PO & VO
Kwaliteit van bestuur en scholen, module identiteit
ZELFEVALUATIEKADER-IDENTITEIT In het openbaar onderwijs
KADER VOOR DE KWALITEITSZORG, ZELFEVALUATIE VAN DE IDENTITEIT OPENBAAR ONDERWIJS Versie 2.0 voor het schooljaar 2010-2011
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
2
IDENTITEIT HET KADER Drs. C.J.M. Hoffmans, in opdracht van de VOS/ABB Emmeloord, 2009 Woerden, 2010 (herziene versie) © VOS/ABB, www.vosabb.nl
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
3
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING
4
2 ZELFEVALUATIE EN KWALITEITSZORG?
5
3 STANDAARDEN VOOR IDENTITEIT
7
4 WERKWIJZE
15
5 WAT IS ONZE WERKWIJZE BIJ VISITATIE OF AUDITING?
18
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
4
1 INLEIDING
In toenemende mate groeit in het onderwijs de overtuiging dat de professionaliteit van
bestuurders en managers van groot belang is voor eigentijdse verhoudingen in het besturen
en aansturen van onderwijsinstellingen en het vorm en inhoud geven van begrippen als
autonomie, lumpsum, toezicht en kwaliteitszorg. De Code Goed Bestuur en de discussie over
governance getuigen hiervan.
Om deze ambities te realiseren is het kader ZEK bestuur ontwikkeld. ZEK staat voor
zelfevaluatiekader. Het ZEK wordt ingezet door de VOS/ABB bij het ondersteunen en
begeleiden van bestuursprocessen in het primair en voortgezet onderwijs. Met het ZEK kan
de kwaliteitszorg ook op het bestuurlijk niveau worden betrokken.
Binnen governance, maar ook vanuit de huidige situatie van scholen vormt het eigen gezicht
en de identiteit van onderwijsinstellingen in toenemende mate onderwerp van bespreking.
In deze notitie wordt een kader geschetst voor identiteit binnen het openbaar onderwijs.
Het kader en de instrumenten kunnen als module aan ZEK-bestuur worden gekoppeld of als
afzonderlijk kader worden benut in het kader van de ontwikkeling en de kwaliteitszorg.
Deze notitie is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de plaats van de zelfevaluatie
geschetst in het kader van de kwaliteitszorg en wordt de structuur van het kader
beschreven. In hoofdstuk 3 komen de standaarden aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de
werkwijze van de zelfevaluatie beschreven. De notitie wordt in hoofdstuk 5 afgesloten met
een beschrijving van een aanpak voor een visitatie of audit van de zelfevaluatie(s).
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
5
2 ZELFEVALUATIE EN KWALITEITSZORG
In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 2.1 het kader ZEK IDENDITEIT in het perspectief van
kwaliteitszorg geplaatst. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 aandacht besteed aan de
gebruikte begrippen, de ordening van de standaarden en de beoordelingscategorieën.
2.1 Kwaliteitszorg
Kwaliteitszorg wordt beschouwd als ‘het totaal van activiteiten, procedures en
instrumenten, die bedoeld zijn om op een permanente, systematische en cyclische wijze de
kwaliteit van het onderwijs te bepalen, te bewaken, te borgen en te verbeteren’.
Concreet komt kwaliteitszorg neer op het beantwoorden van de volgende vijf vragen:
Doen we de goede dingen?
Doen we de dingen goed?
Hoe weten we dat?
Vinden anderen dat ook?
Wat doen we met die kennis en informatie?
De VOS/ABB plaatst kwaliteitszorg en zelfevaluatie primair in het perspectief van kwaliteits-
ontwikkeling. Tegelijkertijd kunnen de uitkomsten van kwaliteitszorg worden benut in het
kader van de verantwoording naar de omgeving.
Goede kwaliteitszorg richt zich op diverse beleidsterreinen en de samenhang daartussen
(integraal). Goede kwaliteitszorg is ook systematisch en cyclisch. Dat houdt in dat een
organisatie planmatig bepaalt welke kwaliteit zij wil leveren, nagaat of zij deze levert en
acties onderneemt om de kwaliteit te borgen en zonodig te verbeteren.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
6
2.2 Begrippen en structuur
Bij het kader worden drie begrippen gebruikt: standaarden, indicatoren en domeinen.
Een standaard is een omschrijving van een gewenste kwaliteit die als streefbeeld moet
worden opgevat. Ook verwijst het begrip standaard naar een maatstaf die gebruikt kan
worden bij het zelf vaststellen van de kwaliteit.
Met een indicator geef je een indicatie van de kwaliteit van een standaard.
Voor de school kunnen indicatoren vier functies vervullen:
• een signaalfunctie: het zijn knipperlichten op een controlepaneel;
• een evaluatiefunctie: met indicatoren toon je aan in hoeverre standaarden worden
gehaald;
• een dialoogfunctie: er kan over gesproken worden;
• een planningsfunctie: aan de hand van indicatoren kun je het effect van
verbeteringen nagaan.
Ten slotte wordt het begrip domein gebruikt als een ordeningskader voor de
standaarden.
Op het niveau van de standaarden is gekozen voor het oordelen op een vierpuntschaal:
• onvoldoende, matig, voldoende, goed
Ook het niveau van de indicatoren wordt een vierpuntschaal gebruikt. Daaraan is een vijfde
punt toegevoegd, daar waar men geen oordeel kan uitspreken:
• zwak, meer zwak dan sterk, meer sterk dan zwak, sterk, weet ik niet.
Bij de tevredenheidlijsten wordt eveneens gewerkt met een vergelijkbare schaal:
• helemaal mee oneens, oneens, eens, helemaal mee eens, weet ik niet
• klopt helemaal niet, klopt niet, klopt, klopt helemaal, weet ik niet.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
7
3 STANDAARDEN VOOR IDENTITEIT
In dit hoofdstuk komen de standaarden aan de orde voor identiteit. In paragraaf 3.1 wordt
definiëren het begrip identiteit gedefinieerd. In de paragrafen 3.2 tot en met 3.4 wordt het
begrip uitgewerkt in standaarden.
3.1 Identiteit
Identiteit wordt door de VOS/ABB gezien als het eigen gezicht van de organisatie, de
toegevoegde waarde, dat wat uniek maakt. Identiteit komt tot uitdrukking in het gedrag
van de mensen die werken in de organisatie. Aan de identiteit liggen overtuiging en
kernwaarden ten grondslag.
Bij het begrip identiteit kunnen vier aspecten worden onderscheiden:
• Levensbeschouwelijke identiteit: normen en waarden vanuit
een bepaalde levensbeschouwing.
• Onderwijskundige identiteit: de visie en kernwaarden op het
terrein van het onderwijskundig handelen en de
onderwijskundige inrichting.
• Pedagogische identiteit: de wijze waarop met leerlingen wordt
omgegaan en hoe tegen de ontwikkeling van leerlingen wordt
aangekeken.
• Maatschappelijke identiteit: wat is de positie in relatie tot de
maatschappelijke omgeving.
Deze vier aspecten vormen samen de identiteit van een school of van een bestuur.
De uitwerking van de identiteit vindt vaak op schoolniveau plaats. Daar worden keuzes
gemaakt voor wat betreft de visie op onderwijs en leerlingen en de onderwijskundige
inrichting van het onderwijs. Scholen maken onderdeel uit van een grotere organisatie,
veelal een stichting, onder het stichtingsbestuur. Goed bestuur betekent dat kaders worden
vastgesteld, waarbinnen scholen kunnen opereren. De identiteit is onderdeel van het beleid
van een schoolbestuur.
Voor het openbaar onderwijs worden in het algemeen drie materiële kenmerken genoemd
die in de grondwet en onderwijswetten zijn vastgelegd:
● Openbaar onderwijs is algemeen toegankelijk ongeacht godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras of seksuele geaardheid.
● Op openbare scholen zijn alle Nederlanders op gelijke voet benoembaar.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
8
● Openbaar onderwijs is actief pluriform en besteedt bewust aandacht aan de
verscheidenheid in levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden in de
Nederlandse samenleving. Het openbaar onderwijs is gericht op de samenhang in de
maatschappij als geheel: op het samen leven van de verschillende overtuigingen en
vooral op het samen vorm geven aan die samenleving1.
Het bestuur geeft in het jaarverslag aan op welke wijze het afgelopen jaar inhoud is
gegeven aan het scheppen van een veilige leer- en werkomgeving en het hanteren en
uitdragen van de democratische waarden van een open samenleving
en de vormgeving van de openbare identiteit.
De VOS/ABB heeft in samenspraak met de leden een handreiking
ontwikkeld voor het gesprek over de identiteit van het openbaar
onderwijs2. Daarbij worden zes kernwaarden onderscheiden voor de
identiteit van een openbare school:
● Iedereen welkom
De openbare school staat open voor alle leerlingen, ongeacht hun
levensovertuiging, godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht of seksuele
geaardheid.
De openbare school is bij uitstek een ontmoetingsschool. Door op school
samen te werken en samen te leven wordt een fundament gelegd voor
de toekomstige sociale cohesie tussen burgers van onze samenleving en het
functioneren in een multiculturele samenleving.
● Iedereen benoembaar
De openbare school staat open voor iedereen, ongeacht levensovertuiging,
godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht of seksuele geaardheid.
Van openbare scholen wordt verwacht dat zij dit in hun benoemingsbeleid tot
uitdrukking brengen.
● Wederzijds respect
De openbare school houdt rekening met en gaat uit van wederzijds respect voor de
levensbeschouwing of godsdienst van alle leerlingen, ouders en personeelsleden.
Dat is niet alleen het uitgangspunt bij het geven van onderwijs, maar ook bij het
maken en het naleven van afspraken over omgangsvormen, regels en voorschriften
en bij de wijze van communiceren.
1 Veugelers, W. & E. de Kat (2005). Identiteitsontwikkeling in het openbaar onderwijs. Apeldoorn:
Garant Uitgevers. 2 VOS/ABB (2008). Handreiking identiteit Openbaar onderwijs. Woerden: VOS/ABB.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
9
● Waarden en normen
De openbare school besteedt actief aandacht aan uiteenlopende
levensbeschouwelijke, godsdienstige en maatschappelijke waarden en normen.
De openbare school brengt iedere leerling in aanraking met
maatschappelijke en levensbeschouwelijke waarden, die leven in
de Nederlandse maatschappij.
● Van en voor de samenleving
De openbare school betrekt leerlingen, ouders en personeelsleden
actief bij de besluitvorming over doelstellingen en
werkomstandigheden.
Het bestuur van een openbare school laat zich leiden door
kernwaarden van behoorlijk bestuur, openheid, openbaarheid,
zeggenschap en participatie van betrokkenen.
● Levensbeschouwing en godsdienst
De openbare school biedt de gelegenheid om levensbeschouwelijk of godsdienstig
vormingsonderwijs te volgen.
Indien ouders/leerlingen daar prijs opstellen, biedt de openbare school de
gelegenheid godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te
volgen.
3.2 Standaarden voor het domein gelijkwaardigheid
Voor het domein gelijkwaardigheid zijn drie standaarden geformuleerd:
• (1) toelaatbaarheid leerlingen
• (2) benoembaarheid personeel
• (3) respectvolle omgang
In deze paragraaf worden de standaarden nader uitgewerkt.
Standaard 1: Ons bestuur ziet erop toe dat onze scholen open staan voor alle leerlingen, voor wie
het onderwijs bestemd is.
Indicatoren:
1. Op onze scholen worden alle leerlingen toegelaten, waarvoor ons onderwijs is bestemd.
2. Onze scholen hebben in het schoolplan de criteria voor toelating vastgelegd ( de grenzen die de
scholen heeft gesteld aan de zorg die de scholen biedt: de zorgbreedte).
3. Onze scholen hebben de toelatingscriteria beschreven in de schoolgids.
4. Onze scholen motiveren schriftelijk de weigering van leerlingen op basis van vastgelegde criteria.
5. Onze scholen voeren zo nodig een actief spreidingsbeleid (afspraken, samen met de gemeente en
met andere scholen).
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
10
Toelichting:
Op de openbare school zijn leerlingen toelaatbaar ongeacht hun levensovertuiging,
godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht of seksuele geaardheid. Dit uitgangspunt
vormt mede de basis voor het willen zijn van een ontmoetingsschool. Dit betekent niet dat
de school alle leerlingen moet opnemen. Een school kent eigen grenzen, die bepaald worden
door de zorgcapaciteit van de school. Van openbare scholen mag worden verwacht dat zij
scherp in beeld hebben welke leerlingen niet worden toegelaten. En dat zij dit vastleggen in
hun schoolplan en goed communiceren naar (potentiële) ouders in de schoolgids.
Standaard 2: In ons personeelsbeleid komt onze openbare identiteit duidelijk tot uitdrukking.
Indicatoren:
1. In ons wervings- en aanstellingsbeleid wordt benadrukt dat iedereen benoembaar is op onze
scholen (ongeacht levensovertuiging, godsdienst, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, seksuele
geaardheid).
2. In advertenties staat aangegeven dat van kandidaten wordt verwacht dat zij bereid zijn te werken
overeenkomstig de kernwaarden van openbaar onderwijs.
3. In sollicitatiegesprekken wordt nagegaan of kandidaten bereid zijn te werken in overeenstemming
met de kernwaarden van openbaar onderwijs.
4. De bereidheid te werken in overeenstemming met de kernwaarden van openbaar onderwijs vormt
bij ons een belangrijk selectiecriterium.
5. Tijdens functioneringsgesprekken wordt besproken op welke wijze invulling wordt gegeven aan de
identiteit van het openbaar onderwijs.
6. Tijdens beoordelingsgesprekken wordt besproken op welke wijze invulling is gegeven aan de
identiteit van het openbaar onderwijs.
7. Wij voeren een actief beleid om het personeel zoveel mogelijk een afspiegeling te laten zijn van
onze leerling-populatie (beleid en activiteiten zijn vastgelegd, gericht benaderen van bepaalde
doelgroepen).
8. Wij zien er op toe dat in het scholingsaanbod van de scholen aandacht is voor
identiteitvraagstukken.
Toelichting:
Iedereen die beschikt over de juiste bevoegdheden en die bekwaam wordt geacht, is
benoembaar op een openbare school. Dit is niet genoeg voor een personeelsbeleid dat past
bij de identiteit van het openbaar onderwijs. Van openbare scholen mag worden verwacht
dat zij actief nagaan of personeelsleden voldoende bereid zijn de openbare identiteit ook in
de dagelijkse praktijk uit te dragen en vorm en inhoud te geven. Daarnaast vervult het
personeel voor leerlingen een voorbeeldfunctie (rolmodel). Van scholen wordt verwacht dat
zij – indien van toepassing – gericht beleid voeren om het personeel een afspiegeling te
laten zijn van de leerling-populatie. Dat kan betekenen dat gericht geworven moet worden
onder bepaalde doelgroepen.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
11
Standaard 3: Ons bestuur ziet er op toe dat het personeel respectvol omgaat met collega’s,
leerlingen en ouders.
Indicatoren:
1. Ons bestuur heeft beleid vastgelegd over de wijze waarop ons personeel omgaat met collega’s,
ouders en leerlingen.
2. Onderdeel van het vastgelegde beleid vormt een neutrale en respectvolle houding ten opzichte van
godsdiensten en levensovertuigingen (in woord en daad).
3. Onderdeel van het vastgelegde beleid vormt een pestprotocol en / of anti-discriminatiecode voor
alle scholen.
4. Onderdeel van het vastgelegde beleid vormt vertrouwenspersonen voor alle scholen.
5. Ons bestuur ziet erop toe dat alle scholen omgangsregels voor personeel, leerlingen en ouders
hebben vastgelegd (leerlingenreglement, regels zichtbaar in de school, schoolgids).
6. Ons bestuur toetst de regels van de scholen aan het vastgestelde beleid.
7. Wij hebben een klachtencommissie voor klachten op het terrein van discriminatie en intimidatie.
8. Ons personeel meldt incidenten op het terrein van discriminatie en intimidatie jegens
personeelsleden bij het bestuur.
Toelichting:
De openbare school respecteert levensbeschouwingen of godsdiensten van leerlingen en
ouders. Respect voor de eigenheid van leerlingen en ouders vormt een belangrijke
kernwaarde in het openbaar onderwijs. Wat van openbare scholen mag worden verwacht is,
dat zij een respectvolle omgang zichtbaar maken in woord en geschrift. Dat betekent dat zij
in de communicatie met leerlingen en ouders expliciet aandacht besteden aan respectvolle
omgangsvormen en hierin een actieve opstelling kiezen.
Op grond van de Arbo-wet3 moeten werkgevers beleid voeren ter voorkoming van
discriminatie op de werkvloer. Van openbare scholen mag op grond van de openbare
identiteit in deze een actief beleid worden verwacht.
3 Arbeidsomstandighedenwet, Hoofdstuk 2, art. 3.2
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
12
3.3 Standaarden voor het domein pluriformiteit en actief burgerschap
Voor het domein pluriformiteit en actief burgerschap zijn twee standaarden geformuleerd:
- (4) geestelijke stromingen en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs
- (5) actief burgerschap en participatie
In deze paragraaf worden de standaarden nader uitgewerkt.
Standaard 4: Ons bestuur ziet erop toe dat onze scholen actief aandacht besteden aan
levensbeschouwelijke, godsdienstige en maatschappelijke stromingen.
Indicatoren:
1. Ons bestuur toetst of onze scholen in het activiteitenaanbod de grote levensbeschouwelijke,
godsdienstige en maatschappelijke stromingen behandelen vanuit een neutraal standpunt (geestelijke
stromingen, maatschappijleer, vastgelegd in schoolplan, methoden).
2. Ons bestuur toetst of daarbinnen aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van een respectvolle
houding ten opzichte van deze stromingen.
3. Ons bestuur toetst of onze scholen ouders informeren over dit aanbod (schoolgids, website,
nieuwsbrieven, ouderavond).
4. De scholen van ons bestuur gaan jaarlijks bij ouders na of zij behoefte hebben aan
levensbeschouwelijk of godsdienstig vormingsonderwijs.
5. Ons bestuur ziet erop toe dat scholen ouders in de schoolgids informeren over de mogelijkheden, de
organisatie en de inhoud van dit onderwijs.
6. Ons bestuur ziet erop toe dat scholen leerlingen in de gelegenheid stellen dit onderwijs te volgen,
indien leerlingen/ouders dit wensen.
Toelichting:
Voor alle scholen – openbaar of niet openbaar – geldt dat leerlingen kennismaken met de
grote godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke stromingen. Openbare
scholen nemen in dubbele zin hierin een speciale positie in:
• Openbare scholen laten leerlingen kennismaken met deze stromingen vanuit een neutraal
standpunt. De openbare school is immers niet gebaseerd op een specifieke godsdienst of
specifieke levensovertuiging.
• Openbare scholen zijn actief pluriform. De verschillende levensbeschouwelijke,
godsdienstige en maatschappelijke achtergronden van leerlingen en ouders vormen
uitgangspunt bij het voorbereiden van leerlingen op een pluriforme samenleving. De
openbare school is een ontmoetingsschool.
Openbare scholen zijn wettelijk verplicht de mogelijkheid te bieden tot het volgen van
levensbeschouwelijk of godsdienstig vormingsonderwijs, wanneer ouders en/of leerlingen
dit wensen4. Gelegenheid bieden betekent het beschikbaar stellen van lokalen en tijd.
4 artikel 50 van de Wet op het Primair Onderwijs en artikel 46 en 47 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
13
Standaard 5: Ons bestuur voert een beleid op het terrein van actief burgerschap, democratie en
sociale integratie.
Indicatoren:
1. In onze visie zijn onze uitgangspunten voor actief burgerschap en sociale integratie vastgelegd.
2. In onze visie staat beschreven op welke wijze wij de basiswaarden van de Nederlandse samenleving
uitdragen (vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid, autonomie, non-
discriminatie).
3. Onze missie en visie op dit terrein zijn opgenomen in de schoolgidsen van de scholen.
4. Ons bestuur ziet erop toe dat onze scholen een activiteitenaanbod hebben op het terrein van actief
burgerschap en sociale integratie (doelen, inhouden, leerlijnen; zowel kennis/inzicht als
vaardigheden en houdingen).
5. Ons bestuur toetst of onze scholen een activiteitenaanbod hebben om leerlingen ervaring te laten
opdoen met democratische principes (gelijkwaardigheid, vrijheid van meningsuiting, regels,
besluitvormingsprocessen, kritisch omgaan met bronnen, onderscheid feiten en meningen,
discussievaardigheden, debat, geven van feedback, luisteren, je mening geven).
6. Ons bestuur ziet er op toe dat onze scholen een actieve leerlingenraad hebben.
7. Ons bestuur ziet erop toe dat onze scholen actief samenwerken met instellingen in de omgeving
(sport, cultuur, politiek, wijkcentrum, buurthuis, scholen en andere instellingen).
Toelichting:
Op grond van de Wet hebben alle scholen de opdracht aandacht te besteden aan de
basisprincipes van de Nederlandse rechtstaat. De opdracht aan scholen om actief
burgerschap en sociale integratie te bevorderen, is vastgelegd in een aantal wetsartikelen
met betrekking tot de sectorwetten voor primair en voortgezet onderwijs5. Actief
burgerschap is de bereidheid en het vermogen deel uit te maken van de gemeenschap en
daar een actieve bijdrage aan te leveren. Sociale integratie omvat de participatie aan de
maatschappij en haar instituties en bekendheid met en betrokkenheid bij uitingen van de
Nederlandse cultuur. Openbare scholen hebben vanwege hun bijzondere positie in ons
onderwijsbestel en het uitgangspunt van actieve pluriformiteit en participatie een
specifieke verantwoordelijkheid. Van hen mag een actief beleid op dit terrein worden
verwacht met het oog op hun bindende rol in de samenleving.
De school moet niet alleen willen staan in het begeleiden van de leerlingen. Leerlingen
wonen in een buurt, waarvan de school onderdeel is. Onderwijs en opvoeding zijn een
gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de ‘community’. Van scholen mag worden
verwacht dat zij hierin actief participeren.
5 Artikel 8.3 van de Wet op het Primair Onderwijs en artikel 17 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
14
3.4 Standaarden voor het domein democratie
Voor het domein democratie zijn twee standaarden geformuleerd:
- (6) transparantie
- (7) zeggenschap
- (8) profiel
In deze paragraaf worden de standaarden nader uitgewerkt.
Standaard 6: Ons bestuur werkt transparant.
Indicatoren:
1. Ons bestuur vergadert in beginsel openbaar.
2. Ons bestuur informeert belanghebbenden actief over de vergaderingen, de agenda en de genomen
besluiten (leerlingen, personeel, ouders).
3. Ons bestuur stelt op verzoek vergaderstukken beschikbaar aan belanghebbenden (leerlingen,
ouders, personeel).
4. Ons bestuur verstrekt actief en passief gegevens over de organisatie en de scholen.
5. Ons bestuur heeft beleid geformuleerd hoe er binnen de organisatie wordt gecommuniceerd.
6. Ons bestuur heeft een heldere klachtenprocedure vastgelegd.
7. Ons bestuur verantwoordt zich naar personeel, ouders en leerlingen en de maatschappelijke
omgeving.
Toelichting:
Het bestuur van openbare scholen laat zich bij zijn handelen – net als de overheid – leiden
door kernwaarden van behoorlijk bestuur, openheid en openbaarheid, zeggenschap en
participatie van betrokkenen. Het bestuur ziet er op toe dat deze uitgangspunten op alle
niveaus van de organisatie worden toegepast.
Standaard 7: Ons bestuur betrekt personeel, leerlingen en ouders actief bij het beleid.
Indicatoren:
1. Ons bestuur stelt een statuut vast, waarin de rechten en de plichten van het personeel worden
vastgelegd.
2. Ons bestuur heeft een beleid geformuleerd over educatief partnerschap met ouders en de
maatschappelijke omgeving zoals:. bedrijven, instellingen waar de school mee samenwerkt.
3. Ons bestuur bevraagt ouders actief over wat zij van de scholen verwachten.
4. Ons bestuur informeert ouders, leerlingen en personeel over het beleid op een toegankelijke wijze
(publieksvriendelijk jaarverslag en strategisch beleidsplan).
5. Ons bestuur bespreekt alle beleidsbeslissingen in een tijdig stadium met de (G)MR.
6. Ons bestuur geeft de (G)MR altijd ruimte voor gevraagd/ongevraagd advies.
Toelichting:
Van het bestuur van openbare scholen mag worden verwacht dat zij de democratische
principes in praktijk brengt.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
15
Standaard 8: Ons bestuur ziet er op toe dat scholen hun eigen identiteit en profiel ontwikkelen.
Indicatoren:
1. Onze scholen hebben hun visie op leerlingen en onderwijs vastgelegd (schoolplan, schoolgids).
2. Onze scholen hebben ouders en leerlingen betrokken bij het formuleren van hun onderwijskundige
visie.
3. Onze scholen hebben een zorgprofiel (grenzen van zorg, differentiatiemodel, zorgcapaciteit).
4. Onze scholen gaan ten minste eens per 4 jaar na wat het beeld is dat personeel, ouders, leerlingen,
en partners van hen hebben (imago-onderzoek, tevredenheidpeilingen).
5. Onze scholen pakken negatieve elementen in de beeldvorming daadkrachtig aan en communiceren
de geplande acties met ouders, leerlingen en partners.
6. Onze scholen dragen de naam en het eigen visie op een toegankelijke en prettige manier uit (logo,
eigen website, verzorging schoolkrant, schoolgids).
Toelichting:
Elke school heeft een eigen gezicht en zijn herkenbaar voor ouders, leerlingen en partners.
Het is van belang dat scholen deze onderwijskundige identiteit (profiel) duidelijk over het
voetlicht brengen en geregeld (her)ijken in samenspraak met de ouders van de school.
"Een goede naam komt te voet en gaat te paard." De beeldvorming van scholen is een
belangrijke voorwaarde van bestaan. Voor deze beeldvorming zijn de opvattingen van
ouders, leerlingen en partners van belang. Vervolgens is het van belang dat de school de
naam en het (kwaliteits)profiel op een toegankelijke manier communiceren met alle
betrokkenen.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
16
4 WERKWIJZE
In dit kader wordt uitgegaan van de bestuurlijke optiek, echter ook voor individuele
scholen is het kader een goed instrument om de eigen openbare identiteit te evalueren en
spiegelen. Voor zogenaamde éénpitters zijn aparte vragenlijsten beschikbaar, waarin de
term ‘bestuur’ veelal is vervangen door ‘school’. Dit om verwarring te voorkomen.
Eén van de uitgangspunten bij de zelfevaluatie is dat het bestuur deze zelf uitvoert en dat
de uitvoering wordt belegd bij een kwaliteitscoördinator, die verantwoordelijk is voor het
proces tot en met de fase van het opstellen van een ontwikkelagenda. Deze functionaris is
ook verantwoordelijk voor de communicatie. In dit hoofdstuk wordt de werkwijze
beschreven in een stappenplan (paragraaf 4.1). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een
overzicht van de instrumenten (paragraaf 4.2).
4.1 Stappenplan
Er zijn zes stappen onderscheiden die bij het ZEK doorlopen worden.
Stap 1: Startgesprek
Het gaat tijdens dit gesprek om het beantwoorden van de volgende vragen:
- Wat is het doel van de zelfevaluatie en wat zijn de verwachtingen van het bestuur?
- Welke plek heeft of krijgt de zelfevaluatie in de cyclus van kwaliteitszorg?
- Wat is de uitgangssituatie van het bestuur wat betreft kwaliteitszorg en
zelfevaluatie? Dus wat doet het bestuur al allemaal?
- Welke groepen belanghebbenden wil men bij de zelfevaluatie betrekken?
- Hoe wordt er gecommuniceerd gedurende het proces van zelfevaluatie?
- Hoe wordt de zelfevaluatie georganiseerd?
Bij dit startgesprek zijn in elk geval het bestuur (eventueel vertegenwoordigd door de
algemeen directeur) en de kwaliteitscoördinator aanwezig.
Stap 2: Voorbereiding
Op basis van de uitkomsten van het startgesprek gaat in deze fase de kwaliteitscoördinator
de feitelijke zelfevaluatie voorbereiden en inrichten.
Dat betekent dat hij een aantal keuzes maakt of ter besluitvorming voorbereidt:
- Welke actuele gegevens zijn beschikbaar op basis van instrumenten die het bestuur
al gebruikt? Leveren deze gegevens voldoende en betrouwbare indicaties voor de
kwaliteit zodat deze in de zelfevaluatie kunnen worden ingepast?
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
17
- Welke groepen worden bij de zelfevaluatie betrokken om gegevens en oordelen
aan te dragen:
+ welke instrumenten worden ingezet;
+ welke en hoeveel personen worden betrokken?
+ met welke groepen wordt een consentgesprek gehouden?
• Welke analyses wil het bestuur na afloop van de zelfevaluatie kunnen maken?
Welke basisdocumenten zijn beschikbaar?
• Hoe wordt de zelfevaluatie georganiseerd: een tijdpad, zoveel mogelijk gebruik-
makend van de bestaande planningen.
Stap 3: Uitvoering zelfevaluatie
In deze fase worden de instrumenten uitgezet, zoveel mogelijk passend binnen de eigen
planning en organisatiestructuur van het bestuur.
Stap 4: Analyse
Als voorbereiding op het consentgesprek heeft de kwaliteitscoördinator de gegevens per
groep verwerkt en geanalyseerd op de mate van onderlinge overeenstemming.
Stap 5: Consentgesprek6
In deze fase wordt onder leiding van de kwaliteitscoördinator een consentgesprek of
consentgesprekken georganiseerd met de groepen (of een deel ervan) die aan de
zelfevaluatie hebben meegedaan. Het gaat er bij het consentgesprek om op basis van de
individuele oordelen binnen een groep te komen tot consensus over het oordeel van de
groep. Het gesprek wordt vooral gericht op de indicatoren waar individuele oordelen sterk
verschillen. Het consentgesprek biedt deelnemers de mogelijkheid om elkaar te overtuigen
met argumenten en gegevens. Daarnaast wordt het gesprek benut om consensus te bereiken
over de gewenste verbeterpunten.
Stap 6: Afsluiting
Op basis van de scores van de deelnemers en op basis van de consentbesprekingen stelt de
kwaliteitscoördinator een conceptrapport op. Dit rapport wordt toegezonden aan leden die
deelgenomen hebben aan de consentbesprekingen, met de mogelijkheid feitelijke
onjuistheden te corrigeren. Vervolgens wordt het rapport definitief gemaakt en ter
bespreking aangeboden aan het bestuur.
Het rapport vormt het uitgangspunt bij het gesprek met het bestuur over de
ontwikkelagenda. Op basis van de geformuleerde conclusies wordt een gesprek gevoerd
over:
� Welke punten vragen om verbetering/ verdere ontwikkeling?
� Welke prioriteit kennen we toe aan de diverse punten?
� Binnen welke termijn willen we de geprioriteerde punten zichtbaar verbeterd hebben?
� Wat betekent dat in termen van activiteiten, voorwaarden en middelen?
� Welke elementen die goed gaan, willen we borgen en hoe doen we dat?
� Wanneer en hoe gaan we de verbetering/borging opnieuw na?
6 Bij consensus behoudt ieder individu de eigen beoordeling maar wordt gestreefd naar het zoeken van de
beoordeling die het meest past bij de gehele groep.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
18
Het proces van zelfevaluatie kan nu worden afgerond door de uitkomsten van het gesprek
over de ontwikkelagenda – smart geformuleerd - te verwerken in het zelfevaluatierapport.
Het zelfevaluatierapport wordt toegezonden aan het bestuur. De inhoud van het rapport
kan dienst doen bij het opstellen of aanpassen van de plannen. Naast het ZEK identiteit kan
ook een visitatie of auditing worden uitgevoerd.
Stap 7: Implementatie
De beschikbaarheid van een heldere ontwikkelagenda is geen garantie voor een succesvol
implementatieproces. Visitaties en audits kunnen hierbij een goede bijdrage leveren. Een
visitatie of audit zou zich onder andere kunnen richten op de mate waarin de
ontwikkelagenda is uitgevoerd en heeft geleid tot verbetering van de kwaliteit (zie verder
hoofdstuk 5).
4.2 Instrumenten
In het volgende overzicht zijn de instrumenten verbonden met de standaarden.
1 Lijst personeel en bestuur.
2 Lijst ouders.
3 Lijst partners
4 Documentenanalyse
standaard 1
2
3
4
I Gelijkwaardigheid
1 Toelaatbaarheid leerlingen • •
2 Benoembaarheid personeel • •
3 Respectvolle omgang • • • •
II Pluriformiteit en actief burgerschap
4 Geestelijke stromingen en
vormingsonderwijs
• • •
5 Actief burgerschap en participatie • • • •
III Democratie
6 Transparantie • • •
7 Zeggenschap • • •
8 Profiel • • • •
Matrix standaarden en instrumenten
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
19
5 WAT IS ONZE WERKWIJZE BIJ VISITATIE OF AUDITING?
5.1 Audit of een visitatie?
Zowel een audit als een visitatie bieden een extra oordeel van buitenstaanders.
Toch zijn er verschillen:
1. Een visitatie is altijd extern (mensen van buiten) terwijl een audit zowel intern als
extern kan zijn, of een mix
2. Een audit vindt plaats op basis van de eigen normen van de school of organisatie die
wordt geaudit. Een visitatie hanteert normen van buiten. De visitatiecommissie (of
opdrachtgever van de visitatie) heeft een eigen norm.
3. Het doel verschilt: een audit is er vooral om verantwoording af te leggen: doen we wat
we hebben afgesproken? In die zin is het formeler dan een visitatie. Een visitatie is
bedoeld om te leren, om te verbeteren.
Doel van een visitatie of audit
Het doel van een visitatie of audit is het vaststellen hoe de werkelijkheid van alledag op de
school voor openbaar onderwijs gerelateerd wordt aan de kernwaarden openbaar onderwijs
en de missie/ visie op identiteit van de school/ het bestuur.
De VOS/ABB biedt visitaties aan maar daar waar wenselijk kan de VOS/ABB een
auditcommissie voorzitten en de audits leiden.
5.2 Het visitatieteam na een zelfevaluatie
In algemene zin gaat het bij een visitatie om de volgende vier vragen:
1. Herkent u in de dagelijkse praktijk van de school de resultaten uit het
zelfevaluatierapport? Als de visitatievraag van de school niet aansluit bij de
onderwerpen in de zelfevaluatie, dan is een goede visitatie erg lastig.
2. Heeft onze zelfevaluatie een voldoende kritisch gehalte? Zijn onze oordelen op feiten
gebaseerd?
3. Hebben we aan de zelfevaluatie de juiste consequenties verbonden? Hebben we de
goede eerste stap(pen) gezet voor verbeteracties op korte en lange termijn?
4. Welke aanbevelingen geeft u ons, gezien de antwoorden op de eerste drie vragen, met
betrekking tot onze zelfevaluatie, zowel ten aanzien van de door ons gevolgde
werkwijze als ten aanzien van de voorgestelde verbeteracties?
In deze paragraaf wordt de werkwijze besproken die de VOS/ABB wil volgen bij visitatie. In
de volgende paragraaf volgt een stappenplan, waarin het proces uiteen wordt gezet.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
20
5.2.1 Werkwijze visitatie
Stap 1: Voorbereiding
� Doorlezen van de door de school aangereikte documenten, bijvoorbeeld:
- De statuten van de onderwijsorganisatie;
- De website van de onderwijsorganisatie;
- Het infoblad van de onderwijsorganisatie;
- Schoolplan, personeelsbeleidsplan, overige beleidnotities
- Folders, advertenties, wervingsmateriaal en flyers van de onderwijsorganisatie;
schoolgidsen
� Het maken van een eerste ‘beoordeling’ in het licht van het referentiekader.
Dat wil zeggen op basis van de aangereikte zelfevaluatie en aanvullende documenten
maken de leden van de visitatiecommissie een eerste toets in welke mate de organisatie
voldoet aan wat in het referentiekader gesteld of gevraagd wordt. Zo ontstaan ook de
eerste vragen.
� Opstellen van een agenda.
- De visitatiecommissie stemt de gewenste manier van visiteren in onderling overleg
af met de school. Hierbij bepaalt ze hoe de visitatie zal worden uitgevoerd.
- Vervolgens bepaalt de commissie in overleg met de school de agenda van het
bezoek.
- Bepaal tijdens de voorbereiding ook formeel wie opdrachtgever van de visitatie is
(meestal de schoolleiding), en bepaal wie de eigenaar wordt van het
visitatieverslag. Dit om later misverstanden te voorkomen.
Stap 2: Startgesprek
Voorafgaand aan de visitatie voert de commissie een startgesprek met de organisatie waar
ze gaan visiteren. Het startgesprek is gericht op:
- duidelijkheid krijgen over de globale inhoud en fasering van de visitatie;
- het voorbereiden van de visitatie zowel inhoudelijk als logistiek;
- het maken van afspraken en verdelen van taken.
Bepaal vooraf met wie je het startgesprek wilt voeren. Dit is afhankelijk van wie de
opdrachtgever is van de visitatie (wie is de eigenaar). Is dit de school, dan volgt in ieder
geval een gesprek met de directeur van de school, aangevuld met andere betrokkenen,
bijvoorbeeld de werkgroep identiteit. Is het bestuur de eigenaar van de zelfevaluatie, dan
wordt het gesprek gevoerd met de algemeen directeur en de directeuren van de betrokken
scholen.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
21
Stap 3: De uitvoering van de visitatie
Een visitatie kan in lengte variëren, afhankelijk van de omvang van de organisatie en de
inhoud van het referentiekader. Het proces van visiteren kan als volgt worden samengevat:
- Feiten verzamelen;
- Feiten onder criteria brengen van het referentiekader en omgekeerd zorgen dat elk
criterium wordt onderbouwd met feiten;
- Interpreteren;
- Formuleren wat onzeker is en hoe dat het beste kan worden geverifieerd;
- Beoordelen in relatie tot het referentiekader;
- Vaststellen van dominante thema’s;
- Eindoordeel formuleren op basis van de beschikbare overzichtsdocumenten.
De opbouw van de dag is per visitatie vooraf ingevuld. Daarbij hebben gastschool en
visitatiecommissie in principe ruimte om hier zelf vorm en inhoud aan te geven.
Stap 4: Opstellen van het verslag
Na afloop van het bezoek is het zaak om de bevindingen binnen het visitatieteam te delen,
terug te koppelen en te relateren aan het referentiekader. De gemaakte aantekeningen en
notities zijn hierbij van belang. Hiervoor kunnen ook checklists of formats worden gebruikt.
Nadat de visitatie is uitgevoerd, moeten de bevindingen van de commissie worden
vastgelegd in een verslag. Hiertoe worden bij voorkeur direct na afloop van de visitatie de
bevindingen besproken en schriftelijk vastgelegd. Bij het formuleren van bevindingen is het
van belang om patronen te herkennen. Het beste is om alleen de bevindingen in het verslag
op te nemen die vanuit meerdere bronnen concreet en bewijsbaar te maken zijn.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
22
5.3 Auditing
Auditing is een werkwijze waarbij een bestuur ‘buitenstaanders’ laat kijken in beoordelende
en adviserende zin. In dit hoofdstuk wordt de werkwijze besproken die de VOS/ABB wil
volgen bij auditing. In paragraaf 5.3.1 komen organisatorische aspecten aan de orde. In
paragraaf 5.3.2 volgt een stappenplan, waarin het proces uiteen wordt gezet.
5.3.1 Organisatie Auditing
De auditing maakt onderdeel uit van het zelfevaluatieproces van het bestuur. Dat betekent
dat het bestuur in de persoon van de kwaliteitscoördinator ook zorg draagt voor de
organisatie van de audit. Hij maakt daarbij keuzes of legt voorstellen voor de inrichting van
de audit voor aan het management.
� Hoe wordt de auditcommissie samengesteld?
In het kader van de beoordeling van de kwaliteit wordt gekozen voor een commissie die
bestaat uit onafhankelijke, externe deskundigen. De commissie telt tussen de 4 en 6
personen. De auditcommissie bestaat in elk geval uit een voorzitter die de gesprekken
leidt, een secretaris die zorgt voor de rapportage en de logistiek (in samenspraak met
de kwaliteitscoördinator) en leden.
� Op welke thema’s gaat de audit zich richten?
Duidelijk moet zijn of de audit zich richt op de gehele zelfevaluatie of op bepaalde
onderdelen.
De scope en ook het arrangement van de audit kunnen dus verschillen7:
- de commissie richt zich op de deugdelijkheid van de uitvoering van de zelfevaluatie
(het proces)
- de commissie richt zich op de betrouwbaarheid van de oordelen in de zelfevaluatie
- de commissie richt zich op de ontwikkelagenda en de relatie van deze agenda met
de oordelen en de analyse in de zelfevaluatie
- de commissie richt zich op de mate waarin de ontwikkelagenda is gerealiseerd
De scope bepaalt het arrangement en de inhoud van de audit, evenals het tijdstip
waarop de audit plaatsvindt.
� Planning van de audit.
Wanneer vindt deze plaats, wanneer wordt deze voorbereid, wanneer vindt de
afsluiting plaats?
� Welke documenten worden aan de auditcommissie ter beschikking gesteld als
onderbouwing van het evaluatierapport?
7 Een combinatie van invalshoeken is mogelijk.
KADER ZEK IDENTITEIT PO & VO versie 2.0
23
5.3.2 Werkwijze Auditing
De VOS/ABB onderscheidt bij auditing drie stappen: de voorbereiding, de uitvoering en de
rapportage en presentatie.
Stap 1: Voorbereiding
De leden van de auditcommissie hebben kennis genomen van het zelfevaluatierapport en
algemene informatie van het bestuur (beleidsdocumenten).
In een voorbereidende bespreking van de auditcommissie wordt onder leiding van de
voorzitter een aantal zaken geagendeerd:
− het samen opstellen van een aantal vragen aan de hand van het zelfevaluatierapport
− het opstellen van het programma voor de audit
− het verdelen van taken onder de leden van de auditcommissie aan de hand van de
aandachtsgebieden en opgestelde vragen
De uitkomsten van de bespreking – zeker waar het gaat om het programma –
worden besproken met de kwaliteitscoördinator. De kwaliteitscoördinator stelt
het definitieve programma op en zorgt voor de logistieke voorbereiding ervan.
Stap 2: Uitvoering
De audit duurt maximaal 1 dag. Vaste onderdelen van het programma zijn in elk geval:
− een presentatie door het bestuur van de aanpak van de zelfevaluatie en het
zelfevaluatierapport
− een mondelinge feedback aan het einde van de dag
− de mogelijkheid aanvullende documenten in te zien
Voor het overige heeft de auditcommissie tijdens de voorbereiding aangegeven welke
andere activiteiten zijn ingepland, bijvoorbeeld gesprekken met leerlingen, ouders,
personeel, management.
Stap 3: Rapportage en presentatie
Ten slotte stelt de secretaris op basis van de uitkomsten van de audit een rapportage op,
die door de auditcommissie wordt besproken en gefiatteerd.
Het rapport is als volgt opgebouwd:
− inleiding met daarin de feitelijke gegevens van het bestuur en van de uitvoering van de
audit
− beoordeling van de kwaliteit van de door het bestuur uitgevoerde zelfevaluatie
− beoordeling van de kwaliteit van het bestuur op basis van de audit zelf
− conclusies en aanbevelingen
De audit wordt afgerond met de presentatie of het toezenden van het auditrapport.
Wilt u meer informatie over het ZEK, een visitatie of audit, dan kunt u contact opnemen
met de VOS/ABB voor een afspraak:
Marleen Lammers: Tel: 06-10946652 E-mail: [email protected]
Hans Teegelbeckers : Tel : 06-51603209 E-mail : [email protected]
Top Related