BÓ YIN RÁ
HET GEBED
SERVIRÉ / DEN HAAG
Oorspronkelijke titel: DAS GEBET
Geautoriseerde vertaling:
M. Ter MARSCH-KEEN
AAN ALLEN DIE WILLEN LEREN BIDDEN
HET GEBED Bô Yin Râ 1
HET MYSTERIE VAN HET BIDDEN
Naar een van ouds heilig bericht moeten de leerlingen van de wijze
timmerman, de verheven „Rabbi" uit Nazareth, eertijds tot Hem zijn
gekomen met de bede:
„Heer, leer ons bidden".
Hierop — zo zegt het oude bericht verder — zou de
met-God-vereende Levensleraar hen hebben onderricht, voortaan niet
meer zoals de niet-wetenden, de van oudsher bekende lange litanieën
op te dreunen, maar die wonderlijk-mooie, eenvoudige woorden
slechts te gebruiken, die nu nog liggen op de lippen van allen die in
een of andere geloofsvorm de van Liefde vervulde leer van de
verheven grote Godsmens belijden, of menen te belijden.
Toch kunnen tot op deze dag maar heel weinig mensen werkelijk
„bidden", en nog minder zal men iemand aantreffen die heeft
begrepen wat het wil zeggen: te „bidden" op de heilig-verheven wijze,
zoals de grote
Liefde-rijke die wenste toegepast te zien. -------- ——
Men kent nu wel de woorden die Hij volgens het oude bericht Zijn
leerlingen zeide te gebruiken — maar ook déze woorden „dreunt" men
op, niet anders dan voorheen die andere, die door Hem niet bijzonder
werden gewaardeerd.
Het verandert niets aan de ontwijding, of men op de meest zalvende
toon spreekt — het vrome mee-gevoe-len van de betekenis, die zich in
het denken ontsluit, maakt van het naspreken van die heerlijke
woorden zelfs nog volstrekt geen werkelijk „gebed".———
Het is daarom nodig, weer te leren wat het werkelijk „bidden" in
waarheid is — te leren, hoe uit woorden ener mensentaal een „gebed"
kan ontstaan, en wat het diepe geheim is dat zich in het gebed
verbergt!
De heilige priesterkunst om „gebeden" te scheppen
en werkelijk te „bidden", is nu welhaast verloren ge-
gaan, en waar men ze nog beoefent, wordt dit mechanisch en zonder
HET GEBED Bô Yin Râ 2
leven of bijgelovig verricht. —
Ook daar echter waar men nog meent te bidden,
ziet men in het gebed slechts het verzoek aan de Godheid, de
uitdrukking van dank of verheerlijking, en
weet niet meer dat dit alles in het gebed wel kan
worden gevonden, maar volstrekt niet het wezen uitmaakt van het
gebed. ——
Men heeft er geen vermoeden meer van, dat de samen-
voeging van zelfs de heerlijkste woorden van lof, dank
of bede eerst werkelijk moet worden „gebeden", vóór
ze een „gebed" kan worden. ———
Dat we „God" alleen in onszelf kunnen bereiken — dat het hart van het
zuiver eeuwig-Zijn in ons aller-innerüjkste alleen zichzelf in een
eindeloos veelvuldige individuele zelfverwekking „opnieuw" kan
„baren" — is het eerste en absoluut onvermijdelijke inzicht, waartoe
ieder die werkelijk wil leren „bidden", zich moet hebben
doorgeworsteld! — Tevens echter moet hij weten, dat de oereeuwige
„Vader" — hoe de gelovige voor zichzelf dit woord mag uitleggen —
dank noch verheerlijking begeert naar menselijke opvatting, en dat het
laster is, wanneer men werkelijk gelooft, dat het hart van het Zijn eerst
een menselijk smeken zou verwachten, om zich door dit „smeken" ten
slotte te laten „vermurwen" — want „smeken" in de betekenis van het
ware bidden is werkelijk iets geheel anders dan het afbedelen,
waarmee zo menigeen treedt voor de „God" zijner voorstelling.Ik leg hier de nadruk op de woorden: de „God" der
voorstelling, omdat het merendeel der mensen helaas
niet verder komt dan tot dit produkt van hun voorstellingsvermogen,
daar ze door een ontoereikend of verkeerd onderricht menen, dat de
weg tot God hoog omhoog moet leiden, in ieder geval naar buiten. —
Zo kunnen ze trouwens de levende Godheid nimmer
aanvoelen, omdat niet wordt gezocht, waar ze de levende, eeuwige
God alleen zouden kunnen bereiken. ——
HET GEBED Bô Yin Râ 3
Naar oude berichten werd echter ook gezegd:
„Zoekt en ge zult vinden!"
„Bidt en ge zult ontvangen!"
„Klopt, en u wordt opengedaan!"
————————————————————————
Hier willen we toeven en in stilte verwijlen, tot het geheim dat in deze
woorden verscholen ligt, zich voor ons innerlijk oog wil ontsluieren...
Intussen zal ik trachten in woorden te tonen, wat getoond kan worden!
„Zoeken" kan stellig alleen leiden tot vinden, wanneer wordt gezocht
op de plaats waar het gezochte werkelijk verborgen is! —
„Bidden" in de hier bedoelde betekenis, die alle „af-
bedelen" volkomen buitensluit, zal het ontvangen al-
leen kunnen bewerken, wanneer hij die zo bidt het
recht heeft om te ontvangen! —
„Kloppen" evenwel om toegang te verkrijgen tot het
huis, stelt dan alleen resultaat in het vooruitzicht, wan-
neer hij die klopt er volkomen zeker van is waar hij
moet kloppen, en daar zó vermag aan te kloppen, dat
men hem in het huis verneemt en onmiddellijk her-
kent als één die toegang mag verwachten! —
„Zoeken", „bidden" en „kloppen" kunnen hier echter
niet worden gescheiden, want verenigd alleen hebben
ze — het „gebed" tot resultaat! ———
Wèl hem die zo kan „bidden".
Hij wordt „verhoord", nog terwijl hij „aanklopt"! Aanstonds zal hij
„ontvangen", nog terwijl hij „bidt"!
HET GEBED Bô Yin Râ 4
Met alle zekerheid zal hij „vinden" wat hij „zoekt" op zulk een wijze,
dat het kan worden gevonden!
In zijn allerbinnenste zal deze biddende ervaren wat de woorden
willen zeggen die door de grote Levensbrenger werden gesproken tot
degenen die hij ver genoeg gevorderd oordeelde:
„Alles waarom ge de „Vader" vraagt in Mijn „Naam", zal Hij u geven."
Klaar zal zich de biddende openbaren, wat besloten ligt in de
lofwoorden:
„Uw „Naam" worde geheiligd" — en ten slotte zal hij inzien, waarom
de Meester eens in Zijn „Naam" heeft leren vragen, want:
„Alles wat de „Vader" heeft is Mijn!"
—————————————————————————————
Dan zal ieder die aldus bidt, ook in het helderst Geesteslicht inzien, dat
alles „waarom" men de „Vader" in de „Naam" van Zijn
Zelfuitbeelding kan vragen, in alle eeuwigheid reeds is gegeven en
aangeboden, hoewel het de „bede" nodig heeft, om ook in het tijdelijke
„in verschijning" te treden — om te veroorzaken wat in het tijdelijke
waarneembaar is ...
Niemand echter leert op deze wijze „bidden", die zijn eigen wil niet
volkomen leert verenigen met de wil van de „Vader"! —
Voor hem die dan, verenigd met de wil van de eeuwige „Vader",
vermag te „bidden", zal al zijn bidden — onverschillig waarom hij bidt
— een bidden zijn om „vleugels": — om die vleugels die waarlijk
„hoger dragen dan adelaarswieken"!
HET GEBED Bô Yin Râ 5
„ZOEKT EN GIJ ZULT VINDEN"
Het „zoeken" dat wordt vereist om te leren „bidden", is alles eerder
dan een piekeren met het verstand! — Reeds de belofte dat dezoekende — geheel vanzelfsprekend — zal „vinden", wijst er in haar
lapidaire eenvoud zo dwingend op, dat hier van iets anders sprake isdan van hetgeen gewoonlijk „innerlijk zoeken" wordt genoemd — wat
meestal niets anders is dan een op goed geluk af woelen en speuren in
het hersenverstand, van het vinden volstrekt niet zeker.zoals dit beslist wordt beloofd. ——
„Zoeken" zoals men gewoonlijk naar iets in zichzelf zoekt, is altijd eenuitdrukking van innerlijke onrust en — onverschillig wat het
voorwerp van het zoeken mag zijn: — steeds wordt het gezocht omdoor het vinden ervan rust te verkrijgen. —
Nu zal menigeen zeggen, dat ook dat andere „zoeken", waaraan zostellig het „vinden" wordt toegezegd, eveneens zijn oorsprong heeft in
een onrust die rust wil worden.
Het „zoeken" echter dat voor het juiste „bidden" nodig is, stelt diegrote rust voorop: — de rust die in zichzelf berust en van buitenaf niet
meer kan worden beïnvloed. — —Dit „zoeken" vereist de gehele mens en niet alleen het verstand, dat
voortdurend onrustig als een speurhond krabt!Het is een rustig neerdalen in het binnenste der ziel —
zonder de minste opwinding — zonder enig begeren—en zonder het geringste gespannen ongeduld.
Dwaas is het, wanneer iemand zou denken dat door een vurig,
onstuimig willen-dwingen, het gezochte eerder zou kunnen wordengevonden!
Daarmee kan men zichzelf slechts bedriegen — om ten slotte, uitgeputen teleurgesteld, iedere poging om te „zoeken" in het begin reeds
ontmoedigd op te geven.De zoekende moet hier veeleer weten, dat hij zichzelf in het zoeken in
de weg staat, wanneer hij niet zoekt als één die van het vinden zeker is— als één die weet dat een voorwerp op een bepaalde plaats wordt
bewaard, waar hij het móét vinden, wanneer alles wat het gezochte
HET GEBED Bô Yin Râ 6
voorwerp bedekt, zal zijn weggeruimd.
De bron van deze zekerheid mag niet alleen worden gezien in debelofte dat de zoekende zal „vinden"!
Het zoeken op zichzelf sluit hier het moeten-vinden in, omdat in hetgeheel niet kan worden gezocht, zonder dat ook dadelijk het vinden
volgt.
In dit „zoeken" is de zoekende voor zichzelf het voorwerp van het
zoeken!Hoe minder hij naar zichzelf verlangt, hoe eerder hij zichzelf zal
vinden!
Geen beeld of gelijkenis mag hij zich maken van hetgeen hij hoopt tevinden!
Hij moet zich in eigen bodemloze diepte laten zinken— zonder vrees of tegenstand!
Flink moet hij zich in zichzelf verdiepen en hij mag zijn rust niet latenvaren, al verliezen zijn voeten het gewone houvast!
Vol vertrouwen moet hij zich in zijn diepste diepte laten trekken,volkomen zeker ervan, dat hij hier geen vernietiging kan vinden, maar
alleen — zichzelf!
Een van te voren gevormd produkt zijner fantasie mag zijn blik nietvertroebelen!
Ook mag hij niet denken in het innerlijke of uiterlijke „beelden" tezullen zien zoals hij die nog nimmer heeft aanschouwd: — visioenen
van andere wezens en verborgen werelden!
Hij mag niet hopen op verschijningen uit de Geesteswereld!
Laat hij zich dus neer in de diepte in hemzelf, dan zal hij in het begin
alles om zich heen in het duister zien — naarmate hij echter dieperkomt, zal dit duister langzaam wijken voor een nieuw wonderbaar
licht, tot hij zichzelf in de allerdiepste diepte doorstraald vindt — tot
hij in de innerlijkste afgrond van zichzelf tot een kristallen klaarheidwordt. Zo zal zijn verdiepen vanaf het eerste ogenblik een
voortdurend vinden zijn, om ten slotte datgene in zich te ontdekkenwat niet gezegd, maar alleen gevoeld kan worden, daar zelfs het
stralendst woord duister blijft, vergeleken bij die onbeschrijfelijke
HET GEBED Bô Yin Râ 7
innerlijke klaarheid...
Wie op deze wijze wil „zoeken" om te vinden, late eerst zijn geheleaardse lichaam volkomen tot rust komen, tot hij zich ternauwernood
meer bewust is dat een dierlijk lichaam zijn bewustzijn „draagt". Dansluite de zoekende langzaam de ogen en verbinde beide handen, tot hij
gevoelt hoe een stroom van levende kracht in grote rust door hemheen gaat.
Spoedig zal ieder voor zichzelf ontdekken, hoe deze toestand vanintens beleefde rust het best door hem wordt verkregen ...
De een bereikt hem door te gaan liggen, een ander zittend of knielend,
en weer anderen zullen hem alleen rechtop staand kunnen bereiken. Isde toestand van van-leven-vervulde rust verkregen, dan moet men
zich verder niet meer om de uiterlijke houding van het lichaambekommeren! Nu moet men nog slechts trachten zichzelf in het in-
nerlijk gewaar te worden.
Na enige tijd gaat men zich meer en meer in het innerlijk gevoelen, tot
langzaam een gevoel, in het bewustzijn doordringt alsof men vanbinnen geheel door zichzelf wordt „gevuld".
Dan is het of men zelf iets vloeibaars is — en het lichaam een vat — en
dit vloeibare zich steeds duidelijker gevoelt als de inhoud van het vat...Hierbij moeten de gedachten rustig zijn en in geen geval mogen ze de
gevoelde toestand babbelachtig stuk denken. —Zolang het gegons der gedachten aanhoudt, lette men , er niet op, tot
het vanzelf langzaam bedaart. —Is het gevoel van zichzelf in het innerlijk eenmaal een gesloten geheel
geworden, dan houdt toch al alle verder denken op, omdat door hetnieuwe bewustzijn van zichzelf alle aandacht in beslag wordt
genomen.
Het zal voorlopig goed zijn, zich met het bereikte
kunnen-gevoelen-van-zichzelf in het innerlijk tevreden te stellen — alsmet een werkelijk reeds zeer belangrijk resultaat. —
Zodra het gevoel begint af te nemen, kere men opgewekt tot zijndagelijkse bezigheden terug! Bij vermoeid worden mag het nooit met
HET GEBED Bô Yin Râ 8
geweld worden vastgehouden!
Wanneer men allengs — al zou dit weken of maanden duren —eindelijk zover is gekomen, dat men te allen tijde zonder
buitengewone inspanning, in de stilte van zijn zelfgekozeneenzaamheid op de zoeven beschreven wijze zichzelf kan gevoelen en
beleven als de „inhoud" van zijn aardse lichaam — gevormd als ditzoals een vloeistof de vorm aanneemt van het vat waarin ze wordt
uitgeschonken — dan is men waardig voorbereid om nu het „zoeken"in de betekenis van het ware „bidden" te beginnen...
De zoekende moet zich nu met een duidelijk gevoelde wil geheel inhanden geven van zijn innerlijkst leven en zich gevoelend in de
bodemloze diepte laten zinken van dit vermoede leven — steeds zichvolkomen helder bewust en zonder zich ook maar voor een ogenblik
toe te vertrouwen aan een half-wakende dromerij! —Duiken er gestalten en beelden op in het innerlijk, dan worde daaraan
niet de geringste aandacht geschonken, en vooral wake men ervoor zete willen „uitleggen". Nog dwazer zou het zijn ze te willen bestrijden,
waardoor ze slechts zouden worden vastgehouden en sterker
gemaakt...Wanneer men door er niet op te letten zich er toch niet van kan
bevrijden, is het nodig voor ditmaal en dit uur, de verdieping teonderbreken en zich aan intensieve bezigheid te wijden in de uiterlijke
wereld, tot men op een andere dag meent weer in staat te zijnongestoord te kunnen voleindigen wat nu moest worden
onderbroken.Eerst wanneer het gevoel der verdieping in eigen innerlijke diepte
geheel vrij is geworden van beelden, mag men zich onbezorgd eraan
toevertrouwen. ———
Het onuitsprekelijk duister dat de ziel in het begin schrik wil aanjagen,moet gelaten maar bovenal zonder de minste vrees worden verdragen,
ook wanneer het dikwijls verdragen moet worden eer zich innerlijk heteerste lichtverschijnsel doet gevoelen! Zodra het duister dan lichter
wordt, ontwikkelt zich ook meer en meer een nieuw innerlijkbewustzijn — op een wijze zoals men zich tevoren nog nimmer bewust
HET GEBED Bô Yin Râ 9
is geweest. —
Dit nieuwe bewustzijn wordt nu steeds helderder, tot ten slotte blijkthoe de wil van de zoekende ondeelbaar is verenigd met de wil van het
eeuwig Oer-zijn...Wie zover is gekomen, weet dan uit eigen ervaring wat „vinden"
betekent, en aan de eerste voorwaarde voor het werkelijk „bidden"werd door hem voldaan.
—————————————————————————————Spreekt hij nu de heerlijke en zo eenvoudig-duidelijke woorden die de
hoge Meester van Nazareth Zijn leerlingen eens heeft gezegd te
„bidden", dan zal het verworven nieuwe bewustzijn elk van dezewoorden nog slechts kunnen gevoelen als de bevestiging van eigen
wil. —Het gehele „gebed des Heeren" zal voor de zoekende niets anders
meer zijn dan de volkomenste belijdenis van eigen onscheidbareeenheid met de wil van het eeuwig-Zijn...
Wat innerlijk werd beleefd, vindt in dit gebed vorming in woordenener mensentaal en werkt vanuit de vorm terug in eigen ziel, waar het
vanzelf een „bede" wordt die haar inwilliging in zichzelf draagt. — De
zoekende zal in het vervolg bevrijd zijn van de dwaze waan dat hetgebed een middel zou zijn om de Godheid „anders te stemmen".
Hij weet nu, dat „bidden" niets anders wil zeggen dan: met eigen wilwillen in de wil van het eeuwig Oerzijn, hetgeen sinds alle eeuwigheid
daar wordt gewild, opdat het, vrijgemaakt door de juiste „bede", nuin verschijning trede, zich ontplooie en van zich getuige. ——
Zijn zoeken is waarlijk „vinden" geworden!In alle eeuwigheid kan hij niet meer verliezen wat hij op deze wijze in
zichzelf heeft gevonden!
HET GEBED Bô Yin Râ 10
„BIDT, EN U WORDT GEGEVEN"
Hier zal nu worden beslist, of de zoekende die bij de tweede eis is
aangekomen, in werkelijkheid reeds een recht heeft tot de „bede"!„Bede" is hier geen smeken om een of andere inwilliging, waarop men
als het ware van buitenaf zou mogen hopen!
„Bede" is hier het vrijmaken van een Geestelijke kracht, die maakt dathetgeen men door „zoeken" en „vinden" reeds heeft verkregen, in
verschijning treedt.In het ware „gebed" kan om niets anders worden „gevraagd", dan om
hetgeen sinds eeuwigheid in de wil van het Oerzijn reeds is gegeven.Wat zo is gegeven, kan echter dan alleen worden verkregen, wanneer
men in de zelf-verdieping van de eigen-wil heeft afgezien en hem lietzinken in de wil van het eeuwig-Zijn. ——
Daarom is de werkelijk „biddende" van tevoren reeds toegestaan wat
hij vraagt, onverschillig wat dit is...
Het werkelijk „gebed" kan voorzeker ook zijn gericht op zeer bepaaldeen bijzondere dingen — maar de werkingskracht der „bede" is
volstrekt niet zonder grenzen! ——Deze werkingskracht wordt nauwkeurig bepaald door hetgeen de
vragende zich in werkelijkheid heeft kunnen eigen maken — van alleswat is gegeven —, waarom het beslist geen dwaasheid was, wanneer
vroeger van gloeiend geloof vervulde tijden tot de overtuiging
kwamen, dat het gebed van sommige mensen leidde tot een gewisresultaat, terwijl al het bidden van anderen niets uitrichtte...
Hier is het van geen belang, of degenen wier gebed voor krachtdadigerwerd gehouden, verstandelijk op de hoogte waren van het geheim van
het ware „bidden", of de waarheid slechts duister aanvoelden. — Zelfswanneer ze zich door bijgeloof lieten verleiden om onbewust het juiste
te doen, konden ze hun gebed waarlijk opvoeren tot eenwerkingskracht die anderen aan „wonderen" deed denken. ——
Toch wordt ook van deze meesters van het werkelijk „gebed" heel
vaak bericht, dat hun gebed in sommige gevallen niets vermocht —òf door het ongeloof en de innerlijke koude van degenen voor wie ze
HET GEBED Bô Yin Râ 11
baden, òf doordat ze voor zichzelf iets trachtten „af te bidden", wat ze
voor zichzelf niet konden „afbidden"...
Het is daarom teveel gezegd, wanneer het ware „gebed" „almachtig"wordt genoemd, omdat de kracht van het eeuwig Oerzijn in zichzelf
haar grenzen ziet, omdat de eeuwige Godheid niet tegen Zichzelf kanwerken. —
Heel weinig mensen weten tegenwoordig nog uit eigen ervaring, wathet werkelijk „gebed" toch vermag. ———
Sommigen werd de kracht van het „gebed" bekend, al hadden ze er
stellig geen vermoeden van, waarom ze werden „verhoord"; zeschiepen dan een verklaring op hun wijze, omdat hun onvolkomen
inzicht hun geen opheldering vermocht te brengen.Geheel onbewust waren ze, in grote zielenood, gekomen tot het
zich-verdiepen in hun diepste diepte en zo tot het „vinden", waardoorze hier hebben verkregen, wat ze vervolgens — even onbewust — op
de juiste wijze konden „vragen". —Op dezelfde wijze leerden ze het ware „kloppen", waarop de deur
naar de Tempel zich moest openen. ———
Daar ieder mens op aarde, geheel bewust van het verheven doen, instaat is op de juiste wijze te bidden, wanneer hij het „bidden" slechts
wil leren en niet wacht tot de nood van het lichaam of een bitterzieleleed het hem eens vanuit het onbewuste leren zal, — zou het
't versmaden betekenen van Goddelijke hulp, wanneer ieder die dejuiste leer heeft ontvangen, voortaan niet zou trachten nu ook naar
deze leer te handelen...Zal het nu velen vreemd voorkomen, dat men het „bidden" moet leren,
— even goed als ieder ander „kunnen" dat geleerd moet worden?
Allen die voorheen hier op aarde ooit het „gebed" hebben beoefend alseen heilige hemelkunst, zijn alleen door belering en eigen leren zover
gekomen.Het oude heilige bericht zelfs verraadt, dat de leerlingen van de grote
Liefde-rijke, die Hem vroegen hun te willen leren bidden, reeds menigverheven inzicht moesten hebben verkregen, want alleen hun weten
dat men het bidden kon leren, deed hen die vraag tot de Meesterrichten.
HET GEBED Bô Yin Râ 12
Gebedsformules kenden ze immers genoeg; ook vroegen ze niet:
„Heer, leer ons een nieuw „gebed"," maar duidelijk en klaar zeiden ze:„Heer, leer ons bidden"!
———————————————————————————————Zelfs wanneer dit gehele oude verhaal verdichting zou zijn, heeft toch
de dichter hier bewezen een wetende te zijn, want zo iemand alleenkon deze onmiskenbaar duidelijke woorden de leerlingen van de hoge
Meester in de mond leggen. ——
Thans moet worden geleerd, hoe moet worden „gevraagd", om te
„ontvangen".Nogmaals herhaal ik opzettelijk, dat het „vragen", zoals het werkelijk
„gebed" dit vereist, ver moet staan van alle gebedel en gesmeek.Het is niet de bedoeling eindelijk een stenen hart week te stemmen, of
een gave af te zeuren die de bedelende niet toekomt!Wie door een juist „zoeken" en „vinden" voor zichzelf het recht heeft
geschapen tot de „bede", moet er slechts op letten, dat hij als het wareduidelijk vraagt: — dat hij de juiste stemming bewaart, die leidt tot het
vrijmaken der krachten, waardoor het „ontvangen" werkelijkheid
wordt.Dit „vragen" is een kalme, volkomen rustige en zekere vorming van
een nauwkeurige voorstelling, die een „voorbeeld" kan zijn vandatgene waarom men „vraagt". —
Zo spoedig de wil van de biddende deze voorstelling heeft geschapenen tot de grootst mogelijke vastheid verdicht, moet hij zich met zijn
werk geheel en al overgeven, overlaten en toevertrouwen aan deeeuwige wil van het Oerzijn.
Dan komt alles erop neer, of de gehele eigen-wil met het „voorbeeld"
dat hij heeft geschapen, zodanig wordt neergelaten in de wil van hetOerzijn, dat zelfs niet de geringste opwelling van de wil nog uitsteekt
buiten de zee van de eeuwige wil, — dat ook niet het aller-geringstedeeltje van het „voorbeeld" overschiet, dat niet vervuld wordt en
doorstroomd door de golven dezer zee.Wanneer datgene waarom op deze wijze vragend wordt „gebeden",
ten slotte „gegeven" is in de eeuwige wil van het Oerzijn, en hij die opdeze wijze vraagt, dit door zijn „zoeken" en „vinden" reeds heeft
HET GEBED Bô Yin Râ 13
verkregen, is ook de inwilliging der bede voltrokken op liet zelfde
ogenblik waarop het absoluut neerlaten in de Oerwil is tot standgekomen en de tijd — die in het aardse onvermijdelijk noodzakelijk is
— is nog slechts nodig voor de uitwerking van het gebed, om inverschijning te kunnen treden — vooropgesteld, dat de biddende
tevens op de juiste wijze vermag „aan te kloppen".
De enige, maar ook werkelijk onoverkomelijke tegen stand die zulkeen „bede" in de mens-zelf kan ontmoeten, is de twijfel! ——
Wat de mogelijkheid der inwilliging aangaat, hieromtrent kan de
biddende slechts tasten en vermoeden.Hij kan niet met zekerheid weten of datgene waarom hij bidt, behoort
tot de dingen die sinds alle eeuwigheid in de Oerwil reeds zijngegeven; evenmin weet hij beslist, of hij reeds „gerechtigd" is om zijn
bede in volle omvang te „ontvangen".Zo kan hij ook niet weten of hij in een bijzonder geval reeds inwilliging
heeft verkregen, en het zou aanmatigend vermetel zijn, die onder alleomstandigheden te verwachten...
Toch mag hij het geen ogenblik betwijfelen, dat alles wat naar
omstandigheden toegestaan kan worden, moet zijn toegestaan!De vraag of hij wel zou „ontvangen" wat hij vraagt, moet hij geheel uit
zijn denken en gevoelen verbannen! ——Hij moet in zekere zin alle wensen en hopen in zichzelf neutraliseren"!
Zonder voorbehoud moet hij zich verenigen met de wil van hetOerzijn — met deze wil moet hij zich geheel samensmelten, zonder de
minste twijfel aan de zekerheid der inwilliging te laten opkomen, voorzover er inwilligingsmogelijkheid bestaat! —
Ook dit wil „geleerd" worden, en alleen wie het leert, zal iedere twijfel
beheersen!Hoe hoger zich dan mettertijd de bewijzen opstapelen, dat de ware
„bede" de inwilliging, zoals ze kàn tot stand komen, in zichzelf draagt,des te gemakkelijker Zal het vallen, alle twijfel te overwinnen, nog eer
hij remmend in de weg kan treden.
Toch mag de biddende, al heeft hij de twijfel overwonnen, in zijnvertrouwen niet aanmatigend worden!
HET GEBED Bô Yin Râ 14
Bovenal mag hij niet denken zelf de soort en de wijze te mogen
bepalen waarop aan zijn bede inwilliging moet worden verleend —ook mag hij zich niet vermeten een tijd die hem daarvoor het best
schikt, als liet ware te willen afdwingen...Dit alles past hem niet!
Hij moet dit overlaten aan die hóógste machten, die uit de eeuwigeOerwil de opdracht hebben, de lotsbeschikkingen op zulk een wijze
onder hun Geestelijke invloed te houden, dat steeds de keten van hetgebeuren juist die schakels in elkaar doet grijpen, die nodig zijn om,
zonder het werken van aards-stoffelijke wetten te storen, effecten
teweeg te brengen die in het gebied van de Geest — in het gebied deroorspronkelijke oorzaken worden veroorzaakt...
Zo kan het gebeuren dat het de schijn krijgt als vond een „bede" geenverhoring, terwijl alle krachten reeds in beweging zijn om de
inwilliging tot stand te brengen, zij het dan ook dat die op anderewijze zal plaats vinden, dan de biddende meende haar te zullen
ontvangen.Voor de biddende verschijnt dikwijls eerst na lange tijd de dag waarop
hij gaat inzien, dat de inwilliging van zijn bede reeds lang door hem
werd verkregen, op betere wijze dan hij had durven hopen...
De belofte dat de biddende met zekerheid zal „ontvangen", magevenwel niet alleen worden betrokken op de dingen van het aards
bestaan; en wie haar slechts vanuit het aards gezichtspunt beschouwt,moet bedenken, dat ze bewaarheid kan worden, al ontvangt de
vragende iets anders dan wat hij vraagt.In deze belofte, die zo leerrijk is voor de leer die moet worden
gegeven, wordt er vóór alles over gesproken, dat hetgeen vanuit de
Eeuwigheid voor alle Eeuwigheid de aardse mens blijftvoorbehouden, kan worden „ontvangen" door de juiste bede.
Het ene moet men doen en het andere niet nalaten!Waar de mens der aarde voorlopig ten zeerste wordt gekweld door de
dingen van zijn aardse leven, moet hij werkelijk de macht van het„gebed" gebruiken om ook aardse omstandigheden voor zichzelf te
verlichten, of zijn medemensen nog hulp te bieden, waar alleuiterlijke mogelijkheden om te helpen reeds lang zijn uitgeput of
HET GEBED Bô Yin Râ 15
ontoereikend bleken. —
Bovenal echter wordt de mens het „gebed" gegeven, om opnieuw inhet bezit te komen van zijn eeuwig erfdeel: — om te „ontvangen" wat
met een zeer dubieus woord in de taal der zogenaamde„godgeleerden" de genade wordt genoemd. ——
Hetgeen door degenen die nog wisten waar het hier om gaat, werdbedoeld, is echter alles eerder dan een eigendunkelijk geschenk!
Ook de eeuwige Oerliefde, waaruit alles voortkomt wat is in het „Zijn"en in het „bestaan", kan haar eigen „structuur" niet veranderen —
kan geen „wet" die door haar eigen eeuwig-Zijn bestaat, negeren
terwille van de Liefde, maar moet, wil ze weer in zich kunnenopnemen wat van haar is vervreemd, de gestelde voorwaarde vervuld
zien. ——Het is daarom de ware „bede", die het weer mogelijk maakt voor de
stroom der eeuwige Liefde, te vloeien door het bewustzijn van deaardse mens. De bede die geen bedelen is of een
willen-zien-te-ver-krijgen, maar een rustig zich-aanbieden in destelligste zekerheid dat het ontvangen van de Goddelijke
Liefdesstroom haar nu niet wordt onthouden — haar nu niet kan
worden onthouden. ———Dit is een Geestelijke wetmatigheid, die moet worden vervuld, vóór de
uitwerking tot stand komt.
Zoals de zoekende eerst in zichzelf heeft gevonden, wat hij tevoren inhet uiterlijke tevergeefs heeft gezocht, ontvangt nu de vragende in
zichzelf de noodzakelijke levensstroom der Liefde. ——Eerst kon hij worden vergeleken met een elektromotor die in alle
onderdelen is nagezien en nu geschikt zou zijn om te arbeiden, indien
de elektrische stroom der centrale er slechts doorheen ging. Nu is hetcontact echter gesloten: — de motor wordt door de stroom in
beweging gezet, maar wacht op het gebruik van zijn arbeidsprestatie:de kracht zou er tevergeefs doorheen gaan, indien er geen
mogelijkheid bestond om zijn beweging ook produktief te maken. —De drie eisen van het ware „gebed" vinden we hier in een vergelijking
aangetoond.Het „zoeken" en „vinden" kan worden vergeleken bij het technisch
HET GEBED Bô Yin Râ 16
onderzoek van de motor tot in zijn in innerlijkste delen.
Het „vragen" en „ontvangen" kunnen we herkennen in het sluiten vanhet contact en het doorstromen van de elektrische stroom.
Met het „aankloppen" en „opendoen" kan echter het aansluiten van demotor op de machines die hij moet drijven, en de daardoor tot stand
gebrachte werkzaamheid zeer goed worden vergeleken.
Deze vergelijking, die uit het gebied der techniek van detegenwoordige tijd werd genomen, mag echter vol strekt niets meer
zijn dan een aanwijzing, die mijn woorden wellicht ondersteunt.
Wie deze aanwijzing niet nodig heeft, of zich gehinderd voelt, omdatik hier er niet tegenop zie een gelijkenis te vormen uit het dagelijks
leven, schenke aan hetgeen ik toch gaarne in mijn woorden wensingelast te zien, eenvoudig geen aandacht.
Ik meen op deze wijze van de tweede eis van het ware „gebed" reedsde brug te hebben gespannen naar de derde, en hoop, dat allen tot wie
ik hier spreek, mij verder over deze brug zullen willen volgen.
HET GEBED Bô Yin Râ 17
„KLOPT EN U WORDT OPENGEDAAN"
Wanneer in de oude belofte het beeld van „aankloppen" wordtopgenomen, is dit geen willekeur!
Is „zoeken" een zich-verdiepen in zichzelf, om daar de innerlijkste,diepste diepte te vinden — indien de „bede" een willen is, in vast
vertrouwen op het „ontvangen", — dan is „aankloppen" — kloppen
om toegang te verkrijgen — een uiterlijke, werkzame houding indaden, die aan een eis uitdrukking verleent. — Hier wordt als het ware
gezegd tot hem die wil leren „bidden", dat hij een recht heeft om teverlangen, om te eisen — hoe vermetel dit schijnbaar moge klinken"
— en dat hij dit hoge recht voor zichzelf alleen verkrijgt, wanneer hijook door daden vermag te bidden wanneer zijn handelingen
overeenstemmen met de voorwaarden van het ware „gebed".——Dit geldt voor de gehele instelling bij alle bidden — Ook wanneer het
dingen betreft van het uiterlijk leven.
Slechts wie werkelijk „aanklopt" — werkelijk klopt —wordt verhoord — wie zijn gerechtvaardigde „bede", zijn verwachting
versterkt door een ermee overeenstemmend actief leven en haardaardoor in wezen tot een eis doet worden, die uit noodwendigheid
wordt vervuld. — — —Al waren in het oog van de biddende „zoeken" en ,,vragen"
onberispelijk, dan mag hij zich niet verwonderen, wanneer hij nietwordt verhoord — zolang hij niet even juist
vermag „aan te kloppen".——
Dan ontbreekt nog de derde voorwaarde voor het volkomen „gebed"!Hij bidt misschien om dingen die hemzelf ten deel moeten vallen —
maar steekt, terwijl zijn gebed hemzelf betreft en het aangrijpen vandeze dingen nodig is, geen hand uit...
Door zijn bede wil hij misschien hulp zenden aan een ander, trachtenhem uit materiële nood te bevrijden maar hij is er verre van, uit eigen
middelen iets voor hem te doen, of kansen aan te grijpen die de andervan praktisch nut zouden kunnen zijn...
Hij zou zichzelf of anderen door zijn gebed van ziekt bevrijd willen
zien, maar versmaadt de dokter en doe geen moeite om naar een ofander middel ter genezing om te zien...
HET GEBED Bô Yin Râ 18
In al deze en nog duizenden andere gevallen ontbreekt de vervulling
van de derde grondvoorwaarde voor het ware „gebed", die in debelofte wordt uitgebeeld door het beeld van een mens die niet alleen
buiten staat en wacht tot hij wordt binnen geroepen, maar „aanklopt",opdat men hem zal „opendoen". —
Ook in de manier van dat vrome hemelgebedel, da in het algemeenvoor „bidden" wordt gehouden, dwalen de hulpzoekenden in
hoofdzaak, doordat ze hef werkzaam „bidden" voor geheel overbodighouden. —
Menigeen zou anders geholpen kunnen worden, al weet zijn
voorstelling nog niets van wat werkelijk „bidden" is, want deze ofgene dringt door zijn innigheid toch vaag en onbewust door tot een —
hoewel onvolkomen — „vinden" en „ontvangen".Al zou zelfs zijn „aankloppen" even ontoereikend plaats vinden, dan
zou het toch kunnen bewerken, dat hetgeen men goedgelovig naaralgemeen gebruik voor „bidden" houdt, niet tevergeefs is geweest. —
Ook onder degenen echter die nog niet inzien, wat werkelijk „bidden"is, zijn er nog genoeg anderen, die vanuit een innerlijk gevoel in alle
drie delen het juiste doen, al zouden ze veel méér kunnen, indien ze
met het gehele geheim van het ware bidden vertrouwd waren. —
Ook het juiste „aankloppen" heeft in de belofte echter volstrekt nietalleen betrekking op het „bidden" om aardse dingen, maar moet in de
eerste plaats ertoe leiden, toegang te verkrijgen tot de heilig-hogeTempel der Eeuwigheid, om hier het mysterie van de mens:
— zijn uitgang uit het Licht en zijn terugkeer in het licht — huiverendte beleven ...
Niemand wordt in deze tempel toegelaten, die tevoren niet heeft
bewezen in zoeken en vinden beproefd te zijn — die eerder niet zóheeft leren „vragen", dat hij mocht „ontvangen".
„Binnen" weet men — en ook hier moet het binnenste van de Tempelalleen in de mens-zelf worden gezocht — zeer nauwkeurig, wie het is
die buiten „aanklopt", en men zal hem niet eerder opendoen, vóór hijaan de beide andere voorwaarden van het ware „bidden" heeft kunnen
voldoen.
HET GEBED Bô Yin Râ 19
„Aankloppen" betekent hier: — zijn leven actief zó
vormen, dat iedere handeling de gegronde eis vormtom in het binnenste van de Tempel te worden opgenomen; en waarlijk
— wie op deze wijze „aanklopt",die wordt „opengedaan", omdat hijzelf de voorwaarde
ervan vervult. ——Men heeft in de loop der eeuwen achter deze woorden „aankloppen"
en „opendoen" de zonderlingste geheimzinnigheden vermoed engezocht, waardoor hier en daar door lege, maar ook door maar al te
knappe koppen de meest verwarde „oefeningen" werden
uitgevonden, die zogenaamd het juiste „aankloppen" zouden zijn.Ook nu nog ken ik enkele mensen die vol eerbied orakelspreuken van
verwarde dwepers als een kostbaar heilig iets bewaren en bescheidengenoeg zijn, om het feit dat al dit „oefenen" hun geen enkel resultaat
heeft opgeleverd, hieraan te wijten, dat ze niet tegenstaande al hunvurige inspanning het zeker „niet helemaal goed hebben gedaan",
want hun orakelpriester moet dit gevolg voor zichzelf hebben bereiktdaar hij anders de van dwaasheid overvloeiende aanwijzingen
— o, sancta simplicitas —
niet had kunnen! neerschrijven. —Steeds weer zijn er gelovigen voor deze onzin te vinden, en altijd weer
staan er mystagogen op, die òf zelf werden voor de mal gehouden, òf— omdat hun zaken anders niet willen floreren — met een
geheimzinnig gebaar opdrijversdiensten verrichten voor deweerzinwekkendste dwaasheid.
Dat dit mogelijk is, is alleen te verklaren, doordat zeerveel zoekenden hetgeen werkelijk van hen wordt verlangd, te
eenvoudig vinden en te weinig ongerijmd,
en eerst in een geloofwillige opwinding geraken, wanneer het absurdegeloof van hen eist. ——
De mensenvriend schrikt, wanneer hij deze dwalingziet, en met alle macht zou hij de verblinden willen
redden; alle wil om te helpen is hier echter misplaatst.Men kan slechts waarschuwen wie nog niet is verdwaald, en de
dingen waarvan ze reeds weten door horen-zeggen, voor hen bij derechte naam noemen.
HET GEBED Bô Yin Râ 20
Men kan slechts trachten aan te tonen, dat de belofte
met al deze zonderlinge „oefeningen", die zo doorzichtig zijnverzonnen, niet het minste heeft te maken.
„Aankloppen" in de betekenis der belofte betekentmet daden en werken „bidden", en wie daartoe niet
bereid is, zal tevergeefs wachten of hem wordt „opengedaan"!——
Nu mag men evenwel ook weer niet vertrouwen op de verkeerdevoorstelling, dat het „opendoen" in de betekenis onzer belofte een
plotseling openen zou zijn van een niet-vermoede Geestelijke
heerlijkheid — een onmiddellijk openbaren van de geheimste wijsheid— een openstoten van alle deuren van de Tempel en een
ogenblikkelijk wegtrekken van het verhullend voorhangsel, dat hetallerheiligste beschermt tegen onvoorbereide blikken.
Ook de Tempel der Eeuwigheid heeft zijn voorhallen, en de novietmag zich werkelijk reeds gelukkig prijzen, wanneer hij zijn voet
— figuurlijk gesproken — mag zetten in de uiterste dezer voorhallen ...Wie met grote ambities komt en zichzelf als waardig beschouwt om, zij
het dan niet dadelijk in het allerheiligste, dan toch in een der
omliggende sanctuariën binnen te gaan, — die wordt beslist niet„opengedaan", ook niet om zelfs maar de voorhoven te kunnen
aanschouwen.Toch wordt hier niemand „onrechtvaardig" behandeld!
Niets hangt hier af van een of andere willekeur!Alles wordt door een Geestelijke wet geregeld, en deze wet is geen
verzonnen werk, maar een consequent resultaat van het Geestelijkleven, even onveranderlijk als de Godheid-zelf, wier aard en wezen ze
de wetenden openbaart, nadat zij door haar te vervullen „wetend" zijn
geworden! ——
Wèl is de Godheid ook in de mens-zelf — wèl is i het binnenste van demens haar hoog-heilige Temp el — en wèl kan „GOD", hoe men voor
zichzelf dat woord mag uitleggen, door de mens slechts in hetbinnenste der menselijke ziel worden bereikt en gevoeld!
De meesten hebben er echter geen vermoeden van, welke eindelozeverten hun eigen „ziel" omvat, die steeds in het eeuwig ritme trilt!
HET GEBED Bô Yin Râ 21
De meesten vermoeden niet, welke onmetelijke verten liggen tussen
hun bewustzijn en het bewust-Zijn Gods, hoewel „God" hen vervult enzij alleen in „God" hun bestaan hebben.
Ze tutoyeren God in hun voorstelling, zonder ook maar even demisdaad te beseffen die in deze voorstelling is gelegen. ——
Heel moeilijk is het hun bij te brengen, dat God wat het Goddelijkleven aangaat, voor hen wel het allernaaste — wat het bewuste
Goddelijk-Zijn echter betreft, het allerverste is —, dat een„Jacobsladder" moet worden opgericht in henzelf, op welker sporten
alle Lichtgraden der Geestelijke hiërarchieën eerst omlaag moeten
dalen en elkaar de hand reiken, wil het aards-menselijk bewustzijnwakende communicatie beleven met het eeuwige, ondenkbare,
Goddelijk bewuste-Zijn, zonder voor vernietiging te behoeven vrezen.Een dom-trotse Geestelijke hoogmoed meent, dat er tussen God en de
mens niets mag staan — hier is deze bede slechts het juiste antwoord:„Heer, vergeef het hun, want ze weten niet hoezeer ze u smaden." ——
Wie dus werkelijk wil dat hem zal worden opengedaan, wanneer hij
met geheel zijn leven, met al zijn aardse doen en werken, het waagt
„aan te kloppen", verwachte niet, dat „God" — in welke vorm hij aanGod mag geloven — als eeuwig Oerzijn aan de poort zal staan om hem
„open te doen"!——Wie op de juiste wijze wil „aankloppen", moet vóór alles zoveel
eerbied voor de Godheid in zich dragen, dat hij bovenmatig gelukkigzou zijn wanneer — vergelijkenderwijs gesproken — slechts de
geringste tempeldienaar Gods hem zou willen „opendoen"…Op geen andere wijze zal ooit voor de werkelijk biddende worden
geopend, wat alleen in hemzelf „opengedaan" kan worden.
HET GEBED Bô Yin Râ 22
GEESTELIJKE VERNIEUWING
Zou iemand innerlijk van mening zijn, dat de gehele mensheidGeestelijke vernieuwing kon verkrijgen door het werkelijk „gebed",
dan was hij geenszins op een dwaalspoor!Waar „de mensheid" hier op aarde uit vele afzonderlijke mensen
bestaat, kan deze vernieuwing echter slechts plaats grijpen vanuit de
afzonderlijke mens; we zullen hier daarom alleen spreken over deafzonderlijke mens en ons niet verliezen in het geheel, waardoor voor
het individu teveel verloren zou gaan.Indien op deze aarde ook maar één afzonderlijk mens bereid en
willens is, zichzelf door het ware „gebed" te vernieuwen, is daardoorvoor de gehele mensheid reeds veel gewonnen: wij mensen staan niet
geïsoleerd in de lege ruimte, hetgeen de één doorstroomt, in het goedezowel als in het kwade, stroomt van hem uit verder door alle
mensenzielen, al zouden ze hun werk op de afgelegenste plaatsen op
aarde verrichten — en hiervan afweten of niet...
Wanneer ik in de voorafgaande hoofdstukken zo uitvoerig hebuiteengezet, wat tot het ware „gebed" behoort en waarom het bij het
juiste „bidden" gaat, dan geschiedde dit hoofdzakelijk, omdat zoveelmensen zich niets gemakkelijkers kunnen voorstellen dan „bidden" —
omdat zoveel mensen denken, dat reeds werd gebeden, wanneer zezich in hun voorstelling in zeer aanmatigende vertrouwelijkheid
onderhouden met een ingebeeld iets, dat ze hun „God" noemen, en
dan de zelf-suggestieve terugwerking op hun gevoelens als goedkopetroost in zich opnemen. —
Uit deze soort van vermeend bidden kan werkelijk slechts zelfbedrogen een voorbijgaand vals-klinkend gevoel van verheffing voortkomen
— nimmer echter een werkelijke Geestelijke vernieuwing, die debiddende zo bitter nodig heeft.
Niets zou echter meer verkeerd zijn, dan zich naar aanleiding van mijn
uiteenzettingen ook maar in het minst ontmoedigd te gevoelen.
Het is begrijpelijk, wanneer deze of gene nu tot zichzelf zegt: — „Sluithet juiste bidden al deze voorwaarden in, dan zal ik het wel nooit
HET GEBED Bô Yin Râ 23
leren! —
Voor mijn God wil ik mijn hart uitstorten en troost vinden in degedachte dat ik gehoord, misschien zelfs verhoord zal worden."
Wie dit boek tot dusver echter met aandacht heeft gelezen, en toch nogzo kan spreken, heeft mijn woorden waarlijk niet geheel begrepen!
Waar ik aan de hand van de belofte van „zoeken", „bidden" en
„aankloppen" de eisen van „het ware bidden" heb trachten aan tetonen, moest ik stellig tot in bijzonderheden doordringen, om te
maken dat de lezer er niet langer over in twijfel zal verkeren, dat het
bij het ware „gebed" om iets anders gaat dan om het in vromestemming opzeggen van bepaalde gebedsformules.
Wie op deze wijze werd onderricht, zal door zijn inzicht spoedig zékerworden van zichzelf en weten wat voor hem hieruit voortvloeit.
Dan zal hij zien, dat het slechts mogelijk is waarlijk te „bidden",wanneer een volledige omzetting van zijn denken, gevoelen en
handelen is voorafgegaan, waardoor in hem reeds werd voldaan aanalle voorwaarden voor het werkelijk „gebed", alvorens hij begint te
„bidden".
Alleen ter wille van de al-te-angstigen leg ik er hier echter de nadrukop, dat ik wel heb beschreven wat bij bet werkelijk „gebed" plaats
vindt, maar dat dit alles zich geheel vanzelf vertoont, wanneer hetgehele leven zó werd gevormd, dat het steeds tot-bidden-bereid is. —
Tot hen die zich het bidden slechts kunnen voorstellen als eenaangelegenheid voor schijnheiligen en bedroefden, moet ik zeggen dat
een tot-bidden-bereid Leven werkelijk van geen enkele nobelevreugde behoeft afstand te doen en gewoon een onderpand kan
worden voor een voortdurende opgewektheid — een voortdurend
tot-geluk-bereid-zijn. ——Wat het „uitstorten van zijn hart" betreft — de mens die zich hiertoe
gedrongen gevoelt, beseft maar al te diep de waarheid, dat hij niet inde wereldruimte staat als iets dat geheel is afgescheiden en slechts
aangewezen is op zichzelf — dat hij niettegenstaande zijn kosmischeisolering en wilsvlucht uit de Geest, nog altijd —zij het op passieve
wijze — met zijn Oervaderland: — het Rijk van de werkelijke, zuivereGeest — in verbinding staat, en dat de hulp die vandaar kan uitgaan,
HET GEBED Bô Yin Râ 24
een groter werkingsgebied omvat, dan alle hulp in de
stoffelijk-zintuiglijke wereld der grof-ruimtelijke dingen.Alleen vergist hij zich in de uitlegging van zijn gevoelens, wanneer hij
meent het eeuwig Oerzijn als het ware als persoonlijke partner, zondertussentrede tegenover zich te gevoelen; niet minder dwaalt hij,
wanneer hij deze zelfbekentenis van zijn zorgen tegenover onzichtbaregetuigen — wat een ware, juiste, heilige „biecht" is — beschouwt als
een „gebed".——Zulk een „biecht" beantwoordt echter aan een ingeboren behoefte der
menselijke natuur en is een bevrijdingswerk der ziel van onschatbare
levensbetekenis, waarom ieder aards mens, wie hij zij, zich van tijd tottijd tegenover de onzichtbare ware „priesters" op deze wijze behoorde
uit te spreken, om in staat te zijn steeds nieuwe krachten te ontvangenuit het onzichtbare. —
Met het besluit tot deze ware „biecht" — die altijd haar eeuwig geldige„absolutie" in zichzelf draagt — wachte men niet tot men door de
zwaarste zielenood wordt overvallen.Eerst na deze biecht en de door haar verkregen bevrijding der ziel
moet men in het ware „gebed" vragen om hetgeen men wil
„afbidden"!———De mens die dan op de juiste wijze „bidt", zoals gebeden moet worden,
zal werkelijk Geestelijke vernieuwing ontvangen, en dezevernieuwing is steeds weer nodig, wanneer het uiterlijk leven de
voelhorens der ziel gevoelloos heeft geslagen. —
Geestelijke vernieuwing is echter geen vernieuwing van de Geestelijkelevensvonk in de mens, maar een vernieuwing van de
opnemingsgeschiktheid der ziel voor alle invloeden die haar vanuit
het gebied van de zuivere Geest over de „antenne" van haar eigenGeestelijke wezenskern kunnen bereiken en willen bereiken. —
Het is ternauwernood mogelijk in woorden der mensentaal de geheelunieke wijze uit te beelden waarop „Geestesvonk" en „ziel" in de
aardse mens zijn verbonden, of haar met behulp van beeld engelijkenis te verklaren.
Hoewel onze „ziel" het „enig werkelijke" voor ons is, dat wil zeggen:het enige wat door ons als iets actiefs in het innerlijk kan worden
HET GEBED Bô Yin Râ 25
waargenomen, is ze in wezen toch niets anders dan een organische
vorming uit de eeuwige oceaan der zielekrachten, welke vorming naarbepaalde ritmische, harmonische wetten is opgebouwd en als het ware
haar kristallisatie-middelpunt heeft in de „Geestesvonk", die in dezeoceaan is ingedompeld.
Het waarnemen van de eigen „Geestesvonk" in ons is ons slechtsmogelijk voor zover we „ziel" zijn en slechts door de bijzondere
krachten der „ziel", die tot in het zuiver Geestelijke doordringen en alshet ware als haar „voelhorens" kunnen worden beschouwd...
Al het Geestelijke dat ons aards bewustzijn wil bereiken, moet zijn weg
nemen over de eeuwige „Geestesvonk" in ons, waar het door de,„voelhorens" der „ziel" wordt ontvangen en uit de „ziel" door
bepaalde „ziele-organen" weer wordt meegedeeld aan onshersenmembraan. ———
Daar nu omgekeerd ook alle luide waarnemingen van het uiterlijkaardse leven door het hersenbewustzijn de „ziel" doen meetrillen,
wordt het onzegbaar-subtiele organisme der „ziel" voortdurendgeschokt, wat niet alleen haar opnemingsgeschiktheid voor het
Geestelijke nu eens meer, dan weer minder verzwakt, maar soms, en
soms zelfs voor langere duur, gewoonweg een soort „verlamming" der„ziel" kan veroorzaken. — — —
Wie dit wellicht in zichzelf reeds heeft ervaren — en er zullen maarweinigen zijn die dit niet hebben ervaren — behoef ik zeker niet te
zeggen, hoe deze „verlamming" der „ziel" weer terugwerkt op hethersenbewustzijn ...
Op deze wijze bestaat er in het innerlijk van de mens eenvoortdurende wisselwerking, en een hygiëne der „ziel" is werkelijk
niet minder gewichtig dan de hygiënische verzorging van het
zichtbare, aardse lichaam en zijn organen.„Geestelijke vernieuwing" hebben we voortdurend nodig, in de
betekenis van vernieuwing der spankracht van de ziel, om de „ziel"geschikt te doen blijven het Geestelijke op te nemen en door te geven
— zoals we ook de vernieuwing van onze aards-lichamelijkkrachten niet kunnen ontberen, willen we voldoen aan het aardse
leven.
HET GEBED Bô Yin Râ 26
Een krachtdadiger wijze om tot een voortdurende Geestelijke
vernieuwing te komen is er niet, dan een altijddurendtot-bidden-bereid-zijn, — dan een „zon-der-ophouden-bidden", dat
hieruit voortvloeit!Wie altijddurend gebedsbereid is door de gehele instelling van zijn
innerlijk en uiterlijk: — van zijn beschouwend en zijn actief leven, voordie behoort het werkelijk „bidden" evenzeer tot zijn
evensnoodzakelijkheden, als de aardse voeding van het stoffelijklichaam, en een bijzondere aanleiding om hem tot „bidden" te
bewegen heeft hij niet meer nodig, al zal het hem aan de andere kant
stellig nimmer aan zulk een aanleiding ontbreken...Dan zijn het niet alleen de op elkaar volgende gulden kettingschakels
van bewust-gevormde gebedshandelingen, die aan zijn leven wijdinggeven! —
Het is zijn voortdurende gebeds-wil, die als het ware ook dan te zijnerplaatse „bidt", wanneer de plichten van het dagelijks leven en de
uiterlijke afleiding het bewust-gevormde „gebed" onmogelijk maken.
Is men eenmaal op deze trede aangekomen, dan is een dagelijks werk
dat zonder werkelijk „gebed" wordt begonnen of voleindigd,ondenkbaar.
Ook werd echter gezegd: — „Wilt ge bidden, sluit u dan op in uwkamer!"
Daarom is het volstrekt niet nodig — het zou zelfs indruisen tegen de„schaamte der ziel" — wanneer de omgeving van de biddende op de
hoogte is van zijn gebedshandelingen — tenzij meerdere mensen indezelfde gebedswil bijeen zijn en één hunner aan deze wil in woorden
vorm tracht te geven.
Maar dan moeten dit ook mensen zijn van wie ieder afzonderlijk weetwat werkelijk „bidden" is, en ieder moet zijn leven reeds tot een
voortdurend tot-bidden-bereid-zijn hebben opgevoerd. —Het gemeenschappelijk bidden wordt anders tot een hol gebaar, of in
het beste geval, zoals bijv. bij een gemeenschappelijk „tafelgebed", tothet betrachten van een vrome gewoonte, die eens werkelijk is
voortgekomen uit de gemeenschappelijke gebedshandelingen vanmensen die het geheim van het ware „bidden" kenden en ook de
HET GEBED Bô Yin Râ 27
voeding van het aardse lichaam niet zonder „gebed" wilden laten.
Het kind echter geve men gerust gebedsformules die passen bij zijngevoelen en gewaarworden, zonder voorlopig een innerlijke instelling
van hem te verwachten, die de concentratie zijner zielekrachten nog teboven gaat!
Eerst leide men de opgroeiende mens zo behoedzaam mogelijk in inde praktijk van het werkelijk „bidden", vóór hem wordt medegedeeld
hoe alles hier Geestelijk in elkander grijpt.Op deze wijze zal hij die reeds praktisch heeft leren bidden, slechts iets
vertrouwds vernemen, wanneer hem de gehele leer in samenhang
wordt gegeven. —
De woordvorm die ieder die werkelijk kan „bidden" aan zijn gebedenwil geven, moet alleen aan hemzelf worden overgelaten.
Met hetzelfde effect kan hij zich aan gegeven gebedsformules houden,die hem van kindaf wellicht lief en vertrouwd zijn geworden, als hij uit
de volheid van zijn gevoel zelf de woorden kan vormen — al zou ditgebed, wat de volgorde der woorden betreft, slechts een ontroerd
stamelen zijn.
Al kan zulk een stamelen werkelijk een „gebed" worden, dan mag dedwaling niet ontstaan, dat een waar gebed liever een „stamelen" moet
zijn, dan een gevormde woordenreeks. —Het betreft hier het hoogste resultaat van Geestelijke wetten en het
gebruikmaken ervan, waarom reeds de eerbied voer het Geestelijkegebiedt, zoveel mogelijk naar volmaking te streven in de vorm der
gebedshandeling.Verder zijn er nog woordenreeksen mogelijk die veel hoger reiken, die,
gerangschikt naar Geestelijke waarden, onuitsprekelijk weldadig
inwerken op de ziel, waardoor het „bidden" ervan zich als het waremet verdubbelde kracht verheft.
Waarom men nu „moet bidden", wanneer men werkelijk bidden kan,
zal ieder wel voor zichzelf menen te weten, en toch is het nodighierover nog een en ander te zeggen, zal niet ad infinitum dezelfde
fout worden begaan die zovelen maken, die wel niet op de hoogte zijnvan het mysterie van het ware „bidden",
HET GEBED Bô Yin Râ 28
maar goedgelovig naar hun vrome wijze menen te bidden, zoals zij het
opvatten.Voor bijna al deze vermeende bidders is het eenvoudig
vanzelfsprekend, dat ze in de eerste plaats moeten bidden voor eigenwelzijn en voor dat van hen die hun — zoals men gewoonlijk zegt —
in het aardse leven „het naast staan"...Wel heeft men de waarschuwing vernomen: — „Bidt voor degenen die
u haten en vervolgen" — en op de dag van Golgotha wordt in de„roomse" kerken zelfs voor „ketters", joden en „heidenen" met veel
nadruk gebeden, — men denkt er echter niet aan, dat we, gezien van
het standpunt van Geestelijk ontwaakten, ook met onze vijanden enverachters en zelfs met de verste mensen die we nog nimmer hebben
gezien, Geestelijk evenzeer zijn verbonden als met onze allernaastebloedverwanten, al kunnen we degenen die we niet kennen, en
degenen die ons groot leed hebben aangedaan, stellig niet dezelfdesoort en graad van liefde toedragen — wat ook waarlijk door geen
Goddelijke wet wordt „verlangd", daar deze zelf de verscheidenheidstelt en veroorzaakt.
Wie het werkelijk „bidden" echter heeft geleerd, zal zijn gezichtskring
voortaan moeten verruimen, om vóór alles en in de eerste plaats tebidden voor ALLEN die op aarde mens willen worden en zich
inspannen om mens te zijn — die lijden onder het dier-zijn en ditdier-zijn aan banden trachten te leggen!
Dan eerst zal de biddende aan bepaalde mensen-groepen mogendenken — daarna aan zijn vrienden en verwanten — dan aan zijn
naaste familie en ten slotte ook: — aan zichzelf.Het is juist de tegenovergestelde volgorde van onze levensplichten in
de uiterlijke wereld: daar moet de mens eerst zelf een vaste plaats
hebben veroverd, vóór hij de verantwoording op zich kan nemen omeen huisgezin te stichten, moet hij eerst voor zijn familie zorgen, vóór
hij verwanten en vrienden mag helpen, en hij moet hier niet meernodig zijn, wil hij verdere mensengroepen helpen of zijn krachten ter
beschikking stellen van het mensheidsgeheel. Voor de gehelemensheid hangt er iets onbeschrijfelijk belangrijks van af, of ieder die
werkelijk heeft leren „bidden", op deze wijze eerst „bidt" voor allen,alvorens het „gebed" te beginnen voor zijn verdere en nadere
HET GEBED Bô Yin Râ 29
„particuliere" vragen — afgezien nog van het zuiver persoonlijke
waarvoor hij de hulp van het „gebed" wil gebruiken.Zo kunnen na verloop van tijd steeds groter delen der mensheid tot
Geestelijke vernieuwing komen, alleen door de uitwerking van het„gebed" van weinige afzonderlijke mensen!
Hier zal het echter niet bij deze enkele weinigen blijven, want dekracht van het werkelijk „gebed" zal spoedig allen weten te bereiken
die reeds rijp en voldoende gevestigd zijn om te kunnen leren„bidden" ...
Van dezen zijn er echter in onze dagen niet weinigen te vinden! ——
Zij die nu nog de lasten en moeiten der aarde dragen, mogen degenenniet vergeten die vóór hen over deze aarde zijn gegaan, belast met
dezelfde zorgen en moeiten. ——Dat men toch niet denke, dat zij nu boven alle verlangen naar hulp
zouden verheven zijn, of zover van aards-menselijke hulp af zoudenstaan, dat deze hulp hen niet meer zou kunnen helpen!
Ach! — er zijn er maar al te veel voor wie de hulp door het werkelijk„gebed" zelfs dringend nodig is, omdat ze nu verkeren in een
ontwikkelingsfase der ziel die hun niet meer toestaat zelf-handelend
hun lot te verbeteren.Wanneer in een oud heilig boek de woorden staan: — „Het is een
heilige en heilzame gedachte, te bidden voor de afgestorvenen, opdatze worden verlost!" — dan kan men er werkelijk van verzekerd zijn,
dat deze woorden alleen konden worden neergeschreven door één dieachter de dichte verhulling heeft gezien, welke voor de mens die niet
hierop werd voorbereid, de blik in „het land zonder wederkeer"onmogelijk maakt...
Wanneer ik ieder die wil leren „bidden", hier verzoek, zo spoedig hij
dit kan, zijn werkelijk „gebed" ook in te zetten voor hen die van dezeaarde zijn afgescheiden, dan spreek ik krachtens mijn zekerst „weten",
en volstrekt niet beïnvloed door welke aards-menselijke voorstellingenook van het leven na de aardse dood!
Ook hier denke men er echter aan: eerst te „bidden" voor allen, eermen de krachten van het ware „gebed" leidt op enkelen! ——
Laat ook niemand bezorgd zijn, of zijn „gebed" voor afzonderlijkenniet tevergeefs zou wezen, omdat deze wel geen hulp meer zouden
HET GEBED Bô Yin Râ 30
nodig hebben!
Hier kan ik slechts zeggen, dat er onder degenen die nog deze of genedie nu op aarde leeft, hebben gekend, of die zijn ouders zich
herinnerden, geen enkele ziel is die hulp op haar weg niet dankbaarzou begroeten, ook al behoort ze niet tot degenen voor wie deze
hulp door het ware „gebed" rechtstreeks „verlossing" kanworden. ———
Ook in die zieletoestand, waarin de „ziel" zich vrij van het aardselichaam beleeft, die in het algemeen het „aan gene zijde" wordt
genoemd, is Geestelijke vernieuwing, in dezelfde betekenis als waarin
ik dit woord reeds eerder heb toegelicht, een voortdurendenoodzakelijkheid, want nog steeds wordt de „ziel" nawerkend
geschokt door het aards bewustzijn, terwijl ze tevens trilt in nieuwebelevenissen, die ze passief zich moet laten welgevallen, zonder, zoals
eens op aarde door het aardse lichaam, er actief aan te kunnendeelnemen. — — —
De weinigen onder de afgestorvenen echter die tijdens hun aardseleven reeds actief tehuis waren in de wereld van de Geest, zouden de
hulp van het ware „gebed" voor anderen werkelijk goed kunnen
gebruiken, wanneer ze tot hen werd geleid.Ieder kan erop vertrouwen, dat niets verloren gaat van hetgeen ooit
door de liefde over de grenzen der stoffelijk-zintuigelijke wereld werdgezonden in het „aan gene zijde".
Geldt dit reeds voor ieder van liefde doordrongen gevoel — vooriedere van liefde vervulde gedachte, — dan geldt het eerst recht voor
de waarlijk wonderbaarlijke hulp die door de beoefening van het ware„gebed" mogelijk wordt! ——
De juiste wijze van „bidden", zoals ik hier in dit boek „bidden" leer,werkt op die manier niet alleen over de gehele aarde, maar nog ver
boven deze stoffelijk-zintuigelijke verschijningswereld uit!Het werkelijk „gebed" verbindt alles wat ziel is, wat de Geestesvonk in
zich draagt in de zichtbare zowel als in de onzichtbare kosmos, en zetstromen van kracht in werking, die langs de weg over de hun gestelde
stations, in waarheid ten slotte het hart bereiken van het absoluuteeuwig-Zijn, om van daaruit, met „genade" als het ware geladen, terug
HET GEBED Bô Yin Râ 31
te vloeien op de biddende en op allen op wie zijn gebed zich richtte...
Het werkelijk „gebed" doet de „Hemelladder" ontstaan, die dan in hetinnerlijk van de mens omhoogrijst tot de innerlijkste Oerzijns-wil — de
„Hemelladder" die het voor de hoge hiërarchieën van de Geestmogelijk maakt, het eeuwig stralend Licht omlaag te voeren tot in het
aards beleven van de aardse mens. Het werkelijk „gebed" is de hoogsteverheerlijking van de eeuwige Liefde — liefdevol geschonken
verenigings-mogelijkheid met de eeuwige, scheppende Almacht, dieuit de Oer-Liefde eeuwig nieuw leven verwekt ...
Het is daarom voor de aardse mens niet meer dan de vervulling van
een heilige plicht, wanneer hij zich inspant om het ware „bidden" teleren!
Uit dit „bidden" zullen heil en zegen voortvloeien voor hem en allezielen, en het aangezicht der aarde zal zich langzamerhand geestelijk
opnieuw vormen door dit werkelijk gebed, tot welzijn van allen dieeens na ons zullen komen.
Allen die waarlijk kunnen „bidden", zijn bereiders der toekomst.Zij zijn de voorlopers en wegbereiders voor de NIEUWE MENS, die in
ongeduld reeds naar bestaan op aarde verlangt, maar eerst kan
verschijnen, wanneer hij de aarde op zijn nieuwe wijze om mens te zijnvoorbereid vindt!
Het werkelijk „bidden" zal voor hem op aarde een tehuis scheppen —voor hem: — de nieuwe mens, die alles wat tegenwoordig nog
gespleten is en verscheurd, — verenigt, omdat hij nog slechts uit deLIEFDE leeft! ———
HET GEBED Bô Yin Râ 32
Zo moet ge bidden
IN HET UUR VAN ONTWAKEN
Heilige Heerschaar! Wil hedenmijn nieuwe dag behoeden!
Hoge hulphelpe mij,die vertrouw,mijn taak te verrichten!
Rein is mijn gevoelen —
het blijve rein!
Helder is mijn denken —
het blijve helder!
Klaar zijn mijn woorden —
ze blijven klaar!
Ik onderwerp
mijn gedachten
aan de liefde!
Ik onderwerp
mijn woorden
aan de liefde!
Ik onderwerp
mijn handelingen
aan de liefde!
HET GEBED Bô Yin Râ 33
BIJ DE VOEDING VAN HET LICHAAM
I
Dank zij de Verwekkendevoor hetgeen werd verwekt! —
Mogen drank en spijsder oereeuwige Liefde
zijn gewijd!
IIGave der aarde,
behoud voor de aardewat tot haar behoort! —
Word een zegenvoor lichamelijk leven!
IIIKracht des levens!
Werk het wonder:
Verander,in wijze wil —
wat ik vernietigenen verwoesten moet
om mij te behouden!
AAN HET EINDE VAN DE DAG
O, geluk der rust!Geluk der stilte!
Geluk der nacht!Door de zorgen,
de drukte,het leven van de dag
moe geworden,verlangen lichaam en ziel
thans uit te rusten,
uit te trillen, uit te klinken.
HET GEBED Bô Yin Râ 34
Het werk der aarde
werd weer volbracht!Ziel,
keer thans in tot uzelf!Leer nu
het lichaam vergeten!Laat het
op zijn legerstede rusten!De heilige hoede van hoge wachters
bewaart het tegen schade.
Gij echter —mijn ziel —
bidintussen!
IN GELUK
Vrij!Vrij van
kwellende vragen!
Vrij vanwoelende wensen!
Zó bevrijd,wil ik
uw meester zijn —wil ik u
beheersen,mijn geluk!
Dank aan
wat u aan mijgezonden heeft!
Dank aan watmij u scheppen deed!
Dienen —wil ik
HET GEBED Bô Yin Râ 35
u echter niet!
Ziet g'in mijde knecht,
dan moet gemij verlaten——
want vrij wil ik zijn,ook van u!
IN RAMP EN ZORGEN
Help mij!
Help mij,wanneer ge
helpen kunt!Helpende machten!
Hulpvaardige helpers!Gij weet,
welk een grote rampmij heeft getroffen —
hoe zorg mij
boosaardig kwelt!Gij zult
hulp brengen —wanneer
ge kunt!Is het u
echter ontzegd —de last die mijn rug moet dragen,
van mij weg te nemen —
Helpmij dan slechts
dragen!Al ga ik gebukt,
'k wil toch nietvallen!
HET GEBED Bô Yin Râ 36
Willig wil ik
dragenwat ik dragen
moet —en wil niet
morren,wil niet
klagen!
IN ZORGEN OVER EEN ZIEL
Oereeuwige Liefde,
maak vrijuit rampen
en gebondenheid,uit verblindheid
en nacht,uit pijn
en beperking,
wat mijn liefdeen kracht
niet vrij maken kunnen!Giet Gij
uit Uw krachtmacht in deze vermoeide wil,
om zelf het leedte stuiten,
voor zover de wil
het stuiten kan!Zend hulp
van hoge helpers —werende wachters!
Het euvel wijke!Kwellingen vlieden!
Smart verdwijn'!
HET GEBED Bô Yin Râ 37
Gebrek ga voorbij!
Het kwaadverga!
Mogen gevaar en misleidingten einde zijn!
Het duister wijke!Overwinne het Licht!
Zodat deze zielspoedig vrij —
en uit alle banden
verlost moge zijn!
IN VERZOEKING
Hoge helpers!
Leiders van het Licht!Gij die vermoogt
onzichtbaarbij me te zijn —
U roep ik
in mijn marteling!'k Roep om redding!
'k Wil nietverloren zijn!
Ach,mocht toch één van U
bij me zijn —Maak me vrij
van mezelf —
vrij!Eén
van U!Grijp mij,
laat mij niet los, —bevrijd mij
HET GEBED Bô Yin Râ 38
uit knellende banden
van pijnlijke boeien!Verlos mij
van neiging en driften!Dat hij verjaag'
de helse plaag,die het oordeel verduistert,
dwaling veroorzaakt,onheil sticht,
drijft tot het kwaad,
de zinnen verwart,de wil
besluiteloos doet zijn!Help mij,
Behoeders!Houd mijn hand!
Tot ik zelfmij aan de waan
heb ontworsteld!
VOOR EEN MOEILIJKE PLICHT
Leiders in het Licht!Zie mij bereid!
Bereid in de wil!Bereid
alle moeilijkhedente overwinnen!
Tot handelen bereid!
Mijn plicht erkennend,zal ik werken
wat worden wildoor mijn kracht!
Wat ik vermagen niet vermag,
HET GEBED Bô Yin Râ 39
treedt thans aan de dag.
Dat uw krachtvoleinding scheppe,
wanneer ik verslap —dat is mijn bede,
mijn gebed!Laat mij
niets slecht doen!Laat mij alles
goed doen!
Laat mij niet wankelen!Leid mijn gedachten!
Leer mijvoleinden!
Laat het werkdoor mij
slagen,hoge Helpers!
Gij Leiders
in het Licht!
IN DIEPE DUISTERNIS
Niet meer bidden,
niet meer roepen——schreeuwen —
slechts kan ikom Licht!
Verward,
verdwaald,kan ik
de wegin het diepe duister om mij heen
niet meer vinden.Gepijnigd,
HET GEBED Bô Yin Râ 40
bevreesd,
roep ik —luidkeels
om Licht!Stralende Liefde-rijken,
laat mij niet alleenin deze marteling
van wilde twijfel —!Zonder troost!
Door de schijn zelfs
van schijnbare troostreeds lang verlaten!
Ach, bidt voor mij,Gij, die leeft
in het Licht —ik— —
kan niet meerbidden!
Hoor mij!
Verhoormijn roepen!
Tot u roep ikluidkeels
uit mijn diepe,diepe nood
om Licht —om weer —
te kunnen bidden!
AAN EEN BAAR
Koud —verstard —
verstomd —Toch
HET GEBED Bô Yin Râ 41
heb ik lief
wat ik steedsheb liefgehad —
Toen warm,vol leven,
welsprekende mond —Toen levenslang
drageren tot uitdrukking willige
uitbeelding
ener glansrijke ziel.Vreselijk —
nog onbegrijpelijk —dat dit nu
moet vergaan —dat deze geliefde vormen
nu vernietigd worden!Somber gevoel ik
d'aardse vergankelijkheid!
Nu echterbidt
mijn liefdevoor u,
lieve ziel —wie dit koude,
verstardeniet meer dienen kan —
dat dadelijk
hoge Helperszich aan u kenbaar maken,
opdat geonverwijld
de weg moogt vinden naar het Licht,zelf Licht moogt worden,
zoals geLicht eens waart
HET GEBED Bô Yin Râ 42
vanaf het begin!
Leidt,richt
en leert,Stralende leraars
der hoogste wereld van het Licht!Voert naar 't verheven doel —
tot stralende voleindingin de eeuwige Geest —
wat ik liefheb
met alle liefdekracht,nu — zoals voorheen!
AAN EEN WIEG
Vragende ogen —nooit geweest,
nooit wederkerend —nog begrijpt ge niet
wat zich aan u vertoont
in het aardse licht1.Moge zegen
u wekken,om vol vertrouwen
spoedig te aanschouwenuw wereld,
zonne-doorlicht!Moge het bestier van de zuivere Geest
ziele zich vormen in u —
wat nog „slaapt" in uontplooien!
Liefdevolle beschermers,bewaakt dit kind —!
Leidt zijn wordinghier op aarde
HET GEBED Bô Yin Râ 43
in lichte banen!
Voert dit leven,leidt zijn streven
door een langevreugdevolle
aardse tijdsteeds nader eeuwig
stralen tegemoet! —Behoedt het
op alle wegen,
tot het vol gelukééns —
aan d' aard ontrukt —met u verenigd,
op zal staan in het Lichtvoor alle eeuwigheid!
IN GROTE VREUGDE
U dank ik,
bron van alle vreugd —oereeuwig Licht,
levenschenkende Liefde —dat ik
heb mogen beleven
wat mij nugelukkig maakt —
mij thans aan alle klachtenontrukt —.
Vervuld werdenhoop en dromen!
Nog kan ik niet begrijpen,dat wat ik heb gekregen
werkelijkheid is geworden.
Gij echter,
HET GEBED Bô Yin Râ 44
Liefde-rijken
in de Geest,gij,
die wegen wijze kent,
gij,wie Liefde
gebiedt te helpen —zendt mij,
Helpers,
Uwe kracht!Leer mij
inzien,hoe ik
mijn vreugdewaardig word!
Worde mij ten zegenwat deze dag voor mij verlicht.
O, laat mij niet
alleen,alleen met mijn vreugd!
Beschermers,beschermt
mijn ziel,dat haar nu
geen overmoed overvalle!
OM ZICHZELF TE VINDEN
Innerlijks! leven,Zijn van mijzelf!
Gij stralende stervan oer-Goddelijk Licht
in het aar de-duister!Gij,
HET GEBED Bô Yin Râ 45
wiens „beeld"
ik ben —aards vervlochten
met het aardse —mijzelf
niet begrijpend —in U slechts
begrependoor U.
Vèr
werd ik aan mezelf —zoals ik ben
in U —vèr werd ik aan mezelf
ontrukt!Waar is mijn weg—?
Mijn wegtot mijzelf —
zoals ik
eeuwigben
in U?O, help mij!
Laat Uw „beeld" nietdoor het aardse
mis-vormen!O, laat mij weer komen
tot mijzelf——
tot U,Licht in mij!
Maakmijn zelfvervlechting los!
Bevrijd,uit der dwaling knechting,
wat slechtsmet U verenigd
HET GEBED Bô Yin Râ 46
het Leven vinden kan!
OM VERLICHTING
Van alle troost verlaten,roep ik,
roep ik tot U —Licht der Euwigheid!
Licht des Levens —Licht der Liefde!
Laat
zielen zinnen
niet blijven in de duistre nachten,zonder Licht!
Verjaaghet somb're!
Doe 't duisterverdwijnen!
Laat mij
verlichtingontvangen
in U!Zend hen
op mijn wegdie stralen
in Uw Licht!Zeg hun
te letten
op mijn zoeken,mijn zoeken
naar Licht!Willig volg ik
leidende handen!Willig beklim ik
HET GEBED Bô Yin Râ 47
steile paden!
Leiders,leidt mij
uit het duistre land!Leidt mij
naar het Licht: —naar het stralen
der genade!
NA REDDING UIT GEVAAR
Vaders in het Licht —heilige Helpers —
hulpvaardig allennabij
die om redding worstelen!Innig —
met bevend hart —worde dank
U gebracht!
Uit dreigend duisterontwaakt tot Licht —
uit nood gered,het gevaar ontrukt,
bevrijd uit ketenenvan 's vijands macht —
worde thans mijn levenU gegeven!
Aan Uwe hoede
wil ik toevertrouwenwat gij nu
in mijuit mijn streven
op zult bouwen!Al mijn leven
HET GEBED Bô Yin Râ 48
op aarde
wordeéén Tempel van dank.
OM WELSLAGEN
Scheppende,bouwende
Meesters,die het werk kent!
Wijs mij
de juiste wijzeom werkend
het werkte voleinden!
Gij,die maat kent
en getal —het verborgenste
noemt bij de naam —
geef inzicht,kracht
en ook geduld!Begenadig mij
uit hoge genade!Dat niets mij
mislukke!Dat alle dingen
die werk
geven,zich onder mijn handen
mogen voltooienen zich tot werk
verheffen! ———
HET GEBED Bô Yin Râ 49
OM WIJSHEID
Laat mij niet
in het nietsverzinken!,
nietin de schijn
verdrinken!
Zal het denkenmij niet binden —
wil ikwaarlijk
Wijsheidvinden —
dan moet ikbidden
om hulp,
wijze Wetenden,bij U!
Die alleende wegen voor mij
kentuit dwaling
en verwarring.Wijst,
wetende Liefde-rijken,
liefdevolLicht!
Laat mijinzien
het ware wezender waarachtige
Werkelijkheid!Leid mij,
Stralenden,
uit leugen
HET GEBED Bô Yin Râ 50
en schijn
de eeuwige, wareWijsheid binnen!
OM HET WARE GELOOF
Vader van allendie aan U geloven,
die zijt,wijl ge
in Uzelf gelooft —
die, gelovend,leven wekt,
zoals gegelovend,
zelf U verwekkend,zelf Licht en Leven
zijt voor Uzelf!Wek geloof
ook in mij,
dat ikwaarachtig leer geloven —
gelovenals Gij!
Verlicht mij,overtuig mij
uit U!Verwek Leven —
verwek mijzelf
in mij!Laat mij,
gelovendU verkrijgen!
Laat mij niet,door nacht omgeven,
HET GEBED Bô Yin Râ 51
'n prooi worden
van mijn gelovensnood!
VERLOSSING UIT DE TWIJFEL
Meedogenloos gekweld
door taaie twijfel,Vader,
roep ik tot U!Zend spoedig
door Uw boden
Uw hoge hulp tot mij!Schenk aan 't geplaagde hart
genade!Licht in het Oerlicht,
leid GijLicht
uit Uwe overvloedop mijn
aardse paden.
Dat ik helderhet ware moge zien,
leugen van waarheid leer' scheiden,mij niet verder nog
verwijderen geen
verkeerde wegen ga.
OM INNERLIJKE ZEKERHEID
Nog is mijn geloofvoortdurend wankelend,
als riet in de wind —dan opgericht,
HET GEBED Bô Yin Râ 52
dan neergeslagen. —
Dan kan ikgeloven
als een kind —dan is alles
mij weer ontnomen.Verlangend
zoek ikvaste grond
om vast
te staanals een rots —
ben moe van het denken,het hart is gewond —
zo kan het nietverder gaan!
Gijdie
in zekerheid leeft!,
helpt mijuit deze smart!
Geeft vaste grondaan mijn geloof!
Leidt mij,Leiders,
met sterke handUwe
zékerheid binnen!
IN ZIEKTE EN SMART
Willigwil ik
op me nemenwat mijn wil
HET GEBED Bô Yin Râ 53
niet meer kan keren,
al zalwat mij
verwondt,mijn aardse dagen
eindigen!Alles wat ik wil
en hoop,is
dat deze aardse plaag,
die ik met geduldverdraag,
mij zoveel krachtzal laten,
dat ik steedsduidelijk begrijp, —
hoe al het leedmij slechts bevrijdt
uit aardse horigheid.
DE HEENGEGANEN HERDENKEND
Gijdie
zonder het aardse lichaamu nu in het zielelichaam
beleeft —het aardse
nog nabij
en tochaan d'aard ontrukt —
ugeleide de Liefde
een Stralende Leiding tegemoet!Liefde
HET GEBED Bô Yin Râ 54
make u vrij
uit aardse ban.Een klaar vertrouwen
lere u de helpende handengrijpen
van hoge Helpers,verblijvend bij d'aard —
heilige Liefde-rijken!Aardse beletselen
vallen weg!
Waanworde vergeten!
Wil ontwake!Volg in vreugde,
verlostuit gevangenschap,
van alle boeienbevrijd,
de wijze leiding
van Stralende Leiders!Moge spoedig
Eeuwig Licht voor u schijnen!
Top Related