Post on 22-Jul-2020
6. Als fietser veilig in het verkeer
A. oversteken met een gemachtigd opzichter
1 Aan welke kant moet je fietsen op het fietspad? A rechts C om het even
B links D beide kanten mogen
2 Wat moet je doen als je als fietser de oversteekplaats nadert?
A bruusk remmen C sneller rijden B matig je snelheid D stoppen
3 Wat moet je doen op het einde van het fietspad? A verder rijden C bel laten rinkelen
B stoppen D arm uitsteken
4 Aan welke kant van je fiets moet je afstappen?
A linkerkant C achterkant B voorkant D rechterkant
5 Waar moet je wachten om over te steken? A op het fietspad C op het voetpad
B op de baan D op het zebrapad
6 Wanneer mag je oversteken?
A als de gemachtigde opzichter een teken geeft
C als er geen auto’s komen
B als ik zin heb D nooit
7 Wat moet ik doen terwijl ik oversteek?
A Ik kijk links, rechts en weer links.
C Even stoppen.
B Ik kijk rechts en links. D Vlug lopen.
8 Hoe steek ik een zebrapad steeds over?
A rijdend C als voetganger B rinkelend met de bel D fietsend
B. rechts afslaan (1 en 2)
9 Wat moet je eerst doen als je rechts wil afslaan? A minder je snelheid C stoppen
B vermeerder je snelheid D met de bel rinkelen
10 Welke arm moet je uitsteken?
A je linkerarm C beide armen B je rechterarm D geenenkele arm
11 In welke richting(en) moet je goed kijken? A links, voor en achter C rechts, voor en achter
B links D voor en achter
12 Waarom moet je ook eens naar rechts kijken?
A voetgangers willen oversteken
C een agent kijkt toe
B een auto claxonneert D het staat in de wet
13 Wanneer kan je afslaan?
A als je de arm uitsteekt C als je vrije doorgang hebt
B als een agent teken geeft D als je even belt
14 Met wie moet je oogcontact houden?
A met de politieagent C met de autobestuurder
B met fietsers D met voetgangers
C. links afslaan (1 en 2)
15 Wat moet je eerst doen als je links wil afslaan? A verhoog je snelheid C minder je snelheid
B stoppen D remmen
16 In welke richting moeten we de arm uitsteken?
A naar rechts C naar boven B naar beide kanten D naar links
17 Naar welke auto’s moeten we kijken? A links, voor en achter je C enkel rechts
B rechts, voor en achter je D enkel links
18 Waar moet je nog voor opletten?
A of er voetgangers willen oversteken
C of iemand belt
B of de politie aanwezig is D of het glad ligt
19 Wat moet je doen met de autobestuurder?
A oogcontact maken C zwaaien B even bellen met fietsbel D even roepen
D. kruispunt oversteken met voorrang van rechts
20 Wat moet je doen als fietser als een kruispunt nadert? A snelheid verhogen C minder je snelheid
B remmen D afstappen
21 Naar welk verkeer moeten we goed kijken?
A achter je, links en rechts C rechts van je B voor je D links van je
22 Wat doe je eerst aan het kruispunt? A afstappen C stoppen
B vlug overfietsen D oogcontact maken
23 Welke voertuigen hebben voorrang?
A uit geenenkele richting C uit alle richtingen B voertuigen rechts D voertuigen links
24 In welke richting moet ik kijken als ik geen voertuigen rechts van
me zie? A links C voor en achter
B rechts D links en rechts
25 Wat moet ik doen als een auto van rechts komt die stopt?
A even bellen C vlug doorfietsen B stoppen D oogcontact maken
26 Wanneer kan ik doorrijden? A als die een teken geeft C als hij blijft stoppen
B als hij claxonneert D als hij uitstapt
E. een hindernis voorbijrijden
27 Wat moet ik eerst doen als ik een hindernis moet voorbijrijden?
A vragen of ik mag rijden C op het voetpad staan B minder snelheid D verhoog snelheid
28 In welke richting moet ik eerst kijken? A rechts over de schouder C voor mij
B links over de schouder D naar de grond
29 Welke arm moet ik uitsteken?
A rechter C linker B beide D geenenkele
30 Hoeveel afstand moet ik tijdens het voorbijfietsen van de hindernis
houden? A 1 m C net langs
B via het voetpad passeren D voldoende
31 Wat moet ik doen na het passeren van de hindernis?
A zo snel mogelijk fietsen aan de rechterkant van de
baan
C remmen
B afstappen D arm uitsteken
32 Waar moet je heel goed voor opletten als je een stilstaande auto als hindernis voorbijsteekt?
A een bestuurder kan uitstappen
C voor voetgangers
B voor gladheid van de weg D voor agenten
F. aan een T-kruispunt links inslaan
33 Wat moet ik eerst doen als ik een T-kruispunt nader?
A verhoog je snelheid C minder je snelheid B rechterarm uitsteken D afstappen
34 In welke richting moet ik goed kijken? A links over je schouder C rechts
B rechts over je schouder D voorwaarts
35 Waar moet je goed naar kijken?
A het afkomend verkeer C verkeer van links B het achterliggend verkeer D verkeer van recht
36 Wat moet ik uitsteken? A je tong C je fluojasje
B je been D je arm
37 In welke richting moet ik eerst kijken?
A links C achterwaarts B voorwaarts D rechts
38 Waarom moet ik eerst in die richting kijken? A kinderen kunnen
overlopen
C deze voertuigen
hebben voorrang B zebrapad is niet zichtbaar D politie kan toekijken
39 Wanneer mag ik oversteken? A als er geen voertuigen
komen van rechts
C als er geen voertuigen
van links komen B als er geen weggebruikers
meer zijn
D als het groen licht is
40 In welke richting(en) kijk ik nog eens naar alvorens over te
steken? A links C rechts
B links en rechts D achterwaarts
41 Hoe sla ik links af?
A met een kleine bocht C met een grote bocht B heel langzaam D met rechterarm
42 Wat moet ik doen als een auto van rechts komt en stopt?
A maak oogcontact C bel laten rinkelen
B even zwaaien D afstappen
43 Wanneer mag ik dan oversteken? A als hij duidelijk teken
geeft dat je door mag
C als ik dringend naar
huis moet
B als hij uitstapt D als er groen licht is
G. oversteken op een brug zonder voorrang
44 Wat moet ik doen als ik aan een brug kom zonder voorrang?
A verhoog je snelheid C remmen B verminder je snelheid D afstappen
45 Wat moet ik doen als ik moet oversteken? A vlug fietsen C stoppen
B arm uitsteken D afstappen en lopen
46 In welke richting(en) moet ik goed kijken? A rechts over je schouder,
links en voor je
C links
B achter je D rechts
47 Aan wie moet ik voorrang verlenen? A oude mensen C voetgangers
B kinderen D aan de tegenliggers
48 Wat moet ik doen als ik oversteek?
A achterwaarts kijken C rechts kijken B links en rechts kijken D links kijken
49 Aan welke kant rijd ik op de brug? A bovenkant C rechts
B in het midden D links
H. voorrangsweg oversteken aan fietsoversteekplaats
50 Aan welke kant van het fietspad op de voorrangsweg moet ik
rijden? A beide kanten C rechts
B bovenkant D links
51 Wat moet ik doen als ik de oversteekplaats nader?
A snelheid verhogen C arm uitsteken B snelheid minderen D oogcontact maken
52 Wat moet ik doen als ik moet oversteken?
A lopen C stoppen
B rechterarm uitsteken D bellen
53 Welke wegmarkering duidt aan dat ik moet stoppen en voorrang geven?
A leeuwentanden C haaientanden
B dolfijnentanden D kattentanden
54 In welke richting(en) moet ik goed kijken? A links, rechts en voor je C links
B achter je D rechts
55 Wat doe ik tijdens het oversteken?
A ik kijk links, rechts en links
C bellen
B vlug stappen D achter me kijken
56 Hoe steek ik over?
A voorzichtig fietsend C te voet B vlug fietsend D huppelend
57 Wat doe ik tijdens het oversteken als een auto nadert? A oogcontact maken C bellen
B arm uitsteken D vlug oversteken
I. met de fiets op een rond punt (rotonde) (1 en 2)
58 Wat moet ik eerst doen als ik een rotonde nader?
A kijken hoe het fietspad loopt en hoe de auto’s
rijden
C oogcontact maken
B de borden bekijken D remmen
59 Waar moet ik stoppen? A aan een verkeersbord C op het voetpad
B aan de oversteekplaats voor de haaientanden
D aan de kant van de weg
60 Waarop wijzen haaientanden? A je hebt voorrang C voetgangers eerst
B stoppen en voorrang verlenen
D arm uitsteken
61 Waarheen moet ik kijken?
A richting van de fietsers C de verkeersborden B de richting vanwaar de
auto’s komen
D het zebrapad
62 Wat doe ik tijdens het oversteken?
A arm uitsteken C links en rechts kijken B achter me kijken D oogcontact maken
63 Wat betekent het als er geen haaientanden staan? A stoppen C ik heb voorrang
B voorrang verlenen D remmen
64 Waar moet ik toch opletten?
A of er geen auto’s doorrijden
C op onverwachte voetgangers
B op snelle fietsers D op verkeersborden
65 Wat moet ik als fietser doen als een auto wil afslaan op de rotonde
die niet onderbroken wordt? A vlug fietsen C oogcontact maken
met de bestuurder B een kaart raadplegen D een agent roepen
J. fietsen in groep op een rustige baan
66 Waar mag ik met twee naast elkaar fietsen? A op een rustige, brede
baan
C op een voetpad
B op een drukke weg D op de berm
67 Aan welke kant moeten we rijden?
A beide kanten C linker B achterkant D rechter
68 Wat moet doen als we een kruispunt of hindernis naderen? A oogcontact maken C niets
B verwittig de andere fietser en rij weer op één lijn
D afstappen
69 In welke richting moeten we kijken aan het kruispunt?
A links C links en rechts
B rechts D achterwaarts
K. fietsen in groep op een drukke baan
70 Hoe fietsen we in groep op een drukke baan? A met 2 naast elkaar C achter elkaar
B allen naast elkaar D met 3 naast elkaar
71 Hoe rijden we zoveel mogelijk?
A zo traag mogelijk C links B zo snel mogelijk D rechts
72 Wat doen we als we een hindernis naderen?
A we verwittigen de andere fietsers van de groep
C afstappen
B op het voetpad
verdergaan
D bellen met fietsbel
73 Wat doe je vooraleer je de hindernis neemt? A links kijken C rechts kijken
B over de schouder kijken
en je arm uitsteken
D remmen
74 Wat doen we na het nemen van een hindernis? A zo snel mogelijk rechts
rijden op het fietspad
C naar verkeersborden
kijken B arm uitsteken D fietsbel gebruiken
L. oversteken aan verkeerslichten
75 Wat moet ik doen als ik aan de oversteekplaats met fietslichten kom?
A snelheid verhogen C stoppen B vlug overfietsen D oogcontact maken
76 Waar moet ik stoppen? A voor verkeersbord C aan de paal
B aan de haaientanden voor de oversteekplaats
D voor het zebrapad stoppen
77 Wanneer mag ik over?
A als het verkeerlicht voor fietsers groen springt
C bij rood licht voor voetgangers
B bij groen licht voor voetgangers
D bij oranje licht voor voertuigen
78 Hoe steek ik over? A zwaaiend C stappend
B rennend D fietsend
79 Wat doe ik tijdens het oversteken?
A links kijken C links en rechts kijken B voor me kijken D rechts kijken
80 Wat moet ik doen als ik als fietser wil oversteken aan het zebrapad?
A afstappen en met de fiets aan de hand oversteken
C wachten op het teken van een agent
B fietsen over het zebrapad D oogcontact maken met de voetgangers