I. Inleiding
1. Persoonlijke rechten (Boek III BW)
2. Zakelijke rechten (Boek II BW)
3. Intellectuele rechten
1. De zakelijke rechten zijn uitgerust met speciale attributen
(infra).
2. Verschillend verjaringsregime (art. 2262 BW vs. 2262bis BW voor
pers. vordering).
3. Territoriale bevoegdheidsverdeling (art. 629 Ger.W. vs. 624, 1°
Ger.W.).
4. Enkel zakelijke rechten moeten worden bekendgemaakt ('absolute
gelding’).
a) Zakelijk recht op schuldvordering = kennisgeving aan SA (art.
1690 BW).
b) Roerende zakelijke rechten = bezit (art. 1141 BW).
c) Onroerende zakelijke rechten = hypothecaire publiciteit (art. 1
Hyp.W.).
II. De klassieke leer: een scherpe tweedeling
Klassieke leer: Zakelijke rechten verlenen een rechtstreekse
heerschappij over een goed, terwijl persoonlijke rechten aanspraak
geven op een bepaalde gedraging vanwege een persoon (SE t.o.v.
SA)
· Kritiek: Zakelijke rechten kunnen ook afdwingbaar zijn tegenover
personen (bv. Erfdienstbaarheden en vruchtgebruik) en persoonlijke
rechten kunnen ook betrekking hebben tot goederen (bv. huur).
III. De leer van het personalisme
Leer van het personalisme: Een rechtsvordering kan enkel bestaan
tussen rechtssubjecten, nooit tussen een rechtssubject en een goed.
M.a.w. zowel zakelijke rechten als persoonlijke rechten creëren een
rechtsband tussen twee rechtssubjecten, waarbij enkel de
draagwijdte van de verbintenis verschilt (nl. absoluut recht
tegenover relatief recht).
· Kritiek: Het personalisme heeft de interne kenmerken
(‘bevoegdheden’) en de externe kenmerken (‘tegenwerpelijkheid’) van
vermogensrechten ten onrechte met elkaar verweven. Men leidt ten
onrechte af dat persoonlijke rechten geen gevolgen hebben in de
verhouding tot derden (bv. derde-medeplichtigheid aan andermans
contractbreuk).
· Publiciteit is dan ook essentieel: persoonlijke rechten zijn
enkel tegenwerpelijk aan derden die kennis hebben van het bestaan
van die rechten
( 14 )
Hoofdonderscheid = Eigendom vs
(andere) vermogensrechten:
Eigendomsrecht is een soort transcendent recht, dat de indeling tussen zakelijke rechten
en
persoonlijke rechten overstijgt. Alle andere zakelijke en persoonlijke rechten worden
omschreven in
termen van verbintenissen.
· Dematerialisering van het goederenrecht.
Aan zakelijke rechten behoort een kwalitatieve verbintenis = De
verbintenis van de eigenaar van het goed, om de beperkingen op zijn
exclusief recht te eerbiedigen, is aangegaan in de hoedanigheid van
eigenaar van het goed waarop het zakelijk recht betrekking
heeft.
· Omwille van zijn hoedanigheid als eigenaar dient hij de zakelijke
rechten te eerbiedigen, ook al verliest hij zijn hoedanigheid. De
rechtsopvolger onder bijzondere titel zal dus eveneens tot nakoming
gehouden kunnen worden.
Hoofdstuk 2. Bijzondere kenmerken van zakelijke rechten
I. Bescherming tegen insolvabiliteit
Recht van voorrang = De titularis van het zakelijk recht mag zijn
zaak terugnemen zonder onderworpen te zijn aan de paritas
creditorum in geval van insolvabiliteit van de houder van de
zaak.
· Anterioriteitsbeginsel = het zakelijk recht dat als eerste
tegenwerpelijk is gemaakt aan derden, zal primeren op een later
zakelijk recht in geval van een goed waarop meerdere zakelijke
rechten gelden.
· Er is echter geen recht van voorrang ‘in’ de boedel, aangezien
het zakelijk recht eigenlijk geen deel uitmaakt van het vermogen
(behoudens bij de accessoire zakelijke rechten).
Bij persoonlijke rechten geldt het principe van gelijkheid van
schuldeisers.
II. Volgrecht
Volgrecht = De derde-verkrijger is onder bezwarende titel van
rechtswege gebonden door de zakelijke rechten die op het goed
rusten. ( ≠ In personam verbintenis)
· Nuance: de derde-bezitter te goeder trouw van een roerend goed
(art. 2279 BW).
Soms heeft de wetgever ook aan persoonlijke rechten een volgrecht
verbonden.
· Bv. bij het huurrecht d.m.v. vaste dagtekening (art. 1743
BW).
III. Specialiteitsbeginsel
Specialiteitsbeginsel = een zakelijk recht kan niet gevestigd
worden op een ‘abstracte waarde’ zonder dat aangeduid wordt in welk
goed deze ‘waarde’ gelokaliseerd is, maar enkel op aanwijsbare
goederen. Een zakelijk recht kan dus enkel betrekking hebben op
geïndividualiseerde zaken.
· Vermenging van het object maakt een einde aan het zakelijk recht.
Diegene in wiens handen de vermenging gebeurt, wordt eigenaar van
het geheel
·
Recenter is de opvatting opgekomen dat vermenging het eigendomsrecht niet
doet teloorgaan, maar
dat er een mede
eigendomsrecht bestaat tussen de oor-
spronkelijk exclusieve eigenaars van
de vermengde goederen. (Zie artikel 4 WRZ)
IV. Zakelijke subrogatie
Zakelijke subrogatie = Wanneer het zakelijk recht bij het verlies
van het oorspronkelijke recht blijft voortbestaan op een
vermogensbestanddeel dat in de plaats van het oorspronkelijke
object is getreden.
· Wettelijke toepassingsgevallen: art. 10 Hyp.W., art. 124 BW, art.
1402-1404 BW, …
Algemeen rechtsbeginsel: in de recente rechtsleer aanvaardt men
echter dat alle zakelijke rechten beschermd worden door de figuur
van zakelijke subrogatie, onder strikt af te bakenen
voorwaarden:
·
Enkel de titularis van een zakelijk recht wordt beschermd door zakelijke subrogatie
·
Het oorspronkelijke object van het zakelijk recht gaat teloor, waardoor het zakelijk recht niet
kan voortgezet worden op die zaak
(materieel of juridisch)
·
Het oorspronkelijke object van het zakelijk recht moet vervangen zijn door een andere zaak,
die de waarde van het oorspronkelijke object vertegenwoordigt,
·
Zakelijke subrogatie is een subsidiaire rechtsfiguur:
· Het oorspronkelijke onderpand
en het in de plaats tredende
vermogensbestanddeel
nadien moeten op elk ogenblik in de vervangingsketen
individualiseerbaar zijn
geweest.
Hoofdstuk 3. Het numerus clausus (zak. ) versus de wilsautonomie
(pers. )
I. Het numerus clausus beginsel bij zakelijke rechten
Numerus clausus beginsel (art. 543 BW) = vermogensrechten kunnen
slechts zakelijke werking hebben voor zover dit door de wet wordt
erkend, en het goederenrecht laat niet toe dat partijen nieuwe
zakelijke rechten tot stand brengen.
· Zie bv. artt. 7-8 Hyp.W. voor een verbijzondering van dit
principe.
· Kritiek: de wetgever geeft slechts een exemplatieve opsomming in
art. 543 BW, hoewel
hier nog de zakelijke zekerheidsrechten, alsook de later ontstane
zakelijke rechten
erfpacht en opstal aan toegevoegd moeten worden.
· De toepassing van dit beginsel is grotendeels beperkt tot
erfdienstbaarheden.
De zakelijke rechten kunnen worden opgedeeld in twee
categorieën:
1. Zakelijke hoofdrechten = zakelijke rechten die een zelfstandig
bestaan hebben en op zelfstandige wijze kunnen worden overgedragen
(bv. (mede-)eigendom, erfpacht, opstal, vruchtgebruik, bewoning en
gebruik, erfdienstbaarheden).
2. Zakelijke zekerheidsrechten / accessoire zakelijke rechten =
zakelijke rechten die hoofdzakelijk tot doel hebben om de nakoming
van een schuldvordering te voldoen (bv. bijzondere voorrechten,
pand en hypotheek).
· Soms krijgt ook het eigendomsrecht de finaliteit van zakelijk
zekerheidsrecht, wanneer het wordt gebruikt om een schuldvordering
te waarborgen (fiduciair eigendomsoverdracht
eneigendomsvoorbehoud)
II. De wilsautonomie bij persoonlijke rechten
Wilsautonomie = in beginsel zijn contractspartijen vrij om de
inhoud van een persoonlijk recht zelf te bepalen in de mate dat ze
hierbij niet ingaan tegen een regel van openbare orde of dwingend
recht.
· Benoemde contracten = In BW geregeld
· onbenoemde contracten = Door praktijk ontstaan, nergens specifiek
geregeld
· Gemengde contracten = Verschillende elementen van benoemde
overeenkomsten, het meest dominante bepaald de toepasselijke
wetgeving
III. Gesloten stelsel versus open stelsel
Zakelijke rechten = gesloten systeem van, bij contract gevestigde,
wettelijk erkende rechten
Persoonlijke rechten = Open systeem met eerbiediging van dwingend
recht, openbare orde,..
· Nuance: men kan wel vrij de modaliteiten van zakelijke rechten
bepalen, zolang men de wezensvoorwaarden van die rechten eerbiedigd
.
Hoofdstuk 4. Zakelijke en persoonlijke rechtsvorderingen
Zakelijke rechtsvorderingen = alle vorderingen die tot voorwerp
hebben hetzij de uitoefening of erkenning, hetzij de verdediging in
rechte van het eigendomsrecht of een beperkt zakelijk recht.
1) Vordering tot opeising van een zakelijk recht
2) Vordering tot ontkenning van een zakelijk recht (‘actio
negatoria’)
3) Andere: vordering tot afpaling, vordering tot onteigening,
hypothecaire vordering, vordering wegens burenhinder, …
Persoonlijke rechtsvorderingen = alle vorderingen waardoor de
titularis aanspraak maakt op een prestatie van een ander persoon om
iets te geven, te doen, of te laten.
Het onderscheid is vooral van belang inzake de territoriale
bevoegdheidsverdeling en het
verjaringsregime (supra).
Hoofdstuk 5. De vermogensleer
Vermogen = het geheel van in geld waardeerbare rechten en plichten
dat aan een bepaalde persoon toebehoort.
De klassieke drievoudige vermogensleer
· Enkel overdracht onder algemene titel (bv. bij overlijden,
fusie).
2) Enkel rechtssubjecten hebben een vermogen.
3) Alle rechtssubjecten hebben één en slechts één vermogen (i.e.
“één en ondeelbaar”) dat als gemeenschappelijke waarborg dient voor
de schuldeiser, wanneer deze zijn verhaalrecht uitoefent
· Nuance op de ondeelbaarheid: soms onbeslagbaarheid (bv. art. 1408
Ger.W.) of vermogenssplitsing met vereffenings- (bv. art. 802, 878
BW) of beheersoogmerk (bv. gemeenschappelijk
huwelijksvermogen).
Hoofdstuk 6. Onderscheid der goederen
I. Roerende en onroerende goederen
Algemeen
Het huidige burgerlijk wetboek heeft dit fysiek en economisch
criterium gecombineerd. Het onderscheid tussen roerende en
onroerende goederen is vooral van belang inzake:
1. Het publiciteitsregime
2. De bezitsbescherming
5. Procedure van beslag, erfrecht, etc.
Onroerende goederen
1. Onroerende goederen uit hun aard (art. 518-520 BW)
De grond en alle goederen in zoverre ze deel uitmaken van de grond,
erin of eraan vastzitten of er blijvend aan verbonden zijn.
1) Gronderven (art. 518 BW) = de grond en alle vaste aardlagen
onder de grond, inclusief de minerale rijkdommen die deel uitmaken
van de ondergrond.
2) Beplantingen (art. 520-521 BW) = planten en gewassen zijn
onroerend van zodra ze wortelvast zijn en met de grond zijn
verbonden.
3) Gebouwen en werken (art. 518 BW) = alle werkzaamheden die deel
uitmaken van de grond, welke ook de vorm ervan moge wezen
(“incorporatie” is voorwaarde).
· Klassieke objectieve benadering: Verbonden met grond indien het
niet zonder breekwerk of beschadiging verwijderd kon worden
· HvC 15/09/’88: ook voorwerpen die duurzaam en gewoonlijk
verbonden zijn met de grond of erin vastzitten (subjectief
criterium; bv. prefab, loodsen, zomerhuisjes, benzinepompen).
· HvC 14/02/’08: zaken met beperkte functionele beweegbaarheid
kunnen tevens onroerend worden geacht (bv. rolkraan).
·
Goederen die onroerend zijn uit hun aard
worden opnieuw
roerend van zodra
ze losgemaakt worden uit de grond
(art 532 BW). (vb: afbraak of instorting)
·
Indien de goederen evenwel slechts gedeeltelijk en tijdelijk worden losgemaakt verliezen ze hun
onroerend karakter niet.
· Conclusie: de bedoeling van de partijen om het gebouw al dan niet
ter plaatse te laten staan is nogal doorslaggevend.
4) Onderdelen en uitrustingsapparatuur = ook alle onderdelen en
uitrustings -apparatuur van het gebouw is onroerend uit de
aard.
a) “Onderdelen”: alle goederen die één geheel vormen met het gebouw
en noodzakelijk zijn om het gebouw te voltooien voor zijn normaal
gebruik (bv. waterleidingen, deuren, trappen, rolluiken, …).
b) “Uitrustingsapparatuur”: alle toestellen die in een gebouw
worden aangebracht om het volledig uit te rusten (bv.
verwarmingstoestellen, liften, radiatoren, keukengerei, koelkasten,
…), doch op voorwaarde dat er enige vorm van ‘incorporatie’ is en
ze dus niet eenvoudig verplaatsbaar zijn.
2. Onroerende goederen door bestemming (art. 524-525 BW)
Onroerende goederen die op basis van het fysieke criterium
verplaatsbaar zijn, maar als accessorium van een onroerend goed ook
als onroerend wordt beschouwd (bv. vee in boerderij). We
onderscheiden drie voorwaarden:
a) Het roerend goed en het onroerend goed waarvoor het is bestemd
moeten dezelfde eigenaar hebben.
b) Het roerend goed moet ten dienste staan van het onroerend goed
of door de eigenaar blijvend met het onroerend goed zijn
verbonden.
· “Ten dienste van”: veronderstelt een daadwerkelijk en objectief
nut bij de uitbating van het onroerend goed. (vb: vrachtwagen om
grondstoffen te transporteren)
· “Blijvend is verbonden”: veronderstelt dat de eigenaar zijn wil
via uitwendige tekens tot uiting brengt (bv. art. 525 BW).
c) Het onroerend goed uit zijn aard moet op bijzondere wijze
ingericht of aangepast zijn voor de uitbating waaraan het roerend
goed dienstig is.
Conclusie: de goederen moeten samen meer waard zijn dan
afzonderlijk.
Gevolgen: = bijzaak volgt hoofdzaak:
·
Als het onroerend goed wordt verkocht, volgt het roerend goed de hoofdzaak van
rechtswege (art 1615 BW)
·
Als de hoofdzaak wordt gehypothekeerd, heeft de hypotheek ook automatisch betrekking op
het onroerend goed door bestemming
·
Als de hoofdzaak in beslag wordt genomen, strekt het beslag zich van rechtswegeuit tot
onroerende goederen door bestemming, ook al worden die niet in het
beslag exploit vermeld.
3. Onroerende goederen door het voorwerp waarop ze betrekking
hebben
Onroerende zakelijke rechten = het roerend of onroerend karakter
van een zakelijk recht wordt bepaald door de aard van het onderpand
van dit recht.
· Bv. erfdienstbaarheden, erfpacht, opstal, hypotheek, gebruik en
bewoning hebben altijd betrekking op een onroerend goed en zijn dus
steeds onroerend.
· Bv. vruchtgebruik en bijzondere voorrechten kunnen zowel roerend
als onroerend zijn, naargelang het voorwerp waarop ze betrekking
hebben.
Onroerende schuldvorderingen = schuldvorderingen zijn in principe
steeds roerend, aangezien de wet niet uitdrukkelijk bepaalt dat ze
onroerend zijn, maar verbintenissen tot het geven van een zakelijk
recht zijn onroerend.
· Bv. alle vorderingen tot overdracht van onroerende eigendom of
een onroerend beperkt zakelijk recht.
· Bv. niet de plicht tot feitelijke levering ervan (want
‘facere’)
Onroerende rechtsvorderingen = alle rechtsvorderingen die
betrekking hebben op een onroerend vermogensrecht.
· Bv. onroerende zakelijke rechtsvorderingen.
· Bv. de vordering die strekt tot de overdracht van een
onroerend
zakelijk recht (bv. revindicatie onroerend goed, eis tot afstand
van een
muurgemeenheid, eis tot onteigening van openbaar nut, eis tot
afpaling, hypothecaire vordering, eis tot erkenning
erfdienstbaarheid). Dit is de enige persoonlijke onroerende
vordering
Roerende goederen
De roerende goederen vormen de restcategorie: al wat niet onroerend
is, moet als roerend worden beschouwd.
We maken een onderscheid tussen lichamelijke en onlichamelijke
roerende goederen:
· Lichamelijke roerende goederen = alle lichamelijke goederen die
niet geïncorporeerd zijn in de grond en evenmin onroerend zijn door
bestemming.
· Roerend door anticipatie = goederen die geïncorporeerd zijn in de
grond, maar die door de wil van de eigenaar toch steeds als roerend
worden
beschouwd (bv. Nog niet gerooide vruchten in de grond).
· Er is bijgevolg geen hypothecaire inschrijving vereist + Deze
goederen zijn niet vatbaar voor verhaalsrechten van SE
· Onlichamelijke roerende goederen = Alle persoonlijke rechten +
wanneer de onlichamelijke goederen een roerend goed tot voorwerp
hebben (bv. inpandgeving).
· Bv. juridische en feitelijke algemeenheden.
· Bv. intellectuele rechten (bv. merken, octrooien).
II. Lichamelijke en onlichamelijke goederen
Lichamelijke goederen = goederen die zintuiglijk waarneembaar
zijn.
· Bv. gas, radiostralen, tastbare voorwerpen, …
Onlichamelijke goederen = goederen die niet zintuiglijk
waarneembaar zijn.
· Bv. subjectieve rechten: zakelijke, persoonlijke en intellectuele
eigendomsrechten.
III. Openbare domeingoederen en private domeingoederen
De domeingoederen (art. 538-541 BW) worden onderverdeeld in twee
categorieën.
Private domeingoederen = alle goederen die toebehoren aan een
publiekrechtelijk orgaan en niet geaffecteerd zijn tot het openbare
domein, d.w.z. geen openbare bestemming hebben gekregen of niet
bestemd zijn voor het gebruik van allen (bv. duinen, meubilair in
FOD, …).
· Goederen die in de handel zijn = gemeen recht van toepassing +
bijzondere regels (bv. algemene beginselen van behoorlijk bestuur:
openbare verkoop).
Openbare domeingoederen = alle goederen die een bestemming van
openbaar nut hebben
(bv. openbare bibliotheken en sportinfrastructuur, musea, wegen,
…). Maar ook gevangenissen,.. die niet openstaan voor allen
· Kunnen uitzonderlijk toebehoren aan een particulier ( = openbare
erfdienstbaarheid).
· Goederen die buiten de handel zijn = Openbare domeingoederen zijn
in beginsel onbeschikbaar (tenzij vooraf gedesaffecteerd),
onverjaarbaar en men kan er geen zakelijk of persoonlijk recht op
vestigen.
Uitzonderingen op het buiten de handel zijn:
· Erfdienstbaarheden
die niet onverenigbaar is met de openbare
bestemming en het
openbaar
gebruik van het domeingoed.
·
zakelijke rechten op grond van een uitdrukkelijke wetsbepaling.
Voor zover de
gevestigde
zakelijke rechten niet uitdrukkelijk onverenigbaar zijn met de
bestemming van deze goederen
· in het kader van de
erfdienstbaarheid, concessie of vergunning, kan aan derden
contractueel het recht om te
bouwen op een openbaar domeingoed worden
toegekend. Dit
accessoire opstalrecht geldt voor de duur van
het recht
Wel kan men, mits dit verenigbaar is met haar bestemming en de
continuïteit van de openbare dienst niet belemmert, precaire ( =
steeds herroepbaar) administratieve gebruiksrechten op het openbaar
domein toestaan:
A. Concessie = gebruiksrecht (gebruiken in huidige staat en
teruggeven zoals oorspronkelijk) steunende op een contractuele
verhouding.
B. Domeinvergunning = gebruiksrecht steunende op een eenzijdige
rechtshandeling. (geen recht op schadevergoeding indien vroegtijdig
ingetrokken, i.t.t concessie)
IV. Vervangbare en niet-vervangbare goederen
Vervangbare goederen = goederen die bij de nakoming van een
verbintenis onderling verwisselbaar zijn (≠ soortgoederen).
· Omdat ze objectief gelijke kenmerken vertonen (‘objectieve
vervangbaarheid’) of omdat ze vervangbaar zijn op basis van de
wilsuiting van de partijen in de rechtsverhouding (‘subjectieve
vervangbaarheid’).
· Bevrijdende werking van de prestatie geldt ook voor de andere
zaak + verrekening mogelijk van schuldvorderingen die vervangbare
goederen tot voorwerp hebben (art. 1291 BW).
· Eigendomsoverdracht vind bij soortgoederen op het ogenblik dat
deze worden geïndividualiseerd + SA kan niet door overmacht worden
bevrijdt van zijn leververbintenis voor soortgoederen
V. Verbruikbare en niet-verbruikbare goederen
Verbruikbare goederen = goederen die teloorgaan bij het eerste
gebruik dat men ervan maakt (bv. eetwaren, geld, vloeistoffen,
…).
Het verlenen van de verbruiksbevoegdheid van over zo’n goed
impliceert dus direct ook de overdracht van de
beschikkingsbevoegdheid en dus de eigendom erover
Oneigenlijk vruchtgebruik: de vruchtgebruiker van verbruikbare goederen verkrijgt ook
het
eigendomsrecht van die goederen. (art 587 BW)
Conventionele verbruikbaarheid:
Partijen kunnen bepaalde goederen, die vanuit hun aard
niet verbruikbaar zijn, toch als verbruikbaar
bestempelen.
Het onderscheid tussen
vervangbaarheid en verbruikbaarheid dient ook in acht te
worden genomen
VI. Goederen in de handel en goederen buiten de handel
Goederen buiten de handel = goederen die, alhoewel ze door
feitelijke omstandigheden vatbaar zouden zijn voor private
toe-eigening, door een wettelijk beletsel toch niet vatbaar zijn
voor private toe-eigening (bv. verdovende middelen).
Onderscheid met onvervreemdbare en gemene goederen dient ook in
acht te worden genomen
VII. Cultuurgoederen
Cultuurgoederen = goederen die, voordat of nadat ze buiten het
grondgebied van de verzoekende staat zijn gebracht, erkend zijn als
nationaal, artistiek, historisch of archeologisch bezit
overeenkomstig de wetgeving en de administratieve procedures van de
verzoekende staat.
DEEL II. OVEREENKOMSTEN INZAKE OVERDRACHT VAN EIGENDOM
Hoofdstuk 1. Omschrijving, inhoud, bescherming van het
eigendomsrecht
I. Omschrijving van het eigendomsrecht
Eigendom (art. 544 BW) = het recht om op de meest volstrekte wijze
het genot te hebben van een zaak en daarover te beschikken, mits
men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten en
verordeningen (= meest volstrekte zakelijke recht).
· Ondeelbaar karakter (geen absoluut recht).
II. Kenmerken van het eigendomsrecht
Het eigendomsrecht bevat drie wezenskenmerken:
1. Eeuwigdurend karakter = (i) het eigendomsrecht is niet aan een
tijdsbeperking onderworpen, doch duurt zolang als het goed waarop
het betrekking heeft en (ii) het kan niet tenietgaan door
bevrijdende verjaring
(‘nonusus’
).
· Wordt genuanceerd door vormen van fiduciaire eigendom en de
toepassing van bevrijdende verjaring bij andere zakelijke
rechten
2. Volmaakt karakter = de eigenaar heeft alle bevoegdheden die niet
door de wet of contractueel zijn uitgesloten of aan een derde zijn
toevertrouwd.
· Beperkte bevoegdheden worden na tenietgaan terug opgenomen in het
eigendomsrecht = Elasticiteit
3. Exclusief karakter = het volmaakte karakter kan met betrekking
tot een zelfde goed op een zelfde ogenblik slechts aan één persoon
toekomen.
III. Evoluties binnen het eigendomsrecht
Hoewel art. 544 BW sinds haar invoering ongewijzigd is gebleven,
heeft het eigendomsrecht reeds verschillende evoluties
ondergaan:
1. Socialisering = vanaf de tweede helft van de 20e eeuw werden er
steeds meer beperkingen aanvaard op (vooral onroerende)
eigendomsrechten.
1) Rechtsmisbruik (~art. 1383 BW) = Fout aansprakelijkheid
Onderstaande voorwaarden moeten niet cumulatief voorhanden
zijn
a) Enkele bedoeling om derden schade te berokkenen (‘animus
nocendi’)
b) Kiezen voor de uitoefeningswijze die de derde het meest
schaadt
c) Bij de uitoefening van het recht kennelijk de grenzen te buiten
gaan van een normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig
en vooruitziend persoon (nadeel is veel groter dan voordeel)
Sanctie: uitoefening wordt beperkt tot normale uitoefening +
herstel schade.
2) Bovenmatige burenhinder (~art. 544 BW) = Foutloze
aansprakelijkheid
Bij de uitoefening van zijn onroerende eigendomsrechten mag men
geen lasten opleggen aan de nabuur die de maat van de gewone
nabuurschapslasten overschrijdt (= evenwichtsleer. Zie Kanaal- en
Schoorsteensarresten 1960).
· Kan ook tegen de overheid. Maar men moet rekening houden met
openbare lasten
· Foutloze (geen objectieve) aansprakelijkheid (wel
‘toerekenbaarheid’, het moet gaan om een al dan niet foutief
handelen of nalaten van de nabuur)
· Voorwaarden bovenmatigheid = Zeker gedogen/normale lasten van
nabuurschap worden geschonden (rekening houden met plaats, tijd,
intensiviteit, maar niet met persoonlijke gevoeligheid)
· Niet alleen eigenaar, maar elkeen die over een attribuut van het
eigendomsrecht beschikt, kan vordering instellen
· Aannemer is niet gelijk aan nabuur, kan dus enkel op grond van
artikel 1382 worden aangesproken. De eigenaar – bouwheer kan wel op
basis van 544 worden aangesproken
Sanctie: billijke schadevergoeding (integrale SV bij art. 1382
BW)
3) Openbare erfdienstbaarheden (infra)
2. Dematerialisering = eigendomsrechten hebben vaker betrekking op
onlichamelijke zaken (bv. bankrekening = schuldvordering t.o.v. de
bank).
3. Instrumentalisering = eigendomrecht wordt vaker gezien als een
middel voor een doel.
Fiduciaire eigendomsrechten verschillen echter van die van de
normale eigenaar = Geen daden van beschikking tegen bestemming
goed, is ook niet eeuwigdurig en de exclusiviteit komt ook in het
gedrang
A. Fiduciaire eigendom tot beheer = wanneer iemand zijn
eigendomsrecht op een zaak overdraagt aan een andere persoon, die
zich ertoe verbindt om het overgedragen recht voor rekening van een
andere uit te oefenen en dat recht na het volbrengen van zijn taak
aan de begunstigde over te dragen (bv. kwaliteitsrekening).
· Gaat in tegen de wezenskenmerken.
· HvC 27/01/’11: een derdenrekening van een advocaat is niet
gevrijwaard tegen de schuldeisers van de advocaat.
B. Fiduciaire eigendom tot zekerheid = de SE bedingt een
eigendomsrecht op een zaak van zijn SA.
· Beter dan een (beperkt) zakelijk zekerheidsrecht aangezien dan
geen procedure tot uitwinning meer nodig is.
· HvC Sart-Tilman17/10/’96: er wordt een zakelijke zekerheid
gesteld die niet door de wet is voorzien (‘numerus clausus’),
waardoor deze niet aan de schuldeisers in samenloop kan worden
tegengeworpen.
· Eigendomsvoorbehoud = Artikel 69 wet 11 juli 2013
IV. De bevoegdheden van de eigenaar
De bevoegdheden van de eigenaar worden onderverdeeld in:
1. Gebruik (‘usus’) = het stellen van materiële handelingen die de
kapitaalwaarde van een goed niet aantasten + alle rechtshandelingen
die een persoonlijk recht aan een derde toestaan.
2. Genot (‘fructus’) = de bevoegdheid om de vruchten van een goed
te genieten.
a) Natuurlijke vruchten (art. 583 BW) = vruchten die het goed uit
zichzelf opbrengt (bv. appels van bomen). Dit geldt niet voor
producten uit mijnen, nu dit een daad van beschikking is
b) Burgerlijke vruchten (art. 584 BW) = geldelijke producten uit
een goed die ontstaan na een rechtshandeling (bv. verhuur).
c) Vruchten uit nijverheid = vruchten die door menselijke bewerking
uit de grond worden gehaald (bv. aardappels).
3. Beschikking (‘ab-usus’) = het stellen van materiële handelingen
waarmee de kapitaalwaarde van een goed wordt aangetast + alle
rechtshandelingen waarmee zakelijke rechten aan een derde worden
toegestaan op een goed (bv. vruchtgebruik of hypotheek toestaan op
een goed).
De eigenaar kan afstand doen van de bevoegdheid tot gebruik en
genot.
Conventionele clausules van onbeschikbaarheid (bv. beding van
onvervreemdbaarheid) kunnen door de rechtspraak slechts aanvaard
worden mits ze (i) beantwoorden aan een rechtmatig belang en (ii)
van korte duur zijn.
· Sanctie: integrale schadeloosstelling bij goede trouw of
aansprakelijkheid wegens derde-medeplichtigheid aan andermans
contractbreuk bij kwade trouw (‘nietigheid’)
· Vb: Positie SA verbeteren door goederen in diens vermogen
onvervreemdbaar te maken, stand still clausules op aandelen
V. Het eigendomsrecht als fundamenteel mensenrecht (art. 1 EP
EVRM)
Art. 1 van het Eerste Protocol bezit rechtstreekse werking. Rechter
kan conformiteit dus marginaal toetsen
“Eigendom” wordt ruim geïnterpreteerd als al wat een waarde
vertegenwoordigt in het vermogen van de gerechtigde.
Erfdienstbaarheden en erfpacht vallen hier ook onder aangezien zij
waarde vertegenwoordigen als zijnde zakelijke rechten.
· Onthoudingsplicht (i) geldt enkel voor actuele (ii), privaat
(iii) eigendom
In EHRM Sporrong & Lönroth maakte het Hof duidelijk dat art. 1
EP EVRM uit drie verschillende normen bestaat:
1. Algemeen eerbied voor het eigendomsrecht (eerste lid).
· Bv. langdurige onteigeningsmachtiging zonder tot onteigening over
te gaan.
2. Voorwaarden voor onteigening (eerste lid, tweede zin).
· Niet enkel voor formele maar ook voor materiële onteigening
vereist (EHRM Papamichalopoulos;
art. 16 GW
).
3. Recht van de staten om het gebruik van het eigendomsrecht te
reglementeren
overeenkomstig het algemeen belang en door de invoering van wetten
die ze daarvoor noodzakelijk vindt (tweede lid).
· Voorwaarden beperkingen: legaliteit (=wettelijke, voldoende
toegankelijke en intrinsieke grondslag) + finaliteit (‘algemeen
belang’) + proportionaliteit. (= vergoedingsverplichting bij
onteigening, bij reglementering minder)
· Bv. bouwverbod, verbeurdverklaring, vernietiging beslagen
goederen.
( 22 )
Hoofdstuk 2. Mede-eigendom en onverdeeldheid
I. Meervoudige eigendom en mede-eigendom
Meervoudige eigendom = de situatie waarbij eenzelfde zaak tegelijk
aan meer dan één persoon toebehoort.
1. Mede-eigendom = De “opsplitsing” van het eigendomsrecht tussen
meerdere personen die mede-eigenaars worden genoemd.
· De zaak komt ondeelbaar aan verschillende personen toe, maar de
bevoegdheden worden verdeeld.
2. Collectieve eigendom = meerdere personen doen een inbreng in een
afzonderlijk en onverdeelde eigendom met als doel een
gemeenschappelijk doel te verwezenlijken. (affectio societas)
3. Multi-eigendom of time-sharing = de situatie die ontstaat
wanneer een onroerend goed wordt overgedragen aan meerdere
particulieren gezamenlijk, die elk gedurende een beperkte, meestal
nauwkeurig omschreven, periodiek weerkende periode gebruik
kunnen maken van het onroerend goed
· Is dus een temporele opsplitsing van gebruiks- en
genotsbevoegdheid).
II. Algemeen: begripsomschrijving van mede-eigendom en
onverdeeldheden
Mede-eigendom is een bijzondere categorie van onverdeeldheid,
aangezien het op een specifieke zaak is gevestigd en niet op een
algemeenheid die van samenstelling kan verandere.
Naargelang de oorsprong onderscheiden we drie soorten
mede-eigendom:
1. Gewone/toevallige mede-eigendom (art. 577-2 §§1-8 BW) = bv
verkrijgende verjaring
2. Vrijwillige mede-eigendom (bijzondere wetten) = bv gezamenlijke
aankoop
3. Gedwongen mede-eigendom (art. 577-2 §§9-10 BW)
· Appartementsmede-eigendom (art. 577-3 tot 577-14 BW)
III. Toevallige mede-eigendom
· Heeft een tijdelijk (verdeling kan altijd worden gevorderd) en
ongeorganiseerd karakter. (Geen bepaling van wederzijdse rechten en
plichten)
· Bv. na openvallen nalatenschap, na vermenging, na
zaakvorming.
Inzake de bevoegdheden dient volgend onderscheid gemaakt te
worden:
1. M.b.t. het eigen aandeel =Men kan als exclusieve eigenaar
beschikken over de zaak zonder medewerking of toestemming van de
anderen (art. 577-2 §4 BW).
· Beperking van dit recht vindt men in artikel 841 BW
2. M.b.t. de onverdeelde zaak = Men kan enkel daden van gebruik en
genot stellen onder de dubbele voorwaarde dat de bestemming van de
zaak en het gelijke recht van de anderen wordt geëerbiedigd (art.
577-2 §5 BW). (+ op enkel materiele handelingen, geen
juridische)
· Ook daden van voorlopig beheer (indien noodzakelijk en geen
persoonlijk voordeel voor steller) en van bewaring mogelijk.
· Andere daden van beheer of van beschikking zijn slechts mogelijk
mits instemming van alle mede-eigenaars (art. 577-2 §6 BW).
Iedere mede-eigenaar heeft de verplichting, naar evenredigheid van
zijn aandeel, bij te dragen in de nuttige uitgaven tot behoud en
onderhoud, alsook ik de kosten van beheer en de andere lasten
betreffende de gemeenschappelijke zaak (art. 577-2 §2 BW).
· Delen worden geacht gelijk te zijn, tot tegendeel wordt
bewezen
· Afwijking van artikel 577-2 is contractueel mogelijk
De toevallige mede-eigendom eindigt door:
1. Verdeling door eigenaars (art. 815 BW) of schuldeisers (art.
1561 Ger. Wet.)
· Uitzondering: uitsluiten voor max 5 jaar + wet kleine
nalatenschappen.
· Declaratieve werking (art. 883 BW) = zakelijke rechten die
deelgenoot op zijn aandeel heeft gelegd zullen niet tegenwerpelijk
zijn indien het goed aan een derde of andere deelgenoot wordt
overgedragen
2. Vermenging = één persoon wordt titularis van alle aandelen in
mede-eigendom.
3. Verjaring = het recht van mede-eigendom geniet mee van de
onverjaarbaarheid van het eigendomsrecht, behoudens wanneer een
derde bezitsdaden heeft gesteld binnen de door de wet gestelde
termijn die beantwoorden aan de vereisten voor verkrijgende
verjaring.
4. Afstand van mede-eigendom
IV. Vrijwillige mede-eigendom
· Bv. vrijwillige mede-eigendom van schepen, beleggingsfondsen,
…
· Art 1561 BW blijft buiten toepassing op conventionele
onverdeeldheden indien deze intuitu personae zijn
Multi-eigendom / timesharing = een gebruikseenheid gelegen in een
vakantieoord wordt gezamenlijk in eigendom overgedragen aan een
aantal particulieren die elk voor een beperkte cyclische
weerkerende en meestal nauwkeurig omschreven periode van de villa
of het appartement gebruik mogen maken.
· Rechten en plichten van multi-eigenaars worden in de tijd
gespreid.
· Zie Wet van 28 augustus 2011
V. Gedwongen mede-eigendom
Algemeen
Gedwongen mede-eigendom (art. 577-2 §9-10 BW) = vorm van
mede-eigendom die ontstaat door de bestemming van de goederen (art.
815 BW nooit van toepassing).
A. Ten titel van hoofdzaak = (bv. grafkelders, grafmonumenten en
familiestukken).
B. Ten titel van bijzaak = een bepaalde zaak is door haar aard
noodzakelijk mede-eigendom om aan de deelgenoten het exclusieve
genot te waarborgen van een exclusief eigendomsrecht op andere
goederen (bv. gebruik gemeenschappelijke delen in appartement,
binnenkoer tussen twee woningen, muurgemeenheid, …).
Rechten en plichten van de deelgenoten
Net zoals bij de toevallige mede-eigendom onderscheiden we inzake
bevoegdheden:
1. Bevoegdheden m.b.t. het aandeel = Beschikkingshandelingen m.b.t.
de hoofdzaak strekken zich automatisch uit tot het aandeel van de
bijzaak (bijzaak volgt hoofdzaak)
2. Bevoegdheden m.b.t. de gemeenschappelijke zaak = Bij het gebruik
en genot van de gemeenschappelijke zaak dient men de bestemming van
het goed te eerbiedigen en respect te hebben voor de rechten van de
andere deelgenoten.
· Zie ook art. 577-2 §6 en §9 BW
Inzake de verplichtingen m.b.t. de gedwongen eigendom geldt
dat:
1. Iedere mede-eigenaar de bestemming van de zaak en de
gelijkwaardige rechten van de andere mede-eigenaars moet
eerbiedigen.
2. Iedere mede-eigenaar moet bijdragen in de kosten voor werken tot
behoud, herstelling of vernieuwing, naar evenredigheid (kosten) van
de waarde van de hoofderven.
Einde van gedwongen mede-eigendom
art. 815 BW; art. 1561 Ger.W.
).
1. Door het tenietgaan van de bijzaak
· Enkel pas wanneer alle mede-eigenaars beslissen op niet bij te
dragen in de kosten van vernieuwing van de bijzaak (cfr. art. 577-2
§9 BW).
2. Door het tenietgaan van de hoofdzaak
· Ofwel gaat de hoofdzaak van één mede-eigenaar teniet en blijft de
mede- eigendom voor de andere mede-eigenaars nog bestaan, ofwel
gaat deze van alle mede-eigenaars teniet en komt art. 815 BW terug
in het vizier.
3. Door afstand van het aandeel (discussie)
VI. Appartementsrecht als bijzondere gevallen van gedwongen
mede-eigendom
Algemeen
Appartementsmede-eigendom (art. 577-3 tot 577-14 BW) = de gebouwen
of groepen van gebouwen waarvan de voor exclusief gebruik bestemde
ruimten de private eigendom uitmaken van verschillende
personen.
· Lex specialis op art. 577-2 §9-10 BW + Dwingend recht (art.
577-14 BW).
De wet van 2 juni 2010 heeft een ingrijpende hervorming inzake deze
materie doorgevoerd. De wetgever heeft twee mogelijkheden inzake
het regelen van appartementsmede-eigendom:
1. Monistische benadering = de appartementsmede-eigendom wordt
beschouwd als één
zelfstandig zakelijk recht dat een gedeeld gebruik en genot
verleent op de gemeenschappelijke delen en een exclusief gebruik en
genot van de private kavel.
2. Dualistische benadering = een exclusief eigendomsrecht wordt
gecombineerd met een mede-eigendomsrecht op de private kavel
(~België).
De toepassingsvoorwaarden voor de bepalingen inzake
appartementsmede-eigendom zijn:
1. Gebouw of groep van gebouwen (bv. mogelijk ook individuele
woningen)
2. Waarvan het eigendomsrecht tussen de diverse delen is
opgesplitst tussen meerdere personen of titularissen.
3. Iedere mede-eigenaar heeft zowel een eigen kavel als een aandeel
in de gemeenschappelijke delen (bv. lift, bergruimte, …).
· Uitsluiting van de wet is mogelijk mits de goederen dit uit hun
aard toelaten (zwembad, koer,..) en er toestemming is van alle mede
eigenaars
Akten van de appartementsmede-eigendom
De statuten van de appartementsmede-eigendom bestaan uit:
1. Basisakte = akte die de beschrijving moet bevatten van het
onroerend geheel, van de private en de gemeenschappelijke gedeelten
en de bepaling van het aandeel van de gemeenschappelijke gedeelten
dat aan ieder privatief deel is verbonden, daarbij rekening houdend
met de respectieve waarde ervan (bv. kadastrale gegevens,
beschrijving van de constructie, identificatie van het
gebouw).
· Vermoeden van gemeenschappelijkheid bij ontstentenis (art. 577-3,
lid 3 BW).
2. Reglement van mede-eigendom (zie art. 577-4 §1, lid 3 BW)
Naast de statuten kan de vereniging van mede-eigenaars nog kiezen
om al dan niet een
reglement van interne orde op te stellen.
Vereniging van mede-eigenaars
Sinds de wet van 30 juni 1994 verkrijgt de vereniging van
mede-eigenaars onder twee voorwaarden rechtspersoonlijkheid (zie
art. 577-5 BW).
· Vereniging heeft dus eigen vermogen en kan deelnemen aan het
rechtsverkeer. Dit vermogen omvat noch het onroerende en noch het
gemeenschappelijke goed
· Beperkte verhaalsmogelijkheid voor de schuldeisers (zie ook art.
577-9 §5 BW).
· Deelvereniging mogelijk vanaf 20 kavels + afzonderlijke toegang
(art. 577-3, lid 3 BW).
De vereniging van mede-eigenaars bestaat uit twee organen:
1. Algemene Vergadering (art. 577-6 e.v. BW)
· Beslissingen worden opgetekend in een register (art. 577-10 §3
BW).
2. Syndicus (art. 577-8 BW)
· Bezit enkele zelfstandige bevoegdheden die hij autonoom kan
uitvoeren (bv. daden van behoud en voorlopig beheer; art. 577-8 §4,
4° BW).
· Bezit een uitvoerende functie t.a.v. de beslissingen van de
AV.
· Bezit een vertegenwoordigingsbevoegdheid (zonder expliciete
volmacht).
Indien er meer dan twintig private kavels zijn, is men verplicht om
een raad van mede- eigendom (art. 577-8/1 BW) op te richten.
· Bevoegd om toezicht op de syndicus uit te oefenen
(inzagerecht).
· AV kan bij 3/4e meerderheid bevoegdheden delegeren aan de
raad.
Eigendomsoverdracht van een kavel
Probleem: indien één mede-eigenaar zijn kavel overdraagt aan een
derde, wie is dan gehouden om de kosten te betalen die voortvloeien
uit een beslissing die dateert van vóór de overdracht, maar waarvan
de uitvoering op het ogenblik van de overdracht nog niet gebeurt
was?
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen vier soorten
kosten:
1. Kosten van uitgaven voor behoud, onderhoud, herstelling en
vernieuwing.
2. Kosten verbonden aan het verkrijgen van gemeenschappelijke
delen.
3. Kosten die verschuldigd zijn n.a.v. een gerechtelijke procedure
waarin de vereniging van de mede-eigenaars betrokken is.
· Komen alle drie ten laste van de nieuwe eigenaar wanneer ze
opeisbaar worden na de datum van de overdracht en dit ongeacht de
datum waarop ze ontstaan.
4. Gewone lasten van de mede-eigendom.
· Komen ten laste van de nieuwe eigenaar vanaf de datum van de
overdracht van de kavel.
Solidariteitsbeding = beding luidens welk de nieuwe eigenaar van
het appartement mede gehouden is met de vorige eigenaar voor nog
achterstallige betalingen bij de vereniging van mede-eigenaars
(verboden sinds de wet van 30 juni 1994).
· Zie art. 577-11/1 BW voor bijkomend waarborgmechanisme voor de
vereniging.
Aan de verkoper wordt een precontractuele informatieplicht
opgelegd
Hoofdstuk 3. Koop
1. Gemeenrechtelijke koop (art. 1582-1701 BW)
· Uitzonderingsregime van WMPC toepasselijk bij
verkoopsovereenkomsten gesloten tussen een onderneming en
consument.
· Uitzonderingsregimes van de wet op de consumentenkoop en het
Weens Koopverdrag toepasselijk op de verkoop van roerende
lichamelijke zaken, met
uitzondering van elektriciteit en goederen die gerechtelijk of in
uitvoering van beslag verkocht zijn.
2. Consumentenkoop = bij koopovereenkomsten voor doeleinden die
geen verband houden met de beroepsactiviteit van de
koper-natuurlijke persoon en waarbij de verkoper een natuurlijke
persoon of rechtspersoon is die goederen verkoopt in het
kader van zijn beroepsactiviteit.
· Enkel m.b.t. bepalingen die betrekking hebben op de materiële
kwaliteit en kwantiteit van het geleverde goed.
3. Weens Koopverdrag = bij koopovereenkomsten voor professionele
doeleinden gesloten tussen een verkoper en een koper die in
verschillende staten gevestigd zijn.
· Regelt het kooprecht vrij omvattend (bv. totstandkoming,
verplichtingen, ontbinding, overgang risico).
II. Constitutieve bestanddelen van de overeenkomst
Koop-verkoop = contract waarbij een partij (verkoper) de eigendom
van een bepaald goed overdraagt aan een andere partij (koper), die
zich er tegenover hem toe verbindt er een geldprijs voor te
betalen.
Verbintenis met betrekking tot een goed en niet met betrekking tot
een dienst
Dienstenovereenkomsten onderscheiden zich van de koop in die zin
dat ze in principe een verbintenis bevatten om iets te doen,
terwijl de koop resulteert in de eigendomsoverdracht van een zaak.
De kwalificatie tussen koop- of aannemingsovereenkomsten is
nochtans niet steeds eenvoudig:
Wanneer de opdrachtgever zelf de materialen verschaft voor het
vervaardigen van een zaak is de kwalificatie eenvoudig =
Aannemingsovereenkomst
Wanneer een overeenkomst zowel strekt tot de levering van arbeid
als van grondstoffen, ligt de kwalificatie moeilijker:
1. Gemeen recht = Er is sprake van een koopovereenkomst wanneer de
verkrijgende partij niet tussenkomt bij de conceptie van het
bestelde goed en ook weinig of geen specificaties geeft m.b.t. het
totstandbrengen van de goederen (bv. verkoop van een standaard
software pakket).
2. Weens Koopverdrag = Er geldt een vermoeden van koop, dat
weerlegt kan worden door aan te tonen dat de besteller een
wezenlijk deel van de nodige grondstoffen verschaft (art. 3
CISG).
3. Wet Consumentenkoop = Overeenkomsten tot levering van te
vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen worden steeds
als consumentenkoop beschouwt (art. 1649bis §3 BW).
Wanneer diensten verricht worden in samenhang met de verschaffing
van een zaak, dient men zowel naar gemeen recht, als naar de Wet
Consumentenkoop (art. 1649quater §4 BW), als naar het CISG (art.
3.2 CISG) te toetsen of de dienst, dan wel de verschafte zaak
accessoir is.
Overdracht van een eigendomsrecht op een goed
i) Inleidend
De koop is zowel naar intern recht als onder het CISG een
translatieve overeenkomst die onmiddellijk of op termijn resulteert
in de overdracht van een eigendomsrecht.
· Tegenover overeenkomsten die enkel resulteren in een tijdelijke
terbeschikkingstelling van het genot op een goed (deel 3).
ii) Verkoop van andermans zaak
De verkoop van andermans zaak is nietig en kan grond tot
schadevergoeding opleveren, wanneer de koper niet geweten heeft dat
de zaak aan een ander toebehoorde (art. 1599 BW).
· Bij mede-eigendom kan men dus enkel zijn eigen deel
verkopen.
· Relatief karakter: kan enkel door de koper gevorderd
worden.
Volgens de heersende rechtsleer en rechtspraak is de nietigheid
niet meer mogelijk wanneer het gevaar voor uitwinning verdwenen is
op het moment dat de nietigverklaring gevorderd wordt door de
koper, hetzij ten gevolge van regularisatie, hetzij t.g.v. afstand
van de vordering door de werkelijke eigenaar.
iii) Normaliteiten voor eigendomsoverdracht
Inzake de formaliteiten voor eigendomsoverdracht geldt het
volgende:
1. Verkoop van bepaalde zaken (‘specieskoop') = de eigendom gaat
van rechtswege over zodra er een overeenkomst bestaat over de zaak
en de prijs, dus op grond van de loutere wilsovereenstemming (art.
1583 BW).
2. Verkoop van onbepaalde zaken (‘genuskoop’) = de eigendom gaat in
principe pas over op de koper van zodra de goederen
geïndividualiseerd worden (art. 1585 BW).
iv) Uitstel van eigendomsoverdracht
Aangezien het principe van onmiddellijke eigendomsoverdracht
slechts van aanvullend recht is kunnen partijen hier contractueel
van afwijken.
· Bv. bij aankoop van huis de overdracht uitstellen tot moment van
notariële akte.
· Bv. beding van eigendomsvoorbehoud bij aankoop wasmachine op
afbetaling.
v) Relativiteit van de overeenkomst en tegenwerpelijkheid aan
derden
Een overeenkomst bindt de partijen (art. 1134, lid 1 BW).
Een contract kan enkel gevolgen teweegbrengen tussen de
contracterende partijen en kan bijgevolg dus niet ten goede of ten
slechte komen van derden (art. 1165 BW).
· Uitzondering: beding t.b.v. derden + rechtstreekse vordering
onderaannemer.
De relativiteit van overeenkomsten belet echter niet dat
overeenkomsten tegenwerpelijk zijn aan derden: een overeenkomst
heeft immers effect tegenover derden in deze zin dat derden het
bestaan van een geldige rechtshandeling als feit dienen te erkennen
(HvC Boswachtersarrest).
Concreet heeft dit voor de derde volgende gevolgen:
1. Dat hij de rechtshandeling op passieve wijze moet ondergaan,
behoudens wanneer de rechtshandeling is gesteld met bedrieglijke
benadeling van zijn rechten (art. 1167 BW: pauliaanse
vordering).
2. Dat hij zich actief op het bestaan van een rechtshandeling als
feit kan beroepen.
Een rechtshandeling is echter slechts tegenwerpelijk onder volgende
voorwaarden:
1. Het betreft een rechtsgeldige rechtshandeling.
2. De derde heeft kennis of behoorde kennis te hebben van de
rechtshandeling.
· Belang van publiciteitssystemen.
Hieronder wordt de eigendomsoverdracht tussen partijen en de
tegenwerpelijkheid van het eigendomsrecht van de koper
achtereenvolgens bekeken bij de verkoop van een onroerend goed en
bij de verkoop van een roerend goed.
vi) Eigendomsoverdracht en tegenwerpelijkheid bij verkoop van
onroerend goed
Wanneer de koper en verkoper tot een akkoord zijn gekomen over de
prijs en andere modaliteiten, wordt deze overeenkomst schriftelijk
vastgelegd in een onderhands stuk, namelijk het compromis.
· In beginsel gaat de eigendom dan over en wordt een voorschot van
10% betaalt.
· Mogelijkheid om eigendomsoverdracht uit te stellen tot moment dat
de notariële akte wordt verleden.
Na ondertekening van het compromis zal de notaris verzocht worden
om een notariële akte
op te stellen. Ter voorbereiding van deze akte dient hij heel wat
opzoekingen te doen.
· Is de verkoper wel degelijk eigenaar van het goed en zijn beide
partijen bevoegd en handelingsbekwaam? Precieze omschrijving van
het verkochte goed, clausules voor vrijwaring en uitwinning,
bijzondere bepalingen inzake de stedenbouwkundige bestemming,
etc.
De verkoop zal aan derden tegenwerpelijk zijn indien aangetoond kan
worden dat zij kennis hadden van deze verkoop. Hiervoor kan men
aantonen dat de derde te kwader trouw was of de notariële akte
laten overschrijven in het hypotheekregister (art. 1 Hyp.W.).
· Overschrijving kan enkel via notariële akte (art. 2
Hyp.W.).
Voorbeeld: A verkoopt zijn huis aan B. Ze ondertekenen het
compromis op dag 1 en de notariële akte wordt verleden op dag 4. Op
dag 3 legt C, schuldeiser van A, beslag op de woning hetgeen
onmiddellijk in het hypotheekregister wordt overgeschreven.
· Aangezien C eerder publiciteit gegeven heeft van zijn rechten dan
B, zal deze voorrang hebben. De verkoop zou immers pas vanaf dag 4
tegenstelbaar zijn aan C,
tenzij B kan aantonen dat C te kwader trouw is (nl. dat hij al voor
dag 4 wist dat de koop voltrokken was).
Het gebrek aan overschrijving in het register betekent dat de
overeenkomst niet tegenwerpelijk is aan derden, doch dat de
overeenkomst tussen de partijen wel bestaat. In deze situatie zegt
men dat de koper de werkelijke eigenaar is van het onroerend goed,
doch dat de verkoper de schijnbare eigenaar ervan is.
· Zie ook randnr. 218-220 voor voorbeelden.
· Elk van de partijen kan de andere dwingen de notariële
verkoopakte te verlijden, om deze dan te kunnen overschrijven op
het kantoor van de hypotheekbewaarder.
Merk op dat het overschrijven van de eigendomsakte niet het
eigendomsrecht van de koper op absolute wijze garandeert: zo heeft
de overschrijving bijvoorbeeld geen invloed op de eventuele
vernietigbaarheid van de koop wegens wilsgebrek.
· Koper krijgt slechts een absoluut recht door verkrijgende
verjaring ingevolge bezit.
vii) Eigendomsoverdracht en tegenwerpelijkheid bij verkoop van
roerend goed
Ook voor roerende goederen geldt dat de koopovereenkomst
tegenwerpelijk is aan derden indien deze rechtsgeldig is en derden
er kennis van hebben of behoorden te hebben.
Hierbij geldt dat degene die in het werkelijke bezit is gesteld van
de zaak, de voorkeur geniet en hiervan eigenaar is, ook al is zijn
titel van latere datum, mits het bezit te goeder trouw is (art.
1141 BW).
· Inzake de tegenwerpelijkheid aan derden speelt de vertrouwensleer
en de door partijen gewekte schijn een belangrijke rol.
Let op: wanneer de derde te kwader trouw is, geldt het bezit niet
als publiciteitsvereiste.
· Hetzelfde geldt wanneer de derde moet worden geacht kennis te
hebben van de verkoop, d.w.z. dat hij geacht wordt te weten dat in
bepaalde omstandigheden, gelet op de gewoontes en gebruiken binnen
de betrokken business, het tot een normale bedrijfsuitoefening
behoort van de verkoper om de betrokken goederen te vervreemden
terwijl deze nog een tijd in het magazijn staan.
Volgens art. 101 Faill.W. kan de onbetaalde verkoper roerende
goederen terugvorderen, voor zover het eigendomsvoorbehoud
schriftelijk werd overeengekomen uiterlijk op het ogenblik van de
levering van de goederen.
· Indien de koper toch overgaat tot de vervreemding van de zaak,
dan wordt de onderverkrijger te goeder trouw beschermd door art.
2279 BW.
Tegen een prijs in geld
De vereiste van een prijs in de vorm van geld als tegenprestatie
voor de eigendomsoverdracht, is het tweede essentiële bestanddeel
van het koopcontract.
· Geen schenking (
· Geen ruil (
in geld
) Beoordeling via belangrijkste verbintenis (bv. ruil met
opleg).
Hierbij is tevens vereist dat de prijs bepaald of tenminste
bepaalbaar is:
1. Bepaalde prijs (art. 1591 BW) = wanneer deze uitdrukkelijk wordt
aangeduid door de partijen (bv. €25 per m²).
· Prijsbepaling door partijbeslissing bij een koopovereenkomst is
uitgesloten.
· Verplicht bij de Woningbouwwet (art. 7) en bij tekoopstelling aan
consument.
2. Bepaalbare prijs (art. 1129 BW) = wanneer deze kan worden
bepaald op basis van objectieve elementen in de overeenkomst die
niet afhangen van de loutere wil van één van de contractpartijen
(bv. een beurskeurs).
De bepaling van de koopprijs kan tevens aan een bepaalde of
bepaalbare derde worden overgelaten (art. 1592 BW; bv. bij
aandelenoverdracht).
· Specifieke vorm van een vaststellingsovereenkomst (zie infra deel
V).
Sanctie: de rechter kan de wil van de partijen interpreteren en
zich baseren op intrinsieke of extrinsieke elementen of
gebruiken.
· De rechter kan deze lacune niet opvullen door een billijke prijs
vast te stellen!! Zie ook de tegenstrijdige bepalingen art. 14 en
55 CISG.
III. Totstandkoming
Toestemming –Wilsovereenstemming
Toestemming tot het contract = de wilsuiting bekeken vanuit één der
partijen, die zijn toestemming geeft om zich aldus te
verbinden.
· Kan aangetast zijn door wilsgebreken.
Wilsovereenstemming = de “meeting of minds” tussen twee
partijen
i) Onderhandelingen
De voorafgaande besprekingen kunnen in dubbel opzicht van belang
zijn:
1. Ze helpen het contract dat er later uit voortvloeit
interpreteren.
2. Men kan precontractueel aansprakelijk gesteld worden wanneer men
de onderhandelingen op arbitraire wijze afbreekt of, al dan niet
opzettelijk, de wederpartij verkeerde inlichtingen verschaft (~art.
1382 BW; culpa in contrahendo).
ii) Aanbod
Aanbod = van zodra vanwege een partij een voorstel voorligt met
alle elementen om een contract af te sluiten en de wederpartij dus
enkel nog moet aanvaarden.
· De aanbieder is door zijn aanbod gebonden zodra het ter
bestemming van de wederpartij is gekomen. Daarvoor mag hij het
aanbod nog intrekken.
· De aanbieder verbindt zich nog niet tot het vervullen van de
verbintenissen van het aanbod, doch wel om het aanbod lang genoeg
te handhaven (bepaalde / redelijke
termijn). Het voortijdig intrekken van het aanbod kan een ‘fout’
uitmaken.
· Bij het tenietgaan van het voorwerp / verstrijken van de termijn
vervalt het aanbod.
iii) Aanvaarding
Aanvaarding = wilsverklaring die volkomen met het aanbod
overeenstemt, of althans met de hoofdbestanddelen ervan.
· Uitdrukkelijk of door (omstandig) stilzwijgen.
· Standaardbedingen zijn slechts bindend indien de medecontractant
er kennis van kon nemen en er niet uitdrukkelijk of stilzwijgend
tegen geprotesteerd heeft.
Tegenbod = reactie op het aanbod dat dermate is geformuleerd dat de
termen van het aanbod worden gewijzigd (≠ aanvaarding).
Het contract komt tot stand op het ogenblik en de plaats waar de
aanbieder van de aanvaarding kennis neemt of daarvan
redelijkerwijze kennis had kunnen nemen.
iv) Optie
Aankoopoptie of verkoopoptie = voorovereenkomst waarbij één partij
(de belover) toestemt met een verkoop van een goed aan een
welbepaalde persoon (de beneficiaris) tegen welbepaalde of bepaalde
voorwaarden.
· Eigenlijke overeenkomst komt pas tot stand bij het lichten van de
optie.
· Belover kan zijn belofte gedurende de optietermijn niet eenzijdig
intrekken.
De optie verleent de beneficiaris enkel een vorderingsrecht
tegenover de belover en dus geen zakelijk recht, waardoor deze
laatste het goed nog steeds kan vervreemden aan een derde.
In beginsel, wordt deze derde eigenaar en kan de beneficiaris het
goed niet revindiceren. Hij heeft enkel recht op schadevergoeding.
Op dit principe bestaan echter enkele uitzonderingen:
1. De beneficiaris is te goeder trouw en is reeds in het bezit
(art. 2279 BW) of laat zijn koop eerder overschrijven op het
hypotheekkantoor (art. 1 Hyp.W.).
2. De derde kende het bestaan van de koopbelofte
(~derdemedeplichtigheid).
De rechten uit de optie kunnen in principe worden overgedragen en
de erfgenamen van de belover zijn erdoor gebonden, tenzij het
tegendeel is bedongen of uit de omstandigheden blijkt dat zij
intuitu personae bedongen is.
v) Recht van voorkoop
Voorkooprecht = overeenkomst waarbij de belover zich ertoe verbindt
om bij de verkoop, bepaalde goederen gedurende een beperkte tijd
eerst aan te bieden aan de titularissen van het voorkooprecht (=
eventuele verkoopbelofte die niet voorwaardelijk is).
· De beneficiaris verwerft een louter persoonlijk recht, waardoor
men enkel bij bewezen derdenmedeplichtigheid de nietigverklaring
kan verkrijgen van de transactie die werd verricht met miskenning
van het voorkooprecht.
Op het voorkooprecht bestaan enkele varianten:
1. First-refusal clausules = indien de belover van het
voorkooprecht een bod ontvangt van een derde waarop hij wenst in te
gaan, kan hij dit bod pas aanvaarden na het aan de beneficiaris te
hebben meegedeeld. Deze kan dan zijn voorkooprecht tegen deze prijs
uitoefenen
2. First-offer clausules = de belover van het voorkooprecht is
verplicht de beneficiaris te benaderen zodra hij de bedoeling heeft
om de goederen waarop het voorkooprecht rust te verkopen, zelfs
indien hij nog geen bod mocht hebben ontvangen van een andere
mogelijke cessionaris.
vi) Koop met commandverklaring
Beding van commandverklaring = uitdrukkelijk beding in de
koopovereenkomst waarbij de koper (“ogenschijnlijke koper”,
“gecommandeerde”, “commandverklaarder”, “declarant” of
“commandataris”) zich het recht voorbehoudt om binnen een bepaalde
termijn na het sluiten van de koopovereenkomst een andere persoon
aan te duiden (“werkelijke koper” of “command”) die hem retroactief
zal vervangen als directe contractpartij van de verkoper.
· Zo kan men deze laatste zijn identiteit (voorlopig) verborgen
houden.
· Gecommandeerde is verbonden tot de koopovereenkomst tot wanneer
de command de commandverklaring heeft aanvaard: vanaf dat moment
zal de gecommandeerde retroactief uit het contract verdwijnen en
vindt er een rechtstreekse en unieke eigendomsoverdracht plaats van
het vermogen van de verkoper naar dat van de command.
vii) Koop op proef
Koop op proef = verkoop waarbij de koper de zaak eerst op proef kan
uittesten.
Kwalificatie: de koop op proef wordt vermoed te zijn aangegaan
onder een opschortende voorwaarde, d.w.z. dat het contract pas met
terugwerkende kracht tot stand komt zo de proef voldoende is (art.
1588 BW).
· Varianten: eenzijdige verkoopbelofte (keuze) of verkoop onder
ontbindende voorwaarde (koop is al tot stand gekomen, maar kan
worden ontbonden als proef geen voldoening biedt).
Gebreken in de toestemming
Koopovereenkomsten met bijzondere informatieplichten en een
herroepingsrecht voor de consument
Herroepingsrecht = mogelijkheid voor de consument, die een
bedenktermijn geniet, om terug te komen op zijn eerdere
wilsuiting.
· De overeenkomst is tot stand gekomen onder een louter
potestatieve voorwaarde.
In de WMPC vinden we hiervan twee belangrijke toepassingsgevallen
terug:
1. Verkoop op afstand (art. 2, 21° en art. 45 e.v. WMPC) =
overeenkomst die wordt gesloten in het kader van een door de
onderneming georganiseerd systeem voor verkoop van goederen of
diensten op afstand, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van
een of meer technieken voor communicatie op afstand, tot en met de
sluiting van de overeenkomst zelf.
· Bedenktermijn van 14 dagen of 3 maanden (art. 47 §1-2
WMPC).
2. Verkoop buiten de onderneming (art. 58 e.v. WMPC) = overeenkomst
die wordt
gesloten buiten de lokalen van de onderneming (bv. ten huize
consument, op beurzen, tijdens excursie).
· Bedenktermijn van 7 werkdagen (art. 61 WMPC).
Bekwaamheid
In beginsel mogen al degenen aan wie de wet het niet verbiedt,
kopen of verkopen (art. 1594 BW).
Naast de algemene onbekwaamheden (art. 1124 BW), voorziet de
wetgever in nog enkele bijzondere onbekwaamheden inzake de
verkoop:
1. Principieel verbod van verkoop tussen echtgenoten (art. 1595
BW).
2. Vertegenwoordigers en gerechtsdienaars (art. 1596-1597
BW).
Voorwerp
Voorwerp van de (karakteristieke) verbintenis = het verkochte goed,
nl. het voorwerp van de eigendomsoverdracht.
A. Bestaan (zie art. 1601 BW)
· Ook toekomstig materieel bestaan.
B. In de handel zijn (art. 1128 en 1598 BW) = wanneer zij in het
rechtsverkeer kan
worden opgenomen en dus het voorwerp kan uitmaken van een
rechtshandeling.
· Zijn buiten de handel: verboden drugs, aan de persoon verbonden
rechten en zaken die niet vatbaar zijn voor private toe-eigening
(bv. openbaar domein).
C. Bepaald of bepaalbaar zijn (art. 1108 BW)
· Onderscheid tussen species- of genuszaak (art. 1129 BW;
supra)
Sanctie: een verkoop zonder voorwerp is relatief nietig.
· Bij een verkoop van een verboden voorwerp is de nietigheid
absoluut voor zover de openbare orde geraakt wordt.
Vorm
Bewijs
Inzake het bewijs dient volgend onderscheid gemaakt te
worden:
A. Burgerlijke zaken: normale regels uit het verbintenissenrecht,
dus geschrift vereist boven de €375, tenzij er een begin van bewijs
is door geschrift (art. 1325 BW).
B. Handelszaken: bewijs kan geleverd worden met alle middelen
rechtens.
Interpretatie
Ook qua interpretatie van het contract gelden de algemene regels
uit het verbintenissenrecht (art. 1156-1164 BW), maar elk duister
of dubbelzinnig beding moet echter wel tegen de verkoper worden
uitgelegd (art. 1602 BW).
( 40 )
Probleemstelling
Wanneer de verkochte zaak voor de levering tenietgaat door toeval
(bv. brand of ziek dier) of door le fait du prince (opeising,
onteigening) dan rijst de vraag of de koper dan wel de verkoper dit
verlies moet dragen?
Oplossing naar intern recht
i) Risico bij de eenzijdige overeenkomsten (bv. optie)
Indien de zaak waarvoor een aankoopoptie werd verleend, juridisch
of materieel tenietgaat vooraleer de beneficiaris van de optie zijn
wens heeft geuit om de optie te lichten, is de schuldenaar van een
welbepaalde zaak in de onmogelijkheid om die verplichting na te
komen ten gevolge van de verdwijning van het voorwerp van de
overeenkomst en is hij bevrijdt (art. 1302 BW; “res perit
creditori”).
ii) Risico bij de koop
Bij wederkerige overeenkomsten zijn er twee opties:
1. Enkel de schuldenaar van de onmogelijk geworden prestatie is
bevrijd, de schuldeiser moet verder presteren (“res perit
creditori”).
2. Beide partijen zijn bevrijd, waardoor de schuldeiser dus niet
meer moet presteren zodat het risico ten laste komt van de
schuldenaar (“res perit debitori”).
Bij koop geldt de eerste optie en wordt het risico ten laste gelegd
van de koper, die schuldeiser is van de verbintenis om iets te
leveren (~art. 1138, lid 2 BW).
· Uitzondering: wanneer de verkoper in gebreke werd gesteld gaat
het risico over op de verkoper, zelfs wanneer de zaak tenietgaat
t.g.v. overmacht. Door de ingebrekestelling had deze immers de
verplichting om onmiddellijk te leveren.
· Uitzondering: het risico blijft toch weer bij de koper wanneer de
verkoper kan aantonen dat de verkochte zaak ook zou zijn
tenietgegaan indien zij tijdig werd geleverd (art. 1302 BW).
iii) Risico bij een voorwaardelijke koop
De vraag naar het risico is ook relevant wanneer het verlies of de
beschadiging zich voortdoet
pendente conditione bij een voorwaardelijke koop.
A. Onder opschortende voorwaarde: de overgang van eigendom en het
risico vindt pas plaats bij de verwezenlijking van de voorwaarde
(art. 1182, lid 2 BW).
B. Onder ontbindende voorwaarde: in afwachting dat de voorwaarde
zich al dan niet realiseert is de koper voorlopig eigenaar en
draagt hij het risico.
iv) Risico bij nietigheid van de koop
Wanneer een goed dat op grond van een nietig contract is
overgedragen, daarna door overmacht wordt vernietigd, dan draagt de
koper het risico.
· Deze was er immers toe gehouden de zaak terug te geven in ruil
voor de betaalde prijs (maar nu heeft hij noch het goed, noch zijn
geld terug).
v) Afwijkende bedingen
Aangezien de regel res perit domino (‘de eigenaar verliest de
zaak’) slechts van aanvullend recht is, staat het de partijen vrij
om de risico-overgang onderling te regelen: eigendomsoverdracht en
risico-overgang kunnen dus losgekoppeld worden.
Risico in internationale koopcontracten
Inzake risico-overgang hanteert het CISG (art. 67-68) in beginsel
het principe dat het risico overgaat op het ogenblik dat de
verkoper de feitelijke controle over de koopwaar verliest.
· Vaak immers nog derde partij voor transport.
V. Verbintenissen van de verkoper
Op de verkoper rusten twee verbintenissen:
1. Verbintenis tot conforme levering (~kwantiteit en kwaliteit van
geleverde goederen)
2. Verbintenis tot vrijwaring voor uitwinning (~deugdelijkheid en
titel van het goed)
Levering en verborgen gebreken
Verbintenis om te leveren (art. 1604 BW) = de verkochte zaak
overdragen in de macht en het bezit van de koper.
a) Conform aan wat verkocht is, alsook de toebehoren en de
opbrengst.
b) Verkoper draagt de kosten van de levering.
c) Verkoper zorgt als een goed huisvader voor het behoud van de
verkochte zaak.
Gemeen recht: dualisme tussen verplichting tot conforme levering en
vrijwaring voor verborgen gebreken.
i) Conforme levering
Het voorwerp van de ‘levering’ (1) kan als volgt worden
samengevat:
1. De levering moet gebeuren volgens de afgesproken omvang,
hoeveelheid en oppervlakte. De koper kan niet gedwongen worden om
genoegen te nemen met een gedeeltelijke levering.
· Zie artt. 1617-1623 BW voor levering van onroerende
goederen.
2. Ook de opbrengst van de zaak komt aan de koper toe vanaf hij
eigenaar is (art. 1614
BW).
3. Daarnaast strekt de plicht te leveren zich uit tot de toebehoren
en tot al wat tot blijvend gebruik bestemd is, tenzij anders
overeengekomen (art. 1615 BW).
Toebehoren = de bijzaken die de eigenaar aan de verkochte zaak
verbonden heeft, zodat indien men ze ervan zou scheiden, de zaak
het nut niet meer zou opleveren waarop de koper gerekend heeft (bv.
inschrijvingsdocumenten bij verkoop van een voertuig).
· HvC: ook kwalitatieve rechten, zoals bv. recht op vrijwaring voor
uitwinning voor eigen daad en voor daden van derden, recht op
vrijwaring wegens verborgen gebreken, vordering wegens niet
conforme levering, vordering tegen aannemer en architect (i.e. art.
1792 en 2270 BW).
· Niet: de vordering op grond van de Wet van 21 febr. 1991
betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken.
‘Conforme’ levering (2) = de levering moet uit de goederen bestaan
die met de overeenkomst in overeenstemming zijn (art. 1604
BW).
· Zaak leveren in de staat op ogenblik van de verkoop (art. 1614
BW).
· Zaak moet vrij zijn van zichtbare gebreken.
Zichtbare gebreken = gebreken die door een normaal maar aandachtig
onderzoek kunnen ontdekt worden.
· Aanvaarding van de verkochte zaak impliceert de erkenning dat de
geleverde zaak overeenstemt met de verkochte zaak en dat deze vrij
is van zichtbare gebreken.
Let op: indien de geleverde zaak niet volledig overeenstemt met de
verkochte zaak, moet de koper vorderen op grond van een schending
van de leveringsplicht en niet op grond van vrijwaring voor
gebreken of op grond van dwaling.
Goede huisvader-criterium (3) = de verkoper moet zoals een goed
huisvader zorgen voor het behoud van de zaak tot aan de levering
(art. 1136 BW).
· Verkoper kan bewijzen dat hij nodige en redelijke inspanningen
deed (art. 1137 BW).
Kosten van levering (4) = de kosten die nodig zijn opdat de
verkochte zaak in de bedongen staat ter beschikking van de verkoper
kan worden gesteld op de plaats en het tijdstip afgesproken voor de
levering (bv. kosten van het wegen, markeren, inpakken).
· Vallen in beginsel ten laste van de verkoper.
Kosten van afhaling = de kosten die nodig zijn opdat de verkochte
zaak op de afgesproken plaats en tijdstip door de koper in
ontvangst zou kunnen worden genomen.
· Vallen in beginsel ten laste van de koper.
De concrete wijze waarop de levering moet gebeuren (5) is vaak
contractueel geregeld.
· Zie artt. 1605-1607 BW voor enkele richtlijnen hieromtrent.
Tevens bepalen de partijen vrij op welke plaats (6) geleverd moet
worden.
a) Specieskoop: bij gebreke aan overeenkomst gebeurt de levering op
de plaats waar het verkochte goed zich bevond (art. 1609 BW).
b) Genuskoop: bij gebreke aan overeenkomst gebeurt de levering ter
woonplaats van de verkoper, in toepassing van het gemeen
verbintenissenrecht (art. 1247 BW).
Inzake de termijn voor levering (7) gelden volgende regels in
subsidiaire volgorde:
1. Bij overeenkomst bepaald
b) Indicatieve leveringstermijn Ingebrekestelling vereist voor
uitvoering van de levering of ontbinding van de koop.
2. Onmiddellijke levering
3. Redelijke termijn, nl. wanneer de verkoper feiten kan aanhalen
die een uitzondering op de onmiddellijke levering
rechtvaardigen.
Sancties (!)
Bij niet-levering of niet tijdige levering of niet-conforme
levering beschikt de koper, behoudens toeval of overmacht, over de
mogelijkheid om zijn verbintenis om de prijs te betalen op te
schorten (‘enac’).
Tegelijk kan hij zich nog beroepen op volgende rechtsmiddelen (art.
1610-1611 BW):
1. Met voorafgaande rechterlijke machtiging
A. Gedwongen uitvoering (i.p.v. ontbinding)
1) In natura
a) ( OF (= k eu z e r e c h t) )Niet levering: levering in rechte
eisen, met dwangsom.
· Rechter kan respijttermijn toekennen (art. 1244 BW)
b) Niet-conforme levering: vervanging of herstel of elke
andere
maatregel eisen om tot de voorziene levering te komen.
· Bv. rechterlijke machtiging vragen om koopwaar bij een derde aan
te schaffen op kosten van verkoper.
2) Bij wijze van equivalent (‘vervangende schadevergoeding’)
2.
+ C. Aanvullende schadevergoeding (naast uitvoering of
ontbinding)
3. Zonder voorafgaande rechterlijke machtiging
A. Uitdrukkelijk ontbindend beding
C. Eenzijdige of buitengerechtelijke ontbinding door een partij,
mits:
1) Voldoende ernstige contractbreuk
3) Ingebrekestelling
4) Schuldenaar wordt in kennis gesteld
Is in de gevallen waar ook uitvoering in natura door
plaatsvervanging mogelijk is.
D. Aanschaf bij een derde (ingeval van soortzaken +
hoogdringendheid)
Enkel indien de koper nog niet aanvaard heeft.
Verjaringstermijn: 10 jaar (art. 2262bis §1, lid 1 BW)
ii) Vrijwaring voor verborgen gebreken
Vrijwaring voor verborgen gebreken (art. 1641-1649 BW) = de zaak is
aangetast door een ernstig, niet-zichtbaar gebrek dat die zaak
ongeschikt maakt voor het gebruik waartoe ze, met medeweten van de
verkoper, is bestemd, of dat dit gebruik zodanig vermindert dat de
koper indien hij dit gebrek had gekend, die zaak niet of tegen een
mindere prijs had gekocht.
· Betreft steeds kwalitatief aspect (kwantitatief/kwalitatief bij
conforme levering).
· Niet van toepassing bij verkoop op rechterlijk gezag (art. 1649
BW)
Verborgen non-conformiteit = de ongeschiktheid van de zaak voor
haar bestemming die niet voortvloeit uit een precies aangeduid
structureel defect ervan en die niet onmiddellijk bij de levering
kon worden vastgesteld, maar pas later werd ontdekt, op een
ogenblik dat de koper de levering al had aanvaard.
· Volgens sommige rechtspraak is dit een tekortkoming aan de
leveringsplicht, volgens anderen is dit steeds een verborgen gebrek
(‘functionele opvatting’).
De vrijwaring voor verborgen gebreken geldt slechts onder volgende
voorwaarden:
1. Gebrek
A. Conceptuele opvatting = een gebrek is een afwijkend kenmerk van
een zaak dat te wijten is aan de samenstelling of structuur ervan
(‘intrinsiek element’) en waardoor een normaal gebruik onmogelijk
of ernstig bemoeilijkt wordt (bv. niet de normale sleet,
verkleuring van Italiaanse dakpannen, etc.).
B. Functionele opvatting = een zaak is gebrekkig indien ze
ongeschikt is voor het gebruik waartoe de koper de zaak bestemde,
op voorwaarde dat de verkoper op de hoogte was van dat specifieke
gebruik (bv. kopen van een oplegger en trekker bij twee
verschillende firma’s: zonder dat beide onderdelen een intrinsiek
gebrek vertoonden, functioneerde de koppeling niet naar
behoren).
2. Verborgen = het gebrek kan niet worden ontdekt door een normaal
elementair maar aandachtig onderzoek bij de levering.
o Men houdt rekening met de hoedanigheid van de koper (bv.
specialist).
3. Voldoende ernstig = de zaak moet gedurende zekere tijd
onbruikbaar zijn.
o Men houdt rekening met normaal of bedongen gebruik van de
zaak.
4. Anterioriteit = het gebrek moet bestaan ten laatste op het
ogenblik waarop het risico op de koper overgaat.
o Het gebrek bestaat in de kiem en zal zich onvermijdelijk
ontwikkelen.
De koper die zo een gebrek ontdekt beschikt over volgende
vrijwaringsmogelijkheden:
1. Actio redhibitoria = de koper geeft het goed terug en krijgt de
volle prijs, evenals de door de koop veroorzaakte kosten
terug.
2. Actio quanti minores = de koper behoudt het goed en krijgt deel
van de prijs terug.
· Beiden staan ook ter beschikking van de onderkoper (kwalitatief
recht; jump actie)
· Het gedwongen herstel in natura is traditioneel niet mogelijk,
tenzij anders bedongen. Volgens de moderne opvatting zou een
herstel in natura toch mogelijk zijn.
+ Aanvullende schadevergoeding = indien de verkoper te kwader trouw
was moet hij tevens alle schade vergoeden aan de koper (art. 1645
BW).
· Vermoeden van kwade trouw t.o.v. verkoper (niet t.o.v. fabrikant,
etc.).
De koper kan zich tevens beroepen op de exceptio non adimpleti
contractus.
iii) Termijn
Op grond van art. 1648 BW moet de rechtsvordering op grond van
koopvernietigende gebreken door de koper worden ingesteld binnen
een korte termijn.
· Ook voor de verkoper die een regresvordering wil instellen.
· Schorsing mogelijk met het oog op onderhandelingen voor
minnelijke schikking.
Er is geen vrijwaringsvordering meer mogelijk in volgende
gevallen:
1. De koper heeft de zaak omgevormd in verband met het gebrek of
laat de zaak herstellen zonder goedkeuring van de verkoper.
2. De verkochte (gebrekkige) zaak gaat teniet door de uitsluitende
fout van de koper.
3. De (gebrekkige) zaak gaat teniet door toeval.
4. Exoneratiebeding voor verborgen gebreken, mits
1) Koopovereenkomst valt niet onder WMPC (art. 74, 14° io. 75
WMPC).
2) Verkoper te goeder trouw (vermoeden).
3) De verkoper brengt koper op de hoogte dat (wellicht) een gebrek
bestaat.
4) Het exoneratiebeding is ondubbelzinnig en voldoende
duidelijk.
Consumentenkoop: monisme – verplichting tot conforme
levering.
Inzake consumentenkoop wordt aan het begrip “conforme levering” een
ruimere betekenis gegeven, zijnde ‘de levering van een deugdelijke
zaak die overeenstemt met de verkochte zaak en die vrij is van
intrinsieke en functionele gebreken’.
· Het omvat dus tevens vrijwaring voor verborgen gebreken
(monistisch systeem).
· Wet consumentenkoop is van dwingend recht (art. 1649octies BW en
74, 14° WMPC).
i) Toepassingsgebied
1. Ratione materiae = op verkopen van consumptiegoederen door een
professionele verkoper aan een consument (art. 1649bis §1-2
BW).
2. Ratione temporis = op overeenkomsten gesloten na 1 januari
2005.
ii) Voorwaarden aansprakelijkheid
De verkoper is tegenover de consument aansprakelijk voor elk gebrek
aan overeenstemming dat bestaat bij de levering van de goederen en
dat zich manifesteert binnen een termijn van twee jaar te rekenen
vanaf de voornoemde levering (art. 1649quater BW).
Men is dus aansprakelijk indien volgende voorwaarden vervuld
zijn:
1. Niet-conformiteit = het consumptiegoed is niet in
overeenstemming met het contract.
· Vier vermoedens van niet-conformiteit (art. 1649ter §1 BW).
· Verkeerde installatie (art. 1649ter §4 BW).
· Niet: indien de consument het gebrek kende of daar redelijkerwijs
van op de hoogte moest zijn op moment sluiten OK (art. 1649ter §3
BW).
2. Anterioriteit = het gebrek aan overeenstemming van het
consumptiegoed moet bestaan of minstens in de kiem aanwezig zijn op
het ogenblik van de levering van het goed (art. 1649quater §1, lid
1 BW; bij risico-overgang in gemeen recht/CISG).
· Vermoeden van anterioriteit voor eerste zes maanden (art.
1649quater §4 BW)
3. Waarborgtermijn = verkoper is enkel aansprakelijk als het gebrek
zich manifesteert binnen de twee jaar vanaf de levering van de
goederen (art. 1649quater §1 BW).
· Kortere termijn mogelijk voor tweedehandsgoederen (lid 3).
· Schorsing van de waarborgtermijn (lid 2).
· Na deze termijn is het gemeen recht toepasselijk.
4. Meldingstermijn (facultatief) = de partijen kunnen een termijn
(min. 2 maanden) overeenkomen waarbinnen de consument de verkoper
op de hoogte moet brengen van het gebrek aan overeenstemming.
· Gemeen recht: geen onredelijke meldingstermijn (art. 74,15°
WMPC).
· CISG: verplichte meldingstermijn (zie art. 38 en art. 39, 1°-2°
CISG).
5. Verjaringstermijn = de rechtsvordering van de consument verjaart
na verloop van één jaar vanaf de dag waarop hij het gebrek aan
overeenstemming heeft vastgesteld (art. 1649quater §3 BW).
· Doch geen verjaring mogelijk voor verstrijken van
meldingstermijn.
· Gemeenrechtelijke schorsingsgronden voor verjaring (art.
2252-2257 BW).
iii) Remedies
A. Kosteloos herstel OF vervanging (§2)
B. Passende prijsvermindering OF ontbinding (§3)
· Subsidiair aan herstel of vervanging.
Naast één van deze remedies kan de consument tevens een
schadevergoeding verkrijgen.
· Integrale schadevergoeding bij verkoper te kwader trouw of enkel
de voorziene schade behoudens bij opzet?
iv) Regres
v) Commerciële garantie
Naast voornoemde regeling inzake wettelijke garantie wordt in art.
1649septies BW een en ander bepaald betreffende commerciële
garanties.
Vrijwaring voor gebreken op grond van de Wet
Productaansprakelijkheid
Door de Wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid
voor producten met gebreken gaf ons recht uitvoering aan de
Europese Richtlijn van 15 juli 1985. De wet voorziet in een regime
van foutloze of objectieve aansprakelijkheid.
i) Toepassingsgebied ratione personae
Elke benadeelde kan zich op de Wet Productaansprakelijkheid
beroepen, ongeacht of hij een contractant is of een derde.
In beginsel, rust de aansprakelijkheid voor de schade veroorzaakt
met een gebrekkig product op de producent. We onderscheiden vier
soorten producenten:
1. Werkelijke producent = de fabrikant die uit grondstoffen of
onderdelen een eindproduct tot stand brengt.
2. Producent van onderdeel of grondstof
3. Schijnbare producent = eenieder die zich als producent aanbiedt
door zijn naam, zijn
merk of een ander herkenningsteken op het product aan te
brengen.
4. EG-invoerder = eenieder die een product in de EG invoert, met
het oogmerk om het te verkopen of het gebruik ervan aan derden over
te dragen.
Subsidiair kan ook de leverancier van een product aansprakelijk
gesteld worden, namelijk wanneer niet kan worden vastgesteld wie de
producent of de invoerder is (art. 4 §2).
ii) Toepassingsgebied ratione materiae: producten
De Wet Productaansprakelijkheid is van toepassing op alle
producten.
· Niet op gebrekkige diensten, behoudens wanneer de
dienstverstrekker als leverancier kan worden beschouwd of indien
hij het gebruikte goed zelf heeft gemaakt.
Producten = lichamelijke roerende goederen, ook indien zij een
bestanddeel vormen van andere roerende of onroerende goederen of
indien zij door bestemming onroerend zijn geworden.
iii) Aansprakelijkheidscriterium
De producent is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een
gebrek in zijn product.
Gebrekkig product = indien het product, alle omstandigheden in acht
genomen, niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te
verwachten.
A. Objectief criterium (‘men’): het gebrek aan veiligheid zal
moeten worden beoordeeld vanuit de positie van een normaal
zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden.
· Geen rekening houden met problemen eigen aan persoon van de
benadeelde.
B. Legitieme veiligheidsverwachting (‘gerechtigd’): enkel de
veiligheid die het grote publiek gerechtigd was te verwachten wordt
aan het oordeel van de rechter overgelaten. Hiervoor houdt hij
rekening met drie elementen:
1) De presentatie van het product = de wijze waarop een product aan
het publiek wordt voorgesteld (bv. bijsluiter, reclame, …).
2) Het normaal of redelijkerwijze voorzienbaar gebruik van het
product = de producent moet er rekening mee houden dat de consument
het product mogelijk niet gebruikt in overeenstemming met zijn
bestemming, maar voor andere doeleinden aanwendt. De producent zal
tevens rekening moeten houden met een redelijkerwijze verkeerd
gebruik of redelijk misbruik.
3) Het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht = de
veiligheid van het product wordt getoetst aan de veiligheidsnorm
ten tijde van het in het verkeer brengen van het product (moment
schade).
iv) Bewijslast
De benadeelde moet geen fout in hoofde van de producent bewijzen (=
foutloze of objectieve aansprakelijkheid). Ook de oorzaak van het
gebrek moet niet bewezen worden.
De benadeelde moet, met alle middelen rechtens, het bewijs leveren
van de schade, het
gebrek en het oorzakelijk verband tussen de schade en het
gebrek.
· Inzake het oorzakelijk verband geldt een “bewijs door afleiding”:
het volstaat dat de benadeelde aantoont dat het gebrek de enige
oorzaak kan zijn van de schade (bv. flesje cola dat
ontploft).
v) Mogelijke verweermiddelen van de producent (bevrijdende
omstandigheden)
De producent kan zich op zes bevrijdingsgronden beroepen (art.
6):
1. De producent heeft het product niet in het verkeer
gebracht
o Bij dienstverrichting zal men nog steeds aansprakelijk zijn voor
producten gemaakt door een derde (bv. ziekenhuis gebruikt product
van apotheker).
2. De producent kan aantonen dat het gelet op de omstandigheden
aannemelijk is dat het gebrek (nog) niet bestond op het tijdstip
waarop hij het in het verkeer heeft gebracht
3. Product was niet voor commerciële en beroepsmatige doeleinden
(art. 80)
4. Het gebrek is een gevolg van het feit dat het product in
overeenstemming is met dwingende overheidsvoorschriften (art. 8,
d)
5. Het was onmogelijk het bestaan van het gebrek te ontdekken op
grond van de stand van de wetenschappelijke en technologische
kennis van toen het product in het verkeer werd gebracht
(‘ontwikkelingsrisico’)
6. Gebrek in het ontwerp van het product
vi) Schadevergoeding
Inzake de schadevergoeding die men kan vorderen geldt:
1. Schade aan personen: zowel lichamelijke als morele schade
integraal vergoeden
2. Schade aan zaken: slechts de schade die de €500 overschrijdt en
mits de goederen gewoonlijk bestemd zijn voor privégebruik en door
het slachtoffer inderdaad hoofdzakelijk zijn gebruikt in zijn
privésfeer
vii) Termijn
De vordering moet worden ingesteld binnen een termijn van 3 jaar te
rekenen vanaf de dag dat de eiser kennis kreeg van de schade, het
gebrek en de identiteit van de producent, oftewel vanaf wanneer hij
er redelijkerwijze kennis had van moeten krijgen (art. 12
§2).
· Maar de producent gaat in ieder geval vrijuit na een termijn van
10 jaar te rekenen vanaf de dag dat hij het product in het verkeer
heeft gebracht (§1).
viii) Exoneratie
Exoneratiebedingen zijn in beginsel niet mogelijk (art. 10 §1),
behoudens voor gedeelde aansprakelijkheid met het slachtoffer
(§2).
ix) Samenloop met bestaande wettelijke reg