RAAP-RAPPORT 1619
De Essche StroomGemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel
Een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-RAPPORT 1619
De Essche StroomGemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel
Een cultuurhistorische studie van het beekdal
Colofon
Opdrachtgever: Waterschap De Dommel
Titel: De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
Status: eindversie
Datum: januari 2008
Auteurs: drs. J.A.M. Roymans & drs. ing. D.M.G. Keijers
Projectcode: ESES
Bestandsnaam: RA1619-ESES.doc
Projectleider: drs. J.A.M. Roymans
Projectmedewerker: drs.ing. D.M.G. Keijers
ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing
ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: niet van toepassing
Autorisatie: drs. W. De Baere
ISSN: 0925-6229
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. telefoon: 0294-491500
Leeuwenveldseweg 5b telefax: 0294-491519
1382 LV Weesp E-mail: [email protected]
Postbus 5069
1380 GB Weesp
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2008
RAAP Archeologisch adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het
gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
[1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Inhoud
3 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel van het onderzoek
1.3 Leeswijzer
1.4 Dankwoord
7 2 Historische gelaagdheid van het landschap
2.1 Het landschap als ‘palimpsest’
2.2 Vervagen van de landschappelijke structuur
2.3 Uniformering van het Brabantse beekdallandschap en wateroverlast
2.4 Verschuivende belangen
2.5 Naar een duurzame balans
2.6 Naar een robuuste ecologische hoofdstructuur
2.7 Cultuurhistorie en het Reconstructieplan Meierij
2.8 De betekenis van cultuurhistorie voor de ontwikkeling van het
onderzoeksgebied
13 3 Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor het beekdal
van de Essche Stroom
3.1 Theoretisch kader
3.2 Methode
3.3 Creëren van draagvlak
19 4 Resultaten
4.1 Geologische, hydrologische en bodemkundige karakteristieken
4.2 Cultuurhistorische inventaris en bewoningsgeschiedenis
47 5 Cultuurhistorische verwachtingskaart
5.1 Inleiding
5.2 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden
5.3 Bijstelling van de archeologische verwachting
5.4 Het definiëren van de verwachtingszones
71 7 Conclusies en aanbevelingen
7.1 Conclusies
7.2 Aanbevelingen
81 Literatuurlijst
83 Gebruikte afkortingen
83 Verklarende woordenlijst
85 Overzicht van figuren, tabellen en losse kaartbijlagen
[2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De komende jaren zal het beekdal van de Essche Stroom (figuur 1) worden herin-
gericht. Naast de huidige agrarische functie en de berging en afvoer van water
komt er ruimte voor natuur en recreatief medegebruik. Hierdoor ondergaat het
beekdal van de Essche Stroom een kwaliteitsverbetering die aansluit bij de land-
schappelijke, ecologische, hydrologische en recreatieve potenties.
Beekdalstelsels vormen min of meer het natuurlijke drainagesysteem van de
zandgebieden. Via beekdalstelsels worden de neerslagoverschotten afgevoerd. Het
gehele stelsel van oppervlaktestroming van water kan worden beschouwd als de
‘bloedsomloop’ van het landschap. Binnen deze bloedsomloop zijn de beekdalen
de zichtbare aders. De aanwezigheid van stromend water heeft ervoor gezorgd
dat mensen al in een ver verleden werden aangetrokken door beken. Vaak werden
de ‘hogere gronden’ op de rand van het beekdal gekozen voor bewoning. De
aanwezigheid van de mens in de directe omgeving van beekdalen heeft ook
invloed gehad op de bodemgesteldheid, grondwaterstand, inrichting, gebruik,
flora en fauna van deze specifieke geomorfologische eenheid. Cultuurhistorische
waarden in het beekdal (zoals bruggen, doorwaadbare plaatsen, visfuiken, rituele
deposities, oeverbeschoeiingen, watermolens, versterkte huizen, beemdenstruc-
tuur, etc.) getuigen daarvan.
Toekomstige ingrepen die met de herinrichting van het beekdal gepaard gaan,
kunnen eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden echter verstoren. Het
Waterschap De Dommel heeft te kennen gegeven bij de herinrichting van het
beekdal rekening te willen houden met de cultuurhistorische waarden in het
gebied.
Periode Datering
Nieuwe tijd 1500 - heden
Late Middeleeuwen 1050 - 1500 na Chr.
Vroege Middeleeuwen 450 - 1050 na Chr.
Romeinse tijd 12 voor - 450 na Chr.
IJzertijd 800 - 12 voor Chr.
Bronstijd 2000 - 800 voor Chr.
Neolithicum (nieuwe steentijd) 5300 - 2000 voor Chr.
Mesolithicum (midden steentijd) 8800 - 4900 voor Chr.
Paleolithicum (oude steentijd) 300.000 - 8800 voor Chr.
Tabel 1. Archeologische
tijdschaal.
1.2 Doel van het onderzoek
Om de cultuurhistorische waarden in het beekdal mee te laten wegen in de plan-
en visievorming rond beekherstel is het noodzakelijk het cultuurhistorisch poten-
tieel en de ruimtelijke invulling hiervan te kennen. Vandaar dat het Waterschap
De Dommel RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft verzocht om een cultuurhis-
torische verwachtingskaart voor het beekdal van de Essche Stroom op te stellen.
Op de verwachtingskaart worden aanwezige en de te verwachten cultuurhistori-
sche waarden inzichtelijk gemaakt. Hierdoor kunnen in vroege fase van de plan-
vorming afgewogen keuzes worden gemaakt tussen behoud, ontwikkeling/verster-
king van cultuurhistorische waarden enerzijds en natuurbouw, waterbeheer en
landbouw anderzijds.
1.3 Leeswijzer
In dit rapport wordt beschreven hoe de cultuurhistorische verwachtingskaart voor
het beekdal van de Essche Stroom tot stand is gekomen. In hoofdstuk 2 wordt de
cultuurhistorie als mogelijke inspiratiebron voor de toekomstige herinrichting
van het beekdal toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt de methodische aanpak van het
onderzoek beschreven. Het uitgebreide bureauonderzoek (hoofdstuk 4) leidt tot
inzicht in zowel de fysieke (geologie, hydrologie, morfologie en bodem) als
biologische (vegetatieontwikkeling) kaders voor de bewoningsgeschiedenis van
zowel de zandgronden als meer specifiek de beekdalen. De combinatie van de
aldus verworven inzichten en een algemeen kader over het gebruik van beekdalen
leidt tot een beargumenteerde archeologische verwachting voor de Essche Stroom
(hoofdstuk 5). Het laatste deel van dit hoofdstuk dient bij voorkeur in combina-
tie met de kaartbijlage 1 gelezen te worden. In hoofdstuk 6 wordt het rapport
afgesloten met de conclusies en aanbevelingen.
Voor de dateringen van de in dit rapport genoemde geologische en archeologi-
sche perioden wordt verwezen naar tabel 1. Enkele vaktermen worden achter in
dit rapport beschreven (zie verklarende woordenlijst).
1.4 Dankwoord
Tijdens veldverkenningen in het studiegebied heb ik vele geïnteresseerden ont-
moet. Wat mij direct opviel, is dat zij trots zijn op het rijk geschakeerde cultuur-
historische landschap dat de Kleine Meijerij heeft te bieden. Bij hun enthousias-
te opstelling zijn geen trekjes van chauvinisme te bespeuren. Graag willen zij
hun kennis delen met anderen. Dit resulteerde in urenlange gesprekken aan
keukentafels waarop grote koffiemokken stonden. Geregeld is mijn maag gaan
‘rommelen’ van de grote hoeveelheden sterke koffie. Zonder hun kennis was dit
rapport nooit tot stand gekomen. Ik weet dat ik bij hen ook welkom ben als het
project is afgesloten. Hopelijk is dan de koffie minder sterk. De volgende perso-
nen wil ik bedanken: dhr. W. de Bakker, dhr. C. Verhoeven, dhr. M. Dijstelbloem,
mevr. O. Thiers, dhr. F. van Dommelen, dhr. D. Bol, dhr. P. Jansen en dhr. J. van
[4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Esch. Speciaal zou ik Nettie van de Langenberg uit Esch willen bedanken. Zij
heeft geheel belangeloos de resultaten van haar jarenlange archiefonderzoek aan
mij ter beschikking gesteld. Hierdoor was het mogelijk de cultuurhistorische ver-
wachtingen in het beekdal van de Essche Stroom te schragen met archiefvermel-
dingen. Tevens was zij het die de deuren bij lokale bewoners deed openen.
[5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
395
150
150
155
155
390
400
405
405
410
410
145
145
390
140
135
135
140
400
395
8888888888888888888888888888888888888888888888888
Figuur 1. Ligging plangebied (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster).
Figuur 1. Ligging
Essche Stroom (rode
lijn); inzet: ligging in
Nederland (ster).
[6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
2 Historische gelaagdheid van het landschap
2.1 Het landschap als ‘palimpsest’
Het Nederlandse landschap is in de loop van de tijd gevormd door de mens. Om
deze reden wordt het landschap vergeleken met een palimpsest. Het begrip
‘palimpsest’ maakt deel uit van het vakjargon van archiefonderzoekers. Een
palimpsest is een oud archiefstuk - vaak een perkament - waar op de achtergrond
van de bestaande tekst oude tekstfragmenten en losse woorden doorschemeren.
Gedurende de Late Middeleeuwen was het zeer gebruikelijk perkamenten opnieuw
te gebruiken. De oude tekst werd met een pennetje weggekrast en vervolgens
herbeschreven. Vaak lukte het niet de met inkt geschreven tekst geheel te ver-
wijderen. Het gevolg was dat na verloop van tijd meerdere tekstfragmenten uit
verschillende perioden op een perkament te zien zijn.
Ook het landschap van de Essche Stroom is geen onbeschreven blad. Het land-
schap is herhaaldelijk opnieuw ingericht en geordend naar behoeften, ideeën en
mogelijkheden van de tijd. Elke periode kende haar eigen processen die de ruim-
telijke indeling beïnvloedden. In het landschap zijn voortdurend sporen van
menselijke activiteiten uitgewist en nieuwe toegevoegd. Nieuwere elementen of
structuren liggen tussen of juist over oudere structuren heen, waardoor oudere
structuren een geheel andere betekenis kunnen krijgen. Het huidige landschap is
het resultaat van een wisselwerking tussen natuur en vele menselijke generaties
die het landschap hebben vormgegeven. Op deze historische wisselwerking kan
voortgebouwd worden. Door het verband tussen gebruik en het landschappelijk
substraat te herstellen wordt de basis gelegd voor nieuwe impulsen die lagen
aan het landschap toe kunnen voegen. Hierbij wordt een compromis gezocht tus-
sen behoud van het bestaande en de ontwikkeling van ‘nieuwe cultuurhistorie’.
Onder cultuurhistorie wordt naast archeologie ook bouwhistorie, toponiemstudie,
historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie
geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote diversiteit aan
objecten die in het verleden door menselijk handelen tot stand zijn gekomen.
Vanuit een interdisciplinaire benadering (archeologie, bouwhistorie, historische
geografie, historische ecologie en toponymie) komt de historische gelaagdheid
van de Essche Stroom zowel in tijdsdiepte als in tijdsbreedte het best tot zijn
recht.
2.2 Vervagen van de landschappelijke structuur
Het stroomgebied van de Essche Stroom had tot in het begin van de 20e eeuw
een duidelijke landschappelijke structuur. Er lag een koppeling tussen
[7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
geomorfologie, mineralogische rijkdom van de bodem, hydrologie en gebruik. De
opbouw van het landschap in het stroomgebied was tot 1900 een afspiegeling
van het landbouwkundig systeem zoals dat vanaf de Late Middeleeuwen tot ont-
wikkeling was gekomen. Op de hogere delen lagen de bewoningskernen (Haaren,
Esch), gehuchten (Belveren, Luissel, Uilenbroek, De Ruiting, Nergena en Halder)
en (es)akkers. In de beekdalen bevonden zich de hooi- en weidegebieden. Het
overige deel bestond voornamelijk uit uitgestrekte heidevelden (Kampinasche
Heide, Halderse heide, Essche Reen en Musdonken) en moerassen (Kraaienbroek,
Ooirtbroeken, Setersheike en Helvoirtse Broek). Sinds het begin van 20e eeuw is
de landschappelijke structuur van het stroomgebied langzaam vervaagd en uit-
eindelijk bijna geheel verdwenen. Met de introductie van de kunstmest en nieuwe
ontwateringstechnieken werd het mogelijk gronden voor akkerbouw te ontginnen
die tot dan toe te arm of nat waren. Zo verdween de samenhang tussen gebruik
en het landschap. De ruilverkavelingen in de tweede helft van de 20e eeuw
waren de genadeslag. Wat rest is een grootschalig ingericht productielandschap,
waarin maïsakkers zich uitstrekken tot aan de beek.
2.3 Uniformering van het Brabantse beekdallandschap en wateroverlast
Beekdalen werden vooral gekenmerkt door de rijkdom aan beemden met kavel-
grensbeplantingen, meanderende beeklopen, broekbossen en een soortenrijke flo-
ra en fauna. Vooral de ruilverkavelingen hebben geleid tot een sterke unifor-
mering binnen het beekdallandschap. Het optimaliseren van de beekdalgronden
voor landbouwkundig gebruik ging vaak ten koste van de beemdenstructuur en
bijhorende kavelgrensbeplantingen, broekbossen en natuurwaarden. Ook de
Essche Stroom is de dans niet ontsprongen. Om de waterhuishouding op de toen-
malige landbouwbelangen af te stemmen, is de Essche Stroom rechtgetrokken,
verbreed en uitgediept. Dit leidde tot een versnelde afvoer van grond- en opper-
vlaktewater.
Vele beken krijgen de laatste jaren nog eens een extra watervolume te verwerken
ten gevolge van uitbreiding van steden, dorpen en het wegennet. Door de toena-
me van verharde oppervlakten wordt meer hemelwater via het riool op de beken
afgevoerd en krijgt het niet meer de kans in de bodem te infiltreren. De grote
rivieren kunnen de huidige piekafvoeren van regenwater uit het achterland niet
verwerken. Hierdoor dreigen grote oppervlakten in de benedenloop te overstro-
men. Een tegengestelde ontwikkeling doet zich voor in de bovenstroomse gebie-
den. Door de versnelde afvoer van hemelwater treedt in de bovenloop verdroging
op.
2.4 Verschuivende belangen
Het Brabantse zandlandschap heeft zich de afgelopen 30 jaar ontwikkeld tot een
agrarisch landschap met een industrieel karakter. Als gevolg van veeziekten, de
ongunstige prijsontwikkeling voor agrarische producten en milieuproblemen die
voortkomen uit de agrarische sector is duidelijk geworden dat de landbouw aan
de grens van de natuurlijke draagkracht zit en niet langer meer op deze wijze
[8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
verder kan ontwikkelen. Om deze reden wordt de reconstructie van de zandgron-
den ook wel de revitalisering van de landbouwgronden genoemd. De ruimtelijke
invulling hiervan is dat de intensieve veehouderij zoveel mogelijk geconcentreerd
wordt in intensiveringzones. De gronden die hierbij vrijkomen, zullen worden
getransformeerd tot een consumptielandschap, waarin juist veel meer ruimte
ontstaat voor zaken als recreatie, natuur, water en cultuurtoerisme. Hiermee wor-
den impliciet twee belangrijke ruimtelijke opgaven genoemd: de realisering van
de ecologische hoofdstructuur en maatregelen ten behoeve van waterbeheer.
2.5 Naar een duurzame balans
Noord-Brabant wordt gekenmerkt door een enorme dynamiek. Er is veel vraag
naar nieuwe ruimte om te wonen, werken en recreëren. Veel energie wordt gesto-
ken in de herstructurering en intensivering van bestaande steden en dorpen. In
het buitengebied wordt gezocht naar ontwikkelingsruimte voor landbouw, water,
natuur en landschap. De druk op de ruimte mag niet resulteren in een defensief
ingesteld ruimtelijk ordeningsbeleid. Anderzijds mag de vraag naar ruimte niet
onevenredig ten koste gaan van het ecologische en het sociaal culturele kapitaal
van Noord Brabant. Ook toekomstige generaties hebben recht op een landschap
dat economisch, ecologisch en sociaal-cultureel in evenwicht is. Kortom: er dient
een duurzame balans gevonden te worden tussen structurele, lange termijn ver-
anderingen enerzijds en ruimtelijk beleid, ontwerp, inrichting en beheer ander-
zijds.
2.6 Naar een robuuste ecologische hoofdstructuur
Ook het reconstructieplan Meierij is geënt op duurzaamheid (Reconstructieplan/
Milieueffectrapport Meierij, 2005). Het plan omvat zowel thema’s met betrekking
tot omgevingskwaliteit (water, natuur, milieu, landschap en cultuurhistorie) als
met betrekking tot sociaal-economische vitaliteit (recreatie, wonen en werken).
De wateropgave in het plan is zeer omvangrijk en is als een Siamese tweeling
met de natuuropgave verbonden. Voor de Essche Stroom gelden een aantal
reconstructiedoelstellingen. Zo zal in de toekomst het beeksysteem hersteld wor-
den en ligt hier een reserveringsgebied voor waterberging. Daarnaast liggen in
het Reconstructiegebied een aantal natuur- en landschapseenheden (‘natte
natuurparels’, regionale natuur- en landschapseenheden en Groene hoofdstruc-
tuur) die door de ‘hoofdslagader’, de Robuuste Ecologische Verbinding Essche
Stroom, met elkaar verbonden worden.
2.7 Cultuurhistorie en het Reconstructieplan Meierij
De reconstructiecommissie vindt het van groot belang dat de aanwezige cultuur-
historische waarden behouden blijven en zo nodig worden versterkt, omdat deze
een belangrijke rol spelen voor de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van
het stroomgebied. De cultuurhistorische waarden dienen in een vroege fase van
planvorming worden meegewogen. Dit betekent dat vooraf aan de uitwerkings-
[9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
en uitvoeringsplannen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden nader
in beeld zijn gebracht. Hierdoor kunnen de waarden dienen als randvoorwaarde
en tevens worden benut als inspiratiebron.
2.8 De betekenis van cultuurhistorie voor de ontwikkeling van hetonderzoeksgebied
Gezien de eerder beschreven problemen op het gebied van waterbeheer en milieu
rijst de vraag hoe een cultuurhistorische benadering een bijdrage kan leveren
aan de ontwikkeling van de Essche Stroom? Er is een groot aantal argumenten
aan te dragen die pleiten voor het inpassen van cultuurlandschappen in de
inrichtingsplannen van de Essche Stroom. Ondanks dat de argumenten elkaar
deels overlappen en/of aanvullen, zijn deze toch gescheiden omdat zij verschil-
len in achtergrond en reikwijdte (Renes, 1999):
- Cultuurhistorie en toerisme: cultuurhistorie vormt een belangrijk gegeven in
de toeristisch-recreatieve sector. Recreatie en toerisme zijn in het onder-
zoeksgebied economisch belangrijk. De sector genereert veel inkomsten en is
van groot belang voor de werkgelegenheid. Toeristische-recreatieve activitei-
ten verhogen het welzijn van de mens. Er is een toenemende belangstelling
voor cultuurhistorie, authenticiteit, rust, ruimte en natuur. De concurrentie
met andere gebieden in Nederland en over de grens wordt binnen de sector
steeds scherper. Om op een actieve wijze aansluiting te houden met de markt
of uit te breiden is het belangrijk dat nieuwe ontwikkelingskansen worden
geboden aan de sector. Belangrijk uitgangspunt zou kunnen zijn de cultuur-
historische contrasten tussen de regio’s aan te scherpen. Cultuurhistorie is
namelijk een belangrijke kwaliteits- en identiteitsdrager van een landschap.
De kracht schuilt in diversiteit. Dat versterkt het specifieke imago van een
bepaalde streek. In plaats van ‘meer van hetzelfde’, krijgt elke regio een
‘eigen ziel’.
- Kostenbesparing: naast deze nieuwe impuls voor de economie kan ook direct
een kostenbesparing gerealiseerd worden. Uitgangspunt daarbij is om in de
planfase de ruimtelijke invulling van water- en natuurdoelen zoveel mogelijk
af te stemmen op (mogelijke) aanwezige cultuurhistorische waarden. Door
tussen archeologische resten door te laveren, kunnen dure opgravingskosten
vermeden worden. Indien toch gekozen wordt archeologische vindplaatsen op
te graven, kunnen tijdig budgetten voor verder onderzoek worden vrijge-
maakt.
- Ecologie: een belangrijk deel van de Nederlandse flora en fauna, waaronder
een deel van de rode-lijst soorten, is gekoppeld aan specifieke, vooral oude
cultuurlandschappen. Het betreft vooral soorten die afhankelijk zijn van sta-
biele milieus. Vooral oude cultuurlandschappen bieden niet alleen een habitat
voor rode-lijst soorten, maar kennen ook een grote biodiversiteit.
- Duurzaamheid en beleving: de opbouw van het landschap was tot 1900 een
afspiegeling van het landbouwkundig systeem zoals dat vanaf de Late Middel-
eeuwen tot ontwikkeling kwam. Er was een directe en natuurlijke koppeling
tussen geomorfologie, mineralogische rijkdom van de bodem, hydrologie en
[1 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
gebruik. Het beekdal onderscheidde zich van de hoger gelegen akkergronden
en de heidevelden door natte omstandigheden (met bijbehorende flora en fau-
na), meanderende beeklopen, broekbossen en langgerekte beemden. Door dit
onderscheid te herstellen, kan opnieuw een duurzame, natuurlijke koppeling
worden gelegd tussen het cultuurlandschap en het landschappelijk substraat
en daarmee indirect de ecologie en de belevingswaarde voor de mens.
- Educatie: beter dan een stapel boeken of foto’s kan een wandeling door een
oud cultuurlandschap inzicht geven hoe mensen in het verleden en heden de
ruimte hebben benut en hebben vormgegeven. Tevens kunnen in het beekdal
water- en natuurdoelen worden toegelicht aan de hand van de uitgevoerde
werken. Dit biedt mogelijkheden voor het sterk opkomende ‘omgevingsonder-
wijs’ waarin ‘regionale beeldvorming’ en ‘eigen regio’ onderwerpen zijn.
- Identiteit en draagkracht: de identiteit van een landschap wordt voor een deel
bepaald door de fysisch-geografische basis en voor een niet minder belangrijk
deel door de historische ontwikkeling dat het heeft doorgemaakt. Cultuurland-
schappen bevatten namelijk wortels van onze cultuur. Behoud van een oud
cultuurlandschap kan daarom vergeleken worden met behoud van kunst. Zoals
kunst vertegenwoordigt ook een oud cultuurlandschap iets wezenlijks, name-
lijk de geschiedenis van onze cultuur, onze wortels, onze identiteit. En dat
willen we niet zomaar verloren laten gaan.
- Wetenschap: het landschap blijkt veel unieke historische informatie te bevat-
ten die niet achterhaald kan worden op historische kaarten en archieven. Om
deze reden kan het landschap vergeleken worden met een geschiedenisboek,
waaruit de ontwikkeling van het landschap valt af te lezen. Deze informatie is
in de bodem verankerd en om deze reden zeer kwetsbaar voor bodemkundige
ingrepen. Wat verloren is, komt nooit meer terug. Vele bladzijden uit dit boek
zijn helaas al ‘ongelezen’ verloren gegaan. Dit proces dreigt onverminderd
door te gaan. Bijvoorbeeld de realisatie van water- en natuurdoelen kan
gepaard gaan met grootschalige graafwerkzaamheden, waardoor grote opper-
vlakten ‘onthistoriseerd’ kunnen worden. Om deze reden hebben natuurbou-
wers en waterbeheerders ook een cultuurhistorische zorgplicht.
[1 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
3 Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor het beekdalvan de Essche Stroom
3.1 Theoretisch kader
Zoals eerder gesteld heeft de mens door inrichting van zijn woonomgeving een
belangrijke stempel op het landschap gedrukt. Hij heeft dit niet overal en niet
altijd op dezelfde wijze gedaan. Daardoor zijn in zowel tijd als plaats verschil-
lende inrichtingsvormen ontstaan. Elementen die getuigen van de
bewoningsgeschiedenis worden cultuurhistorische waarden genoemd. Vele van
deze cultuurhistorische waarden zijn in de loop van de tijd verdwenen. Slechts
een betrekkelijk klein deel van de cultuurhistorische resten in het beekdal van
de Essche Stroom is (nog) zichtbaar aan het oppervlak. Dit betekent echter niet
dat de niet zichtbare relicten als voorgoed verloren mogen worden beschouwd. In
de ondergrond bevinden zich namelijk nog vaak bodemsporen. Hierdoor zijn zij
tot het domein van de archeologie gaan behoren.
Op de archeologische verwachtingskaart, de Indicatieve Kaart van Archeologische
Waarden (IKAW; ROB, 2005), zijn natte gebiedsdelen zoals beekdalen vaak aan-
gegeven als gebieden met een lage archeologische verwachting. Dit betekent
echter niet dat in deze specifieke geomorfologische eenheid geen archeologische
resten kunnen voorkomen. De IKAW geeft uitsluitend informatie over het kwanti-
tatieve aspect van het archeologisch bodemarchief. Met andere woorden: in ver-
gelijking met de hoger gelegen, drogere gebiedsdelen scoren de beekdalen inder-
daad zeer laag in het voorkomen van archeologische resten. Het lage aantal
bekende vindplaatsen is deels verklaarbaar door gemaakte beleidskeuzen.
Landschappen waarvoor een lage archeologische verwachting geldt, worden door-
gaans niet archeologisch onderzocht, waardoor het beeld dat beekdalen archeo-
logisch lege zones zijn, versterkt wordt (Roymans, 2005). Vele archeologische
resten zijn afgedekt door relatief jonge sedimenten en daardoor moeilijk te ont-
dekken. Het gaat daarbij vooral om dunne spreidingen van resten van jacht-
activiteiten, nederzettingsafval, (veen)bruggen, figuraties van bodemverkleu-
ringen, rituele deposities en muurresten/ grachten van kastelen, resten van
watermolens etc. Zones waarin archeologische sporen kunnen voorkomen, kunnen
inzichtelijk worden gemaakt door het opstellen van een verwachtingsmodel.
Achterliggend idee van het verwachtingsmodel is dat de archeologische waarden
niet willekeurig over beekdalen zijn verspreid, maar zijn gerelateerd aan bepaal-
de hydrologische, geomorfologische en bodemkundige karakteristieken.
Cultuurhistorische verwachtingsmodellen zijn in hoge mate gebaseerd op kennis
over locatiekeuzefactoren van mensen door de tijd heen in een bepaald land-
[1 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
schap. Een dergelijk verwachtingsmodel kan in hoofdzaak gebaseerd zijn op
kwantitatieve gegevens (een zogenaamde inductieve benadering), terwijl er
tevens verwachtingsmodellen bestaan die sterk leunen op een hypothetische
benadering (een zgn. deductieve benadering: Deeben & Wiemer, 1999). In de
praktijk treedt er bij veel verwachtingsmodellen menging op van aannamen die
zowel een inductieve als deductieve onderbouwing hebben. Gesproken wordt dan
wel van een hybride-model. Ook tijdens onderhavig onderzoek is gebruik gemaakt
van een hybride-model. Een puur inductieve benadering is in dit geval niet voor
de hand liggend door de beperkte informatie over de cultuurgeschiedenis van het
beekdal. Vooral de archeologische kennis is beperkt. De grote lege zone op de
archeologische vondstverspreidingskaart is een afspiegeling van deze kennislacu-
ne. Wel kan worden gekeken naar de landschappelijke ligging van de cultuurhis-
torische resten in de nabije omgeving met vergelijkbare landschappelijke karak-
teristieken. De hierbij vastgestelde locatie-bepalende factoren kunnen worden
gebruikt bij het opstellen van een hypothetisch verwachtingsmodel. Daarnaast is
gebruik gemaakt van de kennis die is opgedaan bij verschillende veldkarteringen
in het zandgebied van de provincie Noord-Brabant en Limburg.
3.2 Methode
3.2.1 Afbakening van het studiegebied
Om de cultuurhistorische verwachtingszones voor het beekdal van de Essche
Stroom te kunnen formuleren, is het noodzakelijk een koppeling te maken met
andere landschappelijke eenheden die direct grenzen aan het beekdal. Deze spe-
cifieke geomorfologische eenheid mag namelijk niet gezien worden als autonoom
gebied. Beekdalen kunnen worden beschouwd als de levensaders van de zandge-
bieden. De aanwezigheid van stromend water heeft ervoor gezorgd dat mensen al
in een ver verleden werden aangetrokken door beken. Vaak werden de ‘hogere
gronden’ op de rand van het beekdal gekozen voor bewoning. De aanwezigheid
van de mens in de directe omgeving van beekdalen heeft ook invloed gehad op
de bodemgesteldheid, grondwaterstand, inrichting, gebruik, flora en fauna van
deze specifieke geomorfologische eenheid.
3.2.2 Het natuurlijke landschap als bouwsteen
De ligging van cultuurhistorische relicten is in hoge mate gerelateerd aan het
natuurlijke landschap waarin deze zich in bevinden. De plaatsen voor bijvoor-
beeld de bouw van een watermolen of verdedigingwerk en de aanleg van een
beekovergang werden in belangrijke mate bepaald door de mogelijkheden die het
fysieke milieu bood. Bij het formuleren van cultuurhistorische verwachtingen in
beekdalen vormt de analyse van het paleo-landschap daarom een belangrijk uit-
gangspunt. Belangrijke fysische variabelen van een landschap zijn de geomorfo-
logie, de bodem en de hydrologie. Tijdens het onderzoek is om genoemde reden
aandacht besteed aan de geomorfologische, hydrologische en bodemkundige
aspecten van het beekdal van de Essche Stroom. Deze gegevens dienen naast
[1 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
bekende cultuurhistorische informatie als basis voor de onderbouwing van het
verwachtingsmodel.
3.2.3 Interdisciplinaire aanpak
Het huidige landschap, dus ook het beekdallandschap, is het resultaat van een
wisselwerking van tussen natuur en ontelbare menselijke generaties die het land-
schap hebben vormgegeven. Elke periode kende haar eigen processen die de
ruimtelijke indeling van het landschap beïnvloedden. Sporen die mensen hebben
nagelaten in het landschap, zijn belangrijke aanknopingspunten om de naar tijd,
plaats en sociaal culturele groep verschillende levensstijlen te achterhalen. Alles
wat door mensen gemaakt is, valt onder de noemer cultuurhistorie. De lijst van
cultuurhistorische objecten kan uiteenlopen van bestaande kastelen tot niet
zichtbare sporen van kampementen uit de Steentijd en van wegkruizen tot com-
plete landschappen. Het cultuurhistorisch onderzoek dient om deze reden
interdisciplinair van opzet te zijn. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke
ordening als verzamelterm voor een grote diversiteit aan objecten die in het ver-
leden door menselijk handelen tot stand zijn gekomen. Het cultuurlandschap
wordt vaak gelezen, geïnterpreteerd en beschreven vanuit de verschillende
wetenschappelijke disciplines als archeologie, bouwhistorie, historische geografie
en historische ecologie. Dergelijk sectoraal onderzoek is vaak gericht op een
tijdvlak en onderwerp (Van der Heiden e.a., 2003). Hierdoor heeft elke vakdisci-
pline een eigen verhaal te vertellen en een eigen beschermingsagenda. De optel-
som van de afzonderlijk beschreven relicten uit verschillende tijdsvakken is door-
gaans bepalend welke terreinen in cultuurhistorisch opzicht het meest waardevol
zijn. Een landschap is echter meer dan een optelsom van kleinschalige, autono-
me, niet of nauwelijks met elkaar in tijdsdiepte en met de omgeving verbonden
relicten. Dergelijke waardestelling leidt al gauw tot een landschap met een
selectief geheugen.
Het cultuurhistorisch onderzoek kent om deze reden een interdisciplinaire aan-
pak. Vanuit een interdisciplinaire benadering (archeologie, bouwhistorie, histori-
sche geografie en historische ecologie) komt de historische gelaagdheid van het
beekdallandschap van de Essche Stroom zowel in tijdsdiepte als in tijdsbreedte
het best tot zijn recht. Ook de landschappelijke context van de cultuurhistori-
sche relicten wordt door deze werkwijze beter begrepen. Geschiedschrijving is
namelijk het samenstellen van een sluitend verhaal op basis van zoveel mogelijk
verschillende gegevens uit verschillende bronnen. De begrenzing tussen de
afzonderlijke vakgebieden en periode die zij bestuderen is niet scherp te trekken.
Tussen hen bestaat een open grens.
De ‘archeologie’ houdt zich bezig met menselijke bewoningsporen die in de
bodem zijn verankerd. Vaak betreft het sporen die niet aan het oppervlak zicht-
baar zijn en niet of lastig in archieven of historische bronnen te achterhalen
zijn. De tijdsspanne die de archeologie bestrijkt, is vanaf de vroege Prehistorie
tot circa de 16e eeuw. De ligging van archeologische resten in beekdalen die
[1 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
niet aan het oppervlak zichtbaar zijn, is echter geen eenvoudige zaak. Gegevens
over bekende archeologische vindplaatsen/vondsten kunnen ontleend worden aan
het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van het RACM te Amersfoort.
Hierbij moet opgemerkt worden dat de vondstmeldingen niet gelijkwaardig van
kwaliteit zijn. Sommige vondstmeldingen dateren namelijk uit een grijs verleden
of zijn gedaan door niet-archeologen. Het gevolg kan zijn dat de locatie van de
vindplaats globaal is vastgelegd (in een km² blok). Vindplaatsen met een vage
plaatsbepaling zijn van mindere waarde dan vindplaatsen waarvan de locatie
exact is bekend. De mate van exactheid van de plaatsbepaling van een vind-
plaats moet uiteindelijk meegewogen worden in het definiëren van de cultuurhis-
torische verwachtingszones.
Niet alle vindplaatsen op de randen van de beekdalen zijn in kaart gebracht.
Vooral vindplaatsen die afgedekt zijn door een relatief jong pakket (beekdalgron-
den, enkeerdgronden en jonge stuifzanden) laten zich lastig opsporen. Vooral
hoge enkeerdgronden langs beekdalen zijn bijzonder rijk aan archeologische
vindplaatsen en worden om deze reden ook wel ‘archeologische schatkamers’
genoemd. Om toch een idee te krijgen van de mogelijke aanwezigheid van afge-
dekte archeologische vindplaatsen op de flanken van de beekdalen is de
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van het RACM geraad-
pleegd.
De ‘bouwhistorie’ richt zich voornamelijk tot de nog zichtbare gebouwde omge-
ving. De nadruk wordt niet alleen gelegd op de vorm van het gebouw, maar ook
op de bouwhistorie waarbij gebouwen diepgaander worden onderzocht op bouw-
sporen. Gegevens over de gebouwde omgeving zijn ontleend aan de Cultuurhis-
torische Waarden Kaart (CHW) van Noord-Brabant en de databank van de RACM.
Sporen van vroegere menselijke activiteiten die buiten het terrein van de archeo-
logie en bouwhistorie vallen is het werkterrein van de ‘historische geografie’
geworden. De historische geografie omvat voornamelijk de historische periode.
Het gaat voornamelijk om wegen- en kavelpatronen, heggen, houtwallen, neder-
zettingsvormen, sporen van oude gebruiksvormen van gronden, etc. Door studie
van historische kaarten, archieven en resultaten van veldwerk zijn deze relicten
binnen het studiegebied achterhaald. Aan de hand van oude topografische kaar-
ten, archieven historische literatuur en veldwerk zijn (voormalige) natuurlijke
elementen (zoals meanders, oude beeklopen en moerassen) opgespoord. Daar-
naast verschaffen de bronnen informatie over oude vegetatie typen, het voorma-
lige landgebruik, de kavelindeling van oude landbouwpercelen, voormalige
wegen, beekovergangen, watermolens, schansen en kastelen en over eventuele
verstoringen van de bodem.
De ‘historische ecologie’ richt zich voornamelijk op ecosystemen die door mensen
gemaakt/beïnvloed zijn. Net als de historische geografie bestrijkt de historische
ecologie voornamelijk de historische periode. De historische ecologie kent over
het algemeen een interdisciplinaire aanpak. Een historisch ecologisch beeld
bestaat uit een mozaïek die vanuit verschillende vakdisciplines is opgebouwd.
[1 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Historisch-ecologische informatie over het studiegebied is verkregen door studie
van oude kaarten, historische documenten en veldwerk. Om het historische eco-
systeem te doorgronden, zijn de resultaten van het historisch ecologisch onder-
zoek gecombineerd met bodemkundige en micromofologische gegevens.
De ‘toponymie of plaatsnaamkunde’ is de wetensschap die nederzettings-, omge-
vings- en perceelsnamen in hun historische context en betekenisverklaring
bestudeert. Namen zijn een afspiegeling van leven en werken in door de land-
bouw gedomineerde maatschappij gedurende de historische periode.
Toen het kadaster nog niet was ingevoerd, werden namen gegeven aan stukken
land om ze van elkaar te kunnen scheiden. Met name veldnamen kunnen een
schat aan historisch geografische en ecologische informatie leveren van het
moment van naamgeving. In veldnamen wordt vaak iets tot uiting gebracht dat
met het landschap te maken heeft, zoals hoogteligging van een terrein, de aan-
wezigheid van beemden, vloeivelden, weilanden, heide, ontginningen, grondge-
bruik, perceelsvorm, verbouwde gewassen, voorkomende natuurlijke planten en
dieren en het verschil tussen vruchtbare en onvruchtbare grond. In namen zitten
soms directe of indirecte verwijzingen naar bruggen en brugtypen, doorwaadbare
plaatsen in de beek (voorden), watermolens, boerderijen, molens, versterkte hui-
zen, kastelen en schansen. Tijdens het cultuurhistorisch onderzoek is dankbaar
gemaakt van het veldnamenonderzoek van de lokale heemkundekringen, histo-
rische kaarten en archiefstukken.
3.2.4 Het mentale erfgoed
Naast de economische gebruiksfunctie van de relicten die in het landschap
verankerd zijn, dient rekening te worden gehouden met het geheel van ideeën,
culturele tradities en religieuze ervaringen die op de een of andere manier met
het landschap samenhangen. Namen bieden niet alleen informatie over in het
landschap verankerde relicten uit de historische perioden, maar ook over de
denkwereld en de gevoelens van mensen ten tijde van naamgeving. In veldnamen
schemeren soms gevoelens van teleurstelling, onmacht en wrange humor door in
een tijd dat de kunstmest zijn intrede nog niet had gedaan. Veldnamen als
‘Magere Dirk’, ‘Kostverloren’, ‘De Hemel’, ‘De Hel’ en ‘Boerenverdriet’ voor
onvruchtbare akker-, wei- en hooilanden zijn dan ook herhaaldelijk aangetroffen
tijdens toponiemenonderzoek. Daarnaast hebben oude cultuurlandschappen ook
verhalen te vertellen. Sagen, mythen, verhalen en (collectieve) herinneringen
zijn verankerd in het cultuurlandschap. Deze dienen achterhaald te worden.
Verhalen waarin een duidelijk verband ligt met het beekdal van de Essche Stroom
zijn opgetekend tijdens gesprekken met lokale bewoners/heemkundekringen en
door bestudering van lokale heemkundige studies.
3.3 Creëren van draagvlak
Voor een Robuuste Ecologische Hoofdstructuur de Essche Stroom zijn niet alleen
ambities nodig, maar ook creativiteit en verbeelding. Om met de woorden van
[1 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Antoine de Saint Exupery te spreken: “Wanneer je een schip wilt bouwen, breng
dan geen mensen bij elkaar om hout aan te slepen, plannen en werktekeningen
te maken en coördinatie te regelen. Maar leer mensen te verlangen naar de eind-
loze zee”. Tijdens het cultuurhistorisch onderzoek wordt getracht de draagkracht
voor de herinrichting van de Essche Stroom te vergroten door gesprekken aan te
gaan met de klankbordgroep die in het leven is geroepen door het waterschap,
lokale heemkundekringen, recreatieve bedrijven, lokale boeren, Brabants
Landschap, milieu-/natuurgroepen, lagere scholen, de Heemkundekring ‘De Kleine
Meierij’ en natuurlijk niet te vergeten het Waterschap de Dommel en de gemeen-
ten Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel. De resultaten van onderhavig
onderzoek zullen aan de genoemde groepen worden gepresenteerd in de vorm
van een veldexcursies en/of lezing. Genoemde aanpak moet uiteindelijk resulte-
ren in een breed gedragen inrichtingsplan van De Robuuste Ecologische
Hoofdstructuur Essche Stroom met een cultuurhistorische verankering in het
landschap en de ruimte en mogelijkheden om ‘nieuwe cultuurhistorie’ toe te voe-
gen.
[1 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
4 Resultaten
4.1 Geologische, hydrologische en bodemkundige karakteristieken
Cultuurhistorische elementen zijn in hoge mate gerelateerd aan het natuurlijke
landschap waarin deze zich bevinden. Belangrijk voor de interpretatie van het
landschap in het onderzoeksgebied zijn de ontwikkelingen tijdens het Laat
Pleistoceen en het Holoceen.
4.1.1 De basis van het landschap
De aardkorst is constant in beweging. Meestal is deze beweging niet voelbaar,
maar soms gaat de beweging schoksgewijs in de vorm van aardbevingen. Aard-
bevingen ontstaan langs breuken in de aardkorst. Door Zuid-Nederland loopt een
stelsel van zuidoost-noordwest georiënteerde breuklijnen (Berendsen, 1996). Als
gevolg van de bewegingen langs de breuken daalt de aardkorst in sommige zones
(slenken) en gaat deze in andere zones omhoog (horsten). Het onderzoeksgebied
ligt in het belangrijkste dalingsgebied: de Centrale Slenk. In dit dalingsgebied
hebben voorlopers van de Maas (en ooit zelfs de Rijn) altijd een grote dynamiek
gehad. Grote hoeveelheden sedimenten werden door deze rivieren afgezet. De
oudste afzettingen zijn diep weggezakt en bedekt met jongere sedimenten.
Vooral afzettingen van periglaciale en eolische oorsprong vanaf de laatste ijstijd
(het Weichselien: ca. 120.000-10.000 jaar geleden) dagzomen in de Centrale
Slenk.
Gedurende het Weichselien traden vrij veel klimaatsveranderingen op. Tijdens de
koude (glaciale) perioden was het klimaat kouder en droger dan tegenwoordig en
was de bodem permanent tot grote diepte bevroren (permafrost). Vooral aan het
begin en aan het eind van deze glacialen kwam veel smeltwater vrij dat veel ver-
spoeld materiaal meevoerde. Het smeltwater werd afgevoerd door een systeem
van verwilderde geulen en beken en vervolgens in lager gelegen gebieden afge-
zet. Deze fluvioperiglaciale afzettingen bestaan uit leemarm en lemig fijn zand
met ingesloten leemlagen. Buiten de Centrale Slenk zijn de periglaciale afzet-
tingen relatief dun of ontbreken ze.
Aan het einde van het Weichselien (ca. 110.000-10.000 jaar geleden) kreeg in
het schaars begroeide landschap de wind gemakkelijk vat op de ondergrond.
Hierdoor werden grote hoeveelheden zand verplaatst die de oudere afzettingen
afdekken. Dit dekzandpakket beslaat een groot gedeelte van Noord-Brabant en
vormt de basis van het huidige landschap. De dikte van het dekzand varieert en
bereikt vooral in de Centrale Slenk een grote dikte (Berendsen, 1997).
[1 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Met de komst van het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden tot heden) trad een
belangrijke klimaatsverbetering op. Het werd warmer en vochtiger en de koude-
minnende, open vegetatie van het Weichselien maakte plaats voor een meer ge-
sloten, warmteminnende, vegetatiestructuur. Belangrijke natuurlijke wijzigingen
van het laat-pleistocene dekzandreliëf vonden niet meer plaats.
4.1.2 Het stroomgebied van de Essche Stroom
De ontwatering van het dekzandgebied wordt verzorgd door de beken. De beken
zijn al in de laatste ijstijd ontstaan en volgen voor een belangrijk deel de
natuurlijke laagten in het landschap. In het Weichselien vond de afwatering nog
plaats via een stelsel van ondiepe, verwilderde geulen. Aan het einde van het
Weichselien veranderde het drainagesysteem in een systeem van enkelvoudige,
meanderende lopen die zich (plaatselijk) diep insneden in het dekzandlandschap
(de beekdalen). Het dal van de Essche Stroom is over het algemeen breed.
Plaatselijk bevinden zich nog restanten van dekzandruggen (Stiboka/RGD, 1983).
In het Holoceen bleven erosie en sedimentatieprocessen voornamelijk beperkt
tot de actieve beekdalen. In deze beekdalen is nog op beperkte schaal klei en
zand afgezet terwijl de flanken van beekdalen plaatselijk zijn geërodeerd.
Het stroomgebied van de Essche Stroom maakt deel uit van de Meierij en de
Kempen. De Essche Stroom kent van oudsher vele benamingen. Namen als Dieze,
Amer, Emer of Nemer dateren al van voor 1400. Later noemde men de rivier de
Aa, de Run en de Dommelstroom. Vaak werden twee namen gelijktijdig gebruikt.
De huidige naam Essche Stroom is voor het eerst op een kaart uit 1866 waarge-
nomen. De Essche Stroom ontstaat bij Oisterwijk, waar de Voorste Stroom (de
Leij) en Achterste Stroom (de Reusel) samenvloeien. Bij het gehucht Halder
mondt de Essche Stroom uit in de Dommel. Aangezien in de Middeleeuwen de bre-
de Essche Stroom of Dieze als de hoofdstroom werd gezien, gold die naam toen
ook voor het stuk na de samenvloeiing bij Halder. Later werd de Dommel als
hoofdstroom gezien en kreeg dus ook het stuk na de samenvloeiing tussen Halder
en ‘s-Hertogenbosch de naam ‘Dommel’.
Beken die uitmonden in de circa 12 km lange Essche Stroom zijn de Rosep en de
Kleine Aa. Oorspronkelijk slingerde de Essche Stroom door een relatief smal beek-
dal. De lage gronden in het beekdal overstroomden regelmatig. In de jaren 60
van de 20e eeuw hebben grote ingrepen in het beekdal plaatsgevonden. De beek
werd rechtgetrokken, meanders zijn dichtgeschoven, de beekbedding werd aan-
zienlijk verbreed en kaden en stuwen werden geplaatst. Door afgravingen en ega-
lisaties is bovendien een aantal dekzandkopjes in het beekdal verdwenen.
4.1.3 Bodems en grondwater
De dichtere begroeiing in het Holoceen ging verdergaande verplaatsing van het
zand tegen waardoor bodemvorming kon optreden. Het vochtigere klimaat van
het Holoceen zorgde ook voor een stijging van de grondwaterspiegel. Vooral de
lagere delen van het landschap vernatten waardoor er soms grote waterplassen
[2 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
ontstonden. Door de stagnerende waterafvoer hoopten zich in de lagere terrein-
delen (de beekdalen, de vennen en andere depressies) afgestorven planten op en
kon veen tot ontwikkeling komen. De ruimtelijke verspreiding van de verschil-
lende bodemeenheden en grondwatertrappen is in hoge mate gerelateerd aan de
beschreven opbouw van het landschap. Hierin kan een duidelijk onderscheid
gemaakt worden tussen de droge en de natte gebiedsdelen.
Droge gebiedsdelen
In de droge dekzandgronden hebben zich van nature veelal podzolgronden ont-
wikkeld. Onder invloed van de mens hebben deze later een dikke humushoudende
bovengrond gekregen (enkeerdgronden).
Podzolgronden
Podzolgronden zijn gronden waarin een inspoelingshorizont (B-horizont) voor-
komt. In water oplosbare stoffen, zoals organische stof, ijzer en aluminium, wor-
den naar beneden verplaatst en vooral in een B- of inspoelingshorizont afgezet.
Al naar gelang de aard van de organische stof in de B-horizont worden de pod-
zolgronden onderverdeeld.
Moderpodzolgronden komen voor op de drogere delen van het dekzandlandschap
en zijn veelal ontwikkeld in iets lemiger moedermateriaal. Deze lemige zandgron-
den kenden een rijke vegetatie en een intens bodemleven. Als gevolg van de
hoge ligging en de goede interne drainage van moderpodzolen is veel ijzer vrij-
gekomen. Het rijke bodemleven heeft dit ijzer, samen met de gemakkelijk ver-
teerbare organische stof, intensief vermengd met het moedermateriaal. Hierdoor
kenmerken moderpodzolen zich veelal door een homogene bruine B-horizont met
organische stof die zich tussen de zandkorrels bevindt of ermee gemengd is
(moderhumus).
De fysische en chemische eigenschappen van moderpodzolen (vochthoudend ver-
mogen en natuurlijke vruchtbaarheid) zijn relatief gunstig. Het maakt deze
bodems bij uitstek geschikt voor landbouw. Meestal vormen deze gronden het
oudste cultuurland in het dekzandlandschap.
Humuspodzolen (veldpodzolgronden en laarpodzolgronden) hebben een duidelijke
profielopbouw met van boven naar beneden: bouwvoor (A-horizont), uitspoe-
lingslaag (E-horizont), inspoelingslaag (B-horizont) en moedermateriaal (C-hori-
zont). Veldpodzolgronden komen voornamelijk voor in de (voormalige) heidege-
bieden en zijn betrekkelijk kort in cultuur. Meestal is door grondbewerking het
podzolprofiel gedeeltelijk in de humushoudende bovengrond opgenomen (‘ont-
hoofd’ podzolprofiel). Laarpodzolgronden zijn al langer in cultuur gebracht en
zijn (onder invloed van de mens) voorzien van een dikkere humushoudende
bovengrond. Ook op de restanten van de dekzandruggen in het beekdal van de
Essche Stroom komen veld- en laarpodzolgronden voor.
Hoge Enkeerdgronden of ‘plaggenbodems’
Aan het einde van de Late Middeleeuwen en in de Nieuwe tijd (voornamelijk in
de 16e t/m 19e eeuw) werd de vruchtbaarheid van de akkers bevorderd door een
intensivering van bemesting. Humusrijk materiaal (zoals bosstrooisel, heide- en/of
[2 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
grasplaggen) werd gebruikt om de (vloeibare en vaste) dierlijke mest van het op-
gestalde vee te binden. Dit mengsel (stalmest, plaggen/strooisel) werd vervol-
gens op de akker gebracht. Omdat het humusrijke materiaal behalve organisch
afval ook veel minerale bestanddelen (zand en of klei, afkomstig van de plaggen)
bevatte, kon ten gevolge van eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke
humushoudende bovenlaag ontstaan.
Indien de dikte van dit humeuze pakket meer als 50 cm bedraagt, wordt er
gesproken van hoge enkeerdgronden. De enkeerdgronden worden ook wel aange-
duid met de term ‘plaggenbodem’, ‘es’ of ‘escomplex’, de humeuze bovengrond als
‘esdek’. De dikte van het esdek is niet zonder meer een weerspiegeling van het
aantal kubieke meters materiaal dat is aangevoerd. Waarschijnlijk moet de dikte
van het humeuze pakket mede worden toegeschreven aan intensieve homogenisa-
tie van het oorspronkelijke bodemprofiel. Essen zijn voornamelijk te vinden rond
de oude dorpskernen. Grote, uitgestrekte escomplexen liggen onder meer te noor-
den van de Essche Stroom tussen Oisterwijk en Esch.
Natte gebiedsdelen
In de natte laagtes en beekdalen waartoe het onderzoeksgebied behoort, komen
voornamelijk natte eerdgronden en veengronden voor (Stiboka, 1984).
Natte eerdgronden
In het beekdal van de Essche Stroom komen voornamelijk natte eerdgronden
(gooreerdgronden en beekeerdgronden) voor. Door de slechtere afwatering over-
treft de aanvoer van plantaardig materiaal de afvoer (met name door uitspoeling
en afbraak door flora en fauna) waardoor er een natuurlijke, dikke humushouden-
de bovenlaag is ontstaan. Natte eerdgronden zijn uitstekend geschikt als gras-
land. Door het periodiek uit de oevers treden van de rivier is over een grote
oppervlakte een laag beekklei afgezet. Dit zavel- of kleidek kan een dikte hebben
van 15 tot 40 cm.
Veengronden
In de laagste, natste delen is het plantaardig materiaal zeer moeilijk afbreekbaar
en de uitspoeling van humus gering. De gronden in deze laagtes bevatten dan
ook veel moerig materiaal of veen. Met moerig wordt sterk humeuze of venige
klei en/of zand bedoeld. Dergelijke gronden komen voor nabij de samenvloeiing
van de Essche Stroom en de Dommel.
4.2 Cultuurhistorische inventaris en bewoningsgeschiedenis
4.2.1 Inleiding
Het dal van de Essche Stroom heeft altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoe-
fend op de mens. In het Laat Paleolithicum en Mesolithicum leefde de mens van
de jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Vanaf het Neolithicum speel-
de akkerbouw en veeteelt een steeds belangrijker rol in de voedseleconomie.
Zowel voor de jager-verzamelaars als de landbouwers bleek het onderzoeksgebied
[2 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
en zijn omgeving uitstekend geschikt: er waren (en zijn) stromend water, goede
jachtgronden en vruchtbare bodems beschikbaar.
In de loop van de geschiedenis heeft de mens het landschap gevormd met het
doel een groeiende bevolking van voedsel en grondstoffen te voorzien.
Gedurende de duizenden jaren van bewoning is het dal van de Essche Stroom
herhaaldelijk opnieuw ingericht en geordend naar behoeften, inzichten, ideeën
en mogelijkheden van de tijd. Elke periode kende eigen processen die de ruimte-
lijke indeling van het landschap beïnvloeden. Ook de recente omvorming voor de
berging en afvoer van water en de ruimte voor natuur en recreatief medegebruik
moet in dit dynamisch proces geplaatst worden. Het landschap is dus niet van
het ene moment op het andere ontstaan. Het is een wisselwerking tussen natuur
en ontelbare menselijke generaties die het landschap hebben vormgegeven, een
wisselwerking die nog steeds voortduurt. Voor de ligging van de in deze para-
graaf genoemde AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingsnummers wordt verwezen
naar de kaartbijlagen 1 en 2).
4.2.2 De Prehistorie
De Prehistorie betreft dit deel van de menselijke geschiedenis waarbij geschrif-
ten geheel ontbreken. Uit de resten die in en op de grond achtergebleven zijn,
blijkt dat de prehistorische mens al zeer actief was in het dal van de Essche
Stroom.
Laat Paleolithicum en Mesolithicum
Rondtrekkende jager-verzamelaars
In het grootste deel van de geschiedenis van de mensheid (de Oude en Midden
Steentijd) leefden de mensen voornamelijk van de jacht, visvangst en het verza-
melen van eetbare planten en vruchten. De mensen trokken van de ene kamp-
plaats naar de andere. De tijdelijke kampementen bevonden zich op gunstige
plaatsen in het landschap en werden dan ook herhaaldelijk bezocht. Geschikte
locaties, zoals donken en dekzandruggen, lagen in de nabijheid van water, zodat
optimaal gebruik kon worden gemaakt van de diversiteit aan natuurlijke voedsel-
bronnen, drinkwater en transportroutes.
Voor het onderzoeksgebied en de omgeving zijn vooral de ontwikkelingen vanaf
het (Laat) Paleolithicum van belang. Het Laat Paleolithicum (33.000-8.800 voor
Chr.) betreft het laatste deel van de ijstijd (Weichselien). In eerste instantie
overheersten nog koude omstandigheden. Het open toendra-landschap met krui-
den en dwergstruiken werd bevolkt door grote grazers zoals rendieren (Janssen,
1974). De overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen kent snelle opeenvol-
gingen van koude en warme perioden. Het klimaat werd echter geleidelijk warmer
en het bomenbestand neemt toe waardoor een gemengd dennen-berkenbos ont-
stond. Deze klimatologische veranderingen (en mogelijk ook de opkomst van de
mens in onze streken) werden de grote grasdieren fataal. Hun plaats wordt inge-
nomen door bosdieren als eland, edelhert, wild zwijn en oerrund.
[2 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
De klimaatsverbetering zet zich voort in het Mesolithicum of de zogenaamde
Midden Steentijd (8.800-4.900 voor Chr.). Halverwege het Mesolithicum was het
klimaat reeds dermate verbeterd dat de vegetatie voornamelijk bestond uit
warmteminnende soorten. Op de hogere gronden heeft zich een eiken-berkenbos
ontwikkeld, in de nattere delen wordt de vegetatie gedomineerd door vochtige
elzenbossen. Door de vrij snelle overgang van naaldbos met een relatief hoge
verdamping naar loofbos met een relatief lage verdamping, trad een sterke
grondwaterspiegelstijging op (Berendsen, 1997). Deze vernatting had tot gevolg
dat in de laaggelegen zones op grote schaal veenvorming kon optreden. Beek-
dalen groeiden hierdoor dicht, waardoor het landschap weer verder vernatte en
zich veen kon vormen. Het landschap onderging hiermee een niet te onderschat-
ten metamorfose, hetgeen zijn weerslag moet hebben gehad op de bewonings-
en gebruiksmogelijkheden van het gebied (zie figuur 2). Door de meer gesloten
vegetatie en de kleinere fauna ontwikkelde de mens geleidelijk aan andere voed-
selpatronen; hierin stonden vruchtenpluk, visvangst en jacht op kleinwild (zoals
gevogelte) centraal.
De oudste vindplaats in het onderzoeksgebied dateert uit het Paleolithicum
(ARCHIS-waarnemingsnr. 43824). In Oisterwijk, nabij de samenvloeiing van de
Voorste en Achterste Stroom, is een vuurstenen schaaf gevonden die tot deze
jager-verzamelaarsgemeenschap zou kunnen behoren. Verder komen in het onder-
zoeksgebied nog diverse vuursteenvindplaatsen voor die niet nauwkeurig te date-
ren zijn (ARCHIS-waarnemingsnrs. 48661, 105304, 105307, 50900, 105310,
105325 en 105332). Aangezien de vindplaatsen in de buurt van een natte laagte
liggen en dergelijke locaties zeer geschikt zijn voor jager-verzamelaars, is het
niet uit te sluiten dat een aantal van de vindplaatsen uit het Mesolithicum
dateert.
Neolithicum
De introductie van de landbouw
Met de introductie van de landbouw (meer specifiek de akkerbouw) stelde de
mens geleidelijk andere eisen aan de landschappelijke omgeving. De locatiekeuze
[2 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 2. Kampement van jager-verzamelaars uit de Midden Steentijd (uit Bloemers e.a., 1981).
werd steeds meer bepaald door de mate waarin gronden geschikt waren als akke-
rareaal. Door middel van vuurstenen bijlen werden bomen gekapt en ontstonden
open terreinen (akkers) met grassen en kruidachtigen. Belangrijk voor de veran-
deringen van het landschap is dat vanaf het Neolithicum de houding van de
mens tegenover de natuur geleidelijk verschoof: voor het eerst wordt zijn leef-
omgeving modeleerbaar.
De neolithisering was een complex proces, waarbij lange tijd sprake was van het
naast elkaar bestaan van jagers- en landbouwgemeenschappen. Het proces vond
niet overal tegelijkertijd plaats in Nederland. Voor de zandgronden van Zuid-
Nederland lijkt het zelfs waarschijnlijk dat de eerste (omvangrijke vorm van)
landbouw pas in het Laat Neolithicum op gang komt. Naast de hoger gelegen
delen van het landschap werden ook nog steeds de laaggelegen zones benut door
deze samenlevingen. Dergelijke gebieden leenden zich bij uitstek voor speciale
activiteiten, zoals jagen en vissen.
Het onderzoeksgebied is zeker bewoond geweest in het Neolithicum. Hierop wijst
de vondst van een vuurstenen bijlfragment (ARCHIS-waarnemingsnr. 14193), een
vuurstenen pijlpunt (ARCHIS-waarnemingsnr. 200020) en een vuurstenen mes
(ARCHIS-waarnemingsnr. 31239). Ook andere vindplaatsen uit de Steentijd date-
ren mogelijk in het Neolithicum (ARCHIS-waarnemingsnrs. 48661, 105304,
105307, 50900, 105310, 105325 en 105332).
De Brons- en IJzertijd
Van steen naar metaal
Vanaf de Bronstijd nam het areaal landbouwgrond maar ook de veeteelt gelei-
delijk toe. Als gevolg van beweiding van gekapte bosgronden, waardoor jonge
zaailingen zich niet konden ontwikkelen ontstonden mogelijk al de eerste heide-
velden.
Door een sterke bevolkingstoename in de IJzertijd nam de uitbreiding van het
areaal landbouwgrond steeds verder toe wat ten koste ging van het areaal eiken-
berkenbos. In het dal van de Essche Stroom waren waarschijnlijk nog elzenbos-
sen aanwezig. De veengroei in de laaggelegen delen van het landschap bereikte
vermoedelijk in de IJzertijd zijn maximale omvang; door de ontbossingen trad
vanaf dan een versnelde afvoer op van het oppervlaktewater. Door het intensieve
gebruik als akkerland en het tekort aan mest raakten ook de vruchtbare bodems
op den duur uitgeput. De uitgeputte gronden werden achtergelaten en nieuwe
akkers werden aangelegd. Vanaf de Late Bronstijd en IJzertijd ontstond hierdoor
een landbouwsysteem dat noodzakelijkerwijs gebruik moest maken van een rela-
tief groot landbouwareaal (Fokkens & Roymans, 1991). De nederzettingen verhuisden
mee naar het nieuwe akkerareaal, waardoor wordt gesproken van ‘zwervende
erven’ in de directe nabijheid van het gemeenschappelijk graf- of urnenveld. Uit
divers onderzoek blijkt dan ook dat de bewoning in de IJzertijd werd gekenmerkt
door verspreid in het landschap liggende boerderijen (figuur 3; Gerritsen, 2001).
Na verloop van tijd trad er een natuurlijk herstel op van de eerder beakkerde
gronden en konden deze opnieuw in gebruik worden genomen. In deze perioden
[2 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
ontstonden hierdoor grote akkerarealen (‘Celtic fields’) die doorgaans vele hecta-
ren omvatten (figuur 4). Voorwaarde voor een dergelijk landbouwsysteem is de
aanwezigheid van grote en aaneengesloten vruchtbare plateaus die een dergelijk
zwervend systeem toelieten. In het onderzoeksgebied en omgeving bevinden zich
de vindplaatsen uit de IJzertijd dan ook voornamelijk op de oude akkerlanden
rondom de dorpskernen. Een zeer mooi voorbeeld hiervan zijn de Belversche
akkers (AMK-terrein 4176). De Belversche akkers liggen in feite op een groot
‘droogte-eiland’ waar zich vruchtbare moderpodzolen hebben gevormd.
[2 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 3. Reconstructie
van een boerenerf uit
de IJzertijd (uit
Bloemers e.a., 1981).
Figuur 4. Akkersysteem uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a., 1981).
4.2.3 Romeinse tijd
Vlak voor onze jaartelling vestigden de Romeinen hun gezag in Nederland. Hier-
mee begint een periode waar zowel archeologische als geschreven bronnen voor-
handen zijn. De samenleving in de Romeinse tijd had meer weg van onze huidige
samenleving namelijk een doorgedreven, rationele organisatie en een oplevende
handel. Er ontstond een uitgebreid wegennet met steden waar zich de handel en
de nijverheid concentreerde. Op het platteland concentreerde de bewoning zich
in kleine gehuchten die vaak aan de rand van de uitgestrekte akkerarealen lagen.
In tegenstelling tot de voorgaande periodes treedt er nu zelfs massaproductie
op. Het landschap kwam meer een meer ten dienste van de mens te staan, het-
geen leidde tot een sterke afname van het bosbestand (Tack e.a., 1993).
Romeinse herenboeren
Ook in de Romeinse tijd was de landbouw de basis van het bestaan. In de
Romeinse tijd werd zeer doelmatiger met het landschap omgegaan. Het land-
schap stond grotendeels ten dienste van de mens, hetgeen leidde tot een grote
teruggang in het bosbestand. Op de akkers werd tarwe, spelt, emmer en gerst
verbouwd. Het vee werd waarschijnlijk geweid in de graslanden die in de beekda-
len lagen. Het belang van de beekdalen wordt in de Romeinse tijd geaccentueerd
door het voorkomen van Romeinse villa’s. Tegenwoordig betekent het woord villa
een luxueus woonhuis, maar in de Romeinse tijd bedoelde men er een grote
boerderij mee (figuur 5). De villabewoners waren in feite de Gallo-Romeinse
herenboeren. De landbouwproducten waren voor een groot deel bestemd voor de
grote vestigingen langs de Rijn en de grote steden. De archeoloog Van der Hurk
stelt dat er waarschijnlijk 2 villa’s hebben gelegen nabij Esch (Van den Hurk,
1984). Deze lagen aan weerszijden van de Essche Stroom. Eén van deze villa’s,
[2 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 5.
Reconstructietekening
van een Romeinse villa.
behorende bij het grafveld van Hoogkeiteren (ARCHIS-waarnemingsnr. 31241),
lag nabij Zwanenburg (AMK-terrein 4173). Hier werd een grote hoeveelheden
dakpanfragmenten gevonden die mogelijk wijst op de aanwezigheid van een villa.
De ligging van de tweede villa is gebaseerd op vele bijzondere grafvondsten uit
de Romeinse tijd die op de rand van de bebouwde kom van Esch zijn gedaan. Het
villacomplex behorend bij het rijke grafveld is nog niet bekend. Vermoedelijk lag
deze in het centrum van Esch.
Halder, Een Romeinse handelsnederzetting?
De handel was een belangrijke bezigheid in het Romeinse Rijk. Naast voedsel en
gebruiksvoorwerpen groeide door de toenemende welvaart ook de vraag naar uit-
heemse luxeproducten zoals kwaliteitsaardewerk en voorwerpen van glas.
Halder is mogelijk een Romeinse handelsnederzetting (AMK-terrein 4573). Halder
ligt op een zandrug nabij de samenvloeiing van de Dommel en de Essche stroom.
Bij graafwerkzaamheden in het centrum van Halder zijn diverse vondsten aange-
troffen die getuigen van een zeer intensieve bewoning in de Romeinse tijd.
Naast het voorkomen van diverse waterputten zijn er diverse aanwijzingen voor
de productie van aardewerk (kleiputten, pottebakkersovens: zie figuur 6) en ijzer
(slakken). Ook de naam van één van de pottenbakkers is bekend: Adiutor. Hij
had zelfs relaties met aardewerkcentra in Noord-Gallië. Uit deze ambachtelijke
vondsten wordt duidelijk dat er te Halder een nederzetting lag die niet alleen op
landbouw was georiënteerd, maar waar handel een belangrijke rol speelde.
Uit de beekdalen komt ook soms zeer rijk en eigenaardig materiaal. Zo is uit het
dal van de Essche Stroom een ‘muntschat’ uit de Romeinse tijd bekend (ARCHIS-
waarnemingsnr. 14004). De vondsten kunnen moeilijk als afval bestempeld wor-
den. Mogelijk zijn ze in een onveilige periode aan de bodem toevertrouwd met
de bedoeling om ze later terug op te pikken. Ook een offer aan de Essche Stroom
(rituele depositie) is niet uit te sluiten.
[2 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 6.
Reconstructietekening
van de pottenbakkers-
oven bij Halder (uit
Bloemers e.a., 1981).
Het Romeinse cultuurlandschap in verval
In de loop van de 3e eeuw na Chr. werden de inheemse nederzettingen uit de
Romeinse tijd verlaten, zoals praktisch overal op de Brabantse zandgronden.
Helaas weten archeologen nog steeds niet wat daarvoor de oorzaken zijn; mis-
schien daalde de bevolking door een combinatie van toenemende onveiligheid
(‘Germaneninvallen’) en bodemuitputting. Hoe het ook zij, het landschap werd
voor zeker 3 tot 4 eeuwen overgelaten aan de natuur, zodat delen van de dek-
zandrug weer bebost raakten. Enkele eeuwen heeft de Romeinse bewoning in het
stroomgebied van de Essche Stroom geduurd. Na het wegvallen van het Romeinse
gezag zijn de Romeinse nederzetting verlaten. De huizen en boerderijen waren in
korte tijd geheel verdwenen. Het verlaten Romeinse cultuurlandschap raakte
langzaam overwoekerd door bos.
4.2.4 De Middeleeuwen (450-1500 na Chr.)
Het ontstaan van de huidige dorpen en steden
Na de val van het Romeinse Rijk trad in eerste instantie een belangrijke bevol-
kingsafname op. Volgens Theuws (1988) is het gebied vanuit de Maaskant gelei-
delijk terug bevolkt. Op de hogere dekzandgronden aan de rand van de Essche
Stroom ontstonden dorpen en gehuchten waarvan er vele nu nog bestaan. Esch
wordt al vermeldt in de 8e eeuw. In 773 schenkt een zekere Nebelung goederen
in de villa ‘Hesc’ aan de abdij van St. Willibrord in Echternach (Luxemburg). De
schenking omvatte 4 hoeven, land, woningen, velden, weiden, graslanden, bos-
sen, staand en stromend water en de horige boeren. Het is opvallend dat een
van de Echternachtse rechten in Esch op de Kollenberg liggen (De Bont, 1989).
Op deze plaats is ook een rijke vindplaats uit de Romeinse tijd vastgesteld. Het
middeleeuwse Esch is ontstaan op een hoge oeverwal ten oosten van de Essche
Stroom. De plaats is waarschijnlijk niet willekeurig gekozen, maar ligt nabij een
oude beekovergang. De oude kern nabij de kerk heeft zich later parallel aan de
Essche Stroom uitgebreid waardoor een min of meer lineaire nederzetting ont-
stond.
Verder ontstonden vroeg-middeleeuwse nederzettingen op de Belversche akkers
en bij de Oude Toren te Haaren.
De 11e-13e eeuw vormden in heel Europa een periode van economische expansie.
De bevolkingsgroei en agrarische hoogconjunctuur leidden overal tot ontginnin-
gen. Vanuit de oudere nederzettingen werden nieuwe nederzettingen op de zand-
gronden gesticht.
Tevens werden door de grote en kleine heren op strategische plaatsen steden
gesticht. In 1185 verleende hertog Hendrik I van Brabant stadsrechten aan Den
Bosch. Deze handelsnederzetting lag strategisch op een zandige verhoging
temidden van moerassige gronden nabij de samenkomst van de Dommel en de
Aa.
Vanwege de gunstige ligging aan de Voorste Stroom werd in 1213 (of 1230) de
van oorsprong agrarische nederzetting Oost-Tilburg aangewezen als het bestuur-
lijk centrum van het westelijke kwartier van de Meierij van Den Bosch. De Hertog
van Brabant vormde er een nieuwe marktplaats (De Lind), pal ten oosten van het
[2 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
bestaande kerkdorp Oost-Tilburg (rondom het huidige Kerkplein). De marktplaats
en het kerkdorp smolten spoedig samen tot de relatief grote plaats Oisterwijk,
dat in 1230 stadsrechten kreeg.
Uitbreiding van het landbouwareaal
Landbouw was in de Vroege Middeleeuwen veruit de belangrijkste economische
activiteit. Hoewel de oudste cultuurlanden moeilijk aan te wijzen zijn, wordt
veelal aangenomen dat ze gezocht moeten worden op de vruchtbare moderpodzol-
gronden (Theuws, 1988). Vermoedelijk kenmerkte het landbouwsysteem zich in
de Vroege Middeleeuwen door een weide-braakstelsel (Vervloet, 1986). Hierbij
fungeerden de percelen binnen het akkerlandcomplex afwisselend als akker en
weiland. Omdat de akkers nog niet (op grote schaal) bemest werden, raakte de
bodem geleidelijk uitgeput bij langdurig gebruik. Door een perceel tijdelijk als
weiland in gebruik te nemen, kreeg de bodemvruchtbaarheid de kans zich weer te
herstellen. Alhoewel vanaf de Karolingische tijd het landbouwareaal voortdurend
uitgebreid werd, hadden de meeste hoeven slechts een klein akkerareaal ter
beschikking. Kenmerkend voor deze periode is de sterke uitbreiding van het
akkerareaal. Binnen het studiegebied is het akkerareaal uit de Late Middeleeuwen
globaal te lokaliseren door middel van akkertoponiemen. De uitbreiding van de
landbouwgronden hing nauw samen met een forse toename van de bevolking en
het ontstaan en groei van de steden (Vervloet, 1986). In de loop van de Late
Middeleeuwen is de trend dat het platteland zich meer en meer ging richten op
de stad. Voor de nederzettingen langs de Essche Stroom was vooral Den Bosch
belangrijk. Door het ontstaan van de geldeconomie gingen boeren zich geleide-
lijk specialiseren in de teelt van handelsgewassen zoals broodgraan (rogge), vlas
voor de linnenweverijen, gerst en hop voor de bierbrouwerijen en het houden
van schapen voor de lakennijverheid (Bieleman, 1992). De nieuwe ontginningen
vonden waarschijnlijk plaats langs oude. Depressies werden gedempt en akkerare-
alen werden uitgebreid richting het beekdal. Dit leidde onder meer tot een con-
centratie van aaneengesloten akkerlanden in open akkercomplexen. Deze akker-
complexen zijn vooral te vinden rond de oude bewoningskernen van Belveren,
Esch en Halder. Naast open akkercomplexen werden vanaf de Late Middeleeuwen
ook de kleinere en meer geïsoleerd gelegen, hoge vruchtbare gronden ontgonnen.
Deze zogenaamde kamp-ontginningen liggen op enige afstand van de oudste
akkerarealen. De hoeve lag tegen het nieuwe akkerareaal aan. De kampontginnin-
gen konden uitgroeien tot buurtschappen (zoals Luissel, Uilenbroek, Tongeren,
Nergenea en Hal). De kampen waren in de regel omgeven door een haag of hout-
wal, waarbij de begroeiing vaak bestond uit geriefhout.
De rol van het beekdalgronden voor het middeleeuwse landbouwbedrijf
Er zijn in het verleden grote inspanningen gedaan om het beekdal van de Essche
Stroom in te richten voor het gebruik als hooiland en weidegebied. Het beekdal
werd verdeeld in kleine, perceeltjes die vaak zijn afgebakend door kleine slootjes
met daarlangs een netwerk van hagen of elzen- of wilgensingels (zogenaamde
beemden). Deze omheiningen dienden zowel als veekering maar ook als hout-
leverancier.
[3 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
De inspanningen om de beekdalgronden om te zetten in hooi- en graslanden zijn
te begrijpen als men beseft hoe belangrijk de graslanden waren voor het land-
bouwbedrijf. Door het gebruik van de beekdalgronden kreeg de boer meer hooi-
land (wintervoer) tot zijn beschikking. De hoeveelheid wintervoer bepaalde hoe-
veel vee in de winter doorgehouden kon worden. Hierdoor werd de hoeveelheid
mest bepaald waarover een boer kon beschikken en daardoor de groeikracht van
het akkerareaal.
Een ideale ligging voor de boerderijen was op de overgang van de akkerlanden
en de hooi- en weilanden. Deze ‘grensligging’ kwam voort aan de eisen die het
gemengde landbouwbedrijf stelde. Tussen de boerderij en het bouwland vond veel
vervoer van goederen plaats: mest, plaggen, oogst. Het was bijgevolg zeer gun-
stig om de bouwlanden kort bij de boerderij te hebben. Het vee had anderzijds
weidegrond nodig. Bij gebrek aan goede graslanden dienden de gemeenschappe-
lijke heidegebieden als extensief weidegebied. Doordat de boerderijen tussen het
akkerland en weidegebied lagen, kon het vee niet op de akkerarealen terecht
komen (Renes 1999). Op de Belversche akkers is de verschuiving van de bewo-
ning naar de overgang van de dekzandrug en het beekdal van de Essche Stroom
nog goed herkenbaar.
De ‘woeste’ gronden
Grote delen van het landschap waren minder geschikt voor permanent akker- of
grasland en behoorde tot de zogenaamde woeste gronden. Woeste gronden die
over het algemeen bestaan uit bossen, heide, moerassen en vennen, werden van-
af de Late Middeleeuwen gemeenschappelijk gebruikt door de omliggende dorpen
(de ‘ghemeynte’ of ‘vroenten’).
De hertog van Brabant gaf, door geldgebrek gedwongen, vanaf circa 1300,
gebruiksrechten op de heide uit. In 1301 werden gemene gronden door de
Brabantse Hertog verkocht aan de inwoners van Esch(de Bont, 1989). Deze
Essche Gemeint lag ongeveer tussen de Helvoirtse dijk ( de huidige Rijksweg),
Wargasthuizen onder Vught, Boxtel en Haaren. In de oorkonde is sprake van wil-
dernis genaamd Craaijenbroek, Aschbroek, Spankert en Coie en Dulselt. In 1309
verkocht hertog Jan II van Brabant gemene gronden ‘aan de (vrije) mannen van
Haaren bij Oisterwijk’. Zij betaalden daarvoor tweehonderd pond (zilver) ineens
en vervolgens het vaste bedrag van vijf pond per jaar. Bij benadering lag dit uit-
gestrekt gebied tussen de Loonse en Drunense Duinen en de Essche Stroom, met
in het westen nog delen van Udenhout en Laag Heukelom aan de Voorste Stroom
en in het oosten tot bij Esch (de Esschevoort).
De woeste gronden waren zeer belangrijk voor het dagelijks leven (Renes, 1999).
Er werd geriefhout gehakt en er werden bijen gehouden. In de natte broekge-
bieden werd turf gestoken. Voor de boerenbevolking was het vruchtgebruik van
de onontgonnen gronden van groot economisch belang. Ze werden gebruikt als
extensieve weidegrond voor schapen en runderen. Verder leverden ze een grote
hoeveelheid plaggen die werden gebruikt om mest mee aan te maken (Renes,
1999).
[3 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Reglementen op de gemeijnth
Hoewel de term woeste grond het tegendeel doet vermoeden, werd bijzondere
aandacht en zorg besteed aan deze gronden. Op de meeste gemeijnten waren
diverse regels van kracht die werden vastgelegd in een zogenaamd ‘banregle-
ment’. Veelal werd een schutter (ook vorser en later veldwachter) aangesteld die
toezicht hield. Hij zorgde er onder andere voor dat niet-gerechtigden geen
gebruik maakten van de gemeynt, dat er geen buitendorps vee kwam weiden en
dat er geen turf werd gestoken op plaatsen en in tijden dat dit verboden was.
Bij overtreding nam hij het vee in beslag of liet hij de ten onrechte gestoken
turf afvoeren naar het dorp. Het vee kon door de eigenaar tegen betaling van
een boete worden terug verkregen of werd door de schutter verkocht. Ondanks
deze reglementen traden regelmatig conflicten op. De stadhouder van Oisterwijk
had al in 1715 Adriaan Adriaens van de Pas en nog 2 anderen aangehouden die
met karren turf uit het Belverense ven waren gekomen. Op 4 juli 1716 hield de
stadhouder van Oisterwijk weer iemand aan met een kar vol turf :
“Waar comt gij met die turf vandaen?”
“Dat bruyt u niet.”
“Comt gij van Haeren?”
“Jae”
“Waer wilt gij met dien turff naer toe?”
“Dat sceert u niet.”
“Gaet gij hem niet verkcoopen? Als gij hem vercoopen wilt, dan zal ik het
peert met de car hier houden.”
En hij nam paard en kar in beslag.
De opkomst van de adel
Met het afnemen van het centrale gezag in de 10e eeuw kregen locale heersers,
de grootgrondbezitters, mogelijkheden tot machtsontplooiing. De kapitaalkrachti-
ge heren bouwden veelal een versterking die niet alleen verdedigbaar was, maar
daarnaast ook mogelijkheden bood om de economische basis, namelijk de land-
bouw, op te bouwen. Naast de verdedigende functie leverde de versterking een
belangrijke bijdrage aan de status en macht van haar bewoners.
Kasteel Nemelaer wordt al in 1304 vermeld. Volgens de legende heeft het kasteel
Nemelaer zijn naam gekregen na een kaartspel op het kasteel. De baron had al
zoveel verspeeld dat hij zei noemhetmaar. En daar heeft de naam Nemerlaer mee
te maken. De inzet was het kasteel en daarom heeft het de naam gekregen
neemhetmaar, Nemerlaer. Het is echter meer waarschijnlijk dat de naam is afge-
leid van de Amer, het waterloopje dat nu de Achterste Stroom heet en oorspron-
kelijk nabij het kasteel samenvloeide met de Voorste Stroom. De uitgang -laar
duidt op een bosachtig moerassig terrein (Smulders, 1950).
Adel langs de Essche Stroom
Vermogende en adellijke Bosschenaren hadden al aan het einde van de Middel-
eeuwen belangstelling voor Esch. Zij kochten er grond en bouwden er omgrachte
huizen. Zo schrijft Jacob van Oudenhoven in 1649 over de Meijerij: ‘seer vermae-
ckelijck voor de edelen om te wonen dewyle dat het hier hoogh ende droogh
[3 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
landt is daer men altijds wegh kan ende geeft de Meyerye oock al mede syn wilt,
gevoghelte ende bequaemheyt om te jagen ende te vissen, dat Edelen al mede
aanlokt’ (Jacob van Oudenhoven 1649 &1670).
Er hebben maar liefst 8 versterkte huizen gelegen bij Esch. Hun economische
basis werden hoofdzakelijk gevormd door inkomsten uit de landbouw en visserij.
Voor een gedetailleerde beschrijving van de omgrachte huizen wordt verwezen
naar § 5.4.7.
4.2.5 De Nieuwe tijd (1500 na Chr. tot heden)
‘Rijzende akkers’
In de Middeleeuwen kenmerkte het landbouwsysteem zich nog in eerste instantie
door een weide-braakstelsel. Hierbij fungeerden de percelen binnen het akker-
landcomplex afwisselend als akker en weiland. Vanaf het einde van de Late
Middeleeuwen tot aan de introductie van het kunstmest (einde 19e - begin 20e
eeuw) werd naast de uitbreiding van het akkerareaal de landbouwproductie ver-
groot door een intensivering van bemesting. Hierdoor konden de akkers jaarlijks
benut worden en hoefden ze niet meer braak te liggen. Humusrijk materiaal
(zoals bosstrooisel, heide- en/of grasplaggen) werd gebruikt om de (vloeibare en
vaste) dierlijke mest van het opgestalde vee te binden. Dit mengsel (stalmest,
plaggen/ strooisel) werd vervolgens op de akker gebracht. Op deze manier kon de
bodemvruchtbaarheid van het akkerareaal beter op peil worden gehouden. Omdat
het humusrijke materiaal behalve organisch afval ook veel minerale bestanddelen
(zand en of klei, afkomstig van de plaggen) bevatte, kon ten gevolge van
eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke humushoudende bovenlaag ont-
staan: een zogenaamd esdek.
De productieverhoging veroorzaakte een grotere behoefte aan mest. Hiervoor was
een grote veestapel nodig. Omdat steeds meer vee in het bos werd geweid en er
ook op grote schaal plaggen en bosstrooisel gewonnen werd, degradeerde het
nog aanwezige bos zo sterk, dat het geleidelijk verdween en er zeer uitgestrekte
heidevelden ontstonden. Dat het vruchtgebruik van deze heidevelden voor de
boerenbevolking van groot economisch belang was, wordt door Jacob van
Oudenhoven in 1670 als volgt omschreven: “de woeste heijden sijn mede wel
schrael ende magher maer geven noch eenighe nutticheijdt voor de inwoonders.
Sij weijden daer op haere schapen ende halen hare beijen daer mede haer voet-
sel. De vlagghen die sij daer van halen ghebruijcken sij ten deele tot haren
brandt ende ten deele om daer magher landt mede vet te maecken als het tot
assen verbrandt of tot messe verrot is... De Ingeseetenen leven hier gantsch
armlijckl ende zijn evenwel wercksaem I ende doorgaens gesondt en de stercke
luydenl ende komen veel tot een seer hooghen Ouderdom. De meeste men ichte
geneert sich met Landtbouwen I oock eenighe met de Schapen te hoeden die
hier om de goede ghelegentheydt van de heyden veel syn .... “ (Jacob van
Oudenhoven 1649 &1670).
Tot voor kort werd aan het systeem van esvorming voornamelijk een laat-middel-
eeuwse datering toegeschreven. Uit recent onderzoek blijkt echter dat het groot-
[3 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
ste deel van de essen voornamelijk gevormd moet zijn in de 16e t/m 19e eeuw
(Dirkx e.a., 1991). In de nattere gebieden zoals de beekdalen zijn essen ont-
staan in een korte periode. In tegenstelling tot de oude esgronden hebben deze
snelle ophogingen waarschijnlijk voornamelijk een verbetering van de (grond-
)waterhuishouding tot doel gehad. De jonge essen zijn vooral aangelegd in de
nattere delen van het gebied, waar de hogere grondwaterstand een belangrijke
beperkende factor was voor het aanleggen van akkers.
Landgoederen langs de Essche Stroom
In het begin van de 19 e eeuw hadden vermogende Bosschenaren belangstelling
voor het landelijke gebied. Zij kochten er grond en bouwden statige huizen De
gronden eromheen werden ingericht na de laatste tuinmode (Renes, 1994). In de
directe omgeving van het huis werd gestreefd naar een grote afwisseling in het
bomenbestand. Exotische bomen als sequoia’s waren in die tijd populair. Verder
van het huis werd gemengd loofbos, met veel eik en beuk aangelegd. Het loofbos
werd afgewisseld door open stukken. Om het landgoed enigszins rendabel te
maken, werden op omringende heidegrond, buiten het eigenlijke landgoed, pro-
ductiebos (naaldhout) aangelegd. Bij de inrichting van productiebossen werd
naar een compromis gezocht tussen productie en esthetiek door de aanleg van
lanen en sterrenbossen. In de zomer fungeerde het landgoed als zomerverblijf. In
de winter woonden zij in de stad. De landschapgoederen in het onderzoeksgebied
die zijn ontstaan bij een al reeds bestaand kasteel of adellijk huis zijn het land-
goed Nemelaer en Bleijendijk. De aanleg van de Steenweg Den Bosch richting
Eindhoven heeft de ontwikkeling van landgoederen bij Esch gestimuleerd
(Eikenhorst en Beukenhorst).
De inpact van kunstmest en prikkeldraad op het landschap
Aan het einde van de 19e en in de eerste helft van de 20e eeuw werd de balans
tussen de cultuurgronden en de woeste gronden geheel verstoord. Met name de
uitvinding van kunstmest zorgde voor drastische veranderingen in het landschap.
Door de toepassing van kunstmest was de natuurlijke bodemvruchtbaarheid niet
langer een beperkende factor. De woeste gronden verloren hun functie: plaggen-
bemesting en extensieve graaslanden waren niet langer noodzakelijk. Deze perio-
de kenmerkte zich door een enorme ontginningsijver. Veel heidevelden werden
vanaf 1880 in cultuur gebracht. Daarnaast heeft de invoering van het prikkel-
draad een enorme invloed gehad op het landschap: houtwallen verloren hun
functie als veekering en zijn op grote schaal gerooid.
Verder vonden in de tweede helft van de 20e eeuw andere geleidelijke, groot-
schalige en planmatige veranderingen plaats. De geleidelijke veranderingen wer-
den uitgevoerd door particulieren die voortdurend kleine ingrepen uitvoerden:
het rooien van een houtwal, egalisatie van een dekzandkop en dergelijke.
Daarnaast werden van hoger hand wegen aangelegd, akkerranden rechtgetrokken,
nieuwe sloten aangelegd, terreinen geëgaliseerd en houtwallen gerooid.
De nekslag werd na de Tweede Wereldoorlog toegediend. De gevolgen van 5 jaar
bezetting door de Duitsers brachten de problematische situatie van veel klein-
schalige boerenbedrijven en de achterstand van de Nederlandse landbouw aan
[3 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
het licht (Andela, 2000). In vergelijking met andere landen lag hier het produc-
tieniveau laag. Nederland was niet in staat geweest om gedurende de oorlogsja-
ren haar eigen bevolking voldoende te voeden. Structurele hervormingen werden
na de Tweede Wereldoorlog doorgevoerd. Productieverhoging, kostprijsverlaging
en intensivering van de landbouw waren de kernpunten van het landbouwbeleid
van de overheid. Daarnaast werd uit sociale overwegingen het landbouwbeleid
gekoppeld aan het veiligstellen van de inkomensposities van de boeren door een
subsidiesysteem voor landbouwproducten in de vorm van maximum- en minimum-
prijzen.
De instrumenten om de doelstellingen te realiseren waren - naast onderwijs en
voorlichting - de ruilverkavelingen. Veel aanvragen kwamen van de zuidelijke
zandgronden, waar kleine, versnipperde verkavelingen de rationele landbouw
belemmerden. Door ruilverkaveling kon een doelmatiger verdeling van de gronden
worden verkregen. De ruilverkavelingen gingen gepaard met cultuurtechnische
werken met het doel het rendement per hectare te vergroten. Ook de beekdal van
de Essche Stroom ontsnapten niet aan de ruilverkavelingswerken. Om de beekdal-
gronden te optimaliseren voor landbouwkundig gebruik, is de Essche Stroom
gekanaliseerd, verder verbreed en uitgediept. De verschillen tussen droog en nat
zijn hierdoor genivelleerd. Na de ruilverkavelingswerken is in het beekdal zelfs
akkerbouw mogelijk en onderscheidt het landgebruik in de beekdalen zich nauwe-
lijks van dat op de (dekzand-)plateaus. Tevens zijn de beemden in het beekdal
herverkaveld tot grote aaneengesloten percelen. Het Brabantse zandgebied heeft
zich hierdoor ontwikkeld tot een agrarisch productielandschap met een indus-
trieel karakter (Van der Heijden e.a., 2003).
4.2.6 Het collectieve geheugen van het landschap
In het dal van de Essche Stroom bevinden zich fysieke relicten die getuigen van
een rijke bewoningsgeschiedenis. Daarnaast kleven aan een landschap zowel per-
soonlijke als collectieve herinneringen. Het geheel aan plaatsen en de hieraan
gekoppelde beelden vormt het decor van onze geschiedenis. Daarmee vormt het
landschap een deel van onze identiteit, van ieder persoonlijk en van ons
gezamenlijk. Enkele verhalen die direct of indirect gekoppeld zijn aan het beek-
dal van de Essche Stroom zijn in deze paragraaf kort samengevat. Voor de plaats
waar de sage/vertelling is gesitueerd, wordt verwezen naar kaartbijlage 2 of 3.
Sagen (sage/vertelling nr. 1)
Over het kasteel Nemelaer deden diverse legendes de ronde. Zo zou de heer van
Nemerlaer in Frankrijk een meisje hebben getrouwd. Zij wilde bij hem weggaan,
maar dat kon niet omdat hij haar had opgesloten in een galerij. Daarom zit er
smeedijzer om het kasteel van Haaren. Het meisje had heimwee en heeft
uiteindelijk zelfmoord gepleegd. Om klokslag twaalf uur spookt ze nog steeds
rond in het kasteel.
Handelstroom door Esch valt stil (sage/vertelling nrs. 2 en 3)
De Essche Stroom speelde een belangrijke rol in het handelsverkeer. Zo blijkt uit
een kaart uit de 17e eeuw van Bleau dat de stroom zelfs bij laag water nog tot
[3 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Haaren bevaarbaar was. Ondanks het feit dat de Essche Stroom druk bevaren was,
vond de meeste handel plaats via de landwegen. Alhoewel de meeste wegen in
en nabij het dal van de Essche Stroom dienden om de desbetreffende akkers of
graslanden te bereiken, hadden enkelen een belangrijkere functie, namelijk als
handelsweg naar Oisterwijk en Den Bosch. Door Esch liep zeker een handelroute
van Den Bosch naar Luik, Aken en Maastricht. Het handelsvervoer via de wegen
verliep zeker niet probleemloos. Alhoewel strikte richtlijnen voor het onderhoud
van de bruggen en wegen vastlagen, waren de wegen in slechte staat. Ze hadden
diepe geulen waar de paarden met moeite de volgeladen karren doorheen sleur-
den.
Vooral in winterperiodes konden de wegen en met name de lagere delen zeer
gevaarlijk zijn. In 1740 zijn Boxtel en Esch door het wegspoelen van de bruggen
bijna 4 maanden afgesneden geweest van alle passage. De inwoners die zich
bezighielden met het verhuren van voorspanpaarden, het houden van logement
en herberg, waren hierdoor lang werkloos en mede door het stijgen der prijzen
zijn velen tot armoede vervallen. In hetzelfde jaar dreigde het bestuur van het
prinsdom Luik de verbinding naar de noordelijke Nederlanden vanaf Luikgestel
om te leiden naar Breda vanwege de slechte staat van de wegen naar ‘s-
Hertogenbosch.
Ongevallen aan de Essche Stroom
De grote ontbossing van het landschap vanaf de Late Middeleeuwen heeft ook
zijn gevolgen gehad voor de Essche Stroom. Bomen houden immers water voor
langere tijd vast waardoor hevige, langdurige regenval niet direct leidt tot over-
stromingen. Door het ontboste landschap stroomde het water veel sneller naar de
rivieren waardoor er veel meer piekdebieten en bijgevolg overstromingen ont-
stonden. Voor mensen die nu langs de Essche Stroom wandelen of fietsen is het
zeer moeilijk voor te stellen dat deze beek vooral in de wintermaanden kon
transformeren in een brede, verraderlijke stroom. Onderstaande verhalen getuigen
hiervan.
Donderdag 28 februari 1737: Ongeval aan de lage brug te Esch (sage/vertelling nr.
2)
Donderdagavond 28 februari 1737 is vanuit ’s Hertogenbosch een kar bespannen
met 7 paarden en geladen met goederen, waaronder kandijsuiker op weg naar
Luik. Tussen zeven en acht uur in de avond bereikten de voerlui de Lage Brugge
in Esch, waar ze overvallen worden door een sterke stormwind met hagel, donder
en bliksem. De lucht was zo donker dat de voerlui nauwelijks de paarden voor de
kar konden zien. Toen de kar op het derde of middelste gebinte van de brug
gekomen was, is deze in de stroom gestort. Het achterste paard is verdronken.
Ondanks vele hulp van omwonenden, is het pas de volgende dag gelukt om de
kar uit het water te trekken (naar Esch, R.38 fol 4.).
Woensdag 7 januari 1931: Broodventer verdronken aan de weibrug tussen Boxtel en
[3 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Haaren (sage/vertelling nr. 4)
Sjef, een opgeruimde en goedlachse kerel van
24 jaar, werkt thuis bij zijn vader in Haaren
als broodventer. Op 7 januari 1931, de dag na
Driekoningen, vertrekt Sjef van Beckhoven
voor zijn vaste bestelroute. Mogelijk wijkt Sjef
door de hoge waterstand van de Essche Stroom
af van zijn vaste route. In plaats van zijn
klanten in Boxtel te bezoeken via de Belverse
brug, begint hij nu zijn rit op de Belversedijk.
Door gebruik te maken van de zogenaamde
weibrug tussen Boxtel en Haaren hoopt hij
een flink stuk af te snijden. De boeren in
Luissel waarschuwen Sjef nog dat door de
hoge waterstand de brug zonder leuningen,
die zelfs in de zomer slecht is, niet te zien is.
Laat in de avond, komen klanten uit de
Belversestraat naar de winkel om brood te
halen omdat ‘Sjef nog niet geweest is’. Dan
dringt het besef door dat er iets ver-
schrikkelijks gebeurt is en er wordt groot
alarm geslagen. Dezelfde avond en nacht wor-
den broden, bakkersartikelen en Sjefs jas teruggevonden. De volgende morgen
wordt het dode paard en rijtuig uit het water gehaald. Na 3 dagen dreggen en
zoeken is Sjef nog niet opgespoord. Als Sjef van Dinter en Jan Heesteers, een
goede vriend van Sjef van Bechhoven, met een roeiboot aan het zoeken zijn,
komt het lijk plots bovendrijven. Jan schrikt zo erg dat hij overboord valt en zelf
ternauwernood aan de verdrinkingsdood ontsnapt. Onder grote belangstelling
wordt de jonge broodventer op maandag 12 januari 1931 begraven (figuur 7).
Wat zich die woensdagmiddag precies heeft afgespeeld op de weibrug, zal nie-
mand ooit achterhalen. Waarschijnlijk is Sjef met zijn gespan een eind op de
brug gekomen maar is het paard en het rijtuig van de brug gevallen toen er een
wiel afreed. Om het paard te redden, is Sjef vermoedelijk mee gaan trekken.
Hierbij heeft hij een misstap begaan en is hij in verraderlijke vloed beland waar
hij na een eenzame doodstrijd verdronken is.
Koninklijk potig bier aan de Essche Stroom (sage/vertelling nr. 5)
Rond 1900 bevond zich langs de oude provinciale weg, net over de Essche
Stroom, de Koninklijke Halsche Stoombierbrouwerij en het woonhuis van bier-
brouwer Hub van Leeuwen. De speciale smaak van de Halsche bieren van Hub
waren wijd en zijd bekend. De kwaliteit status van Koninklijke brouwerij was
geheel terecht. In het boek ‘Boxtel kijk nauw eens’ wordt namelijk verteld dat hij
bij het bereiden van het bier kalverpoten gebruikte die verpakt in een zak in de
brouwketel gehangen werden om het bier een speciale smaak mee te geven.
Naamsverandering (sage/vertelling nr. 6)
[3 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 7. Doodsprentje
van Sjef.
De Essche Stroom heeft door de tijd heen diverse naamsveranderingen onder-
gaan. De oudst bekende naam was de Dieze. Later volgen de namen de Amer, de
Nemer of Emer. Het mannengasthuis dat vroeger Emerhorst heette, verwijst naar
de naamgeving Emer. Rond 1700 wordt de Essche Stroom vermeld als de Dommel
of Dommelstroom. In de loop van de 19e eeuw krijgt de beek de naam Essche
Stroom toebedeeld. Tot in het begin van de 20e eeuw was de Essche Stroom rijk
aan een keur aan vissen. Op de beek waren dan ook vele (beroeps) vissers actief.
Er werd niet alleen gevist in de beek. Door adellijke families werden visvijvers
aangelegd. Aan het einde van de 19 e eeuw valt het visbestand op de Essche
Stroom terug als gevolg van het lozen van afvalstoffen op de beek door de leer-
en textielindustrie van Oisterwijk en Tilburg. De heer Verhoeven uit Haaren wist
te vertellen dat de Essche Stroom enorm stonk: “Voordat ik de beek overstak,
haalde ik diep adem. Ik hield mijn adem in totdat ik de overkant had bereikt. In
die tijd was de Essche Stroom bekend onder de naam Vuil Stroom”.
De Essche Stroom als oorlogsdecor
In het dal van de Essche Stroom hebben in de herfst van 1944 vele gevechts-
handelingen plaatsgevonden (Wols, 1995). Hoe de lokale gemeenschap de oor-
logsjaren heeft beleefd, klinkt door in verhalen. Voordat oorlogsherinneringen en
persoonlijke getuigenissen aan bod komen, is het belangrijk de context te schet-
sen waarin dezen zich afspeelde.
Na de verovering van Antwerpen en Brussel in september 1944 leek de bevrijding
van Nederland nog maar een kwestie van dagen. Niets bleek minder waar. Terwijl
de geallieerde troepen na de inname van Antwerpen enkele dagen rust namen,
wisten de Duitsers een verdedigingslijn op te werpen langs het Albertkanaal. Om
de vaart weer in de opmars terug te brengen, werd de operatie Market Garden
gelanceerd. Het plan hield in dat 3 luchtlandingsdivisies achter de Duitse linies
werden gedropt met als doel de bruggen bij Arnhem, Nijmegen en Grave in bezit
te nemen en te behouden totdat het oprukkende Britse 2e leger de bruggenhoof-
den had bereikt. Vele jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen waarvan een deel
zweefvliegtuigen (gliders) vlogen op 17 september over Noord-Brabant en
Gelderland. In de dagen tussen 20 en 29 september kwam de hele operatie in
een kritieke fase. De grondtroepen van het 2e Engelse leger, die een corridor
moesten creëren richting de veroverde bruggen, stuitten op felle aanvallen van
Duitse legeronderdelen. Het gevolg was dat de legereenheden die bij Arnhem
waren gedropt zich uiteindelijk moesten terugtrekken richting Nijmegen. Het
resultaat van de operatie Market Garden was dat er een 80 km lange corridor was
gecreëerd vanaf het zuiden van Noord-Brabant tot aan Nijmegen. Aan de grenzen
van de corridor werd echter nog voortdurend gevochten, hetgeen gepaard ging
met zware artilleriebeschietingen. In deze dagen vielen ook in de Kleine Meierij
rake klappen. Om strategische redenen verschansten de Duitsers zich op de west-
oever van de Essche Stroom. Het beekdal vormde het decor van het strijdtoneel.
Het verhaal van de Essche Stroom gedurende de oorlogsjaren bestaat niet alleen
[3 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
uit strategische beslissingen, tactische manoeuvres en veldslagen. Het is ook het
verhaal van tragedies, moed, opofferingsgezindheid, gruwelijkheden en persoon-
lijk falen. Deze verhalen zijn vaak gekoppeld aan een specifieke plek in het land-
schap. Op de plek zelf is vaak geen spoor (meer)te zien dat verwijst naar de
oorlogsjaren. Toch zijn deze plaatsen in het collectieve geheugen van de lokale
gemeenschap gegrift. Tijdens gesprekken met lokale mensen - ook generaties die
de oorlogsjaren niet hebben meegemaakt - wist men te vertellen waar onderdui-
kers hebben gezeten, waar vliegtuigen zijn neergestort, waar gestrande geallieer-
de soldaten zich verschuilden, waar mensen uit eigen gelederen het slachtoffer
zijn geworden van oorlogshandelingen en waar sabotageacties zijn uitgevoerd.
Plekken in het landschap zijn hierdoor mentale ankerplaatsen van
oorlogsherinneringen geworden. Om ook bezoekers van de streek deelgenoot te
maken van het oorlogsverleden, zijn in Boxtel op enkele plekken oorlogsmonu-
mentjes geplaatst. In deze rapportage is een aantal oorlogsherinneringen opge-
nomen waarvan het beekdal van de Essche Stroom het decor vormde.
Van gestrande militairen tot een georganiseerd Kampinaleger (sage/vertelling nr. 7)
Marinus Verhagen uit Esch zag op 17 september 2 Amerikaanse gliders die getrof-
fen waren door het Duitse afweergeschut. De gliders moesten een noodlanding
maken op de Helvoirtse baan onder Esch. Hij zocht de landingsplaatsen op en
trof er 32 bemanningsleden aan. Verhagen voerde de hele groep mee naar een
klein bosje aan de Essche Stroom dat hun een voorlopige schuilplaats bood.
Omdat de Duitsers langs de beek patrouilleerden, leidde hij de volgende nacht de
32 Amerikaanse soldaten naar een betere schuilplaats: een dennenbosje onder
het buurtschap Tongeren. Door Duitse troepenverplaatsingen in en rond Boxtel
was ook deze schuilplaats niet langer veilig. Een nieuwe schuilplaats voor lang-
durig gebruik werd ingericht langs de Smalle Stroom (Beerze). Er werden wacht-
posten uitgezet en de voedselvoorziening werd geregeld via Huize Kampina. Ook
deze plaats bleek slechts betrekkelijk veilig, want rond 10 oktober waren de
Duitsers begonnen met het bouwen van een brug over de Smalle Stroom in de
buurt van Balsvoort. De Duitsers zaten zo dicht bij de schuilplaats van de
Amerikanen dat deze hen goed konden horen. Toen op een dag enkele Duitsers
gingen wandelen langs de Smalle Stroom kwamen ze plotseling oog in oog te
staan met een Amerikaanse wachtpost. De Duitsers schrokken van deze onver-
wachte confrontatie en maakten zich ijlings uit de voeten. Onder leiding van de
lokale verzetsleider Klaas Dekker werd een schuilplaats aangelegd op de heide
van Kampina. Deze schuilplaats groeide uit tot een kampement waar andere
gecrashte vliegtuigbemanningen en gestrande parachutisten hun toevlucht zoch-
ten. Deze uitgegroeide groep werd echter bij het naderen van de geallieerde
grondtroepen van de Corridor steeds onrustiger. Ze wilden eindelijk eens een keer
in actie komen. Aangezien de Duitsers aan het terugtrekken waren, besloten de
meer dan honderd Airbornes vanuit de Kampina op te rukken naar Boxtel. Boxtel
werd hierdoor 2 keer bevrijd: eenmaal op 23 oktober door het ‘Kampinaleger’
(figuur 8) en andermaal op 24 oktober officieel door de troepen van het 12e
Britse leger.
[3 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Oorlogsherinneringen van Jos van Esch
Jos was in de herfst van 1944 bij een boer werkzaam op de Ruiting. Hij is een
van de laatste getuigen die het oorlogsgeweld aan de Essche Stroom in de herfst
van 1944 van dichtbij heeft meegemaakt.
De Duitsers hadden de brug bij Esch en de Belversche Brug laten springen. Ze
hadden zich verschanst in loopgraven die zich op de noordwestrand van het
beekdal, tussen de Belversche Straat en de Essche Stroom bevonden. De loopgra-
ven waren door lokale bewoners op bevel van de Duitsers aangelegd. Het beekdal
was hierdoor een stevige verdedigingslijn geworden. Het front dreigde in weste-
lijke richting te stagneren. Omdat de brugovergangen waren opgeblazen waardoor
de beek een natuurlijke barrière vormde, kon het zware materiaal niet worden
ingezet. Dit veranderde toen de Engelsen een noodbrug wisten aan te leggen ten
oosten van de Ruiting, ter hoogte van Kronenput. Lichte tanks en vlammenwer-
pers werden ingezet. Boerderijen op de Ruiting werden belegerd.
Bij het ontzetten van de Rouwdonck stuitten de Engelsen op een schuilkelder die
was aangelegd in de voortuin (sage/vertelling nr. 8). De ingang van de kelder
was afgesloten met stro. Wie had zich hier verschanst? Waren het Duitsers of de
bewoners van de Rouwdonc (de familie Van den Broek) die zich hier hadden ver-
stopt? Om zich hiervan te vergewissen, werd er ter hoogte van de ingang meer-
malen gesommeerd dat de aanwezigen in de schuilkelder zich kenbaar moesten
maken. Een reactie bleef uit. Een van de Engelsen zou nu naar binnen moeten
gaan, wat natuurlijk een risicovolle onderneming was. Om het risico bij deze
hachelijke onderneming zo klein mogelijk te houden, werden enkele kogels afge-
vuurd die door het stro drongen en vervolgens Kees van den Broek troffen. Kees
was dodelijk getroffen en overleed ter plaatse.
Er werd die dag hevig gevochten op de Ruiting (figuur 9) en Setersheike. Vele
[4 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 8. Oorlogsmonu-
mentje bij Roond dat
herinnert aan het '
Kampinaleger'.
Duitsers werden krijgsgevangen gemaakt. De frontsituatie was onduidelijk. Het
werd niet uitgesloten dat er binnen het veroverde gebied nog Duitsers aanwezig
waren die zich niet hadden overgegeven.
Mogelijk zaten nog Duitsers in de schuur van de familie Van de Sande op de
Ruiting. Om de eventueel aanwezige Duitse militairen te dwingen tot overgave,
werd de schuur in brand gestoken. Niemand kwam naar buiten. De schuur was
leeg. Het vuur begon steeds feller te branden en sloeg uiteindelijk over naar het
rietendak van het woonhuis van de familie Van der Sande. Om te voorkomen dat
het huis afbrandde, werden Duitse krijgsgevangenen het dak opgestuurd om het
vuur te blussen. Onder erbarmelijke omstandigheden werd gepoogd het rieten
dak te verwijderen. De Duitsers op het dak dreigde hierdoor levend geroosterd te
worden. “Ja, die jongens hebben het die dag erg slecht gehad”.
Tijdens gevechten op de Ruiting is een aantal Engelse en Duitse militairen
gesneuveld. In het heetst van de strijd konden de slachtoffers niet altijd worden
meegenomen. Plaatselijk werden de gesneuvelden begraven in ondiepe kuilen.
Twee Duitsers waren tegenover de Rouwdonk begraven. Vijf Engelsen waren onge-
veer 150 m ten zuiden van de Rouwdonc achtergelaten. Later zijn de soldaten
opgehaald en herbegraven op speciaal aangelegde militaire begraafplaatsen.
Jos heeft in die dagen een aantal Britse militairen persoonlijk leren kennen. Een
groep van 25 militairen, waaronder ook enkele bekenden van Jos, kregen de op-
dracht de gietijzeren brug bij Halder te veroveren op de Duitsers (sage/vertelling
nr. 9). Deze brug moest een belangrijk bruggenhoofd vormen voor de aanval op
Den Bosch. Vol vertrouwen in de goede afloop trokken de soldaten onder leiding
van een commandant richting de Halderse Brug. Tien militairen keerden terug
van deze missie.
[4 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 9. Munitiekisten
en een gasmaskerbus
die na de oorlog op het
boerenerf op de Ruiting
zijn achtergelaten.
‘Het verleden in het heden’
Het stroomgebied van de Essche Stroom heeft een rijke bewoningsgeschiedenis
gekend. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Halder en Esch veel belangstelling
gekregen van archeologen. De toevalsvondst van een grote Romeinse muntschat
in de Essche Stroom bij Halder en het bijzonder rijke grafveld van Hoog Keiteren
hebben in die dagen landelijke publiciteit gekregen (figuur 10). De in die dagen
uitgevoerde opgravingen werden op de voet gevolg door lokale bewoners. Inwo-
ners van Esch hebben vele uren doorgebracht op het opgravingsterrein van Hoog
Keiteren. De opgraving heeft zoveel indruk gemaakt op de lokale bevolking, dat
er besloten werd een klein monumentje op te richten ter herinnering van de op-
graving. Op de dorpspomp in de bewoningskern van Esch is een bronzen kopie
geplaatst van het barnstenen Bacchus beeldje dat in een Romeins graf bij Hoog
Keiteren is aangetroffen. Ook voor kinderen was het grafveld een bron van inspi-
ratie (figuur 11).
‘Een kolonel en een kat in de zak’ (sage/vertelling nr. 10)
Eén van de rijkste Romeinse grafvelden van Nederland is in de jaren 50 van de
19e eeuw op de Kollenberg te Esch aangetroffen. Enkele jaren later kwamen aan
de overzijde van de Esche Stroom, in Hoogkeiteren, nog rijkere graven aan het
[4 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 10. De bijzonder
rijke grafinventaris uit
een van de Romeinse
graven die bij Hoog-
keiteren zijn ontdekt
(uit Bloemers e.a.,
1981).
licht. De graven hadden een zeer rijke grafinventaris, waaronder luxeglas, luxe
vaatwerk, sieraden en zelfs een barnstenen beeldje van de wijngod Bacchus. De
doden in deze zeer rijke graven hebben tot een welgestelde exclusieve bovenlaag
van de bevolking gehoord. Hun residenties, waarschijnlijk villa’s, moeten hebben
gelegen in de directe omgeving van de grafvelden.
Toen in 1961 een nieuw graf werd ontdekt, waarvan redelijkerwijs werd gedacht
dat het eveneens een zeer rijke grafinventaris zou hebben, werden grote midde-
len ingezet. Men besloot het graf in zijn geheel naar een laboratorium in
Amersfoort te brengen. Met medewerking van de landmacht werd om het graf een
stalen kist gemaakt. De operatie staat in de analen van de Nederlandse krijgsge-
schiedenis vermeld als operatie ‘Taartschep’ (figuur 12). Jos van Esch, die menig
uur op de opgraving had doorgebracht, laten we aan het woord; “Het was aan-
vankelijk de bedoeling dat onder de ‘deskundige’ leiding van een kolonel het
gevaarte met behulp van een hijskraan op een dieplader werd geplaatst. De hijs-
kraan bleek onvoldoende capaciteit te hebben om het gevaarte op te tillen. Op
bevel van de kolonel werd een tweede hijskraan van Amersfoort richting Esch
gedelegeerd. Deze twee machines moesten de klus wel kunnen klaren. Nadat de
kabels aan de stalen kist waren bevestigd, werd onder toeziend oog van onze
kolonel het gevaarte opgetakeld. Het ritme van takelen werd aangeven door de
strateeg die daarbij gebruik maakte van zijn militaire staf. Toeziende boeren, die
door de dagelijkse praktijk waren geschoold, zagen dat de hellingshoek van de
masten van de hijskranen verre van ideaal was om de zware last te torsen.
Hierdoor kon de optimale kracht die de machines kunnen ontwikkelen, niet wor-
den benut. Een golf van verontwaardiging ging door het toekijkende publiek toen
beide hijskranen kantelden. De leiding werd overgenomen. Uiteindelijk tilde de
hijskranen het 24 ton zware gevaarte op een dieplader”.
Of hierbij de carrièrekansen van de kolonel zijn ‘gesneuveld’, wist Jos niet te
[4 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 11. Kinderteke-
ning van de archeolo-
gische opgravingen bij
Hoog Keiteren.
vertellen. Het nachtelijke transport richting Amersfoort werd door de militaire
politie begeleid. Toen het graf in het laboratorium geborgen werd, bleek het
slechts enkele, niet eens bijzondere bijgaven te bevatten.
“Romeinse muntschat in het niemandsland?” (sage/vertelling nr. 11)
Vele gemeentegrenzen zijn afgebakend door natuurlijke grenzen. Vooral beken
werden hiervoor benut. Ook de gemeentegrens tussen Vught en Sint-Michiels-
gestel werd vastgelegd door een beek. De grens was een denkbeeldige lijn in
hart van de beekbedding. Dit leverde nogal eens verwarring op tussen de desbe-
treffende gemeenten. Vooral bij calamiteiten in de beek waaraan kosten waren
verbonden, was het onduidelijk wie voor de kosten moest opdraaien. Er werd
nogal eens geprobeerd de kosten af te wimpelen op de buurman. Een tegenover-
gestelde situatie deed zich voor op Halder in 1962. Bij de kanalisering van de
Essche Stroom is een hoop zand op de Vughtse oever terecht gekomen. De zand-
hoop bleek vol met zilveren Romeinse munten te zitten. De eerste munten wer-
den gevonden door spelende kinderen. Bij het onsystematisch doorzoeken worden
meerdere munten gevonden. Om ‘meer systematiek’ in het zoeken te brengen,
werd de op het Vughtse gelegen zandhoop op een vrachtwagen geladen en afge-
voerd naar het kleinseminarie Beekvliet in Sint-Michielsgestel. De grond is daar
gezeefd. Dit onderzoek heeft vele zilveren Romeinse munten opgeleverd. De
vraag is nu wie de eigenaar is van de muntschat. Is dit de gemeente Sint
Michielsgestel, de gemeente Vught of misschien de vinders (de spelende kinde-
ren) die misschien recht hebben op de helft van de munten. Van de kinderen is
niets meer vernomen. Zowel Vught als Sint-Michielsgestel claimen de muntschat.
De muntschat op Halder is tot op de dag van vandaag zeer bekend. Niet alleen
[4 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 12. Operatie
'Taartschep' (uit
Bloemers e.a., 1981).
onder de lokale bevolking en archeologen, maar ook onder schatgravers die met
hun metaaldetector de oevers van de Essche Stroom afzoeken.
[4 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
5 Cultuurhistorische verwachtingskaart
5.1 Inleiding
Cultuurhistorische resten en vooral archeologische vindplaatsen zijn niet rijkelijk
in het beekdal van de Essche Stroom vertegenwoordigd. Dit betekend echter niet
dat er nauwelijks archeologische resten in het beekdal aanwezig zijn. Vele resten
zijn afgedekt door relatief jonge sedimenten en daardoor (nog) niet ontdekt.
Cultuurhistorische waarden zijn niet willekeurig over het beekdallandschap ver-
spreid, maar zijn gerelateerd aan bepaalde landschappelijke eenheden of elemen-
ten. De morfologie van het studiegebied is als ondergrond gebruikt om de relatie
tussen de verspreiding van cultuurhistorische resten en het beekdallandschap
inzichtelijk te maken. Aan de hand van de geomorfologische en bodemkaarten in
combinatie met cultuurhistorische informatie ontstaat zo een indruk van aanwe-
zige en mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in beekdalen. Dit hoofd-
stuk dient samen met de kaartbijlagen 2 en 3 te worden gelezen.
5.2 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden
Volgens de IKAW (ROB, 2001) geldt voor het deel van het beekdal van de Essche
Stroom een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. De
middelhoge trefkans is gebaseerd op de aanwezigheid van de natte eerdgronden
(beek- en gooreerdgronden). Voor de laarpodzol-, veldpodzol- en veengronden
geldt een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden.
5.3 Bijstelling van de archeologische verwachting
De IKAW geeft voornamelijk een verwachting voor de aanwezigheid van neder-
zettingsterreinen en grafvelden. Op basis van de aanwezigheid van een dikke
humeuze bovengrond (eerdlaag) geldt voor een groot deel van het plangebied
volgens de IKAW een middelhoge verwachting. Onder de hoge eerdgronden wor-
den immers veelal goed geconserveerde vindplaatsen aangetroffen. De lage
eerdgronden in het beekdal van de Essche Stroom hebben echter een zeer lage
grondwaterspiegel (grondwatertrap III). Ze werden in het verleden dan ook over-
wegend als gras- en hooiland gebruikt. Dit wordt bevestigd door de vele beem-
dentoponiemen die zijn opgetekend (zie kaartbijlagen 2 en 3) en de voor beem-
den typische verkavelingspatroon die op historische kaarten staat afgebeeld
(Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990).
Het grondwaterregime speelde een belangrijke rol bij de locatiekeuze voor neder-
zettingen, akkerarealen en grafvelden. Met uitzondering van de restanten van de
[4 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
drogere dekzandruggen, waaraan op de IKAW een lage verwachting is toegekend,
was het beekdal te nat voor bewoning. Er worden op de lage eerdgronden en
veengronden dan ook geen archeologische vindplaatsen van deze aard verwacht.
Dit wordt bevestigd door het geringe aantal vindplaatsen die in het beekdal van
de Essche Stroom zijn aangetroffen. Toch mag het beekdal niet als minder waar-
devol worden beschouwd. Hier kunnen vindplaatsen voorkomen die gerelateerd
zijn aan deze specifieke geomorfologische eenheid (Roymans, 2005). Met andere
woorden: de archeologische verwachting voor het beekdal van de Essche Stroom
dient bijgesteld te worden.
5.4 Het definiëren van de verwachtingszones
5.4.1 Nederzettingen/kampementen
Over het algemeen kan gesteld worden dat beekdalen niet voldoen aan locatie-
keuzefactoren voor kampementen of nederzettingen. Toch moet niet uitgesloten
worden dat in het beekdal specifieke (tijdelijke) bewoningsplekken hebben gele-
gen die in verband gebracht moeten worden met de jacht. Deze kampementen
worden vooral verwacht op kleine, zandige opduikingen in het beekdal. Deze zan-
dige opduikingen kunnen afgedekt zijn door relatief jonge beeksedimenten. De
Essche Stroom maakt deel uit van de middenloop van het stroomgebied van de
Dommel. In de benedenloop en in mindere mate in de middenloop kunnen bewo-
ningssporen zijn afgedekt. In deze delen van het beekdalstelsel vindt namelijk
de meeste sedimentatie plaats (zowel in dikte van de pakketten als in de breedte
van de zone waar sedimentatie plaatsvindt).
Locatiekeuze nederzettingsporen
Nederzettingsporen worden vooral verwacht op kleine, zandige opduikingen in
het beekdal. Op de bodemkaart met schaal 1:50.000 staan deze kleine, zandige
opduikingen niet aangegeven. Bodemkaarten zijn een vereenvoudigde weergave
van de bestaande toestand die enigszins kan afwijken van de realiteit. Dit bete-
kent dat over de gehele lengte van het beekdal van de Essche Stroom
nederzettingssporen kunnen voorkomen.
[4 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 13. Houten pijl
met stenen pijlpunt (uit
Drenth & Brinkkemper,
2001).
5.4.2 Voedselvoorziening
Beekdalen werden gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan flora en fau-
na. Voor de mens was op een relatief korte afstand een grote verscheidenheid
aan voedselbronnen voorhanden. Zeker is dat het beekdal vanaf de Steentijd is
gebruikt als foerageergebied. Om deze reden beantwoorden de flanken van beek-
dalen aan de locatiekeuze van kampementen en nederzettingen. In beekdal-
sedimenten kunnen jachtattributen (pijlpunten, harpoenen, netten, klemmen,
fuiken, visstekers, viskorven, aalstallen, etc.; zie figuur 13) voorkomen die date-
ren uit de periode Steentijd tot diep in de 20e eeuw.
De eerste bronnen die getuigen van jacht en visserij dateren uit de Late Middel-
eeuwen. Met de opkomst van het grootgrondbezit in de Middeleeuwen wist de
lokale adel de jacht- en visrechten in de omgeving te verkrijgen. De jacht werd
niet alleen beoefend om het schadelijk wild te bestrijden of om het menu te ver-
rijken, maar ook om de status te verhogen en vriendschapsbanden aan te halen
(Renes, 1999). Bij het kasteel Nemelaer hoorden ook het recht op de jacht en de
visserij in een groot gebied. In een beschrijving van het kasteel en zijn bezittin-
gen uit 1495 staat dat toen ook Helvoirt deel uitmaakte van de ‘warande’ (het
jachtrecht) van de Nemerlaer.
Naast wild vormde ook vis een aanvulling op het menu (figuur 14). De oudste
tot nu bekende vermelding van visrecht op de Essche Stroom dateert uit 1380 en
was in handen van Eligius van den Aker. Deze Eligius bezat ook goederen in
Haaren, Esch en Liempde. Het visrecht begon waarschijnlijk bij “Den Belverse
Eijck” en liep tot aan “ten Rade” onder Lucel (vermoedelijk de Luisselse
Watermolen).
Door het ontstaan en groei van Den Bosch steeg de vraag naar voedsel. Tevens
nam de vraag naar vis toe door de kerk voorgeschreven vleesloze dagen. Op de
Dommel en Essche Stroom waren dan ook vele (beroeps-) vissers actief. In Den
Bosch ontstond een vismarkt. Er werd niet alleen gevist op de beek. Vele ver-
sterkte huizen langs de Essche Stroom benutte waarschijnlijk de gracht als vijver.
Door kleine ingrepen kon de gracht gebruikt worden als vis- of bewaarvijver.
Daarnaast beschikte vele versterkte huizen langs de Essche Stroom ook over spe-
ciaal aangelegde vijvers die vaak aangelegd waren in het beekdal. Vaak zijn hier-
voor oude meanders van de Essche Stroom gebuikt. De visvijver werd door middel
van een gegraven sloot verbonden met de beekloop. Hierdoor was het mogelijk
de visvijver langzaam leeg te laten lopen waardoor de vis ‘geraapt’ kon worden
en het water verschoond. Tevens kon het nodige onderhoudswerk aan de droog-
gevallen vijver worden verricht zoals het bekalken van de bodem en het verwij-
deren van ongewenste plantensoorten.
Ook werden door landedelen visrechten verpacht aan beroepsvissers. Vooral bij
watermolens lag hun voorkeur om de viskorven uit te zetten. Het extra zuurstof-
rijke water bij de molensluis was een goede visstek (Dinter, 2001). Ook de mole-
naar pakte natuurlijk zijn graantje mee. Als tegenprestatie voor het plaatsen van
de aalkorven (fuiken) bij de molensluis kreeg hij een portie vis.
[4 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Het jacht- en visrecht bleef nog lange tijd een privilege van de adel. Hoewel de
gewone bevolking zonder toestemming van de heer geen rechten had om wild te
vangen, werd er waarschijnlijk toch volop gestroopt (figuur 15).
Sporen van jacht en visactiviteiten in het beekdal van de Essche Stroom
Jachtattributen als pijlen, fuiken, harpoenen, loden kogels, visstekers (figuur
16), klemmen, etc. zijn de neerslag van jachtactiviteiten in het beekdal. Deze
attributen kunnen niet aan een bepaalde zone in het beekdalstelsel worden toe-
gewezen. Over de gehele lengte van het beekdal kunnen deze voorwerpen worden
aangetroffen. Het betreft hier hoofdzakelijk puntlocaties. Jachtattributen die
gemaakt zijn van organisch materiaal kunnen alleen voorkomen in zones van
beekdalen waar de bewaarcondities gunstig zijn. Organische artefacten moeten
namelijk ingebed zijn in natte beeksedimenten waardoor deze zijn afgesloten van
zuurstof. Artefacten van bot mogen bovendien niet in aanraking komen met sterk
verzuurd water.
[5 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 14. Fuiken
(Aalkorven) voor het
vangen van paling (uit
Verhagen, 1998).
Grachtengordels en speciaal aangelegde visvijvers hebben een duidelijke ruimte-
lijke invulling gekregen. Deze zijn relatief gemakkelijk terug te vinden op de
kadastrale kaart van 1832, archiefstukken en soms in toponiemen. Langs de
[5 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 15. Pentekening
van stropers die door
de lokale heer op
heterdaad worden
betrapt (uit Verhagen,
1998).
Figuur 16. Twee
palingstekers en een
witvissteker (uit
Davids, 1991).
Essche Stroom ter hoogte van de Ruiting is zelfs een speciaal vishuis gebouwd.
Waarschijnlijk functioneerde dit huis naast adellijke woning ook als visafslag.
5.4.3 Beekovergangen
Tot in de jaren 30 van de 20e eeuw waren onverharde wegen in de winterperiode
bijna onberijdbaar. In de diep ingesneden karrensporen bleef het water staan. Op
de relatief laaggelegen plaatsen was de weg een grote modderpoel. De geschikt-
ste tijd om te reizen was ongetwijfeld de zomer. De wegen waren in dat jaarge-
tijde over het algemeen droog en goed begaanbaar.
Ongeacht het seizoen, vroeg of laat zou het pad van een reiziger gekruist worden
door water. Vooral beekdalen waren verkeersonvriendelijke obstakels. Niet iedere
plek was geschikt om het beekdal te doorkruisen. De voorkeur ging uit naar een
plek waar het beekdal zich vernauwt, waardoor de natte zone relatief smal is.
Deze zones konden worden overgestoken via een knuppelpad, een doorwaadbare
plaats (voorde) of een brug.
De oversteek van een beek/rivier door middel van een brug bracht minder risico
met zich mee dan bij een voorde. Het gebruik van een voorde om het dal te
doorkruisen, was als het ware een stap in het duister. Het gevaar om in de slap-
pe ondergrond van een doorwaadbare plaats weg te zakken, bleef aanwezig,
zeker voor zwaarbeladen karren met voermannen die de specifieke conditie van
de bedding van een voorde niet kenden. Bovendien kon niet gegarandeerd wor-
den dat het beekdal het gehele jaar door via een doorwaadbare plaats doorkruist
kon worden. Vaak waren de voorden alleen goed begaanbaar gedurende de droge
perioden. Door de bouw van een brug werd de overgang gedurende het gehele
jaar veilig gesteld. Hoogstwaarschijnlijk waren er al bruggen in gebruik in de
Romeinse tijd. Enkele jaren geleden is een houten Romeinse brug ontdekt in het
beekdal van de Tungelroyse Beek bij Stramproy (Limburg; figuur 17). Vergelijk-
bare bruggen hebben waarschijnlijk ook gelegen in het onderzoeksgebied.
[5 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 17. Reconstruc-
tietekening van een
Romeinse brug die bij
Stramproy is aange-
troffen.
Het ontstaan en groeien van steden en het hieruit voortkomende handelsverkeer
in de loop van de Late Middeleeuwen heeft waarschijnlijk het vervangen van
voorden door bruggen gestimuleerd.
Beekovergangen in het beekdal van de Essche Stroom
In vergelijking met de heuvelachtige gebieden zijn de hoogteverschillen in de
Zuid-Nederlandse zandgebieden weinig uitgesproken. Dit neemt niet weg dat
zelfs de minst geringe hoogteverschillen in sterke mate bepalend zijn geweest
voor de locatiekeuzen van doorwaadbare plaatsen en bruggen. De voorkeur had
een plek waar het beekdal relatief smal en het water niet te diep was, de oevers
niet te steil waren en de ondergrond uit stevig materiaal bestond. In 1960 is tij-
dens veldwerk door studenten van de Landbouwhogeschool te Wageningen in het
beekdal van de Oude Leye een houtenconstructie ontdekt die voldoet aan de
locatiekeuze van een overgang. De constructie is 25 m lang en bestaat uit in de
as van de weg liggende overlangse balken met daarop dwarsliggers van beuken-
en eikenhout met een opvulling van fijner elzenhout (Roymans, 2006). De con-
structie moet waarschijnlijk in verband gebracht worden met een knuppelpad of
een doorwaadbare plaats. Om te voorkomen dat men in de slappe ondergrond van
het beekdal wegzakte, werden er dwarsliggende stammetjes geplaatst. Hierdoor
werd de draagkracht van de zompige laagte verbeterd. De ouderdom van de over-
steekplaats is niet vastgesteld. Vergelijkbare constructies (uit de Vroege
IJzertijd) zijn recentelijk ontdekt bij in de Lei bij Riel (Noord-Brabant). Zowel
voorden als bruggen hebben een naam. De beekovergangen zijn vaak genoemd
naar nederzettingen waar ze in of bij liggen of naar de plaats waar de weg over
de brug heenleidde. Ook in het onderzoeksgebied is sprake van een aantal topo-
niemen dat verwijst naar bruggen.
Ook in de Late Middeleeuwen heeft in de directe omgeving van de houten con-
structie een doorwaadbare plaats gelegen. In een archiefstuk uit 1489 wordt
namelijk van de Esschervoert gesproken (Den Bosch, R. 1258 fol 189). De
Belverse Brug heeft al een lange tijd een belangrijke functie als doorgangsroute.
De brug wordt reeds vernoemd in 1541. De ligging van de Belverse Brug is niet
toevallig gekozen. De kleine dekzandrug tussen de Rosep en de Essche Stroom
werd als het ware als ‘bruggenhoofd’ gekozen om het brede beekdal over te ste-
ken.
Bij Esch wordt in 1381 in en archiefstuk melding gemaakt van 2 bruggen over de
Essche Stroom bij Esch (Den Bosch, R. 1208 fol 268). De eerste brug ligt bij het
Mannegasthuis en wordt de Hoge of Overste Brug genoemd. De tweede brug ligt
bij Baarschot en wordt de Lage, Kasteelse of de Neersche Brug genoemd. Een
andere belangrijke brug over de Essche Stroom lag bij Halder en werd de
Halderse brug genoemd. De ouderdom is niet bekend. In de 19e eeuw is de hou-
ten brug vervangen door een gietijzeren brug die aan het einde van de Tweede
wereldoorlog in de lucht is gevlogen.
Hoewel in de archieven geen brug staat vermeld bij de watermolen bij Luissel, is
het toch zeer aannemelijk dat de watermolen aan beide oevers bereikbaar was.
[5 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Ook bij Bruggelaer (een brugtoponiem) heeft tot in de jaren 30 van 20e eeuw
een houten brug gelegen. Het is in het jaar 1931 dat op deze brug een dodelijk
ongeluk is gebeurd (zie § 4.2.6).
Beekovergangen werden gedurende een lange periode gebruikt, onderhouden en
gerepareerd. Dit betekent niet automatisch dat de overgang eeuwenlang op
dezelfde plaats bleef liggen. Achterstallig onderhoud van de toegangsweg en
bedding konden de reden zijn dat de voorde zich verplaatste. Moeilijk berijdbare
plaatsen werden namelijk gemeden door naast de kapot gereden beekovergang te
rijden. Op zulke plekken kon spontaan een nieuwe overgang ontstaan. Daarnaast
konden beken tijdens hevige regenval uitgroeien van een rustig kabbelend beekje
tot een beek met een tijdelijke brede bedding waarin het water relatief snel kon
worden afgevoerd. Als gevolg van de hoge stroomsnelheid nam ook de erosie toe,
waardoor de beekovergang kon verspoelen. Het is daarom niet verwonderlijk dat
in de vernauwing van een beek meerdere restanten van beekovergangen aanwezig
kunnen zijn (Roymans, 2005). In die zin is het beter te spreken van zonevaste
dan van plaatsvaste beekovergangen.
Hoogstwaarschijnlijk kennen de genoemde beekovergangen een hogere ouderdom.
Misschien dateren sommige beekovergangen wel uit de Romeinse tijd. Hoe de
voorgangers eruit hebben gezien, blijft gissen. Misschien waren de eerste beek-
overgangen doorwaadbare plaatsen die later vervangen zijn door houten brug-
gen.
5.4.4 Afvaldumps
De mens heeft door de tijd heen enorm veel afval geproduceerd. Afval bleef in de
regel niet op de woonvloer rondslingeren. Het spectrum bestaat doorgaans uit
houtskool, as, slachtafval, verbrand en onverbrand bot, gebroken vaatwerk, ver-
sleten werktuigen, niet bruikbaar vuursteen dat vrijkomt bij het maken van vuur-
stenen artefacten, verbrande natuurstenen en verbrande leem. Het afval werd
verzameld en gedumpt op een plaats waar niemand er last van had. Vaak werd
het afval gestort in de directe omgeving van het kampement of nederzettings-
terrein in een laagte zoals in de beekbedding of een oude meander.
Afvaldumps in het beekdal van de Essche Stroom
De aanwezigheid van de mens op de flanken van het beekdal heeft ook zijn weer-
slag gehad op de trefkans van afvaldumps in het beekdal. Hoe rijker de bewoning
op de flanken van het beekdal, des te groter de kans op het voorkomen van
afvaldumps in beekbeddingen en oude, verlande meanders.
In het beekdal van de Essche stroom is nabij Esch een dergelijke dump
aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer 38140). Tijdens de veldverkenning in
het kader van onderhavig onderzoek is ook in het dal van de Dommel bij Halder
een vermoedelijke afvaldump uit de Romeinse tijd aangetroffen.
Het is zeer aannemelijk dat het aantal afvaldumps in het beekdal vele malen groter
is. Mogelijk moeten afvaldumps vooral gezocht worden in de directe omgeving
[5 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
van de beekovergangen. Op deze plekken kon men relatief eenvoudig het afval
dumpen. Mogelijk werd het afval ook gebruikt om de toegangsweg naar een
beekovergang op te hogen en te versterken. In de Nieuwe tijd werd hier vooral
puin voor gebruikt.
5.4.5 Rituele deposities
Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat natte, ‘natuurlijke’ plaatsen in het
landschap zoals moerassen, rivieren, beekdalen, bronnen en vennetjes, een aan-
trekkingskracht hebben gehad op het ritueel deponeren van gebruiksvoorwerpen
(Fontijn, 2002). De vondsten bestaan meestal uit complete stenen of bronzen
bijlen, zwaarden, speerpunten, sieraden, ketels, schalen, agrarische werktuigen,
molenstenen en munten en soms ook menselijk en dierlijk bot (Bradley, 1990).
Het gaat bij depositie om een ruimtelijk gestructureerde handeling. Het betreft
geen specifieke plek, maar een zone waarin vaak eeuwenlang voorwerpen werden
gedeponeerd. Veel voorwerpen werden, alvorens zij gedeponeerd werden, dage-
lijks gebruikt. Vooral voorwerpen die een lang gebruiksleven achter de rug had-
den, werden uiteindelijk geselecteerd voor depositie in een beekdal of moeras.
Waarschijnlijk raakten voorwerpen tijdens hun levenscyclus geleidelijk meer en
meer verweven met de identiteit en sociale status van individuen of groep
(Fontijn, 2002). Mogelijk was het de bedoeling de cyclus te beëindigen door het
object in het moeras of rivier te werpen of misschien was het offer een onder-
deel van een systeem van uitwisseling van geschenken. Geschenken onderhouden
immers de vriendschap. Dit systeem omvat niet alleen de leden van een groep,
maar ook de doden en de goden. Naar de exacte betekenis van een rituele depo-
sitie blijft het echter gissen. Het met opzet deponeren van voorwerpen in of
nabij het water kent een lange traditie die mogelijk teruggaat tot in de Steentijd
(Fontijn, 2003). Rituele deposities kenmerken zich alleen door de gedeponeerde
objecten (zgn. puntlocaties). Dit heeft als gevolg dat dergelijke vondsten lastig
op te sporen zijn.
Rituele deposities in het beekdal van de Essche Stroom
Gezien vanuit het landschap liggen deposities vaak in de periferie van geculti-
veerde plaatsen: in de grenszone tussen territoria van verschillende groepen
mensen. Waarschijnlijk werden vooral beken, rivieren en moerassen op grond van
hun geomorfologische kenmerken gekozen als grenszone van een territorium. Dit
betekent dat het gehele beekdal van de Essche Stroom rituele deposities kunnen
voorkomen. Toch lijkt het er op dat in het beekdal zones zijn te onderscheiden
waar objecten werden achtergelaten. Er lijkt een voorkeur te zijn voor samen-
vloeiingen van rivieren/beken en beekovergangen. Hoogstwaarschijnlijk moeten
de bronzen bijl (ARCHIS-waarnemingsnummer 21602) en de Romeinse muntschat
bij Halder (ARCHIS-waarnemingsnummer 14004) geïnterpreteerd worden als ritu-
ele deposities. Beide vindplaatsen liggen in de directe omgeving van de plaats
waar de Essche Stroom samenkomt met de Dommel (figuur 18).
Het betreft mogelijk geen specifieke plekken, maar zones waarin soms eeuwen-
lang voorwerpen werden gedeponeerd. Om deze reden zijn de plaatsen waar rituele
[5 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
deposities zijn aangetroffen of worden verwacht, ruim gedefinieerd. Voor de
zones waar de Romeinse munten en een bronzen bijl zijn aangetroffen, geldt een
hoge trefkans voor rituele deposities. De zones waar beekovergangen worden ver-
moed, komt overeen met de zones waarvoor een middelhoge trefkans geldt voor
rituele deposities.
5.4.6 Watermolens
Door de opkomst en groei van de steden in de Late Middeleeuwen nam de vraag
naar meel toe. Boeren gingen meer en meer voor een markt produceren. Het is
daarom niet vreemd dat in deze periode de diameter van de molenstenen toe-
nam, waardoor de meelproductie kon worden opgevoerd. Door de grote omvang
van de molenstenen was het niet meer mogelijk de molen handmatig te laten
draaien. Naast windkracht werd ook gebruik gemaakt van het stromende water in
beken als energiebron om de zware molenstenen te laten draaien. Het malen van
graan was de belangrijkste functie die door de eeuwen heen door water- en
windmolens werd verricht. Daarnaast werden molens ook voor andere doeleinden
toegepast, onder andere voor het zagen van balken en planken, voor het persen
van olie, het vollen van laken en het malen van eikenschors. Oliemolens werden
gebruikt voor het persen van olie uit lijn- en raapzaad. ‘Vollen’ betekent het
aanhechten van wolharen. Tijdens het volproces kwam via het rad een stel
hamers in beweging die een onderliggend stuk geweven stof beklopten, waardoor
de lakenstof verdichtte. Het vollen maakte de stof niet alleen dichter, maar ook
steviger en meer warmte-isolerend. Daarnaast werd ook eikenhout vermalen tot
schorsmeel. Eikenhout bevat namelijk veel looizuur dat noodzakelijk was voor
het looien van huiden in kuipen.
[5 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 18. Samen-
vloeien van de Essche
Stroom en de Dommel
bij Halder.
Over het algemeen liggen de stichtingsjaren van de meeste watermolens in
Noord-Brabant in de 12e en 13e eeuw (Zoetmulder, 1974). De eerste watermolens
bestonden geheel uit hout (figuur 19). Het bedrijfsgebouw en woongedeelte
lagen niet onder één dak. Het woongedeelte lag vaak afzonderlijk in de directe
omgeving van de watermolen. Om te voorkomen dat de watermolen wegzakte in
de slappe ondergrond van de beek werd het gebouw gefundeerd op eikenhouten
heipalen. Van de Middeleeuwen tot aan de Napoleontische tijd waren watermo-
lens (zoals ook veel hoeven) in bezit (of vielen onder verantwoordelijkheid) van
de plaatselijke adellijke families of kloosters en werden verpacht aan molenaars.
De pachter van een hoeve was verplicht om zijn graan te laten malen in de
plaatselijke molen: de zogenaamde dwang- of banmolen.
Om het water zo efficiënt mogelijk te benutten, stuwde de molenaar het water
zo hoog mogelijk op. Niet alleen werd er een waterreservoir opgebouwd, maar
ook de waterstroom werd hierdoor krachtiger om het molenrad te laten draaien.
Een molenaar diende wel rekening te houden met andermans belangen. Omdat
laaglandbeken weinig verval kennen, was het opstuwen van water tot een hoog-
teverschil van een meter enkele kilometers stroomopwaarts merkbaar. Dat vroeg
om afspraken en regels waaraan iedere molenaar zich had te houden. De dage-
lijkse praktijk bleek anders. Het recht om het water bij de molens op te stuwen,
heeft eeuwenlang aanleiding gegeven tot conflicten. Vele archiefstukken waarin
geschillen over waterpeilkwesties worden besproken, zijn getuigen van botsende
belangen tussen boeren en de molenaar. Molenaars hielden het waterpeil zo hoog
als zij voor het eigen bedrijf nodig vonden en bekommerden zich niet om de
overlast. Vooral bovenstrooms veroorzaakte het te hoog opstuwen van het water
overstromingen van landerijen. Dit kon tot gevolg hebben dat voor het gemeng-
de bedrijf noodzakelijke hooi- en graslanden tijdelijk verloren gingen. Keizer
Karel V moest eraan te pas komen om het probleem op te lossen. Op bevel van
Karel V werd in 1545 een plakkaat uitgevaardigd waarin het maximaal toelaatba-
re waterpeil (pegel) per watermolen werd vastgesteld (Zoetmulder, 1974).
[5 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 19. Houten
watermolen (Molen van
'Loon' bij Waalre).
Problemen die voortkwamen uit het opstuwen van het water, konden enigszins
worden opgelost door de aanleg van een molenbeek (Renes, 1999). Een molen-
beek takte stroomopwaarts af van de natuurlijke beek en hield, door een gerin-
ger verval, het water kunstmatig hoog. Een stuw in de natuurlijke beek ter hoog-
te van de molenbeek zorgde ervoor dat een constante hoeveelheid water (nodig
om het molenrad te laten draaien) de molenbeek instroomde. Het overtollige
water stroomde over de stuw en werd afgevoerd door de natuurlijke beek. Voorbij
de molen kwam de molenbeek weer samen met de natuurlijke beek. Omdat de
natuurlijke beek naast de molenbeek bleef functioneren, werd de waterschade
voor de aanliggende landerijen beperkt.
Veel molens zijn intussen verdwenen. De gebouwen die van hout waren opgetrok-
ken, konden de eeuwen niet trotseren. Alleen in de ondergrond bevinden zich
nog vaak sporen van de verdwenen molens.
Watermolens in het beekdal van de Essche Stroom
In een acte uit 1380 wordt in een omschrijving van het visrecht van Eligius van-
den Aker een watermolen op de Essche Stroom ten noorden van Luissel vermeld.
Zijn visrecht op de Essche Stroom begon bij ‘Den Belverse Eijck’ tot aan ‘ten
Rade’ (molenrad) onder Lucel. De ligging van een watermolen op die plek wordt
versterkt door de aanwezigheid van een molenbeek.
In een schepenenakte uit 1557 wordt melding gemaakt van een oliemolen op de
Essche Stroom. Volgens de beschrijvingen moet de watermolen gezocht worden in
de directe omgeving van de brug bij Baarschot. Een kort veldbezoek bevestigde
de aanwezigheid van een watermolen. In een hoek van een perceel is als
eigendomsmarkering een halve molensteen gebruikt (figuur 20). De molensteen
is enkele jaren geleden gevonden bij het graven van een sloot. Op grond van een
[5 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 20. Molensteen-
fragment van de voor-
malige oliemolen bij de
brug bij Baarschot.
mogelijke aanwezigheid van een molenbeek bij de Belverse Brug, wordt de aan-
wezigheid van een derde watermolen op de beek niet uitgesloten (Dirkx e.a.,
1991).
Een watermolen is meer dan een bedrijfsgebouw. De watermolen kende naast een
bedrijfsgebouw ook een stuw, een molenbeek of molenvijver en een molenkolk.
De molen lag bij een brug zodat de molen vanaf beide oevers bereikbaar was. Er
is dus sprake van een ensemble. In die zin is het beter te spreken van een
watermolenbiotoop. Om deze reden zijn de zones waarin resten van een water-
molenbiotoop kunnen voorkomen, ruim afgebakend.
5.4.7 Verdedigingswerken
Kastelen en versterkte huizen hebben een zeer nauwe relatie met het omringende
landschap. Zij stellen namelijk eisen aan hun omgeving. In het verleden zijn de
meeste verdedigingswerken om deze reden in beekdalen of moerassen gebouwd.
Vaak werd er een strategische plek uitgekozen die vervolgens nog werd verbe-
terd. Bestaande heuvels binnen het waterzieke gebied werden verder opgehoogd,
nieuwe heuvels en aarden wallen aangelegd en in het beekdal of moeras werd
een gracht gegraven. Vooral in de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn vele
versterkingen en verdedigingswerken aangelegd. De vestigingsplaats van kastelen
en versterkte huizen moest niet alleen verdedigbaar zijn, maar moest daarnaast
ook mogelijkheden bieden om een economische basis op te bouwen. Die econo-
mische basis omvatte vrijwel altijd landbouw. Het landschap werd aangepast
zodat de economische basis werd versterkt door ontginningen of de stichting van
nederzettingen. Economie en verdediging hingen dus nauw met elkaar samen.
Naast verdediging en machtscentrum droeg het kasteel ook een belangrijke bij-
drage aan de status van haar bewoners.
Met de Tachtigjarige Oorlog (1568- 1648) brak een onrustige periode aan, waar-
bij zowel door de door de strijdende partijen (de Spanjaarden en de Hollanders)
als door de gewone bevolking vele versterkingen en verdedigingswerken werden
opgericht. Diverse steden in Brabant werden veroverd met het doel vandaar uit
de zuidgrens te beschermen.
Kastelen, versterkte huizen en versterkingen in of op de rand van het beek-
dal van de Essche Stroom
Alleen een kapitaalkrachtige heer kon een kasteel bouwen dat voldeed aan de
eisen die de oorlogvoering stelde. Binnen het onderzoeksgebied komt alleen Kas-
teel Nemelaar hiervoor in aanmerking. Nemelaer wordt namelijk in de 15e eeuw
beschreven als het ‘Hoghe huys’ met grachten en valbruggen (Dirkx e.a., 1991).
Versterkte huizen zijn in het onderzoeksgebied volop aanwezig. Op kaarten uit de
18e eeuw en 19e eeuw vallen diverse boerderijen in Esch op omdat ze volledig
omgracht zijn. De omgrachtingen moeten niet zozeer in verband gebracht worden
met de verdediging, maar vooral met de status en macht van haar bewoners.
Alleen een kapitaalkrachtig persoon was immers in staat om dergelijke werk-
zaamheden uit te laten voeren. Vele eigenaren van de omgrachte boerderijen
hadden belangrijke functies in het nabijgelegen Den Bosch.
[5 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
De hoeve van Lambert Millinc van Gerwen.
Deze hoeve lag bij de Eschervoort en vormden samen de Gulickse hoeve ‘De hoe-
ve op den Grotenacker’, zijnde een hoeve met twee bouwhuizingen. Na 1655
gescheiden, waarna de Gerwense en Gulickse hoeve ontstonden. Lambert Millinc
van Gerwen was voor 1655 schout van Helmond en gehuwd met Joffr. Maria van
Honselaer.
Hoeve ‘De Roudonck’
“Gelegen onder Haaren en Essche”, zo wordt de ligging van de hoeve vaak
beschreven in de schepenprotocollen. Hoeve ‘De Roudonck’ ligt momenteel aan
de Ruiting. Onderzoeksgegevens over dit pand voeren terug tot 1316. Metta
genaamd van Rudonc verkoopt dan samen met haar dochter Metta, haar zoons
Daekinus, Bartholomeus en Joannes en haar schoonzoon Godekinus haar goede-
ren aan Henricus Berewout op 1 maart 1316. De Peyser was een stuk land dat bij
de Roudonck hoorde, op dit stuk land lag een cijnsplicht aan de abdij van
Echternach. Ook het huis langs de Roudonck en het nabijgelegen Vishuis waren
omgracht.
De hoeve van Hubertus van den Leemputte.
Gelegen op de hoek van de Ruiting en de Koolwijksestraat. In 1642 wordt de
hoeve omschreven als een “omwatert hoochhuysken ende erve binnen de
omgraft”. Op 7 november 1642 vindt er een deling plaats tussen Hendrik van de
Leemput en Johanna van Ravesteyn. Zij was de weduwe van Mr. Jan van de
Leemput.
Het huis Swanenborgh
Gelegen in het beekdal van de Essche Stroom aan de Haarenseweg 13d. De oudst
bekende eigenaar van Swanenborgh was jonker Adam de Borchgreve, die in 1579
voorkomt in de onderhoudscedulle van bruggen en dijken. Swanenborgh (figuur 21)
[6 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 21. Het huis
Swanenborgh.
kwam uit het bezit van de familie Muijkens en was vermoedelijk een pachthoeve
van hoeve de Roudonck op de Ruiting. Mechteld van Hedel huwde jonker Wolfaert
Endevoets. Wolfaert werd na het overlijden van Mechteld, in 1613 eigenaar van
Swanenborg en tot 1805 bleef het in handen van deze familie.
Het Mannengasthuis
Het Mannengasthuis, Haarenseweg 20, ligt aan de Essche Stroom die in de
Middeleeuwen Emer of Nemer werd genoemd, later Aa, Run en Dommelstroom.
Maarten van Elmpt, visser van beroep, en Ida Roetaert hebben bij testament van
6 maart 1491 het Oudemannengasthuis gesticht. Op 20 september 1485 had
Maarten dit gebouw gekocht van Herman, zoon van Bartholomeus die Momber. De
oudst bekende eigenaar is Henric van Haaren, die in het Hertogelijk cijnsboek
van circa 1340 als eigenaar wordt genoemd. Het Mannengasthuis was bestemd
voor de huisvesting van zes mannen en een vrouw die met de huishouding was
belast. Deze bestemming heeft het pand meer dan 500 jaar behouden. In 1887
werd de gracht gedeeltelijk gedempt.
Hoeve De Spanckert
“Gelegen inde parochie van Esch by de leege brugge”. Uit een charter van 12
december 1611 blijkt dat er een gedwongen verkoop plaats vindt van het omgra-
ven huis “De Spankert”. Het wordt dan omschreven als zijnde: “een hoeve lants
ende omgraven huys, met een houten brugge te weeten huysingen, erven, schu-
er, hoff ackerlanden, weylanden, hoylanden, houtwasschen”. Het is onduidelijk
hoe lang dit proces gelopen heeft, want verder op in het charter wordt vermeld:
“Item een stucxken lants daer dómgraven huys op gestaen heeft rontomme inden
waeter geheten d’Aa oft Dommel liggende”. Dit charter geeft hoe dan ook aan dat
de Spankert een omgrachte hoeve was.
Huize Baerschot
Huize Baarschot is prachtig gelegen aan de Essche Stroom in de nabijheid van de
Baerschotsebrug (ook wel Lage Brug genoemd). De veldnaam Baerschot komt
reeds in de 14e eeuw voor. Het is echter onduidelijk wanneer de hoeve Baerschot
is ontstaan. In 1501 geeft Jacob Henrics van den Meerendonk een hoeve bij de
brug te Esch op Baerschot in erfcijns aan Lambert van den Hezenacker. Bij deze
hoeve hoorden 2 huizen alsook visrechten. In 1558 heeft Lambert van den
Hezenacker de Baerschot nagelaten aan zijn schoonzoon Thomas Peterse
Lootgieter, die op zijn beurt het goed op 6 november 1604 in cijns geeft aan
zijn zoon Thomas Lootgieter. Het wordt dan omschreven als een omgraven huis
met visserij. In het verpondingregister van 1715 wordt Baerschot vermeld als
‘kasteel’. Op deze hoeve rustte ook een cijnsplicht aan de abdij van Echternach.
Bovenhuizinge ‘De Leeuwenborgh’
Leewenborgh is gelegen in het dal van de Essche stroom. Jonker Rogier van
Broeckhoven bezat circa 1640 “het omgraven steenen vervallen huysken ofte
slotken genaemd Leewenborgh, met den hof, erve, grachten ende cingel ront-
somme ende de geheele visscherye ofte Laeck by ’t huysken”. Hij had het geërfd
[6 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
van Heer Josephus Doetelaer, prior van de Carthuisers te Antwerpen. Het is niet
duidelijk wanneer huize Leewenborgh gesticht is, maar als het in 1640 omschre-
ven wordt als een vervallen huis mag men aannemen dat hier gaat om een oud
huis. Leewenborgh is in de 18de eeuw eigendom geweest van de familie Sopers.
De invloed van de Zuider Frontier op de Essche Stroom
Gedurende de Tachtigjarige Oorlog werd Esch enige malen geplunderd en
gebrandschat; inkwartieringen van zowel vreemde als Staatse troepen waren aan
de orde van de dag, met name in de Tachtigjarige Oorlog en dan vooral ten tijde
van de belegering van Den Bosch in 1629. Ook konden vanuit deze vestigingen
uitvallen naar het zuiden gedaan worden. Door het toenemende gevaar van een
inval door Franse troepen vanuit het zuiden werd in de loop van de 18e eeuw de
Zuider Frontier ingericht. Dit was een linie die bestond uit diverse verdedigings-
werken en inundaties. De inundaties rond Den Bosch brachten problemen met
zich mee. Verklaring aan het Corpus van Esch: “Door het opstoppen van het water
ende de riviere de Dommel omtrent de stadt van S’ Bosch tot verbeteringe der for-
tificatiën aldaar, is het dorpje Esch tgene onbedijckt is gedurende desen oorlogh
soodanigh geinundeert, dat meer dan 2/3 der beemden, weijden ende ackerlanden
zijn overstroomt ende dras geweest ende nog zijn, sulcx dat de ingesetenen daar-
van geen off seer weijnig proffijt hebben kunnen genieten, maar veeltijts genoot-
saackt sijn geweest haar vee en beesten te stouwen op de dorre heijden”.
Verdedigingswerken uit de 19e eeuw
Nadat Napoleon in 1814 de Franse kroon had moeten neerleggen, werd in 1815
het Koninkrijk de Nederlanden geboren. Koning Willem I regeerde over dit
Koninkrijk waartoe ook België behoorde. Door de grote verschillen tussen gods-
dienst en taal bleef er een wijde kloof tussen beide bevolkingen. Dit leidde in
1831 tot de afscheiding van België. Willem I hield na de ‘Tiendaagse Veldtocht’
in 1831 zijn leger aan de Noordbrabants-Belgische grens in een soort ‘mobilisa-
tie-situatie’ gedurende 9 jaar, tot 1839. Ook in Haaren en Esch waren gedurende
9 jaar veel soldaten ingekwartierd.
De Prins van Oranje, de latere koning Willem II, bevelhebber van het Nederlandse
leger, ging op zoek naar een mogelijkheid om in Brabant een eventuele
Belgische inval te kunnen stoppen. Bovenal zoekt hij een plek waar hij het
Nederlandse veldleger zo gunstig mogelijk kan plaatsen. Een plek waar dit veld-
leger zich kan beschermen in geval van een directe aanval en een plek van waar-
uit het zich zo makkelijk mogelijk kan verplaatsen naar een ander deel van de
grens indien daar een aanval op plaatsvindt. Hij vindt deze plaats in het gebied
rond ’s-Hertogenbosch. Veilig gelegen achter verschillende riviertjes (o.a. de
Dommel, Essche Stroom en de Leije). Op een aantal plaatsen worden in deze
riviertjes dammen gelegd zodat het water opstuwt en buiten de oevers treed. Op
plaatsen waar de vijand toch de riviertjes kan kruisen, bijvoorbeeld daar waar
een brug over een riviertje ligt of waar het terrein te hoog is om onder water te
zetten (te inunderen), laat de Prins van Oranje kleine verdedigingswerken aan-
leggen.
Ook aan de Essche Stroom en bij Esschervoort hebben enkele verdedigingswerken
uit deze periode gelegen. Bij het Zettersheike en bij de Hoge en Lage Brug in
[6 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Essch lag in die tijd een aarde wal, een veldwerk, opgeworpen ter verdediging
van de Hollandse soldaten. Deze veldwerken maakten deel uit van de Zuider
Frontier die in die periode beter bekend stond als de Noord-Brabantse (water)
Linie.
Het komt in 1839 niet tot een treffen en kort daarna wordt er vrede gesloten. De
verdedigingswerken verliezen hun waarde en vervallen. Zichtbare sporen van de
verdedigingswerken (m.u.v. 2 redoutes bij Boxtel) zijn in landschap niet meer
terug te vinden. Wel worden in de ondergrond nog sporen van de verdedigings-
werken verwacht in de vorm van grachten.
5.4.8 Scheepvaart
De beken en rivieren kunnen worden beschouwd als de levensaders van de zand-
gebieden. De aanwezigheid van stromend water trok mensen aan. Naast de voor-
ziening van drinkwater en de mogelijkheid tot visvangst vormden de beken en
rivieren een belangrijke migratie- en handelsroute. Over water kon bovendien
transport van goederen plaatsvinden. De weeromstandigheden hadden een grote
invloed op de bruikbaarheid van de land- en vaarwegen. Terwijl vervoer over
zandwegen gehinderd werden door perioden van regen en dooi, betekende voor
de waterwegen droogte en strenge vorst slechte condities. De zandwegen waren
in de wintermaanden meestal slecht begaanbaar waardoor transport van goederen
over land nauwelijks mogelijk moet zijn geweest. Het net van waterlopen in
Noord Brabant bood hiervoor ten dele een uitkomst. Een bijkomend voordeel
voor het goederentransport over de binnenwateren was dat mogelijk grote vrach-
ten, die niet veel onkosten konden lijden, relatief goedkoop te vervoeren waren.
Het vervoer via de binnenwateren, zelfs over de Maas moet niet overschat wor-
den. Rivieren en beken moeten namelijk een zekere diepte kennen om binnen-
vaart mogelijk te maken. Inzicht in de hydrologie leert dat rivieren en beken tij-
delijk of in het geheel niet bevaarbaar waren. In het najaar en winter waren
beddingen relatief diep en breed, maar in de zomer waren ze veelal ondiep en
smal.
Het opstuwen van het water heeft ongetwijfeld ook een negatief effect gehad op
de scheepvaart op de beken. De molenstuwen vormden barrières voor het scheep-
vaartverkeer. Door de plaatsing van stuwen nam de stroomsnelheid af, waardoor
voor de molensluis sedimentatie optrad. In relatief korte tijd konden hierdoor
zandbanken in de beekbedding ontstaan die de beek of rivier vrijwel ontoeganke-
lijk maakten voor scheepvaartverkeer.
Sporen van scheepvaart op de Essche Stroom
Waarschijnlijk is de Essche Stroom al in de Prehistorie bevaren. Zo is in 1964 tij-
dens de kanalisatie van de Essche Stroom op circa 4 m onder het maaiveld een
restant van een boomstamkano aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer
37066). Alhoewel de datering van de kano onbekend is, kwamen dergelijke kano’s
vooral in de Prehistorie voor.
[6 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Hoewel de bewijzen ervoor ontbreken, kan het zeker niet uitgesloten worden dat
de Essche Stroom gedurende de Romeinse tijd (op bescheiden schaal) is benut
als vaarweg. De handelsnederzetting op Halder ligt niet voor niets op de plaats
waar de Essche Stroom en de Dommel samenvloeien. De meeste handel, vooral
van massagoederen zoals aardewerk, bouwmaterialen en levensmiddelen, ging
over water waarbij de Dommel en de Essche Stroom belangrijke transportroutes
waren.
In de Late Middelen werd tussen Den Bosch en Oisterwijk druk handel bedreven.
Vanzelfsprekend speelde ook de Essche Stroom hierbij een rol. Archiefstukken uit
de Late Middeleeuwen getuigen dat in deze periode de Essche Stroom is benut
als vaarweg. De bevaarbaarheid van de beek was geen vanzelfsprekende zaak. Er
zijn dan ook archiefstukken waarin bepalingen waren vastgesteld omtrent de
breedte en diepte van de beek. In het gemeentearchief van Oisterwijk bevinden
zich 2 bevestigingen van de week- en jaarmarkten te Oisterwijk (uit 1355 en
1434 door resp. Jan III en Filips de Goede). Als voorwaarde wordt gesteld “dat
zij den stroem vander rivieren geheiten die Diese tusschen den Bossche ende
Oesterwijck doen ruijmen ende openhouden” (Smulders, 1950: 128). Al in 1448
is in een rekening van het Groot Ziekengasthuis in Den Bosch een kostenpost
geboekt voor het vervoeren van 6 pleijten (kleine platbodems; figuur 22) met
hout van Moergestel via de Dieze naar Den Bosch (Smulders, 1950: 129).
Er zijn ook archeologische aanwijzingen dat er gedurende de Late Middeleeuwen
is gevaren op de Essche Stroom. Tijdens een archeologische begeleiding van
graafwerkzaamheden op de Ruiting zijn in een oude meander van de Essche
Stroom zogenaamde bootpunters (figuur 23) aangetroffen evenals een houten
constructie die mogelijk in verband gebracht kan worden met een aanlegsteiger
(Roymans, 2007). Een ijzeren bootpunter zat op het uiteinde van een lange stok
die gebruikt werd om de platbodem voort te duwen. De lengte van de mogelijke
aanlegsteiger is niet vastgesteld vanwege het voornemen de constructie in situ
te behouden.
Een tweede aanwijzing voor aanlegsteigers is terug te vinden op de kadastrale
kaart uit 1832. Ter hoogte van de Hoge Brug en Lage Brug bij Esch bevinden
zich aan westzijde van de beekovergangen gegraven inhammen. Dit zijn ideale
plaatsen voor aanlegsteigers. Op deze plek was het relatief eenvoudig goederen
aan of af te voeren. De veronderstelde aanlegsteigers liggen namelijk aan de
hoofdwegen door Esch. Tevens vormde de hier verankerde bootjes geen belemme-
ring voor het varende verkeer op de Essche Stroom. Mogelijk werden de aanleg-
steigers ook gebruikt door plaatselijke vissers die hier hun bootjes vastlegden.
[6 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 22. Afbeelding
van twee pleiten uit de
15e eeuw.
De grachtengordels om de versterkte huizen stonden in verbinding met de Essche
Stroom met de bedoeling de grachten van vers water te kunnen voorzien en
stankoverlast te voorkomen. Het is om deze reden goed denkbaar dat de adellijke
bewoners van de versterkte huizen gebruik hebben gemaakt van de verbinding
met de beek om per boot het huis te bereiken. Het is om deze reden niet uitge-
sloten dat de bewoners beschikten over een eigen aanlegsteigertje aan huis.
Stookhout en turf konden relatief eenvoudig per boot worden aangevoerd.
Gezien de geringe breedte van de Essche Stroom was het niet eenvoudig voor bo-
ten om elkaar te passeren. Dit gebeurde waarschijnlijk in de breed uitgeschuurde
buitenbochten (kolken) van de beek.
Tot in de 18e en 19e eeuw heeft nog in beperkte mate scheepvaart plaatsgevon-
den op de Essche Stroom tussen Oisterwijk en ’s Hertogenbosch. De laatste mel-
ding van scheepvaart op de Essche Stroom dateert uit het begin van 20e eeuw.
Bewoners uit Hal vervoerden vee naar de veemarkt van Den Bosch per platbodem
die getrokken werd door de jonge mannelijke bevolking van Hal.
In oude beddingen van de Essche Stroom kunnen (resten van) boten uit de
periode Prehistorie t/m Nieuwe tijd voorkomen. Deze resten kunnen over de
gehele lengte van de beek voorkomen. Sporen van aanlegsteigertjes kunnen met
name voorkomen bij de Romeinse handelsnederzetting op Halder, bij de histo-
rische beekovergangen bij Esch en mogelijk in de directe omgeving van versterk-
te huizen.
5.4.9 Agrarisch gebruik
Het is momenteel nog niet duidelijk hoe de beekdalgronden in de periode Pre-
historie t/m de Vroege Middeleeuwen zijn gebruikt. Ongetwijfeld hebben deze
[6 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 23. Bootpunters
die in een oude meander
van de Essche Stroom
zijn aangetroffen.
gronden een rol gespeeld op het economisch vlak. Het beekdal was niet alleen
een gunstig jacht- en visgebied. Daarnaast werden in het beekdal ook grondstof-
fen en hout gewonnen en afval gedumpt. Welke rol de beekdalgronden in de
agrarische bedrijfsvoering speelde, blijft het gissen. Mogelijk werden de beekdal-
gronden gebruikt als weidegrond en als hooiland.
Zeker is dat gedurende de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd de beekdalen een
essentiële rol hebben gespeeld in de agrarische bedrijfsvoering. Het belang dat
de boerenbevolking aan het beekdallandschap hechtte, laat zich indirect lezen
op historische kaarten. Op historische kaarten worden beekdalen gekenmerkt
door een netwerk van kleine, regelmatige en onregelmatige perceeltjes die vaak
afgebakend zijn door kleine slootjes die zorgden voor de afwatering. Met andere
woorden: er zijn in het verleden enorme inspanningen gedaan om beekdalen in
te richten voor het gebruik als hooiland. Deze inspanningen zijn te begrijpen als
men beseft hoe belangrijk de graslanden waren voor het landbouwbedrijf. De
omvang van het akkercomplex werd namelijk bepaald door de hoeveelheid mest
die een boer tot zijn beschikking had. Door het gebruik van de beekdalgronden
kreeg de boer meer wintervoer tot zijn beschikking. De hoeveelheid wintervoer
bepaalde hoeveel vee in de winter doorgehouden kon worden. Hierdoor werd de
hoeveelheid mest bepaald waarover de boer kon beschikken. Op haar beurt
bepaalde de hoeveelheid mest de omvang van het akkeroppervlak dat men onder
de ploeg kon houden. De omvang van de wei- en hooilanden bepaalden de wel-
vaart van een boer en dorp en stelde paal en perk aan de groeikracht van het
akkerareaal.
Sporen van agrarisch gebruik in het beekdal van de Essche Stroom
Op de kadastrale kaart van 1832 is te zien dat een groot oppervlak van het beek-
dal van de Essche Stroom in gebruik was als weidegebied en hooiland. De hooi-
landen lagen het dicht bij de beek, in de laagste gebiedsdelen. De over-
stromingen van de hooilanden (en soms ook van de weilanden) werd in de
wintermaanden over het algemeen niet als ongunstig ervaren. De stroomsnelheid
van laaglandbeken is voldoende groot om zeer kleine voedselrijke gronddeeltjes
te verplaatsen. Bij overstroming liep de stroomsnelheid terug en bleven deze
gronddeeltjes achter in de beemden. Hierdoor bleef een laagje slib achter wat de
bodemvruchtbaarheid van het hooiland ten goede kwam. Het is de vraag of de
overstroming kunstmatig werd verricht. Kunstmatige bevloeiing werd soms moge-
lijk gemaakt door een uitgebreid netwerk van kleine slootjes en sluisjes en dam-
men in het beekdal (Burny, 1999). Door het water in de beekbedding op te stu-
wen, stroomde het voedselrijke water via het netwerk van kleine slootjes over de
vloeiweiden. In de nu bekende archiefstukken met betrekking tot de Essche
Stroom wordt geen melding gemaakt van het bewust opstuwen van water. Wel
wordt in archieven regelmatig gesproken van wateroverlast.
5.4.10 Houtwinning
Tot aan de industriële revolutie was hout een van de belangrijkste grondstoffen.
Hout werd niet alleen gebruikt als brandstof, maar ook als bouwmateriaal voor
[6 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
bouwwerken, transportmiddelen, werktuigen, huisraad, omheiningen en doods-
kisten. Met andere woorden: men was vanaf de wieg tot in het graf omringd door
hout.
De beekdalgronden waren een belangrijke houtleverancier. Ongetwijfeld werd al
in de Prehistorie hout in de beekdalen gewonnen. Vanaf de Middeleeuwen werden
broekbossen beheerd als hakhoutbossen. Na het rooien van de bomen bleef de
onderstam achter. Op de onderstam groeide nieuwe scheuten waardoor de on-
derstam na verloop van tijd een typische verdikking kreeg. De scheuten werden
om de 5 jaar gekapt. De takkenbossen (mutsert) werden onder andere gebruikt
om broodovens op de gewenste temperatuur te brengen. Er werden ook bomen
geplant. Naast de watervoerende sloten die de beemden omringden, werden soms
elzen- of wilgensingels aangelegd. Het hout werd onder andere gebruikt voor het
vlechten van manden en wanden van vakwerkhuizen. Er werden ook hakhoutbos-
jes aangelegd. Om mooie rechte eikenstammen te krijgen, werden bomen opge-
snoeid. Om te voorkomen dat het vee de toppen uit de aangeplante bomen vra-
ten, werden de hakhoutbosjes vaak omringd door een houtwal. Om de meest
natte delen van het beekdal enigszins geschikt te maken voor houtteelt, werden
bomen geplant op rabatten. Dit zijn langgerekte verhogingen die door de mens
zijn aangelegd. Deze ruggetjes, die aan weerszijden waren omgeven door grep-
pels, boden iets drogere groeiomstandigheden dan in de onbewerkte beekdal-
bodems. Een bijkomend voordeel was dat de greppels functioneerden als opvang-
plaats van bladeren. Die verteerden in de greppels en werden dan als mest op de
rabatten gebracht.
Hakhoutbosjes in het beekdal van de Essche Stroom
Hakhoutbosjes zijn relatief eenvoudig op historische kaarten te achterhalen.
Bijvoorbeeld op de kadastrale kaart uit 1832 zijn hakhoutbosjes in het beekdal
afgebeeld. Hoogstwaarschijnlijk hebben er voor 1832 veel meer hakhoutbosjes
gelegen. In het beekdal zijn namelijk toponiemen opgetekend die verwijzen naar
een eerder gebruik als hakhoutbosje. Vooral woorden waar het toponiem ‘broek’
is opgenomen, verraden een eerder gebruik als hakhoutbosje. Vele hakhoutbosjes
zijn door ruilverkavelingswerken uit het beekdallandschap verdwenen. Vanuit
bedrijfsefficiëntie zijn vele graslandperceeltjes samengevoegd. Als gevolg van de
regulering van de waterhuishouding tijdens de ruilverkaveling zijn vele hakhout-
bosjes omgezet in weilanden en akkers. Er zijn nog enkele hakhoutbosjes in het
beekdal aanwezig in de directe omgeving van de Belverse Brug.
5.4.11 Turfwinning
De Zuid-Nederlandse zandgronden werden vanaf de late Middeleeuwen tot aan
het einde van de 19e eeuw gekenmerkt door uitgestrekte heidevelden. Door het
zo goed als geheel ontbreken van hout was men hoofdzakelijk aangewezen op de
turf als brandstof. Turf is een brandbare massa die zich aan het oppervlak vormt.
De turf is brandbaar omdat zij hoofdzakelijk uit organisch plantenmateriaal be-
staat. Naar gelang de diepte van de turflaag zijn 3 turfsoorten te onderscheiden
(Weijns, 1960). Nadat de heide was gemaaid voor strooisel, kon de bovenste laag
[6 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
worden afgestoken. Deze laag bevat naast stengels van hei en gras ook wortels
van deze planten. Deze turf wordt ook wel heiturf, schadden of brandrussen
genoemd. De heide kon zo mager zijn dat ze alleen brandrussen opleverde. In de
natte delen van de uitgestrekte heidevelden kon sprake zijn van veenvorming. Op
zulke plaatsen kon de turflaag aanzienlijk dikker zijn dan op plaatsen waar
alleen heiturf kon worden gestoken. Deze turf wordt simpelweg turf, dikke turf of
klotturf genoemd. Dieper gravend kwamen de turfstekers tot het grondwater. Het
water verzamelde zich in de turfkuilen. Deze drassige onderlaag kon niet meer
met de klotschop naar boven worden gehaald. Wat achterbleef in het landschap
was een zogenaamde boerenkuil (figuur 24). Als brandstof verloor turf in de loop
van de 19e eeuw terrein aan de steenkool. Turf heeft, vergeleken met steenkool,
de nadelen dat het veel ruimte inneemt, een lagere verbrandingswaarde heeft en
droog moest worden opgeslagen.
Turfwinning in het beekdal van de Essche Stroom
In beekdalen kwam/komt veen vooral voor in zones die geen of weinig stroming
kenden. Vooral oude, van de hoofdstroom afgesneden meanders kon het veen uit-
groeien tot soms metersdikke pakketten. Deze oude meanders kunnen voorkomen
in het gehele beekdalstelsel. Zo zijn in oude bronnen nog talrijke aanwijzingen
dat nabij het kasteel Nemelaer volop turf gestoken is. Ook in Esch zijn al in
1380 aanwijzigen voor het steken van turf (‘die moerbeemd’: 1391 Den Bosch. R.
1179 fol. 208). Nabij de Ruiting werd bij een mogelijke aanlegsteiger bij de
Essche Stroom zelfs een complete ‘turfplag’ aangetroffen (figuur 25). Dit maakt
het zeer waarschijnlijk dat de turf over de beek per platbodem (pleit) werd afge-
voerd. Aan de overzijde van de Essche Stroom duidt het toponiem ‘Moerleegte’
waarschijnlijk nog op een oude turfkuil.
[6 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 24. Boeren-
putten (uit Burny,
1999).
Het winnen van turf kon naast het boerenbestaan een belangrijke aanvulling zijn
op de inkomsten van een boer. Het is interessant om in dit verband een archief-
stuk aan te halen uit 1314. In dit archiefstuk wordt vermeldt dat elke meester
van elk huis ‘rossen’ of ‘turf‘ mag steken. Expliciet wordt vermeldt dat dit alleen
is toegestaan voor eigen gebruik. Ondanks het verbod moet niet uitgesloten wor-
den dat er ook turf verkocht werd. Op welke schaal dit gebeurde, is niet bekend.
Buiten de boerenkuilen zijn in het landschap weinig sporen terug te vinden die
herinneren aan de niet-commerciële turfwinning. Omdat hoofdzakelijk gestoken
werd voor eigen gebruik, zijn de turfkuilen bescheiden van afmeting. Ze waren
vaak niet breder dan 2 m. Hun lengte en diepte werd mede bepaald door de dik-
te van het veenpakket, de aard van het veen en de stand van het grondwater. Er
werd voldoende turf gestoken om de winter door te komen. Het daaropvolgende
jaar werd naast de oude veenput een nieuwe boerenkuil aangelegd. Om te voor-
komen dat het water uit de oude put naar de nieuwe put stroomde, bleef tussen
de putten een dammetje staan. Na verloop van een aantal jaren kon hierdoor een
schaakbord van boerenputten ontstaan. De oude boerenkuilen groeiden langzaam
dicht met veen met een geringe draagkracht. In deze voormalige kuilen kon men
diep wegzakken. Om te voorkomen dat vee in oude veenwinningsputten kon weg-
zakken, werden deze vaak gevuld met zand.
5.4.12 De beek als grens
Met betrekking tot de locatiekeuze van kampementen, nederzettingen, akker-
arealen en grafvelden door de tijd heen blijkt dat er telkens een voorkeur heeft
bestaan voor de hogere zandruggen en koppen die in het Laat Pleistoceen waren
ontstaan. Deze ruggen en koppen zijn vooral gesitueerd aan de rand van het
beekdal van de Essche Stroom. Deze landschappelijke eenheden kunnen
[6 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Figuur 25. Turfplag die
bij een mogelijke
aanlegsteiger ter
hoogte van de Ruiting
is aangetroffen.
beschouwd worden als afzonderlijke ‘Siedlungskammern’ waarbinnen in het verle-
den een groot scala van activiteiten heeft plaatsgevonden. Beken en natte laag-
ten werden op grond van hun geomorfologische kenmerken gekozen voor de
begrenzing van een Siedlungskammern en territorium.
Grenzen werden vastgelegd omdat men bepaalde belangen wenste af te bakenen,
zoals gebruiksrechten van de woeste gronden, het gebied waar een heer een aan-
tal rechten en plichten had, of waar men belasting mocht innen. In oude archie-
ven bevinden zich dan ook vele vermeldingen van lands- en dorpsgrenzen uit de
Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Ook in deze perioden werd de grens vaak
gevormd door een waterloop. Als natuurlijke grenzen dienden grote keien, bomen
en vennen. In de 13 e eeuw stond op een grenspunt van de gemeenschappelijke
gronden van Haaren en Helvoirt een boomstronk waarin een beeld van Sint-
Nicolaas was geplaatst. Als er geen geschikte natuurlijke grens was, werd er
soms een gracht gegraven. Als kunstmatige grenspunten dienden houten of ste-
nen palen, kunstmatig aangelegde verhogingen of gebouwen. De denkbeeldige
lijn tussen de desbetreffende punten vormde de grens.
De Essche Stroom als grens
Ook de grenzen van dorpen aan de Essche Stroom, Boxtel, Haaren Esch,Vught en
Sint-Michielsgestel werden afgebakend door de Essche Stroom alsmede grensste-
nen en palen. Een mooi voorbeeld hiervan is de dorpsgrens tussen de heerlijk-
heid van Sint-Michielsgestel en de baronie van Boxtel. In het bijzijn van
vooraanstaande Gestelnaren en Boxtelnaren werden in 1790 vijf stenen grenspa-
len geplaatst. De grenspalen stonden op de toenmalige woeste gronden.
Grensgeschillen tussen de dorpen konden hierdoor relatief eenvoudig opgelost
worden door van de ene paal naar de andere paal te kijken. De laatste paal stond
tegen de toenmalige bedding van de Essche Stroom die in stroomopwaarste rich-
ting de grens bepaalde met de gemeente Vught. Drie van de vijf grenspalen
staan nog overeind. De paal bij de Essche Stroom is helaas verdwenen.
[7 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
7 Conclusies en aanbevelingen
7.1 Conclusies
Bewoningsgeschiedenis
Uit het cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat het studiegebied een rijke bewo-
ningsgeschiedenis heeft. De oudste bewoningsporen dateren uit de Steentijd.
Het betreft vondstconcentraties waarbinnen vuurstenen artefacten zijn aange-
troffen. Deze vondststrooiingen verwijzen naar een kampement. Een belangrijk
kenmerk van de culturen in de Steentijd is dat de mens zich voornamelijk voedde
door middel van jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Deze zoge-
naamde jager-verzamelaars trokken door het landschap en verbleven tijdelijk
(dagen, weken) op een verblijfplaats.
Met de introductie van de landbouw in de loop van het Neolithicum stelde de
mens geleidelijk andere eisen aan zijn landschappelijke omgeving. De eerste
landbouwers hadden nagenoeg geen technische middelen om de bodemstructuur
en -vruchtbaarheid te verbeteren. Oogstrisico’s en successen hingen, behalve van
de gebruikte gewassen, voor een zeer belangrijk deel af van de fysische eigen-
schappen van bodem en landschap. Hierbij speelden met name het grond-
waterregime en de (natuurlijke) vruchtbaarheid alsmede de interne drainage (tij-
dens natte perioden) en vochtlevering (tijdens droge perioden) van de bodem
een belangrijke rol. Getuige dat het studiegebied ruimschoots aan de gestelde
eisen voldeed, zijn de vele archeologische vondsten die op de hoge oevers van
de Essche Stroom bij Halder en op de Belversche Akkers zijn aangetroffen. De
eerste sporen die mogelijk in verband gebracht kunnen worden met eerste land-
bouwers in het studiegebied dateren uit de Bronstijd. Vanaf de Bronstijd kent
het studiegebied een bijna onafgebroken bewoningcontinuïteit met als hoogte-
punt de Romeinse tijd. Getuige hiervan is een zeer rijk cultuurlandschap uit de
Romeinse tijd bij Halder en Esch. Door archeologisch onderzoek bij Halder is een
handelsnederzetting uit de Romeinse tijd in kaart gebracht. Meer bekend is de
grote muntschat uit de Essche Stroom bij Halder en de uitzonderlijk rijke grafvel-
den bij Esch. Hierdoor neemt het Romeins verleden bij Halder en Esch niet alleen
een belangrijke plaats in binnen de Nederlandse archeologie. Ook lokale bewo-
ners voelen zich verbonden met het Romeins erfgoed. Op de dorpspomp is name-
lijk een bronzen afgietsel geplaatst van een barnstenen beeldje dat afkomstig is
uit een van de rijke Romeinse graven van Esch. Enkele eeuwen heeft de Romeinse
bewoning in het stroomgebied van de Essche Stroom geduurd. Na het wegvallen
van het Romeinse gezag is de Romeinse nederzetting verlaten. De huizen en
boerderijen waren in korte tijd geheel verdwenen. Het verlaten Romeinse cultuur-
landschap raakte langzaam overwoekerd door bos. De eerste bewoningssporen na
[7 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
de Romeinse tijd dateren uit de 8e eeuw. Er ontstonden nederzettingen bij de
oude toren van Haaren, op de Belversche Akkers en Esch.
De 11e-13e eeuw vormden in heel Europa een periode van economische expansie.
De bevolkingsgroei en agrarische hoogconjunctuur leidden overal tot ontgin-
ningen. Vanuit de oudere nederzettingen werden nieuwe nederzettingen op de
zandgronden gesticht. De nieuwe ontginningen vonden waarschijnlijk plaats
langs oude. Depressies werden gedempt en akkerarealen werden uitgebreid rich-
ting het beekdal. Dit leidde onder meer tot een concentratie van aaneengesloten
akkerlanden in open akkercomplexen. Deze akkercomplexen zijn vooral te vinden
rond de oude bewoningskernen van Belveren, Esch en Halder. Naast open
akkercomplexen werden vanaf de Late Middeleeuwen ook de kleinere en meer geï-
soleerd gelegen, hoge vruchtbare gronden ontgonnen. Deze zogenaamde kamp-
ontginningen liggen op enige afstand van de oudste akkerarealen. De hoeve lag
tegen het nieuwe akkerareaal aan. De kampontginningen konden uitgroeien tot
buurtschappen (zoals Luissel, Uilenbroek, Tongeren, Nergenea en Hal). In deze
perioden hebben adellijke heren maar ook vermogende personen uit Den Bosch
belangstelling voor de Essche Stroom. Op de rand van het beekdal hebben maar
liefst 8 versterkte huizen en een kasteel gelegen. Hun economische basis werd
hoofdzakelijk gevormd door de inkomsten uit de visserij en landbouw.
Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen tot aan de introductie van de kunst-
mest (eind 19e - begin 20e eeuw) werd naast de uitbreiding van het akkerareaal
de landbouwproductie vergroot door een intensivering van bemesting. Hierdoor
konden de akkers jaarlijks benut worden en hoefden ze niet meer braak te liggen.
Humusrijk materiaal (zoals bosstrooisel, heide- en/of grasplaggen) werd gebruikt
om de (vloeibare en vaste) dierlijke mest van het opgestalde vee te binden. Dit
mengsel (stalmest, plaggen/strooisel) werd vervolgens op de akker gebracht. Op
deze manier kon de bodemvruchtbaarheid van het akkerareaal beter op peil wor-
den gehouden. Omdat het humusrijke materiaal behalve organisch afval ook veel
minerale bestanddelen (zand en of klei, afkomstig van de plaggen) bevatte, kon
ten gevolge van eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke humushoudende
bovenlaag ontstaan: een zogenaamd esdek.
In het begin van de 19e eeuw hadden vermogende Bosschenaren belangstelling
voor het landelijke gebied. Zij kochten er grond en bouwden statige huizen. De
gronden eromheen werden ingericht naar de laatste tuinmode. Hierdoor ontston-
den langs de Essche Stroom de landgoederen Bleijendijk, Eikenhorst en Beuken-
horst. Ook het kasteel Nemelaer ontwikkelde zich in de richting van een land-
goed. Om het landgoed enigszins rendabel te maken, werd op de omringende
heide, buiten het eigenlijke landgoed, productiebos (naaldhout) aangelegd. Bij
de inrichting van productiebossen werd naar een compromis gezocht tussen pro-
ductie en esthetiek door de aanleg van lanen en sterrenbossen.
Aan het einde van de 19e en in de eerste helft van de 20e eeuw werd de balans
tussen de cultuurgronden en de woeste gronden geheel verstoord. Met name de
uitvinding van kunstmest zorgde voor drastische veranderingen in het landschap.
[7 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Door de toepassing van kunstmest was de natuurlijke bodemvruchtbaarheid niet
langer een beperkende factor. De woeste gronden verloren hun functie: plaggen-
bemesting en extensieve graaslanden waren niet langer noodzakelijk. Deze perio-
de kenmerkte zich door een enorme ontginningsijver. Vanaf dat moment vonden
geleidelijke, grootschalige en planmatige ontginningen en herinrichtingen plaats.
De geleidelijke veranderingen werden uitgevoerd door particulieren die voortdu-
rend kleine ingrepen uitvoerden: het rooien van een houtwal, egalisatie van een
dekzandkop en dergelijke. Daarnaast werden van hogerhand wegen aangelegd,
akkerranden rechtgetrokken, nieuwe sloten aangelegd, terreinen geëgaliseerd,
houtwallen gerooid en percelen vergroot. Dit resulteerde uiteindelijk in een agra-
risch productielandschap met een industrieel karakter.
De rijke bewoningsgeschiedenis op de hoge oevers van de Essche Stroom heeft
ongetwijfeld een uitstraling gehad op het beekdal van de Essche Stroom. Het
huidige overzicht van aanwezige cultuurhistorische waarden in het beekdal (dit
geldt vooral voor de archeologische vindplaatsen) is verre van compleet. In het
beekdal van de Essche Stroom worden sporen van jacht/visvangst, beekovergan-
gen, afvaldumps, watermolens, rituele deposities, delfstoffenwinning, verdedi-
gingswerken, agrarisch gebruik en scheepvaart verwacht.
Definiëren van de verwachtingszones
Om cultuurhistorische waarden in beekdalen mee te laten wegen in de planvor-
ming, is het een voorwaarde het cultuurhistorische potentieel van de beekdal
van de Essche Stroom en de ruimtelijke invulling hiervan zo goed mogelijk te
kennen. Veel cultuurhistorische waarden in beekdalen (vooral archeologische
vindplaatsen) zijn afgedekt door beeksedimenten en daardoor nog niet bekend.
In het in deze rapportage gepresenteerde verwachtingsmodel, dat is ontwikkeld
voor het beekdal van de Essche Stroom, zijn de cultuurhistorische waarden zover
mogelijk inzichtelijk gemaakt. Achterliggend idee van het verwachtingsmodel is
dat cultuurhistorische waarden niet willekeurig over het beekdal zijn verspreid,
maar zijn gerelateerd aan bepaalde hydrologische, geomorfologische en bodem-
kundige karakteristieken binnen het beekdalsysteem. Het verwachtingsmodel is
vertaald naar een kaart van de Essche Stroom waarop afzonderlijke zones met
een specifieke verwachting zijn te onderscheiden. De verwachtingszones zijn per
deelgebied beschreven. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek kan
het onderzoeksgebied opgedeeld worden in 9 verschillende verwachtingszones.
De verwachtingszones zijn schematisch weergegeven op kaartbijlage 3. Deze
paragraaf dient bij voorkeur in combinatie met deze kaartbijlage te worden gele-
zen.
- Verwachtingszone donkerpaars: voor de zone bij de Herlaarse Brug geldt een
hoge trefkans op rituele deposities, afvaldumps, beekovergangen en aanleg-
steigers.
- Verwachtingszone paars: voor de zone bij de Belverse Brug en bij Halder geldt
een middelhoge trefkans op beekovergangen, rituele deposities, afvaldumps
en de mogelijke aanwezigheid van een watermolenbiotoop.
- Verwachtingszone rood: voor de zone bij de Hoge Brug in Esch geldt een hoge
[7 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
trefkans op verdedigingswerken en een middelhoge trefkans op beekovergan-
gen, rituele deposities afvaldumps en aanlegsteigers.
- Verwachtingszone oranje: voor de zones bij Luissel, Uilenbroek, Esch en Baer-
schot geldt een middelhoge trefkans op afvaldumps en aanlegsteigers.
- Verwachtingszone geel: voor de zone bij de Ruiting geldt een hoge trefkans op
aanlegsteiger(s).
- Verwachtingszone groen: voor de zone bij Bruggelaeren geldt een middelhoge
trefkans op beekovergangen, rituele deposities en afvaldumps.
- Verwachtingszone donker blauw: voor de zone bij de Lage Brug in Esch geldt
hoge trefkans op een watermolenbiotoop en verdedigingswerken en een mid-
delhoge trefkans op beekovergangen, rituele deposities, afvaldumps en aan-
legsteigers.
- Verwachtingszone lichtblauw: voor de zone Seterheike geldt een hoge trefkans
op een watermolenbiotoop.
- Verwachtingszone grijs: voor de overige zones geldt een onbekende trefkans.
Gaafheid, conservering en diepteligging van de cultuurhistorische resten
Landschappen kennen een zekere dynamiek. Landschappen en dus ook het beek-
dallandschap van de Essche Stroom zijn herhaaldelijk opnieuw ingericht en geor-
dend naar behoefte, inzichten, ideeën en mogelijkheden van de tijd. Elke periode
kende eigen processen die de ruimtelijke indeling van het beekdallandschap
beïnvloedden. De herinrichtingen van het beekdallandschap konden gepaard gaan
met graafwerkzaamheden. Als gevolg van delfstofwinning (veen en leem),
bomenteelt op rabatten, aanleg van beemden, graven van ontwateringsloten en
het afstemmen van het beekdal op de aanwezigheid van een watermolen, zijn
oudere structuren verloren gegaan. Als gevolg van deze graafwerkzaamheden zijn
waarschijnlijk archeologische resten voorgoed verloren gegaan en zijn nieuwe
cultuurhistorische waarden toegevoegd. Grootschalige en op dit moment minder
gewaardeerde ingrepen in het beekdallandschap van de Essche Stroom kwamen
voort uit de ruilverkavelingwerkzaamheden. De beekbedding werd rechtgetrokken,
verbreed en uitgediept. Tevens zijn er egalisatiewerken uitgevoerd.
Op basis van de aanwezigheid van beekdalgronden in het plangebied wordt ver-
wacht dat eventuele aanwezige archeologische resten zich voornamelijk aan de
basis van het humeuze dek bevinden (dieper dan de huidige bouwvoor: 35 cm -Mv).
In beekdalgronden kunnen naast anorganische ook organische resten (zoals orga-
nische artefacten, houten constructies en faunaresten) in het vondstspectrum
vertegenwoordigd zijn.
Als gevolg van de ‘verbetering’ van de afwatering is ook de grondwaterspiegel
naar beneden gebracht. Dit heeft zeker een nadelig effect gehad op mogelijk
aanwezige cultuurhistorische resten waarin een organische component is verte-
genwoordigd. De resten bevinden zich als gevolg van deze ingreep niet langer
meer in een zuurstofvrije context met als gevolg dat het oxidatieproces van de
organische resten is versneld.
[7 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
7.2 Aanbevelingen
In het beekdal van de Essche Stroom zijn cultuurhistorische waarden aanwezig.
De vraag die gesteld moet worden, luidt: zijn alle cultuurhistorische resten even
waardevol? Onderliggende beslissingsregels wat waardevol of minder waardevol
wordt bevonden, kunnen zeer wisselend zijn. Wat wel dan niet behouden dient te
blijven, verschilt per achtergrond en doelgroep. Globaal is onderscheid te maken
tussen wetenschappelijke behoudsdoelen enerzijds en argumenten voor behoud
die worden gehanteerd door opdrachtgever, politici, planoloog of landschaps-
architect anderzijds. Om een Babylonische spraakverwarring tussen archeologen
enerzijds en politici, opdrachtgevers en planologen anderzijds te voorkomen, zijn
in deze paragraaf hun achterliggende beslissingscriteria en de hieruit voort-
komende waardeoordelen opgesplitst.
7.2.1 Aanbevelingen gericht op het veiligstellen van cultuurhistorische resten
Het landschap bevat cultuurhistorische resten die niet in archieven of op histo-
rische kaarten te achterhalen zijn. Dit geldt vooral voor de archeologische res-
ten. Het archeologisch bodemarchief is van zeer groot belang omdat het de eni-
ge informatiebron is over het prehistorisch verleden. Deze periode omvat meer
dan 99% van de geschiedenis van de mens. Het uitzonderlijke van het archeolo-
gisch bodemarchief is dat de archeologische sporen in feite maar één keer gele-
zen kunnen worden. Tevens geldt, zoals bij elk archief, dat bij onzorgvuldig
beheer de unieke informatie (de nog aanwezige archeologische overblijfselen)
ernstig aangetast of zelfs geheel vernietigd kan worden. Zoals bij elk archief
geldt ook hier dat bij onzorgvuldig beheer bestaande, unieke informatie ver-
dwijnt: er komt niets meer bij. Het landschap waarin het bodemarchief in is ver-
ankerd, wordt wel eens vergeleken met een geschiedenisboek waaruit de geschie-
denis van onze cultuur, een deel van onze wortels is af te lezen. Dit boek is door
de tijd heen erg gehavend geraakt. Door natuurlijke processen en menselijke
ingrepen zijn bladzijden uit dit boek verdwenen en veelal ongelezen verloren
gegaan. Het is daarom niet verwonderlijk dat de provincie behoud als randvoor-
waarde heeft gesteld bij verdere ontwikkeling van het plangebied.
Adviezen gericht op behoud (in/ex situ)
Aanbevelingen die gericht zijn op behoud van archeologische resten kunnen
enerzijds onderscheiden worden naar adviezen die zijn afgestemd op behoud in
situ en anderzijds op adviezen die behoud ex situ beogen. Uitgangspunt van het
in situ behouden van archeologische is ervoor te zorgen dat ingrepen die tot (fy-
sieke) aantasting daarvan leiden, zoveel mogelijk vermeden worden. Dit betekent
in feite niets doen. Bij behoud ex situ worden de resten gedocumenteerd door
middel van een opgraving. Door de opgravingen neemt de kennis van het verle-
den toe. De medaille kent echter ook een keerzijde. Elke archeoloog is doordron-
gen van de paradox dat het opgraven van archeologische resten vernietiging van
informatie over het verleden betekent. Bijvoorbeeld de archeologische kennis van
het Romeinse grafveld bij Esch is dus vreemd genoeg ook vervlochten met
[7 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
onthistorisering van datzelfde grafveld. Als gevolg van de opgravingen bestaan
de Romeinse relicten niet meer. Ze zijn een digitale werkelijkheid geworden. Dit
is een reden om ‘het lezen’ van het bodemarchief zolang mogelijk uit te stellen.
Door deze passieve opstelling wordt de mogelijkheden voor toekomstig ‘hoog-
waardig‘ wetenschappelijk archeologisch onderzoek veilig gesteld. Archeologen
hebben namelijk een rotsvast vertrouwen dat zij in de nabije toekomst betere
(technische) middelen tot hun beschikking krijgen die meer wetenschappelijk
rendement opleveren.
Aanbevolen wordt de archeologische resten zoveel mogelijk in situ te behouden.
Dit betekent dat bodemingrepen in de zones waarvoor een hoge of middelhoge
verwachting geldt, zoveel mogelijk vermeden dienen te worden. Hierdoor wordt
niet alleen het archeologische erfgoed voor toekomstig wetenschappelijk onder-
zoek vastgesteld. Door tussen (mogelijk aanwezige) archeologische resten door
te laveren, kunnen hoge opgravingskosten (bronnering, damwanden) vermeden
worden. Indien er toch werkzaamheden binnen de zones zijn gepland, hoeft
behoud in situ lang niet altijd een ‘gepasseerd station ’ te zijn. Door binnen de
geselecteerde zones de werkzaamheden op de voet te volgen, kunnen archeologi-
sche sporen en structuren opgetekend worden. Het grote verschil met opgravin-
gen (behoud ex situ) is dat de archeologische sporen niet opgegraven worden
(dus niet verloren gaan). Nadat de archeologische sporen zijn opgetekend, wor-
den deze weer afgedekt. Dit vereist wel een flexibele opstelling van het water-
schap. Binnen het bestek dient ruimte te worden gecreëerd om van het oorspron-
kelijke plan af te wijken. Concreet zou dat kunnen betekenen dat de geplande
werkzaamheden plaatselijk lichtelijk kunnen worden aangepast. Een bijkomend
archeologisch voordeel is dat de kwaliteit, omvang en aard van de vindplaats
eenduidig kunnen worden bepaald. Hierdoor wordt het mogelijk een passend
beschermings- en beheerbeleid op vindplaatsniveau te formuleren. Deze aanpak
heeft al concreet vorm gekregen in een eerder uitgevoerd project in het beekdal
van de Essche Stroom (Plangebied de Ruiting; Roymans, 2007).
7.2.2 Aanbevelingen gericht op ontsluiting van cultuurhistorische resten
In het cultuurhistorisch onderzoek staat het wetenschappelijk argument - ‘het
bodemarchief als kennisbron’ - centraal. De samenleving - de gemiddelde poli-
ticus, opdrachtgever of planoloog - hanteert echter andere argumenten. Het zijn
vooral esthetische, educatieve, commerciële argumenten en mogelijkheden voor
toeristisch gebruik die hun houding ten opzichte van het bodemarchief bepalen.
Hoe zijn nieuwe ruimtelijke plannen te combineren met aanwezige cultuurhisto-
rische waarden? Op plaatsen waar cultuurhistorische resten duidelijk herkenbaar
zijn, bestaat over het algemeen wel begrip voor het cultuurhistorische belang.
Het betreft dan kasteelheuvels, grachten, grafheuvels, wegkruisen, houtwallen,
ruïnes, etc. Moeilijker wordt het als aan het oppervlakte niets valt waar te ne-
men. Behoud in situ van archeologische resten staat dan ook als planningsopga-
ve niet erg hoog in aanzien. Zowel grondgebruikers, bestuurders als ontwerpers
voelen zich vaak door beperkingen in een keurslijf gedrongen. Een ontwerper is
[7 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
meer bezig met het creëren van iets nieuws dan met behouden van iets
bestaands dat vaak zelfs niet aan het oppervlak waarneembaar is. Behoud wordt
om deze reden als ballast ervaren.
Aanbevolen wordt de duurzame landschappelijk/aardkundige structuur van de
Robuuste Ecologische Hoofdstructuur de Essche Stroom te herstellen. In deze
studie wordt het beekdallandschap van de Essche Stroom als geheel gezien. Het
uitgangspunt is niet de analyse van de afzonderlijke, autonoom lijkende cultuur-
historische relicten of afzonderlijke vegetatietypen, maar het landschap als
geheel waarbinnen de relicten zijn verankerd. Hierdoor gaat het beekdal zich
(weer) meer onderscheiden van de flankerende dekzandruggen/plateaus door het
beekdal te vernatten en de vegetatietypen op deze specifieke geomorfologische
eenheid af te stemmen. De in het beekdal van de Essche Stroom aanwezige cul-
tuurhistorische waarden kunnen worden benut bij het versterken van het beekdal
als specifieke gemorfologische eenheid. De cultuurhistorische rijkdom van het
plangebied moet echter niet als een beperkende, geldverslindende factor ervaren
worden bij de herinrichting van de Essche Stroom. Als inspiratiebron kunnen
worden benut:
- Toponiemen: voor vegetatietype kunnen lokale veldnamen worden gebruikt
waaraan het vegetatiegebruik uit een ver verleden is af te lezen. Toponiemen
waarin het woord broek is opgenomen, verwijzen naar een typische bosvege-
tatie in een beekdal.
- Cultuurhistorische relicten: het beekdal wordt niet alleen herkenbaar door
vegetatietypen, maar ook door de beekdalgerelateerde cultuurhistorische
relicten te herstellen, te reconstrueren of een facelift te geven. Hiervoor kun-
nen grachtengordels bij de versterkte huizen en versterkingen,visvijvers en
veenwinputten worden benut.
- Verhalen: het beekdal mag niet alleen gezien worden als een fysiek gegeven.
In verhalen klink de persoonlijke en collectieve beleving van de Essche
Stroom door. Deze verhalen kennen een ruimtelijke invulling. Om deze reden
wordt aanbevolen de verhalen levend te houden door ter plaatse een beschei-
den monumentje met bijhorende tekst te plaatsen.
Voor het verkrijgen van draagvlak voor de Robuuste Ecologische Verbindingszone
bij de lokale bevolking kan de in het gebied aanwezige cultuurhistorie een rol
spelen. Opvallend is dat juist de cultuurhistorie, beter gezegd het gemis aan cul-
tuurhistorie, bij de voorbereiding van verscheidene projecten als dijkverzwarin-
gen, de Betuwelijn, de Hoge Snelheidslijn, de gasopslag bij Langelo en een deel
van landinrichtingsprojecten, de grootste problemen opleverde bij de plaatselijke
bevolking en actiegroepen. Om genoemde reden wordt aanbevolen lokale
heemkundekringen zoveel mogelijk bij de visie en planvorming omtrent de Essche
Stroom te betrekken.
Indien besloten wordt cultuurhistorische relicten te ontsluiten, wordt aanbevolen
het relict een functie toe te kennen. Het hebben van een functie is namelijk heel
belangrijk als voorwaarde voor overlevering en behoud (behoud door ontwikke-
[7 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
ling). Een cultuurhistorisch relict zonder functie is vaak ten dode opgeschreven.
Bij het toewijzen van een functie moet de vraag gesteld worden in hoeverre de
relicten kunnen worden benut om de gestelde water-, natuur- en recreatieve doe-
len te realiseren? Voor het realiseren van water- en natuurdoelen kunnen bij-
voorbeeld de oude grachtengordels om de versterkte huizen, de bijhorende visvij-
vers, oude tufputten en de watermolenbiotoop bij Esch en bij het Setersheike
worden gebruikt.
Aanbevolen wordt de cultuurhistorische relicten waar mogelijk te ontsluiten en
te benutten voor een groot publiek in cultuur-toeristische en educatieve zin. Met
name voor ‘het publiek’ speelt de belevingswaarde van cultuurhistorische resten
een belangrijke rol. Voor een brede publieke betrokkenheid (maatschappelijk
draagvlak) is het van belang dat cultuurhistorische relicten beleefd kunnen wor-
den en dus zichtbaar worden gemaakt in het landschap. Het is wel goed om er
bewust van te zijn dat visualisatie en bescherming met name van de archeo-
logische resten met elkaar in conflict kunnen komen. Bij de ingrepen ten behoe-
ve van ontsluiting kunnen de (nog aanwezige) archeologische overblijfselen aan-
getast/ vernietigd worden. In het dal van de Essche Stroom worden vele
archeologische sporen verwacht. Voor de ontsluiting/reconstructie van archeolo-
gische relicten zijn zoveel mogelijk concrete archeologische gegevens noodzake-
lijk om tot concrete invulling van ontsluitingsvoorstellen van de relicten te
komen. De concrete archeologische gegevens kunnen verkregen worden zonder
dat hierbij de informatiewaarde van een archeologische vindplaats verloren hoeft
te gaan. Door de werkzaamheden binnen de geselecteerde zone waarbinnen
archeologische resten worden verwacht op de voet te volgen, kunnen archeologi-
sche sporen en structuren opgetekend worden. Nadat de archeologische sporen
zijn opgetekend, worden deze weer afgedekt. Dit betekent dat tijdens het werk
de mogelijkheid moet worden geboden de locatie van de uit te voeren graafwerk-
zaamheden aan te passen. Een bijkomend archeologisch voordeel is dat de kwali-
teit, omvang en aard van de vindplaats eenduidig kunnen worden bepaald.
Hierdoor wordt het mogelijk een passend beschermings- en beheerbeleid op vind-
plaatsniveau te formuleren. Tevens kan de archeologische informatie worden
benut bij het beleefbaar maken van het archeologisch relict. Gedacht kan word
aan het reconstrueren van het relict op zodanige wijze dat de authentieke resten
bewaard blijven. Op deze wijze kan het spanningsveld tussen wetenschap (ge-
richt op behoud van de wetenschappelijke/informatieve waarde) en het publiek/
de maatschappij (gericht op de belevingswaarde) mogelijk ondervangen worden.
Opvallend is dat het beekdal van de Essche Stroom op dit moment slecht is ont-
sloten. De paden - met uitzondering van werkstroken langs de beekbedding - zijn
loodrecht op het huidige beekdal georiënteerd. Hierdoor is het beekdal en de
hierin verankerde natuur en cultuurhistorie nauwelijks beleefbaar. Door de aanleg
van een slingerend wandel- en fietspad door het beekdal en de flankerende hoge
gebiedsdelen wordt duurzame landschappelijk/aardkundige structuur van de
Robuuste Ecologische Hoofdstructuur van de Essche Stroom beleefbaar gemaakt
voor lokale mensen en toeristen.
[7 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Het landschap kent een zekere dynamiek. Om deze reden mag het landschap niet
‘bevroren’ worden. Dat wil zeggen dat ook huidige en toekomstige generaties hun
stempel op het landschap mogen drukken. Dit betekent uiteraard niet dat de
aanwezige cultuurhistorische waarden ongewijzigd geconserveerd moeten worden.
Dat is niet alleen onmogelijk maar getuigt ook van weinig realiteitszin. Het gaat
om een tussenweg tussen behouden/inpassen en al te drastische veranderingen.
Dat betekent dat er voortdurend naar compromissen moet worden gezocht en
keuzen moeten worden gemaakt. Daarbij gaat het niet alleen om ‘wat’ er
gebeurt, maar vooral om ‘waar’ het gebeurt. In de zones van het stroomgebied
met een hoge cultuurhistorische/landschappelijke waarde, kan het oude cultuur-
landschap richting geven aan de verdere ontwikkeling van dat landschap. In
gebieden waar dergelijke waarden niet (meer) of nauwelijks aanwezig zijn, kan
de inspanning meer gericht zijn op het creëren van een nieuwe landschappelijke
kwaliteit (het toevoegen van ‘nieuwe cultuurhistorie’). Hierdoor wordt een nieu-
we tijdslaag in de palimpsest toegevoegd.
[7 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Literatuurlijst
Andela, G., 2000: Kneedbaar landschap, kneedbaar volk: De heroïsche jaren van
de ruilverkavelingen in Nederland. Bussum.
Anonymus, 2005. Reconstructieplan/Milieueffectrapport Meierij. Provincie Noord
Brabant, Den Bosch.
Berendsen, H.J.A., 1996. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en
geomorfologie. Van Gorcum, Assen.
Berendsen, H.J.A., 1997. Landschappelijk Nederland. Fysische geografie van
Nederland. Van Gorcum, Assen.
Bieleman, J., 1992. Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950.
Uitgeverij Boom, Meppel.
Bloemers, J., L. Kooijmans & H. Sarfatij, 1981. Verleden Land, Archeologische
opgravingen in Nederland. Amsterdam.
Bont, C. de, 1989. Het cultuurhistorisch landschapsonderzoek van het streek-
plangebied “Midden- en Oost-Brabant’. Een histoisch-geografische ver-
kenning. Staring Centrum-rapport 17. Staring Centrum, Wageningen.
Bradley, R., 1990. The passage of arms. An archaeological analysis of prehistoric
hoards and votive depots. Cambridge.
Burny, J., 1999. Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen
(1910-1950). Tweehonderd gesprekken samengevat. Maastricht.
Davids, K., 1991, Mensen en dieren op het platteland. In: C. de Mooi & R. van
de Weijer (red.); Rijke oogst van schrale grond. Zwolle.
Deeben, J. & R. Wiemer, 1999: Het onbekende voorspeld: de ontwikkeling van
een indicatieve kaart van archeologische waarden. In: W.H.J. Willems
(red.); Nieuwe ontwikkelingen in de archeologische monumentenzorg.
Nederlandse Archeologische Rapporten 20: 29-42. ROB, Amersfoort.
Dinter, W., 2001. Kleine historie van Gennep. Gennep.
Dirkx, G.H.P. & C.M. Soonius, 1991. Archeologie en cultuurlandschap in het her-
inrichtingsgebied ‘De Leijen-Oost’(Noord-Brabant). RAAP-rapport 137.
DLO-Starring/Stichting RAAP, Wageningen/Amsterdam.
Drenth, E. & O. Brinkkemper, 2001. In de roos geschoten. De pijl van
Weerdinge en vuurstenen pijlpunten in de Bronstijd van Nederland.
Nieuwe Drentse Volksalmanak 2001.
Fokkens, H. & N. Roymans (red.), 1991. Nederzettingen uit de bronstijd en de
vroege ijzertijd in de lage landen. Nederlandse Archeologische
Rapporten 13. ROB, Amersfoort.
Fontijn, D.R., 2002. Sacrificial landscapes. Cultural biographies of persons,
objects and ‘natural’ places in the Bronze Age of the southern Nether-
lands, C. 2003-600 BC. Analecta Praehistorica Leidensia 33/34.
Faculty of Archaeology, Leiden.
[8 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Fontijn, H., 2003. Sacrificial Landscapes. Cultural Biographies of Persons,
Objects and ‘Natural’ Places in the Bronze Age of the Southern
Netherlands, c. 2300-600 BC. Analecta Praehistorica Leidensia 33/34.
Faculty of Archaeology, Leiden.
Gerritsen, F., 2001. Local identities. Landscape and community in the late prehis-
toric Meuse-Demer-Scheldt region. PhD Thesis, Vrije Universiteit
Amsterdam.
Heijden, C., F. Gerritsen, J. Kolen, N. Roymans, H. Renes, K. Bosma, & I. van
Hellemondt, 2003: Brabant van Bronstijd tot Belvedere: De biografie
van het Brabantse zandlandschap. Brabants Heem 55: 89-101.
Hurk, L.J.A. van de, 1984. The tumuli from the Roman period of Esch, Province
of North Brabant, part IV. Berichten Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek 27. ROB, Amersfoort.
Janssen, C.R., 1974. Verkenningen in de Palynologie. Oosthoek, Scheltema &
Holkema, Utrecht
Oudenhoven, J. van, 1649. Beschryving der stadt en Meyere ’s-Hertogenbossche.
Oudenhoven, J. van, 1670. Een nieuwe en gantsch vermeerderde beschrijvinge van
de Stadt van ’s-Hertogen-Bossche.
Renes, J., 1994. Bossen en buitenplaatsen. In: M. de Harde & H. van Triest
(red.); Jonge Landschappen in 1800-1940: Het recente verleden in de
aanbieding (pag. 38-51). Utrecht.
Renes, J., 1999. Landschappen van Maas en Peel. Een toegepast historisch-geo-
grafisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en Midden-Limburg.
Maaslandse monografieëen, Maastricht.
ROB, 2005. Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) versie 2.1.
Ontleend aan http//www.archis.nl.
Roymans, J.A.M., 2005. Archeologische verwachtingskaarten diverse beekherstel-
projecten Noord-Limburg. RAAP-rapport 1137. RAAP Archeologisch
Adviesbureau, Amsterdam.
Roymans, J.A.M., 2006. Een houten constructie in het beekdal van de Oude
Leye, gemeente Haaren; een waarderend archeologisch onderzoek.
RAAP-rapport 1291. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
Roymans, J.A.M., 2007. Archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden
plan de Ruiting, gemeente Haaren. RAAP-rapport 1461. RAAP Archeo-
logisch Adviesbureau, Amsterdam.
Smulders, F.W., 1950. De stroom genaamd De Dieze. Brabants Jaarboek 1950:
128-130.
Stiboka/RGD, 1983. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000.
Kaartblad 45’s-Hertogenbosch. Stichting voor Bodemkartering/Rijks
Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.
Tack, G., P. van den Brempt & M. Hermy, 1993. Bossen in Vlaanderen. Een
historische ecologie. Kredietbank en Stichting Leefmilieu, Leuven.
Theuws, F.C.W., 1988. De archeologie van de periferie. Studies naar de ontwikke-
ling van bewoning en samenleving in het Maas-Demer-Schelde gebied in
de Vroege Middeleeuwen. Academisch proefschrift Universiteit
Amsterdam, Amsterdam.
[8 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Verhagen, P., 1998. Rivieren, boten en visser, Omzien naar vervagende spiegel-
beelden. Papendrecht.
Weijns, J., 1960. Turven in de Kempen, volkskundig gezien. Bokrijk.
Wols, R.J., 1995. Haaren in oorlogstijd. Gemeente Haaren, Haaren.
Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990. Grote Historische Provincie Atlas
Noord Brabant, schaal 1:50.000. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties,
Groningen.
Vervloet, J.A.J., 1986. Het zandlandschap. In: S. Barends e.a. (red.); Het Neder-
landse landschap: een historisch-geografische benadering. Stichting
Matrijs, Utrecht.
Zoetmulder, S.H.A., 1974: De Brabantse Molens. Helmond.
Gebruikte afkortingen
ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem
CHW Cultuurhistorische Waarden Kaart
IKAW Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden
-Mv beneden maaiveld
RACM Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
Verklarende woordenlijst
artefact Alle door de mens gemaakte of gebruikte voorwerpen.
beemden Een afwisseling van sloten en bermen haaks op de oriëntatie
van de beek.
dekzand Fijnzandige afzettingen die onder periglaciale omstandig-
heden voornamelijk door windwerking ontstaan zijn; de dek-
zanden van het Weichselien vormen in grote delen van
Nederland een ‘dek’ (Saalien: Formatie van Eindhoven;
Weichselien: Formatie van Twente).
donk Pleistocene zandopduiking (= de top van een rivierduin).
enkeerdgronden Dikke eerdgrond (= laag met donkere, min of meer rulle
grond, met organische en anorganische bestanddelen)
ontwikkeld op zandgrond onder invloed van de mens; worden
ook wel essen genoemd.
eolisch Door de wind gevormd, afgezet.
esdek Oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten gevol-
ge van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met
zand vermengde potstalmest opgebracht. In geval van een
es is de opgebrachte laag ten minste 50 cm dik. De term es
is gangbaar in Noord- en Oost-Nederland. In Midden-
Nederland wordt gesproken van enk of eng en in Zuid-Neder-
land van akker of veld.
ex situ Niet in of op zijn/haar oorspronkelijke positie.
[8 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
fluvioperiglaciaal Door stromend water onder periglaciale omstandigheden
afgezet.
glaciaal A) IJstijd: koude periode uit het Pleistoceen; b) betrekking
hebbende op het landijs.
Holoceen Jongste geologisch tijdvak (vanaf de laatste IJstijd: ca.
8800 jaar voor Chr. tot heden).
horst Deel van de aardkorst waarin de aardlagen relatief hoog zijn
gelegen als gevolg van tektonische opheffing langs breuken.
in situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker
het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren.
leem Grondsoort die wordt gekenmerkt door een hoog siltgehalte
(bodemdeeltjes tussen 0,002 en 0,05 mm).
meander Min of meer regelmatige lusvormige rivierbocht (meanderen
= zich bochtig door het landschap slingeren).
periglaciaal Heeft betrekking op de stroken rondom het door landijs
bedekte gebied, op het daarop heersende klimaat en op ken-
merkende verschijnselen in dit gebied.
permafrost Permanent bevroren bodem.
Pleistoceen Geologisch tijdperk dat ca. 2,3 miljoen jaar geleden begon.
Gedurende deze periode waren er sterke klimaatswisselingen
van gematigd warm tot zeer koud. Na de laatste IJstijd
begint het Holoceen (ca. 8800 voor Chr.).
podzol Bodem met een uitspoelingslaag (E-horizont) en een in-
spoelingslaag (B-horizont). Het proces van het uitlogen van
de E-horizont en de vorming van een B-horizont door
inspoeling van amorfe humus en ijzer wordt podzolering
genoemd.
Prehistorie Dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven
bronnen bewaard zijn gebleven.
rabat Kunstmatig afwateringskanaal, recente ontginningsgreppel.
redoute Kleine veldschans (die alleen uitspringende en geen insprin-
gende hoeken heeft).
schans Aarden vestingwerk, bestaande uit een vier- of meerhoekig
omwald en omgracht terrein.
slenk Deel van de aardkorst waarin de aardlagen relatief laag zijn
gelegen als gevolg van tektonische daling langs breuken.
Steentijd Archeologische periode die zich kenmerkt door het gebruik
van stenen werktuigen.
toendra Boomloze vlakte die acht à tien maanden per jaar bevroren
is en in de korte zomer verandert in een moerassig gebied.
voorde Doorwaadbare plek in een beek of rivier.
Weichselien Geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs
Nederland niet bereikte), ca. 120.000-10.000 jaar geleden.
[8 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Overzicht van figuren, tabellen en losse kaartbijlagen
Figuur 1. Ligging Essche Stroom (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster).
Figuur 2. Kampement van jager-verzamelaars uit de Midden Steentijd (uit
Bloemers e.a., 1981).
Figuur 3. Reconstructie van een boerenerf uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a.,
1981).
Figuur 4. Akkersysteem uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a., 1981).
Figuur 5. Reconstructietekening van een Romeinse villa.
Figuur 6. Reconstructietekening van de pottenbakkersoven bij Halder (uit
Bloemers e.a., 1981).
Figuur 7. Doodsprentje van Sjef.
Figuur 8. Oorlogsmonumentje bij Roond dat herinnert aan het ‘ Kampinaleger’.
Figuur 9. Munitiekisten en een gasmaskerbus die na de oorlog op het boeren-
erf op de Ruiting zijn achtergelaten.
Figuur 10. De bijzonder rijke grafinventaris uit een van de Romeinse graven die
bij Hoogkeiteren zijn ontdekt (uit Bloemers e.a., 1981).
Figuur 11. Kindertekening van de archeologische opgravingen bij Hoog Keiteren.
Figuur 12. Operatie ‘Taartschep’ (uit Bloemers e.a., 1981).
Figuur 13. Houten pijl met stenen pijlpunt (uit Drenth & Brinkkemper, 2001).
Figuur 14. Fuiken (Aalkorven) voor het vangen van paling (uit Verhagen, 1998).
Figuur 15. Pentekening van stropers die door de lokale heer op heterdaad wor-
den betrapt (uit Verhagen, 1998).
Figuur 16. Twee palingstekers en een witvissteker (uit Davids, 1991).
Figuur 17. Reconstructietekening van een Romeinse brug die bij Stramproy is
aangetroffen.
Figuur 18. Samenvloeien van de Essche Stroom en de Dommel bij Halder.
Figuur 19. Houten watermolen (Molen van ‘Loon’ bij Waalre).
Figuur 20. Molensteenfragment van de voormalige oliemolen bij de brug bij
Baarschot.
Figuur 21. Het huis Swanenborgh.
Figuur 22. Afbeelding van twee pleiten uit de 15e eeuw.
Figuur 23. Bootpunters die in een oude meander van de Essche Stroom zijn aan-
getroffen.
Figuur 24. Boerenputten (uit Burny, 1999).
Figuur 25. Turfplag die bij een mogelijke aanlegsteiger ter hoogte van de
Ruiting is aangetroffen.
Tabel 1. Archeologische tijdschaal.
Kaartbijlage 1. Overzichtskaart.
Kaartbijlage 2. Resultaten cultuurhistorisch onderzoek geprojecteerd op de
bodemkaart.
Kaartbijlage 3. Resultaten cultuurhistorisch onderzoek geprojecteerd op de
grondwatertrappen.
[8 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;
een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Top Related