ze samen voor moeten gaan. 88 Idem, pag.111
17
Gesprek over Bijbelgedeelten Enkele Bijbelgedeelten die het schoolteam mogelijkheden bieden voor gesprek.
Opdracht aan ouders en grootouders Lezen: Deuteronomium 4:1-9 (en Psalm 78:1-8)
Waar gaat het over?
De HEERE spreekt het volk Israël door middel van Mozes aan. Ze hebben de inzettingen en de rechten van de
HEERE hun God geleerd. (:5) Met als doel dat het volk ze zal behouden en doen (:5 en 6). Want, dat is hun
wijsheid en verstand, en andere volken zullen het opmerken (:6) Wie is er zo nabij als de HEERE onze God (zo
dikwijls wij Hem aanroepen)(:7) En welk ander volk heeft zulke rechtvaardige inzettingen en rechten
(rechtvaardige wetten)? (:8)
Israël wordt door de HEERE op het hart gedrukt:
- Vergeet niet wat je gezien hebt (bij de Sinaï) : (9)
- Laat ze niet van je hart (het centrum van je leven- Spr. 4:23) wijken, al de dagen van je leven.
- Maak ze aan je kinderen en kleinkinderen bekend (:9)
Ouders en grootouders krijgen de opdracht om de inzettingen, rechten en daden van de HEERE aan kinderen
bekend te maken. Ze moeten ze mondeling meedelen, informeren en vertrouwd maken. vgl. 1 Sam. 10:8, 16:3,
28:15 en psalm 89:2. Zie ook Deut. 6:7, 20-25 voor het onderricht aan de jeugd. (Studiebijbel Oude Testament).
Vragen om te bespreken
Wat moet het volk Israël aan hun kinderen en aan de kinderen van hun kinderen bekend maken?
Hoe moeten ze dat doen?
Waarom moeten ze dit doen en wat is het doel?
Wat kunnen wij daar van leren?
Wat geldt hiervan voor christelijke ouders?
Wat geldt voor christelijke scholen?
Wat geldt voor christelijke gemeenten?
Wat kunnen we hieruit leren voor (onze visie op) samenwerking tussen kerk(en), ouders en school?
Hoe krijgt dit in uw situatie gestalte?
Wat moet u zo houden? Wat moet u versterken? Hoe zou dit kunnen gebeuren?
Manier van opvoeden…. Lezen: Efeze 6: 1-4 en Kolossenzen 3:20-21
Waar gaat het over?
In Efeze 5 en 6 krijgt de christelijke gemeente, de mannen, hun vrouwen en de kinderen een aantal ‘huisregels’.
De kern ervan bestaat uit liefde en respect. Kinderen worden opgeroepen om hun ouders te gehoorzamen (:1
en 2). Daar is een belofte aan verbonden (:3 en ook in Kol.3 :24 komt de belofte terug). Het gezag van de
ouders is voor hun welzijn. ‘Opdat het u welga’. De ouders (de vaders) worden opgeroepen om hun kinderen
op te voeden in de lering (tucht – paideia) en de vermaning van de Heere. Maar er zijn wel grenzen. Ouders
moeten er voor zorgen dat hun kinderen niet zó te behandelen dat ze verbitterd worden (Ef. 6:4)of moedeloos
(Kol. 3: 21)
Vragen om te bespreken
Wat valt jou op in dit gedeelte?
Gelden deze gedeelten ook voor een leraar / een schoolteam (Zie o.a. de H. Catechismus)?
Hoe zou een school ouders kunnen ondersteunen in deze opvoedingsopdracht?
Is dit thema (gezag, gehoorzaamheid, respect) belangrijk in jullie school? Hanteren jullie dit
evenwichtig?
18
Ondersteunen de ouders de handelswijze van de school? Hoe zorgen jullie voor een ‘samenwerking’
op dit terrein?
Hoe respectvol spreken jullie als team met én over ouders? En weet je hoe dat andersom is?
De (plaats van de) vader in de opvoeding Lezen: Efeze 6:1-18
Waar gaat het over?
God geeft ouders, vader én moeder, samen een taak in de opvoeding van de kinderen. Kinderen worden dan
ook opgeroepen om hun vader en moeder te eren (Ex.20:12; Ef. 6:1)
Binnen deze opvoedingsopdracht hebben vader en moeder verschillende posities en hanteren zij een bepaalde
‘taakverdeling’.
Dat zien we ook in de Bijbelse tijden. Het eerste dat opvalt is dat die taken van vader en moeder niet strak
bepaald zijn. Vaders en moeders doen soms dezelfde dingen. Moeders verzorgden hun kinderen (bijvoorbeeld:
psalm 131:2, “Zo ik mijn ziel niet heb gezet en stilgehouden, gelijk een gespeend kind bij zijn moeder.”Jes. 49:15,
“Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat ze zich niet ontfermt over de zoon van haar buik?”? ”66:13).
Maar moeders gaven ook onderwijs aan hun kinderen (Spr 31:1 “De woorden van Lemuël, de last waarmee
hem zijn moeder onderwees”).
Als het gaat over vaders wordt er ook gesproken van vaders die troosten (Ps. 103:13 “Gelijk zich een vader
ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen die Hem vrezen.”). Veel vaker echter worden
vaders genoemd als het gaat om onderwijs en het uitoefenen van tucht (in de opvoeding). Bijvoorbeeld: Psalm
78:3, “Die wij gehoord hebben en weten ze en onze vaders ons verteld hebben” Spreuken 2:1 “Mijn zoon, zo
gij mijn redenen aanneemt” (en vele andere teksten uit Spreukenboek) Ef. 4:6 “En gij, vaders, verwekt uw
kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren”. “De patriarchale vader is
gezagsdrager en opdrachtgever, eigenaar en erflater, opvoeder en leraar, en verzorger” (Muis, 2016). Als
opvoeder is hij degene die kennis en wijsheid heeft vergaard en dit onderwijst aan zijn kinderen. Als leraar leidt
hij ze op de rechte weg.
Bijzonder is dat God Zich zowel met een vader als een moeder vergelijkt.
Jes. 66:13 “Als een die zijn moeder troost, alzo zal ik u troosten”; Psalm 103: 13 “Gelijk zich een vader ontfermt
over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen die Hem vrezen.” Lukas 15: 11-32 “Een zeker mens
(vader) had twee zonen…”
Huidig onderzoek laat zien dat betrokkenheid van vaders bij opvoeding en onderwijs belangrijk is (Oostdam &
Vries de, 2014). Deze betrokkenheid lijkt echter nog wel eens te wensen over te laten. Dat kan vanuit de
(situatie van de) vaders zelf komen. Soms zijn er ook barrières vanuit de schoolsituatie die vaders ‘tegen
houden’ om mee te doen (Oostdam & Vries de, 2014).
Vragen om te bespreken.
Welke taken hebben vaders nu veelal in het gezin?
Wat kun je zeggen over de betrokkenheid van vaders bij de school en de opvoeding?
Hoe kan een school vaders stimuleren en steun en bij het uitoefenen van hun taken in de opvoeding?
Op welke manier kan een school zorgen voor meer betrokkenheid van vaders bij de schoolse
activiteiten? (Denk bijvoorbeeld aan aanwezigheid bij gesprekken, beleggen van vaderavonden, vader-
klusmomenten).
Leraren valt op dat gesprekken anders verlopen als vaders bij het gesprek aanwezig zijn. Herkent u
dit?
Tegenwoordig komt het veel voor dat beide ouders (gedeeltelijk) buitenshuis werken. Soms hebben ze
beide een deeltijdbaan. Wat betekent dit voor de betrokkenheid bij opvoeding en onderwijs voor
vaders ? (Als beide ouders parttime werken zijn deze vaders ook meer met hun kinderen bezig).
19
Gedenkstenen oprichten Lezen: Jozua 4:1-24
Waar gaat het over?
In opdracht van God moet Jozua uit iedere stam een man kiezen die elk een steen moet nemen uit het midden
van de Jordaanbodem. Daar waar de priesters stilstaan met de Ark. Van die stenen moet een monument
gebouwd worden. Een ‘gedenknaald’. Als teken dat God grote daden heeft gedaan, daar bij de Jordaan. En als
de kinderen ‘morgen’ aan hun vaders vragen wat die stenen betekenen (: 21) dan mogen ze vertellen wat God
gedaan heeft. Christelijke opvoeding kunnen we wel vergelijken met ‘stenen oprichten’. Gedenkstenen. Met
behulp van die stenen onze kinderen (en kleinkinderen) doorgeven dat de God van Israël, de Vader van de
Heere Jezus nog steeds Dezelfde is. Ouders hebben die verantwoordelijkheid als eersten. Leraren op een
christelijke school hebben hier ook een taak. En veel mogelijkheden! Zo wordt van generatie op generatie Gods
grote daden doorgegeven.
Vragen om te bespreken
De stenen uit de Jordaan hadden een verwijzende functie. Welke symbolen hebben wij in en rond
onze school die verwijzen naar / gebruikt kunnen worden voor het verwijzen naar (de daden van)
God?
Hoe kunnen we de aandacht van de kinderen hierop vestigen? Of hoe kunnen we ze stimuleren om er
vragen over te stellen?
De stenen uit de Jordaan waren bedoeld om kinderen vragen te laten stellen aan hun ouders. Welke
mogelijkheden zie jij (vanuit school) om kinderen te stimuleren vragen te laten stellen aan hun ouders
over (de daden van) God? Hoe kunnen we symbolen uit de school of uit het dorp/stad hiervoor
gebruiken?
Loyaliteit en ouderliefde Lezen: 2 Samuel 18:24 – 19:8
Waar gaat het over?
In 2 Samuel gaat het over koning David, die te horen krijgt dat zijn zoon Absalom, die tegen hem opstond, is
gedood. Hij is zó overweldigd door het verdriet, dat hij vergeet dat zijn leger heeft gewonnen en dat zijn
mannen hun best hiervoor hebben gedaan. Door legeroverste Joab wordt hij daaraan herinnerd en deze zet
hem weer met beide benen in de realiteit, zodat hij uiteindelijk toch in de poort het overwinningsdefilé
afneemt (vers 8). Twee belangrijke pijlers in de relatie tussen ouders en kinderen vallen ons in deze
geschiedenis opmaken. Namelijk wederzijdse loyaliteit en onvoorwaardelijke ouderliefde. David blijft ondanks
dat Absalom tegen hem opstond, de dood van zijn zoon betreuren ten koste van zijn taak als koning. Ook in ons
dagelijks werk komen we de loyaliteit van ouders en de onvoorwaardelijke ouderliefde tegen als een realiteit.
We moeten dat als een vaststaand gegeven (h)erkennen, maar niet de realiteit uit het oog verliezen (Oostdam
& Vries de, 2014).
Vragen om te bespreken.
Welke voorbeelden van loyaliteit en onvoorwaardelijke ouderliefde ken je uit je eigen schoolpraktijk?
Wat is daarin ontroerend en wil je steunen en versterken? Waarom?
Wat ervaar je als lastig of als ongewenst? Hoe ga je daar mee om?
Als ouders (in onze ogen) geen goede dingen doen in de opvoeding van het kind zal een scherpe terechtwijzing zoals Joab deed, wellicht averechts werken. Maar wat doen we dan wel? Helpt het als je bedenkt hoe God met ons omgaat?
20
Tucht in de opvoeding Lezen: Spreuken 4 vers 1-13
Waar gaat het over?
Spreuken is bij uitstek het boek voor opvoeding en vorming van jongeren. Salomo onderwijst hier met
verwijzing naar de relatie met zijn eigen ouders en zijn eigen opvoeding. Die opvoeding bestaat uit onderwijs
op allerlei terreinen, die nu ook nog van belang zijn zoals werkhouding en seksuele opvoeding. Die opvoeding
bestaat ook uit tucht. Voor ons idee lijkt tucht uitoefening een actie na een vergrijp. In het Duits klinkt ‘tucht’
als ‘ziehen’. En dat is als het ware preventief. Door voorleven en positieve manier van handelen de ander
inwinnen. Tucht wordt ook wel vergeleken met ‘tocht’ (vaart, water). Dat zijn grenzen tussen het ene en
andere gedeelte (land). Dan heeft ‘tucht’ iets meer van (trekken van) grenzen. De vraag is hoe we thuis en op
school de (uitoefening van) tucht op een goede manier vertalen naar deze tijd. Waarbij we ons bewust moeten
zijn dat we vanuit de eigen tijdgeest het aspect van discipline (soms) dreigen te verwaarlozen.
Vragen om te bespreken.
In hoeverre geldt in de relatie tussen leraar en leerling het zelfde als tussen ouder en kind. Wat zegt
dat over de samenwerking tussen ouder en leerkracht
Wat zegt dit gedeelte over het belang van en de invulling van de taak van vaders? Geldt voor moeders
hetzelfde? Hebben grootouders een nieuwe taak in onze tijd?
Hoe kun je als school een bijdrage aan leveren aan het goed kunnen vervullen van deze taken door
(groot-)ouders?
Wat is de betekenis van vers 3, met name ook wat betreft opvoedingsstijl?
Hoe vertalen we ‘de tucht’ naar onze tijd? Hoe hanteren we dat op school? Hoe ligt op school de
verhouding preventief en correctief? Trekken we hier één lijn met thuis? (Hoe) weten ouders van onze
visie en aanpak? En wij van die van hen?
‘Discipline’ ligt dicht tegen ‘tucht’ aan. Hoe belangrijk is discipline op onze school? En thuis? Hoe
kunnen we hier samen met ouders eventueel meer aandacht aan besteden?
Dit document is een product van de leerkring ouderbetrokkenheid. Maart 2017.
CorJohn van der Beek Driestar educatief
Jan Noteboom (auteur) Driestar educatief
Ali Peekstok Ds. J. Beukelmanschool te Alblasserdam
Ketie van Eeden Petersman-Ras Joh. Calvijnschool te Gouda
Annemarie Ruben Joh. Calvijnschool te Sliedrecht
Henk van der Vliet Joh. Calvijnschool te Leerdam
Albert de Vries (auteur) Driestar educatief