1
Rechtspositieregeling
Gemeente Rotselaar
Gecoördineerd na aanpassingen gemeenteraad 26/04/2010, 28/06/2010 en
26/04/2011, 28/04/2014 en 17/12/2015
2
INHOUD
DEEL 1 TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN ................................................ 7
TITEL I TOEPASSINGSGEBIED ................................................................................................. 7
TITEL II ALGEMENE BEPALINGEN ............................................................................................ 7
DEEL 2 TOEGANG TOT DE BETREKKINGEN ............................................................................. 9
TITEL I – DE INDELING VAN DE GRADEN EN DE PROCEDURES VOOR DE VERVULLING
VAN DE BETREKKINGEN ........................................................................................................... 9
TITEL II - DE AANWERVING ....................................................................................................... 9
Hoofdstuk 1. De algemene toelatingsvoorwaarden en aanwervingsvoorwaarden ................. 9
Hoofdstuk 2. De specifieke aanwervingsvoorwaarden .......................................................... 11
Hoofdstuk 3. De aanwervingsprocedure ............................................................................... 11
Hoofdstuk 4. De selectieprocedure ....................................................................................... 13
Hoofdstuk 5. Wervingsreserves ............................................................................................. 16
Hoofdstuk 6. Specifieke bepalingen voor de aanwerving van de secretaris en de financieel
beheerder van de gemeente. ................................................................................................ 16
Hoofdstuk 7. De aanwerving van personen met een arbeidshandicap ................................. 17
Hoofdstuk 8. Specifieke bepalingen voor de aanwerving in de betrekkingen die ingesteld
werden ter uitvoering van werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheid en in
sommige tijdelijke betrekkingen. ............................................................................................ 17
Hoofdstuk 9. De indiensttreding ............................................................................................ 18
Hoofdstuk 10- De proeftijd met het oog op de vaste aanstelling in statutair verband ........... 19
TITEL III - DE BEVORDERING .................................................................................................. 21
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen ........................................................................................ 21
Hoofdstuk 2 De bevorderingsvoorwaarden en de selectie .................................................... 23
Hoofdstuk 3 specifieke bevorderingsvoorwaarden voor gemeentesecretaris/ financieel
beheerder .............................................................................................................................. 24
TITEL IV– INTERNE PERSONEELSMOBILITEIT ..................................................................... 24
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen ........................................................................................ 24
Hoofdstuk 2 De voorwaarden en de procedures voor de interne personeelsmobiliteit ......... 25
TITEL IV BIS – EXTERNE PERSONEELSMOBILITEIT ............................................................ 27
Hoofdstuk 1 Externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van overheden met
hetzelfde werkingsgebied ...................................................................................................... 27
Hoofdstuk 2 Externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van lokale en provinciale
overheden en van de diensten van de Vlaamse overheid die niet hetzelfde werkingsgebied
3
hebben en tussen diezelfde lokale provinciale overheden en diensten van de Vlaamse
Overheid. ............................................................................................................................... 29
TITEL V – GEZAMENLIJKE SOLLICITATIEPROCEDURES EN GEMEENSCHAPPELIJKE
WERVINGSRESERVES ............................................................................................................ 32
TITEL VI - SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE EVALUATIE TIJDENS DE PROEFTIJD VAN
DE GEMEENTESECRETARIS EN DE FINANCIEEL BEHEERDER VAN DE GEMEENTE ...... 32
DEEL 3 DE LOOPBAAN ............................................................................................................... 34
TITEL I - DE PERSONEELSVORMING ..................................................................................... 34
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen ........................................................................................ 34
Hoofdstuk 2 Verplichte vorming ............................................................................................. 34
Hoofdstuk 3 Het vormingsrecht ............................................................................................. 36
TITEL II - DE EVALUATIE VAN HET PERSONEELSLID TIJDENS DE LOOPBAAN ................ 37
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen ........................................................................................ 37
Hoofdstuk 2 De duur van de evaluatieperiodes en de evaluatiecriteria ................................ 38
Hoofdstuk 3 De evaluatoren en het verloop van de evaluatie ............................................... 39
Hoofdstuk 4 De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie ................................. 40
Hoofdstuk 5 Het beroep tegen de ongunstige evaluatie ....................................................... 41
TITEL III SPECIFIEKE BEPALINGEN EVALUATIE TIJDENS DE LOOPBAAN
GEMEENTESECRETARIS EN FINANCIEEL BEHEERDER VAN DE GEMEENTE ................. 43
TITEL IV – DE ADMINISTRATIEVE ANCIËNNITEITEN VAN HET PERSONEELSLID ............. 45
TITEL V – DE FUNCTIONELE LOOPBAAN .............................................................................. 47
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen ........................................................................................ 47
Hoofdstuk 2 De functionele loopbanen per niveau ................................................................ 47
DEEL 4 HET OPDRACHTHOUDERSCHAP EN DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE
FUNCTIE ........................................................................................................................................ 49
TITEL I – HET OPDRACHTHOUDERSCHAP ........................................................................... 49
TITEL II – DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE FUNCTIE .................................................. 49
DEEL 5 DE AMBTSHALVE HERPLAATSING ............................................................................. 51
TITEL I – DE AMBTSHALVE HERPLAATSING VAN HET VAST AANGESTELDE STATUTAIRE
PERSONEELSLID IN EEN FUNCTIE VAN DEZELFDE RANG ................................................. 51
TITEL II – DE AMBTSHALVE HERPLAATSING VAN HET VAST AANGESTELDE
STATUTAIRE PERSONEELSLID IN EEN FUNCTIE VAN EEN LAGERE GRAAD ................... 52
TITEL III – DE HERPLAATSING VAN HET CONTRACTUELE PERSONEELSLID .................. 52
4
DEEL 6 HET VERLIES VAN HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PESONEELSLID EN DE
DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING ......................................................................................... 53
TITEL I HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID ........ 53
TITEL II - DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING VAN HET STATUTAIRE
PERSONEELSLID ..................................................................................................................... 54
DEEL 7 HET SALARIS .................................................................................................................. 56
TITEL I – ALGEMENE BEPALINGEN ........................................................................................ 56
TITEL II – DE TOEKENNING VAN PERIODIEKE SALARISVERHOGINGEN DOOR DE
OPBOUW VAN GELDELIJKE ANCIENNITEIT .......................................................................... 56
Hoofdstuk 1. Diensten bij een overheid ................................................................................. 56
Hoofdstuk 2. Diensten in de privé-sector of als zelfstandige................................................. 57
Hoofdstuk 3. De valorisatie van de diensten ......................................................................... 57
TITEL III – BIJZONDERE BEPALINGEN ................................................................................... 58
TITEL IV – DE BETALING VAN HET SALARIS ......................................................................... 59
DEEL 8 DE TOELAGEN, VERGOEDINGEN EN SOCIALE VOORDELEN ................................. 60
TITEL I – ALGEMENE BEPALINGEN ........................................................................................ 60
TITEL II – DE VERPLICHTE TOELAGE..................................................................................... 60
Hoofdstuk 1 De haard- en standplaatstoelage ...................................................................... 60
Hoofdstuk 2 Het vakantiegeld ................................................................................................ 61
Hoofdstuk 3 De eindejaarstoelage ........................................................................................ 63
TITEL III – DE ONREGELMATIGE PRESTATIES ..................................................................... 64
Hoofdstuk 1 Nachtprestaties en prestaties op zondagen en feestdagen .............................. 64
Hoofdstuk 2. De overuren ...................................................................................................... 65
TITEL IV – DE ANDERE TOELAGEN ....................................................................................... 66
Hoofdstuk 1. De toelage voor het waarnemen van een hogere functie ................................ 66
Hoofdstuk 2. De gevarentoelage ........................................................................................... 66
Hoofdstuk 3. De permanentietoelage .................................................................................... 66
Hoofdstuk 4. De toelage voor opdrachthouderschap ............................................................ 67
TITEL V. – DE VERGOEDING VOOR REIS- EN VERBLIJFSKOSTEN .................................... 67
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen ....................................................................................... 67
Hoofdstuk 2. De vergoeding voor reiskosten ........................................................................ 67
Hoofdstuk 3. De hotel- en dagvergoeding ............................................................................. 68
5
TITEL VI – DE SOCIALE VOORDELEN..................................................................................... 68
Hoofdstuk 1. De maaltijdcheques .......................................................................................... 68
Hoofdstuk 2. De hospitalisatieverzekering ............................................................................ 68
Hoofdstuk 3. De vergoeding van de kosten voor het woon-werkverkeer .............................. 69
Hoofdstuk 4. De begrafenisvergoeding ................................................................................. 69
DEEL 9 VERLOVEN EN AFWEZIGHEDEN .................................................................................. 70
TITEL I - ALGEMENE BEPALINGEN ......................................................................................... 70
Hoofdstuk 1. Definities dienstactiviteit en non-activiteit......................................................... 70
Hoofdstuk 2. Definities verlof en werkdagen ......................................................................... 70
TITEL II – DE JAARLIJKSE VAKANTIEDAGEN EN FEESTDAGEN ......................................... 71
Hoofdstuk 1. Jaarlijkse vakantiedagen .................................................................................. 71
Hoofdstuk 2. De feestdagen .................................................................................................. 72
TITEL III – BEVALLINGSVERLOF EN OPVANGVERLOF ........................................................ 72
Hoofdstuk 1. Het bevallingsverlof .......................................................................................... 72
Hoofdstuk 2. Het opvangverlof .............................................................................................. 73
TITEL IV - VERLOF WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID .................................................. 74
TITEL V - DE DISPONIBILITEIT ................................................................................................ 76
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen ....................................................................................... 76
Hoofdstuk 2. De disponibiliteit wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of
invaliditeit ............................................................................................................................... 76
Hoofdstuk 3. De disponibiliteit wegens ambtsopheffing ........................................................ 77
TITEL VI – HET VERLOF VOOR OPDRACHT .......................................................................... 78
TITEL VI BIS. TERBESCHIKKINGSTELLING ............................................................................ 79
TITEL VII – OMSTANDIGHEIDSVERLOF ................................................................................. 80
TITEL XIII – HET ONBETAALDE VERLOF ................................................................................ 81
Hoofdstuk 1. Onbetaald verlof als recht ................................................................................ 81
Hoofdstuk 2. Onbetaald verlof als gunst ............................................................................... 83
TITEL IX – DE FEDERALE THEMATISCHE VERLOVEN VAN LOOPBAANONDERBREKING
EN HET VLAAMS ZORGKREDIET ............................................................................................ 83
Hoofdstuk 1 De thematische verloven van loopbaanonderbreking ....................................... 83
Hoofdstuk 2. Het Vlaams zorgkrediet .................................................................................... 84
6
TITEL X – VOORBEHOEDVERLOF OF PROFYLAXEVERLOF ............................................... 85
TITEL XI – POLITIEK VERLOF .................................................................................................. 86
TITEL XII - DIENSTVRIJSTELLING ........................................................................................... 89
DEEL 10 SLOTBEPALINGEN ....................................................................................................... 91
TITEL I OVERGANGSBEPALINGEN ........................................................................................ 91
Hoofdstuk 1 Geldelijke waarborgen ....................................................................................... 91
Hoofdstuk 2 Overgangsbepalingen over diverse lopende procedures en lopende periodes.
............................................................................................................................................... 91
TITEL II OPHEFFINGSBEPALINGEN EN INWERKINGTREDINGSBEPALINGEN .................. 92
Hoofdstuk 1 Opheffingsbepalingen ....................................................................................... 92
Hoofdstuk 2 Inwerkingtredingsbepalingen ............................................................................ 92
7
DEEL 1 TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN
TITEL I TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 1
Deze rechtspositieregeling is van toepassing op:
het personeel van de gemeente, zowel dat in statutair dienstverband als dat in
contractueel dienstverband;
het niet gesubsidieerd onderwijzend personeel, rekening houdend met de decreten en
de besluiten betreffende het onderwijs;
de gemeentesecretaris en de financieel beheerder, tenzij anders bepaald.
TITEL II ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2
Voor de toepassing van deze rechtspositieregeling wordt verstaan onder:
1° het gemeentedecreet (GD): het gemeentedecreet van 15 juli 2005 en recentere wijzigingen;
2° BVR: het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale
voorwaarden voor de personeelsformatie en de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel
en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger
van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
3° de aanstellende overheid:
de gemeenteraad, voor de gemeentesecretaris, de financieel beheerder van de
gemeente en voor andere leden van het managementteam,
het college van burgemeester en schepenen, voor de overige personeelsleden van de
gemeente.
4° het uitvoerend orgaan van het bestuur: het college van burgemeester en schepenen voor de
gemeente;
5° het hoofd van het personeel: de gemeentesecretaris voor het gemeentepersoneel;
6° het bestuur: het gemeentebestuur;
7° het personeelslid: zowel het vast benoemde als het contractuele personeelslid:
het statutaire personeelslid: elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de
overheid vast aangesteld is in statutair dienstverband, evenals het personeelslid dat
bij eenzijdige beslissing van de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op
een vaste aanstelling in statutair dienstverband;
het statutaire personeelslid op proef: elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van
de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste aanstelling in
statutair dienstverband;
het vast aangestelde statutaire personeelslid: elk personeelslid dat bij eenzijdige
beslissing van de overheid vast aangesteld is in statutair dienstverband, ook genoemd
‘in vast verband benoemd’;
het contractuele personeelslid: elk personeelslid dat in dienst is genomen bij
arbeidsovereenkomst, conform de wet van 3 juli 1978 betreffende de
arbeidsovereenkomst;
het contractuele personeelslid op proef: het contractuele personeelslid in de proeftijd;
8° graad: benaming voor een groep van gelijkwaardige functies of benaming voor een specifieke
functie;
9° functiebeschrijving: de weergave van de functie-inhoud en van het functieprofiel, waaronder de
competenties;
8
10° competenties: de kennis, vaardigheden, persoonlijkheidskenmerken en attitudes die nodig
zijn voor de uitoefening van een functie;
11° voltijds en volledige prestaties: betrekking hebbend op een prestatie van achtendertig uur per
week;
12° toelage: een geldelijk voordeel dat het personeelslid ontvangt dat welbepaalde prestaties
levert;
13° vergoeding: een geldelijke tegemoetkoming ter compensatie van kosten die het personeelslid
werkelijk maakt;
14° sociale voordelen: alle voordelen in natura of in contanten die de besturen aan de
personeelsleden toekennen;
15° gezondheidsindex: het indexcijfer overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende de
inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van
de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het KB 178 van 30 december
1982 en met behoud van de toepassing van artikel 2 van het KB van 24 december 1993 ter
uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen. De
toelagen, vergoedingen en sociale voordelen tegen 100% worden gekoppeld aan het
spilindexcijfer 138,01
16° overloon: toeslag boven het gewone loon;
17° nachtprestaties: de prestaties die geleverd worden tussen 22 en 6 uur;
18° prestaties op zondagen: de prestaties die geleverd worden op zondagen tussen 0 en 24 uur;
19° prestaties op feestdagen: de prestaties die geleverd worden op de reglementair vastgestelde
feestdagen tussen 0 en 24 uur.
9
DEEL 2 TOEGANG TOT DE BETREKKINGEN
TITEL I – DE INDELING VAN DE GRADEN EN DE PROCEDURES VOOR DE VERVULLING VAN DE
BETREKKINGEN
Artikel 3
De graden worden ingedeeld in vijf niveaus. De niveaus stemmen, met uitzondering van niveau D
en E, overeen met een diplomavereiste van een bepaald onderwijsniveau.
De niveaus en de daarmee overeenstemmende diploma’s of getuigschriften zijn:
niveau A: ofwel een masterdiploma, ofwel een diploma van het universitair onderwijs
of een diploma van het hoger onderwijs van twee cycli dat gelijkgesteld werd met
universitair onderwijs;
niveau B: ofwel een bachelordiploma, ofwel een diploma van het hoger onderwijs van
één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs;
niveau C: een diploma van het secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld
onderwijs;
niveau D: geen diplomavereiste, tenzij anders bepaald;
niveau E: geen diplomavereiste.
Artikel 4
§1. Met behoud van de toepassing van de specifieke regels per procedure wordt een vacante
betrekking, ongeacht haar rangindeling, vervuld op een van de volgende manieren:
1° door een aanwervingsprocedure;
2° door een bevorderingsprocedure;
3° door een procedure van interne personeelsmobiliteit;
4° door een uitbreiding van de deeltijdse prestaties in de personeelsformatie of als die betrekking
wordt omgezet in een voltijdse betrekking
5° door een combinatie van de procedures, vermeld in punt 1° en 2°, 1° en 3°, 2° en 3° of in punt
1°, 2° en 3°.
Bij de aanwervingsprocedure worden tegelijk personen extern aan het bestuur en personen in
dienst van het bestuur uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de betrekking.
Bij de bevorderingsprocedure en bij de procedure van interne personeelsmobiliteit worden alleen
personeelsleden in dienst van het bestuur uitgenodigd om zich voor de vacante betrekking
kandidaat te stellen.
§2. De aanstellende overheid verklaart de betrekking open.
De aanstellende overheid bepaalt bij vacantverklaring van de betrekking volgens welke
procedure of procedures ze vervuld wordt.
TITEL II - DE AANWERVING
HOOFDSTUK 1. DE ALGEMENE TOELATINGSVOORWAARDEN EN
AANWERVINGSVOORWAARDEN
Artikel 5
§1 Om toegang te hebben tot een functie bij het gemeentebestuur moeten de kandidaten:
10
1° een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de eisen van de functie waarvoor ze
solliciteren;
2° burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° - voor een statutaire functie: voldoen aan de nationaliteitsvereiste, zoals vastgesteld in
de Europese en Belgische wetgeving ter zake en een algemeen geldende toegang hebben tot de
Belgische arbeidsmarkt.
- voor een contractuele functie: Belg zijn als de uit te oefenen functie een rechtstreekse
of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhoudt of
werkzaamheden omvat die strekken tot de vrijwaring van de belangen van het bestuur;
4° medisch geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, in overeenstemming met de wetgeving
betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Het passende gedrag, vermeld in punt 1°, wordt getoetst aan de hand van een uittreksel uit het
strafregister. Als daarop ongunstige vermeldingen voorkomen, mag de kandidaat daarover een
schriftelijke toelichting voorleggen.
De medische geschiktheid van de kandidaat, vermeld in punt 4°, moet vaststaan vooraleer de
werknemer effectief tewerkgesteld wordt.
§2 De volgende statutaire of contractuele functies zijn voorbehouden voor Belgen, omdat uit de
functie beschrijving blijkt dat ze een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de
uitoefening van het openbaar gezag inhouden of werkzaamheden omvatten die strekken tot de
bescherming van de belangen van het gemeentebestuur:
(waarnemend) gemeentesecretaris;
(waarnemend) financieel beheerder;
diensthoofd info en burgerzaken
voor functies waaraan op grond van een wet, decreet, koninklijk besluit of besluit van
de Vlaamse Regering een bevoegdheid tot verbaliseren is verbonden.
Voor de overige statutaire functies moeten de kandidaten onderdaan zijn van een lidstaat van de
Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) of de Zwitserse Bondsstaat, op
de wijze zoals door het Europese en het Belgische recht werd bepaald.
Artikel 6
§1. Om in aanmerking te komen voor aanwerving moeten kandidaten:
1° voldoen aan de vereiste taalkennis, opgelegd door de wetten op het gebruik der talen in
bestuurzaken (gecoördineerd op 18 juli 1966);
2° slagen voor de selectieprocedure;
3° voor sommige functies houder zijn van een rijbewijs B of C.
Het personeelslid dat tewerkgesteld is in een deeltijdse functie nadat het geslaagd is voor
selectieproeven, is vrijgesteld van nieuwe selectieproeven als de wekelijkse prestaties binnen die
functie uitgebreid worden of als de functie voltijds wordt.
§2. Bovendien moeten de kandidaten:
1° voor de functies in de basisgraden van niveau A, B en C voldoen aan de diplomavereiste die
geldt voor het niveau waarin de functie gesitueerd is;
2° voor de functie in de hogere rangen van niveau A, B en C:
a) voldoen aan de diplomavereiste, vermeld in punt 1°;
b) minimaal 4 jaar relevante beroepservaring hebben
3° voor een functie in de technische hogere rang van niveau D:
a) voldoen aan een diplomavereiste indien die in de bijzondere aanwervingsvoorwaarden
wordt bepaald;
11
b) minimaal 4 jaar relevante beroepservaring hebben.
De lijst van erkende diploma’s of getuigschriften per niveau wordt door de Vlaamse minister,
bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, vastgesteld. Alleen de erkende diploma’s of
getuigschriften op die lijst komen bij aanwerving in aanmerking.
De aanstellende overheid kan aanvullende aanwervingsvoorwaarden vaststellen zoals ervaring,
attest van vorming of opleiding, rijbewijs,… op maat van de vacatures.
HOOFDSTUK 2. DE SPECIFIEKE AANWERVINGSVOORWAARDEN
Artikel 7
In afwijking van artikel 6 § 2, eerste lid, 1°, en 2°, a), kunnen kandidaten die niet voldoen aan de
diplomavereiste die als aanwervingsvoorwaarde geldt voor de functies van niveaus A, B en C, in
aanmerking komen voor aanwerving. Die afwijking van de diplomavereiste is uitzonderlijk en op
grond van vooraf vastgestelde, objectieve criteria, mogelijk als de functie noch op basis van de
functiebeschrijving, noch krachtens een reglementering van de hogere overheid een diploma
vergt.
Voor de toepassing van het eerste lid komt een kandidaat die niet over het vereiste diploma
beschikt, in aanmerking als hij, ofwel :
1° voldoet aan een vereiste inzake relevante beroepservaring en slaagt voor een niveau- of
capaciteitstest;
2° beschikt over een op de functie afgestemd ervaringsbewijs, uitgereikt overeenkomstig de
Vlaamse regelgeving over de titels van beroepsbekwaamheid (EVC-attest);
3° beschikt over een op de functie afgestemd attest van een beroepsopleiding die hij gevolgd
heeft bij een door de Vlaamse Regering erkende instelling voor beroepsopleiding.
In voorkomend geval beslist de aanstellende overheid voor de vacantverklaring van de functie of
kandidaten die niet aan de diplomavereiste beantwoorden, in aanmerking komen voor
aanwerving.
HOOFDSTUK 3. DE AANWERVINGSPROCEDURE
Artikel 8
§1. Aan elke aanwerving gaat een externe bekendmaking van de vacature met een oproep tot
kandidaten vooraf.
De aanstellende overheid stelt na de vacantverklaring van een of meerdere functies de inhoud
van het vacaturebericht vast.
De vacant verklaarde betrekkingen worden in ten minstens 3 verschillende
bekendmakingkanalen, waaronder de VDAB, Een regionale persorgaan en de gemeentelijke
publicaties bekendgemaakt. De vacature wordt daarnaast intern bekendgemaakt.
Het bericht vermeldt ten minste:
de naam van de betrekking + het geïndexeerd brutomaandsalaris;
de vermelding of de betrekking in statutair dan wel in contractueel dienstverband
vervuld wordt;
de vermelding of de betrekking voltijds dan wel deeltijds vervuld wordt;
12
het voornemen een wervingsreserve aan te leggen en de duur ervan;
de wijze en uiterste datum voor het indienen van de kandidaatstellingen;
de mededeling dat de functiebeschrijving alsmede de toelatings- en
aanwervingsvoorwaarden en de inschrijvingsformulieren op eenvoudige aanvraag te
verkrijgen zijn bij de vermelde contactpersoon.
§2. De bepalingen van §1 zijn niet van toepassing als de aanstellende overheid bij de
vacantverklaring beslist een beroep te doen op een bestaande wervingsreserve die geldig is voor
de vacature.
De bepalingen van §1 zijn evenmin van toepassing als de wekelijkse prestaties van een
deeltijdse betrekking in de personeelsformatie uitgebreid worden, of als die betrekking wordt
omgezet in een voltijdse betrekking. Als meerdere personeelsleden werken in een betrekking van
dezelfde graad, richt de aanstellende overheid een oproep tot die personeelsleden voor de
vervulling van de extra uren. De aanstellende overheid maakt de keuze op basis van titels en
verdiensten van de kandidaten.
Artikel 9
De minimale termijn tussen de datum van de bekendmaking van de vacature en de uiterste
datum voor de indiening van de kandidaturen bedraagt tenminste 14 kalenderdagen. De dag van
de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de
indiening van de kandidaturen wel.
Als datum van indiening van de kandidatuur wordt beschouwd:
bij verzending: de datum van de poststempel;
bij een elektronisch formulier: de datum van verzending;
bij afgifte: de datum van afgifte.
Artikel 10
Aan elke aanwerving gaat een selectieprocedure vooraf.
Artikel 11
§1 Alle algemene toelatingsvoorwaarden en aanwervingsvoorwaarden, de selectie uitgezonderd,
moeten, op straffe van uitsluiting van het examen, vervuld zijn op de uiterste datum van
kandidaatstellen, tenzij anders bepaald bij de vacantverklaring van de betrekking maar uiterlijk op
datum van indiensttreding.
§2. De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen en van
de voorgelegde bewijzen, vermeld in §1. Als de gemeenteraad de aanstellende overheid is voor
de betrekking, beslist het college van burgemeester en schepenen daarover.
Op basis van die beoordeling wordt beslist welke kandidaten definitief tot de selectieprocedure
worden toegelaten. De kandidaten die geweigerd worden, worden daarvan schriftelijk op de
hoogte gebracht met vermelding van de reden voor de weigering.
Voor de deelname aan de selectieprocedure volstaat een kopie of een gewoon afschrift van de
bewijzen, vermeld in §1.
13
HOOFDSTUK 4. DE SELECTIEPROCEDURE
Artikel 12
Elke selectie wordt uitgevoerd op basis van selectiecriteria en met behulp van een of meer
selectietechnieken. De selectiecriteria en de selectietechnieken worden afgestemd op de
functiebeschrijving van de functie. Voor de functies van dezelfde graad zijn de selectietechnieken
gelijkwaardig.
Het hoofd van het personeel stelt de functiebeschrijving vast. Deze bepaling geldt niet voor de
functiebeschrijving van de decretale graden.
Artikel 13
§1 De selecties worden uitgevoerd door een selectiecommissie. Voor de samenstelling ervan
gelden volgende regels:
1° De selectiecommissie bestaat uitsluitend uit deskundigen.
2° Elke selectiecommissie bestaat uit ten minste 3 leden.
3° Ten minste 1/3 van de leden zijn deskundigen die extern zijn aan het bestuur.
4° Indien een voorselectie wordt georganiseerd, wordt de selectiecommissie op dezelfde wijze
samengesteld.
5° De leden van de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en het hoofd
van het personeel, indien hij bevoegd is voor aanstellingen, kunnen geen lid zijn van een
selectiecommissie in een selectieprocedure voor het eigen bestuur. Zij mogen, net als de
afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties, wel als waarnemer bij het examen
aanwezig zijn. Zij dienen voor de ganse duur van de examens aanwezig te blijven. Zij mogen niet
aanwezig zijn bij het kiezen van de vragen en het delibereren over de uitslag van de examens.
6° Bij afloop van de selectie-activiteiten beraadslaagt de selectiecommissie over het eindresultaat
en het eindverslag van de kandidaten.
§ 2 Voor de mondelinge proef van de selecties niveau A dient een licentiaat/ master in de
psychologie als lid van de van de jury aangeduid te worden in de selectiecommissie tot de
beoordeling van de psychotechnische persoonlijkheidskarakteristieken.
§3 Onder deskundig wordt verstaan dat de leden van de selectiecommissie over de specifieke
deskundigheden moeten beschikken om de kandidaten te beoordelen op de voor de functie
vastgestelde selectiecriteria.
§4 Psychotechnische proeven en persoonlijkheidstests worden afgenomen door een
selectiebureau of door een persoon die daartoe bevoegd is en erkend is in overeenstemming met
het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsmarktbemiddeling in het
Vlaamse Gewest en het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2000 ter uitvoering van dat
decreet.
Artikel 14
De voorzitter en de leden van de selectiecommissie worden nominatief door de aanstellende
overheid aangesteld.
Het college van burgemeester en schepenen wijst nominatief de leden van de selectiecommissie
aan voor de selectie van de gemeentesecretaris, financieel beheerder en voor leden van het
managementteam.
De leden van de selectiecommissie respecteren de volgende gedragsregels en wettelijke
voorschriften bij selecties:
onafhankelijkheid;
14
onpartijdigheid;
non-discriminatie op grond van zogenaamd ras of huidskleur, nationaliteit of etnische
achtergrond, geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, gezondheidstoestand,
voorkomen, handicap, geloof of levensbeschouwing, burgerlijke staat, politieke
overtuiging zoals bepaald in de non-discriminatiewetgeving;
geheimhouding van de vragen en, als dat van toepassing is, respect voor de
anonimiteit van de proeven;
verbod op belangenvermenging.
Bij een familieverwantschap tot in de tweede graad tussen een lid van de selectiecommissie en
een kandidaat, worden de passende maatregelen getroffen om de onpartijdigheid van de
selectieprocedure te garanderen. Dit geldt mutatis mutandis voor wettelijke en feitelijk
samenwonenden.
Artikel 15
De selectiecommissie wordt geleid door een voorzitter. De voorzitter wordt in zijn taak bijgestaan
door een secretaris die niet deelneemt aan de eigenlijke selectie-activiteiten en aan de
beoordeling van de kandidaten. De secretaris is de gemeentesecretaris of een door de
gemeentesecretaris aangeduid personeelslid.
De selectiecommissie kan het examen afnemen en geldig beraadslagen wanneer minstens de
helft van de leden aanwezig is. De beslissingen worden bij eenvoudige meerderheid genomen.
Artikel 16
De selectieprocedures toetsen de bekwaamheid of geschiktheid van de kandidaten en resulteren
in een opsomming van de geslaagde of geschikt bevonden kandidaten. De meest geschikte
kandidaat wordt gekozen op basis van een volledige vergelijking van de titels en verdiensten van
alle kandidaten en een uitdrukkelijke motivering in overeenstemming met de bepalingen van de
Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen van 29 juli 1991.
De raad kan in afwijking van het voorgaande beslissen tot een vergelijkende procedure.
Artikel 17
De kandidaten worden van het verloop van de selectieprocedure op de hoogte gebracht.
De kandidaten worden ten minste 14 kalenderdagen op voorhand geïnformeerd over de plaats
waar en dag en uur waarop de eerste selectieproef wordt afgenomen. Die mededeling gebeurt
met behulp van brief en indien op elektronische wijze bereikbaar, per e-mail.
Artikel 18
De algemene regels voor de selectie worden als volgt vastgesteld:
Selectie-examens: de aanstellende overheid organiseert de examens. Indien het
aantal kandidaten meer dan 30 bedraagt, kan een schriftelijke preselectie georganiseerd
worden. De kandidaten worden ten minste 14 kalenderdagen vooraf schriftelijk op de
hoogte gebracht van de data en het uur waarop en de plaats waar de examens worden
afgenomen. Zij worden tegelijk in kennis gesteld van het examenprogramma.
Examenprogramma’s: het examenprogramma beoogt de toetsing van de
basisvaardigheden, de communicatiemogelijkheden en het profiel van de kandidaten op
basis van het niveau van de betrekking en de functiebeschrijving. De examens bestaan uit
minimum twee gedeelten:
- Een schriftelijk of praktisch gedeelte en/of fysiek gedeelte;
- Een mondeling gedeelte of grondig sollicitatiegesprek.
De beoordeling: van elk examengedeelte wordt een proces-verbaal van de
examenverrichtingen opgemaakt. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn worden voor het
volgende examengedeelte opgeroepen, tenzij alle proeven op één dag worden
georganiseerd.
15
De aanstellende overheid kan nog een derde deel invoegen dat psychotechnische proeven en/of
een proef over het functioneren in groep omvat. De resultaten van deze proeven zijn
richtinggevend voor de aanstellende overheid.
Artikel 19
§1. Voor de aanvang van een selectie en binnen de grenzen van de algemene regels die de raad
met toepassing van artikel 18 heeft vastgesteld, stelt de aanstellende overheid, bij de
vacantverklaring, de concrete selectieprocedure vast. Ze bepaalt:
De selectiecriteria;
De keuze van de selectietechnieken, uitgezonderd wat betreft een preselectie: deze
bestaat uit een schriftelijke proef van het type meerkeuzevragen.
Het verloop van de selectie;
Het minimale resultaat om als geslaagd beschouwd te worden bij de afsluiting van de
selectieprocedure. Om als geslaagd te worden beschouwd, moeten de kandidaten ten
minste 50% van de punten behalen op elk gedeelte afzonderlijk en ten minste 60% van de
punten behalen op de 2 gedeelten samen.
De samenstelling en de werking van de selectiecommissie.
§2. Als de aanstellende overheid kiest voor een combinatie van de aanwervingsprocedure en de
bevorderingsprocedure en voor de gelijktijdige toepassing daarvan, worden de externe en de
interne kandidaten onderworpen aan dezelfde selectieproeven. Eventuele schriftelijke
kennisproeven met dezelfde inhoud worden op hetzelfde tijdstip afgenomen.
De niveau- of capaciteitstest, vermeld in artikel 7, tweede lid, 1°, onderzoekt of de kandidaat in
staat is te functioneren op het niveau waarin de functie is gesitueerd.
De kandidaat die een attest of getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij voor dezelfde of voor een
vergelijkbare functie bij dezelfde of bij een andere overheid al eerder geslaagd is voor een
niveau- of capaciteitstest als vermeld in het tweede lid, behoudt het gunstige resultaat daarvan en
wordt vrijgesteld van een nieuwe deelname aan een niveau- of capaciteitstest. De maximale duur
van de vrijstellingen bedraagt 2 jaren.
Artikel 20
In afwijking van artikel 13, kan de aanstellende overheid bepalen dat de selecties geheel of
gedeeltelijk uitbesteed worden aan een extern selectiebureau. Het selectiebureau voert de
selectie uit in overeenstemming met de rechtspositieregeling en met de specifieke opdracht van
het bestuur.
Artikel 21
De selectiecommissie maakt voor elke selectietechniek een verslag op. Het verslag vermeldt per
kandidaat het resultaat. De selectiecommissie maakt bij de afsluiting van de selectieprocedure
een eindverslag op met vermelding van de deelresultaten van de kandidaten en van hun
resultaat.
Artikel 22
De kandidaten worden schriftelijk op de hoogte gebracht van het resultaat van de selectie.
Kandidaten hebben op hun verzoek toegang tot de selectieresultaten na afloop van de
selectieprocedure en in overeenstemming met de bepalingen van het decreet van 26 maart 2004
betreffende de openbaarheid van bestuur.
16
HOOFDSTUK 5. WERVINGSRESERVES
Artikel 23
§1. De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of een
wervingsreserve wordt aangelegd en bepaalt de geldigheidsduur ervan.
§2. De wervingsreserve wordt als volgt vastgesteld:
De geldigheidsduur van de wervingsreserves is maximum 5 jaar, verlengingen inbegrepen. De
geldigheidsduur van de reserve begint te lopen vanaf de datum waarop het proces-verbaal van
het laatste examengedeelte is afgesloten. Wanneer voor dezelfde betrekking meer dan één
reserve werd aangelegd, mag, in chronologische volgorde, eerst na gehele uitputting of het
vervallen van de ene reserve de daaropvolgende worden aangesproken.
De regels volgens dewelke de kandidaten hun opname in de wervingsreserve behouden of
verliezen wordt als volgt vastgesteld:
Alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden
aangesteld, worden in de wervingsreserve opgenomen;
Kandidaten opgenomen in een wervingsreserve, die definitief iedere benoeming
verzaken, verliezen hun aanspraken en worden uit de reserve geschrapt. Indien de
verzaking betrekking heeft op een bepaalde benoeming, behoudt de kandidaat zijn
rangschikking en zijn rechten op benoeming;
Kandidaten die hun kandidatuur niet bevestigen wanneer zij daartoe door het bestuur,
naar aanleiding van een vacature, worden uitgenodigd, worden eveneens uit de
reserve geschrapt.
HOOFDSTUK 6. SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE AANWERVING VAN DE SECRETARIS EN DE
FINANCIEEL BEHEERDER VAN DE GEMEENTE.
Artikel 24
De gemeenteraad stelt de functiebeschrijving vast voor de functie van de gemeentesecretaris en
de financieel beheerder van de gemeente (zie bijlage).
Artikel 25
§ 1. Als de functie van gemeentesecretaris door aanwerving wordt begeven, moet de kandidaat
houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot het niveau A, meer bepaald in het bezit zijn
van een licentiaat- of masterdiploma, en minstens vier jaar ervaring hebben in een functie op
universitair niveau in de publieke sector of in de privésector.
De raad stelt een selectieprocedure vast in overeenstemming met de bepalingen van artikel 18.
De selectietechnieken bevatten minstens een test die de managements- en
leiderschapscapaciteiten van de kandidaten toetst. Deze test wordt afgenomen door een extern
selectiebureau.
§ 2. Als de functie van financieel beheerder van de gemeente door aanwerving wordt begeven,
moet de kandidaat houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot het niveau A, meer bepaald
in het bezit zijn van een licentiaat- of masterdiploma, en minstens vier jaar ervaring hebben in
een functie op universitair niveau in de publieke sector of in de privésector.
De raad stelt een selectieprocedure vast in overeenstemming met de bepalingen van artikel 18.
De selectietechnieken bevatten minstens een test die het financieel-economisch inzicht van de
kandidaten toetst.
17
HOOFDSTUK 7. DE AANWERVING VAN PERSONEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP
Artikel 26
Ten minste 2 % van het totale aantal personeelsleden binnen het bestuur, uitgedrukt in voltijds
equivalenten, bestaat uit personen met een arbeidshandicap die aan één van de volgende
voorwaarden voldoen:
ze zijn ingeschreven bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
ze zijn erkend door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
(VDAB) als personen met een handicap;
ze komen in aanmerking voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of voor
een integratietegemoetkoming, die verstrekt wordt aan personen met een handicap op
basis van de wet van 27 februari 1987 houdende de tegemoetkomingen aan personen
met een handicap;
ze zijn in het bezit van een attest dat uitgereikt is door de algemene directie Personen
met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het
verstrekken van sociale en fiscale voordelen;
ze zijn slachtoffer van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte en ze kunnen
een bewijs voorleggen van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66%,
uitgereikt door het Fonds voor Arbeidsongevallen, door het Fonds voor
Beroepsziekten of door zijn rechtsopvolger de administratieve Gezondheidsdienst in
het kader van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie of de schadevergoeding
voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor
beroepsziekten in de overheidssector;
ze hebben hun hoogste getuigschrift of diploma behaald in het buitengewoon
secundair onderwijs.
Artikel 27
De kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de
aanwervingsvoorwaarden bepaald in artikel 5 en 6 evenals aan de eventuele specifieke
voorwaarden.
Bij de toepassing van de selectieproeven worden de hinderpalen die verbonden zijn met de
handicap door aangepaste faciliteiten verholpen.
HOOFDSTUK 8. SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE AANWERVING IN DE BETREKKINGEN DIE
INGESTELD WERDEN TER UITVOERING VAN WERKGELEGENHEIDSMAATREGELEN VAN DE
HOGERE OVERHEID EN IN SOMMIGE TIJDELIJKE BETREKKINGEN.
Artikel 28
Voor de aanwerving in contractuele betrekkingen die ingesteld worden ter uitvoering van
werkgelegenheidsmaatregelen van de hogere overheden geldt het volgende:
In afwijking van artikel 8 worden de vacatures voor die betrekkingen alleen
bekendgemaakt via de VDAB en een regionale of lokale krant of tijdschrift; het
vacaturebericht bevat de algemene en specifieke voorwaarden en het functieprofiel;
De aanstellende overheid nodigt alle kandidaten uit die in aanmerking komen voor
deelname aan de selectieprocedure;
De selectie toetst de bekwaamheid van de kandidaturen voor de functie. Ze wordt
uitgevoerd door een selectiecommissie, die samengesteld conform artikel 13, §1 van
deze rechtspositieregeling, met uitzondering van 3°
18
De selectie bestaat uit:
Eventueel, een proef die de technische vaardigheden en de
communicatievaardigheden toetst op het niveau van de functie;
Een proef (interview of test) die de motivatie, de belangstelling en de inzetbaarheid bij
de overheid van de kandidaten peilt.
Na de selectie leveren de geschikt bevonden kandidaten de bewijsstukken dat ze voldoen aan de
algemene toelatingsvoorwaarden en zo nodig, aan de specifieke voorwaarden.
Artikel 29
Voor de tijdelijke vervanging van afwezige personeelsleden als vermeld in artikel 104, §2, 2° GD
en de aanwerving in contractuele betrekkingen, waarvan de tewerkstellingsduur tot maximaal 2
jaar beperkt is, andere dan contractuele betrekkingen in een tewerkstellingsmaatregel van een
hogere overheid geldt het volgende:
Indien er een lopende wervingsreserve voor de functie bestaat, put de aangestelde
overheid prioritair uit deze wervingsreserve.
De kandidaten worden voor de vervanging geraadpleegd tegen de voorwaarde dat ze
op korte termijn beschikbaar zijn, waarmee bedoeld wordt dat ze uiterlijk binnen 8
kalenderdagen moeten te kennen geven of ze bereid zijn de tijdelijke functie te
aanvaarden binnen een door de aanstellende overheid bepaalde termijn of binnen
een overeen te komen korte termijn. De keuze wordt gemaakt op basis van een
vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van het
competentieprofiel voor de vervangingsopdracht.
Indien er geen lopende wervingsreserve voor de functie bestaat moeten de
kandidaten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de algemene en
de specifieke aanwervingsvoorwaarden, met inbegrip van de diplomavereiste.
Volgende formele procedure wordt gevolgd:
- de oproep tot kandidaten wordt, met vermelding van de voorwaarden
bekendgemaakt via de VDAB en in voorkomend geval, via het bestaande
sollicitantenbestand voor de functie;
- de kandidaten bezorgen binnen een termijn van 8 kalenderdagen een
gemotiveerde schriftelijke kandidaatstelling;
- de selectie bestaat uit een gestructureerd interview en een praktische proef, op
basis van de kandidaatstelling;
- de selectie toetst de bekwaamheid van de kandidaten voor de functie. Ze wordt
uitgevoerd door een selectiecommissie, die samengesteld conform artikel 13 §1
van de rechtspositieregeling, met uitzondering van 3°;
- de kandidaten worden op de hoogte gebracht van het resultaat van de selectie.
Aan de geschikt bevonden kandidaten wordt gevraagd de bewijsstukken dat ze
aan de alle voorwaarden voldoen te bezorgen binnen een bepaalde termijn;
- de aanstellende overheid kiest een kandidaat uit de geschikt bevonden
kandidaten die de gevraagde bewijsstukken bezorgd hebben en dit op basis van
een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het
competentieprofiel voor de (vervangings)opdracht.
HOOFDSTUK 9. DE INDIENSTTREDING
Artikel 30
De aanstellende overheid bepaalt de datum van indiensttreding van het geselecteerde
personeelslid.
19
De aanstellende overheid bepaalt de concrete datum van indiensttreding in onderling akkoord
met het personeelslid, als het geselecteerde personeelslid wegens een opzeggingstermijn bij een
andere werkgever of wegens een andere geldige reden niet onmiddellijk in dienst kan treden.
Behalve in geval van overmacht, wordt een kandidaat die niet in dienst treedt op de vastgestelde
datum geacht definitief aan zijn aanstelling te verzaken.
Een nieuwe indiensttredingsdatum kan bij gemotiveerd besluit van de aanstellende overheid
worden bepaald wanneer de betrokkene een gegronde reden inroept die hem belet op de
gestelde datum zijn ambt op te nemen.
Artikel 31
In overeenstemming met artikel 77 GD leggen de gemeentesecretaris en de financieel beheerder
voor ze hun ambt opnemen tijdens een openbare vergadering van de gemeenteraad de volgende
eed af in handen van de voorzitter: “Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.”
De weigering tot eedaflegging staat gelijk met de verzaking van de aanstelling
Artikel 32
Het personeelslid legt bij zijn indiensttreding de volgende eed af in handen van de burgemeester:
"Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen.". De weigering tot eedaflegging
staat gelijk met verzaking van de aanstelling. Van de eedaflegging of de weigering ervan wordt
een proces-verbaal opgemaakt (art. 106, 3de lid GD)
HOOFDSTUK 10- DE PROEFTIJD MET HET OOG OP DE VASTE AANSTELLING IN STATUTAIR
VERBAND
10.1 Algemene bepalingen
Artikel 33
De proeftijd beoogt de integratie van het op proef aangestelde statutaire personeelslid in het
bestuur en de inwerking in zijn functie en stelt de aanstellende overheid in staat de geschiktheid
van het personeelslid voor de functie te verifiëren.
Met het personeelslid worden de nodige schriftelijke afspraken gemaakt voor de integratie in het
bestuur en de inwerking in zijn functie.
De leidinggevende zorgt ervoor dat de op proef benoemde, overeenkomstig de bepalingen
inzake onthaal, alle nodige opleiding, inlichtingen en onderrichtingen ontvangt.
10.2 De duur van de proeftijd en de evaluatie tijdens de proeftijd
Artikel 34
§1. De raad stelt de duur van de proeftijd als volgt vast, rekening houdend met wat bepaald is in
artikel 33 en ongeacht de prestatiebreuk:
voor niveau A: na een voldoening gevende proeftijd van 12 maanden;
voor niveau B: na een voldoening gevende proeftijd van 12 maanden;
voor niveau C: na een voldoening gevende proeftijd van 6 maanden;
voor niveau D: na een voldoening gevende proeftijd van 6 maanden;
voor niveau E: na een voldoening gevende proeftijd van 6 maanden.
De duur van de proeftijd voor de gemeentesecretaris en de financieel beheerder is 12 maanden.
20
§2. De proeftijd wordt, ongeacht de prestatiebreuk, geschorst voor iedere afwezigheid, al dan niet
onderbroken, van meer dan 15 werkdagen en 30 werkdagen indien de proeftijd 12 maanden
bedraagt.. Het jaarlijks vakantieverlof wordt buiten beschouwing gelaten. De proeftijd wordt met
de duur van de afwezigheden verlengd.
§3. Indien van de kandidaat wordt geëist dat hij tijdens de proeftijd een bijzondere
bekwaamheidsakte behaalt, wordt de proeftijd in de bijzondere voorwaarden vastgesteld rekening
houdend met de tijd die nodig is om deze akte te behalen.
§4 De diensten die een kandidaat ononderbroken tot de datum van de statutaire aanstelling op
proef in tijdelijk verband bij het bestuur heeft vervuld in dezelfde functie als de functie waarin hij
aangesteld wordt, worden in aanmerking genomen voor de proeftijd, op voorwaarde dat het
personeelslid daarvoor een gunstig evaluatieresultaat heeft gekregen.
Artikel 35
Het statutaire personeelslid op proef wordt geëvalueerd door zijn leidinggevende.
De evaluatie verloopt volgens de regels bepaald in Deel 3, Titel II Evaluatie tijdens de loopbaan.
Artikel 36
§1 Als de proeftijd voor de helft verstreken is, wordt met het statutaire personeelslid op proef een
tussentijds evaluatiegesprek gevoerd. In het tussentijdse evaluatiegesprek wordt een stand van
zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van het personeelslid in zijn functie vordert
en de mate waarin het personeelslid voldoet aan de functievereisten.
Na het evaluatiegesprek stelt de evaluator de tussentijdse evaluatie van de proeftijd vast in een
kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze
onderbouwt. Het resultaat van de tussentijdse evaluatie van de proeftijd is ofwel gunstig ofwel
ongunstig.
Het statutair personeelslid op proef, met een proeftijd van 12 maanden, met een ongunstig
evaluatieresultaat voor de tussentijdse evaluatie van de proeftijd, wordt ontslagen. Het ontslag
wordt gegeven overeenkomstig met de bepalingen van artikel 140 §1.
§2 Voor de proeftijd afgelopen is, vindt een eindevaluatie van de proeftijd plaats.
Na een evaluatiegesprek stelt de evaluator de eindevaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend
evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt. Het resultaat van de
eindevaluatie van de proeftijd is ofwel gunstig ofwel ongunstig.
Het statutair personeelslid op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het
ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in
statutair verband, wordt ontslagen. Het ontslag wordt gegeven overeenkomstig met de
bepalingen van artikel 140 §1.
De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf.
De evaluator kan een verlenging van de proeftijd voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de
duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen.
In voorkomend geval wordt het voorstel van verlenging gemotiveerd. De verlenging kan niet
geweigerd worden.
21
De verlenging kan eenmaal voor maximaal de duur van de proeftijd worden toegepast. Als een
verlenging voorgesteld wordt, wordt de duur van de verlenging naargelang het geval bepaald
binnen de grenzen van de toegelaten maximumduur.
De aanstellende overheid beslist over de verlenging van de proeftijd.
Het statutaire personeelslid op proef wordt voor de afloop van de verlengde evaluatieperiode
opnieuw geëvalueerd. Als uit de evaluatie blijkt dat het personeelslid niet in aanmerking komt
voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt het ontslagen in overeenstemming met de
bepalingen van artikel 140 §1.
Artikel 37
Na afloop van de proeftijd behoudt het statutaire personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op
proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid beslist over de vaste aanstelling of
het ontslag. De aanstellende overheid neemt haar beslissing zonder uitstel.
10.3 De vaste aanstelling in statutair verband
Artikel 38
Het statutaire personeelslid op proef wordt vast aangesteld in statutair verband op voorwaarde
dat het:
voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden
die op de betrekking van toepassing zijn;
met goed gevolg de proeftijd heeft volbracht.
Het personeelslid wordt vast aangesteld in statutair verband in de functie waarin het op proef
werd aangesteld. De vaste aanstelling gebeurt uiterlijk binnen een termijn van 2 maanden na
afloop van de proeftijd en gaat in op de datum waarop de proeftijd effectief verstreken is.
TITEL II I - DE BEVORDERING
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 39
De bevordering is de aanstelling van een personeelslid in een functie van een graad van een
hogere rang in overeenstemming met de indeling en rangschikking van de graden in de
personeelsformatie.
Artikel 40
§1 Een bevordering is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie.
§2 Voor de deelname aan een bevorderingsprocedure komen volgende personeelsleden in
aanmerking:
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen,
ongeacht hun administratieve toestand;
2° de contractuele personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, als ze aan
een van de volgende criteria beantwoorden:
ze zijn na 1 januari 2009 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure als
vermeld in Deel 2, Titel II, Hoofdstuk 2 en 3, en ze hebben de proeftijd beëindigd;
22
ze zijn voor 1 januari 2009 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature
en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in
statutaire betrekkingen.
Artikel 41
§1 De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en
doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van:
e-mail;
intranet;
affiche op de werkplaats.
De personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature
binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post op de hoogte
gebracht van de vacature.
§2 Het vacaturebericht bevat tenminste:
de naam van de betrekking + geïndexeerd brutomaandsalaris;
de vermelding of de betrekking in statutair dan wel in contractueel dienstverband
vervuld wordt;
de wijze en uiterste datum voor het indienen van de kandidaatstellingen;
de mededeling dat de functiebeschrijving alsmede de toelatings- en
bevorderingsvoorwaarden en de eventuele inschrijvingsformulieren op eenvoudige
aanvraag te verkrijgen zijn bij de vermelde contactpersoon.
selectieproeven
§3 Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de
kandidaturen, verlopen minstens 14 kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de
vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen
wel.
Als uiterste datum voor indiening wordt beschouwd:
bij verzending: de datum van de poststempel;
bij een elektronisch formulier: de datum van verzending;
bij afgifte: de datum van afgifte.
Artikel 42
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, tenzij de
gemeenteraad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het college van burgemeester
en schepenen de geldigheid.
Alleen de kandidaten die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden worden toegelaten tot de
selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot
de selectieprocedure worden toegelaten daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht dat ze
geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.
Artikel 43
De bevordering gaat gepaard met een proeftijd die gelijk is aan de proeftijd die voor dezelfde
functie geldt bij aanwerving.
De bepaling van artikel 36, §1,1ste lid en §2, 1ste lid zijn van toepassing op de evaluatie van de
proeftijd.
23
HOOFDSTUK 2 DE BEVORDERINGSVOORWAARDEN EN DE SELECTIE
Artikel 44
§1. De kandidaten moeten:
1° een minimale anciënniteit hebben van 4 jaar;
2° een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste evaluatie;
3° zo nodig, het vereiste diploma hebben;
4° slagen voor een selectieprocedure.
De inhoud van de periodieke evaluatie of evaluaties, vermeld in punt 2°, kan een element zijn in
de bevordering van de kandidaten.
§2. Onder minimale anciënniteit als vermeld in §1, 1° wordt verstaan ofwel dienstanciënniteit,
ofwel niveauanciënniteit, ofwel graadanciënniteit, ofwel een combinatie van die anciënniteiten.
De bepalingen van Deel 2, Titel II, Hoofdstuk 4, zijn met uitzondering van artikel 19, §2, 2° en van
artikel 20, 2°, van toepassing op de selectieprocedure, vermeld in §1, 4°.
Artikel 45
De bevorderingsexamens worden georganiseerd en beoordeeld overeenkomstig de voorschriften
van Deel 2, Titel II, Hoofdstuk 3.
Artikel 46
In afwijking van artikel 44, §1, 4°, kan de raad, voor maximum 5 jaar, bepalen dat een
personeelslid dat al geslaagd is voor een onderdeel van de selectie voor een functie van dezelfde
graad, vrijgesteld wordt van datzelfde onderdeel, als het opnieuw deelneemt aan de
selectieprocedure. Het personeelslid behoudt voor dat onderdeel zijn eerder behaalde resultaat.
Artikel 47
§1 De aanstellende overheid bepaalt bij de vacantverklaring van een betrekking de
geldigheidsduur van de bevorderingsreserve. Deze is maximum 5 jaar eventuele verlengingen
inbegrepen.
De geldigheidsduur van de reserve vangt aan op de datum van het eindrapport van de selectie.
Alle geslaagden of geschikt bevonden kandidaten die niet onmiddellijk worden aangesteld
worden in de bevorderingsreserve opgenomen.
§2 De aanstellende overheid kan geen nieuwe bevorderingsprocedure organiseren zolang voor
dezelfde functie of graad nog kandidaten opgenomen zijn in een daarvoor nog geldende
bevorderingsreserve.
§3 Alle geslaagde of geschikt bevonden kandidaten worden geraadpleegd om de vacature te
vervullen. Onder de kandidaten die binnen de vooraf vastgestelde termijn te kennen geven dat ze
de betrekking willen aanvaarden, wordt een kandidaat gekozen op basis van de titels en
verdiensten voor die betrekking.
Artikel 48
Het personeelslid dat zonder onderbreking tot de bevordering een graad bij wijze van hogere
functie heeft waargenomen wordt in die graad bevorderd met ingang van de datum waarop de
hogere functie vacant werd.
De bevordering kan evenwel niet teruggaan tot de datum waarop de betrokkene aan alle
statutaire voorwaarden om tot de graad te worden bevorderd, voldeed.
24
Artikel 49
Het personeelslid dat werd bevorderd, moet de betrekking met de taken en
verantwoordelijkheden eraan verbonden, opnemen.
Indien dit niet gebeurt om redenen die aan het personeelslid te wijten zijn, behoudens overmacht,
wordt de bevordering ambtshalve ingetrokken.
Artikel 50
Het personeelslid dat werd bevorderd kan om functionele of persoonlijke redenen vragen in zijn
vorige graad te worden teruggezet met de wedde welke is verbonden aan deze graad.
Het behoud van graad-, schaal-, niveau- en geldelijke anciënniteit die het personeelslid
verworven had voor zijn bevordering, wordt vermeerderd met de anciënniteit die het verworven
heeft in de graad waarin het bevorderd werd.
HOOFDSTUK 3 SPECIFIEKE BEVORDERINGSVOORWAARDEN VOOR GEMEENTESECRETARIS/
FINANCIEEL BEHEERDER
Artikel 50 bis: De gemeenteraad kan beslissen over te gaan tot de bevordering van de gemeentesecretaris/ financieel beheerder. Artikel 50 ter: De voorwaarden, de procedures en de proeftijd bij de aanwerving blijven van toepassing.
Artikel 50 quater:
Als de functie van gemeentesecretaris of financieel beheerder wordt begeven bij bevordering,
moeten de kandidaten bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen :
behoren tot het administratief personeel van het niveau A.
beschikken over minimum twee jaar anciënniteit in niveau A.
slagen voor het bevorderingsexamen.
TITEL IV– INTERNE PERSONEELSMOBILITEIT
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 51
§1 Onder interne personeelsmobiliteit voor de vervulling van een vacature wordt verstaan: de
heraanstelling van een personeelslid in een vacante betrekking van de personeelsformatie die in
dezelfde graad of in een andere graad van dezelfde rang is ingedeeld.
§2 Voor de deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit komen de volgende
personeelsleden in aanmerking:
de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen,
ongeacht hun administratieve toestand;
de contractuele personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, als ze aan een van
de volgende criteria beantwoorden:
- ze zijn na 1 januari 2009 aangesteld na een aanwervings- en selectieprocedure
als vermeld in Deel 2, Titel II, Hoofdstuk 3 en 4, en ze hebben de proeftijd
beëindigd;
25
- ze zijn voor 1 januari 2009 na een externe bekendmaking van de vacature en
een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in
statutaire betrekkingen.
De interne personeelsmobiliteit is niet van toepassing op de functies van gemeentesecretaris en
financieel beheerder.
§3 De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen. Indien de
gemeenteraad de aanstellende overheid is beoordeelt het college van burgemeester steeds de
geldigheid van de ingediende kandidaturen.
Alleen kandidaten die voldoen aan de voorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure.
Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de
selectieprocedure worden toegelaten hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht met vermelding
van de reden daarvoor.
Artikel 52
De aanstellende overheid doet een oproep tot kandidaten. Ze beslist over de heraanstelling. De
heraanstelling is niet tijdelijk maar definitief.
De bepalingen over de proeftijd zijn niet van toepassing na een procedure van interne
personeelsmobiliteit.
HOOFDSTUK 2 DE VOORWAARDEN EN DE PROCEDURES VOOR DE INTERNE
PERSONEELSMOBILITEIT
Artikel 53
De kandidaten moeten ten minste:
een minimale graadanciënniteit van 2 jaar hebben;
een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste evaluatie;
voldoen aan de competentievereisten die vastgesteld zijn in de functiebeschrijving
voor de functie;
zo nodig, voldoen aan de diplomavereiste voor de functie.
Artikel 54
§1 De aanstellende overheid brengt de personeelsleden van de interne vacature op de hoogte en
doet een oproep tot kandidaatstelling met behulp van:
e-mail;
intranet;
affiche op de werkplaats.
De personeelsleden die vanwege hun afwezigheid geen kennis kunnen nemen van de vacature
binnen de termijn nodig voor de indiening van de kandidaturen, worden per post op de hoogte
gebracht van de vacature.
§2 Het vacaturebericht bevat tenminste:
de naam van de betrekking + geïndexeerd brutomaandsalaris;
de vermelding of de betrekking in statutair dan wel in contractueel dienstverband
vervuld wordt;
de wijze en uiterste datum voor het indienen van de kandidaatstellingen;
26
de mededeling dat de functiebeschrijving alsmede de toelatings- en
aanwervingsvoorwaarden en de eventuele inschrijvingsformulieren op eenvoudige
aanvraag te verkrijgen zijn bij de vermelde contactpersoon.
selectieproeven
§3 Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de
kandidaturen, verlopen minstens 14 kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de
vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen
wel.
Als uiterste datum voor indiening wordt beschouwd:
bij verzending: de datum van de poststempel;
bij een elektronisch formulier: de datum van verzending;
bij afgifte: de datum van afgifte.
Artikel 55
De vacature kan vervuld worden door functiewijziging of door graadverandering.
Bij functiewijziging komen de kandidaten in aanmerking die in dezelfde graad zijn aangesteld als
de graad van de vacante functie.
Bij graadverandering komen de kandidaten in aanmerking die een andere graad bekleden van
dezelfde rang, waaraan dezelfde salarisschalen en dezelfde functionele loopbaan verbonden zijn.
Artikel 56
§1 Als de functie vervuld wordt door functiewijziging, dan worden de kandidaten onderworpen
aan een gestructureerd interview door een selectiecommissie die nagaat of de kandidaat voldoet
aan de competentievereisten voor de vacante functie.
De selectiecommissie wordt samengesteld volgens de regels in artikel 13 en functioneert in
overeenstemming met de bepalingen van artikelen 14 en 15.
Het interview is ondermeer gebaseerd op:
de selectiecriteria, afgeleid van de functiebeschrijving voor de vacante functie;
een vooraf door de kandidaten ingevuld inschrijvingsformulier.
De selectiecommissie formuleert op basis van het interview een conclusie over de geschiktheid of
de ongeschiktheid van de kandidaten en stelt geen rangorde van geschikt bevonden kandidaten
voor.
§2 Als de functie vervuld wordt door graadverandering, dan worden de kandidaten onderworpen
aan een selectieprocedure die bestaat uit:
een schriftelijke proef, afgestemd op de functie;
een gestructureerd interview ondermeer gebaseerd op:
- de selectiecriteria, afgeleid van de functiebeschrijving voor de vacante functie;
- een vooraf door de kandidaten ingevuld inschrijvingsformulier;
naar gelang de aard van de functie bepaalt de aanstellende overheid de
noodzakelijkheid van:
- een psychotechnische proef;
- vaardigheidstests;
- een praktische proef.
27
§3 Als de vacante functie zowel door functiewijzing als door graadsverandering toegankelijk is,
dan is §2 van toepassing voor de wijze waarop nagegaan wordt of de kandidaten voldoen aan
de competentievereisten van de functie.
Artikel 57
Het personeelslid behoudt na de heraanstelling in een andere functie, ongeacht of die tot
dezelfde of tot een andere graad behoort, de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het
verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige functie.
Het personeelslid dat heraangesteld wordt in een functie waarmee een andere functionele
loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, behoudt zijn schaalanciënniteit en wordt met
die schaalanciënniteit ingeschaald in de overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe
functionele loopbaan. Het personeelslid dat als gevolg van die inschaling een lager jaarsalaris
zou krijgen, behoudt zijn vorige jaarsalaris op persoonlijke titel zolang dat gunstiger is.
Artikel 114, 1e lid, is van toepassing op de vaststelling van de graadanciënniteit bij de
heraanstelling in een functie van een andere graad.
TITEL IV BIS – EXTERNE PERSONEELSMOBILITEIT
HOOFDSTUK 1 EXTERNE PERSONEELSMOBILITEIT VOOR PERSONEELSLEDEN VAN
OVERHEDEN MET HETZELFDE WERKINGSGE BIED
Onderafdeling I. Toepassingsgebied en algemene bepalingen
Artikel 1:
Deze afdeling is van toepassing op personeelsleden van de gemeente en het OCMW;
Artikel 2:
De externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 1 vermelde overheden
wordt, als de aanstellende overheid er gebruik wenst van te maken, verwezenlijkt op de volgende
manieren :
1° door deelname aan de procedure voor interne personeelsmobiliteit;
2° door deelname aan de bevorderingsprocedure.
Bij de toepassing van de externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 1
vermelde overheden worden dus niet alleen personeelsleden in dienst bij de gemeente
uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de vacante betrekking, maar ook de
personeelsleden bedoeld in artikel 1.
Artikel 3:
De externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 1 vermelde overheden is
enkel van toepassing op de volgende betrekkingen:
1° de statutaire betrekkingen;
2° bestendige contractuele betrekkingen op de personeelsformatie van de gemeente.
Ze is niet van toepassing op de betrekkingen van secretaris en financieel beheerder.
Artikel 4:
De volgende personeelsleden kunnen zich kandidaat stellen voor deelname aan de procedure
van interne personeelsmobiliteit of voor deelname aan de bevorderingsprocedure voor een
vacature:
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden, ongeacht hun administratieve toestand;
2° de contractuele personeelsleden die beantwoorden aan de criteria om bij de eigen overheid in
aanmerking te komen voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit,
respectievelijk aan de bevorderingsprocedure.
Onderafdeling II. Procedure en voorwaarden
Artikel 5:
28
Als de aanstellende overheid bij de vacantverklaring van een betrekking beslist, dat ze een
beroep doet op externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 1 vermelde
overheden, dan deelt ze haar beslissing mee aan die andere overheid of overheden, samen met
het verzoek aan die andere overheid of overheden om de vacature intern bekend te maken.
Artikel 6:
De regels over het vacaturebericht, over de wijze van kandidaatstelling en over de termijn voor de
kandidaatstelling die van toepassing zijn bij de procedure van interne personeelsmobiliteit en bij
de bevorderingsprocedure, zijn ook van toepassing als de aanstellende overheid een beroep doet
op kandidaten van een andere overheid.
De bekendmaking van de vacature door de andere overheid gebeurt via de interne
bekendmakingskanalen die in de plaatselijke rechtspositieregeling van die andere overheid
gebruikt worden bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit,
respectievelijk de bevorderingsprocedure.
Artikel 7:
Het personeelslid van een andere overheid dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de
procedure van interne personeelsmobiliteit, moet voldoen aan de algemene
toelatingsvoorwaarden en aan de voorwaarden voor de interne personeelsmobiliteit.
Het personeelslid van een andere overheid dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de
bevorderingsprocedure, moet voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan
bevorderingsvoorwaarden voor de vacante betrekking.
Artikel 8:
Kandidaten van een andere overheid moeten op dezelfde wijze als kandidaten van de eigen
overheid:
1° aantonen dat ze voldoen aan de competentievereisten voor de vacante betrekking bij
deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit;
2° slagen voor de selectieprocedure bij deelname aan de bevorderingsprocedure.
Onderafdeling III. De aanstelling van het personeelslid dat overkomt van een andere overheid
Artikel 9:
De geselecteerde kandidaat die overkomt van een andere overheid, wordt aangesteld in de
betrekking waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. De kandidaat voor een statutaire betrekking
wordt in statutair dienstverband aangesteld. De kandidaat voor een contractuele betrekking wordt
in contractueel dienstverband aangesteld.
Het statutair personeelslid wordt onderworpen aan een proeftijd van maximum 3 maanden. Het
personeelslid wordt naar aanleiding van een bevorderingsprocedure onderworpen aan een
proeftijd waarvan de duurtijd dezelfde is als die voor interne personeelsleden voor deze functie.
Artikel 10:
De aanstellende overheid bezorgt een kopie van de aanstellingsbeslissing aan de overheid van
herkomst van de kandidaat.
De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het
geselecteerde personeelslid.
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid legt bij zijn indiensttreding opnieuw de
eed af.
Onderafdeling IV. Administratieve anciënniteiten en andere arbeidsvoorwaarden
Artikel 11:
§1. Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid als gevolg van deelname aan de
procedure van interne personeelsmobiliteit behoudt na zijn aanstelling in de nieuwe betrekking de
salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn
vorige betrekking, als met de nieuwe betrekking dezelfde functionele loopbaan verbonden is.
Als het personeelslid aangesteld wordt in een betrekking van dezelfde rang waarmee een andere
functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, dan behoudt het zijn
schaalanciënniteit en wordt het met die schaalanciënniteit ingeschaald in de daarmee
overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan.
29
§2. Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid als gevolg van deelname aan de
bevorderingsprocedure krijgt na zijn aanstelling in de nieuwe betrekking de eerste salarisschaal
van de functionele loopbaan die verbonden is met de nieuwe betrekking. De schaalanciënniteit
begint opnieuw vanaf nul te lopen.
De regeling van de gegarandeerde salarisverhoging bij bevordering naar een graad van een
hoger niveau is ook van toepassing op het personeelslid dat als gevolg van een bevordering naar
een graad van een hoger niveau overkomt van een andere overheid.
§3. In afwijking van paragraaf 1 wordt ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de
andere overheid gevaloriseerd werd in de schaalanciënniteit, alleen gevaloriseerd in de
schaalanciënniteit voor zover die valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.
Ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de andere overheid gevaloriseerd werd in de
geldelijke anciënniteit, wordt alleen gevaloriseerd in de geldelijke anciënniteit voor zover die
valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.
Artikel 12:
De niveau-anciënniteit en de dienstanciënniteit die het personeelslid verworven had bij de andere
overheid, worden volledig in aanmerking genomen voor de vaststelling van de niveau-anciënniteit
en de dienstanciënniteit.
De regels voor de vaststelling van de graadanciënniteit na aanstelling in een andere graad bij de
toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit zijn ook van toepassing op het
personeelslid dat overkomt van de andere overheid en dat aangesteld wordt in een andere graad.
Na bevordering neemt de graadanciënniteit in de nieuwe graad een aanvang.
Artikel 13:
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, is onderworpen aan de regels over de
jaarlijkse vakantie, de feestdagen en de andere verloven en afwezigheden die gelden bij de
overheid waar het aangesteld wordt. Er zijn geen overgangsbepalingen van toepassing.
De regels over het ziektekrediet bij de overheid waarbij het vast aangestelde statutaire
personeelslid wordt aangesteld, zijn van toepassing, met dien verstande dat de jaren
dienstactiviteit en de al opgenomen ziektedagen bij de andere overheid, meegerekend worden
voor de vaststelling van het aantal dagen ziektekrediet.
HOOFDSTUK 2 EXTERNE PERSONEELSMOBILITEIT VOOR PERSONEELSLEDEN VAN LOKALE EN
PROVINCIALE OVERHEDE N EN VAN DE DIENSTEN VAN DE VLAAMSE OVERHEID DIE NIET
HETZELFDE WERKINGSGE BIED HEBBEN EN TUSSEN DIEZELFDE LOKALE PROVINCIALE
OVERHEDEN EN DIENSTEN VAN DE VLAAMSE OVERHEID.
Onderafdeling I. Toepassingsgebied en algemene bepalingen
Artikel 14:
Deze afdeling is van toepassing op personeelsleden van de volgende overheden:
1° de gemeenten;
2° de OCMW’s, met uitzondering van het ziekenhuis in eigen beheer, vermeld in artikel 218 van
het OCMW-decreet;
3° de OCMW-verenigingen, met uitzondering van de ziekenhuisverenigingen;
4° de AGB’s;
5° de provincies;
6° de APB’s;
7° de diensten van de Vlaamse overheid, waaronder verstaan wordt, de diensten die onder het
toepassingsgebied vallen van het Vlaams Personeelsstatuut.
Artikel 15:
Bij de toepassing van deze procedure van externe personeelsmobiliteit worden de
personeelsleden van de in artikel 14 genoemde overheden, of de personeelsleden van een
30
bepaald segment van die overheidsarbeidsmarkt, uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor
de vacante betrekking.
Onder segment van die overheidsarbeidsmarkt wordt verstaan:
1° een of meer soorten lokale of provinciale overheden, als vermeld in artikel 14;
2° de diensten van de Vlaamse overheid.
Artikel 16:
De procedure van externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 14
genoemde overheden is van toepassing op de volgende betrekkingen:
1° statutaire betrekkingen;
2° bestendige contractuele betrekkingen op de personeelsformatie;
De procedure van externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 14
genoemde overheden is niet van toepassing op de betrekkingen van secretaris en financieel
beheerder.
Artikel 17:
De volgende personeelsleden kunnen zich kandidaat stellen voor deelname aan een procedure
van externe
personeelsmobiliteit:
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden in een gelijkwaardige graad;
2° de contractuele personeelsleden in een gelijkwaardige graad die bij de eigen overheid werden
aangeworven na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige
selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.
Onder gelijkwaardige graad wordt verstaan:
1° voor personeelsleden uit de lokale en provinciale overheden: een graad van hetzelfde niveau
en van dezelfde rang in de hiërarchie van de graden waaraan dezelfde functionele loopbaan en
salarisschalen verbonden zijn en met vergelijkbare voorwaarden en een vergelijkbaar
functieprofiel;
2° voor personeelsleden uit de diensten van de Vlaamse overheid: een graad van hetzelfde
niveau en van dezelfde rang waaraan vergelijkbare salarisschalen verbonden zijn en met
vergelijkbare voorwaarden en een vergelijkbaar functieprofiel.
Met dezelfde functionele loopbaan en salarisschalen in punt 1°, worden gelijkgesteld:
1° de functionele loopbaan en salarisschalen A1a-A1b-A2a en A1a-A2a-A3a voor de basisgraad
van niveau A;
2° de functionele loopbaan en salarisschalen A6a-A6b-A7a en A6a-A7a-A7b voor de specifieke
basisgraad van niveau A.
Onderafdeling II. Procedure en voorwaarden
Artikel 18:
De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking of ze een beroep
doet op de procedure van externe personeelsmobiliteit. In voorkomend geval bepaalt ze op welk
segment van de overheidsarbeidsmarkt ze een beroep doet.
Artikel 19:
De betrekkingen die vacant verklaard worden met het oog op de toepassing van de procedure
van externe personeelsmobiliteit, worden meegedeeld aan Jobpunt Vlaanderen, dat zorgt voor de
bekendmaking van de vacature op de eigen website.
Als de vacante betrekking gelijktijdig ook via andere procedures kan worden vervuld, gebeurt de
bekendmaking hiervan volgens de in deze rechtspositieregeling voor die procedures voorziene
bekendmakingskanalen.
De regels over het vacaturebericht, over de wijze van kandidaatstelling en over de minimale
termijn voor de kandidaatstelling die gelden bij aanwerving, zijn ook van toepassing als de
aanstellende overheid een beroep doet op de procedure van externe personeelsmobiliteit.
Artikel 20:
Het personeelslid dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de procedure van externe
personeelsmobiliteit, moet:
1° voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 17;
31
2° voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden;
3° voldoen aan de vereiste over de taalkennis, opgelegd door de wetten op het gebruik der talen
in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;
4° beschikken over een door de aanstellende overheid gevraagde specifieke ervaring in de
gelijkwaardige graad;
5° een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de laatste evaluatie;
6° zo nodig, beschikken over het vereiste diploma.
De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen. Als de raad
de aanstellende overheid is, beoordeelt het uitvoerend orgaan de geldigheid van de ingediende
kandidaturen.
De kandidaten moeten slagen voor een functiespecifieke selectie, die aantoont dat ze voldoen
aan decompetentievereisten, vastgesteld in de functiebeschrijving voor de betrekking.
Onderafdeling III. De aanstelling van het personeelslid dat overkomt van een andere overheid
Artikel 21:
De geselecteerde kandidaat die overkomt van een andere overheid, wordt aangesteld in de
betrekking waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. De kandidaat voor een statutaire betrekking
wordt in statutair dienstverband aangesteld. De kandidaat voor een contractuele betrekking wordt
in contractueel dienstverband aangesteld.
Het in statutair verband aangestelde personeelslid wordt onderworpen aan een proeftijd van 3
maanden.
Artikel 22:
De aanstellende overheid bezorgt een kopie van de aanstellingsbeslissing aan de overheid van
herkomst van de kandidaat.
De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het
geselecteerde personeelslid.
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, legt bij zijn indiensttreding opnieuw de
eed af.
Onderafdeling IV. Administratieve anciënniteiten en andere arbeidsvoorwaarden
Artikel 23:
§1. Het personeelslid dat overkomt van een andere lokale of provinciale overheid behoudt na de
aanstelling in een nieuwe betrekking als gevolg van deelname aan de procedure van externe
personeelsmobiliteit de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de
functionele loopbaan van zijn vorige betrekking.
Het personeelslid dat overkomt van de diensten van de Vlaamse overheid, krijgt de functionele
loopbaan die verbonden is met de graad waarin het wordt aangesteld. Het personeelslid wordt
ingeschaald in een salarisschaal van die functionele loopbaan in overeenstemming met de al
verworven geldelijke anciënniteit en met de gecumuleerde schaalanciënniteit, verworven in de
functionele loopbaan van zijn graad van herkomst.
§2. In afwijking van paragraaf 1 wordt ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de
andere overheid gevaloriseerd werd in de schaalanciënniteit, alleen gevaloriseerd in de
schaalanciënniteit voor zover die valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.
De raad bepaalt of er een proefperiode geldt, en welke de duur er van is, met een maximum van
3 maanden.
Ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de andere overheid gevaloriseerd werd in de
geldelijke anciënniteit, wordt alleen gevaloriseerd in de geldelijke anciënniteit voor zover die
valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.
Artikel 24:
De niveau-anciënniteit en de dienstanciënniteit die het personeelslid verworven had bij de andere
overheid, worden volledig in aanmerking genomen voor de vaststelling van de niveau-anciënniteit
en de dienstanciënniteit.
De regels voor de vaststelling van de graadanciënniteit na aanstelling in een andere graad bij de
toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit zijn ook van toepassing op het
32
personeelslid dat met toepassing van de externe personeelsmobiliteit overkomt van de andere
overheid en dat aangesteld wordt in een andere graad.
Artikel 25:
Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, is onderworpen aan de regels over de
jaarlijkse vakantie, de feestdagen en de andere verloven en afwezigheden die gelden voor het
eigen personeel. Er zijn geen overgangsbepalingen van toepassing.
De regels over het ziektekrediet die gelden voor het eigen personeel, zijn van toepassing, met
dien verstande dat de jaren dienstactiviteit en de al opgenomen ziektedagen bij de overheid van
herkomst, meegerekend worden voor de vaststelling van het aantal dagen ziektekrediet.
Voor personeelsleden uit de diensten van de Vlaamse overheid, wordt het aantal ziektedagen
omgerekend van de 666-dagenregeling, naar de 21-dagenregeling. Hierbij wordt volgende
omrekeningsformule gebruikt : het aantal dagen dienstactiviteit, maal 21 dagen/jaar = het nieuw
aantal ziektekredietdagen, te verminderen met het aantal ziektekredietdagen dat al werd
opgenomen.
TITEL V – GEZAMENLIJKE SOLLICITATIEPROCEDURES EN GEMEENSCHAPPELIJKE
WERVINGSRESERVES
Artikel 58
§1. Met toepassing van de artikelen 16 tot en met 20 van het Besluit van de Vlaamse regering
van 20 mei 2011 over de externe personeelsmobiliteit kan de aanstellende overheid samen met
de aanstellende overheid van het OCMW een gezamenlijke sollicitatieprocedure voeren.
De aanstellende overheden van gemeente en OCMW beslissen samen volgens welke procedure
ze vervuld wordt:
1° door een aanwervingsprocedure;
2° door een bevorderingsprocedure, al dan niet in combinatie met de toepassing van externe
personeelsmobiliteit voor personeelsleden van overheden met hetzelfde werkingsgebied;
3° door een procedure van interne personeelsmobiliteit, al dan niet in combinatie met de
toepassing van externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van overheden met hetzelfde
werkingsgebied;
4° door een procedure van externe personeelsmobiliteit;
5° door een combinatie van hogervermelde procedures.
De gemeenschappelijke sollicitatieprocedure bestaat uit een gezamenlijke externe oproep en een
gezamenlijke selectie.
§2. Wanneer de aanstellende overheid gebruik maakt van de mogelijkheid omschreven in de
eerste paragraaf, kan ze, samen met de aanstellende overheid van het OCMW, beslissen om
een gezamenlijke wervingsreserve en/of een gezamenlijke bevorderingsreserve aan te leggen. In
dat geval zijn de artikelen met betrekking tot het aanleggen van wervingsreserves en
bevorderingsreserves uit deze rechtspositieregeling van toepassing.
TITEL VI - SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE EVALUATIE TIJDENS DE PROEFTIJD VAN DE
GEMEENTESECRETARIS E N DE FINANCIEEL BEHEERDER VAN DE GEMEENTE
Artikel 59
De gemeentesecretaris en de financieel beheerder worden geëvalueerd door een
evaluatiecomité, bestaande uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van
de gemeenteraad. Die evaluatie vindt plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld
door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt
33
op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op
basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de
burgemeester, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad
betrokken worden. Het evaluatiecomité stemt over het evaluatieresultaat gunstig of ongunstig. Bij
staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.
De regels voor de opmaak van het verslag van het college van burgemeester en schepenen en
voor het voorbereidend rapport van de externe deskundigen die van toepassing zijn op de
evaluatie tijdens de loopbaan, zijn ook van toepassing op de evaluatie tijdens de proeftijd.
Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen. (art. 115 GD)
Artikel 60
De gemeentesecretaris en de financieel beheerder krijgen tussentijds feedback over hun manier
van functioneren.
Artikel 61
Als de proeftijd van de gemeentesecretaris en van de financieel beheerder voor de helft
verstreken is, wordt een tussentijds evaluatiegesprek gevoerd:
tussen de gemeentesecretaris en het college van burgemeester en schepenen;
tussen de financieel beheerder van de gemeente en het college van burgemeester en
schepenen en de gemeentesecretaris.
In het tussentijdse evaluatiegesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin
de inwerking van de functiehouder in zijn functie vordert en hij voldoet aan de functievereisten. Zo
nodig worden bijsturingen afgesproken. Het tussentijdse evaluatiegesprek heeft de waarde van
een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de
proeftijd.
Artikel 62
Voor het einde van de proeftijd vindt de eindevaluatie van de proeftijd plaats door de
gemeenteraadscommissie vermeld in artikel 58.
De deskundigen en het college van burgemeester en schepenen leveren het evaluatierapport en
het verslag over de proeftijd, vermeld in artikel 58 in bij de voorzitter van de
gemeenteraadscommissie. De gemeenteraadscommissie spreekt de eindevaluatie uit binnen de
termijn van 2 weken.
Artikel 63
Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is gunstig of ongunstig.
De gemeentesecretaris en de financieel beheerder op proef die na het verstrijken van de proeftijd
op grond van het ongunstige eindresultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de
vaste aanstelling in statutair verband wordt door de gemeenteraad ontslagen.
Artikel 64
Na afloop van de proeftijd behouden de gemeentesecretaris en de financieel beheerder op proef
hun hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de gemeenteraad beslist over de
vaste aanstelling in statutair verband of het ontslag.
De gemeenteraad neemt zijn beslissing tot aanstelling of ontslag uiterlijk binnen 2 maanden na
de eindevaluatie van de gemeenteraadscommissie.
Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 140 §2.
34
DEEL 3 DE LOOPBAAN
TITEL I - DE PERSONEELSVORMING
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 65
De personeelsleden hebben recht op informatie en vorming zowel met betrekking tot aspecten
die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie als om te kunnen voldoen aan de
bevorderingsvereisten.
De personeelsleden houden zich op de hoogte van de ontwikkelingen en de nieuwe inzichten in
de materies waarmee zij beroepshalve belast zijn.
De vorming is een plicht als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of
het functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of
reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.
Artikel 66
Onder vorming wordt verstaan: elk begeleid en gestructureerd leertraject, ongeacht of dat intern
of extern aan het bestuur georganiseerd wordt, ongeacht de duur ervan en ongeacht of het
individueel dan wel in groepsverband georganiseerd wordt.
De vormingsverantwoordelijke zorgt in samenwerking met het hoofd van het personeel voor de
concrete invulling van het vormingsrecht en van de vormingsplicht op basis van de vastgestelde
vormingsbehoeften.
Als meerdere personeelsleden in aanmerking komen voor een bepaalde vormingsactiviteit en
een gelijktijdige deelname vanwege het dienstbelang niet mogelijk is, kan het hoofd van het
personeel, naar gelang het geval, op basis van één van de volgende criteria voorrang geven:
1° aan het personeelslid met een rechtstreeks functioneel belang bij de opleiding, zoals blijkt uit
zijn functiebeschrijving, persoonlijke doelstellingen of planning;
2° aan het personeelslid van wie uit de evaluatie blijkt dat het baat heeft bij de vormingsactiviteit;
3° aan het personeelslid dat zich in het kader van een taakverdeling specialiseert in de materie;
4° aan het personeelslid met de laagste anciënniteit dat zich nog in de fase bevindt van
kennisverwerving of de verwerving van vaardigheden met betrekking tot de functie.
HOOFDSTUK 2 VERPLICHTE VORMING
Artikel 67
Volgende verplichte vormingsactiviteiten worden onderscheiden:
de onthaalvorming;
de aanstellingsopleiding;
de bijscholing;
de subsidiegerichte vorming.
Artikel 68
§1 Onthaalvorming wordt gegeven tijdens de proeftijd. Het is de vorming die betrokkene nodig
heeft om in het bestuur en in zijn functie te worden ingeleid.
35
§2 Deze vorming omvat:
een basispakket dat handelt over de werking van het bestuur en van algemene
wetgeving die op het bestuur van toepassing is;
een dienstgericht pakket voor alle personeelsleden met dezelfde graad in dezelfde
dienst of groep diensten;
een functiegericht pakket gericht om de specifiek uit te oefenen functie binnen de
dienst.
§3 De vormingsverantwoordelijke stelt met het oog op de inwerking in de functie de
vormingsbehoefte vast van het op proef benoemde personeelslid of van het contractuele
personeelslid dat zich in zijn proefperiode bevindt en dit in samenspraak met het betrokken
diensthoofd.
De vormingsverantwoordelijke geeft op grond van deze vaststelling een advies aan het hoofd van
het personeel.
Het hoofd van het personeel bepaalt op grond van dit advies het functiegerichte vormingspakket
dat betrokkene dient te volgen.
Artikel 69
De aanstellingsopleiding is de vorming die betrokkene moet volgen met het oog op het behalen
van een diploma, een getuigschrift, een brevet of een attest indien betrokkene in het bezit van
deze akte moet zijn vooraleer hij vast aangesteld kan worden in de functie waarvoor hij werd
aangesteld.
Het reguliere dagonderwijs valt niet onder het begrip aanstellingsopleiding.
Artikel 70
Bijscholing is de vorming die betrokkene nodig heeft met het oog op het actueel houden van zijn
kennis en vaardigheden en/of zijn doorgroeimogelijkheden in zijn functie. Die vorming maakt deel
uit van het evaluatiegebeuren, in die zin dat het volgen van die vormingsactiviteiten onderwerp
van een functioneringsgesprek kan uitmaken en evaluatiecriterium kan zijn bij de beoordeling van
functioneren van betrokkene.
Artikel 71
De subsidiegerichte vormingsactiviteit is de vorming die aan betrokkene wordt aangeboden door
het bestuur omwille van subsidievoorwaarden die gelden voor de dienst waarin betrokkene
werkzaam is.
Artikel 72
Met behoud van de toepassing van de gevolgen van de evaluatie wordt vorming aangeboden die
afgestemd is op de vastgestelde behoeften aan het personeelslid met een ongunstige evaluatie
tijdens de loopbaan.
Artikel 73
De verplichting om aan vormingsactiviteiten deel te nemen gaat uit van het hoofd van het
personeel.
De personeelsleden kunnen van de verplichting tot deelname aan de opgelegde
vormingsactiviteit geheel of gedeeltelijke vrijgesteld worden als daar ernstige redenen voor zijn,
andere dan overmacht. Het personeelslid dat meent een ernstige reden te hebben voor een
vrijstelling van de verplichte deelname, vraagt die vrijstelling voor de start van de
vormingsactiviteit aan bij de vormingsverantwoordelijke. Het hoofd van personeel beslist over de
eventuele vrijstelling.
Indien men de verplichte vorming niet kan bijwonen dient men zich vooraf te verontschuldigen bij
de opleidingsinstantie, de vormingsverantwoordelijke en het diensthoofd.
36
Artikel 74
Het personeelslid krijgt voor alle interne of externe vormingsactiviteiten waaraan het deelneemt
op uitdrukkelijk verzoek van het hoofd van het personeel, dienstvrijstelling en de periodes van
vorming worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Als de opgelegde vormingsactiviteit buiten de werkuren doorgaat, mag het personeelslid de uren
compenseren. De compensatie wordt genomen in afspraak met de leidinggevende, rekening
houdend met het dienstbelang.
Artikel 75
Het bestuur draagt de kosten voor de deelname aan de opgelegde vormingsactiviteiten. Tot die
kosten behoren ook de kosten voor de verplaatsing naar en van de plaats waar de
vormingsactiviteit doorgaat. Het personeelslid dient daartoe de bewijsstukken van de
verplaatsingskosten in. De regeling die geldt voor dienstverplaatsingen is van toepassing op de
verplaatsingen voor vorming.
HOOFDSTUK 3 HET VORMINGSRECHT
Artikel 76
Het personeelslid dat wil deelnemen aan een vormingsactiviteit vraagt daartoe toestemming aan
de vormingsverantwoordelijke via zijn diensthoofd met behulp van een vormingsformulier. Het
personeelslid motiveert zijn aanvraag.
Het diensthoofd neemt kennis van de vormingsaanvraag, geeft een advies en bezorgt de
vormingsaanvraag onmiddellijk aan de vormingsverantwoordelijke.
De vormingsverantwoordelijke toetst de aanvraag aan de vastgestelde vormingsbehoeften, de
planning en de beschikbare middelen. Hij overlegt daarover zo nodig met de leidinggevende en
het personeelslid.
De vormingsverantwoordelijke stelt aan het hoofd van het personeel voor om toestemming te
geven of te weigeren voor deelname aan de vormingsactiviteit. Het hoofd van het personeel
beslist over de toestemming of de weigering. Hij motiveert zijn beslissing.
Artikel 77
De toestemming voor deelname aan een vormingsactiviteit kan geweigerd worden op grond van
de volgende algemene criteria:
1° het dienstbelang, meer bepaald de minimale personeelsaanwezigheid die vereist is voor een
goede werking van de dienst op het tijdstip dat de vormingsactiviteit doorgaat;
2° het gebrek aan inhoudelijke relevantie of meerwaarde van de aanvraag voor het bestuur of
voor het personeelslid in kwestie;
3° praktische bezwaren zoals de prioriteiten in het vormingsplan, de bestaande voorrangsregels
of een te hoge prijs.
Als de vorming om een van deze redenen geweigerd wordt, kan in overleg met het diensthoofd
en het personeelslid een geschikt alternatief aangeboden worden.
Artikel 78
Het personeelslid dat om een ernstige reden niet kan deelnemen aan een aangevraagde en
toegestane vormingsactiviteit, deelt dat zonder uitstel voor de aanvang van de vormingsactiviteit
mee aan de opleidingsinstantie, de vormingsverantwoordelijke en zijn leidinggevende. De
leidinggevende kan een ander personeelslid in de mogelijkheid stellen om de vorming te volgen.
37
Artikel 79
Het personeelslid dat aan een extern georganiseerde vormingsactiviteit deelneemt, geeft na
afloop daarvan aan de vormingsverantwoordelijke een aanwezigheidsattest en evaluatieformulier
af.
Artikel 80
De mate waarin het personeelslid na deelname aan vormingsactiviteiten in zijn dagelijks werk
toepassing maakt van de geleerde vaardigheden of van de verworven kennis, is een element in
zijn evaluatie.
Naar gelang van de aard van de vormingsactiviteit moet het personeelslid bovendien:
1° deelnemen aan een proef als de vormingsactiviteit daarmee afsluit;
2° rapporteren aan het diensthoofd en de collega’s en informatie uitwisselen;
Enkel de vormingen goedgekeurd door het hoofd van het personeel geven recht op
dienstvrijstelling. De periodes van vorming worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Als de opgelegde vormingsactiviteit buiten de werkuren doorgaat, mag het personeelslid de
gepresteerde uren compenseren.
De kosten voor deelname aan niet-opgelegde maar wel toegestane vorming worden op dezelfde
wijze betaald als bij verplichte vorming.
TITEL II - DE EVALUATIE VAN HET PERSONEELSLID TIJDENS DE LOOPBAAN
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 81
Deze titel is niet van toepassing op de evaluatie van de gemeentesecretaris en de financieel
beheerder van de gemeente.
Artikel 82
De personeelsleden zijn tijdens hun loopbaan onderworpen aan de evaluatie, vermeld in artikel
113 GD.
De evaluatie is de beoordeling van de functionering van het personeelslid in zijn functie. De
evaluatie weegt af in welke mate de vooropgestelde doelstellingen zijn bereikt en het betrokken
personeelslid beantwoordt aan de functiebeschrijving.
Artikel 83
De personeelsleden van de gemeente worden geëvalueerd op ambtelijk niveau.
De gemeentesecretaris neemt, onverminderd de regeling van de gevolgen van de evaluatie, de
passende maatregelen met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het betrokken
personeelslid functioneert.
Artikel 84
Het hoofd van het personeel zorgt voor de interne organisatie van de evaluaties binnen de
bepaalde termijnen. De evaluatieperiode wordt ingedeeld in 2 fasen.
De eerste fase heeft betrekking op het eigenlijke evalueren en resulteert in het evaluatieverslag
van het personeelslid.
38
De tweede fase heeft betrekking op eventuele beroepen tegen de ongunstige evaluatie en op de
gevolgen van de evaluatie. Ze loopt af bij de beslissing over het gevolg van de evaluatie.
Na afloop van elke evaluatieperiode wordt de eerste fase uiterlijk afgerond binnen een termijn
van 2 maanden volgend op de maand waarin de evaluatieperiode afloopt.
Artikel 85
De evaluator legt de evaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het
evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt.
Artikel 86
De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel en over de
evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn.
De personeelsleden krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren.
De feedback neemt de vorm aan van een functioneringsgesprek met het personeelslid. Onder
functioneringsgesprek wordt verstaan: een tweegesprek tussen de rechtstreekse leidinggevende
en het personeelslid met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de
optimale kwaliteit van de dienstverlening. Zowel het personeelslid als de leidinggevende brengen
te bespreken punten aan. Minimaal halverwege de evaluatieperiode vindt een
functioneringsgesprek plaats
Het functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van het personeelslid of van zijn rechtstreekse
leidinggevende. Als feiten of gedragingen van het personeelslid die een negatieve weerslag
kunnen hebben op de evaluatie daar aanleiding toe geven, nodigt de leidinggevende het
personeelslid in elk geval uit voor een bijkomend functioneringsgesprek.
Het functioneringsgesprek resulteert in een afsprakennota over bepaalde aandachtspunten.
Zowel het personeelslid als zijn rechtstreekse leidinggevende ondertekenen de afsprakennota
voor akkoord en krijgen er een exemplaar van.
Indien niet tot een afsprakennota gekomen kan worden, wordt een nieuw functioneringsgesprek
gehouden in aanwezigheid van het hoofd van het personeel.
HOOFDSTUK 2 DE DUUR VAN DE EVALUATIEPERIODES EN DE EVALUATIECRITERIA
Artikel 87
Het personeelslid dat aan de periodieke evaluatie onderworpen is, wordt tweejaarlijks
geëvalueerd.
Het personeelslid wordt na afloop van de evaluatieperiode geëvalueerd als het tijdens die
evaluatieperiode ten minste 6 maanden prestaties verricht heeft.
De evaluatie van het personeelslid dat binnen de evaluatieperiode de minimale duur van de
prestaties niet heeft bereikt, wordt uitgesteld. Het personeelslid wordt pas geëvalueerd na de
diensthervatting op het ogenblik dat de minimale prestatietermijn vermeld in het tweede lid, werd
bereikt. Het personeelslid behoudt tot dan het resultaat van de vorige evaluatieperiode.
De vorige evaluatieperiode werd afgesloten op 31 augustus 2010. De eerste evaluatieperiode
waarbij de rechtspositieregeling als basis dient, vangt aan op 1 september 2010 en eindigt op 31
december 2012.
39
Artikel 88
De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De
evaluatiecriteria sluiten aan bij de functiebeschrijvingen en bij de doelstellingen van het bestuur.
Bij de vaststelling van de evaluatiecriteria voor de evaluatie van personen met een
arbeidshandicap, wordt zo nodig rekening gehouden met de handicap.
HOOFDSTUK 3 DE EVALUATOREN EN HET VERLOOP VAN DE EVALUATIE
Artikel 89
§1 Het personeelslid wordt geëvalueerd door één leidinggevende die bij voorkeur en zoveel
mogelijk de rechtstreekse leidinggevende is. Indien het structureel mogelijk is wordt een tweede
evaluator aangeduid
Het hoofd van het personeel wijst de evaluatoren voor de verschillende diensten van de
gemeente aan. Hij zorgt voor de opleiding van de evaluatoren en waakt over de eenduidige
toepassing van het evaluatiesysteem binnen de diensten.
§2 Elke evaluator moet een opleiding tot evaluator gevolgd hebben om te mogen evalueren. De
evaluatoren worden onder meer geëvalueerd op hun wijze van evalueren.
De gemeentesecretaris kan een plaatsvervangend evaluator aanduiden en doet dit zeker in één
van de volgende gevallen:
die een bloed- of aanverwantschap tot en met de tweede graad t.o.v. het
personeelslid heeft of indien ze feitelijk of wettelijk samenwonend zijn;
waartegen een procedure voor geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op
het werk lopende is;
die tijdens de laatste evaluatie ongunstig werd geëvalueerd.
Artikel 90
§1. De evaluatie gaat gepaard met een evaluatiegesprek tussen de evaluator en het
personeelslid.
De evaluator stelt zijn bevindingen met vermelding van het evaluatieresulaat vast in een
evaluatieverslag als vermeld in artikel 84.
§2. Het personeelslid ontvangt en ondertekent ter kennisgeving het evaluatieverslag. Het
personeelslid kan in het evaluatieverslag opmerkingen bij zijn evaluatie formuleren. Het
personeelslid bezorgt het ondertekende evaluatieverslag terug aan zijn evaluator binnen 10
kalenderdagen.
De evaluator ondertekent het evaluatieverslag en, in voorkomend geval, de opmerkingen van het
personeelslid voor kennisneming.
§3. Het personeelslid ontvangt een kopie van zijn definitief evaluatieverslag. Het
evaluatieresultaat van het personeelslid wordt opgenomen in het individueel personeelsdossier.
Het personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijk evaluatiedossier te raadplegen en krijgt er op
zijn verzoek gratis een afschrift van.
40
HOOFDSTUK 4 DE EVALUATIERESULTATEN EN DE GEVOLGEN VAN DE EVALUATIE
Artikel 91
Het resultaat van de eindevaluatie is ofwel gunstig ofwel ongunstig.
Artikel 92
De evaluator formuleert op basis van het door het personeelslid ondertekende evaluatieverslag
een voorstel van het evaluatiegevolg binnen een termijn van 10 kalenderdagen aan de
gemeentesecretaris.
Artikel 93
§1. Het personeelslid met een gunstig resultaat dat de vereiste schaalanciënniteit heeft, krijgt de
volgende salarisschaal van de functionele loopbaan.
§2. Het personeelslid met een ongunstig evaluatieresultaat kan ontslagen worden wegens
beroepsongeschiktheid of ambtshalve herplaatst worden volgens de bepaling in artikel 130.
Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is slechts mogelijk als na de passende maatregelen
in artikel 82, waaronder eventuele vorming op maat van het personeelslid, voor de verbetering
van de wijze van functioneren uit een tussentijdse evaluatie manifest blijkt dat het personeelslid
nog steeds niet voldoet. De tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd na een termijn van 12
maanden volgend op de kennisgeving aan het personeelslid van het ongunstige
evaluatieresultaat( in de laatste maand). Ze verloopt volgens dezelfde procedure als de
periodieke evaluatie.
Het personeelslid met een ongunstig evaluatieresultaat heeft geen recht op de volgende
salarisschaal van de functionele loopbaan, ook al heeft het de vereiste schaalanciënniteit. Het
personeelslid krijgt die salarisschaal pas als het een volgende (tussentijdse) evaluatieperiode
afsluit met een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 94
§1. Met uitzondering van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid, beslist het hoofd van het
personeel over het gevolg van de evaluatie. Hij baseert zijn beslissing op het voorstel van de
evaluator. De gemeentesecretaris formuleert zelf het gevolg van de personeelsleden van wie hij
evaluator is, en baseert zijn beslissing daarop.
Het personeelslid en zijn evaluator worden van de beslissing op de hoogte gebracht uiterlijk
binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de uiterste datum waarop de eerste
fase van de evaluatie, vermeld in artikel 83, afloopt.
Het hoofd van het personeel kan geen beslissing nemen over een negatief gevolg van de
evaluatie, noch een voorstel formuleren tot ontslag van het personeelslid voor het beroep tegen
de ongunstige evaluatie is afgehandeld en hij beslist heeft om de evaluatie al dan niet aan te
passen.
§2. Het hoofd van het personeel formuleert het gemotiveerde voorstel tot ontslag wegens
beroepsongeschiktheid op basis van het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie, vermeld
in artikel 92 §2.
Het personeelslid en zijn evaluator worden daarvan op de hoogte gebracht uiterlijk binnen een
termijn van 10 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van het
evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie aan het personeelslid.
41
§3. De aanstellende overheid beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. De
aanstellende overheid hoort het personeel vooraf. Zij beslist over het ontslag uiterlijk binnen een
termijn van 30 kalenderdagen volgend op de kennisgeving aan het personeelslid van het voorstel
tot ontslag.
Het ontslag van het vast aangesteld statutair personeelslid verloopt volgens de regels in artikel
140, §2.
Artikel 95
§1. Over elk personeelslid wordt een individueel personeelsdossier aangelegd.
Het personeelsdossier omvat ten minste:
1° de lijst van de functierelevante evaluatiecriteria (de functiebeschrijving);
2° de beschrijvende kwalitatieve evaluatieverslagen;
3° de persoonlijke nota’s betreffende het personeelslid en de opmerkingen van het personeelslid
ter zake;
4° de concrete afspraken naar aanleiding van de functioneringsgesprekken;
5° de uitslagen van het personeelslid in de loopbaanexamens;
6° de gevolgde opleiding en vorming, eventueel de resultaten;
7° de tuchtstraffen of opgelegde sancties;
8° het beroep tegen de evaluatie en de beslissing in beroep.
§2. De persoonlijke nota’s bedoeld in 3° van §1 betreffen de ambtsuitoefening en eventuele
gebeurtenissen en gedragingen die de ambtsuitoefening kunnen beïnvloeden of in het gedrang
brengen. Elke persoonlijke nota wordt aan het belanghebbende personeelslid voorgelegd. Deze
viseert de nota en voegt er eventueel binnen 15 kalenderdagen zijn opmerkingen aan toe.
De gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor het bewaren van de personeelsdossiers.
Artikel 96
In het personeelsdossier worden enkel stukken opgenomen die het personeelslid voor
kennisneming heeft ondertekend en de stukken die het geweigerd heeft te ondertekenen
waarvan de rechtstreekse leidinggevende melding maakt op het stuk.
Indien een personeelslid weigert te tekenen voor kennisname, wordt het stuk via een
aangetekend schrijven toegezonden aan het betrokken personeelslid en zal het stuk alsmede het
bewijs van aangetekende zending aan het personeelsdossier worden toegevoegd.
Elk personeelslid kan op elk ogenblik kennis nemen van zijn individueel personeelsdossier, zich
daarbij laten vergezellen door een persoon naar keuze en een afschrift bekomen van dit dossier.
HOOFDSTUK 5 HET BEROEP TEGEN DE ONGUNSTIGE EVALUATIE
Artikel 97
Het personeelslid kan hoger beroep aantekenen tegen de evaluatie met het evaluatieresultaat
ongunstig.
Artikel 98
Het beroep wordt ingediend bij de beroepsinstantie waarvan het adres zal worden meegedeeld.
De uiterlijke termijn voor de indiening van het beroep is 15 kalenderdagen te rekenen vanaf de
datum van de ontvangst van de kopie van het definitieve evaluatieverslag.
42
Het beroep wordt schriftelijk ingediend. Het personeelslid krijgt een gedateerde ontvangstmelding
van zijn beroep.
Artikel 99
De beroepsinstantie bestaat uit de financieel beheerder, en de leden van het managmentteam
aangevuld met gemeentesecretarissen (ook gewezen) uit het arrondissement Leuven
Aanverwanten tot in de tweede graad van de persoon die beroep aantekent, worden geweerd. De
leden van de beroepsinstantie moeten steeds een hogere graad hebben dan het personeelslid
dat het beroep indient. De leden van de raad en het college van burgemeester en schepenen, de
gemeentesecretaris, de evaluator van het personeelslid en het personeelslid dat geëvalueerd
wordt, mogen geen deel uitmaken van de beroepsinstantie. Ook gewezen secretarissen van de
gemeente kunnen geen deel uitmaken van de beroepsinstantie.
Voor elke behandeling van een beroep bestaat de beroepsinstantie minimaal uit 3 leden waarvan
het aantal steeds oneven zal zijn. De leden moeten gedurende de hele procedure aanwezig zijn.
De leden van de beroepsinstantie worden bij name aangesteld door het college van
burgemeester en schepenen.
Artikel 100
De beroepsinstantie moet voltallig zijn voor de behandeling van een beroep. De beroepsinstantie
wijst in haar midden een voorzitter en een secretaris aan. De voorzitter leidt de werkzaamheden
van de beroepsinstantie. De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluator en het
personeelslid.
Artikel 101
Het personeelslid en de evaluator worden gelijktijdig gehoord in een tegensprekelijke hoorzitting
onder leiding van de voorzitter van de beroepsinstantie. Het personeelslid kan zich laten bijstaan
door een persoon naar zijn keuze. Het personeelslid wordt als laatste gehoord in zijn verdediging.
Van de hoorzitting wordt ter zitting een verslag gemaakt. Het verslag geeft de standpunten van
de evaluator en van het personeelslid weer. De secretaris van de beroepsinstantie ondertekent
het verslag. Het verslag maakt deel uit van het beroepsdossier.
Artikel 102
§1. De beroepsinstantie beraadslaagt over haar bevindingen en formuleert eenparig een
gemotiveerd advies aan de gemeentesecretaris tot bevestiging of tot aanpassing van de
evaluatie en van het evaluatieresultaat.
Als er geen eenparig gemotiveerd advies tot stand komt, worden de verschillende standpunten
weergegeven en ter stemming aan de leden van de beroepsinstantie voorgelegd. De stemming is
geheim. Het meerderheidsstandpunt bepaalt het gemotiveerd advies.
§2. Het gemotiveerd advies wordt schriftelijk aan het hoofd van het personeel bezorgd binnen
een termijn van uiterlijk 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van de
ontvangstmededeling van het hoger beroep aan de klager. Het hoofd van het personeel tekent
het advies voor ontvangst.
Artikel 103
Binnen een termijn van 10 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het
gemotiveerd advies beslist het hoofd van het personeel over de bevestiging of de aanpassing
van de evaluatie en van het evaluatieresultaat en deelt hij zijn gemotiveerde beslissing mee aan
43
het personeelslid, aan de voorzitter van de beroepsinstantie en aan de evaluator. De
kennisgeving gebeurt schriftelijk.
Bij bevestiging van de bestaande evaluatie wordt de bevestigingsbeslissing voor kennisneming
door het personeelslid en door de evaluator ondertekend binnen een termijn van 10
kalenderdagen. De beslissing maakt deel uit van het evaluatiedossier.
Bij aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat wordt de aangepaste evaluatie
voor kennisneming door het personeelslid en door de evaluator ondertekend binnen een termijn
van 10 kalenderdagen.
De aangepaste evaluatie komt in de plaats van de eerdere evaluatie die het voorwerp was van
het beroep en vervangt de eerdere evaluatie in het evaluatiedossier.
Artikel 104
Als de beroepsinstantie in een beroep als vermeld in artikel 96, geen advies formuleert binnen de
termijn vastgesteld in artikel 101 §2, dan is het evaluatieresultaat gunstig en past de
gemeentesecretaris de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan.
Als de gemeentesecretaris geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de
evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de termijn vastgesteld in artikel 102, dan is het
evaluatieresultaat gunstig.
TITEL III SPECIFIEKE BEPALINGEN EVALUATIE TIJDENS DE LOOPBAAN
GEMEENTESECRETARIS E N FINANCIEEL BEHEERDER VAN DE GEMEENTE
Artikel 105
De gemeentesecretaris en de financieel beheerder worden geëvalueerd door een
evaluatiecomité, bestaande uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van
de gemeenteraad. Die evaluatie vindt plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld
door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt
op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op
basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de
burgemeester, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad
betrokken worden. Het evaluatiecomité stemt over het evaluatieresultaat gunstig of ongunstig. Bij
staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.
Artikel 106
De bepalingen van artikel 86 zijn van toepassing op de gemeentesecretaris en de financieel
beheerder.
Artikel 107
§1 De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De
evaluatiecriteria van de gemeentesecretaris worden vastgesteld na overleg van de
gemeentesecretaris met het college van burgemeester en schepenen. De evaluatiecriteria voor
de financieel beheerder worden vastgesteld na overleg van de financieel beheerder met de
gemeentesecretaris en het college van burgemeester en schepenen.
Na het overleg bespreekt het college van burgemeester en schepenen de voorgestelde
evaluatiecriteria met de externe deskundigen in het personeelsbeleid die verantwoordelijk zijn
voor het voorbereidend rapport voor de evaluatie en stuurt het die zo nodig bij.
44
§2 De evaluatiecriteria worden vastgesteld volgens de bepalingen van het BVR en opgenomen in
de functiebeschrijving.
Artikel 108
De onafhankelijkheid waarmee de financieel beheerder van de gemeente bepaalde taken,
vermeld in het gemeentedecreet, uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie. De mate
waarin de financieel beheerder zich inzet voor de uitvoering van die taken is wel een
aandachtspunt in de evaluatie.
Artikel 109
Het voorbereidend rapport van de externe deskundigen bevat per evaluatiecriterium de relevante
informatie, die ingewonnen werd met behulp van:
Een vragenlijst gericht aan de medewerkers van de functiehouder, de leden van het
managementteam over de wijze van functioneren van de functiehouder;
Een vragenlijst gericht aan de leden van het college van burgemeester en schepenen
waarin hun feedback gevraagd wordt over de wijze van functioneren van de
functiehouder;
Een evaluatiegesprek met de functiehouder, gebaseerd op evaluatiecriteria, op het
resultaat van de feedbackvragenlijst en op de bestaande resultaatsverbintenissen of
afspraken met het college.
De vragenlijst in punt 1° en 2° heeft betrekking op de vastgestelde evaluatiecriteria en wordt
anoniem ingevuld. De resultaten worden verwerkt tot conclusies over de evaluatiecriteria. De
ingevulde vragenlijsten maken geen deel uit van het evaluatiedossier;
De conclusies van de vragenlijst in 1° en van het evaluatiegesprek worden per evaluatiecriterium
verwerkt in het voorbereidend rapport. De conclusies van de vragenlijst 2° worden verwerkt in het
verslag van het college.
Artikel 110
De gemeentesecretaris en de financieel beheerder krijgen tussentijds feedback over hun manier
van functioneren.
De feedback neemt de vorm aan van een functioneringsgesprek met het personeelslid. Onder
functioneringsgesprek wordt verstaan: een tweegesprek tussen het college en de functiehouder
met het oog op het optimaal functioneren van het personeelslid en de optimale kwaliteit van de
dienstverlening. Zowel de functiehouder als het college brengen te bespreken punten aan.
Minimaal halverwege de evaluatieperiode vindt een functioneringsgesprek plaats
Het functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van de functiehouder of van het college. Als
feiten of gedragingen van het personeelslid die een negatieve weerslag kunnen hebben op de
evaluatie daar aanleiding toe geven, nodigt het college de functiehouder in elk geval uit voor een
functioneringsgesprek.
Het functioneringsgesprek resulteert in een afsprakennota over bepaalde aandachtspunten. De
functiehouder en het college ondertekenen de afsprakennota en krijgen er een exemplaar van.
Artikel 111
Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.
De gemeentesecretaris en de financieel beheerder met een evaluatieresultaat dat ongunstig is,
wordt ontslagen wegens beroepsongeschiktheid.
Het ontslag is alleen mogelijk als uit een tussentijdse evaluatie na een periode van ten minste
een jaar die volgt op de kennisgeving van het ongunstige evaluatieresultaat aan de
functiehouder, manifest blijkt dat hij nog steeds niet voldoet.
45
De gemeenteraad beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Hij hoort de
betrokkene vooraf.
Het ontslag van de vast aangestelde statutaire functiehouder verloopt volgens de regels, vermeld
in artikel 140 §2.
TITEL IV – DE ADMINISTRATIEVE ANCIËNNITEITEN VAN HET PERSONEELSLID
Artikel 112
§1 De volgende administratieve anciënniteiten zijn van toepassing op het personeelslid:
graadanciënniteit;
niveauanciënniteit;
dienstanciënniteit;
schaalanciënniteit.
De graad-, niveau-, en dienstanciënniteit bestaan uit werkelijke diensten die bij een overheid
werden gepresteerd.
§2 Onder werkelijke diensten worden alle diensten verstaan die recht geven op het salaris of die,
voor het statutaire personeelslid, bij ontstentenis van een salaris gelijkgesteld worden met
dienstactiviteit.
Volgende periodes van verlof of afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit:
jaarlijkse vakantie
feestdagen
bevallingsverlof
vaderschapsverlof
opvangverlof
ziekteverlof (statutairen)
ziekteverlof (contractanten) voor de duur van het gewaarborgd loon
omstandigheidsverlof
dienstvrijstellingen
afwezigheid met overmacht
georganiseerde werkonderbreking
thematische verloven van loopbaanonderbreking of – vermindering
verlof voor zorgkrediet
onbetaald verlof als recht
Artikel 113
De administratieve anciënniteiten worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze
nemen een aanvang op de eerste dag van een maand. Als de diensten geen aanvang hebben
genomen op de eerste dag van een maand of geen einde hebben genomen op de laatste dag
van een maand, worden de gedeelten van maanden weggelaten.
Artikel 114
De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de
aanstelling op proef in een bepaalde graad of een daarmee vergelijkbare graad.
De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een overheid sinds de datum van de
aanstelling op proef in een of meer graden van een bepaald niveau of van een daarmee
vergelijkbaar niveau.
De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij een overheid.
46
Artikel 115
De schaalanciënniteit is de anciënniteit, verworven bij het bestuur in een bepaalde salarisschaal
van de functionele loopbaan van een bepaalde graad. Ze neemt aanvang op de datum van de
aanstelling op proef in die graad, tenzij anders bepaald.
De diensten die krachtens de rechtspositieregeling recht geven op een salaris, geven recht op de
toekenning van schaalanciënniteit.
De volgende periodes van onbezoldigde volledige afwezigheid waarvoor schaalanciënniteit wordt
toegekend, mogen in totaal niet meer belopen dan 1 jaar:
voltijdse loopbaanonderbreking
voltijds verlof Vlaams zorgkrediet
disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit
disponibiliteit wegens ambtsontheffing
verlof voor opdracht
onbetaald verlof
politiek verlof
Artikel 116
§ 1. Onder overheid wordt in artikel 111 en 113 verstaan :
1° de provincies, de gemeenten en de OCMW's van België, de publiekrechtelijke verenigingen
waarvan ze deel uitmaken en de instellingen die eronder ressorteren;
2° de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en gewesten
en de internationale instellingen waarvan ze lid zijn;
3° de diensten en instellingen en de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of
van de Europese Economische Ruimte;
4° de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor
leerlingenbegeleiding;
5° de publiekrechtelijke en vrije universiteiten;
6° elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese
Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang
en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting
komt.
§2. De diensten die gepresteerd werden bij een andere overheid, worden in aanmerking
genomen voor de vaststelling van de administratieve anciënniteiten, met uitzondering van de
schaalanciënniteit.
Die administratieve anciënniteiten worden in aanmerking genomen op basis van een vergelijking
van die diensten met de voorwaarden en met het functieprofiel van de functie waarin het
personeelslid aangesteld wordt.
Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die bij een andere overheid
gepresteerd werden. Als bewijsstukken worden aanvaard:
1° attesten van de vroegere werkgever die bevestigen dat een werknemer een bepaalde functie
heeft uitgeoefend en hoelang, en die weergeven wat die functie concreet inhield;
2° zo nodig, attesten of getuigschriften van aanvullende vorming voor de functie.
Artikel 117
Aan het personeelslid met beroepservaring in de privé-sector of als zelfstandige wordt
graadanciënniteit, niveauanciënniteit en dienstanciënniteit toegekend als die beroepservaring
relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld.
De toekenning gebeurt overeenkomstig artikel 115 en 149.
47
TITEL V – DE FUNCTIONELE LOOPBAAN
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 118
De functionele loopbaan bestaat uit de toekenning van opeenvolgende salarisschalen die met
dezelfde graad verbonden zijn.
Bij elke aanstelling in een graad krijgt het personeelslid de eerste salarisschaal van de
functionele loopbaan van die graad, tenzij anders bepaald.
HOOFDSTUK 2 DE FUNCTIONELE LOOPBANEN PER NIVEAU
Artikel 119
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen
zijn voor niveau A:
Voor de graad A4 a – A4b:
van A4a naar A4b na 9 jaar schaalanciënniteit in A4a en een gunstig evaluatieresultaat
Voor de graad A1a-A2a-A3a:
van A1a naar A2a na 4 jaar schaalanciënniteit in A1a en een gunstig
evaluatieresultaat;
van A2a naar A3a na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in A1a en A2a en een
gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 120
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen
zijn voor niveau B
Voor de graad B4-B5:
van B4 naar B5 na 9 jaar dienstanciënniteit in B4 en een gunstig evaluatieresultaat
voor de graad B1-B3:
van B1 naar B2 na 4 jaar schaalanciënniteit in B1 en een gunstig evaluatieresultaat;
van B2 naar B3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in B1 en B2 en een
gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 121
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen
zijn voor niveau C:
1° voor de graad C1-C3:
van C1 naar C2 na 4 jaar schaalanciënniteit in C1 en een gunstig evaluatieresultaat;
van C2 naar C3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in C1 en C2 en een
gunstig evaluatieresultaat.
2° voor de graad C4-C5:
van C4 naar C5 na 9 jaar schaalanciënniteit in C4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 122
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen
zijn voor niveau D
1° voor de graad D1-D3:
van D1 naar D2 na 4 jaar schaalanciënniteit in D1 en een gunstig evaluatieresultaat;
48
van D2 naar D3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in D1 en D2 en een
gunstig evaluatieresultaat.
2° voor de graad D4-D5:
van D4 naar D5 na 9 jaar schaalanciënniteit in D4 en een gunstig evaluatieresultaat.
Artikel 123
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen
zijn voor niveau E voor de graad E1-E3:
van E1 naar E2 na 4 jaar schaalanciënniteit in E1 en een gunstig evaluatieresultaat;
van E2 naar E3 na 18 jaar gecumuleerde schaalanciënniteit in E1 en E2 en een
gunstig evaluatieresultaat.
49
DEEL 4 HET OPDRACHTHOUDERSCHAP EN DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE
FUNCTIE
TITEL I – HET OPDRACHTHOUDERSCHAP
Artikel 124
Onder opdrachthouderschap wordt verstaan: de belasting van een personeelslid in dienst met
een in de tijd beperkte opdracht die zijn functie, naar taakinhoud, verantwoordelijkheden en
functievereisten, aanzienlijk verzwaart.
Het opdrachthouderschap kan alleen toegepast worden op functies in graden van niveau A, B en
C en op personeelsleden die de proeftijd beëindigd hebben.
Artikel 125
Het hoofd van het personeel brengt de personeelsleden die daarvoor wegens de aard van hun
functie in aanmerking komen, op de hoogte van de opdracht met het oog op de kandidaatstelling.
De mededeling bevat een inhoudelijke omschrijving van de opdracht en van de gevraagde
competenties en vermeldt de uiterste termijn voor de indiening van de kandidaturen voor de
opdracht.
Het hoofd van het personeel toetst de ingediende kandidaturen aan de opdracht en aan de
daarvoor geldende competentievereisten en beslist op basis van een vergelijking van de
kandidaten over de toewijzing van de opdracht.
Artikel 126
De opdrachthouder krijgt voor de duur van de opdracht een toelage als vastgesteld in artikel 193.
TITEL II – DE WAARNEMING VAN EEN HOGERE FUNCTIE
Artikel 127
Deze titel is, met uitzondering van artikel 127, §3, tweede lid over de waarnemingstoelage, niet
van toepassing op de waarneming in de functies van gemeentesecretaris en financieel beheerder
van de gemeente.
Artikel 128
§1. Een vast aangesteld statutair personeelslid van een lagere graad wordt als waarnemend
functiehouder aangesteld in een functie van een hogere graad, als de functiehouder van die
functie tijdelijk afwezig is of als die functie definitief vacant is.
Onder lagere graad wordt elke graad verstaan die door bevordering rechtstreeks toegang geeft
tot de waar te nemen functie. De waarnemer moet aan de bevorderingsvoorwaarden voor de
waar te nemen functie voldoen.
De aanstellende overheid beslist op voorstel van het hoofd van het personeel wie de hogere
functie waarneemt.
50
§2. De waarneming van een hogere functie in een betrekking die definitief vacant is, mag ten
hoogste 6 maanden duren. Die termijn mag, als dat noodzakelijk is voor de goede werking van de
dienst, verlengd worden op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te vervullen
op het ogenblik van de verlenging ingezet is.
§3. De waarnemer van de hogere functie beschikt over alle prerogatieven die verbonden zijn met
die functie.
De waarnemer van een hogere functie krijgt een toelage, vermeld in artikel 186.
Artikel 129
Een contractueel personeelslid in dienst dat niet meer in de proeftijd is en dat met de waarneming
instemt, komt voor de waarneming van een hogere functie in aanmerking onder dezelfde
voorwaarden als het vast aangesteld personeelslid, met dien verstande dat:
1° de waarneming in een betrekking die niet definitief vacant is nooit langer dan 2 jaar mag
duren;
2° aan de waarnemer voor de duur van de waarneming een salaris toegekend wordt in de
salarisschaal die verbonden is met de hogere functie.
51
DEEL 5 DE AMBTSHALVE HERPLAATSING
TITEL I – DE AMBTSHALVE HERPLAATSING VAN HET VAST AANGESTELDE STATUTAIRE
PERSONEELSLID IN EEN FUNCTIE VAN DEZELFDE RANG
Artikel 130
§1 De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang gebeurt op initiatief van het
hoofd van het personeel. Ze houdt in dat het vast aangestelde statutaire personeelslid herplaatst
wordt in een andere, passende functie van dezelfde graad of in een passende functie van een
andere graad van dezelfde rang.
§2 De aanstellende overheid beslist over de ambtshalve herplaatsing. Ze voert hierover een
gesprek met het vast aangestelde statutaire personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk, maar
definitief.
Het personeelslid wordt ten minste 8 kalenderdagen vooraf schriftelijk uitgenodigd voor het
gesprek, vermeld in het eerste lid, en geïnformeerd over de passende functie of functies die
voorgesteld worden.
Artikel 131
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wordt toegepast als de betrekking
van een vast aangesteld statutair personeelslid afgeschaft wordt en het personeelslid zijn
betrekking niet in overgangsregeling behoudt.
De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang kan toegepast worden:
als een vast aangesteld statutair personeelslid door een bevoegde gezondheidsdienst
ongeschikt verklaard wordt om zijn functie nog langer uit te oefenen, maar wel
geschikt wordt geacht om een andere functie uit te oefenen die verenigbaar is met
zijn gezondheidstoestand;
als een vast aangesteld statutair personeelslid een ongunstige evaluatie heeft
gekregen als eventueel alternatief voor het ontslag wegens beroepsongeschiktheid.
Het alternatief van de herplaatsing na ongunstige evaluatie kan slechts toegepast worden als er
een passende functie vacant is en als blijkt dat de evaluatie aantoont dat het personeelslid
beschikt over de competenties die in de andere functie beter tot hun recht kunnen komen.
Artikel 132
§1 De ambtshalve herplaatsing in een functie van dezelfde rang wegens afschaffing van de
betrekking of als alternatief voor het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is alleen mogelijk in
een vacante functie.
De ambtshalve herplaatsing wegens afschaffing van de betrekking heeft voorrang op de
vervulling van de vacature door een procedure van aanwerving, bevordering of interne
personeelsmobiliteit.
Als er meerdere overtallige personeelsleden in aanmerking komen voor ambtshalve herplaatsing
in een vacature, gelden in volgorde volgende criteria om de voorrang te bepalen:
mate waarin voldaan wordt aan de competentievereisten voor de vacante functie;
dienstanciënniteit;
leeftijd;
eventuele sociale omstandigheden.
52
§2 Het personeelslid behoudt na de ambtshalve herplaatsing de salarisschaal en de
schaalanciënniteit die het verworven had in zijn vorige functie.
Als het personeelslid herplaatst wordt in een functie van een andere graad, wordt
graadanciënniteit toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 116.
TITEL II – DE AMBTSHALVE HERPLAATSING VAN HET VAST AANGESTELDE STATUTAIRE
PERSONEELSLID IN EEN FUNCTIE VAN EEN LAGE RE GRAAD
Artikel 133
§1 Het vast aangesteld statutaire personeelslid dat na een bevordering een ongunstig
evaluatieresultaat krijgt bij afloop van de proeftijd, wordt opnieuw aangesteld in zijn vorige functie,
of in een andere vacante functie van zijn vorige graad, als zijn vorige functie niet meer vacant is.
§2 Het vast aangestelde statutaire personeelslid kan op initiatief van het hoofd van het personeel
herplaatst worden in een functie van een lagere graad als een bevoegde gezondheidsdienst het
personeelslid niet langer geschikt acht om zijn functie of een functie van dezelfde graad uit te
oefenen, maar wel geschikt acht voor de uitoefening van een functie van een lagere graad.
§3 De aanstellende overheid beslist over de herplaatsing, vermeld in §1 en §2. Ze voert hierover
vooraf een gesprek met het personeelslid. De herplaatsing is niet tijdelijk maar definitief.
Artikel 134
§1 Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat na een ongunstige evaluatie van de proeftijd
na bevordering herplaatst wordt in zijn vorige functie of in een andere functie van zijn vorige
graad, krijgt opnieuw de salarisschaal die het verworven had in zijn vorige functie of graad. De
schaalanciënniteit die opgebouwd werd in de functie van de hogere graad tijdens de proeftijd,
wordt overgedragen naar de schaalanciënniteit in de functie van de lagere graad.
§2 Bij de herplaatsing om gezondheidsredenen, vermeld in artikel 132 wordt voor de vaststelling
van het salaris, de salarisschaal en de schaalanciënniteit rekening gehouden met het salaris, de
salarisschaal en de schaalanciënniteit die het personeelslid verworven had in zijn vorige graad.
TITEL III – DE HERPLAATSING VAN HET CONTRACTUELE PERSONEELSLID
Artikel 135
Het contractuele personeelslid dat na een bevordering bij afloop van de proeftijd niet in
aanmerking komt voor aanstelling in de functie, wordt, als het daarmee instemt opnieuw
aangesteld in zijn vorige functie.
Op voorwaarde dat het contractuele personeelslid daarmee instemt en voor zover er met
toepassing van artikel 104, 3° tot en met 6° GD, in de contractuele betrekkingen van de
personeelsformatie een passende functie van dezelfde rang vacant is, kan de herplaatsing om
gezondheidredenen onder dezelfde voorwaarden toegepast worden op contractuele
personeelsleden die de proeftijd voltooid hebben als de statutaire personeelsleden die de
proeftijd voltooid hebben.
53
DEEL 6 HET VERLIES VAN HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PESONEELSLID EN DE
DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING
TITEL I HET VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID
Artikel 136
Het statutair personeelslid kan zijn hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen naar
aanleiding van:
1° een tuchtstraf;
2° de vervroegde pensionering om medische redenen of wegens invaliditeit.
Naast de gevallen vermeld in 1° en 2° en overeenkomstig artikel 103 en 104 BVR kan niemand
de hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen, tenzij in de gevallen die bepaald zijn in
artikel 136.
Artikel 137
Ambtshalve wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van statutair personeelslid als:
1° de statutaire aanstelling onregelmatig werd bevonden binnen de termijn voor beroep tot
nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de
procedure;
2° het statutaire personeelslid niet meer voldoet aan de voor zijn functie geldende
nationaliteitsvereiste, of de burgerlijke of politieke rechten niet meer geniet, of zijn medische
ongeschiktheid voor de functie behoorlijk werd vastgesteld;
3° het statutaire personeelslid zonder geldige reden de werkpost verlaat of na een toegelaten
afwezigheid zonder geldige reden het werk niet hervat na meer dan 10 dagen;
4° het statutaire personeelslid zich in een toestand bevindt waarin de toepassing van de
burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft.
De termijn, vermeld in punt 1°, geldt niet in het geval van arglist of bedrog vanwege het statutaire
personeelslid.
Artikel 138
§1. In de gevallen vermeld in artikel 136 wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van
statutair personeelslid zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding.
In afwijking van het eerste lid krijgt het statutaire personeelslid van wie de onregelmatige
aanstelling, vermeld in artikel 136, 1° niet te wijten is aan arglist of bedrog van zijn kant een
verbrekingsvergoeding. Het bedrag van de verbrekingsvergoeding is gelijk aan het loon van 3
maanden, als het statutaire personeelslid op de datum dat het ontslag ingaat in totaal geen 5 jaar
dienstanciënniteit bij een overheid heeft. Voor elke periode van 5 jaar dienstanciënniteit bij een
overheid wordt dat bedrag verhoogd met het loon van 3 maanden.
§2 De aanstellende overheid stelt het verlies van de hoedanigheid van statutair personeelslid
vast en beslist tot ontslag van het betrokken personeelslid. Het personeelslid wordt vooraf
gehoord.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. De brief deelt de beslissing en de
redenen ervoor mee en vermeldt de ingangsdatum van het ontslag. Het ontslag gaat niet in met
terugwerkende kracht, maar gaat in op de datum vermeld in de ontslagbeslissing, en, als daarin
geen datum vermeld wordt, op de dag van de beslissing zelf.
54
Het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt bij zijn ontslag geïnformeerd over alle
verplichtingen van bestuur en personeelslid die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende
sociale en diverse andere bepalingen.
TITEL II - DE DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING VAN HET STATUTAIRE PERSONEELSLID
Artikel 139
§1. De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het statutaire
personeelslid op proef:
1° het vrijwillige ontslag;
2° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van het ongunstige
evaluatieresultaat voor de eindevaluatie van de proeftijd of voor de tussentijdse evaluatie in de
proeftijd, vermeld in artikel 36.
Het statutaire personeelslid op proef dat tijdens de proeftijd na aanwerving in totaal gedurende
drie maanden afwezig is wegens ziekte of invaliditeit, kan ontslagen worden.
§2. De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het vast
aangestelde statutaire personeelslid:
1° het vrijwillige ontslag;
2° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid naar aanleiding van een evaluatie met het
evaluatieresultaat ongunstig.
3° de pensionering ingevolge de toepassing van de pensioenwetgeving.
4° het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
In afwijking van 4°, kan de aanstellende overheid het vast aangestelde statutaire personeelslid na
het bereiken van de leeftijdsgrens van 65 jaar in dienst houden. Het statutaire dienstverband
wordt verlengd op verzoek van de aanstellende overheid of op verzoek van het personeelslid. In
het eerste geval is de uitdrukkelijke instemming van het personeelslid vereist. In het tweede geval
is de uitdrukkelijke instemming van de aanstellende overheid vereist. In beide gevallen verleent
de aanstellende overheid de verlenging voor een periode van hoogstens één jaar, telkens
verlengbaar met hoogstens één jaar. Het betrokken personeelslid behoudt gedurende de
volledige periode van de verlenging de hoedanigheid van vast aangesteld personeelslid.
Artikel 140
Het vast aangestelde statutaire personeelslid en het statutaire personeelslid op proef dat vrijwillig
ontslag neemt stelt de aanstellende overheid daarvan schriftelijk op de hoogte.
De aanstellende overheid neemt kennis van het ontslag en brengt het personeelslid daarvan
schriftelijk op de hoogte.
De datum waarop het personeelslid de dienst effectief verlaat, wordt vastgesteld in onderling
akkoord tussen het personeelslid en de aanstellende overheid. Bij geen akkoord bedraagt de
opzeggingstermijn 3 maanden
Artikel 141
§1. Het statutaire personeelslid op proef dat wordt ontslagen wegens definitief vastgestelde
beroepsongeschiktheid heeft een opzeggingstermijn van 1 maand, te rekenen vanaf de dag
waarop het ontslag werd betekend, in alle andere gevallen.
Het ontslag wordt met een aangetekende brief, die de datum van uitwerking vermeldt, betekend.
Daarbij wordt het personeelslid in voorkomend geval geïnformeerd over alle verplichtingen die
voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
55
Het statutaire personeelslid op proef dat wordt ontslagen wegens ziekte of invaliditeit, heeft een
opzeggingstermijn van 1 maand, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag werd betekend. Het
ontslag wordt met een aangetekende brief, die de datum van uitwerking vermeldt, betekend.
§2. Het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid van het vast aangestelde
statutaire personeelslid wordt met een aangetekende brief betekend. Daarbij wordt de datum van
uitwerking vermeld en wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen die
voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen.
Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat wordt ontslagen wegens definitief vastgestelde
beroepsongeschiktheid heeft een opzeggingstermijn van 3 maanden.
De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van het
ontslag.
Artikel 142
Het statutaire personeelslid, al dan niet op proef, dat ontslagen wordt wegens definitief
vastgestelde beroepsongeschiktheid krijgt maximaal 1 dag per week voor een deelname aan een
sollicitatieprocedure bij een andere werkgever dienstvrijstelling voor de duur die daartoe nodig is.
Het personeelslid stelt zijn leidinggevende op voorhand in kennis van de afwezigheid en levert de
nodige bewijsstukken aan.
Artikel 143
In onderling akkoord tussen het personeelslid en de aanstellende overheid kan de
opzeggingstermijn van het vast aangestelde statutair personeelslid dat ontslagen wordt wegens
definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid, worden ingekort.
56
DEEL 7 HET SALARIS
TITEL I – ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 144
Het jaarsalaris van het personeel wordt vastgesteld in salarisschalen, die bestaan uit:
1° een minimumsalaris;
2° de salaristrappen, die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen;
3° een maximumsalaris.
Artikel 145
Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D, E, die overeenstemmen
met de niveaus, vermeld in artikel 6 BVR, gevolgd door een cijfer en eventueel een kleine letter a,
b of c.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gemeentesecretaris en de financieel beheerder van de
gemeente.
Artikel 146
§1. Aan de graden worden de salarisschalen en de functionele loopbanen, vermeld in artikel 118
tot en met artikel 122 verbonden die overeenkomen met de ernaast vermelde lettercijfercode. De
uitgewerkte salarisschalen bevinden zich in bijlage 2.
De salarisschaal van gemeentesecretaris is de hoogste salarisschaal binnen de gemeentelijke
organisatie.
Artikel 147
Het personeelslid wordt bezoldigd in de salarisschaal die verbonden is aan zijn graad.
Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De
geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor
de berekening van het salaris.
Het personeelslid dat geen recht heeft op het meerekenen van vroegere diensten, ontvangt het
beginsalaris van de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is aan zijn
graad.
Het salaris van een deeltijds personeelslid wordt vastgesteld in verhouding tot zijn prestaties.
Het hoofd van het personeel stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast.
TITEL II – DE TOEKENNING VAN PE RIODIEKE SALARISVERHOGINGEN DOOR DE OPBOUW
VAN GELDELIJKE ANCIENNITEIT
HOOFDSTUK 1. DIENSTEN BIJ EEN OVERHEID
Artikel 148
Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen komen alleen de werkelijke diensten in
statutair of contractueel verband in aanmerking die het personeelslid als titularis van een
57
bezoldigde betrekking heeft geleverd in dienst van :
1° de provincies, de gemeenten en de OCMW's van België, de publiekrechtelijke verenigingen
waarvan ze deel uitmaken en de instellingen die eronder ressorteren;
2° de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en gewesten
en de internationale instellingen waarvan ze lid zijn;
3° de diensten en instellingen en de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of
van de Europese Economische Ruimte;
4° de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor
leerlingenbegeleiding;
5° de publiekrechtelijke en vrije universiteiten;
6° elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese
Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang,
en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting
komt.
Artikel 149
Voor de toepassing van artikel 147 wordt onder werkelijke diensten verstaan : alle diensten die
recht geven op een salaris of die bij ontstentenis van een salaris krachtens de
rechtspositieregeling toch in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het salaris.
HOOFDSTUK 2. DIENSTEN IN DE PRIVÉ-SECTOR OF ALS ZELFSTANDIGE
Artikel 150
Beroepservaring in de privé-sector of als zelfstandige wordt in aanmerking genomen tot
maximum 10 jaar, voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen, op voorwaarde dat ze
relevant is voor de uitoefening van de functie.
De relevantie van de beroepservaring wordt beoordeeld op basis van een vergelijking van die
ervaring met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid
aangesteld wordt. Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken van de beroepservaring.
De geldelijke anciënniteit die op die manier verkregen wordt, blijft behouden voor het verdere
verloop van de loopbaan.
HOOFDSTUK 3. DE VALORISATIE VAN DE DIENSTEN
Artikel 151
§1. De diensten die in overeenstemming met artikel 113 tot en met 115 BVR gepresteerd werden,
worden vanaf 1 januari 2008 voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor
100 %, ongeacht of ze voltijds dan wel deeltijds gepresteerd werden.
Voor diensten gepresteerd vòòr 1 januari 2008 geldt de regeling die op dat ogenblik van
toepassing was in het administratief statuut voor het gemeentepersoneel en het reglement
betreffende het contractueel personeel.
§2. De geldelijke anciënniteit, verworven in 2 of meer gelijktijdig uitgeoefende functies, wordt voor
dezelfde periode maximaal voor een volledige prestatie gevaloriseerd. Ze is bovendien in actieve
deeltijdse functies niet onderling cumuleerbaar voor de toekenning van de periodieke
verhogingen.
58
Artikel 152
Het hoofd van het personeel stelt de duur vast van de in aanmerking komende diensten die het
personeelslid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid heeft gepresteerd aan de
hand van het attest, verstrekt door de bevoegde autoriteiten.
De diensten, vermeld op het attest, die in tienden zijn betaald, en die per schooljaar geen volledig
jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal
zo gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van de rekenkundige bewerking
wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen
maanden. Met de rest wordt geen rekening gehouden.
De diensten, vermeld op hetzelfde attest, die bewijzen dat het personeelslid een volledig
schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren 1 jaar in aanmerking
te nemen diensten op.
Artikel 153
De diensten die in aanmerking komen, worden berekend per kalendermaand. De diensten die
niet zijn begonnen op de eerste dag van een maand of geëindigd op de laatste dag van een
maand, worden niet meegerekend.
TITEL III – BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 154
Het personeelslid dat bevorderd wordt, krijgt in zijn nieuwe graad nooit een salaris dat lager is
dan het salaris dat het in zijn vorige graad zou hebben gekregen.
Artikel 155
Vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling heeft het personeelslid
dat bevorderd wordt naar een graad van een hoger niveau ten minste recht op de volgende
verhoging van zijn jaarsalaris tegen 100%:
1° 620 euro bij bevordering naar niveau D;
2° 745 euro bij bevordering naar niveau C;
3° 870 euro bij bevordering naar niveau B;
4° 1240 euro bij bevordering naar niveau A.
Als het jaarsalaris in de nieuwe graad niet ten minste het bedrag, vermeld in het eerste lid, hoger
is dan het jaarsalaris dat het personeelslid in zijn oude graad zou hebben gekregen, wordt het
jaarsalaris in de nieuwe graad verhoogd tot de minimale verhoging, vermeld in het eerste lid,
bereikt wordt.
Die minimale salarisverhoging wordt gegarandeerd gedurende de hele functionele loopbaan in de
graad waarnaar het personeelslid bevorderd wordt. Daartoe wordt telkens zijn oude
salarisschaal, met inbegrip van de periodieke verhogingen, maar zonder het verloop in de
functionele loopbaan, vergeleken met de nieuwe salarisschaal, met inbegrip van de toepassing
van de periodieke verhogingen en het verloop in de functionele loopbaan.
De minimale salarisverhoging, is een integraal onderdeel van het jaarsalaris.
Artikel 156
De salarisschaal van de gemeentesecretaris wordt vastgesteld tussen het volgende minimum en
maximum 31.663,12 – 46.207,48 uitgedrukt in euro aan 100% en wordt gespreid over 15 jaar.
59
Vanaf 1/1/2009 wordt deze salarisschaal vastgesteld tussen het volgende minimum en maximum
32.771,33 – 47.824,74 uitgedrukt in euro aan 100% en wordt gespreid over 15 jaar.
De salarisschaal van de financieel beheerder wordt vastgesteld tussen het volgende minimum-
en maximum 30.871,54 – 45.052,29; uitgedrukt in euro aan 100%, en wordt gespreid over 15
jaar.
Artikel 157
Als het inwonersaantal van de gemeente daalt onder het minimale aantal inwoners, op basis
waarvan met toepassing van artikel 122 en 124, eerste lid BVR dan behouden de
gemeentesecretaris en de financieel beheerder in dienst hun salarisschaal op persoonlijke titel.
De uitgewerkte salarisschalen van de gemeentesecretaris en de financieel beheerder bevinden
zich in bijlage 4 bij deze rechtspositieregeling.
TITEL IV – DE BETALING VAN HET SALARIS
Artikel 158
Het salaris volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het salaris tegen 100%
wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Artikel 159
Het salaris wordt maandelijks betaald vanaf de indiensttreding. Voor het vast aangestelde
statutaire personeelslid wordt het vooruitbetaald. Het salaris van het overige personeel wordt
betaald nadat de termijn vervallen is.
Artikel 160
Het maandsalaris is gelijk aan 1/12 van het jaarsalaris. Het uurloon is gelijk aan 1/1976 van het
jaarsalaris.
Artikel 161
Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag ervan berekend door
het volledige maandsalaris te vermenigvuldigen met een van de volgende breuken:
1° indien het aantal gepresteerde dagen van die maand kleiner is dan of gelijk aan 10:
Het aantal gepresteerde dagen x 1,4
30
2° indien het aantal gepresteerde dagen van die maand groter is dan 10:
30-(het aantal niet gepresteerde dagen x 1,4)
30
Artikel 162
Als het personeelslid in de loop van de maand in dienst treedt krijgt het voor die maand het
gedeelte van het maandsalaris dat overeenstemt met de gepresteerde werkdagen, volgens de
berekeningswijze in artikel 160. Als het personeelslid in de loop van de maand met pensioen gaat
of overlijdt, wordt het salaris voor de volledige maand betaald.
60
DEEL 8 DE TOELAGEN, VERGOEDINGEN EN SOCIALE VOORDELEN
TITEL I – ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 163
Met behoud van de toepassing van eventuele decretale of wettelijke bepalingen kunnen geen
andere toelagen en vergoedingen worden toegekend of ingevoerd dan die welke vermeld worden
in deze rechtspositieregeling.
Artikel 164
Effectief gemaakte, bewezen en noodzakelijke kosten bij de uitoefening van de functie worden
terugbetaald.
TITEL II – DE VERPLICHTE TOELAGE
HOOFDSTUK 1 DE HAARD- EN STANDPLAATSTOELAGE
Artikel 165
§1 Het personeelslid heeft krachtens het decreet van 8 mei 2002 houdende wijziging van
verschillende bepalingen betreffende de haard- en standplaatstoelage en het vakantiegeld van
het gemeente- en provinciepersoneel recht op een haard- en standplaatstoelage indien aan
onderstaand voorwaarden is voldaan.
§2 Het gehuwde personeelslid, het personeelslid dat samenleeft of het alleenstaande
personeelslid van wie 1 of meerdere kinderen die recht geven op kinderbijslag deel uitmaken van
het gezin, heeft recht op een haardtoelage van:
719,89 euro (100%) wanneer het salaris 16.421,84 euro (100%) niet overschrijdt;
359,95 (100%) wanneer het salaris hoger is dan 16.421.84 euro (100%) maar niet
meer bedraagt dan 18.695,86 euro (100%).
§3 Het personeelslid dat geen recht heeft op een haardtoelage, ontvangt een standplaatstoelage
van:
359,95 euro (100%) op voorwaarde dat het salaris niet hoger is dan 16.421,84 euro
(100%);
179,98 euro (100%) wanneer het salaris hoger is dan 16.421,84 euro (100%) maar
niet meer bedraagt dan 18.695,86 euro (100%).
§4 In het geval dat de 2 echtgenoten of de 2 personen die samenleven elk beantwoorden aan de
voorwaarden om de haardtoelage te verkrijgen, wijzen zij in onderling akkoord diegene van de 2
aan, aan wie de haardtoelage wordt uitbetaald.
De standplaatstoelage wordt toegekend aan het personeelslid dat geen haardtoelage geniet.
§5 Als het recht op de haard- en standplaatstoelage in de loop van de maand wijzigt, wordt voor
de hele maand het voordeligste stelsel toegepast.
Artikel 166
De bezoldiging van het personeelslid wiens salaris hoger is dan 16.421,84 euro (100%),
respectievelijk 18.695,86 euro (100%) mag niet kleiner zijn dan in het geval het salaris gelijk zou
61
zijn aan dat bedrag. In voorkomend geval wordt een gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage
toegekend.
Onder ‘bezoldiging’ wordt in het eerste lid begrepen: het salaris verhoogd met de volledige of
gedeeltelijke haard- of standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor het wettelijk
pensioen.
HOOFDSTUK 2 HET VAKANTIEGELD
Artikel 167
§1 Het vast aangesteld statutair personeelslid ontvangt een vakantiegeld in overeenstemming
met het besluit van de Vlaamse regering van 13 september 2002 betreffende de toekenning en
de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en
wijzigingen.
§2 In toepassing van artikel 59 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen
ontvangt het op proef benoemde personeelslid of het contractueel aangesteld personeelslid een
vakantiegeld in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse regering van 13 september
2002 betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het
gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en wijzigingen.
Artikel 168
Het vakantiegeld van het personeelslid bedraagt voor volle prestaties die gedurende het hele
referentiejaar werden verricht 92% van 1/12 van het jaarsalaris, aangepast volgens het
indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand maart van het
vakantiejaar.
Aan het personeelslid in de maand maart van het vakantiejaar geen of slechts een gedeeltelijk
salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage vermeld in het eerste lid, berekend op basis
van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn geweest als het personeelslid zijn ambt
wel volledig had uitgeoefend.
Artikel 169
§1 Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld komen de periodes in aanmerking
gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar:
1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;
2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsuitoefening heeft geschorst wegens
verplichtingen ingevolge de dienstplichtenwetten, gecoördineerd op 30 april 1962 of
ingevolge de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden,
gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de
wederoproeping om tuchtredenen;
3° afwezig was wegens ouderschapsverlof;
4° afwezig was wegens verlof, toegekend met het oog op de
moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16
maart 1971.
§2 Voor de berekening van het vakantiegeld komt de periode vanaf 1 januari van het
referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de datum van de indiensttreding als personeelslid
eveneens in aanmerking op voorwaarde dat het personeelslid:
minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;
uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vierde maand die volgt op
één van onderstaande data:
62
- de datum waarop het personeelslid de instelling heeft verlaten waar het zijn
studies heeft gedaan, onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de
gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
- de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen.
Het personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan alle voorwaarden voldoet. Dat bewijs kan
door alle rechtsmiddelen worden geleverd.
Artikel 170
In afwijking van artikel 168 worden de periodes gedurende welke het personeelslid vrijstelling van
dienst voor het vervullen van een opdracht genoot, niet in aanmerking genomen voor de
berekening van het vakantiegeld.
Artikel 171
§1 Als het personeelslid niet gedurende het hele referentiejaar volledige prestaties heeft verricht,
wordt, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 168 §1, 2° en 3° en §2, het vakantiegeld
vastgesteld als volgt:
1/12 van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;
1/30 van het maandbedrag per kalenderdag als de prestaties geen volledige maand
beslaan.
§2 De toekenning van een gedeeltelijk salaris wegens het uitoefenen van verminderde prestaties
heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.
Artikel 172
Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de gepresteerde uren
op basis van de uurdeler die krachtens de bezoldigingsregeling van toepassing is. In voorkomend
geval is dezelfde verhouding van toepassing op de periodes, bedoeld in artikel 168 §1, 2° en 3°
en §2.
Artikel 173
2 of meer vakantiegelden, met inbegrip van het vakantiegeld verkregen met toepassing van de
gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, kunnen niet
gecumuleerd worden boven een bedrag dat overeenkomt met het hoogste vakantiegeld dat
verkregen wordt als de vakantiegelden van alle uitgeoefende ambten of activiteiten berekend
worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van 1 of meer ambten verminderd of ingehouden, met
uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de
jaarlijkse vakantie van de werknemers.
Als de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen worden toegepast op verschillende
vakantiegelden, dan wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld ter uitvoering van de
gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers worden verstaan,
het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Artikel 174
Voor de toepassing van het voorgaande artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert,
verplicht het bedrag ervan, alsook eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee
te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
63
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Artikel 175
Het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt krachtens artikel 168 §2, wordt verminderd
met de bedragen die het personeelslid eventueel als vakantiegeld heeft ontvangen voor andere
prestaties die tijdens het referentiejaar werden verricht.
Artikel 176
§1 Het vakantiegeld wordt uitbetaald tussen 1 mei en 30 juni van het jaar waarin vakantie wordt
toegekend.
§2 In afwijking van de bepalingen van §1 wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die
volgt op de datum van de pensionering van het personeelslid of op de datum van overlijden, het
ontslag, de afdanking of de afzetting van de rechthebbende.
Bij de berekening van het vakantiegeld wordt in dat geval rekening gehouden met het percentage
en de eventuele inhouding, die op de datum in kwestie van kracht zijn. Het percentage wordt
toegepast op het jaarsalaris dat als basis dient voor de berekening van het salaris dat het
personeelslid op die datum geniet.
Als het personeelslid op die datum geen salaris of een verminderd salaris geniet, dan wordt het
percentage berekend op het salaris dat hem betaald zou zijn geweest, als het op die datum zijn
ambt uitgeoefend zou hebben.
HOOFDSTUK 3 DE EINDE JAARSTOELAGE
Artikel 177
Er wordt verstaan onder:
referentieperiode: de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in
aanmerking te nemen jaar;
jaarsalaris: het salaris op jaarbasis of, in voorkomend geval, het wachtgeld of de
uitkering, uitbetaald in plaats van een salaris, eventueel aangevuld met de haard-
of
standplaatstoelage of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering.
Artikel 178
Het personeelslid ontvangt jaarlijks een eindejaarstoelage.
Artikel 179
Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke
gedeelte, met dien verstande dat de eindejaarstoelage nooit meer mag bedragen dan een
twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing
is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar.
Het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte worden als volgt berekend :
1° het forfaitaire gedeelte :
a) het forfaitaire gedeelte bedraagt voor het jaar 2011 349,73 euro;
b) vanaf 2012 wordt het forfaitaire gedeelte dat toegekend is tijdens het vorige jaar, telkens
vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de
maand oktober van het vorige jaar en de teller gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de
maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Het resultaat daarvan wordt berekend tot
64
op twee decimalen nauwkeurig;
c) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt b), wordt verhoogd met
698,74 euro;
d) voor het jaar 2012 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c),
voor alle personeelsleden verhoogd met 100 euro;
e) vanaf het jaar 2013 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt
c), voor alle personeelsleden verhoogd met 200 euro;
2° het veranderlijke gedeelte :
2,5 procent van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van
toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Als het
personeelslid in de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar geen of slechts een
gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris
dat voor diezelfde maand betaald zou zijn als het personeelslid zijn functie wel volledig had
uitgeoefend.
Artikel 180
Het personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de toelage, vermeld in artikel 178, als het als
titularis van een betrekking met volledige prestaties het volledige salaris heeft ontvangen tijdens
de hele duur van de referentieperiode.
Als het personeelslid niet het volledige salaris heeft ontvangen als titularis van een betrekking
met volledige prestaties of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd in
verhouding tot het salaris dat het werkelijk heeft ontvangen.
De periodes waarin het personeelslid tijdens de referentieperiode als titularis van een betrekking
met volledige prestaties of onvolledige prestaties met ouderschapsverlof, als vermeld in het
koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het
kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, was, of met bevallingsverlof was met
toepassing van de Arbeidswet van 16 maart 1971, worden gelijkgesteld met periodes waarvoor
het personeelslid het salaris volledig heeft ontvangen.
Artikel 181
De eindejaarstoelage wordt uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen
jaar in 1 keer uitbetaald.
TITEL III – DE ONREGELMATIGE PRE STATIES
HOOFDSTUK 1 NACHTPRESTATIES EN PRESTATIES OP ZONDAGEN EN FEESTDAGEN
Artikel 182
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
de gemeentesecretaris en de financieel beheerder van de gemeente;
de personeelsleden van niveau A.
Artikel 183
Naast de inhaalrust opgelegd door de arbeidstijdwetgeving krijgt het personeelslid:
per uur nachtprestaties tussen 22 uur en 6 uur: één kwartier extra inhaalrust;
per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zondag of een feestdag: één extra uur
inhaalrust.
De extra inhaalrust bij nachtprestaties is niet cumuleerbaar met de extra inhaalrust voor
prestaties op zon- en feestdagen.
65
Het college van burgemeester en schepenen stelt de periode vast waarin de extra inhaalrust
moet worden genomen.
HOOFDSTUK 2. DE OVERUREN
Artikel 184
Dit onderdeel is niet van toepassing op de gemeentesecretaris en de financieel beheerder van de
gemeente.
Deze afdeling is evenmin van toepassing op de personeelsleden die onder het
toepassingsgebied van de Arbeidswet van 16 maart 1971 vallen.
Artikel 185
§1. Onder overuren worden verstaan de uitzonderlijke prestaties die op verzoek van het bestuur
geleverd worden boven op de uren die op grond van de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis
door het personeelslid gepresteerd worden.
Het personeelslid dat overuren presteert, krijgt compenserende inhaalrust. De compenserende
inhaalrust is gelijk aan de duur van de overuren. Het personeelslid wordt verplicht binnen een
periode van 4 maanden de inhaalrust op te nemen.
§2. Als over een periode van 4 maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week
voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse
prestaties, en dit om redenen vreemd aan het personeelslid, wordt aan het personeelslid, met
inbegrip van het personeelslid van het niveau A, het uursalaris uitbetaald.
De extra inhaalrust bedraagt voor alle niveaus, behalve voor niveau A, een extra inhaalrust van
25% per uur voor overuren ongeacht wanneer deze prestaties plaatsvinden.
§3. Aan het personeelslid van niveau A wordt voor elk overuur een uursalaris uitbetaald als over
een periode van 4 maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor
voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties.
Artikel 186
Het personeelslid dat onvoorzien buiten zijn arbeidstijdregeling of permanentieplicht opgeroepen
wordt voor een dringend werk ontvangt per oproep een verstoringstoelage. De verstoringstoelage
bedraagt 2 keer het uurloon.
Als berekeningsbasis voor de toeslag geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de
haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de
gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de
mandaattoelage.
De verstoringstoelage kan mits goedkeuring van het hoofd van het personeel worden omgezet in
inhaalrust.
De verstoringstoelage kan gecumuleerd worden met de toeslag voor overuren.
66
TITEL IV – DE ANDERE TOELAGEN
HOOFDSTUK 1. DE TOELAGE VOOR HET WAARNEMEN VAN EEN HOGERE FUNCTIE
Artikel 187
Het personeelslid dat gedurende tenminste 30 opeenvolgende kalenderdagen een hogere functie
waarneemt overeenkomstig artikel 126, heeft recht op een toelage.
De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat het personeelslid bij een bevordering in
de waargenomen hogere functie zou ontvangen en het salaris dat het personeelslid in zijn
werkelijke functie ontvangt.
Artikel 188
In het salaris, vermeld in artikel 86, tweede lid, zijn inbegrepen:
de haard- of standplaatstoelage;
elke andere salaristoeslag.
HOOFDSTUK 2. DE GEVARENTOELAGE
Artikel 189
Personeelsleden genieten een toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk. Het gaat om
werkzaamheden waarbij de mate van gevaar, hinder of ongezondheid bij normale uitoefening
ervan aanzienlijk toeneemt door de bijzondere omstandigheden van fysieke werkdruk waarin ze
uitgevoerd moeten worden of door het gebruik van schadelijke of gevaarlijke stoffen.
Het uitvoerend orgaan van het bestuur somt in een afzonderlijke lijst de werkzaamheden op die in
aanmerking komen voor de gevarentoelage.
Artikel 190
Het personeelslid dat occasioneel een werk uitvoert dat opgenomen is in de lijst, vermeld in
artikel 188, tweede lid, ontvangt een gevarentoelage, die gelijk is aan:
aantal uren gevaarlijk werk per maand bedrag van de gevarentoelage
minder dan 7 uur 1,10 euro per uur tegen 100%
van 7 tot 25 uur 1,20 euro per uur tegen 100%
meer dan 25 uur 1,25 euro per uur tegen 100%
Artikel 191
Aan het personeelsid dat permanent werkzaamheden als vermeld in artikel 188, uitvoert, wordt
een jaartoelage toegekend. Het bedrag van die jaartoelage is gelijk aan maximaal 10% van de
13de salaristrap van salarisschaal E2 tegen 100%.
HOOFDSTUK 3. DE PERMANENTIETOELAGE
Artikel 192
Personeelsleden die door het hoofd van het personeel worden aangewezen om zich buiten de
normale diensturen thuis beschikbaar te houden voor interventies, genieten een
permanentietoelage.
67
De gemeentesecretaris en de financieel beheerder van de gemeente komen niet in aanmerking
voor een permanentietoelage.
Artikel 193
Het bedrag van de toelage, vermeld in artikel 191, bedraagt 2,01 euro tegen 100% voor elk uur
dat werkelijk aan de permanentie wordt besteed. Dat bedrag is gekoppeld aan de
gezondheidsindex.
HOOFDSTUK 4. DE TOELAGE VOOR OPDRACHTHOUDERSCHAP
Artikel 194
De toelage voor het opdrachthouderschap die de raad met toepassing van artikel 125 instelt, is
gelijk aan 5% van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid.
De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.
Opdrachthouders in een lopende opdracht, die als gevolg van de plaatselijke uitvoering van de
bepalingen van het eerste en het tweede lid een lagere opdrachthouderstoelage zouden krijgen,
behouden hun toelage op persoonlijke titel voor de verdere duur van hun lopende opdracht.
TITEL V. – DE VERGOEDING VOOR REIS- EN VERBLIJFSKOSTEN
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 195
Een dienstreis is de verplaatsing van de woonplaats of de standplaats naar een vooraf bepaalde
bestemming in opdracht of op uitnodiging van de bevoegde hiërarchische meerdere van het
personeelslid.
Artikel 196
Het hoofd van het personeel geeft toestemming voor dienstreizen.
Hij beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is.
Artikel 197
Reiskosten worden, samen met de bewijsstukken, ingediend met een standaardformulier voor de
opgave van de dienstverplaatsing. Het formulier moet binnen een termijn van maximaal 1 maand
na de dienstreis worden ingediend.
HOOFDSTUK 2. DE VERGOEDING VOOR REISKOSTEN
Artikel 198
§1. Het personeelslid dat voor dienstreizen van zijn eigen motorvoertuig gebruik maakt, heeft
recht op een vergoeding van 0,3093 euro per kilometer. De kilometervergoeding dekt alle kosten
die gepaard gaan met het gebruik van het eigen motorvoertuig, met uitzondering van de
parkeerkosten. Onder motorvoertuig wordt verstaan: een auto, motorfiets of bromfiets. Voor
carpooling ontvangt de eigenaar van het voertuig 0,1452 euro extra ongeacht het aantal
medereizigers.
Het personeelslid heeft recht op de terugbetaling van eventuele parkeerkosten.
68
Het personeelslid dat voor dienstreizen van de eigen fiets gebruik maakt, ontvangt 0,15 euro per
kilometer.
§2. De bedragen van de kilometervergoeding worden jaarlijks op 1 juli automatisch aangepast
aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen door de van kracht zijnde bedragen te
vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van
de maand mei van het voorgaande jaar en de teller gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van
de maand mei van het lopende jaar.
Artikel 199
Voor dienstreizen met het openbaar vervoer of per vliegtuig worden de reële kosten vergoed die
het personeelslid bewijst.
HOOFDSTUK 3. DE HOTEL- EN DAGVERGOEDING
Artikel 200
Het personeelslid dat een dienstreis met overnachting maakt, heeft recht op vergoeding van de
kosten voor kamer en ontbijt, maaltijden en eventuele andere kosten. Het personeelslid dient
voor al de gemaakte kosten de originele bewijsstukken in.
TITEL VI – DE SOCIALE VOORDELEN
HOOFDSTUK 1. DE MAALTIJDCHEQUES
Artikel 201
Het personeelslid heeft recht op maaltijdcheques. De waarde van één maaltijdcheque bedraagt
7,00 EUR. De werkgeversbijdrage bedraagt 5,90 EUR.
Bij onvolledige prestaties of prestaties die niet geleverd zijn gedurende het werkjaar, wordt het
bedrag, vermeld in §1, pro rata verminderd.
Met ingang van 1 juni 2014 zal de overschakeling gebeuren van papieren maaltijdcheques naar
elektronische maaltijdcheques. Er is geen omkeerbaarheid mogelijk van elektronische
maaltijdcheques naar papieren maaltijdcheques.
HOOFDSTUK 2. DE HOSPITALISATIEVERZEKERING
Artikel 202
§1. Het bestuur sluit een collectieve hospitalisatieverzekering af voor:
1° de statutaire personeelsleden;
2° de personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van minimaal 1 jaar.
§2. Het bestuur neemt de premie voor de hospitalisatieverzekering voor de personeelsleden die
voltijds of halftijds werken, volledig ten laste. De verzekeringspremie voor de personeelsleden die
minder dan halftijds werken, wordt slechts voor de helft ten laste wordt genomen.
69
Artikel 203
Het bestuur informeert de personeelsleden over de toepassingsvoorwaarden van de
hospitalisatieverzekering.
HOOFDSTUK 3. DE VERGOEDING VAN DE KOSTEN VOOR HET WOON-WERKVERKEER
Artikel 204
Voor het treinvervoer is de tegemoetkoming in de prijs van de treinkaart, geldend als sociaal
abonnement, gelijk aan 100% van dit bedrag voor een treinkaart tweede klas.
Als het personeelslid in eerste klasse reist, betaalt het zelf de supplementaire kosten daarvoor.
Artikel 205
Een maandelijkse fietsvergoeding van 0,20 euro per kilometer wordt toegekend aan het
personeelslid dat de verplaatsing van en naar het werk volledig of gedeeltelijk met de fiets aflegt.
Dit is niet cumuleerbaar met andere vergoedingen van de kosten voor het woon-werkverkeer. Dit
gaat in vanaf 26 april 2010
Artikel 206
Het personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet voor de toekenning van een parkeerkaart door
de bevoegde hogere overheid ontvangt een vergoeding voor de verplaatsing van en naar het
werk met de wagen. Die vergoeding is gelijk aan de kostprijs van een treinkaart tweede klasse
over dezelfde afstand.
HOOFDSTUK 4. DE BEGRAFENISVERGOEDING
Artikel 207
Een vergoeding wegens begrafeniskosten wordt toegekend in geval van overlijden van een
personeelslid.
Artikel 208
Als een personeelslid overlijdt, wordt aan de persoon of personen die de kosten voor de
begrafenis hebben gedragen, een begrafenisvergoeding toegekend die overeenstemt met het
geïndexeerde maandsalaris van het personeelslid, eventueel verhoogd met de haard- en
standplaatstoelage of met om het even welke andere salaristoeslag. Het geïndexeerde
maandsalaris wordt omgezet in een maandsalaris voor voltijdse prestaties als het overleden
personeelslid deeltijds werkte.
De begrafenisvergoeding mag niet meer bedragen dan 1/12 van het bedrag, vastgesteld met
toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april
1971.
De vergoeding wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag van een vergoeding die
krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen wordt toegekend.
70
DEEL 9 VERLOVEN EN AFWEZIGHEDEN
TITEL I - ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK 1. DEFINITIES DIENSTACTIVITEIT EN NON-ACTIVITEIT
Artikel 209
§1. Het statutaire personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende
administratieve toestanden:
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit.
§2. Het statutaire personeelslid kan zich ook in een toestand van disponibiliteit bevinden.
§3. Het statutaire personeelslid is bij verlof of afwezigheid in dienstactiviteit, als het statutaire
personeelslid op dat ogenblik het recht op het salaris behoudt.
§4. Het statutaire personeelslid is in non-activiteit bij verlof of afwezigheid, als het statutaire
personeelslid op dat ogenblik geen recht heeft op zijn salaris, tenzij in de gevallen die anders
bepaald zijn in dit deel.
Artikel 210
Het statutaire personeelslid kan niet in disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden gesteld of
gehouden, na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.
Artikel 211
Een personeelslid dat zonder toestemming of geldige reden afwezig is, bevindt zich in een
toestand van non-activiteit.
Een personeelslid dat afwezig is ten gevolge van de toepassing van een schorsing of tuchtstraf
zoals bedoeld in artikel 131 tot en met 136 GD, bevindt zich in een toestand van dienstactiviteit.
Een personeelslid dat afwezig is in geval van overmacht bevindt zich in een toestand van
dienstactiviteit. Het personeelslid mag om uitleg verzocht worden over de aard en de
omstandigheden van de overmacht. Het personeelslid mag de overmacht aantonen met alle
gebruikelijke rechtsmiddelen, zoals documenten, attesten en getuigenverklaringen.
Artikel 212
De periode van deelname aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met
dienstactiviteit, behalve wat het recht op salaris betreft.
HOOFDSTUK 2. DEFINITIES VERLOF EN WERKDAGEN
Artikel 213
Voor de toepassing van dit boekdeel betekent het begrip “werkdagen” de dagen waarop het
personeelslid verplicht is te werken krachtens de arbeidsregeling die het is opgelegd.
71
Artikel 214
De bepalingen van dit boekdeel doen voor de niet-vastbenoemden geen afbreuk aan de wetten
op de sociale zekerheid waaraan zij ten volle onderworpen blijven.
Artikel 215
Alle verloven worden toegekend door, of onder verantwoordelijkheid van het hoofd van het
personeel, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald in deze rechtspositieregeling.
Artikel 216
Voor personeelsleden met een specifieke arbeidsregeling worden de omrekeningsregels
toegepast voor bepaalde in werkdagen uitgedrukte verloven of ziektecontingenten zonder dat het
totale aantal toegekende dagen per soort verlof overschreden wordt.
TITEL II – DE JAARLIJKSE VAKANTIEDAGEN EN FEESTDAGEN
HOOFDSTUK 1. JAARLIJKSE VAKANTIEDAGEN
Artikel 217
§1. Het voltijds werkend personeelslid heeft bij in diensttreding jaarlijks recht op 32 werkdagen
betaalde vakantie. Het personeelslid heeft recht op 1 extra werkdag betaalde vakantie na het
verstrijken van 5 jaar, 10 jaar en 15 jaar dienstanciënniteit.
De vakantiedagen worden genomen naar keuze van het personeelslid, met inachtneming van de
behoeften van de dienst.
De aanvraag wordt ingediend bij de hiërarchisch meerdere die door het hoofd van het personeel
hiervoor werd aangeduid en dit minstens 3 werkdagen vooraf.
§2. In afwijking van §1, tweede lid, kan het personeelslid 4 dagen vakantie nemen, zonder dat het
dienstbelang kan worden ingeroepen om het verlof te weigeren.
Artikel 218
Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen. Bij afwezigheden
zonder recht op salaris of afwezigheden wegens deeltijdse prestaties wordt het recht op betaalde
vakantie zoals bepaald in artikel 217§1 verhoudingsgewijze verminderd. Als deze berekening
leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal vakantiedagen waarop het personeelslid recht
heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
Als een personeelslid in de loop van eenzelfde jaar meerdere periodes van niet-gelijkgestelde
afwezigheden zonder recht op salaris bekomt of 1 of meerdere wijzigingen van het aantal uren
wekelijkse prestaties, dan wordt bij de berekening van het aantal vakantiedagen telkens rekening
gehouden met de bedoelde afwezigheden of de deeltijdse prestaties alsof ze een geheel
vormden.
Periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering worden
gelijkgesteld met periodes met recht op salaris. Het aantal vakantiedagen worden in dat geval
dus niet verminderd.
Periodes van disponibiliteit wegens ziekte worden gelijkgesteld met periodes met recht op salaris.
Het aantal vakantiedagen wordt in dat geval dus niet verminderd.
72
Periodes van disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden in het jaar van de weder in
diensttreding gelijkgesteld met de periodes met recht op salaris. Het aantal vakantiedagen
worden niet verminderd.
Als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt,
worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd. Als deze berekening leidt tot een niet
geheel getal wordt het aantal vakantiedagen, waarop het personeelslid recht heeft, afgerond naar
boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
Artikel 219
Als een personeelslid ziek wordt voor de aanvang van een vakantiedag of periode van
vakantiedagen, dan wordt, indien de ziekte wordt gedekt door een doktersgetuigschrift, de
vakantie opgeschort.
Als een personeelslid tijdens zijn vakantie ziek wordt of in een ziekenhuis wordt opgenomen, dan
wordt, indien gedekt door een doktersgetuigschrift, de vakantie opgeschort vanaf de eerste dag
ziekte.
Wanneer er zich tijdens de vakantie feiten voordoen die aanleiding geven tot een
omstandigheidsverlof, wordt dit verlof in vermindering gebracht van het vakantieverlof.
HOOFDSTUK 2. DE FEESTDAGEN
Artikel 220
§1. Het personeelslid heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen: 1 januari, 2 januari,
paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1
november, 2 november, 11 november, 25 december, 26 december.
§2. Wanneer 1 of meerdere van deze feestdagen samenvalt met een zaterdag, zondag of een
andere feestdag, dan wordt deze vervangen door een vrij te bepalen dag. Indien de feestdag op
een zaterdag of zondag valt en deze dag deel uitmaakt van het normale arbeidsrooster van het
personeelslid, wordt deze dag niet gecompenseerd door een vrij te bepalen dag maar moet de
dag zelf worden opgenomen. Indien de feestdag valt op een inactiviteitdag wordt deze vervangen
door een vrij te bepalen dag.
TITEL III – BEVALLINGSVERLOF EN OPVANGVERLOF
HOOFDSTUK 1. HET BEVALLINGSVERLOF
Artikel 221
§1 Op verzoek van de werkneemster moet de werkgever haar verlof geven ten vroegste vanaf de
zesde week vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week vóór deze
datum wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
De werkneemster bezorgt hem ten laatste 7 weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling
of 9 weken vóór deze datum wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht, een
geneeskundig voorschrift waaruit deze datum blijkt. Zo de bevalling eerst plaats heeft na de door
de geneesheer voorziene datum, wordt het verlof tot de werkelijke datum van de bevalling
verlengd. De werkneemster mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende dag die de
73
vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het verstrijken van een periode van 9 weken
die begint te lopen op de dag van de bevalling.
§2 Op haar verzoek wordt de arbeidsonderbreking na de negende week verlengd met een
periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gewerkt heeft
vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week
wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte,
verminderd met de dagen waarop gewerkt werd tijdens de periode van 7 dagen die de bevalling
voorafgaat.
§3 Het vast aangestelde en het op proef benoemde statutaire personeelslid behoudt het recht op
salaris tijdens het bevallingsverlof, op voorwaarde dat de betrokkene alle beroepswerkzaamheid
staakt. Contractuelen vallen onder de regeling van gewaarborgd loon en
moederschapsuitkeringen.
Artikel 222
Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de werkneemster de periode van
arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd overeenkomstig artikelen 221 §2
verlengd met een periode van maximaal 2 weken.
Bij verlenging van de postnatale rustperiode, wordt het vast aangestelde statutaire personeelslid
tijdens de duur van die verlenging doorbetaald.
Contractuelen vallen onder de regeling van gewaarborgd loon en moederschapsuitkeringen.
Hetzelfde geldt voor statutairen op proef.
Artikel 223
§1. Als de moeder overlijdt, heeft het personeelslid dat vader is van het kind, recht op
vaderschapsverlof, dat niet langer mag duren dan het deel van het bevallingsverlof dat nog niet
opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden.
§2. Bij opname van de moeder in een ziekenhuis heeft het personeelslid dat vader is van het
kind, recht op vaderschapsverlof, dat op zijn vroegst een aanvang neemt vanaf de achtste dag, te
rekenen na de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de moeder meer dan 7 dagen
opgenomen is in het ziekenhuis en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Het vaderschapsverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken
van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het
ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
§3. Het vaderschapsverlof, vermeld in §1 en §2, is bezoldigd. Contractuelen vallen onder de
regeling van gewaarborgd loon en moederschapsuitkeringen. Hetzelfde geldt voor statutairen op
proef.
HOOFDSTUK 2. HET OPVANGVERLOF
Artikel 224
Het statutaire personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn
gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij. De uitoefening van het recht op
adoptieverlof moet een aanvang nemen binnen 2 maanden die volgen op de inschrijving van het
kind als lid van het gezin van de werknemer.
Het opvangverlof bedraagt ten hoogste 6 weken indien het kind de leeftijd van 3 jaar nog niet
heeft bereikt. Indien het kind de leeftijd van 3 jaar heeft bereikt, bedraagt het opvangverlof ten
hoogste 4 weken. De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen
74
kind een handicap heeft. Het adoptieverlof moet opgenomen worden in een aaneengesloten
periode.
De uitoefening van het recht op adoptieverlof neemt een einde op het ogenblik waarop het kind
de leeftijd van 8 jaar bereikt. Het adoptieverlof moet opgenomen worden in een aaneengesloten
periode.
Als slechts een van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan
alleen die persoon het verlof genieten.
Tijdens het opvangverlof behoudt het statutaire personeelslid het recht op zijn gebruikelijke
salaris. Contractuele personeelsleden genieten van een uitkering.
TITEL IV - VERLOF WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Artikel 225
Het personeelslid dat afwezig is wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte of
een ongeval, krijgt hiervoor verlof.
Artikel 226
Het personeelslid met verlof wegens arbeidsongeschiktheid staat onder het toezicht van een
geneeskundig controleorgaan dat wordt aangeduid door de werkgever.
Het personeelslid is verplicht zijn diensthoofd of de personeelsdienst onmiddellijk op de hoogte te
stellen van de arbeidsongeschiktheid en uiterlijk binnen het eerste uur van aanvang van de
normale arbeidsprestatie. Deze regeling geldt ook voor de verlenging van het verlof wegens
arbeidsongeschiktheid.
Het personeelslid bezorgt het geneeskundig controleorgaan een geneeskundig getuigschrift en
dit uiterlijk binnen 1 werkdag, te rekenen vanaf het begin van de afwezigheid wegens
arbeidsongeschiktheid, behalve in geval van overmacht. Het geneeskundig getuigschrift maakt
melding van de arbeidsongeschiktheid alsmede de vermoedelijke duur ervan, de plaats van
verblijf tijdens de arbeidsongeschiktheid wanneer die verschilt van het door de werkgever
gekende adres, en of het personeelslid zijn plaats van verblijf al dan niet mag verlaten.
Behoudens in geval van overmacht kan het laattijdig bezorgen van het getuigschrift leiden tot het
verlies van het recht op het loon dat de werkgever voor de dagen van arbeidsongeschiktheid
voorafgaand aan de dag van verzending van het getuigschrift zou verschuldigd geweest zijn, in
geval de dagen van afwezigheid tijdig zouden gerechtvaardigd geweest zijn als afwezigheid
wegens arbeidsongeschiktheid.
Artikel 227
§1 Het statutaire personeelslid dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en
invaliditeitsverzekering, heeft recht op verlof wegens arbeidsongeschiktheid volgens een stelsel
van ziektekredietdagen. Voor opgenomen ziektekredietdagen wordt het gewone salaris betaald.
De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van 21 werkdagen per jaar
volledige dienstactiviteit. Bij aanvang, en na de eventuele periode van recht op ziekte-uitkering in
het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, wordt aan een statutair personeelslid
onmiddellijk een krediet van 63 dagen toegestaan. Aanvullende ziektekredietdagen worden
nadien toegestaan voor het vierde jaar en de daaropvolgende jaren die recht geven op
ziektekrediet.
§2 Periodes van disponibiliteit wegens arbeidsongeschiktheid komen niet in aanmerking voor de
vaststelling van het jaarlijkse aantal ziektekredietdagen.
75
Bij bepaling van het jaarlijks ziektekrediet wordt verhoudingsgewijze rekening gehouden met de
periodes van non-activiteit en van disponibiliteit, die geen recht geven op ziektekrediet.
Als deze berekening leidt tot een niet geheel getal wordt het aantal ziektekredietdagen waarop
het personeelslid recht heeft afgerond naar boven, tot het eerstvolgende gehele getal.
§3. Ziektekredietdagen, opgebouwd bij vorige publieke werkgevers, worden eveneens in rekening
gebracht. De berekening gebeurt op dezelfde wijze als voor de periodes in dienst van het
bestuur, en met aftrek van de bij de vorige publieke werkgevers opgenomen ziektedagen.
De afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid van de personeelsleden met een specifieke of
deeltijdse werktijdregeling wordt pro rata berekend.
Artikel 228
Zodra de aanstellende overheid heeft vastgesteld dat een statutair personeelslid zijn
ziektekrediet, vermeld in artikel 227, heeft opgebruikt, en als het betrokken personeelslid nog
altijd arbeidsongeschikt is, kan het bestuur het personeelslid doorverwijzen naar de federale
medische dienst Medex die bevoegd is voor de eventuele verklaring tot definitieve
ongeschiktheid, met het oog op een eventuele vervroegde pensionering om
gezondheidsredenen.
Artikel 229
Het statutaire personeelslid dat tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een
buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling op pensioen wordt gesteld wegens
invaliditeit en een pensioenuitkering van die overheid of die instelling ontvangt, kan voor het
ziektekrediet, vermeld in artikel 227, is opgebruikt, definitief ongeschikt worden verklaard.
Artikel 230
§1. Een statutair personeelslid dat na een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid of ongeval
van gemeen recht geschikt wordt geacht om zijn functie weer op te nemen met deeltijdse
prestaties, kan toestemming krijgen zijn functie opnieuw op te nemen met een deeltijds
uurrooster van ten minste de helft van het normale uurrooster van het betrokken personeelslid.
De toestemming wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 maanden.
Onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze als bij het toestaan van de eerste periode van
deeltijdse prestaties wegens arbeidsongeschiktheid kan het bestuur de periode van deeltijdse
prestaties wegens arbeidsongeschiktheid meermaals verlengen met een periode van telkens ten
hoogste 3 maanden.
§2. De afwezigheid van het statutaire personeelslid tijdens een periode van deeltijdse prestaties
wegens arbeidsongeschiktheid wordt beschouwd als verlof wegens arbeidsongeschiktheid. De
afwezigheid wordt dan pro rata aangerekend op het aantal nog beschikbare ziektekredietdagen.
Artikel 231
§1. Verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar
aanleiding van:
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg naar en van het werk;
3° een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde;
4° een beroepsziekte;
5° de vrijstelling van arbeid van het zwangere personeelslid of het personeelslid dat
borstvoeding geeft en dat werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld
werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is;
76
6° de dagen afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid die zich voordoen binnen 6
weken voor de werkelijke bevallingsdatum. Bij de geboorte van een meerling wordt
die periode verlengd tot 8 weken.
Die dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het beschikbare ziektekrediet, vermeld in
artikel 227, behalve voor de toepassing van artikel 228, wat de afwezigheden, vermeld in artikel
231 §1, 1° tot en met 4°, betreft.
§2. In de gevallen waarin de afwezigheid door de oorzaken, vermeld in §1, 1° tot en met 4°, te
wijten is aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het statutaire personeelslid het salaris
alleen als voorschot, dat nadien verrekend wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding
en dat op de derde te verhalen is.
Om het salaris als voorschot te kunnen verkrijgen, moet het personeelslid zijn bestuur in alle
rechten, vorderingen en rechtsmiddelen laten treden die de getroffene kan doen gelden tegen de
persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval, tot het bedrag van het salaris.
TITEL V - DE DISPONIBILITEIT
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 232
De aanstellende overheid van het betrokken statutaire personeelslid neemt de beslissing om het
statutaire personeelslid in disponibiliteit te stellen.
Artikel 233
Het wachtgeld wordt berekend op de bezoldigingsonderdelen die ook voor de vaststelling van de
pensioenen in aanmerking komen.
Artikel 234
De tijd die een statutair personeelslid doorbrengt in de stand disponibiliteit moet worden
aangerekend als dienstactiviteit.
Elk statutair personeelslid dat in disponibiliteit werd gesteld, moet aan het uitvoerend orgaan een
adres bekendmaken in één van de lidstaten van de EU, waar hem de beslissingen die op hem
betrekking hebben, kunnen worden bezorgd.
HOOFDSTUK 2. DE DISPONIBILITEIT WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID TEN GEVOLGE VAN
ZIEKTE OF INVALIDITEIT
Artikel 235
§1. Een statutair personeelslid dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en
invaliditeitsverzekering, kan bij afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van
ziekte of invaliditeit in disponibiliteit worden gesteld op het ogenblik dat het personeelslid het
totale aantal beschikbare ziektekredietdagen, toegekend volgens de bepalingen van zijn
rechtspositieregeling, heeft opgebruikt.
§2. De disponibiliteit wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of invaliditeit houdt op
telkens als de toestand van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of invaliditeit ophoudt te
77
bestaan, of als het betrokken statutaire personeelslid, al dan niet vervroegd, op pensioen wordt
gesteld.
Voor de vaststelling en rechtvaardiging van de toestand van arbeidsongeschiktheid wegens
ziekte of invaliditeit gelden dezelfde regels als voor een arbeidsongeschikt of invalide statutair
personeelslid dat zijn beschikbare ziektekrediet nog niet volledig heeft opgebruikt.
§3. Het statutaire personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens arbeidsongeschiktheid ten
gevolge van ziekte of invaliditeit, behoudt zijn aanspraken op verhoging in salaris.
Artikel 236
§1 Het statutaire personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens arbeidsongeschiktheid ten
gevolge van ziekte of invaliditeit, ontvangt een wachtgeld, gelijk aan 60% van het laatste
activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens de regels die van
toepassing zouden zijn geweest als het personeelslid nog in effectieve actieve dienst was
gebleven.
§2. Het bedrag van dat wachtgeld mag evenwel in geen geval minder bedragen dan:
1° de vergoedingen die betrokkene in dezelfde toestand zou hebben verkregen met toepassing
van de regeling voor contractuele werknemers in het kader van de sociale verzekering bij
arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of invaliditeit;
2° het pensioen dat de betrokkene verkregen zou hebben bij vervroegde pensionering op
dezelfde dag waarop de toestand van disponibiliteit wegens arbeidsongeschiktheid ten gevolge
van ziekte of invaliditeit ingaat.
HOOFDSTUK 3. DE DISPONIBILITEIT WEGENS AMBTSOPHEFFING
Artikel 237
§1. De vast aangestelde statutaire personeelsleden die in disponibiliteit wegens ambtsopheffing
zijn gesteld, behouden hun aanspraken op verhoging in salaris. Zij genieten een wachtgeld,
gebaseerd op het laatste activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens
de regels die van toepassing zouden zijn geweest als zij nog in effectieve actieve dienst waren
gebleven.
§2. Het eerste en het tweede jaar is het wachtgeld gelijk aan het laatste activiteitssalaris en de
ontwikkeling ervan, vermeld in §1. Elk jaar dat daarop volgt wordt het met 20% verminderd. Het
wachtgeld mag echter, binnen de grens van 40/40, niet lager zijn dan zoveel maal 1/40 van het
laatste activiteitssalaris als het statutaire personeelslid, op de datum van de
indisponibiliteitsstelling wegens ambtsopheffing, jaren werkelijke dienst in de openbare sector
heeft.
§3. Als tijdens de disponibiliteit wegens ambtsopheffing de organieke salarissen van het
personeel worden gewijzigd, dan wordt het wachtgeld aangepast aan het nieuwe fictieve laatste
activiteitssalaris, dat zal worden berekend rekening houdend met de omschakelingsprincipes van
de herziening van de salarisschalen en uitgaande van het vroegere laatste activiteitssalaris dat
als basis heeft gediend om het vroegere wachtgeld te berekenen.
§4. In geen geval mag de disponibiliteit wegens ambtsopheffing in het totaal, en al dan niet met
onderbroken periodes, de duur van de werkelijke overheidsdiensten van het statutaire
personeelslid overtreffen, met inbegrip van de tijdelijke en contractuele diensten in de publieke
sector, maar met uitsluiting van de militaire diensten die voor de vermelde overheidsdiensten
werden volbracht.
78
Het statutair personeelslid kan door het bestuur niet meer dan tweemaal in disponibiliteit wegens
ambtsopheffing worden gesteld.
Artikel 238
§1. De statutaire personeelsleden in disponibiliteit wegens ambtsopheffing kunnen opnieuw in
actieve dienst worden geroepen. Voor de vacante betrekkingen bij het bestuur waartoe zij
behoren, genieten zij de voorkeur, als zij beantwoorden aan de reglementaire voorwaarden om
die betrekkingen te verkrijgen. Bij keuzemogelijkheid uit meerdere in disponibiliteit wegens
ambtsopheffing gestelde statutaire personeelsleden moet met het aantal dienstjaren en met de
voor de vacante betrekking vereiste bijzondere geschiktheden rekening worden gehouden.
§2. Als een statutair personeelslid in disponibiliteit wegens ambtsopheffing weer in actieve dienst
geroepen wordt, dan moet dat zo spoedig mogelijk gebeuren. Het statutaire personeelslid kan
echter het bestuur om een wachttermijn van 1 maand verzoeken, die ingaat op de eerste dag van
de maand die volgt op de maand van ontvangst van de individuele betekening van de beslissing
van het bestuur om een einde te stellen aan de disponibiliteit wegens ambtsopheffing door
toewijzing van een nieuwe statutaire betrekking.
Als het statutaire personeelslid tijdens zijn indisponibiliteitsstelling een andere beroepsactiviteit
heeft gevonden, dan heeft hij recht op een uitstel van maximaal 3 maanden, als hij opnieuw in
actieve dienst wordt geroepen.
TITEL VI – HET VERLOF VOOR OPDRACHT
Artikel 239
Het vast aangestelde statutaire personeelslid krijgt verlof om:
1° een functie uit te oefenen op een kabinet, of in voorkomend geval bij de entiteiten met politieke
functie ter vervanging van het kabinet, van een federaal minister, staatssecretaris of
regeringscommissaris, een lid van de regering van een gemeenschap of een gewest, een
provinciegouverneur, de gouverneur of de vice-gouverneur van het administratief arrondissement
Brussel-Hoofdstad, of de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, een
gedeputeerde, een burgemeester of schepen, een Europees commissaris;
2° op verzoek van de voorzitter van een erkende politieke groep of fractie, een functie uit te
oefenen bij een erkende politieke groep van de wetgevende vergaderingen van de federale
overheid, van de gemeenschappen en de gewesten of van de EU, bij de voorzitter van een
dergelijke groep, of bij een erkende fractie van een gemeenteraad of een provincieraad;
3° een externe opdracht uit te voeren waarvan de raad het algemeen belang erkent. Onder een
dergelijke opdracht wordt in ieder geval verstaan de uitoefening van nationale en internationale
opdachten, aangeboden door een regering of een internationale instelling, en de internationale
opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of
humanitaire hulp.
Artikel 240
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit, behalve voor wat de bezoldiging betreft.
Het verlof voor opdracht is een gunst en moet verzoenbaar zijn met de goede werking van het
bestuur.
Een eventuele weigering van een verlof voor opdracht gebeurt op gemotiveerde wijze.
79
Het statutaire personeelslid kan het toegestane verlof voor opdracht te allen tijde opzeggen, mits
eerbiediging van een termijn van minimum 3 maanden, tenzij het bestuur een kortere termijn
aanvaardt.
De mededeling en de vroegtijdige opzegging dient schriftelijk te gebeuren. De termijn neemt
aanvang de eerstvolgende maand.
TITEL VI BIS. TERBESCHIKKINGSTELLING
Artikel 241
§1. Met toepassing van artikel 104 §4, artikel 104bis, artikel 195 §2 en artikel 230 van het
Gemeentedecreet en onder de voorwaarden die in dit hoofdstuk bepaald worden kan het vast
aangestelde statutair personeelslid ter beschikking gesteld worden van een gebruiker.
§2. In toepassing van artikel 144bis van de Nieuwe Gemeentewet kan het contractueel
aangestelde personeelslid ter beschikking gesteld worden van een gebruiker, onder de
voorwaarden bepaald in artikel 144bis van de Nieuwe Gemeentewet, en aangevuld met de
voorwaarden die in dit hoofdstuk verder bepaald worden.
§3. Tenzij de arbeidsrelatie tussen gemeente en personeelslid intuitu personae werd afgesloten,
kan het personeelslid zich niet verzetten tegen een gehele of gedeeltelijke overdracht van
werkgeversgezag.
Artikel 242
§1. Naast de gemeente oefent ook de gebruiker werkgeversgezag uit over het ter beschikking
gesteld personeelslid. De gebruiker kan instructies en bevelen geven, en afspraken maken met
het personeelslid.
§2. Het ter beschikking gesteld personeelslid is onderworpen aan de arbeidsorganisatie van de
gebruiker. Met arbeidsorganisatie wordt in dit geval onder meer bedoeld: de arbeidsduur, de
feestdagenregeling, de zondagsrust, de vrouwenarbeid, de arbeid van jeugdige personen, de
nachtarbeid of het welzijn op het werk.
§3. Het arbeidsreglement van de gebruiker is van toepassing op het personeelslid tijdens de tijd
dat hij ter beschikking staat van de gebruiker.
§4. De gemeente beslist na overleg met de gebruiker over de toekenning van verloven en
afwezigheden aan het ter beschikking gesteld personeelslid. De gemeente zoekt in overleg met
de gebruiker naar een oplossing om de tijdelijke of definitieve afwezigheid op te vangen.
§5. De gemeente evalueert het ter beschikking gesteld personeelslid op basis van een verslag
van de gebruiker.
§6. De gemeente kan in voorkomend geval een tuchtprocedure tegen het ter beschikking gesteld
personeelslid opstarten op verslag van de gebruiker.
Artikel 243
De terbeschikkingstelling van het vast aangestelde statutair personeelslid is onderworpen aan
volgende voorwaarden:
1° De terbeschikkingstelling moet een beperkte tijd hebben.
2° De arbeidsvoorwaarden en het salaris, met inbegrip van de vergoedingen, voordelen, verloven
en afwezigheden, van het ter beschikking gesteld personeelslid worden exclusief vastgesteld
80
door de gemeente. De gemeente betaalt het salaris, eventueel aangevuld met toelagen en
vergoedingen, rechtstreeks aan het ter beschikking gesteld personeelslid. In de overeenkomst
tussen gemeente en gebruiker wordt de eventuele terugbetaling van de werkgeverskosten
geregeld.
3° Gedurende de periode waarin het vast aangestelde personeelslid ter beschikking van de
gebruiker wordt gesteld is de gebruiker verantwoordelijk voor de toepassing van de bepalingen
van de wetgeving inzake de reglementering en de bescherming van de arbeid die gelden op de
plaats van het werk zoals bedoeld bij artikel 19 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de
tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van
gebruikers.
4° De voorwaarden en de duur van de terbeschikkingstelling evenals de aard van de opdracht
moeten worden vastgesteld in de overeenkomst, afgesloten door de aanstellende overheid en de
gebruiker.
Artikel 244
Met toepassing van artikel 104bis derde lid van het Gemeentedecreet beslist de aanstellende
overheid over de individuele terbeschikkingstelling van het personeelslid en sluit de
overeenkomst van terbeschikkingstelling af.
TITEL VII – OMSTANDIGHEIDSVERLOF
Artikel 245
Het personeelslid krijgt omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:
huwelijk van het personeelslid of het afleggen van een
verklaring van wettelijke samenwoning door het personeelslid,
vermeld in artikel 1475 tot en met 1479 van het Burgerlijk
Wetboek, met uitzondering van het afleggen van een
verklaring van samenwoning van bloed- of aanverwanten:
4 werkdagen, op te nemen binnen een
termijn van 14 kalenderdagen voor of
na het huwelijk
bevalling van de echtgenote of samenwonende partner, of ter
gelegenheid van de geboorte van een kind dat wettelijk
afstamt van de werknemer:
Statutair:
10 werkdagen
Contractueel:
10 werkdagen
De eerste 3 werkdagen vallen ten laste
van het bestuur, de resterende 7
werkdagen zijn ten laste van het
ziekenfonds
overlijden van de samenwonende of huwelijkspartner, een
bloed- of aanverwant in de eerste graad van het
personeelslid, of van de samenwonende of huwelijkspartner:
4 werkdagen, op te nemen binnen een
termijn van 14 kalenderdagen na
overlijden
huwelijk van een kind van het personeelslid, van de
samenwonende of huwelijkspartner:
2 werkdagen, op te nemen binnen een
termijn van 14 kalenderdagen voor of
na het huwelijk
overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid
of de samenwonende partner in om het even welke graad, die
onder hetzelfde dak woont als het personeelslid of de
samenwonende partner:
2 werkdagen, op te nemen binnen een
termijn van 14 kalenderdagen na
overlijden
overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid
of de samenwonende partner in de tweede graad, een
overgrootouder of een achterkleinkind, niet onder hetzelfde
dak wonend als het personeelslid of de samenwonende
partner:
1 werkdag
81
huwelijk van een bloed- of aanverwant:
in de eerste graad, die geen kind is;
in de tweede graad, van het personeelslid, de
samenwonende of huwelijkspartner:
de dag van het huwelijk
priesterwijding of intrede in het klooster van een kind van de
werknemer, van de samenwonende of huwelijkspartner, of
van een broer, zuster, schoonbroer of schoonzuster van de
werknemer:
de dag van de rooms-katholieke
plechtigheid of een daarmee
overeenstemmende plechtigheid bij
een andere erkende eredienst
plechtige communie van een kind van de
werknemer of van de samenwonende of
huwelijkspartner;
deelneming van een kind van de werknemer of
van de samenwonende of huwelijkspartner aan
het feest van de vrijzinnige jeugd;
deelneming van een kind van de werknemer of
van de samenwonende of huwelijkspartner aan
een plechtigheid in het kader van een erkende
eredienst die overeenstemt met de rooms-
katholieke plechtige communie:
de dag van de plechtigheid, of, als dat
een zon-, feest- of inactiviteitsdag is,
de eerstvolgende werkdag
gehoord worden door de vrederechter in het kader van de
organisatie van de voogdij over een minderjarige:
de nodige tijd, maximaal 1 dag
deelneming aan een assisenjury, oproeping als getuige voor
de rechtbank of persoonlijke verschijning op aanmaning van
de arbeidsrechtbank:
de nodige tijd
Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en is in alle gevallen bezoldigd,
met uitzondering van een deel van het vaderschapsverlof voor contractuele personeelsleden in
de gevallen zoals hierboven omschreven worden.
TITEL XII I – HET ONBETAALDE VERLOF
HOOFDSTUK 1. ONBETAALD VERLOF ALS RECHT
Artikel 246
§1 Het personeelslid heeft het recht om tijdens de loopbaan twaalf maanden voltijds de loopbaan
te onderbreken in periodes van minimaal een maand. Zodra het personeelslid 55 jaar is, verwerft
het een bijkomend recht om twaalf maanden voltijds de loopbaan te onderbreken, te nemen in
periodes van minimaal een maand.
Het personeelslid heeft het recht om tijdens de loopbaan gedurende zestig maanden
de prestaties te verminderen tot 80% of tot 50% van een voltijdse betrekking. Dat deeltijdse
onbetaalde verlof kan alleen genomen worden in periodes van minimaal drie maanden. Zodra het
personeelslid 55 jaar is, heeft hij altijd het recht om de prestaties te verminderen tot 80% of tot
50% van een voltijdse betrekking.
§2 Als een vast aangesteld statutair personeelslid binnen de diensten van het bestuur een
contractuele betrekking, een mandaat, een tijdelijke aanstelling of een andere functie waaraan
een proeftijd verbonden is, opneemt, wordt ambtshalve onbetaald verlof toegestaan voor
maximaal de duur van het mandaat, de tijdelijke aanstelling of de proeftijd.
82
Het vast aangestelde statutaire personeelslid dat een mandaat opneemt bij een ander
bestuur, kan ambtshalve onbetaald verlof krijgen voor de duur van het mandaat.
Artikel 247
§1 Het verlof is gelijkgesteld met dienstactiviteit.
§2 Onder voorbehoud van andersluidende dwingende wetgeving is gedeeltelijk onbetaald verlof
niet mogelijk met andere systemen van verminderde prestaties. Het personeelslid in gedeeltelijk
onbetaald verlof wordt niet gemachtigd om verminderde prestaties om welke reden dan ook uit te
oefenen. Wanneer het personeelslid in een systeem van gedeeltelijk onbetaald verlof stapt wordt
automatisch een einde gemaakt aan andere systemen van verminderde prestaties.
Dit betekent onder meer:
1° Arbeidsongeschiktheid, andere dan de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een
arbeidsongeval of een beroepsziekte, maakt geen einde aan het toegekende gedeeltelijk
onbetaald verlof. De dagen (of bij proratering, de uren) afwezigheid wegens
arbeidsongeschiktheid met oorzaak privé-leven worden aangerekend op het ziektekrediet voor de
dagen, respectievelijk uren, dat het personeelslid prestaties moest verrichten als hij niet
arbeidsongeschikt was geweest.
2° Een feestdag maakt geen einde aan het toegekende onbetaald verlof. Het toegekende
onbetaald verlof wordt evenmin geschorst.
3° Gedeeltelijk onbetaald verlof is cumuleerbaar met jaarlijkse vakantie en ook met
omstandigheidsverlof. De dagen (of bij proratering, de uren) vakantie resp. omstandigheidsverlof
worden aangerekend voor zover het personeelslid op de betrokken dag(en) prestaties moest
verrichten.
Het gedeeltelijk onbetaald verlof telt niet mee voor de opbouw van jaarlijkse vakantie.
§3 Onder voorbehoud van andersluidende dwingende wetgeving is volledig onbetaald verlof niet
mogelijk met andere verloven en afwezigheden.
Dit betekent onder meer:
1° Arbeidsongeschiktheid, andere dan de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een
arbeidsongeval of een beroepsziekte, maakt geen einde aan het toegekende volledig onbetaald
verlof. Het toegekende volledig onbetaald verlof blijft doorlopen; het wordt niet geschorst.
2° Een feestdag maakt geen einde aan het toegekende onbetaald verlof. Het toegekende
onbetaald verlof wordt evenmin geschorst.
3° Volledig onbetaald verlof is niet cumuleerbaar met jaarlijkse vakantie of met
omstandigheidsverlof. Indien het personeelslid nog vakantiedagen heeft staan worden eerst deze
vakantiedagen opgenomen.
Het volledig onbetaald verlof telt niet mee voor de opbouw van jaarlijkse vakantie.
§4 Het personeelslid dat onbetaald verlof heeft gekregen kan vervroegd terugkeren na een
opzegtermijn van 3 maanden, die ingaat vanaf de eerste van de maand volgend op de vraag tot
vervroegde terugkeer. In situaties van overmacht of wanneer de goede werking van de openbare
dienst hierdoor niet wordt verstoord kan het personeelslid sneller dan na 3 maanden terug
komen. Het hoofd van het personeel beoordeelt de gegrondheid van de aangevoerde overmacht
en/of de impact op de werking van de openbare dienst en neemt de beslissing.
Als het hoofd van het personeel zelf zijn onbetaald verlof voortijdig wil beëindigen, beslist het
college.
Artikel 248
§1 Met toepassing van artikel 211ter van het Rechtspositiebesluit Gemeente- en
Provinciepersoneel van 7 december 2007, worden, naast de personeelsleden die volgens artikel
211bis expliciet uitgesloten zijn, volgende personeelscategorieën uitgesloten van het voordeel
83
van het recht op onbetaald verlof om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de
dienst:
1° De personeelsleden op A-niveau. Deze personeelsleden hebben echter wel recht op
onbetaald verlof wanneer zij hun voltijdse arbeidsprestaties met een vijfde onderbreken.
2° Het personeelslid met minder dan 12 maanden graadanciënniteit.
§2 Het personeelslid dat onbetaald verlof wil opnemen vraagt dit minstens 6 maanden op
voorhand aan.
§3 Het hoofd van het personeel beslist over de aanvraag. Zo kan hij:
1° Het onbetaald verlof toestaan;
2° Het onbetaald verlof weigeren als de aanvraag niet voldoet aan alle voorwaarden die opgelegd
worden in artikel 210 en 211ter van het Rechtspositiebesluit Gemeente- en Provinciepersoneel
van 7 december 2007, aangevuld met de voorwaarden opgelegd in artikel 247 en artikel 248 van
deze rechtspositieregeling;
3° De ingangsdatum van het onbetaald verlof uitstellen om redenen die inherent zijn aan de
goede werking van de dienst;
§4 De gemeentesecretaris en de financieel beheerder van de gemeente kunnen op hun verzoek
het onbetaald verlof aanvragen.
Als het hoofd van het personeel zelf het onbetaald verlof aanvraagt, beslist het college.
In voorkomend geval staat het college, als de gemeentesecretaris dit aanvraagt, of het hoofd van
het personeel, als de financieel beheerder van de gemeente dit aanvraagt, het onbetaald verlof
toe als en voor zover de goede werking van de dienst niet wordt verstoord.
HOOFDSTUK 2. ONBETAALD VERLOF ALS GUNST
Artikel 249
§1. Met toepassing van artikel 202 van het Rechtspositiebesluit Gemeente- en
Provinciepersoneel van 7 december 2007 en onverminderd artikel 248 van deze
rechtspositieregeling kan het personeel in principe geen beroep doen op het onbetaald verlof als
gunstmaatregel.
§2. Het hoofd van het personeel kan gemotiveerd een afwijking toestaan, zonder daarbij
gebonden te zijn aan de minimale contingenten die vermeld zijn in artikel 200 van het
Rechtspositiebesluit Gemeente- en Provinciepersoneel van 7 december 2007.
§3. Het onbetaald gunstverlof is niet gelijkgesteld met dienstactiviteit, tenzij het minder dan een
maand bedraagt of deeltijds verlof betreft.
Verlof wegens arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van de arbeidsongeschiktheid ten
gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, maakt geen einde aan het toegekende
onbetaald gunstverlof.
Als een feestdag op een dag onbetaald gunstverlof valt, wordt die feestdag niet vervangen.
TITEL IX – DE FEDERALE THEMATISCHE VERLOVEN VAN LOOPBAANONDERBREKING EN HET
VLAAMS ZORGKREDIET
HOOFDSTUK 1 DE THEMATISCHE VERLOVEN VAN LOOPBAANONDERBREKING
Artikel 250
84
§1. Met toepassing van artikel 99 tot en met artikel 107bis van de Herstelwet houdende sociale
bepalingen van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen zijn de federale thematische
verloven van loopbaanonderbreking van toepassing op het personeel.
Het gaat meer bepaald om:
1° ouderschapsverlof, waarvan de uitkeringen geregeld zijn in het koninklijk besluit van 29
oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking
van de beroepsloopbaan, BS 7 november 1997,
2° medische bijstand, waarvan de uitkeringen geregeld zijn in het koninklijk besluit van 10
augustus 1998 tot invoering van het recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging
van een zwaar ziek gezins- of familielid, BS 8 september 1998,
3° palliatief verlof, waarvan de uitkeringen geregeld zijn in het koninklijk besluit van 2 januari 1991
betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, BS 12 januari 1991.
§2. Het personeelslid dat een beroep wil doen op de in §1 bedoelde federale thematische
verloven van loopbaanonderbreking vraagt ouderschapsverlof minstens 3 maanden op voorhand
aan.
Voor palliatief verlof en medische bijstand gebeurt de aanvraag minstens zeven kalenderdagen
voor de ingangsdatum van de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties, tenzij het
hoofd van het personeel en het personeelslid schriftelijk of per mail een andere termijn
overeenkomen.
Met toepassing van artikel 99 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale
bepalingen en van de artikelen 86 en 92 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, beslist het
hoofd van het personeel, over de aanvraag.
Als het hoofd van het personeel zelf een beroep wil doen op de federale thematische verloven
van loopbaanonderbreking beslist het college.
HOOFDSTUK 2. HET VLAAMS ZORGKREDIET
Artikel 251
§1. Met toepassing van artikel 99 van de Herstelwet houdende sociale bepalingen van 22 januari
1985 worden, naast de personeelsleden die volgens dat artikel expliciet uitgesloten zijn, volgende
personeelscategorieën om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst
uitgesloten van het voordeel van het Vlaamse zorgkrediet, zoals bepaald in het Besluit van de
Vlaamse regering van 26 juli 2016 tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet.
1° De personeelsleden op A-niveau. Deze personeelsleden hebben echter wel recht op verlof
voor zorgkrediet wanneer hij hun voltijdse arbeidsprestaties met een vijfde onderbreken.
Het hoofd van het personeel, kan het Vlaamse zorgkrediet echter wel toestaan – al dan niet met
uitstel – als de goede werking van de dienst niet in het gedrang komt.
§2. Het personeelslid dat een beroep wil doen op het Vlaamse zorgkrediet vraagt dit minstens 6
maanden op voorhand aan.
Volgens de artikelen 86 en 92 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 beslist het hoofd van
het personeel over de aanvraag.
Met toepassing van artikel 99 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale
bepalingen kan hij:
1° het verlof toestaan;
2° het verlof weigeren als de aanvraag niet voldoet aan alle voorwaarden die opgelegd worden in
het Besluit van de Vlaamse regering van 26 juli 2016 tot toekenning van
onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet.
3° de ingangsdatum van het verlof uitstellen om redenen die inherent zijn aan de goede werking
van de dienst;
85
§3. De gemeentesecretaris en de financieel beheerder van de gemeente kunnen het Vlaamse
zorgkrediet als gunst aanvragen.
Als het hoofd van het personeel zelf het Vlaamse zorgkrediet als gunst aanvraagt, beslist het
college. In voorkomend geval staat het college, als de gemeentesecretaris dit aanvraagt, of het
hoofd van het personeel, als de financieel beheerder van de gemeente dit aanvraagt, het
Vlaamse zorgkrediet als gunst toe als en voor zover de goede werking van de dienst niet wordt
verstoord.
Artikel 252
§1. Het verlof of de afwezigheid wegens een andere reden dan de afwezigheid wegens Vlaams
zorgkrediet maakt geen einde aan het Vlaams zorgkrediet. Evenmin wordt het Vlaams
zorgkrediet geschorst.
Onder voorbehoud van andersluidende wettelijke bepalingen is de cumulatie van het Vlaams
zorgkrediet met andere afwezigheden niet mogelijk en primeert het toegekende Vlaams
zorgkrediet.
§2. Het personeelslid dat verlof voor de opname van Vlaams zorgkrediet heeft gekregen kan
vervroegd terugkeren na een opzegtermijn van 1 maand, die ingaat vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de vraag tot vervroegde terugkeer. In situaties van overmacht of wanneer de
goede werking van de openbare dienst hierdoor niet wordt verstoord kan het personeelslid sneller
dan 1 maand terugkeren. Het hoofd van het personeel, beoordeelt de gegrondheid van de
aangevoerde overmacht en/of de impact op de werking van de openbare dienst en neemt de
beslissing.
Als het hoofd van het personeel zelf zijn verlof voortijdig wil beëindigen, beslist het college.
TITEL X – VOORBEHOEDVERLOF OF PROFYLAXEVERLOF
Artikel 253
§1. Wanneer een familielid van een personeelslid dat onder hetzelfde dak woont, aangetast is
door een ziekte welke de behandelende geneesheer in zulke mate besmettelijk acht dat het
personeelslid verhinderd wordt zijn dienst waar te nemen uit vrees voor verspreiding van
ziektekiemen, dient het profylaxeverlof gedekt te zijn, op kosten van het personeelslid, door een
geneeskundig attest, dat gezonden wordt aan de geneesheer-controleur.
§2. De volgende aandoeningen geven aanleiding tot een profylaxeverlof waarvan de duur varieert
in functie van de aandoening zoals bepaald in KB
difterie: 7 dagen, indien het personeelslid niet de drager is van de kiemen;
epidemische encefalitis: 17 dagen;
tyfus en paratyfus: 12 dagen;
meningitis cerebrospinalis: 9 dagen;
malleus: 12 dagen;
kinderverlamming: 17 dagen;
roodvonk: 10 dagen;
pokken: 18 dagen.
Voormelde tijdspanne gaat in vanaf het ogenblik dat de zieke persoon de eerste duidelijke
verschijnselen vertoont, en niet vanaf de dag waarop het attest werd opgemaakt.
86
§3. Zodra hij de diagnose kent is het personeelslid verplicht onmiddellijk op te houden in
aanraking te komen met de zieke.
§4. Indien het gemeentebestuur kennis krijgt, anders dan door het personeelslid om, van het
bestaan, in het gezin van betrokkene, van één der besmettelijke aandoeningen bedoeld in §2 laat
het de gebruikelijke vaststellingen doen door een plaatselijke geneesheer die belast is het
geneeskundig getuigschrift op te maken bestemd voor de geneesheer-controleur.
§5. De geneesheer-controleur gaat ter plaatse de noodzakelijkheid evenals de duur van het
profylaxeverlof na. Zo nodig duidt hij de bijzondere maatregelen aan die, zowel in de woning van
het personeelslid als op zijn werkplaats, moeten getroffen worden.
§6. Het profylaxeverlof kan niet worden toegestaan:
aan personeelsleden die een gedeelte van een huis bewonen, wanneer de
besmettelijke ziekte uitbreekt bij personen die een ander gedeelte van het gebouw
betrekken;
aan personeelsleden die zelf door een besmettelijke ziekte zijn aangetast (van het
ogenblik af dat het personeelslid zelf de verschijnselen van de ziekte vertoont, wordt
het profylaxeverlof in gewoon ziekteverlof omgezet);
aan de personeelsleden die in open lucht of afzonderlijk werken.
§7. De dienstherneming door een personeelslid met profylaxeverlof, wordt slechts toegestaan
met instemming van de geneesheer-controleur.
TITEL XI – POLITIEK VERLOF
Artikel 254
Een personeelslid heeft, op voorwaarde dat het een voltijds ambt uitoefent, recht op politiek verlof
voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden.
Dit verlof is ook van toepassing op het deeltijdse personeelslid met een arbeidsregime van
minstens 80% van de normale arbeidsduur.
Het personeelslid kan dit politiek verlof slechts krijgen als het de onverenigbaarheden en
verbodsbepalingen naleeft die krachtens wet-, decreets- of reglementsbepalingen op hem van
toepassing zijn.
Artikel 255
Onder politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee
gelijkgesteld kan worden, wordt verstaan:
1° ofwel een vrijstelling van dienst die geen weerslag heeft op de administratieve en geldelijke
toestand van het personeelslid;
2° ofwel een facultatief politiek verlof dat op verzoek van het personeelslid wordt toegekend;
3° ofwel een politiek verlof van ambtswege waaraan het personeelslid zich niet kan onttrekken.
Artikel 256
Op verzoek van het personeelslid wordt, binnen de hierna bepaalde beperkingen,
dienstvrijstelling verleend voor de uitoefening van de politieke mandaten:
1° gemeenteraadslid, de burgemeester of schepenen uitgezonderd, of lid van een raad voor
maatschappelijk welzijn van een gemeente of van een districtsraad van een district, de voorzitter
uitgezonderd: 2 dagen per maand;
2° provincieraadslid, een lid van de deputatie uitgezonderd: 2 dagen per maand.
87
Artikel 257
Op verzoek van het personeelslid wordt, binnen de hierna bepaalde beperkingen, facultatief
politiek verlof toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten:
1° gemeenteraadslid, de burgemeester of schepenen uitgezonderd, of lid van een raad voor
maatschappelijk welzijn van een gemeente of van een districtsraad van een district, de voorzitter
en de leden van het vast bureau of het bureau uitgezonderd:
tot en met 80 000 inwoners: 2 dagen per maand;
meer dan 80 000 inwoners: 4 dagen per maand
2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente of van de
districtsraad van een district:
tot en met 30 000 inwoners: 4 dagen per maand;
van 30 001 tot en met 50 000 inwoners: ¼ van een voltijds ambt;
van 50 001 tot en met 80 000 inwoners: ½ van een voltijds ambt:
3° lid van het vast bureau of het bureau van de raad van maatschappelijk welzijn van een
gemeente of de districtsraad van een district:
tot en met 10 000 inwoners: 2 dagen per maand:
van 10 001 tot en met 20 000 inwoners: 3 dagen per maand;
met meer dan 20 000 inwoners: 5 dagen per maand
4° burgemeester van een gemeente:
tot en met 30 000 inwoners: ¼ van een voltijds ambt;
van 30 001 tot en met 50 000 inwoners: ½ van een voltijds ambt;
5° provincieraadslid dat geen lid is van de deputatie: 4 dagen per maand.
Artikel 258
Het personeelslid wordt, binnen de hierna bepaalde beperkingen, met politiek verlof van
ambtswege gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten:
1° burgemeester van een gemeente of voorzitter van de districtsraad van een district:
tot en met 20.000 inwoners: 3 dagen per maand;
van 20.001 tot en met 30.000 inwoners: 1/4 van een voltijds ambt;
van 30.001 tot en met 50.000 inwoners: 1/2 van een voltijds ambt;
van meer dan 50.000 inwoners: voltijds.
De voorzitters van de districtraad van een district worden, wat betreft het politiek verlof, van
ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarbij de duur van het
ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de
burgemeester die zij ontvangen;
2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente of lid van
het bureau van de districtsraad:
tot en met 20.000 inwoners: 2 dagen per maand;
van 20.001 tot en met 30.000 inwoners: 4 dagen per maand;
van 30.001 tot en met 50.000 inwoners: 1/4 van een voltijds ambt;
van 50.001 tot en met 80.000 inwoners: 1/2 van een voltijds ambt;
van meer den 80.000 inwoners: voltijds.
De leden van het bureau van de districtsraad van een district worden, wat betreft het politiek
verlof, van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarbij de duur van het
ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de schepenen
die zij ontvangen;
3° lid van de deputatie van een provincieraad: voltijds;
4° lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van het Vlaams Parlement of van de Senaat:
voltijds;
5° lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement: voltijds;
6° lid van het Europees Parlement: voltijds;
88
7° lid van de federale of Vlaamse regering: voltijds;
8° lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: voltijds;
9° gewestelijk staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: voltijds;
10° lid van de Commissie van de EU: voltijds.
Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van eedaflegging.
Artikel 259
In afwijking van artikel 276 tweede lid, wordt het personeelslid dat zijn ambt met deeltijdse
prestaties van minder dan 80% van de normale arbeidsduur uitoefent en het deeltijdse
personeelslid met een arbeidsregime van minder dan 80% van de normale arbeidsduur, niettemin
met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van een politiek
mandaat, vermeld in artikel 280, voor zover daaraan een politiek verlof van ambtswege
beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijdse ambt bedraagt.
Artikel 260
Het personeelslid dat voor de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of
voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn of van een districtsraad van een district
recht heeft op politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan
op zijn verzoek, voltijds politiek verlof krijgen.
Het personeelslid dat voor de uitoefening van een in het eerste lid vermeld mandaat recht heeft
op een halftijds politiek verlof, kan, op zijn verzoek, voltijds politiek verlof krijgen. Het politiek
verlof dat, met toepassing van het eerste en tweede lid verkregen wordt, wordt gelijkgesteld met
politiek verlof van ambtswege wat betreft de weerslag die het heeft op de administratieve en
geldelijke toestand van het personeelslid.
Artikel 261
§1. De afwezigheden wegens facultatief politiek verlof en wegens politiek verlof van ambtswege
voor het politiek mandaat, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het
personeelslid heeft evenwel geen recht op salaris.
In afwijking van het voorgaande lid, wordt het voltijds politiek verlof van ambtswege voor een
politiek mandaat vermeld in artikel 280, eerste lid, 4° tot en met 10°, gelijkgesteld met een
periode van non-activiteit.
De verloven bedoeld in het eerste en het tweede lid van dit artikel worden niettemin in
aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit.
Voor het tijdelijke of het bij arbeidsovereenkomst aangeworven personeelslid gelden termijnen
van facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege als periodes van dienstschorsing die
niettemin moeten worden beschouwd als diensten die in aanmerking komen voor bevordering tot
een hogere wedde.
§2. indien niet-bezoldigde politieke verloven, bedoeld in §1, in de periode vallen die in
aanmerking komt voor de vaststelling van de gemiddelde wedde die tot grondslag dient voor de
berekening van het rustpensioen, dan wordt die wedde vastgesteld alsof de betrokkene in
dienstactiviteit zou zijn gebleven gedurende de bedoelde periode en hij daadwerkelijk de wedde
zou genoten hebben.
Artikel 262
Het politiek verlof voor het politiek mandaat eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die
volgt op de maand waarin het mandaat eindigt.
89
In afwijking van het voorgaande loopt het politiek verlof voor een politiek mandaat, vermeld in
artikel 280, eerste lid, 4° tot en met 10°, tot 6 maanden na de beëindiging van het mandaat.
Vanaf dat ogenblik krijgt de betrokkene opnieuw alle statutaire of contractuele rechten. Het
personeelslid dat in zijn betrekking niet werd vervangen, neemt bij wederindiensttreding de
vroegere betrekking opnieuw op. Het personeelslid dat wel is vervangen, wordt voor een andere
betrekking aangewezen overeenkomstig de bij het bestuur geldende regeling.
Artikel 683
Het personeelslid kan, na wederindiensttreding, het salaris niet cumuleren met enig voordeel,
verbonden aan de uitoefening van het afgelopen mandaat.
TITEL XII - DIENSTVRIJSTELLING
Artikel 264
Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling:
1° als vrijwilliger van een brandweerkorps of korps voor burgerlijke bescherming, voor dringende
hulpverlening;
2° als actieve vrijwilliger van het Rode Kruis of van het Vlaamse Kruis a rato van telkens
maximaal 5 werkdagen per jaar.
3° als voorzitter, bijzitter of secretaris van een stembureau, een stemopnemingsbureau, of een
hoofdstembureau optreedt bij de verkiezingen, heeft recht op dienstvrijstelling:
de dag van de verkiezingen, als hij dan moest werken;
als lid van een hoofdstembureau: de nodige tijd om de bij de kieswetgeving
voorgeschreven vergaderingen van de hoofdbureaus bij te wonen.
4° voor het afstaan van:
beenmerg a rato van maximaal 4 werkdagen per afname;
organen of weefsels voor de benodigde duur van de onderzoeken, de
ziekenhuisopname en het herstel.
5° Het personeelslid krijgt, maximaal tien keer per jaar, dienstvrijstelling op de dag waarop het
bloed, plasma of bloedplaatjes geeft. De dienstvrijstelling geldt voor de tijd die nodig is voor de
gift, waarin inbegrepen de tijd die naargelang het geval nodig is voor de verplaatsing naar en van
het afnamecentrum.
6° voor prenatale onderzoeken gedurende de zwangerschap;
7° deelname aan de werkzaamheden van een onderhandelings- of overlegcomité op verzoek van
de voorzitter van dat comité voor de nodige tijd;
Vakbondsverlof
8° voor het uitoefenen van de prerogatieven bepaald in de artikelen 16, 1, 2 en 3 en 17,1, 2 en 3
van de wet van 19 december 1973 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de
vakbonden van haar personeel. Genoemde prerogatieven kunnen door het personeelslid worden
uitgeoefend in het gebied van het sectorcomité of van het bijzonder comité waartoe de gemeente
behoort.
9° de carenzdag voor contractuele arbeiders
Voor al deze vormen van dienstvrijstelling dienen de nodige bewijsstukken binnengeleverd te
worden.
Artikel 265
90
Het vrouwelijke personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor borstvoedingpauzes tot 7 maanden na
de geboorte van het kind. In uitzonderlijke medische omstandigheden (bijvoorbeeld premature
geboorte) kan deze periode met maximaal 2 maanden worden verlengd.
Het vrouwelijk personeelslid dat tijdens een werkdag 4 uur of langer werkt, heeft die dag recht op
een borstvoedingspauze die een half uur mag duren. Het vrouwelijk personeelslid dat tijdens een
werkdag ten minste 7.30 uur werkt, heeft die dag recht op 2 borstvoedingspauzes die elk een half
uur mogen duren. Zij kan kiezen of zij 1 pauze van 1 uur of 2 pauzes van 30 minuten neemt.
De arbeidsuren die in aanmerking worden genomen om te bepalen hoeveel pauzes het
personeelslid per dag mag nemen, zijn de uren die op de bedoelde dag effectief worden
gepresteerd.
Het vrouwelijk personeelslid moet het hoofd van het personeel 2 maanden op voorhand op de
hoogte brengen. Zij maakt met haar diensthoofd ook afspraken over de ogenblikken waarop zij
de pauzes neemt.
Het personeelslid is verplicht maandelijks ofwel een attest van een consultatiebureau voor
zuigelingen ofwel een medisch getuigschrift voor te leggen waaruit blijkt dat ze borstvoeding
geeft.
Artikel 266
Het hoofd van het personeel kan om diverse redenen dienstvrijstelling verlenen voor de daartoe
noodzakelijke tijd.
Artikel 267
Tijdens een dienstvrijstelling is een personeelslid tijdens de diensturen afwezig, met behoud van
alle rechten. De afwezigheid wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het hoofd van het personeel is bevoegd voor de toekenning van de dienstvrijstellingen die niet
vermeld zijn in deze rechtspositiebesluit.
91
DEEL 10 SLOTBEPALINGEN
TITEL I OVERGANGSBEPALINGEN
HOOFDSTUK 1 GELDELIJKE WAARBORGEN
Artikel 268
Het personeelslid in dienst dat na 1 januari 1994 op grond van de vorige rechtspositieregeling zijn
vroegere salarisschaal, al dan niet aangevuld met een bepaalde toelage of bijslag, heeft
behouden, behoudt die salarisschaal en die toelage of bijslag, zolang die regeling gunstiger is
dan de salarisschaal die het met toepassing van deze rechtspositieregeling zou hebben.
Artikel 269
Het personeelslid in dienst dat op datum van de inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling
op grond van de vorige rechtspositieregeling, een salarisschaal en een functionele loopbaan had
die niet opgenomen zijn in artikel 111 BVR, behoudt die salarisschaal en functionele loopbaan
zolang het aangesteld is in de graad waarmee die salarisschaal en die functionele loopbaan in de
vorige rechtspositieregeling verbonden waren.
Artikel 270
De gemeentesecretaris in dienst en de financieel beheerder van de gemeente in dienst, die na
een klasseverhoging met toepassing van artikel 29 van de Nieuwe Gemeentewet een hogere
salarisschaal hebben gekregen, behouden die salarisschaal op persoonlijke titel zolang die
gunstiger is dan de salarisschaal die ze met toepassing van artikel 122 BVR of artikel 124 BVR
zouden krijgen.
Artikel 271
Het personeelslid in dienst dat op grond van de vorige rechtspositieregeling met toepassing van
het koninklijk besluit van 17 november 1976 tot vaststelling van de grens van de algemene
bepalingen betreffende de toekenning van een toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk
werk aan sommige personeelsleden van de gemeenten voor occasionele gevaarlijke of
hinderlijke werken, een toelageregeling genoot die gunstiger is dan de regeling, vermeld in artikel
146 en 147 BVR, behoudt die gunstigere regeling zolang die in dienst is.
HOOFDSTUK 2 OVERGANGSBEPALINGEN OVER DIVERSE LOPENDE PROCEDURES EN
LOPENDE PERIODES.
Artikel 272
Procedures van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit die opgestart zijn voor
de datum van inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling, worden afgewerkt in
overeenstemming met de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat ze werden
opgestart.
Artikel 273
De procedureregels die van toepassing waren bij de start van de evaluatieperiode die doorloopt
na de datum van inwerkingtreding van deze rechtspositieregeling, blijven van toepassing op de
lopende evaluatieperiode, met uitzondering van bestaande plaatselijke regels over het interne
beroep tegen de ongunstige evaluatie bij het college van burgemeester en schepenen.
92
De positieve en negatieve gevolgen van de evaluatie vastgesteld met toepassing van artikel 48
BVR gelden pas vanaf de eerstvolgende evaluatieperiode. De kortere termijn voor de toepassing
van het ontslag na ongunstige evaluatie geldt pas vanaf de eerstvolgende evaluatieperiode.
Negatieve evaluatieresultaten die personeelsleden hebben gekregen voor de vorige
evaluatieperiodes, tellen niet mee voor de ontslagmogelijkheid.
Artikel 274
De verloven en afwezigheden die al toegekend waren op het ogenblik van het van kracht worden
van de gewijzigde regeling, blijven toegekend voor de toegestane duur en volgens de regels die
geldig waren op het ogenblik van de toekenning. Aanvragen tot verlenging of vernieuwing van
een verlof of afwezigheid worden beschouwd als een nieuwe aanvraag en worden behandeld in
overeenstemming met de nieuwe reglementaire bepalingen.
TITEL II OPHEFFINGSBEPALINGEN EN INWERKINGTREDINGSBEPALINGEN
HOOFDSTUK 1 OPHEFFINGSBEPALINGEN
Artikel 275
Het besluit van de gemeenteraad d.d. 23.10.1997 houdende het administratief statuut voor het
gemeentepersoneel, het geldelijke statuut, het reglement betreffende het contractueel personeel
en het geldelijk statuut voor de contractuelen, en latere wijzigingen, worden opgeheven.
HOOFDSTUK 2 INWERKIN GTREDINGSBEPALINGEN
Artikel 276
Deze rechtspositieregeling treedt in werking op 1 januari 2009.
De salarisschaal van de gemeentesecretaris en de financieel beheerder heeft uitwerking met
ingang van 1 januari 2007.
93
94
Bijlage I. Uitgewerkte salarisschalen
(De salarisschalen en de functionele loopbanen kiezen in overeenstemming met de
graden die binnen het bestuur bestaan.)
salaris-
schalen A1a A1b A2a A3a A4a A4b
minimum 21.850 23.100 24.050 26.300 26.300 27.950
maximum 34.000 35.250 36.200 38.450 38.450 40.100
verhoging 2x1x750 1x1x700 3x1x750 3x1x750 3x1x750 3x1x750
1x1x700 2x1x750 2x3x1500 1x3x1450 1x3x1450 1x3x1500
3x3x1500 2x3x1500 1x3x1450 3x3x1500 3x3x1500 1x3x1450
1x3x1450 1x3x1450 2x3x1500 1x3x1450 1x3x1450 3x3x1500
1x3x1500 2x3x1500 1x3x1250 2x3x1250 2x3x1250 1x3x1200
2x3x1250 2x3x1250 1x3x1200 1x3x1250
0 21.850 23.100 24.050 26.300 26.300 27.950
1 22.600 23.800 24.800 27.050 27.050 28.700
2 23.350 24.550 25.550 27.800 27.800 29.450
3 24.050 25.300 26.300 28.550 28.550 30.200
4 24.050 25.300 26.300 28.550 28.550 30.200
5 24.050 25.300 26.300 28.550 28.550 30.200
6 25.550 26.800 27.800 30.000 30.000 31.700
7 25.550 26.800 27.800 30.000 30.000 31.700
8 25.550 26.800 27.800 30.000 30.000 31.700
9 27.050 28.300 29.300 31.500 31.500 33.150
10 27.050 28.300 29.300 31.500 31.500 33.150
11 27.050 28.300 29.300 31.500 31.500 33.150
12 28.550 29.750 30.750 33.000 33.000 34.650
13 28.550 29.750 30.750 33.000 33.000 34.650
14 28.550 29.750 30.750 33.000 33.000 34.650
15 30.000 31.250 32.250 34.500 34.500 36.150
16 30.000 31.250 32.250 34.500 34.500 36.150
17 30.000 31.250 32.250 34.500 34.500 36.150
18 31.500 32.750 33.750 35.950 35.950 37.650
19 31.500 32.750 33.750 35.950 35.950 37.650
20 31.500 32.750 33.750 35.950 35.950 37.650
21 32.750 34.000 35.000 37.200 37.200 38.850
22 32.750 34.000 35.000 37.200 37.200 38.850
23 32.750 34.000 35.000 37.200 37.200 38.850
95
24 34.000 35.250 36.200 38.450 38.450 40.100
Salaris-
schalen A5a A5b A6a A6b A7a A7b
Minimum 28.400 29.900 25.550 27.050 28.550 31.500
Maximum 44.500 48.600 39.950 41.400 42.900 47.250
Verhoging 3x1x1000 1x1x1100 3x1x1000 2x1x1000 1x1x950 1x1x1100
1x3x1950 1x1x1150 1x3x1950 1x1x950 2x1x1000 1x1x1150
2x3x2000 1x1x1100 1x3x2000 2x3x2000 1x3x2000 1x1x1100
1x3x1950 1x3x2000 1x3x1500 1x3x1450 1x3x1950 1x3x2000
2x3x1750 1x3x1950 1x3x1450 3x3x1500 3x3x1500 1x3x1950
1x3x1700 2x3x2000 3x3x1500 1x3x1450 1x3x1450 2x3x2000
1x3x2450 1x3x1500 1x3x1950
1x3x2500 2x3x1250
1x3x2450
0 28.400 29.900 25.550 27.050 28.550 31.500
1 29.400 31.000 26.550 28.050 29.500 32.600
2 30.400 32.150 27.550 29.050 30.500 33.750
3 31.400 33.250 28.550 30.000 31.500 34.850
4 31.400 33.250 28.550 30.000 31.500 34.850
5 31.400 33.250 28.550 30.000 31.500 34.850
6 33.350 35.250 30.500 32.000 33.500 36.850
7 33.350 35.250 30.500 32.000 33.500 36.850
8 33.350 35.250 30.500 32.000 33.500 36.850
9 35.350 37.200 32.500 34.000 35.450 38.800
10 35.350 37.200 32.500 34.000 35.450 38.800
11 35.350 37.200 32.500 34.000 35.450 38.800
12 37.350 39.200 34.000 35.450 36.950 40.800
13 37.350 39.200 34.000 35.450 36.950 40.800
14 37.350 39.200 34.000 35.450 36.950 40.800
15 39.300 41.200 35.450 36.950 38.450 42.800
16 39.300 41.200 35.450 36.950 38.450 42.800
17 39.300 41.200 35.450 36.950 38.450 42.800
18 41.050 43.650 36.950 38.450 39.950 44.750
19 41.050 43.650 36.950 38.450 39.950 44.750
20 41.050 43.650 36.950 38.450 39.950 44.750
21 42.800 46.150 38.450 39.950 41.400 46.000
22 42.800 46.150 38.450 39.950 41.400 46.000
23 42.800 46.150 38.450 39.950 41.400 46.000
24 44.500 48.600 39.950 41.400 42.900 47.250
96
Salaris-
schalen A8a A8b A9a A9b A10a A10b
Minimum 30.250 31.500 35.950 38.100 37.200 44.650
Maximum 46.000 47.250 51.600 54.550 52.850 59.500
Verhoging 1x1x1150 1x1x1100 3x1x1000 3x1x1100 1x3x2500 1x3x1750
2x1x1100 1x1x1150 1x3x2000 2x3x2000 1x3x2200 1x3x1700
2x3x2000 1x1x1100 1x3x1950 1x3x1950 2x3x2250 2x3x1750
1x3x1950 1x3x2000 2x3x2000 2x3x2000 1x3x2200 1x3x1700
2x3x2000 1x3x1950 1x3x1950 1x3x1950 1x3x2250 1x3x1750
1x3x1200 2x3x2000 1x3x2000 1x3x1250 2x3x1000 1x3x2250
1x3x1250 1x3x1950 1x3x750 1x3x2200
2x3x1250
0 30.250 31.500 35.950 38.100 37.200 44.650
1 31.400 32.600 36.950 39.200 37.200 44.650
2 32.500 33.750 37.950 40.300 37.200 44.650
3 33.600 34.850 38.950 41.400 39.700 46.400
4 33.600 34.850 38.950 41.400 39.700 46.400
5 33.600 34.850 38.950 41.400 39.700 46.400
6 35.600 36.850 40.950 43.400 41.900 48.100
7 35.600 36.850 40.950 43.400 41.900 48.100
8 35.600 36.850 40.950 43.400 41.900 48.100
9 37.600 38.800 42.900 45.400 44.150 49.850
10 37.600 38.800 42.900 45.400 44.150 49.850
11 37.600 38.800 42.900 45.400 44.150 49.850
12 39.550 40.800 44.900 47.350 46.400 51.600
13 39.550 40.800 44.900 47.350 46.400 51.600
14 39.550 40.800 44.900 47.350 46.400 51.600
15 41.550 42.800 46.900 49.350 48.600 53.300
16 41.550 42.800 46.900 49.350 48.600 53.300
17 41.550 42.800 46.900 49.350 48.600 53.300
18 43.550 44.750 48.850 51.350 50.850 55.050
19 43.550 44.750 48.850 51.350 50.850 55.050
20 43.550 44.750 48.850 51.350 50.850 55.050
21 44.750 46.000 50.850 53.300 51.850 57.300
22 44.750 46.000 50.850 53.300 51.850 57.300
23 44.750 46.000 50.850 53.300 51.850 57.300
24 46.000 47.250 51.600 54.550 52.850 59.500
salaris-
schalen B1 B2 B3 B4 B5
97
Minimum 17.300 18.850 19.550 19.950 21.400
Maximum 23.350 26.450 29.150 29.750 32.500
Verhoging 1x1x500 1x1x600 1x1x800 1x1x800 1x1x900
5x2x500 1x2x650 1x2x750 1x2x850 1x2x950
1x2x450 2x2x600 6x2x800 1x2x800 2x2x900
4x2x500 1x2x650 1x2x750 1x2x850 1x2x950
1x2x600 1x2x600 2x2x800 2x2x800 2x2x900
1x2x650 1x2x900 1x2x850 1x2x950
2x2x600 2x2x800 2x2x900
1x2x650 1x2x850 1x2x950
1x2x600 2x2x800 1x2x1000
1x2x800
0 17.300 18.850 19.550 19.950 21.400
1 17.800 19.450 20.350 20.750 22.300
2 17.800 19.450 20.350 20.750 22.300
3 18.300 20.100 21.100 21.600 23.250
4 18.300 20.100 21.100 21.600 23.250
5 18.800 20.700 21.900 22.400 24.150
6 18.800 20.700 21.900 22.400 24.150
7 19.300 21.300 22.700 23.250 25.050
8 19.300 21.300 22.700 23.250 25.050
9 19.800 21.950 23.500 24.050 26.000
10 19.800 21.950 23.500 24.050 26.000
11 20.300 22.550 24.300 24.850 26.900
12 20.300 22.550 24.300 24.850 26.900
13 20.750 23.200 25.100 25.700 27.800
14 20.750 23.200 25.100 25.700 27.800
15 21.250 23.800 25.900 26.500 28.750
16 21.250 23.800 25.900 26.500 28.750
17 21.750 24.400 26.650 27.300 29.650
18 21.750 24.400 26.650 27.300 29.650
19 22.250 25.050 27.450 28.150 30.550
20 22.250 25.050 27.450 28.150 30.550
21 22.750 25.650 28.250 28.950 31.500
22 22.750 25.650 28.250 28.950 31.500
23 23.350 26.450 29.150 29.750 32.500
98
salaris-
schalen C1 C2 C3 C4 C5
Minimum 13.550 14.250 15.900 18.550 20.400
Maximum 21.950 22.800 24.800 26.550 29.300
Verhoging 1x1x600 1x1x550 1x1x650 1x1x550 1x1x600
1x2x600 9x2x600 2x2x600 1x2x600 1x2x600
1x2x550 1x2x550 1x2x650 2x2x550 1x2x650
8x2x600 2x2x600 1x2x600 1x2x600 1x2x600
1x2x550 1x2x850 1x2x650 1x2x550 1x2x650
1x2x600 2x2x600 1x2x600 2x2x600
1x2x700 1x2x650 2x2x550 1x2x650
1x2x600 1x2x600 2x2x600
1x2x650 1x2x550 1x2x650
2x2x600 1x2x600 1x2x600
1x2x850 1x2x550 1x2x650
1x2x600 1x2x850
0 13.550 14.250 15.900 18.550 20.400
1 14.150 14.800 16.550 19.100 21.000
2 14.150 14.800 16.550 19.100 21.000
3 14.750 15.400 17.150 19.700 21.600
4 14.750 15.400 17.150 19.700 21.600
5 15.300 16.000 17.750 20.250 22.250
6 15.300 16.000 17.750 20.250 22.250
7 15.900 16.600 18.400 20.800 22.850
8 15.900 16.600 18.400 20.800 22.850
9 16.500 17.200 19.000 21.400 23.500
10 16.500 17.200 19.000 21.400 23.500
11 17.100 17.800 19.650 21.950 24.100
12 17.100 17.800 19.650 21.950 24.100
13 17.700 18.400 20.250 22.550 24.700
14 17.700 18.400 20.250 22.550 24.700
15 18.300 19.000 20.850 23.100 25.350
16 18.300 19.000 20.850 23.100 25.350
17 18.900 19.600 21.500 23.650 25.950
18 18.900 19.600 21.500 23.650 25.950
19 19.500 20.200 22.100 24.250 26.550
20 19.500 20.200 22.100 24.250 26.550
21 20.100 20.750 22.750 24.800 27.200
22 20.100 20.750 22.750 24.800 27.200
23 20.650 21.350 23.350 25.400 27.800
24 20.650 21.350 23.350 25.400 27.800
25 21.250 21.950 23.950 25.950 28.450
26 21.250 21.950 23.950 25.950 28.450
27 21.950 22.800 24.800 26.550 29.300
99
salaris-
schalen D1 D2 D3 D4 D5
Minimum 13.300 14.300 15.500 16.900 17.000
Maximum 18.300 19.600 20.700 21.950 23.800
Verhoging 1x1x350 1x1x350 1x1x350 1x1x350 1x1x300
3x2x350 1x2x350 1x2x400 1x2x350 2x2x500
1x2x300 1x2x400 1x2x350 1x2x300 1x2x300
8x2x350 1x2x350 1x2x400 10x2x350 1x2x800
1x2x500 1x2x400 2x2x350 1x2x550 1x2x500
1x2x350 1x2x400 4x2x400
1x2x400 1x2x350 1x2x500
1x2x350 1x2x400 3x2x600
1x2x400 1x2x350
2x2x350 1x2x400
1x2x400 1x2x350
1x2x350 1x2x400
1x2x500 1x2x350
0 13.300 14.300 15.500 16.900 17.000
1 13.650 14.650 15.850 17.250 17.300
2 13.650 14.650 15.850 17.250 17.300
3 14.000 15.000 16.250 17.600 17.800
4 14.000 15.000 16.250 17.600 17.800
5 14.350 15.400 16.600 17.900 18.300
6 14.350 15.400 16.600 17.900 18.300
7 14.700 15.750 17.000 18.250 18.600
8 14.700 15.750 17.000 18.250 18.600
9 15.000 16.150 17.350 18.600 19.400
10 15.000 16.150 17.350 18.600 19.400
11 15.350 16.500 17.700 18.950 19.900
12 15.350 16.500 17.700 18.950 19.900
13 15.700 16.900 18.100 19.300 20.300
14 15.700 16.900 18.100 19.300 20.300
15 16.050 17.250 18.450 19.650 20.700
16 16.050 17.250 18.450 19.650 20.700
17 16.400 17.650 18.850 20.000 21.100
18 16.400 17.650 18.850 20.000 21.100
19 16.750 18.000 19.200 20.350 21.500
20 16.750 18.000 19.200 20.350 21.500
21 17.100 18.350 19.600 20.700 22.000
22 17.100 18.350 19.600 20.700 22.000
23 17.450 18.750 19.950 21.050 22.600
24 17.450 18.750 19.950 21.050 22.600
25 17.800 19.100 20.350 21.400 23.200
26 17.800 19.100 20.350 21.400 23.200
27 18.300 19.600 20.700 21.950 23.800
100
101
salaris-schalen E1 E2 E3
Minimum 13.250 13.550 14.200
Maximum 15.000 15.650 16.550
Verhoging 1x1x100 1x1x150 1x1x150
3x2x100 7x2x150 12x2x150
1x2x150 1x2x100 1x2x400
3x2x100 4x2x150
6x2x150 1x2x200
0 13.250 13.550 14.200
1 13.350 13.700 14.350
2 13.350 13.700 14.350
3 13.450 13.850 14.500
4 13.450 13.850 14.500
5 13.550 14.000 14.650
6 13.550 14.000 14.650
7 13.650 14.150 14.800
8 13.650 14.150 14.800
9 13.800 14.300 14.950
10 13.800 14.300 14.950
11 13.900 14.450 15.100
12 13.900 14.450 15.100
13 14.000 14.600 15.250
14 14.000 14.600 15.250
15 14.100 14.750 15.400
16 14.100 14.750 15.400
17 14.250 14.850 15.550
18 14.250 14.850 15.550
19 14.400 15.000 15.700
20 14.400 15.000 15.700
21 14.550 15.150 15.850
22 14.550 15.150 15.850
23 14.700 15.300 16.000
24 14.700 15.300 16.000
25 14.850 15.450 16.150
26 14.850 15.450 16.150
27 15.000 15.650 16.550
102
Weddenschaal gemeentesecretaris
Schaal-
samen-
stelling
Klasse 3
15.001 tot 20.000 inwoners
Min/max
Periodieke
verhogingen
32.771,33 – 47.824,74
11 x 2457.890
71 x 1799.360
Trap
(= geldelijke
anc.)
Basis - jaarbedrag
0
32771,33
1
35.229,22
2
35.229,22
3
37.028,58
4
37.028,58
5
38.827,94
6
38.827,94
7
40.627,30
8
40.627,30
9
42.426,66
10
42.426,66
11
44.226,02
12
44.226,02
13
46.025,38
14
46.025,38
103
15
47.824,74
Weddenschaal financieel beheerder
Schaal-
samen-
stelling
Klasse 3
15.001 tot 20.000 inwoners
Min/max
Periodieke
verhoging
en
30.871,54 – 45.052,29
11 x 945,43
141 x 945,38
Trap
(=
geldelijke
anc.)
Basis – jaarbedrag
0
30.871,54
1
31.816,97
2
32.762,35
3
33.707,73
4
34.653,11
5
35.598,49
6
36.543,87
7
37.489,25
8
38.434,63
104
9
39.380,01
10
40.325,39
11
41.270,77
12
42.216,15
13
43.161,53
14
44.106,91
15
45.052,29
Bijlage II. Functiebeschrijving gemeentesecretaris en financieel beheerder
FUNCTIEBESCHRIJVING
DIENST :
FUNCTIEBENAMING : gemeentesecretaris
1. Functiebeschrijving
Is de eerste adviseur van het gemeentebestuur, evenals de verbindingspersoon tussen het
gemeentelijk ambtenarenkorps en de gemeentelijke bestuursorganen (gemeenteraad en college
van burgemeester en schepenen). Heeft in deze scharnierfunctie, op het knooppunt van
administratie en beleid, een belangrijke coördinatierol.
- heeft de algemene leiding, onder het gezag van het college van burgemeester en
schepenen, van de gemeentelijke diensten
- is hoofd van het personeel (uitgezonderd t.a.v. de autonome taken van de financieel
beheerder) en is bevoegd voor het dagelijks personeelsbeheer
- ondertekent, samen met de burgemeester, de briefwisseling, reglementen en
verordeningen, bekendmakingen en akten
- woont de vergaderingen van de gemeenteraad en het college van burgemeester en
schepenen bij en stelt de notulen ervan op
- adviseert de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen op
juridisch, bestuurskundig en beleidsmatig vlak
- rapporteert aan het college van burgemeester en schepenen
- waakt over de correcte naleving van de vigerende reglementeringen
- stuurt als voorzitter het managementteam aan
105
- staat in voor de interne controle op de werking van de gemeentelijke diensten
- is belast met het afsluiten van de afsprakennota met het college van burgemeester en
schepenen en met de burgemeester
- ondertekent de betalingsopdrachten
- kent kasprovisies toe en verleent toelating aan bepaalde personeelsleden tot inning
van geringe dagontvangsten en tot kasverrichtingen
- kan belast worden met budgethouderschap
- behartigt het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, conform de
wettelijke bepalingen
- werkt voltijds
2. Functie-eisen
- grondige functiegerichte vakkennis, in het bijzonder gemeentewetgeving en administratief
recht
- zeer goede redactionele vaardigheden, met oog voor juridische aspecten en goed
onderbouwde besluitvorming
- heeft een goed communicatief vermogen en bestuurskundig inzicht
- bewaakt het globaal beheersoverzicht van de stedelijke administratie
- sturend leiderschap in vlotte samenwerking met bestuur, managementteam en medewerkers
- goed organisatievermogen
- neemt verantwoordelijkheid en betoont inzet
- is betrouwbaar (integer, zorgvuldig, objectief, correct, transparant)
- is flexibel en werkdrukbestendig
- heeft een analytisch denkvermogen en kan efficiënt werken
- heeft een goed inlevingsvermogen en degelijke conflictbeheersing
- is vlot in externe contacten met relevante personen en instanties
3. Barema
Klasse 3 minimum 32771,33 maximum 47.824,74
4. Benoemingsvoorwaarden
- Wordt begeven bij aanwerving of bevordering
- Bijzondere aanwervingsvoorwaarden:
- 6 jaar ervaring in een leidinggevende functie
- houder zijn van een universitair diploma dat toegang verleend tot niveau A
- Bevorderingsvoorwaarden:
Toeganggevende functies: titularis schaal A1a-A2a-A3a, A4a-A4b
Diploma: conform aanwerving
Anciënniteit: zes jaar niveau A-anciënniteit
Slagen voor een bekwaamheidsproef conform aanwerving
5. Beoordeling
Enige beoordelaar: gemeenteraad
106
FUNCTIEBESCHRIJVING FINANCIEEL BEHEERDER
1. FUNCTIEBESCHRIJVING
1.1. Functiebenaming
Decretale graad : Financieel beheerder
1.2. Hoofddoel van de functie
- De financieel beheerder heeft tot taak de overheidsgelden te beheren als een ‘goede huisvader’
en te letten op de naleving van de wetten en decreten die van toepassing zijn op het
gemeentebestuur.
- De financiële verantwoordelijkheid van de financieel beheerder speelt op verschillende
domeinen : de controle van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven en de ontvangsten,
de invordering van de ontvangsten (inclusief de belastingen), de betaling van de uitgaven en het
instaan en behoud van de rechten en zekerheden van de gemeente.
107
- Het gemeentedecreet en het nieuw algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit
breiden die taken uit met de verantwoordelijkheid voor het voeren van de boekhouding, het
financieel beheer en met de functie van financieel beleidsadviseur.
1.3 . Functie-inhoud
- Algemene leiding en verantwoordelijkheid van de sector Financiën, met inbegrip van de
financiële aspecten van het Autonoom Gemeentebedrijf (AGB).
- De financieel beheerder staat onder de functionele leiding van de gemeentesecretaris in voor de
volgende aangelegenheden en rapporteert hierover aan de gemeentesecretaris :
1) het opstellen, in overleg met het managementteam, van :
a. het voorontwerp van de financiële nota van het meerjarenplan en van de jaarlijkse herziening
ervan;
b. het voorontwerp van de financiële nota van het jaarlijks budget en van de budgetwijzigingen;
c. het voorontwerp van de interne kredietaanpassingen;
2) het voeren en het afsluiten van de boekhouding en het opmaken van de inventaris, de
jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekeningen;
3) het verzorgen van de financiële analyse en financiële beleidsadvisering in de ruimste zin;
4) het thesauriebeheer (art. 93 Gem. Decr.).
- De financieel beheerder staat in volle onafhankelijkheid in voor :
1) de voorafgaande krediet- en wetmatigheidscontrole van de beslissingen van de gemeente met
budgettaire en financiële impact;
2) het debiteurenbeheer, inzonderheid de invordering van de fiscale en niet-fiscale ontvangsten
(art. 94 Gem. Decr.).
- De financieel beheerder staat in voor de uitvoering van de betalingen van de girale uigaven, na
een uitdrukkelijke betalingsopdracht van de gemeentesecretaris (art. 95 Gem. Decr.).
- De financieel beheerder rapporteert in volle onafhankelijkheid aan de gemeenteraad en aan het
college van burgemeester en schepenen :
1) over de voorafgaande regelmatigheids- en wettigheidscontrole (art. 94, laatste lid en art. 166
Gem. Decr.)
2) over de thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose, de beheerscontrole en de evolutie van de
budgetten (art. 165).
- De financieel beheerder brengt in volle onafhankelijkheid advies uit over :
1) de voorgenomen beslissing van de gemeentesecretaris om aan bepaalde budgethouders of
personeelsleden een provisie voor het betalen van geringe exploitatie-uitgaven van dagelijks
bestuur ter beschikking te stellen (art. 162, §1 Gem. Decr.).
2) de voorgenomen beslissing van de gemeentesecretaris om bepaalde personeelsleden te
belasten met de inning van de geringe dagontvangsten (art. 162, § 2 Gem. Decr.).
- De financieel beheerder verzorgt de contacten inzake financiële aangelegenheden zowel binnen
als buiten de gemeente met o.m. het gemeentebestuur, de andere diensten, de burgers,
financiële instellingen en andere administratieve instanties.
- De financieel beheerder neemt deel aan intern en extern overleg over materies inzake het
financieel beheer van de gemeente.
- De financieel beheerder maakt deel uit van het managementteam en werkt voltijds.
108
1.4. Plaats in de organisatie
Decretale graad
2. FUNCTIE-PROFIEL
2.1. Kennis
- Functiegerichte vakkennis van de regelgeving die van belang is bij de uitoefening van de functie
: o.m. het gemeentedecreet en de relevante uitvoeringsbesluiten, de wetgeving betreffende de
overheidsopdrachten, het algemeen reglement op de comptabiliteit, de fiscale wetgeving,
inzonderheid betreffende de gemeentebelastingen.
- Kennis van de noodzakelijke financiële technieken en de hantering ervan (kosten-batenanalyse,
financiële meerjarenplanning, kosten-analytische boekhouding).
- Basisinzicht in de informatica met het oog op de uitvoering van de gemeentelijke boekhouding
en de organisatie van de financiële informatie.
2.2. Vaardigheden
- aanleg voor leidinggeven en organisatievermogen
- analytisch denkvermogen, efficiënt en probleemoplossend kunnen werken met naleving van de
reglementering
- redactionele vaardigheden o.m. in het kader van de rapportering
- goede besluitvaardigheid
2.3. Attitudes
- De gemeentelijke financiën kunnen opvolgen en beheren zoals een ‘goede huisvader’ en
terzake aan de bevoegde organen de nodige adviezen kunnen verstrekken.
- De nodige discretie aan de dag leggen bij het behandelen van vertrouwelijke informatie en
dossiers.
- Professionele houding t.o.v. politieke en ambtelijke leiding, zelfstandig optreden en flexibiliteit in
de werkuren.
- Op een assertieve wijze kunnen leiden, meedelen en handelen, d.w.z. met respect voor de
belangen van alle betrokkenen.
- Betrokkenheid bij de werking van de gemeente met een positieve en gemotiveerde
ingesteldheid.
- Aandacht hebben voor de politieke en menselijke verhoudingen en processen : zich hierin
politiek neutraal en emotioneel neutraal opstellen.
- Communicatief vaardig zijn, eigen aan een leidinggevende en representatieve functie,
werkdrukbestendig zijn en zin voor verantwoordelijkheid tonen.
3. BAREMA
109
Weddenschaal financieel beheerder :
Klasse 3 : 15.001 tot 20.000 inwoners
minimum 30.871,54 euro – maximum 45.052,29 euro.
4. BENOEMINGSVOORWAARDEN
De functie wordt begeven bij aanwerving of bij bevordering.
4.1. Bijzondere aanwervingsvoorwaarden
- vier jaar ervaring in een functie op universitair niveau in de publieke of in de privésector.
- houder zijn van een universitair diploma dat toegang verleend tot het niveau A (licentiaat of
master).
4.2. Bevorderingsvoorwaarden
- behoren tot het administratief personeel van het niveau A.
- houder zijn van een universitair diploma tot toegang verleend tot het niveau A (licentiaat of
master).
- beschikken over minimum twee jaar anciënniteit in niveau A.
- slagen voor het bevorderingsexamen
Top Related