RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De...

90
RAAP-RAPPORT 1619 De Essche Stroom Gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel Een cultuurhistorische studie van het beekdal

Transcript of RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De...

Page 1: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

RAAP-RAPPORT 1619

De Essche StroomGemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel

Een cultuurhistorische studie van het beekdal

Page 2: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote
Page 3: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

RAAP-RAPPORT 1619

De Essche StroomGemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel

Een cultuurhistorische studie van het beekdal

Page 4: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Colofon

Opdrachtgever: Waterschap De Dommel

Titel: De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

Status: eindversie

Datum: januari 2008

Auteurs: drs. J.A.M. Roymans & drs. ing. D.M.G. Keijers

Projectcode: ESES

Bestandsnaam: RA1619-ESES.doc

Projectleider: drs. J.A.M. Roymans

Projectmedewerker: drs.ing. D.M.G. Keijers

ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing

ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing

ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: niet van toepassing

Autorisatie: drs. W. De Baere

ISSN: 0925-6229

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. telefoon: 0294-491500

Leeuwenveldseweg 5b telefax: 0294-491519

1382 LV Weesp E-mail: [email protected]

Postbus 5069

1380 GB Weesp

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2008

RAAP Archeologisch adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het

gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Page 5: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

[1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Inhoud

3 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Doel van het onderzoek

1.3 Leeswijzer

1.4 Dankwoord

7 2 Historische gelaagdheid van het landschap

2.1 Het landschap als ‘palimpsest’

2.2 Vervagen van de landschappelijke structuur

2.3 Uniformering van het Brabantse beekdallandschap en wateroverlast

2.4 Verschuivende belangen

2.5 Naar een duurzame balans

2.6 Naar een robuuste ecologische hoofdstructuur

2.7 Cultuurhistorie en het Reconstructieplan Meierij

2.8 De betekenis van cultuurhistorie voor de ontwikkeling van het

onderzoeksgebied

13 3 Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor het beekdal

van de Essche Stroom

3.1 Theoretisch kader

3.2 Methode

3.3 Creëren van draagvlak

19 4 Resultaten

4.1 Geologische, hydrologische en bodemkundige karakteristieken

4.2 Cultuurhistorische inventaris en bewoningsgeschiedenis

47 5 Cultuurhistorische verwachtingskaart

5.1 Inleiding

5.2 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden

5.3 Bijstelling van de archeologische verwachting

5.4 Het definiëren van de verwachtingszones

71 7 Conclusies en aanbevelingen

7.1 Conclusies

7.2 Aanbevelingen

Page 6: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

81 Literatuurlijst

83 Gebruikte afkortingen

83 Verklarende woordenlijst

85 Overzicht van figuren, tabellen en losse kaartbijlagen

[2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 7: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

[3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De komende jaren zal het beekdal van de Essche Stroom (figuur 1) worden herin-

gericht. Naast de huidige agrarische functie en de berging en afvoer van water

komt er ruimte voor natuur en recreatief medegebruik. Hierdoor ondergaat het

beekdal van de Essche Stroom een kwaliteitsverbetering die aansluit bij de land-

schappelijke, ecologische, hydrologische en recreatieve potenties.

Beekdalstelsels vormen min of meer het natuurlijke drainagesysteem van de

zandgebieden. Via beekdalstelsels worden de neerslagoverschotten afgevoerd. Het

gehele stelsel van oppervlaktestroming van water kan worden beschouwd als de

‘bloedsomloop’ van het landschap. Binnen deze bloedsomloop zijn de beekdalen

de zichtbare aders. De aanwezigheid van stromend water heeft ervoor gezorgd

dat mensen al in een ver verleden werden aangetrokken door beken. Vaak werden

de ‘hogere gronden’ op de rand van het beekdal gekozen voor bewoning. De

aanwezigheid van de mens in de directe omgeving van beekdalen heeft ook

invloed gehad op de bodemgesteldheid, grondwaterstand, inrichting, gebruik,

flora en fauna van deze specifieke geomorfologische eenheid. Cultuurhistorische

waarden in het beekdal (zoals bruggen, doorwaadbare plaatsen, visfuiken, rituele

deposities, oeverbeschoeiingen, watermolens, versterkte huizen, beemdenstruc-

tuur, etc.) getuigen daarvan.

Toekomstige ingrepen die met de herinrichting van het beekdal gepaard gaan,

kunnen eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden echter verstoren. Het

Waterschap De Dommel heeft te kennen gegeven bij de herinrichting van het

beekdal rekening te willen houden met de cultuurhistorische waarden in het

gebied.

Periode Datering

Nieuwe tijd 1500 - heden

Late Middeleeuwen 1050 - 1500 na Chr.

Vroege Middeleeuwen 450 - 1050 na Chr.

Romeinse tijd 12 voor - 450 na Chr.

IJzertijd 800 - 12 voor Chr.

Bronstijd 2000 - 800 voor Chr.

Neolithicum (nieuwe steentijd) 5300 - 2000 voor Chr.

Mesolithicum (midden steentijd) 8800 - 4900 voor Chr.

Paleolithicum (oude steentijd) 300.000 - 8800 voor Chr.

Tabel 1. Archeologische

tijdschaal.

Page 8: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

1.2 Doel van het onderzoek

Om de cultuurhistorische waarden in het beekdal mee te laten wegen in de plan-

en visievorming rond beekherstel is het noodzakelijk het cultuurhistorisch poten-

tieel en de ruimtelijke invulling hiervan te kennen. Vandaar dat het Waterschap

De Dommel RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft verzocht om een cultuurhis-

torische verwachtingskaart voor het beekdal van de Essche Stroom op te stellen.

Op de verwachtingskaart worden aanwezige en de te verwachten cultuurhistori-

sche waarden inzichtelijk gemaakt. Hierdoor kunnen in vroege fase van de plan-

vorming afgewogen keuzes worden gemaakt tussen behoud, ontwikkeling/verster-

king van cultuurhistorische waarden enerzijds en natuurbouw, waterbeheer en

landbouw anderzijds.

1.3 Leeswijzer

In dit rapport wordt beschreven hoe de cultuurhistorische verwachtingskaart voor

het beekdal van de Essche Stroom tot stand is gekomen. In hoofdstuk 2 wordt de

cultuurhistorie als mogelijke inspiratiebron voor de toekomstige herinrichting

van het beekdal toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt de methodische aanpak van het

onderzoek beschreven. Het uitgebreide bureauonderzoek (hoofdstuk 4) leidt tot

inzicht in zowel de fysieke (geologie, hydrologie, morfologie en bodem) als

biologische (vegetatieontwikkeling) kaders voor de bewoningsgeschiedenis van

zowel de zandgronden als meer specifiek de beekdalen. De combinatie van de

aldus verworven inzichten en een algemeen kader over het gebruik van beekdalen

leidt tot een beargumenteerde archeologische verwachting voor de Essche Stroom

(hoofdstuk 5). Het laatste deel van dit hoofdstuk dient bij voorkeur in combina-

tie met de kaartbijlage 1 gelezen te worden. In hoofdstuk 6 wordt het rapport

afgesloten met de conclusies en aanbevelingen.

Voor de dateringen van de in dit rapport genoemde geologische en archeologi-

sche perioden wordt verwezen naar tabel 1. Enkele vaktermen worden achter in

dit rapport beschreven (zie verklarende woordenlijst).

1.4 Dankwoord

Tijdens veldverkenningen in het studiegebied heb ik vele geïnteresseerden ont-

moet. Wat mij direct opviel, is dat zij trots zijn op het rijk geschakeerde cultuur-

historische landschap dat de Kleine Meijerij heeft te bieden. Bij hun enthousias-

te opstelling zijn geen trekjes van chauvinisme te bespeuren. Graag willen zij

hun kennis delen met anderen. Dit resulteerde in urenlange gesprekken aan

keukentafels waarop grote koffiemokken stonden. Geregeld is mijn maag gaan

‘rommelen’ van de grote hoeveelheden sterke koffie. Zonder hun kennis was dit

rapport nooit tot stand gekomen. Ik weet dat ik bij hen ook welkom ben als het

project is afgesloten. Hopelijk is dan de koffie minder sterk. De volgende perso-

nen wil ik bedanken: dhr. W. de Bakker, dhr. C. Verhoeven, dhr. M. Dijstelbloem,

mevr. O. Thiers, dhr. F. van Dommelen, dhr. D. Bol, dhr. P. Jansen en dhr. J. van

[4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 9: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Esch. Speciaal zou ik Nettie van de Langenberg uit Esch willen bedanken. Zij

heeft geheel belangeloos de resultaten van haar jarenlange archiefonderzoek aan

mij ter beschikking gesteld. Hierdoor was het mogelijk de cultuurhistorische ver-

wachtingen in het beekdal van de Essche Stroom te schragen met archiefvermel-

dingen. Tevens was zij het die de deuren bij lokale bewoners deed openen.

[5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

395

150

150

155

155

390

400

405

405

410

410

145

145

390

140

135

135

140

400

395

8888888888888888888888888888888888888888888888888

Figuur 1. Ligging plangebied (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster).

Figuur 1. Ligging

Essche Stroom (rode

lijn); inzet: ligging in

Nederland (ster).

Page 10: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

[6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 11: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

2 Historische gelaagdheid van het landschap

2.1 Het landschap als ‘palimpsest’

Het Nederlandse landschap is in de loop van de tijd gevormd door de mens. Om

deze reden wordt het landschap vergeleken met een palimpsest. Het begrip

‘palimpsest’ maakt deel uit van het vakjargon van archiefonderzoekers. Een

palimpsest is een oud archiefstuk - vaak een perkament - waar op de achtergrond

van de bestaande tekst oude tekstfragmenten en losse woorden doorschemeren.

Gedurende de Late Middeleeuwen was het zeer gebruikelijk perkamenten opnieuw

te gebruiken. De oude tekst werd met een pennetje weggekrast en vervolgens

herbeschreven. Vaak lukte het niet de met inkt geschreven tekst geheel te ver-

wijderen. Het gevolg was dat na verloop van tijd meerdere tekstfragmenten uit

verschillende perioden op een perkament te zien zijn.

Ook het landschap van de Essche Stroom is geen onbeschreven blad. Het land-

schap is herhaaldelijk opnieuw ingericht en geordend naar behoeften, ideeën en

mogelijkheden van de tijd. Elke periode kende haar eigen processen die de ruim-

telijke indeling beïnvloedden. In het landschap zijn voortdurend sporen van

menselijke activiteiten uitgewist en nieuwe toegevoegd. Nieuwere elementen of

structuren liggen tussen of juist over oudere structuren heen, waardoor oudere

structuren een geheel andere betekenis kunnen krijgen. Het huidige landschap is

het resultaat van een wisselwerking tussen natuur en vele menselijke generaties

die het landschap hebben vormgegeven. Op deze historische wisselwerking kan

voortgebouwd worden. Door het verband tussen gebruik en het landschappelijk

substraat te herstellen wordt de basis gelegd voor nieuwe impulsen die lagen

aan het landschap toe kunnen voegen. Hierbij wordt een compromis gezocht tus-

sen behoud van het bestaande en de ontwikkeling van ‘nieuwe cultuurhistorie’.

Onder cultuurhistorie wordt naast archeologie ook bouwhistorie, toponiemstudie,

historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie

geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote diversiteit aan

objecten die in het verleden door menselijk handelen tot stand zijn gekomen.

Vanuit een interdisciplinaire benadering (archeologie, bouwhistorie, historische

geografie, historische ecologie en toponymie) komt de historische gelaagdheid

van de Essche Stroom zowel in tijdsdiepte als in tijdsbreedte het best tot zijn

recht.

2.2 Vervagen van de landschappelijke structuur

Het stroomgebied van de Essche Stroom had tot in het begin van de 20e eeuw

een duidelijke landschappelijke structuur. Er lag een koppeling tussen

[7 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 12: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

geomorfologie, mineralogische rijkdom van de bodem, hydrologie en gebruik. De

opbouw van het landschap in het stroomgebied was tot 1900 een afspiegeling

van het landbouwkundig systeem zoals dat vanaf de Late Middeleeuwen tot ont-

wikkeling was gekomen. Op de hogere delen lagen de bewoningskernen (Haaren,

Esch), gehuchten (Belveren, Luissel, Uilenbroek, De Ruiting, Nergena en Halder)

en (es)akkers. In de beekdalen bevonden zich de hooi- en weidegebieden. Het

overige deel bestond voornamelijk uit uitgestrekte heidevelden (Kampinasche

Heide, Halderse heide, Essche Reen en Musdonken) en moerassen (Kraaienbroek,

Ooirtbroeken, Setersheike en Helvoirtse Broek). Sinds het begin van 20e eeuw is

de landschappelijke structuur van het stroomgebied langzaam vervaagd en uit-

eindelijk bijna geheel verdwenen. Met de introductie van de kunstmest en nieuwe

ontwateringstechnieken werd het mogelijk gronden voor akkerbouw te ontginnen

die tot dan toe te arm of nat waren. Zo verdween de samenhang tussen gebruik

en het landschap. De ruilverkavelingen in de tweede helft van de 20e eeuw

waren de genadeslag. Wat rest is een grootschalig ingericht productielandschap,

waarin maïsakkers zich uitstrekken tot aan de beek.

2.3 Uniformering van het Brabantse beekdallandschap en wateroverlast

Beekdalen werden vooral gekenmerkt door de rijkdom aan beemden met kavel-

grensbeplantingen, meanderende beeklopen, broekbossen en een soortenrijke flo-

ra en fauna. Vooral de ruilverkavelingen hebben geleid tot een sterke unifor-

mering binnen het beekdallandschap. Het optimaliseren van de beekdalgronden

voor landbouwkundig gebruik ging vaak ten koste van de beemdenstructuur en

bijhorende kavelgrensbeplantingen, broekbossen en natuurwaarden. Ook de

Essche Stroom is de dans niet ontsprongen. Om de waterhuishouding op de toen-

malige landbouwbelangen af te stemmen, is de Essche Stroom rechtgetrokken,

verbreed en uitgediept. Dit leidde tot een versnelde afvoer van grond- en opper-

vlaktewater.

Vele beken krijgen de laatste jaren nog eens een extra watervolume te verwerken

ten gevolge van uitbreiding van steden, dorpen en het wegennet. Door de toena-

me van verharde oppervlakten wordt meer hemelwater via het riool op de beken

afgevoerd en krijgt het niet meer de kans in de bodem te infiltreren. De grote

rivieren kunnen de huidige piekafvoeren van regenwater uit het achterland niet

verwerken. Hierdoor dreigen grote oppervlakten in de benedenloop te overstro-

men. Een tegengestelde ontwikkeling doet zich voor in de bovenstroomse gebie-

den. Door de versnelde afvoer van hemelwater treedt in de bovenloop verdroging

op.

2.4 Verschuivende belangen

Het Brabantse zandlandschap heeft zich de afgelopen 30 jaar ontwikkeld tot een

agrarisch landschap met een industrieel karakter. Als gevolg van veeziekten, de

ongunstige prijsontwikkeling voor agrarische producten en milieuproblemen die

voortkomen uit de agrarische sector is duidelijk geworden dat de landbouw aan

de grens van de natuurlijke draagkracht zit en niet langer meer op deze wijze

[8 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 13: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

verder kan ontwikkelen. Om deze reden wordt de reconstructie van de zandgron-

den ook wel de revitalisering van de landbouwgronden genoemd. De ruimtelijke

invulling hiervan is dat de intensieve veehouderij zoveel mogelijk geconcentreerd

wordt in intensiveringzones. De gronden die hierbij vrijkomen, zullen worden

getransformeerd tot een consumptielandschap, waarin juist veel meer ruimte

ontstaat voor zaken als recreatie, natuur, water en cultuurtoerisme. Hiermee wor-

den impliciet twee belangrijke ruimtelijke opgaven genoemd: de realisering van

de ecologische hoofdstructuur en maatregelen ten behoeve van waterbeheer.

2.5 Naar een duurzame balans

Noord-Brabant wordt gekenmerkt door een enorme dynamiek. Er is veel vraag

naar nieuwe ruimte om te wonen, werken en recreëren. Veel energie wordt gesto-

ken in de herstructurering en intensivering van bestaande steden en dorpen. In

het buitengebied wordt gezocht naar ontwikkelingsruimte voor landbouw, water,

natuur en landschap. De druk op de ruimte mag niet resulteren in een defensief

ingesteld ruimtelijk ordeningsbeleid. Anderzijds mag de vraag naar ruimte niet

onevenredig ten koste gaan van het ecologische en het sociaal culturele kapitaal

van Noord Brabant. Ook toekomstige generaties hebben recht op een landschap

dat economisch, ecologisch en sociaal-cultureel in evenwicht is. Kortom: er dient

een duurzame balans gevonden te worden tussen structurele, lange termijn ver-

anderingen enerzijds en ruimtelijk beleid, ontwerp, inrichting en beheer ander-

zijds.

2.6 Naar een robuuste ecologische hoofdstructuur

Ook het reconstructieplan Meierij is geënt op duurzaamheid (Reconstructieplan/

Milieueffectrapport Meierij, 2005). Het plan omvat zowel thema’s met betrekking

tot omgevingskwaliteit (water, natuur, milieu, landschap en cultuurhistorie) als

met betrekking tot sociaal-economische vitaliteit (recreatie, wonen en werken).

De wateropgave in het plan is zeer omvangrijk en is als een Siamese tweeling

met de natuuropgave verbonden. Voor de Essche Stroom gelden een aantal

reconstructiedoelstellingen. Zo zal in de toekomst het beeksysteem hersteld wor-

den en ligt hier een reserveringsgebied voor waterberging. Daarnaast liggen in

het Reconstructiegebied een aantal natuur- en landschapseenheden (‘natte

natuurparels’, regionale natuur- en landschapseenheden en Groene hoofdstruc-

tuur) die door de ‘hoofdslagader’, de Robuuste Ecologische Verbinding Essche

Stroom, met elkaar verbonden worden.

2.7 Cultuurhistorie en het Reconstructieplan Meierij

De reconstructiecommissie vindt het van groot belang dat de aanwezige cultuur-

historische waarden behouden blijven en zo nodig worden versterkt, omdat deze

een belangrijke rol spelen voor de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van

het stroomgebied. De cultuurhistorische waarden dienen in een vroege fase van

planvorming worden meegewogen. Dit betekent dat vooraf aan de uitwerkings-

[9 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 14: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

en uitvoeringsplannen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden nader

in beeld zijn gebracht. Hierdoor kunnen de waarden dienen als randvoorwaarde

en tevens worden benut als inspiratiebron.

2.8 De betekenis van cultuurhistorie voor de ontwikkeling van hetonderzoeksgebied

Gezien de eerder beschreven problemen op het gebied van waterbeheer en milieu

rijst de vraag hoe een cultuurhistorische benadering een bijdrage kan leveren

aan de ontwikkeling van de Essche Stroom? Er is een groot aantal argumenten

aan te dragen die pleiten voor het inpassen van cultuurlandschappen in de

inrichtingsplannen van de Essche Stroom. Ondanks dat de argumenten elkaar

deels overlappen en/of aanvullen, zijn deze toch gescheiden omdat zij verschil-

len in achtergrond en reikwijdte (Renes, 1999):

- Cultuurhistorie en toerisme: cultuurhistorie vormt een belangrijk gegeven in

de toeristisch-recreatieve sector. Recreatie en toerisme zijn in het onder-

zoeksgebied economisch belangrijk. De sector genereert veel inkomsten en is

van groot belang voor de werkgelegenheid. Toeristische-recreatieve activitei-

ten verhogen het welzijn van de mens. Er is een toenemende belangstelling

voor cultuurhistorie, authenticiteit, rust, ruimte en natuur. De concurrentie

met andere gebieden in Nederland en over de grens wordt binnen de sector

steeds scherper. Om op een actieve wijze aansluiting te houden met de markt

of uit te breiden is het belangrijk dat nieuwe ontwikkelingskansen worden

geboden aan de sector. Belangrijk uitgangspunt zou kunnen zijn de cultuur-

historische contrasten tussen de regio’s aan te scherpen. Cultuurhistorie is

namelijk een belangrijke kwaliteits- en identiteitsdrager van een landschap.

De kracht schuilt in diversiteit. Dat versterkt het specifieke imago van een

bepaalde streek. In plaats van ‘meer van hetzelfde’, krijgt elke regio een

‘eigen ziel’.

- Kostenbesparing: naast deze nieuwe impuls voor de economie kan ook direct

een kostenbesparing gerealiseerd worden. Uitgangspunt daarbij is om in de

planfase de ruimtelijke invulling van water- en natuurdoelen zoveel mogelijk

af te stemmen op (mogelijke) aanwezige cultuurhistorische waarden. Door

tussen archeologische resten door te laveren, kunnen dure opgravingskosten

vermeden worden. Indien toch gekozen wordt archeologische vindplaatsen op

te graven, kunnen tijdig budgetten voor verder onderzoek worden vrijge-

maakt.

- Ecologie: een belangrijk deel van de Nederlandse flora en fauna, waaronder

een deel van de rode-lijst soorten, is gekoppeld aan specifieke, vooral oude

cultuurlandschappen. Het betreft vooral soorten die afhankelijk zijn van sta-

biele milieus. Vooral oude cultuurlandschappen bieden niet alleen een habitat

voor rode-lijst soorten, maar kennen ook een grote biodiversiteit.

- Duurzaamheid en beleving: de opbouw van het landschap was tot 1900 een

afspiegeling van het landbouwkundig systeem zoals dat vanaf de Late Middel-

eeuwen tot ontwikkeling kwam. Er was een directe en natuurlijke koppeling

tussen geomorfologie, mineralogische rijkdom van de bodem, hydrologie en

[1 0 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 15: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

gebruik. Het beekdal onderscheidde zich van de hoger gelegen akkergronden

en de heidevelden door natte omstandigheden (met bijbehorende flora en fau-

na), meanderende beeklopen, broekbossen en langgerekte beemden. Door dit

onderscheid te herstellen, kan opnieuw een duurzame, natuurlijke koppeling

worden gelegd tussen het cultuurlandschap en het landschappelijk substraat

en daarmee indirect de ecologie en de belevingswaarde voor de mens.

- Educatie: beter dan een stapel boeken of foto’s kan een wandeling door een

oud cultuurlandschap inzicht geven hoe mensen in het verleden en heden de

ruimte hebben benut en hebben vormgegeven. Tevens kunnen in het beekdal

water- en natuurdoelen worden toegelicht aan de hand van de uitgevoerde

werken. Dit biedt mogelijkheden voor het sterk opkomende ‘omgevingsonder-

wijs’ waarin ‘regionale beeldvorming’ en ‘eigen regio’ onderwerpen zijn.

- Identiteit en draagkracht: de identiteit van een landschap wordt voor een deel

bepaald door de fysisch-geografische basis en voor een niet minder belangrijk

deel door de historische ontwikkeling dat het heeft doorgemaakt. Cultuurland-

schappen bevatten namelijk wortels van onze cultuur. Behoud van een oud

cultuurlandschap kan daarom vergeleken worden met behoud van kunst. Zoals

kunst vertegenwoordigt ook een oud cultuurlandschap iets wezenlijks, name-

lijk de geschiedenis van onze cultuur, onze wortels, onze identiteit. En dat

willen we niet zomaar verloren laten gaan.

- Wetenschap: het landschap blijkt veel unieke historische informatie te bevat-

ten die niet achterhaald kan worden op historische kaarten en archieven. Om

deze reden kan het landschap vergeleken worden met een geschiedenisboek,

waaruit de ontwikkeling van het landschap valt af te lezen. Deze informatie is

in de bodem verankerd en om deze reden zeer kwetsbaar voor bodemkundige

ingrepen. Wat verloren is, komt nooit meer terug. Vele bladzijden uit dit boek

zijn helaas al ‘ongelezen’ verloren gegaan. Dit proces dreigt onverminderd

door te gaan. Bijvoorbeeld de realisatie van water- en natuurdoelen kan

gepaard gaan met grootschalige graafwerkzaamheden, waardoor grote opper-

vlakten ‘onthistoriseerd’ kunnen worden. Om deze reden hebben natuurbou-

wers en waterbeheerders ook een cultuurhistorische zorgplicht.

[1 1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 16: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

[1 2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 17: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

3 Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor het beekdalvan de Essche Stroom

3.1 Theoretisch kader

Zoals eerder gesteld heeft de mens door inrichting van zijn woonomgeving een

belangrijke stempel op het landschap gedrukt. Hij heeft dit niet overal en niet

altijd op dezelfde wijze gedaan. Daardoor zijn in zowel tijd als plaats verschil-

lende inrichtingsvormen ontstaan. Elementen die getuigen van de

bewoningsgeschiedenis worden cultuurhistorische waarden genoemd. Vele van

deze cultuurhistorische waarden zijn in de loop van de tijd verdwenen. Slechts

een betrekkelijk klein deel van de cultuurhistorische resten in het beekdal van

de Essche Stroom is (nog) zichtbaar aan het oppervlak. Dit betekent echter niet

dat de niet zichtbare relicten als voorgoed verloren mogen worden beschouwd. In

de ondergrond bevinden zich namelijk nog vaak bodemsporen. Hierdoor zijn zij

tot het domein van de archeologie gaan behoren.

Op de archeologische verwachtingskaart, de Indicatieve Kaart van Archeologische

Waarden (IKAW; ROB, 2005), zijn natte gebiedsdelen zoals beekdalen vaak aan-

gegeven als gebieden met een lage archeologische verwachting. Dit betekent

echter niet dat in deze specifieke geomorfologische eenheid geen archeologische

resten kunnen voorkomen. De IKAW geeft uitsluitend informatie over het kwanti-

tatieve aspect van het archeologisch bodemarchief. Met andere woorden: in ver-

gelijking met de hoger gelegen, drogere gebiedsdelen scoren de beekdalen inder-

daad zeer laag in het voorkomen van archeologische resten. Het lage aantal

bekende vindplaatsen is deels verklaarbaar door gemaakte beleidskeuzen.

Landschappen waarvoor een lage archeologische verwachting geldt, worden door-

gaans niet archeologisch onderzocht, waardoor het beeld dat beekdalen archeo-

logisch lege zones zijn, versterkt wordt (Roymans, 2005). Vele archeologische

resten zijn afgedekt door relatief jonge sedimenten en daardoor moeilijk te ont-

dekken. Het gaat daarbij vooral om dunne spreidingen van resten van jacht-

activiteiten, nederzettingsafval, (veen)bruggen, figuraties van bodemverkleu-

ringen, rituele deposities en muurresten/ grachten van kastelen, resten van

watermolens etc. Zones waarin archeologische sporen kunnen voorkomen, kunnen

inzichtelijk worden gemaakt door het opstellen van een verwachtingsmodel.

Achterliggend idee van het verwachtingsmodel is dat de archeologische waarden

niet willekeurig over beekdalen zijn verspreid, maar zijn gerelateerd aan bepaal-

de hydrologische, geomorfologische en bodemkundige karakteristieken.

Cultuurhistorische verwachtingsmodellen zijn in hoge mate gebaseerd op kennis

over locatiekeuzefactoren van mensen door de tijd heen in een bepaald land-

[1 3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 18: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

schap. Een dergelijk verwachtingsmodel kan in hoofdzaak gebaseerd zijn op

kwantitatieve gegevens (een zogenaamde inductieve benadering), terwijl er

tevens verwachtingsmodellen bestaan die sterk leunen op een hypothetische

benadering (een zgn. deductieve benadering: Deeben & Wiemer, 1999). In de

praktijk treedt er bij veel verwachtingsmodellen menging op van aannamen die

zowel een inductieve als deductieve onderbouwing hebben. Gesproken wordt dan

wel van een hybride-model. Ook tijdens onderhavig onderzoek is gebruik gemaakt

van een hybride-model. Een puur inductieve benadering is in dit geval niet voor

de hand liggend door de beperkte informatie over de cultuurgeschiedenis van het

beekdal. Vooral de archeologische kennis is beperkt. De grote lege zone op de

archeologische vondstverspreidingskaart is een afspiegeling van deze kennislacu-

ne. Wel kan worden gekeken naar de landschappelijke ligging van de cultuurhis-

torische resten in de nabije omgeving met vergelijkbare landschappelijke karak-

teristieken. De hierbij vastgestelde locatie-bepalende factoren kunnen worden

gebruikt bij het opstellen van een hypothetisch verwachtingsmodel. Daarnaast is

gebruik gemaakt van de kennis die is opgedaan bij verschillende veldkarteringen

in het zandgebied van de provincie Noord-Brabant en Limburg.

3.2 Methode

3.2.1 Afbakening van het studiegebied

Om de cultuurhistorische verwachtingszones voor het beekdal van de Essche

Stroom te kunnen formuleren, is het noodzakelijk een koppeling te maken met

andere landschappelijke eenheden die direct grenzen aan het beekdal. Deze spe-

cifieke geomorfologische eenheid mag namelijk niet gezien worden als autonoom

gebied. Beekdalen kunnen worden beschouwd als de levensaders van de zandge-

bieden. De aanwezigheid van stromend water heeft ervoor gezorgd dat mensen al

in een ver verleden werden aangetrokken door beken. Vaak werden de ‘hogere

gronden’ op de rand van het beekdal gekozen voor bewoning. De aanwezigheid

van de mens in de directe omgeving van beekdalen heeft ook invloed gehad op

de bodemgesteldheid, grondwaterstand, inrichting, gebruik, flora en fauna van

deze specifieke geomorfologische eenheid.

3.2.2 Het natuurlijke landschap als bouwsteen

De ligging van cultuurhistorische relicten is in hoge mate gerelateerd aan het

natuurlijke landschap waarin deze zich in bevinden. De plaatsen voor bijvoor-

beeld de bouw van een watermolen of verdedigingwerk en de aanleg van een

beekovergang werden in belangrijke mate bepaald door de mogelijkheden die het

fysieke milieu bood. Bij het formuleren van cultuurhistorische verwachtingen in

beekdalen vormt de analyse van het paleo-landschap daarom een belangrijk uit-

gangspunt. Belangrijke fysische variabelen van een landschap zijn de geomorfo-

logie, de bodem en de hydrologie. Tijdens het onderzoek is om genoemde reden

aandacht besteed aan de geomorfologische, hydrologische en bodemkundige

aspecten van het beekdal van de Essche Stroom. Deze gegevens dienen naast

[1 4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 19: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

bekende cultuurhistorische informatie als basis voor de onderbouwing van het

verwachtingsmodel.

3.2.3 Interdisciplinaire aanpak

Het huidige landschap, dus ook het beekdallandschap, is het resultaat van een

wisselwerking van tussen natuur en ontelbare menselijke generaties die het land-

schap hebben vormgegeven. Elke periode kende haar eigen processen die de

ruimtelijke indeling van het landschap beïnvloedden. Sporen die mensen hebben

nagelaten in het landschap, zijn belangrijke aanknopingspunten om de naar tijd,

plaats en sociaal culturele groep verschillende levensstijlen te achterhalen. Alles

wat door mensen gemaakt is, valt onder de noemer cultuurhistorie. De lijst van

cultuurhistorische objecten kan uiteenlopen van bestaande kastelen tot niet

zichtbare sporen van kampementen uit de Steentijd en van wegkruizen tot com-

plete landschappen. Het cultuurhistorisch onderzoek dient om deze reden

interdisciplinair van opzet te zijn. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke

ordening als verzamelterm voor een grote diversiteit aan objecten die in het ver-

leden door menselijk handelen tot stand zijn gekomen. Het cultuurlandschap

wordt vaak gelezen, geïnterpreteerd en beschreven vanuit de verschillende

wetenschappelijke disciplines als archeologie, bouwhistorie, historische geografie

en historische ecologie. Dergelijk sectoraal onderzoek is vaak gericht op een

tijdvlak en onderwerp (Van der Heiden e.a., 2003). Hierdoor heeft elke vakdisci-

pline een eigen verhaal te vertellen en een eigen beschermingsagenda. De optel-

som van de afzonderlijk beschreven relicten uit verschillende tijdsvakken is door-

gaans bepalend welke terreinen in cultuurhistorisch opzicht het meest waardevol

zijn. Een landschap is echter meer dan een optelsom van kleinschalige, autono-

me, niet of nauwelijks met elkaar in tijdsdiepte en met de omgeving verbonden

relicten. Dergelijke waardestelling leidt al gauw tot een landschap met een

selectief geheugen.

Het cultuurhistorisch onderzoek kent om deze reden een interdisciplinaire aan-

pak. Vanuit een interdisciplinaire benadering (archeologie, bouwhistorie, histori-

sche geografie en historische ecologie) komt de historische gelaagdheid van het

beekdallandschap van de Essche Stroom zowel in tijdsdiepte als in tijdsbreedte

het best tot zijn recht. Ook de landschappelijke context van de cultuurhistori-

sche relicten wordt door deze werkwijze beter begrepen. Geschiedschrijving is

namelijk het samenstellen van een sluitend verhaal op basis van zoveel mogelijk

verschillende gegevens uit verschillende bronnen. De begrenzing tussen de

afzonderlijke vakgebieden en periode die zij bestuderen is niet scherp te trekken.

Tussen hen bestaat een open grens.

De ‘archeologie’ houdt zich bezig met menselijke bewoningsporen die in de

bodem zijn verankerd. Vaak betreft het sporen die niet aan het oppervlak zicht-

baar zijn en niet of lastig in archieven of historische bronnen te achterhalen

zijn. De tijdsspanne die de archeologie bestrijkt, is vanaf de vroege Prehistorie

tot circa de 16e eeuw. De ligging van archeologische resten in beekdalen die

[1 5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 20: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

niet aan het oppervlak zichtbaar zijn, is echter geen eenvoudige zaak. Gegevens

over bekende archeologische vindplaatsen/vondsten kunnen ontleend worden aan

het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van het RACM te Amersfoort.

Hierbij moet opgemerkt worden dat de vondstmeldingen niet gelijkwaardig van

kwaliteit zijn. Sommige vondstmeldingen dateren namelijk uit een grijs verleden

of zijn gedaan door niet-archeologen. Het gevolg kan zijn dat de locatie van de

vindplaats globaal is vastgelegd (in een km² blok). Vindplaatsen met een vage

plaatsbepaling zijn van mindere waarde dan vindplaatsen waarvan de locatie

exact is bekend. De mate van exactheid van de plaatsbepaling van een vind-

plaats moet uiteindelijk meegewogen worden in het definiëren van de cultuurhis-

torische verwachtingszones.

Niet alle vindplaatsen op de randen van de beekdalen zijn in kaart gebracht.

Vooral vindplaatsen die afgedekt zijn door een relatief jong pakket (beekdalgron-

den, enkeerdgronden en jonge stuifzanden) laten zich lastig opsporen. Vooral

hoge enkeerdgronden langs beekdalen zijn bijzonder rijk aan archeologische

vindplaatsen en worden om deze reden ook wel ‘archeologische schatkamers’

genoemd. Om toch een idee te krijgen van de mogelijke aanwezigheid van afge-

dekte archeologische vindplaatsen op de flanken van de beekdalen is de

Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van het RACM geraad-

pleegd.

De ‘bouwhistorie’ richt zich voornamelijk tot de nog zichtbare gebouwde omge-

ving. De nadruk wordt niet alleen gelegd op de vorm van het gebouw, maar ook

op de bouwhistorie waarbij gebouwen diepgaander worden onderzocht op bouw-

sporen. Gegevens over de gebouwde omgeving zijn ontleend aan de Cultuurhis-

torische Waarden Kaart (CHW) van Noord-Brabant en de databank van de RACM.

Sporen van vroegere menselijke activiteiten die buiten het terrein van de archeo-

logie en bouwhistorie vallen is het werkterrein van de ‘historische geografie’

geworden. De historische geografie omvat voornamelijk de historische periode.

Het gaat voornamelijk om wegen- en kavelpatronen, heggen, houtwallen, neder-

zettingsvormen, sporen van oude gebruiksvormen van gronden, etc. Door studie

van historische kaarten, archieven en resultaten van veldwerk zijn deze relicten

binnen het studiegebied achterhaald. Aan de hand van oude topografische kaar-

ten, archieven historische literatuur en veldwerk zijn (voormalige) natuurlijke

elementen (zoals meanders, oude beeklopen en moerassen) opgespoord. Daar-

naast verschaffen de bronnen informatie over oude vegetatie typen, het voorma-

lige landgebruik, de kavelindeling van oude landbouwpercelen, voormalige

wegen, beekovergangen, watermolens, schansen en kastelen en over eventuele

verstoringen van de bodem.

De ‘historische ecologie’ richt zich voornamelijk op ecosystemen die door mensen

gemaakt/beïnvloed zijn. Net als de historische geografie bestrijkt de historische

ecologie voornamelijk de historische periode. De historische ecologie kent over

het algemeen een interdisciplinaire aanpak. Een historisch ecologisch beeld

bestaat uit een mozaïek die vanuit verschillende vakdisciplines is opgebouwd.

[1 6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 21: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Historisch-ecologische informatie over het studiegebied is verkregen door studie

van oude kaarten, historische documenten en veldwerk. Om het historische eco-

systeem te doorgronden, zijn de resultaten van het historisch ecologisch onder-

zoek gecombineerd met bodemkundige en micromofologische gegevens.

De ‘toponymie of plaatsnaamkunde’ is de wetensschap die nederzettings-, omge-

vings- en perceelsnamen in hun historische context en betekenisverklaring

bestudeert. Namen zijn een afspiegeling van leven en werken in door de land-

bouw gedomineerde maatschappij gedurende de historische periode.

Toen het kadaster nog niet was ingevoerd, werden namen gegeven aan stukken

land om ze van elkaar te kunnen scheiden. Met name veldnamen kunnen een

schat aan historisch geografische en ecologische informatie leveren van het

moment van naamgeving. In veldnamen wordt vaak iets tot uiting gebracht dat

met het landschap te maken heeft, zoals hoogteligging van een terrein, de aan-

wezigheid van beemden, vloeivelden, weilanden, heide, ontginningen, grondge-

bruik, perceelsvorm, verbouwde gewassen, voorkomende natuurlijke planten en

dieren en het verschil tussen vruchtbare en onvruchtbare grond. In namen zitten

soms directe of indirecte verwijzingen naar bruggen en brugtypen, doorwaadbare

plaatsen in de beek (voorden), watermolens, boerderijen, molens, versterkte hui-

zen, kastelen en schansen. Tijdens het cultuurhistorisch onderzoek is dankbaar

gemaakt van het veldnamenonderzoek van de lokale heemkundekringen, histo-

rische kaarten en archiefstukken.

3.2.4 Het mentale erfgoed

Naast de economische gebruiksfunctie van de relicten die in het landschap

verankerd zijn, dient rekening te worden gehouden met het geheel van ideeën,

culturele tradities en religieuze ervaringen die op de een of andere manier met

het landschap samenhangen. Namen bieden niet alleen informatie over in het

landschap verankerde relicten uit de historische perioden, maar ook over de

denkwereld en de gevoelens van mensen ten tijde van naamgeving. In veldnamen

schemeren soms gevoelens van teleurstelling, onmacht en wrange humor door in

een tijd dat de kunstmest zijn intrede nog niet had gedaan. Veldnamen als

‘Magere Dirk’, ‘Kostverloren’, ‘De Hemel’, ‘De Hel’ en ‘Boerenverdriet’ voor

onvruchtbare akker-, wei- en hooilanden zijn dan ook herhaaldelijk aangetroffen

tijdens toponiemenonderzoek. Daarnaast hebben oude cultuurlandschappen ook

verhalen te vertellen. Sagen, mythen, verhalen en (collectieve) herinneringen

zijn verankerd in het cultuurlandschap. Deze dienen achterhaald te worden.

Verhalen waarin een duidelijk verband ligt met het beekdal van de Essche Stroom

zijn opgetekend tijdens gesprekken met lokale bewoners/heemkundekringen en

door bestudering van lokale heemkundige studies.

3.3 Creëren van draagvlak

Voor een Robuuste Ecologische Hoofdstructuur de Essche Stroom zijn niet alleen

ambities nodig, maar ook creativiteit en verbeelding. Om met de woorden van

[1 7 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 22: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Antoine de Saint Exupery te spreken: “Wanneer je een schip wilt bouwen, breng

dan geen mensen bij elkaar om hout aan te slepen, plannen en werktekeningen

te maken en coördinatie te regelen. Maar leer mensen te verlangen naar de eind-

loze zee”. Tijdens het cultuurhistorisch onderzoek wordt getracht de draagkracht

voor de herinrichting van de Essche Stroom te vergroten door gesprekken aan te

gaan met de klankbordgroep die in het leven is geroepen door het waterschap,

lokale heemkundekringen, recreatieve bedrijven, lokale boeren, Brabants

Landschap, milieu-/natuurgroepen, lagere scholen, de Heemkundekring ‘De Kleine

Meierij’ en natuurlijk niet te vergeten het Waterschap de Dommel en de gemeen-

ten Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel. De resultaten van onderhavig

onderzoek zullen aan de genoemde groepen worden gepresenteerd in de vorm

van een veldexcursies en/of lezing. Genoemde aanpak moet uiteindelijk resulte-

ren in een breed gedragen inrichtingsplan van De Robuuste Ecologische

Hoofdstructuur Essche Stroom met een cultuurhistorische verankering in het

landschap en de ruimte en mogelijkheden om ‘nieuwe cultuurhistorie’ toe te voe-

gen.

[1 8 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 23: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

4 Resultaten

4.1 Geologische, hydrologische en bodemkundige karakteristieken

Cultuurhistorische elementen zijn in hoge mate gerelateerd aan het natuurlijke

landschap waarin deze zich bevinden. Belangrijk voor de interpretatie van het

landschap in het onderzoeksgebied zijn de ontwikkelingen tijdens het Laat

Pleistoceen en het Holoceen.

4.1.1 De basis van het landschap

De aardkorst is constant in beweging. Meestal is deze beweging niet voelbaar,

maar soms gaat de beweging schoksgewijs in de vorm van aardbevingen. Aard-

bevingen ontstaan langs breuken in de aardkorst. Door Zuid-Nederland loopt een

stelsel van zuidoost-noordwest georiënteerde breuklijnen (Berendsen, 1996). Als

gevolg van de bewegingen langs de breuken daalt de aardkorst in sommige zones

(slenken) en gaat deze in andere zones omhoog (horsten). Het onderzoeksgebied

ligt in het belangrijkste dalingsgebied: de Centrale Slenk. In dit dalingsgebied

hebben voorlopers van de Maas (en ooit zelfs de Rijn) altijd een grote dynamiek

gehad. Grote hoeveelheden sedimenten werden door deze rivieren afgezet. De

oudste afzettingen zijn diep weggezakt en bedekt met jongere sedimenten.

Vooral afzettingen van periglaciale en eolische oorsprong vanaf de laatste ijstijd

(het Weichselien: ca. 120.000-10.000 jaar geleden) dagzomen in de Centrale

Slenk.

Gedurende het Weichselien traden vrij veel klimaatsveranderingen op. Tijdens de

koude (glaciale) perioden was het klimaat kouder en droger dan tegenwoordig en

was de bodem permanent tot grote diepte bevroren (permafrost). Vooral aan het

begin en aan het eind van deze glacialen kwam veel smeltwater vrij dat veel ver-

spoeld materiaal meevoerde. Het smeltwater werd afgevoerd door een systeem

van verwilderde geulen en beken en vervolgens in lager gelegen gebieden afge-

zet. Deze fluvioperiglaciale afzettingen bestaan uit leemarm en lemig fijn zand

met ingesloten leemlagen. Buiten de Centrale Slenk zijn de periglaciale afzet-

tingen relatief dun of ontbreken ze.

Aan het einde van het Weichselien (ca. 110.000-10.000 jaar geleden) kreeg in

het schaars begroeide landschap de wind gemakkelijk vat op de ondergrond.

Hierdoor werden grote hoeveelheden zand verplaatst die de oudere afzettingen

afdekken. Dit dekzandpakket beslaat een groot gedeelte van Noord-Brabant en

vormt de basis van het huidige landschap. De dikte van het dekzand varieert en

bereikt vooral in de Centrale Slenk een grote dikte (Berendsen, 1997).

[1 9 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 24: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Met de komst van het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden tot heden) trad een

belangrijke klimaatsverbetering op. Het werd warmer en vochtiger en de koude-

minnende, open vegetatie van het Weichselien maakte plaats voor een meer ge-

sloten, warmteminnende, vegetatiestructuur. Belangrijke natuurlijke wijzigingen

van het laat-pleistocene dekzandreliëf vonden niet meer plaats.

4.1.2 Het stroomgebied van de Essche Stroom

De ontwatering van het dekzandgebied wordt verzorgd door de beken. De beken

zijn al in de laatste ijstijd ontstaan en volgen voor een belangrijk deel de

natuurlijke laagten in het landschap. In het Weichselien vond de afwatering nog

plaats via een stelsel van ondiepe, verwilderde geulen. Aan het einde van het

Weichselien veranderde het drainagesysteem in een systeem van enkelvoudige,

meanderende lopen die zich (plaatselijk) diep insneden in het dekzandlandschap

(de beekdalen). Het dal van de Essche Stroom is over het algemeen breed.

Plaatselijk bevinden zich nog restanten van dekzandruggen (Stiboka/RGD, 1983).

In het Holoceen bleven erosie en sedimentatieprocessen voornamelijk beperkt

tot de actieve beekdalen. In deze beekdalen is nog op beperkte schaal klei en

zand afgezet terwijl de flanken van beekdalen plaatselijk zijn geërodeerd.

Het stroomgebied van de Essche Stroom maakt deel uit van de Meierij en de

Kempen. De Essche Stroom kent van oudsher vele benamingen. Namen als Dieze,

Amer, Emer of Nemer dateren al van voor 1400. Later noemde men de rivier de

Aa, de Run en de Dommelstroom. Vaak werden twee namen gelijktijdig gebruikt.

De huidige naam Essche Stroom is voor het eerst op een kaart uit 1866 waarge-

nomen. De Essche Stroom ontstaat bij Oisterwijk, waar de Voorste Stroom (de

Leij) en Achterste Stroom (de Reusel) samenvloeien. Bij het gehucht Halder

mondt de Essche Stroom uit in de Dommel. Aangezien in de Middeleeuwen de bre-

de Essche Stroom of Dieze als de hoofdstroom werd gezien, gold die naam toen

ook voor het stuk na de samenvloeiing bij Halder. Later werd de Dommel als

hoofdstroom gezien en kreeg dus ook het stuk na de samenvloeiing tussen Halder

en ‘s-Hertogenbosch de naam ‘Dommel’.

Beken die uitmonden in de circa 12 km lange Essche Stroom zijn de Rosep en de

Kleine Aa. Oorspronkelijk slingerde de Essche Stroom door een relatief smal beek-

dal. De lage gronden in het beekdal overstroomden regelmatig. In de jaren 60

van de 20e eeuw hebben grote ingrepen in het beekdal plaatsgevonden. De beek

werd rechtgetrokken, meanders zijn dichtgeschoven, de beekbedding werd aan-

zienlijk verbreed en kaden en stuwen werden geplaatst. Door afgravingen en ega-

lisaties is bovendien een aantal dekzandkopjes in het beekdal verdwenen.

4.1.3 Bodems en grondwater

De dichtere begroeiing in het Holoceen ging verdergaande verplaatsing van het

zand tegen waardoor bodemvorming kon optreden. Het vochtigere klimaat van

het Holoceen zorgde ook voor een stijging van de grondwaterspiegel. Vooral de

lagere delen van het landschap vernatten waardoor er soms grote waterplassen

[2 0 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 25: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

ontstonden. Door de stagnerende waterafvoer hoopten zich in de lagere terrein-

delen (de beekdalen, de vennen en andere depressies) afgestorven planten op en

kon veen tot ontwikkeling komen. De ruimtelijke verspreiding van de verschil-

lende bodemeenheden en grondwatertrappen is in hoge mate gerelateerd aan de

beschreven opbouw van het landschap. Hierin kan een duidelijk onderscheid

gemaakt worden tussen de droge en de natte gebiedsdelen.

Droge gebiedsdelen

In de droge dekzandgronden hebben zich van nature veelal podzolgronden ont-

wikkeld. Onder invloed van de mens hebben deze later een dikke humushoudende

bovengrond gekregen (enkeerdgronden).

Podzolgronden

Podzolgronden zijn gronden waarin een inspoelingshorizont (B-horizont) voor-

komt. In water oplosbare stoffen, zoals organische stof, ijzer en aluminium, wor-

den naar beneden verplaatst en vooral in een B- of inspoelingshorizont afgezet.

Al naar gelang de aard van de organische stof in de B-horizont worden de pod-

zolgronden onderverdeeld.

Moderpodzolgronden komen voor op de drogere delen van het dekzandlandschap

en zijn veelal ontwikkeld in iets lemiger moedermateriaal. Deze lemige zandgron-

den kenden een rijke vegetatie en een intens bodemleven. Als gevolg van de

hoge ligging en de goede interne drainage van moderpodzolen is veel ijzer vrij-

gekomen. Het rijke bodemleven heeft dit ijzer, samen met de gemakkelijk ver-

teerbare organische stof, intensief vermengd met het moedermateriaal. Hierdoor

kenmerken moderpodzolen zich veelal door een homogene bruine B-horizont met

organische stof die zich tussen de zandkorrels bevindt of ermee gemengd is

(moderhumus).

De fysische en chemische eigenschappen van moderpodzolen (vochthoudend ver-

mogen en natuurlijke vruchtbaarheid) zijn relatief gunstig. Het maakt deze

bodems bij uitstek geschikt voor landbouw. Meestal vormen deze gronden het

oudste cultuurland in het dekzandlandschap.

Humuspodzolen (veldpodzolgronden en laarpodzolgronden) hebben een duidelijke

profielopbouw met van boven naar beneden: bouwvoor (A-horizont), uitspoe-

lingslaag (E-horizont), inspoelingslaag (B-horizont) en moedermateriaal (C-hori-

zont). Veldpodzolgronden komen voornamelijk voor in de (voormalige) heidege-

bieden en zijn betrekkelijk kort in cultuur. Meestal is door grondbewerking het

podzolprofiel gedeeltelijk in de humushoudende bovengrond opgenomen (‘ont-

hoofd’ podzolprofiel). Laarpodzolgronden zijn al langer in cultuur gebracht en

zijn (onder invloed van de mens) voorzien van een dikkere humushoudende

bovengrond. Ook op de restanten van de dekzandruggen in het beekdal van de

Essche Stroom komen veld- en laarpodzolgronden voor.

Hoge Enkeerdgronden of ‘plaggenbodems’

Aan het einde van de Late Middeleeuwen en in de Nieuwe tijd (voornamelijk in

de 16e t/m 19e eeuw) werd de vruchtbaarheid van de akkers bevorderd door een

intensivering van bemesting. Humusrijk materiaal (zoals bosstrooisel, heide- en/of

[2 1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 26: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

grasplaggen) werd gebruikt om de (vloeibare en vaste) dierlijke mest van het op-

gestalde vee te binden. Dit mengsel (stalmest, plaggen/strooisel) werd vervol-

gens op de akker gebracht. Omdat het humusrijke materiaal behalve organisch

afval ook veel minerale bestanddelen (zand en of klei, afkomstig van de plaggen)

bevatte, kon ten gevolge van eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke

humushoudende bovenlaag ontstaan.

Indien de dikte van dit humeuze pakket meer als 50 cm bedraagt, wordt er

gesproken van hoge enkeerdgronden. De enkeerdgronden worden ook wel aange-

duid met de term ‘plaggenbodem’, ‘es’ of ‘escomplex’, de humeuze bovengrond als

‘esdek’. De dikte van het esdek is niet zonder meer een weerspiegeling van het

aantal kubieke meters materiaal dat is aangevoerd. Waarschijnlijk moet de dikte

van het humeuze pakket mede worden toegeschreven aan intensieve homogenisa-

tie van het oorspronkelijke bodemprofiel. Essen zijn voornamelijk te vinden rond

de oude dorpskernen. Grote, uitgestrekte escomplexen liggen onder meer te noor-

den van de Essche Stroom tussen Oisterwijk en Esch.

Natte gebiedsdelen

In de natte laagtes en beekdalen waartoe het onderzoeksgebied behoort, komen

voornamelijk natte eerdgronden en veengronden voor (Stiboka, 1984).

Natte eerdgronden

In het beekdal van de Essche Stroom komen voornamelijk natte eerdgronden

(gooreerdgronden en beekeerdgronden) voor. Door de slechtere afwatering over-

treft de aanvoer van plantaardig materiaal de afvoer (met name door uitspoeling

en afbraak door flora en fauna) waardoor er een natuurlijke, dikke humushouden-

de bovenlaag is ontstaan. Natte eerdgronden zijn uitstekend geschikt als gras-

land. Door het periodiek uit de oevers treden van de rivier is over een grote

oppervlakte een laag beekklei afgezet. Dit zavel- of kleidek kan een dikte hebben

van 15 tot 40 cm.

Veengronden

In de laagste, natste delen is het plantaardig materiaal zeer moeilijk afbreekbaar

en de uitspoeling van humus gering. De gronden in deze laagtes bevatten dan

ook veel moerig materiaal of veen. Met moerig wordt sterk humeuze of venige

klei en/of zand bedoeld. Dergelijke gronden komen voor nabij de samenvloeiing

van de Essche Stroom en de Dommel.

4.2 Cultuurhistorische inventaris en bewoningsgeschiedenis

4.2.1 Inleiding

Het dal van de Essche Stroom heeft altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoe-

fend op de mens. In het Laat Paleolithicum en Mesolithicum leefde de mens van

de jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Vanaf het Neolithicum speel-

de akkerbouw en veeteelt een steeds belangrijker rol in de voedseleconomie.

Zowel voor de jager-verzamelaars als de landbouwers bleek het onderzoeksgebied

[2 2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 27: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

en zijn omgeving uitstekend geschikt: er waren (en zijn) stromend water, goede

jachtgronden en vruchtbare bodems beschikbaar.

In de loop van de geschiedenis heeft de mens het landschap gevormd met het

doel een groeiende bevolking van voedsel en grondstoffen te voorzien.

Gedurende de duizenden jaren van bewoning is het dal van de Essche Stroom

herhaaldelijk opnieuw ingericht en geordend naar behoeften, inzichten, ideeën

en mogelijkheden van de tijd. Elke periode kende eigen processen die de ruimte-

lijke indeling van het landschap beïnvloeden. Ook de recente omvorming voor de

berging en afvoer van water en de ruimte voor natuur en recreatief medegebruik

moet in dit dynamisch proces geplaatst worden. Het landschap is dus niet van

het ene moment op het andere ontstaan. Het is een wisselwerking tussen natuur

en ontelbare menselijke generaties die het landschap hebben vormgegeven, een

wisselwerking die nog steeds voortduurt. Voor de ligging van de in deze para-

graaf genoemde AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingsnummers wordt verwezen

naar de kaartbijlagen 1 en 2).

4.2.2 De Prehistorie

De Prehistorie betreft dit deel van de menselijke geschiedenis waarbij geschrif-

ten geheel ontbreken. Uit de resten die in en op de grond achtergebleven zijn,

blijkt dat de prehistorische mens al zeer actief was in het dal van de Essche

Stroom.

Laat Paleolithicum en Mesolithicum

Rondtrekkende jager-verzamelaars

In het grootste deel van de geschiedenis van de mensheid (de Oude en Midden

Steentijd) leefden de mensen voornamelijk van de jacht, visvangst en het verza-

melen van eetbare planten en vruchten. De mensen trokken van de ene kamp-

plaats naar de andere. De tijdelijke kampementen bevonden zich op gunstige

plaatsen in het landschap en werden dan ook herhaaldelijk bezocht. Geschikte

locaties, zoals donken en dekzandruggen, lagen in de nabijheid van water, zodat

optimaal gebruik kon worden gemaakt van de diversiteit aan natuurlijke voedsel-

bronnen, drinkwater en transportroutes.

Voor het onderzoeksgebied en de omgeving zijn vooral de ontwikkelingen vanaf

het (Laat) Paleolithicum van belang. Het Laat Paleolithicum (33.000-8.800 voor

Chr.) betreft het laatste deel van de ijstijd (Weichselien). In eerste instantie

overheersten nog koude omstandigheden. Het open toendra-landschap met krui-

den en dwergstruiken werd bevolkt door grote grazers zoals rendieren (Janssen,

1974). De overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen kent snelle opeenvol-

gingen van koude en warme perioden. Het klimaat werd echter geleidelijk warmer

en het bomenbestand neemt toe waardoor een gemengd dennen-berkenbos ont-

stond. Deze klimatologische veranderingen (en mogelijk ook de opkomst van de

mens in onze streken) werden de grote grasdieren fataal. Hun plaats wordt inge-

nomen door bosdieren als eland, edelhert, wild zwijn en oerrund.

[2 3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 28: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

De klimaatsverbetering zet zich voort in het Mesolithicum of de zogenaamde

Midden Steentijd (8.800-4.900 voor Chr.). Halverwege het Mesolithicum was het

klimaat reeds dermate verbeterd dat de vegetatie voornamelijk bestond uit

warmteminnende soorten. Op de hogere gronden heeft zich een eiken-berkenbos

ontwikkeld, in de nattere delen wordt de vegetatie gedomineerd door vochtige

elzenbossen. Door de vrij snelle overgang van naaldbos met een relatief hoge

verdamping naar loofbos met een relatief lage verdamping, trad een sterke

grondwaterspiegelstijging op (Berendsen, 1997). Deze vernatting had tot gevolg

dat in de laaggelegen zones op grote schaal veenvorming kon optreden. Beek-

dalen groeiden hierdoor dicht, waardoor het landschap weer verder vernatte en

zich veen kon vormen. Het landschap onderging hiermee een niet te onderschat-

ten metamorfose, hetgeen zijn weerslag moet hebben gehad op de bewonings-

en gebruiksmogelijkheden van het gebied (zie figuur 2). Door de meer gesloten

vegetatie en de kleinere fauna ontwikkelde de mens geleidelijk aan andere voed-

selpatronen; hierin stonden vruchtenpluk, visvangst en jacht op kleinwild (zoals

gevogelte) centraal.

De oudste vindplaats in het onderzoeksgebied dateert uit het Paleolithicum

(ARCHIS-waarnemingsnr. 43824). In Oisterwijk, nabij de samenvloeiing van de

Voorste en Achterste Stroom, is een vuurstenen schaaf gevonden die tot deze

jager-verzamelaarsgemeenschap zou kunnen behoren. Verder komen in het onder-

zoeksgebied nog diverse vuursteenvindplaatsen voor die niet nauwkeurig te date-

ren zijn (ARCHIS-waarnemingsnrs. 48661, 105304, 105307, 50900, 105310,

105325 en 105332). Aangezien de vindplaatsen in de buurt van een natte laagte

liggen en dergelijke locaties zeer geschikt zijn voor jager-verzamelaars, is het

niet uit te sluiten dat een aantal van de vindplaatsen uit het Mesolithicum

dateert.

Neolithicum

De introductie van de landbouw

Met de introductie van de landbouw (meer specifiek de akkerbouw) stelde de

mens geleidelijk andere eisen aan de landschappelijke omgeving. De locatiekeuze

[2 4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 2. Kampement van jager-verzamelaars uit de Midden Steentijd (uit Bloemers e.a., 1981).

Page 29: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

werd steeds meer bepaald door de mate waarin gronden geschikt waren als akke-

rareaal. Door middel van vuurstenen bijlen werden bomen gekapt en ontstonden

open terreinen (akkers) met grassen en kruidachtigen. Belangrijk voor de veran-

deringen van het landschap is dat vanaf het Neolithicum de houding van de

mens tegenover de natuur geleidelijk verschoof: voor het eerst wordt zijn leef-

omgeving modeleerbaar.

De neolithisering was een complex proces, waarbij lange tijd sprake was van het

naast elkaar bestaan van jagers- en landbouwgemeenschappen. Het proces vond

niet overal tegelijkertijd plaats in Nederland. Voor de zandgronden van Zuid-

Nederland lijkt het zelfs waarschijnlijk dat de eerste (omvangrijke vorm van)

landbouw pas in het Laat Neolithicum op gang komt. Naast de hoger gelegen

delen van het landschap werden ook nog steeds de laaggelegen zones benut door

deze samenlevingen. Dergelijke gebieden leenden zich bij uitstek voor speciale

activiteiten, zoals jagen en vissen.

Het onderzoeksgebied is zeker bewoond geweest in het Neolithicum. Hierop wijst

de vondst van een vuurstenen bijlfragment (ARCHIS-waarnemingsnr. 14193), een

vuurstenen pijlpunt (ARCHIS-waarnemingsnr. 200020) en een vuurstenen mes

(ARCHIS-waarnemingsnr. 31239). Ook andere vindplaatsen uit de Steentijd date-

ren mogelijk in het Neolithicum (ARCHIS-waarnemingsnrs. 48661, 105304,

105307, 50900, 105310, 105325 en 105332).

De Brons- en IJzertijd

Van steen naar metaal

Vanaf de Bronstijd nam het areaal landbouwgrond maar ook de veeteelt gelei-

delijk toe. Als gevolg van beweiding van gekapte bosgronden, waardoor jonge

zaailingen zich niet konden ontwikkelen ontstonden mogelijk al de eerste heide-

velden.

Door een sterke bevolkingstoename in de IJzertijd nam de uitbreiding van het

areaal landbouwgrond steeds verder toe wat ten koste ging van het areaal eiken-

berkenbos. In het dal van de Essche Stroom waren waarschijnlijk nog elzenbos-

sen aanwezig. De veengroei in de laaggelegen delen van het landschap bereikte

vermoedelijk in de IJzertijd zijn maximale omvang; door de ontbossingen trad

vanaf dan een versnelde afvoer op van het oppervlaktewater. Door het intensieve

gebruik als akkerland en het tekort aan mest raakten ook de vruchtbare bodems

op den duur uitgeput. De uitgeputte gronden werden achtergelaten en nieuwe

akkers werden aangelegd. Vanaf de Late Bronstijd en IJzertijd ontstond hierdoor

een landbouwsysteem dat noodzakelijkerwijs gebruik moest maken van een rela-

tief groot landbouwareaal (Fokkens & Roymans, 1991). De nederzettingen verhuisden

mee naar het nieuwe akkerareaal, waardoor wordt gesproken van ‘zwervende

erven’ in de directe nabijheid van het gemeenschappelijk graf- of urnenveld. Uit

divers onderzoek blijkt dan ook dat de bewoning in de IJzertijd werd gekenmerkt

door verspreid in het landschap liggende boerderijen (figuur 3; Gerritsen, 2001).

Na verloop van tijd trad er een natuurlijk herstel op van de eerder beakkerde

gronden en konden deze opnieuw in gebruik worden genomen. In deze perioden

[2 5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 30: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

ontstonden hierdoor grote akkerarealen (‘Celtic fields’) die doorgaans vele hecta-

ren omvatten (figuur 4). Voorwaarde voor een dergelijk landbouwsysteem is de

aanwezigheid van grote en aaneengesloten vruchtbare plateaus die een dergelijk

zwervend systeem toelieten. In het onderzoeksgebied en omgeving bevinden zich

de vindplaatsen uit de IJzertijd dan ook voornamelijk op de oude akkerlanden

rondom de dorpskernen. Een zeer mooi voorbeeld hiervan zijn de Belversche

akkers (AMK-terrein 4176). De Belversche akkers liggen in feite op een groot

‘droogte-eiland’ waar zich vruchtbare moderpodzolen hebben gevormd.

[2 6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 3. Reconstructie

van een boerenerf uit

de IJzertijd (uit

Bloemers e.a., 1981).

Figuur 4. Akkersysteem uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a., 1981).

Page 31: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

4.2.3 Romeinse tijd

Vlak voor onze jaartelling vestigden de Romeinen hun gezag in Nederland. Hier-

mee begint een periode waar zowel archeologische als geschreven bronnen voor-

handen zijn. De samenleving in de Romeinse tijd had meer weg van onze huidige

samenleving namelijk een doorgedreven, rationele organisatie en een oplevende

handel. Er ontstond een uitgebreid wegennet met steden waar zich de handel en

de nijverheid concentreerde. Op het platteland concentreerde de bewoning zich

in kleine gehuchten die vaak aan de rand van de uitgestrekte akkerarealen lagen.

In tegenstelling tot de voorgaande periodes treedt er nu zelfs massaproductie

op. Het landschap kwam meer een meer ten dienste van de mens te staan, het-

geen leidde tot een sterke afname van het bosbestand (Tack e.a., 1993).

Romeinse herenboeren

Ook in de Romeinse tijd was de landbouw de basis van het bestaan. In de

Romeinse tijd werd zeer doelmatiger met het landschap omgegaan. Het land-

schap stond grotendeels ten dienste van de mens, hetgeen leidde tot een grote

teruggang in het bosbestand. Op de akkers werd tarwe, spelt, emmer en gerst

verbouwd. Het vee werd waarschijnlijk geweid in de graslanden die in de beekda-

len lagen. Het belang van de beekdalen wordt in de Romeinse tijd geaccentueerd

door het voorkomen van Romeinse villa’s. Tegenwoordig betekent het woord villa

een luxueus woonhuis, maar in de Romeinse tijd bedoelde men er een grote

boerderij mee (figuur 5). De villabewoners waren in feite de Gallo-Romeinse

herenboeren. De landbouwproducten waren voor een groot deel bestemd voor de

grote vestigingen langs de Rijn en de grote steden. De archeoloog Van der Hurk

stelt dat er waarschijnlijk 2 villa’s hebben gelegen nabij Esch (Van den Hurk,

1984). Deze lagen aan weerszijden van de Essche Stroom. Eén van deze villa’s,

[2 7 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 5.

Reconstructietekening

van een Romeinse villa.

Page 32: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

behorende bij het grafveld van Hoogkeiteren (ARCHIS-waarnemingsnr. 31241),

lag nabij Zwanenburg (AMK-terrein 4173). Hier werd een grote hoeveelheden

dakpanfragmenten gevonden die mogelijk wijst op de aanwezigheid van een villa.

De ligging van de tweede villa is gebaseerd op vele bijzondere grafvondsten uit

de Romeinse tijd die op de rand van de bebouwde kom van Esch zijn gedaan. Het

villacomplex behorend bij het rijke grafveld is nog niet bekend. Vermoedelijk lag

deze in het centrum van Esch.

Halder, Een Romeinse handelsnederzetting?

De handel was een belangrijke bezigheid in het Romeinse Rijk. Naast voedsel en

gebruiksvoorwerpen groeide door de toenemende welvaart ook de vraag naar uit-

heemse luxeproducten zoals kwaliteitsaardewerk en voorwerpen van glas.

Halder is mogelijk een Romeinse handelsnederzetting (AMK-terrein 4573). Halder

ligt op een zandrug nabij de samenvloeiing van de Dommel en de Essche stroom.

Bij graafwerkzaamheden in het centrum van Halder zijn diverse vondsten aange-

troffen die getuigen van een zeer intensieve bewoning in de Romeinse tijd.

Naast het voorkomen van diverse waterputten zijn er diverse aanwijzingen voor

de productie van aardewerk (kleiputten, pottebakkersovens: zie figuur 6) en ijzer

(slakken). Ook de naam van één van de pottenbakkers is bekend: Adiutor. Hij

had zelfs relaties met aardewerkcentra in Noord-Gallië. Uit deze ambachtelijke

vondsten wordt duidelijk dat er te Halder een nederzetting lag die niet alleen op

landbouw was georiënteerd, maar waar handel een belangrijke rol speelde.

Uit de beekdalen komt ook soms zeer rijk en eigenaardig materiaal. Zo is uit het

dal van de Essche Stroom een ‘muntschat’ uit de Romeinse tijd bekend (ARCHIS-

waarnemingsnr. 14004). De vondsten kunnen moeilijk als afval bestempeld wor-

den. Mogelijk zijn ze in een onveilige periode aan de bodem toevertrouwd met

de bedoeling om ze later terug op te pikken. Ook een offer aan de Essche Stroom

(rituele depositie) is niet uit te sluiten.

[2 8 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 6.

Reconstructietekening

van de pottenbakkers-

oven bij Halder (uit

Bloemers e.a., 1981).

Page 33: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Het Romeinse cultuurlandschap in verval

In de loop van de 3e eeuw na Chr. werden de inheemse nederzettingen uit de

Romeinse tijd verlaten, zoals praktisch overal op de Brabantse zandgronden.

Helaas weten archeologen nog steeds niet wat daarvoor de oorzaken zijn; mis-

schien daalde de bevolking door een combinatie van toenemende onveiligheid

(‘Germaneninvallen’) en bodemuitputting. Hoe het ook zij, het landschap werd

voor zeker 3 tot 4 eeuwen overgelaten aan de natuur, zodat delen van de dek-

zandrug weer bebost raakten. Enkele eeuwen heeft de Romeinse bewoning in het

stroomgebied van de Essche Stroom geduurd. Na het wegvallen van het Romeinse

gezag zijn de Romeinse nederzetting verlaten. De huizen en boerderijen waren in

korte tijd geheel verdwenen. Het verlaten Romeinse cultuurlandschap raakte

langzaam overwoekerd door bos.

4.2.4 De Middeleeuwen (450-1500 na Chr.)

Het ontstaan van de huidige dorpen en steden

Na de val van het Romeinse Rijk trad in eerste instantie een belangrijke bevol-

kingsafname op. Volgens Theuws (1988) is het gebied vanuit de Maaskant gelei-

delijk terug bevolkt. Op de hogere dekzandgronden aan de rand van de Essche

Stroom ontstonden dorpen en gehuchten waarvan er vele nu nog bestaan. Esch

wordt al vermeldt in de 8e eeuw. In 773 schenkt een zekere Nebelung goederen

in de villa ‘Hesc’ aan de abdij van St. Willibrord in Echternach (Luxemburg). De

schenking omvatte 4 hoeven, land, woningen, velden, weiden, graslanden, bos-

sen, staand en stromend water en de horige boeren. Het is opvallend dat een

van de Echternachtse rechten in Esch op de Kollenberg liggen (De Bont, 1989).

Op deze plaats is ook een rijke vindplaats uit de Romeinse tijd vastgesteld. Het

middeleeuwse Esch is ontstaan op een hoge oeverwal ten oosten van de Essche

Stroom. De plaats is waarschijnlijk niet willekeurig gekozen, maar ligt nabij een

oude beekovergang. De oude kern nabij de kerk heeft zich later parallel aan de

Essche Stroom uitgebreid waardoor een min of meer lineaire nederzetting ont-

stond.

Verder ontstonden vroeg-middeleeuwse nederzettingen op de Belversche akkers

en bij de Oude Toren te Haaren.

De 11e-13e eeuw vormden in heel Europa een periode van economische expansie.

De bevolkingsgroei en agrarische hoogconjunctuur leidden overal tot ontginnin-

gen. Vanuit de oudere nederzettingen werden nieuwe nederzettingen op de zand-

gronden gesticht.

Tevens werden door de grote en kleine heren op strategische plaatsen steden

gesticht. In 1185 verleende hertog Hendrik I van Brabant stadsrechten aan Den

Bosch. Deze handelsnederzetting lag strategisch op een zandige verhoging

temidden van moerassige gronden nabij de samenkomst van de Dommel en de

Aa.

Vanwege de gunstige ligging aan de Voorste Stroom werd in 1213 (of 1230) de

van oorsprong agrarische nederzetting Oost-Tilburg aangewezen als het bestuur-

lijk centrum van het westelijke kwartier van de Meierij van Den Bosch. De Hertog

van Brabant vormde er een nieuwe marktplaats (De Lind), pal ten oosten van het

[2 9 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 34: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

bestaande kerkdorp Oost-Tilburg (rondom het huidige Kerkplein). De marktplaats

en het kerkdorp smolten spoedig samen tot de relatief grote plaats Oisterwijk,

dat in 1230 stadsrechten kreeg.

Uitbreiding van het landbouwareaal

Landbouw was in de Vroege Middeleeuwen veruit de belangrijkste economische

activiteit. Hoewel de oudste cultuurlanden moeilijk aan te wijzen zijn, wordt

veelal aangenomen dat ze gezocht moeten worden op de vruchtbare moderpodzol-

gronden (Theuws, 1988). Vermoedelijk kenmerkte het landbouwsysteem zich in

de Vroege Middeleeuwen door een weide-braakstelsel (Vervloet, 1986). Hierbij

fungeerden de percelen binnen het akkerlandcomplex afwisselend als akker en

weiland. Omdat de akkers nog niet (op grote schaal) bemest werden, raakte de

bodem geleidelijk uitgeput bij langdurig gebruik. Door een perceel tijdelijk als

weiland in gebruik te nemen, kreeg de bodemvruchtbaarheid de kans zich weer te

herstellen. Alhoewel vanaf de Karolingische tijd het landbouwareaal voortdurend

uitgebreid werd, hadden de meeste hoeven slechts een klein akkerareaal ter

beschikking. Kenmerkend voor deze periode is de sterke uitbreiding van het

akkerareaal. Binnen het studiegebied is het akkerareaal uit de Late Middeleeuwen

globaal te lokaliseren door middel van akkertoponiemen. De uitbreiding van de

landbouwgronden hing nauw samen met een forse toename van de bevolking en

het ontstaan en groei van de steden (Vervloet, 1986). In de loop van de Late

Middeleeuwen is de trend dat het platteland zich meer en meer ging richten op

de stad. Voor de nederzettingen langs de Essche Stroom was vooral Den Bosch

belangrijk. Door het ontstaan van de geldeconomie gingen boeren zich geleide-

lijk specialiseren in de teelt van handelsgewassen zoals broodgraan (rogge), vlas

voor de linnenweverijen, gerst en hop voor de bierbrouwerijen en het houden

van schapen voor de lakennijverheid (Bieleman, 1992). De nieuwe ontginningen

vonden waarschijnlijk plaats langs oude. Depressies werden gedempt en akkerare-

alen werden uitgebreid richting het beekdal. Dit leidde onder meer tot een con-

centratie van aaneengesloten akkerlanden in open akkercomplexen. Deze akker-

complexen zijn vooral te vinden rond de oude bewoningskernen van Belveren,

Esch en Halder. Naast open akkercomplexen werden vanaf de Late Middeleeuwen

ook de kleinere en meer geïsoleerd gelegen, hoge vruchtbare gronden ontgonnen.

Deze zogenaamde kamp-ontginningen liggen op enige afstand van de oudste

akkerarealen. De hoeve lag tegen het nieuwe akkerareaal aan. De kampontginnin-

gen konden uitgroeien tot buurtschappen (zoals Luissel, Uilenbroek, Tongeren,

Nergenea en Hal). De kampen waren in de regel omgeven door een haag of hout-

wal, waarbij de begroeiing vaak bestond uit geriefhout.

De rol van het beekdalgronden voor het middeleeuwse landbouwbedrijf

Er zijn in het verleden grote inspanningen gedaan om het beekdal van de Essche

Stroom in te richten voor het gebruik als hooiland en weidegebied. Het beekdal

werd verdeeld in kleine, perceeltjes die vaak zijn afgebakend door kleine slootjes

met daarlangs een netwerk van hagen of elzen- of wilgensingels (zogenaamde

beemden). Deze omheiningen dienden zowel als veekering maar ook als hout-

leverancier.

[3 0 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 35: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

De inspanningen om de beekdalgronden om te zetten in hooi- en graslanden zijn

te begrijpen als men beseft hoe belangrijk de graslanden waren voor het land-

bouwbedrijf. Door het gebruik van de beekdalgronden kreeg de boer meer hooi-

land (wintervoer) tot zijn beschikking. De hoeveelheid wintervoer bepaalde hoe-

veel vee in de winter doorgehouden kon worden. Hierdoor werd de hoeveelheid

mest bepaald waarover een boer kon beschikken en daardoor de groeikracht van

het akkerareaal.

Een ideale ligging voor de boerderijen was op de overgang van de akkerlanden

en de hooi- en weilanden. Deze ‘grensligging’ kwam voort aan de eisen die het

gemengde landbouwbedrijf stelde. Tussen de boerderij en het bouwland vond veel

vervoer van goederen plaats: mest, plaggen, oogst. Het was bijgevolg zeer gun-

stig om de bouwlanden kort bij de boerderij te hebben. Het vee had anderzijds

weidegrond nodig. Bij gebrek aan goede graslanden dienden de gemeenschappe-

lijke heidegebieden als extensief weidegebied. Doordat de boerderijen tussen het

akkerland en weidegebied lagen, kon het vee niet op de akkerarealen terecht

komen (Renes 1999). Op de Belversche akkers is de verschuiving van de bewo-

ning naar de overgang van de dekzandrug en het beekdal van de Essche Stroom

nog goed herkenbaar.

De ‘woeste’ gronden

Grote delen van het landschap waren minder geschikt voor permanent akker- of

grasland en behoorde tot de zogenaamde woeste gronden. Woeste gronden die

over het algemeen bestaan uit bossen, heide, moerassen en vennen, werden van-

af de Late Middeleeuwen gemeenschappelijk gebruikt door de omliggende dorpen

(de ‘ghemeynte’ of ‘vroenten’).

De hertog van Brabant gaf, door geldgebrek gedwongen, vanaf circa 1300,

gebruiksrechten op de heide uit. In 1301 werden gemene gronden door de

Brabantse Hertog verkocht aan de inwoners van Esch(de Bont, 1989). Deze

Essche Gemeint lag ongeveer tussen de Helvoirtse dijk ( de huidige Rijksweg),

Wargasthuizen onder Vught, Boxtel en Haaren. In de oorkonde is sprake van wil-

dernis genaamd Craaijenbroek, Aschbroek, Spankert en Coie en Dulselt. In 1309

verkocht hertog Jan II van Brabant gemene gronden ‘aan de (vrije) mannen van

Haaren bij Oisterwijk’. Zij betaalden daarvoor tweehonderd pond (zilver) ineens

en vervolgens het vaste bedrag van vijf pond per jaar. Bij benadering lag dit uit-

gestrekt gebied tussen de Loonse en Drunense Duinen en de Essche Stroom, met

in het westen nog delen van Udenhout en Laag Heukelom aan de Voorste Stroom

en in het oosten tot bij Esch (de Esschevoort).

De woeste gronden waren zeer belangrijk voor het dagelijks leven (Renes, 1999).

Er werd geriefhout gehakt en er werden bijen gehouden. In de natte broekge-

bieden werd turf gestoken. Voor de boerenbevolking was het vruchtgebruik van

de onontgonnen gronden van groot economisch belang. Ze werden gebruikt als

extensieve weidegrond voor schapen en runderen. Verder leverden ze een grote

hoeveelheid plaggen die werden gebruikt om mest mee aan te maken (Renes,

1999).

[3 1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 36: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Reglementen op de gemeijnth

Hoewel de term woeste grond het tegendeel doet vermoeden, werd bijzondere

aandacht en zorg besteed aan deze gronden. Op de meeste gemeijnten waren

diverse regels van kracht die werden vastgelegd in een zogenaamd ‘banregle-

ment’. Veelal werd een schutter (ook vorser en later veldwachter) aangesteld die

toezicht hield. Hij zorgde er onder andere voor dat niet-gerechtigden geen

gebruik maakten van de gemeynt, dat er geen buitendorps vee kwam weiden en

dat er geen turf werd gestoken op plaatsen en in tijden dat dit verboden was.

Bij overtreding nam hij het vee in beslag of liet hij de ten onrechte gestoken

turf afvoeren naar het dorp. Het vee kon door de eigenaar tegen betaling van

een boete worden terug verkregen of werd door de schutter verkocht. Ondanks

deze reglementen traden regelmatig conflicten op. De stadhouder van Oisterwijk

had al in 1715 Adriaan Adriaens van de Pas en nog 2 anderen aangehouden die

met karren turf uit het Belverense ven waren gekomen. Op 4 juli 1716 hield de

stadhouder van Oisterwijk weer iemand aan met een kar vol turf :

“Waar comt gij met die turf vandaen?”

“Dat bruyt u niet.”

“Comt gij van Haeren?”

“Jae”

“Waer wilt gij met dien turff naer toe?”

“Dat sceert u niet.”

“Gaet gij hem niet verkcoopen? Als gij hem vercoopen wilt, dan zal ik het

peert met de car hier houden.”

En hij nam paard en kar in beslag.

De opkomst van de adel

Met het afnemen van het centrale gezag in de 10e eeuw kregen locale heersers,

de grootgrondbezitters, mogelijkheden tot machtsontplooiing. De kapitaalkrachti-

ge heren bouwden veelal een versterking die niet alleen verdedigbaar was, maar

daarnaast ook mogelijkheden bood om de economische basis, namelijk de land-

bouw, op te bouwen. Naast de verdedigende functie leverde de versterking een

belangrijke bijdrage aan de status en macht van haar bewoners.

Kasteel Nemelaer wordt al in 1304 vermeld. Volgens de legende heeft het kasteel

Nemelaer zijn naam gekregen na een kaartspel op het kasteel. De baron had al

zoveel verspeeld dat hij zei noemhetmaar. En daar heeft de naam Nemerlaer mee

te maken. De inzet was het kasteel en daarom heeft het de naam gekregen

neemhetmaar, Nemerlaer. Het is echter meer waarschijnlijk dat de naam is afge-

leid van de Amer, het waterloopje dat nu de Achterste Stroom heet en oorspron-

kelijk nabij het kasteel samenvloeide met de Voorste Stroom. De uitgang -laar

duidt op een bosachtig moerassig terrein (Smulders, 1950).

Adel langs de Essche Stroom

Vermogende en adellijke Bosschenaren hadden al aan het einde van de Middel-

eeuwen belangstelling voor Esch. Zij kochten er grond en bouwden er omgrachte

huizen. Zo schrijft Jacob van Oudenhoven in 1649 over de Meijerij: ‘seer vermae-

ckelijck voor de edelen om te wonen dewyle dat het hier hoogh ende droogh

[3 2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 37: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

landt is daer men altijds wegh kan ende geeft de Meyerye oock al mede syn wilt,

gevoghelte ende bequaemheyt om te jagen ende te vissen, dat Edelen al mede

aanlokt’ (Jacob van Oudenhoven 1649 &1670).

Er hebben maar liefst 8 versterkte huizen gelegen bij Esch. Hun economische

basis werden hoofdzakelijk gevormd door inkomsten uit de landbouw en visserij.

Voor een gedetailleerde beschrijving van de omgrachte huizen wordt verwezen

naar § 5.4.7.

4.2.5 De Nieuwe tijd (1500 na Chr. tot heden)

‘Rijzende akkers’

In de Middeleeuwen kenmerkte het landbouwsysteem zich nog in eerste instantie

door een weide-braakstelsel. Hierbij fungeerden de percelen binnen het akker-

landcomplex afwisselend als akker en weiland. Vanaf het einde van de Late

Middeleeuwen tot aan de introductie van het kunstmest (einde 19e - begin 20e

eeuw) werd naast de uitbreiding van het akkerareaal de landbouwproductie ver-

groot door een intensivering van bemesting. Hierdoor konden de akkers jaarlijks

benut worden en hoefden ze niet meer braak te liggen. Humusrijk materiaal

(zoals bosstrooisel, heide- en/of grasplaggen) werd gebruikt om de (vloeibare en

vaste) dierlijke mest van het opgestalde vee te binden. Dit mengsel (stalmest,

plaggen/ strooisel) werd vervolgens op de akker gebracht. Op deze manier kon de

bodemvruchtbaarheid van het akkerareaal beter op peil worden gehouden. Omdat

het humusrijke materiaal behalve organisch afval ook veel minerale bestanddelen

(zand en of klei, afkomstig van de plaggen) bevatte, kon ten gevolge van

eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke humushoudende bovenlaag ont-

staan: een zogenaamd esdek.

De productieverhoging veroorzaakte een grotere behoefte aan mest. Hiervoor was

een grote veestapel nodig. Omdat steeds meer vee in het bos werd geweid en er

ook op grote schaal plaggen en bosstrooisel gewonnen werd, degradeerde het

nog aanwezige bos zo sterk, dat het geleidelijk verdween en er zeer uitgestrekte

heidevelden ontstonden. Dat het vruchtgebruik van deze heidevelden voor de

boerenbevolking van groot economisch belang was, wordt door Jacob van

Oudenhoven in 1670 als volgt omschreven: “de woeste heijden sijn mede wel

schrael ende magher maer geven noch eenighe nutticheijdt voor de inwoonders.

Sij weijden daer op haere schapen ende halen hare beijen daer mede haer voet-

sel. De vlagghen die sij daer van halen ghebruijcken sij ten deele tot haren

brandt ende ten deele om daer magher landt mede vet te maecken als het tot

assen verbrandt of tot messe verrot is... De Ingeseetenen leven hier gantsch

armlijckl ende zijn evenwel wercksaem I ende doorgaens gesondt en de stercke

luydenl ende komen veel tot een seer hooghen Ouderdom. De meeste men ichte

geneert sich met Landtbouwen I oock eenighe met de Schapen te hoeden die

hier om de goede ghelegentheydt van de heyden veel syn .... “ (Jacob van

Oudenhoven 1649 &1670).

Tot voor kort werd aan het systeem van esvorming voornamelijk een laat-middel-

eeuwse datering toegeschreven. Uit recent onderzoek blijkt echter dat het groot-

[3 3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 38: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

ste deel van de essen voornamelijk gevormd moet zijn in de 16e t/m 19e eeuw

(Dirkx e.a., 1991). In de nattere gebieden zoals de beekdalen zijn essen ont-

staan in een korte periode. In tegenstelling tot de oude esgronden hebben deze

snelle ophogingen waarschijnlijk voornamelijk een verbetering van de (grond-

)waterhuishouding tot doel gehad. De jonge essen zijn vooral aangelegd in de

nattere delen van het gebied, waar de hogere grondwaterstand een belangrijke

beperkende factor was voor het aanleggen van akkers.

Landgoederen langs de Essche Stroom

In het begin van de 19 e eeuw hadden vermogende Bosschenaren belangstelling

voor het landelijke gebied. Zij kochten er grond en bouwden statige huizen De

gronden eromheen werden ingericht na de laatste tuinmode (Renes, 1994). In de

directe omgeving van het huis werd gestreefd naar een grote afwisseling in het

bomenbestand. Exotische bomen als sequoia’s waren in die tijd populair. Verder

van het huis werd gemengd loofbos, met veel eik en beuk aangelegd. Het loofbos

werd afgewisseld door open stukken. Om het landgoed enigszins rendabel te

maken, werden op omringende heidegrond, buiten het eigenlijke landgoed, pro-

ductiebos (naaldhout) aangelegd. Bij de inrichting van productiebossen werd

naar een compromis gezocht tussen productie en esthetiek door de aanleg van

lanen en sterrenbossen. In de zomer fungeerde het landgoed als zomerverblijf. In

de winter woonden zij in de stad. De landschapgoederen in het onderzoeksgebied

die zijn ontstaan bij een al reeds bestaand kasteel of adellijk huis zijn het land-

goed Nemelaer en Bleijendijk. De aanleg van de Steenweg Den Bosch richting

Eindhoven heeft de ontwikkeling van landgoederen bij Esch gestimuleerd

(Eikenhorst en Beukenhorst).

De inpact van kunstmest en prikkeldraad op het landschap

Aan het einde van de 19e en in de eerste helft van de 20e eeuw werd de balans

tussen de cultuurgronden en de woeste gronden geheel verstoord. Met name de

uitvinding van kunstmest zorgde voor drastische veranderingen in het landschap.

Door de toepassing van kunstmest was de natuurlijke bodemvruchtbaarheid niet

langer een beperkende factor. De woeste gronden verloren hun functie: plaggen-

bemesting en extensieve graaslanden waren niet langer noodzakelijk. Deze perio-

de kenmerkte zich door een enorme ontginningsijver. Veel heidevelden werden

vanaf 1880 in cultuur gebracht. Daarnaast heeft de invoering van het prikkel-

draad een enorme invloed gehad op het landschap: houtwallen verloren hun

functie als veekering en zijn op grote schaal gerooid.

Verder vonden in de tweede helft van de 20e eeuw andere geleidelijke, groot-

schalige en planmatige veranderingen plaats. De geleidelijke veranderingen wer-

den uitgevoerd door particulieren die voortdurend kleine ingrepen uitvoerden:

het rooien van een houtwal, egalisatie van een dekzandkop en dergelijke.

Daarnaast werden van hoger hand wegen aangelegd, akkerranden rechtgetrokken,

nieuwe sloten aangelegd, terreinen geëgaliseerd en houtwallen gerooid.

De nekslag werd na de Tweede Wereldoorlog toegediend. De gevolgen van 5 jaar

bezetting door de Duitsers brachten de problematische situatie van veel klein-

schalige boerenbedrijven en de achterstand van de Nederlandse landbouw aan

[3 4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 39: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

het licht (Andela, 2000). In vergelijking met andere landen lag hier het produc-

tieniveau laag. Nederland was niet in staat geweest om gedurende de oorlogsja-

ren haar eigen bevolking voldoende te voeden. Structurele hervormingen werden

na de Tweede Wereldoorlog doorgevoerd. Productieverhoging, kostprijsverlaging

en intensivering van de landbouw waren de kernpunten van het landbouwbeleid

van de overheid. Daarnaast werd uit sociale overwegingen het landbouwbeleid

gekoppeld aan het veiligstellen van de inkomensposities van de boeren door een

subsidiesysteem voor landbouwproducten in de vorm van maximum- en minimum-

prijzen.

De instrumenten om de doelstellingen te realiseren waren - naast onderwijs en

voorlichting - de ruilverkavelingen. Veel aanvragen kwamen van de zuidelijke

zandgronden, waar kleine, versnipperde verkavelingen de rationele landbouw

belemmerden. Door ruilverkaveling kon een doelmatiger verdeling van de gronden

worden verkregen. De ruilverkavelingen gingen gepaard met cultuurtechnische

werken met het doel het rendement per hectare te vergroten. Ook de beekdal van

de Essche Stroom ontsnapten niet aan de ruilverkavelingswerken. Om de beekdal-

gronden te optimaliseren voor landbouwkundig gebruik, is de Essche Stroom

gekanaliseerd, verder verbreed en uitgediept. De verschillen tussen droog en nat

zijn hierdoor genivelleerd. Na de ruilverkavelingswerken is in het beekdal zelfs

akkerbouw mogelijk en onderscheidt het landgebruik in de beekdalen zich nauwe-

lijks van dat op de (dekzand-)plateaus. Tevens zijn de beemden in het beekdal

herverkaveld tot grote aaneengesloten percelen. Het Brabantse zandgebied heeft

zich hierdoor ontwikkeld tot een agrarisch productielandschap met een indus-

trieel karakter (Van der Heijden e.a., 2003).

4.2.6 Het collectieve geheugen van het landschap

In het dal van de Essche Stroom bevinden zich fysieke relicten die getuigen van

een rijke bewoningsgeschiedenis. Daarnaast kleven aan een landschap zowel per-

soonlijke als collectieve herinneringen. Het geheel aan plaatsen en de hieraan

gekoppelde beelden vormt het decor van onze geschiedenis. Daarmee vormt het

landschap een deel van onze identiteit, van ieder persoonlijk en van ons

gezamenlijk. Enkele verhalen die direct of indirect gekoppeld zijn aan het beek-

dal van de Essche Stroom zijn in deze paragraaf kort samengevat. Voor de plaats

waar de sage/vertelling is gesitueerd, wordt verwezen naar kaartbijlage 2 of 3.

Sagen (sage/vertelling nr. 1)

Over het kasteel Nemelaer deden diverse legendes de ronde. Zo zou de heer van

Nemerlaer in Frankrijk een meisje hebben getrouwd. Zij wilde bij hem weggaan,

maar dat kon niet omdat hij haar had opgesloten in een galerij. Daarom zit er

smeedijzer om het kasteel van Haaren. Het meisje had heimwee en heeft

uiteindelijk zelfmoord gepleegd. Om klokslag twaalf uur spookt ze nog steeds

rond in het kasteel.

Handelstroom door Esch valt stil (sage/vertelling nrs. 2 en 3)

De Essche Stroom speelde een belangrijke rol in het handelsverkeer. Zo blijkt uit

een kaart uit de 17e eeuw van Bleau dat de stroom zelfs bij laag water nog tot

[3 5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 40: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Haaren bevaarbaar was. Ondanks het feit dat de Essche Stroom druk bevaren was,

vond de meeste handel plaats via de landwegen. Alhoewel de meeste wegen in

en nabij het dal van de Essche Stroom dienden om de desbetreffende akkers of

graslanden te bereiken, hadden enkelen een belangrijkere functie, namelijk als

handelsweg naar Oisterwijk en Den Bosch. Door Esch liep zeker een handelroute

van Den Bosch naar Luik, Aken en Maastricht. Het handelsvervoer via de wegen

verliep zeker niet probleemloos. Alhoewel strikte richtlijnen voor het onderhoud

van de bruggen en wegen vastlagen, waren de wegen in slechte staat. Ze hadden

diepe geulen waar de paarden met moeite de volgeladen karren doorheen sleur-

den.

Vooral in winterperiodes konden de wegen en met name de lagere delen zeer

gevaarlijk zijn. In 1740 zijn Boxtel en Esch door het wegspoelen van de bruggen

bijna 4 maanden afgesneden geweest van alle passage. De inwoners die zich

bezighielden met het verhuren van voorspanpaarden, het houden van logement

en herberg, waren hierdoor lang werkloos en mede door het stijgen der prijzen

zijn velen tot armoede vervallen. In hetzelfde jaar dreigde het bestuur van het

prinsdom Luik de verbinding naar de noordelijke Nederlanden vanaf Luikgestel

om te leiden naar Breda vanwege de slechte staat van de wegen naar ‘s-

Hertogenbosch.

Ongevallen aan de Essche Stroom

De grote ontbossing van het landschap vanaf de Late Middeleeuwen heeft ook

zijn gevolgen gehad voor de Essche Stroom. Bomen houden immers water voor

langere tijd vast waardoor hevige, langdurige regenval niet direct leidt tot over-

stromingen. Door het ontboste landschap stroomde het water veel sneller naar de

rivieren waardoor er veel meer piekdebieten en bijgevolg overstromingen ont-

stonden. Voor mensen die nu langs de Essche Stroom wandelen of fietsen is het

zeer moeilijk voor te stellen dat deze beek vooral in de wintermaanden kon

transformeren in een brede, verraderlijke stroom. Onderstaande verhalen getuigen

hiervan.

Donderdag 28 februari 1737: Ongeval aan de lage brug te Esch (sage/vertelling nr.

2)

Donderdagavond 28 februari 1737 is vanuit ’s Hertogenbosch een kar bespannen

met 7 paarden en geladen met goederen, waaronder kandijsuiker op weg naar

Luik. Tussen zeven en acht uur in de avond bereikten de voerlui de Lage Brugge

in Esch, waar ze overvallen worden door een sterke stormwind met hagel, donder

en bliksem. De lucht was zo donker dat de voerlui nauwelijks de paarden voor de

kar konden zien. Toen de kar op het derde of middelste gebinte van de brug

gekomen was, is deze in de stroom gestort. Het achterste paard is verdronken.

Ondanks vele hulp van omwonenden, is het pas de volgende dag gelukt om de

kar uit het water te trekken (naar Esch, R.38 fol 4.).

Woensdag 7 januari 1931: Broodventer verdronken aan de weibrug tussen Boxtel en

[3 6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 41: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Haaren (sage/vertelling nr. 4)

Sjef, een opgeruimde en goedlachse kerel van

24 jaar, werkt thuis bij zijn vader in Haaren

als broodventer. Op 7 januari 1931, de dag na

Driekoningen, vertrekt Sjef van Beckhoven

voor zijn vaste bestelroute. Mogelijk wijkt Sjef

door de hoge waterstand van de Essche Stroom

af van zijn vaste route. In plaats van zijn

klanten in Boxtel te bezoeken via de Belverse

brug, begint hij nu zijn rit op de Belversedijk.

Door gebruik te maken van de zogenaamde

weibrug tussen Boxtel en Haaren hoopt hij

een flink stuk af te snijden. De boeren in

Luissel waarschuwen Sjef nog dat door de

hoge waterstand de brug zonder leuningen,

die zelfs in de zomer slecht is, niet te zien is.

Laat in de avond, komen klanten uit de

Belversestraat naar de winkel om brood te

halen omdat ‘Sjef nog niet geweest is’. Dan

dringt het besef door dat er iets ver-

schrikkelijks gebeurt is en er wordt groot

alarm geslagen. Dezelfde avond en nacht wor-

den broden, bakkersartikelen en Sjefs jas teruggevonden. De volgende morgen

wordt het dode paard en rijtuig uit het water gehaald. Na 3 dagen dreggen en

zoeken is Sjef nog niet opgespoord. Als Sjef van Dinter en Jan Heesteers, een

goede vriend van Sjef van Bechhoven, met een roeiboot aan het zoeken zijn,

komt het lijk plots bovendrijven. Jan schrikt zo erg dat hij overboord valt en zelf

ternauwernood aan de verdrinkingsdood ontsnapt. Onder grote belangstelling

wordt de jonge broodventer op maandag 12 januari 1931 begraven (figuur 7).

Wat zich die woensdagmiddag precies heeft afgespeeld op de weibrug, zal nie-

mand ooit achterhalen. Waarschijnlijk is Sjef met zijn gespan een eind op de

brug gekomen maar is het paard en het rijtuig van de brug gevallen toen er een

wiel afreed. Om het paard te redden, is Sjef vermoedelijk mee gaan trekken.

Hierbij heeft hij een misstap begaan en is hij in verraderlijke vloed beland waar

hij na een eenzame doodstrijd verdronken is.

Koninklijk potig bier aan de Essche Stroom (sage/vertelling nr. 5)

Rond 1900 bevond zich langs de oude provinciale weg, net over de Essche

Stroom, de Koninklijke Halsche Stoombierbrouwerij en het woonhuis van bier-

brouwer Hub van Leeuwen. De speciale smaak van de Halsche bieren van Hub

waren wijd en zijd bekend. De kwaliteit status van Koninklijke brouwerij was

geheel terecht. In het boek ‘Boxtel kijk nauw eens’ wordt namelijk verteld dat hij

bij het bereiden van het bier kalverpoten gebruikte die verpakt in een zak in de

brouwketel gehangen werden om het bier een speciale smaak mee te geven.

Naamsverandering (sage/vertelling nr. 6)

[3 7 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 7. Doodsprentje

van Sjef.

Page 42: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

De Essche Stroom heeft door de tijd heen diverse naamsveranderingen onder-

gaan. De oudst bekende naam was de Dieze. Later volgen de namen de Amer, de

Nemer of Emer. Het mannengasthuis dat vroeger Emerhorst heette, verwijst naar

de naamgeving Emer. Rond 1700 wordt de Essche Stroom vermeld als de Dommel

of Dommelstroom. In de loop van de 19e eeuw krijgt de beek de naam Essche

Stroom toebedeeld. Tot in het begin van de 20e eeuw was de Essche Stroom rijk

aan een keur aan vissen. Op de beek waren dan ook vele (beroeps) vissers actief.

Er werd niet alleen gevist in de beek. Door adellijke families werden visvijvers

aangelegd. Aan het einde van de 19 e eeuw valt het visbestand op de Essche

Stroom terug als gevolg van het lozen van afvalstoffen op de beek door de leer-

en textielindustrie van Oisterwijk en Tilburg. De heer Verhoeven uit Haaren wist

te vertellen dat de Essche Stroom enorm stonk: “Voordat ik de beek overstak,

haalde ik diep adem. Ik hield mijn adem in totdat ik de overkant had bereikt. In

die tijd was de Essche Stroom bekend onder de naam Vuil Stroom”.

De Essche Stroom als oorlogsdecor

In het dal van de Essche Stroom hebben in de herfst van 1944 vele gevechts-

handelingen plaatsgevonden (Wols, 1995). Hoe de lokale gemeenschap de oor-

logsjaren heeft beleefd, klinkt door in verhalen. Voordat oorlogsherinneringen en

persoonlijke getuigenissen aan bod komen, is het belangrijk de context te schet-

sen waarin dezen zich afspeelde.

Na de verovering van Antwerpen en Brussel in september 1944 leek de bevrijding

van Nederland nog maar een kwestie van dagen. Niets bleek minder waar. Terwijl

de geallieerde troepen na de inname van Antwerpen enkele dagen rust namen,

wisten de Duitsers een verdedigingslijn op te werpen langs het Albertkanaal. Om

de vaart weer in de opmars terug te brengen, werd de operatie Market Garden

gelanceerd. Het plan hield in dat 3 luchtlandingsdivisies achter de Duitse linies

werden gedropt met als doel de bruggen bij Arnhem, Nijmegen en Grave in bezit

te nemen en te behouden totdat het oprukkende Britse 2e leger de bruggenhoof-

den had bereikt. Vele jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen waarvan een deel

zweefvliegtuigen (gliders) vlogen op 17 september over Noord-Brabant en

Gelderland. In de dagen tussen 20 en 29 september kwam de hele operatie in

een kritieke fase. De grondtroepen van het 2e Engelse leger, die een corridor

moesten creëren richting de veroverde bruggen, stuitten op felle aanvallen van

Duitse legeronderdelen. Het gevolg was dat de legereenheden die bij Arnhem

waren gedropt zich uiteindelijk moesten terugtrekken richting Nijmegen. Het

resultaat van de operatie Market Garden was dat er een 80 km lange corridor was

gecreëerd vanaf het zuiden van Noord-Brabant tot aan Nijmegen. Aan de grenzen

van de corridor werd echter nog voortdurend gevochten, hetgeen gepaard ging

met zware artilleriebeschietingen. In deze dagen vielen ook in de Kleine Meierij

rake klappen. Om strategische redenen verschansten de Duitsers zich op de west-

oever van de Essche Stroom. Het beekdal vormde het decor van het strijdtoneel.

Het verhaal van de Essche Stroom gedurende de oorlogsjaren bestaat niet alleen

[3 8 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 43: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

uit strategische beslissingen, tactische manoeuvres en veldslagen. Het is ook het

verhaal van tragedies, moed, opofferingsgezindheid, gruwelijkheden en persoon-

lijk falen. Deze verhalen zijn vaak gekoppeld aan een specifieke plek in het land-

schap. Op de plek zelf is vaak geen spoor (meer)te zien dat verwijst naar de

oorlogsjaren. Toch zijn deze plaatsen in het collectieve geheugen van de lokale

gemeenschap gegrift. Tijdens gesprekken met lokale mensen - ook generaties die

de oorlogsjaren niet hebben meegemaakt - wist men te vertellen waar onderdui-

kers hebben gezeten, waar vliegtuigen zijn neergestort, waar gestrande geallieer-

de soldaten zich verschuilden, waar mensen uit eigen gelederen het slachtoffer

zijn geworden van oorlogshandelingen en waar sabotageacties zijn uitgevoerd.

Plekken in het landschap zijn hierdoor mentale ankerplaatsen van

oorlogsherinneringen geworden. Om ook bezoekers van de streek deelgenoot te

maken van het oorlogsverleden, zijn in Boxtel op enkele plekken oorlogsmonu-

mentjes geplaatst. In deze rapportage is een aantal oorlogsherinneringen opge-

nomen waarvan het beekdal van de Essche Stroom het decor vormde.

Van gestrande militairen tot een georganiseerd Kampinaleger (sage/vertelling nr. 7)

Marinus Verhagen uit Esch zag op 17 september 2 Amerikaanse gliders die getrof-

fen waren door het Duitse afweergeschut. De gliders moesten een noodlanding

maken op de Helvoirtse baan onder Esch. Hij zocht de landingsplaatsen op en

trof er 32 bemanningsleden aan. Verhagen voerde de hele groep mee naar een

klein bosje aan de Essche Stroom dat hun een voorlopige schuilplaats bood.

Omdat de Duitsers langs de beek patrouilleerden, leidde hij de volgende nacht de

32 Amerikaanse soldaten naar een betere schuilplaats: een dennenbosje onder

het buurtschap Tongeren. Door Duitse troepenverplaatsingen in en rond Boxtel

was ook deze schuilplaats niet langer veilig. Een nieuwe schuilplaats voor lang-

durig gebruik werd ingericht langs de Smalle Stroom (Beerze). Er werden wacht-

posten uitgezet en de voedselvoorziening werd geregeld via Huize Kampina. Ook

deze plaats bleek slechts betrekkelijk veilig, want rond 10 oktober waren de

Duitsers begonnen met het bouwen van een brug over de Smalle Stroom in de

buurt van Balsvoort. De Duitsers zaten zo dicht bij de schuilplaats van de

Amerikanen dat deze hen goed konden horen. Toen op een dag enkele Duitsers

gingen wandelen langs de Smalle Stroom kwamen ze plotseling oog in oog te

staan met een Amerikaanse wachtpost. De Duitsers schrokken van deze onver-

wachte confrontatie en maakten zich ijlings uit de voeten. Onder leiding van de

lokale verzetsleider Klaas Dekker werd een schuilplaats aangelegd op de heide

van Kampina. Deze schuilplaats groeide uit tot een kampement waar andere

gecrashte vliegtuigbemanningen en gestrande parachutisten hun toevlucht zoch-

ten. Deze uitgegroeide groep werd echter bij het naderen van de geallieerde

grondtroepen van de Corridor steeds onrustiger. Ze wilden eindelijk eens een keer

in actie komen. Aangezien de Duitsers aan het terugtrekken waren, besloten de

meer dan honderd Airbornes vanuit de Kampina op te rukken naar Boxtel. Boxtel

werd hierdoor 2 keer bevrijd: eenmaal op 23 oktober door het ‘Kampinaleger’

(figuur 8) en andermaal op 24 oktober officieel door de troepen van het 12e

Britse leger.

[3 9 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 44: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Oorlogsherinneringen van Jos van Esch

Jos was in de herfst van 1944 bij een boer werkzaam op de Ruiting. Hij is een

van de laatste getuigen die het oorlogsgeweld aan de Essche Stroom in de herfst

van 1944 van dichtbij heeft meegemaakt.

De Duitsers hadden de brug bij Esch en de Belversche Brug laten springen. Ze

hadden zich verschanst in loopgraven die zich op de noordwestrand van het

beekdal, tussen de Belversche Straat en de Essche Stroom bevonden. De loopgra-

ven waren door lokale bewoners op bevel van de Duitsers aangelegd. Het beekdal

was hierdoor een stevige verdedigingslijn geworden. Het front dreigde in weste-

lijke richting te stagneren. Omdat de brugovergangen waren opgeblazen waardoor

de beek een natuurlijke barrière vormde, kon het zware materiaal niet worden

ingezet. Dit veranderde toen de Engelsen een noodbrug wisten aan te leggen ten

oosten van de Ruiting, ter hoogte van Kronenput. Lichte tanks en vlammenwer-

pers werden ingezet. Boerderijen op de Ruiting werden belegerd.

Bij het ontzetten van de Rouwdonck stuitten de Engelsen op een schuilkelder die

was aangelegd in de voortuin (sage/vertelling nr. 8). De ingang van de kelder

was afgesloten met stro. Wie had zich hier verschanst? Waren het Duitsers of de

bewoners van de Rouwdonc (de familie Van den Broek) die zich hier hadden ver-

stopt? Om zich hiervan te vergewissen, werd er ter hoogte van de ingang meer-

malen gesommeerd dat de aanwezigen in de schuilkelder zich kenbaar moesten

maken. Een reactie bleef uit. Een van de Engelsen zou nu naar binnen moeten

gaan, wat natuurlijk een risicovolle onderneming was. Om het risico bij deze

hachelijke onderneming zo klein mogelijk te houden, werden enkele kogels afge-

vuurd die door het stro drongen en vervolgens Kees van den Broek troffen. Kees

was dodelijk getroffen en overleed ter plaatse.

Er werd die dag hevig gevochten op de Ruiting (figuur 9) en Setersheike. Vele

[4 0 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 8. Oorlogsmonu-

mentje bij Roond dat

herinnert aan het '

Kampinaleger'.

Page 45: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Duitsers werden krijgsgevangen gemaakt. De frontsituatie was onduidelijk. Het

werd niet uitgesloten dat er binnen het veroverde gebied nog Duitsers aanwezig

waren die zich niet hadden overgegeven.

Mogelijk zaten nog Duitsers in de schuur van de familie Van de Sande op de

Ruiting. Om de eventueel aanwezige Duitse militairen te dwingen tot overgave,

werd de schuur in brand gestoken. Niemand kwam naar buiten. De schuur was

leeg. Het vuur begon steeds feller te branden en sloeg uiteindelijk over naar het

rietendak van het woonhuis van de familie Van der Sande. Om te voorkomen dat

het huis afbrandde, werden Duitse krijgsgevangenen het dak opgestuurd om het

vuur te blussen. Onder erbarmelijke omstandigheden werd gepoogd het rieten

dak te verwijderen. De Duitsers op het dak dreigde hierdoor levend geroosterd te

worden. “Ja, die jongens hebben het die dag erg slecht gehad”.

Tijdens gevechten op de Ruiting is een aantal Engelse en Duitse militairen

gesneuveld. In het heetst van de strijd konden de slachtoffers niet altijd worden

meegenomen. Plaatselijk werden de gesneuvelden begraven in ondiepe kuilen.

Twee Duitsers waren tegenover de Rouwdonk begraven. Vijf Engelsen waren onge-

veer 150 m ten zuiden van de Rouwdonc achtergelaten. Later zijn de soldaten

opgehaald en herbegraven op speciaal aangelegde militaire begraafplaatsen.

Jos heeft in die dagen een aantal Britse militairen persoonlijk leren kennen. Een

groep van 25 militairen, waaronder ook enkele bekenden van Jos, kregen de op-

dracht de gietijzeren brug bij Halder te veroveren op de Duitsers (sage/vertelling

nr. 9). Deze brug moest een belangrijk bruggenhoofd vormen voor de aanval op

Den Bosch. Vol vertrouwen in de goede afloop trokken de soldaten onder leiding

van een commandant richting de Halderse Brug. Tien militairen keerden terug

van deze missie.

[4 1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 9. Munitiekisten

en een gasmaskerbus

die na de oorlog op het

boerenerf op de Ruiting

zijn achtergelaten.

Page 46: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

‘Het verleden in het heden’

Het stroomgebied van de Essche Stroom heeft een rijke bewoningsgeschiedenis

gekend. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Halder en Esch veel belangstelling

gekregen van archeologen. De toevalsvondst van een grote Romeinse muntschat

in de Essche Stroom bij Halder en het bijzonder rijke grafveld van Hoog Keiteren

hebben in die dagen landelijke publiciteit gekregen (figuur 10). De in die dagen

uitgevoerde opgravingen werden op de voet gevolg door lokale bewoners. Inwo-

ners van Esch hebben vele uren doorgebracht op het opgravingsterrein van Hoog

Keiteren. De opgraving heeft zoveel indruk gemaakt op de lokale bevolking, dat

er besloten werd een klein monumentje op te richten ter herinnering van de op-

graving. Op de dorpspomp in de bewoningskern van Esch is een bronzen kopie

geplaatst van het barnstenen Bacchus beeldje dat in een Romeins graf bij Hoog

Keiteren is aangetroffen. Ook voor kinderen was het grafveld een bron van inspi-

ratie (figuur 11).

‘Een kolonel en een kat in de zak’ (sage/vertelling nr. 10)

Eén van de rijkste Romeinse grafvelden van Nederland is in de jaren 50 van de

19e eeuw op de Kollenberg te Esch aangetroffen. Enkele jaren later kwamen aan

de overzijde van de Esche Stroom, in Hoogkeiteren, nog rijkere graven aan het

[4 2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 10. De bijzonder

rijke grafinventaris uit

een van de Romeinse

graven die bij Hoog-

keiteren zijn ontdekt

(uit Bloemers e.a.,

1981).

Page 47: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

licht. De graven hadden een zeer rijke grafinventaris, waaronder luxeglas, luxe

vaatwerk, sieraden en zelfs een barnstenen beeldje van de wijngod Bacchus. De

doden in deze zeer rijke graven hebben tot een welgestelde exclusieve bovenlaag

van de bevolking gehoord. Hun residenties, waarschijnlijk villa’s, moeten hebben

gelegen in de directe omgeving van de grafvelden.

Toen in 1961 een nieuw graf werd ontdekt, waarvan redelijkerwijs werd gedacht

dat het eveneens een zeer rijke grafinventaris zou hebben, werden grote midde-

len ingezet. Men besloot het graf in zijn geheel naar een laboratorium in

Amersfoort te brengen. Met medewerking van de landmacht werd om het graf een

stalen kist gemaakt. De operatie staat in de analen van de Nederlandse krijgsge-

schiedenis vermeld als operatie ‘Taartschep’ (figuur 12). Jos van Esch, die menig

uur op de opgraving had doorgebracht, laten we aan het woord; “Het was aan-

vankelijk de bedoeling dat onder de ‘deskundige’ leiding van een kolonel het

gevaarte met behulp van een hijskraan op een dieplader werd geplaatst. De hijs-

kraan bleek onvoldoende capaciteit te hebben om het gevaarte op te tillen. Op

bevel van de kolonel werd een tweede hijskraan van Amersfoort richting Esch

gedelegeerd. Deze twee machines moesten de klus wel kunnen klaren. Nadat de

kabels aan de stalen kist waren bevestigd, werd onder toeziend oog van onze

kolonel het gevaarte opgetakeld. Het ritme van takelen werd aangeven door de

strateeg die daarbij gebruik maakte van zijn militaire staf. Toeziende boeren, die

door de dagelijkse praktijk waren geschoold, zagen dat de hellingshoek van de

masten van de hijskranen verre van ideaal was om de zware last te torsen.

Hierdoor kon de optimale kracht die de machines kunnen ontwikkelen, niet wor-

den benut. Een golf van verontwaardiging ging door het toekijkende publiek toen

beide hijskranen kantelden. De leiding werd overgenomen. Uiteindelijk tilde de

hijskranen het 24 ton zware gevaarte op een dieplader”.

Of hierbij de carrièrekansen van de kolonel zijn ‘gesneuveld’, wist Jos niet te

[4 3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 11. Kinderteke-

ning van de archeolo-

gische opgravingen bij

Hoog Keiteren.

Page 48: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

vertellen. Het nachtelijke transport richting Amersfoort werd door de militaire

politie begeleid. Toen het graf in het laboratorium geborgen werd, bleek het

slechts enkele, niet eens bijzondere bijgaven te bevatten.

“Romeinse muntschat in het niemandsland?” (sage/vertelling nr. 11)

Vele gemeentegrenzen zijn afgebakend door natuurlijke grenzen. Vooral beken

werden hiervoor benut. Ook de gemeentegrens tussen Vught en Sint-Michiels-

gestel werd vastgelegd door een beek. De grens was een denkbeeldige lijn in

hart van de beekbedding. Dit leverde nogal eens verwarring op tussen de desbe-

treffende gemeenten. Vooral bij calamiteiten in de beek waaraan kosten waren

verbonden, was het onduidelijk wie voor de kosten moest opdraaien. Er werd

nogal eens geprobeerd de kosten af te wimpelen op de buurman. Een tegenover-

gestelde situatie deed zich voor op Halder in 1962. Bij de kanalisering van de

Essche Stroom is een hoop zand op de Vughtse oever terecht gekomen. De zand-

hoop bleek vol met zilveren Romeinse munten te zitten. De eerste munten wer-

den gevonden door spelende kinderen. Bij het onsystematisch doorzoeken worden

meerdere munten gevonden. Om ‘meer systematiek’ in het zoeken te brengen,

werd de op het Vughtse gelegen zandhoop op een vrachtwagen geladen en afge-

voerd naar het kleinseminarie Beekvliet in Sint-Michielsgestel. De grond is daar

gezeefd. Dit onderzoek heeft vele zilveren Romeinse munten opgeleverd. De

vraag is nu wie de eigenaar is van de muntschat. Is dit de gemeente Sint

Michielsgestel, de gemeente Vught of misschien de vinders (de spelende kinde-

ren) die misschien recht hebben op de helft van de munten. Van de kinderen is

niets meer vernomen. Zowel Vught als Sint-Michielsgestel claimen de muntschat.

De muntschat op Halder is tot op de dag van vandaag zeer bekend. Niet alleen

[4 4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 12. Operatie

'Taartschep' (uit

Bloemers e.a., 1981).

Page 49: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

onder de lokale bevolking en archeologen, maar ook onder schatgravers die met

hun metaaldetector de oevers van de Essche Stroom afzoeken.

[4 5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 50: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

[4 6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 51: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

5 Cultuurhistorische verwachtingskaart

5.1 Inleiding

Cultuurhistorische resten en vooral archeologische vindplaatsen zijn niet rijkelijk

in het beekdal van de Essche Stroom vertegenwoordigd. Dit betekend echter niet

dat er nauwelijks archeologische resten in het beekdal aanwezig zijn. Vele resten

zijn afgedekt door relatief jonge sedimenten en daardoor (nog) niet ontdekt.

Cultuurhistorische waarden zijn niet willekeurig over het beekdallandschap ver-

spreid, maar zijn gerelateerd aan bepaalde landschappelijke eenheden of elemen-

ten. De morfologie van het studiegebied is als ondergrond gebruikt om de relatie

tussen de verspreiding van cultuurhistorische resten en het beekdallandschap

inzichtelijk te maken. Aan de hand van de geomorfologische en bodemkaarten in

combinatie met cultuurhistorische informatie ontstaat zo een indruk van aanwe-

zige en mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in beekdalen. Dit hoofd-

stuk dient samen met de kaartbijlagen 2 en 3 te worden gelezen.

5.2 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden

Volgens de IKAW (ROB, 2001) geldt voor het deel van het beekdal van de Essche

Stroom een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. De

middelhoge trefkans is gebaseerd op de aanwezigheid van de natte eerdgronden

(beek- en gooreerdgronden). Voor de laarpodzol-, veldpodzol- en veengronden

geldt een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden.

5.3 Bijstelling van de archeologische verwachting

De IKAW geeft voornamelijk een verwachting voor de aanwezigheid van neder-

zettingsterreinen en grafvelden. Op basis van de aanwezigheid van een dikke

humeuze bovengrond (eerdlaag) geldt voor een groot deel van het plangebied

volgens de IKAW een middelhoge verwachting. Onder de hoge eerdgronden wor-

den immers veelal goed geconserveerde vindplaatsen aangetroffen. De lage

eerdgronden in het beekdal van de Essche Stroom hebben echter een zeer lage

grondwaterspiegel (grondwatertrap III). Ze werden in het verleden dan ook over-

wegend als gras- en hooiland gebruikt. Dit wordt bevestigd door de vele beem-

dentoponiemen die zijn opgetekend (zie kaartbijlagen 2 en 3) en de voor beem-

den typische verkavelingspatroon die op historische kaarten staat afgebeeld

(Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990).

Het grondwaterregime speelde een belangrijke rol bij de locatiekeuze voor neder-

zettingen, akkerarealen en grafvelden. Met uitzondering van de restanten van de

[4 7 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 52: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

drogere dekzandruggen, waaraan op de IKAW een lage verwachting is toegekend,

was het beekdal te nat voor bewoning. Er worden op de lage eerdgronden en

veengronden dan ook geen archeologische vindplaatsen van deze aard verwacht.

Dit wordt bevestigd door het geringe aantal vindplaatsen die in het beekdal van

de Essche Stroom zijn aangetroffen. Toch mag het beekdal niet als minder waar-

devol worden beschouwd. Hier kunnen vindplaatsen voorkomen die gerelateerd

zijn aan deze specifieke geomorfologische eenheid (Roymans, 2005). Met andere

woorden: de archeologische verwachting voor het beekdal van de Essche Stroom

dient bijgesteld te worden.

5.4 Het definiëren van de verwachtingszones

5.4.1 Nederzettingen/kampementen

Over het algemeen kan gesteld worden dat beekdalen niet voldoen aan locatie-

keuzefactoren voor kampementen of nederzettingen. Toch moet niet uitgesloten

worden dat in het beekdal specifieke (tijdelijke) bewoningsplekken hebben gele-

gen die in verband gebracht moeten worden met de jacht. Deze kampementen

worden vooral verwacht op kleine, zandige opduikingen in het beekdal. Deze zan-

dige opduikingen kunnen afgedekt zijn door relatief jonge beeksedimenten. De

Essche Stroom maakt deel uit van de middenloop van het stroomgebied van de

Dommel. In de benedenloop en in mindere mate in de middenloop kunnen bewo-

ningssporen zijn afgedekt. In deze delen van het beekdalstelsel vindt namelijk

de meeste sedimentatie plaats (zowel in dikte van de pakketten als in de breedte

van de zone waar sedimentatie plaatsvindt).

Locatiekeuze nederzettingsporen

Nederzettingsporen worden vooral verwacht op kleine, zandige opduikingen in

het beekdal. Op de bodemkaart met schaal 1:50.000 staan deze kleine, zandige

opduikingen niet aangegeven. Bodemkaarten zijn een vereenvoudigde weergave

van de bestaande toestand die enigszins kan afwijken van de realiteit. Dit bete-

kent dat over de gehele lengte van het beekdal van de Essche Stroom

nederzettingssporen kunnen voorkomen.

[4 8 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 13. Houten pijl

met stenen pijlpunt (uit

Drenth & Brinkkemper,

2001).

Page 53: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

5.4.2 Voedselvoorziening

Beekdalen werden gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan flora en fau-

na. Voor de mens was op een relatief korte afstand een grote verscheidenheid

aan voedselbronnen voorhanden. Zeker is dat het beekdal vanaf de Steentijd is

gebruikt als foerageergebied. Om deze reden beantwoorden de flanken van beek-

dalen aan de locatiekeuze van kampementen en nederzettingen. In beekdal-

sedimenten kunnen jachtattributen (pijlpunten, harpoenen, netten, klemmen,

fuiken, visstekers, viskorven, aalstallen, etc.; zie figuur 13) voorkomen die date-

ren uit de periode Steentijd tot diep in de 20e eeuw.

De eerste bronnen die getuigen van jacht en visserij dateren uit de Late Middel-

eeuwen. Met de opkomst van het grootgrondbezit in de Middeleeuwen wist de

lokale adel de jacht- en visrechten in de omgeving te verkrijgen. De jacht werd

niet alleen beoefend om het schadelijk wild te bestrijden of om het menu te ver-

rijken, maar ook om de status te verhogen en vriendschapsbanden aan te halen

(Renes, 1999). Bij het kasteel Nemelaer hoorden ook het recht op de jacht en de

visserij in een groot gebied. In een beschrijving van het kasteel en zijn bezittin-

gen uit 1495 staat dat toen ook Helvoirt deel uitmaakte van de ‘warande’ (het

jachtrecht) van de Nemerlaer.

Naast wild vormde ook vis een aanvulling op het menu (figuur 14). De oudste

tot nu bekende vermelding van visrecht op de Essche Stroom dateert uit 1380 en

was in handen van Eligius van den Aker. Deze Eligius bezat ook goederen in

Haaren, Esch en Liempde. Het visrecht begon waarschijnlijk bij “Den Belverse

Eijck” en liep tot aan “ten Rade” onder Lucel (vermoedelijk de Luisselse

Watermolen).

Door het ontstaan en groei van Den Bosch steeg de vraag naar voedsel. Tevens

nam de vraag naar vis toe door de kerk voorgeschreven vleesloze dagen. Op de

Dommel en Essche Stroom waren dan ook vele (beroeps-) vissers actief. In Den

Bosch ontstond een vismarkt. Er werd niet alleen gevist op de beek. Vele ver-

sterkte huizen langs de Essche Stroom benutte waarschijnlijk de gracht als vijver.

Door kleine ingrepen kon de gracht gebruikt worden als vis- of bewaarvijver.

Daarnaast beschikte vele versterkte huizen langs de Essche Stroom ook over spe-

ciaal aangelegde vijvers die vaak aangelegd waren in het beekdal. Vaak zijn hier-

voor oude meanders van de Essche Stroom gebuikt. De visvijver werd door middel

van een gegraven sloot verbonden met de beekloop. Hierdoor was het mogelijk

de visvijver langzaam leeg te laten lopen waardoor de vis ‘geraapt’ kon worden

en het water verschoond. Tevens kon het nodige onderhoudswerk aan de droog-

gevallen vijver worden verricht zoals het bekalken van de bodem en het verwij-

deren van ongewenste plantensoorten.

Ook werden door landedelen visrechten verpacht aan beroepsvissers. Vooral bij

watermolens lag hun voorkeur om de viskorven uit te zetten. Het extra zuurstof-

rijke water bij de molensluis was een goede visstek (Dinter, 2001). Ook de mole-

naar pakte natuurlijk zijn graantje mee. Als tegenprestatie voor het plaatsen van

de aalkorven (fuiken) bij de molensluis kreeg hij een portie vis.

[4 9 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 54: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Het jacht- en visrecht bleef nog lange tijd een privilege van de adel. Hoewel de

gewone bevolking zonder toestemming van de heer geen rechten had om wild te

vangen, werd er waarschijnlijk toch volop gestroopt (figuur 15).

Sporen van jacht en visactiviteiten in het beekdal van de Essche Stroom

Jachtattributen als pijlen, fuiken, harpoenen, loden kogels, visstekers (figuur

16), klemmen, etc. zijn de neerslag van jachtactiviteiten in het beekdal. Deze

attributen kunnen niet aan een bepaalde zone in het beekdalstelsel worden toe-

gewezen. Over de gehele lengte van het beekdal kunnen deze voorwerpen worden

aangetroffen. Het betreft hier hoofdzakelijk puntlocaties. Jachtattributen die

gemaakt zijn van organisch materiaal kunnen alleen voorkomen in zones van

beekdalen waar de bewaarcondities gunstig zijn. Organische artefacten moeten

namelijk ingebed zijn in natte beeksedimenten waardoor deze zijn afgesloten van

zuurstof. Artefacten van bot mogen bovendien niet in aanraking komen met sterk

verzuurd water.

[5 0 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 14. Fuiken

(Aalkorven) voor het

vangen van paling (uit

Verhagen, 1998).

Page 55: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Grachtengordels en speciaal aangelegde visvijvers hebben een duidelijke ruimte-

lijke invulling gekregen. Deze zijn relatief gemakkelijk terug te vinden op de

kadastrale kaart van 1832, archiefstukken en soms in toponiemen. Langs de

[5 1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 15. Pentekening

van stropers die door

de lokale heer op

heterdaad worden

betrapt (uit Verhagen,

1998).

Figuur 16. Twee

palingstekers en een

witvissteker (uit

Davids, 1991).

Page 56: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Essche Stroom ter hoogte van de Ruiting is zelfs een speciaal vishuis gebouwd.

Waarschijnlijk functioneerde dit huis naast adellijke woning ook als visafslag.

5.4.3 Beekovergangen

Tot in de jaren 30 van de 20e eeuw waren onverharde wegen in de winterperiode

bijna onberijdbaar. In de diep ingesneden karrensporen bleef het water staan. Op

de relatief laaggelegen plaatsen was de weg een grote modderpoel. De geschikt-

ste tijd om te reizen was ongetwijfeld de zomer. De wegen waren in dat jaarge-

tijde over het algemeen droog en goed begaanbaar.

Ongeacht het seizoen, vroeg of laat zou het pad van een reiziger gekruist worden

door water. Vooral beekdalen waren verkeersonvriendelijke obstakels. Niet iedere

plek was geschikt om het beekdal te doorkruisen. De voorkeur ging uit naar een

plek waar het beekdal zich vernauwt, waardoor de natte zone relatief smal is.

Deze zones konden worden overgestoken via een knuppelpad, een doorwaadbare

plaats (voorde) of een brug.

De oversteek van een beek/rivier door middel van een brug bracht minder risico

met zich mee dan bij een voorde. Het gebruik van een voorde om het dal te

doorkruisen, was als het ware een stap in het duister. Het gevaar om in de slap-

pe ondergrond van een doorwaadbare plaats weg te zakken, bleef aanwezig,

zeker voor zwaarbeladen karren met voermannen die de specifieke conditie van

de bedding van een voorde niet kenden. Bovendien kon niet gegarandeerd wor-

den dat het beekdal het gehele jaar door via een doorwaadbare plaats doorkruist

kon worden. Vaak waren de voorden alleen goed begaanbaar gedurende de droge

perioden. Door de bouw van een brug werd de overgang gedurende het gehele

jaar veilig gesteld. Hoogstwaarschijnlijk waren er al bruggen in gebruik in de

Romeinse tijd. Enkele jaren geleden is een houten Romeinse brug ontdekt in het

beekdal van de Tungelroyse Beek bij Stramproy (Limburg; figuur 17). Vergelijk-

bare bruggen hebben waarschijnlijk ook gelegen in het onderzoeksgebied.

[5 2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 17. Reconstruc-

tietekening van een

Romeinse brug die bij

Stramproy is aange-

troffen.

Page 57: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Het ontstaan en groeien van steden en het hieruit voortkomende handelsverkeer

in de loop van de Late Middeleeuwen heeft waarschijnlijk het vervangen van

voorden door bruggen gestimuleerd.

Beekovergangen in het beekdal van de Essche Stroom

In vergelijking met de heuvelachtige gebieden zijn de hoogteverschillen in de

Zuid-Nederlandse zandgebieden weinig uitgesproken. Dit neemt niet weg dat

zelfs de minst geringe hoogteverschillen in sterke mate bepalend zijn geweest

voor de locatiekeuzen van doorwaadbare plaatsen en bruggen. De voorkeur had

een plek waar het beekdal relatief smal en het water niet te diep was, de oevers

niet te steil waren en de ondergrond uit stevig materiaal bestond. In 1960 is tij-

dens veldwerk door studenten van de Landbouwhogeschool te Wageningen in het

beekdal van de Oude Leye een houtenconstructie ontdekt die voldoet aan de

locatiekeuze van een overgang. De constructie is 25 m lang en bestaat uit in de

as van de weg liggende overlangse balken met daarop dwarsliggers van beuken-

en eikenhout met een opvulling van fijner elzenhout (Roymans, 2006). De con-

structie moet waarschijnlijk in verband gebracht worden met een knuppelpad of

een doorwaadbare plaats. Om te voorkomen dat men in de slappe ondergrond van

het beekdal wegzakte, werden er dwarsliggende stammetjes geplaatst. Hierdoor

werd de draagkracht van de zompige laagte verbeterd. De ouderdom van de over-

steekplaats is niet vastgesteld. Vergelijkbare constructies (uit de Vroege

IJzertijd) zijn recentelijk ontdekt bij in de Lei bij Riel (Noord-Brabant). Zowel

voorden als bruggen hebben een naam. De beekovergangen zijn vaak genoemd

naar nederzettingen waar ze in of bij liggen of naar de plaats waar de weg over

de brug heenleidde. Ook in het onderzoeksgebied is sprake van een aantal topo-

niemen dat verwijst naar bruggen.

Ook in de Late Middeleeuwen heeft in de directe omgeving van de houten con-

structie een doorwaadbare plaats gelegen. In een archiefstuk uit 1489 wordt

namelijk van de Esschervoert gesproken (Den Bosch, R. 1258 fol 189). De

Belverse Brug heeft al een lange tijd een belangrijke functie als doorgangsroute.

De brug wordt reeds vernoemd in 1541. De ligging van de Belverse Brug is niet

toevallig gekozen. De kleine dekzandrug tussen de Rosep en de Essche Stroom

werd als het ware als ‘bruggenhoofd’ gekozen om het brede beekdal over te ste-

ken.

Bij Esch wordt in 1381 in en archiefstuk melding gemaakt van 2 bruggen over de

Essche Stroom bij Esch (Den Bosch, R. 1208 fol 268). De eerste brug ligt bij het

Mannegasthuis en wordt de Hoge of Overste Brug genoemd. De tweede brug ligt

bij Baarschot en wordt de Lage, Kasteelse of de Neersche Brug genoemd. Een

andere belangrijke brug over de Essche Stroom lag bij Halder en werd de

Halderse brug genoemd. De ouderdom is niet bekend. In de 19e eeuw is de hou-

ten brug vervangen door een gietijzeren brug die aan het einde van de Tweede

wereldoorlog in de lucht is gevlogen.

Hoewel in de archieven geen brug staat vermeld bij de watermolen bij Luissel, is

het toch zeer aannemelijk dat de watermolen aan beide oevers bereikbaar was.

[5 3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 58: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Ook bij Bruggelaer (een brugtoponiem) heeft tot in de jaren 30 van 20e eeuw

een houten brug gelegen. Het is in het jaar 1931 dat op deze brug een dodelijk

ongeluk is gebeurd (zie § 4.2.6).

Beekovergangen werden gedurende een lange periode gebruikt, onderhouden en

gerepareerd. Dit betekent niet automatisch dat de overgang eeuwenlang op

dezelfde plaats bleef liggen. Achterstallig onderhoud van de toegangsweg en

bedding konden de reden zijn dat de voorde zich verplaatste. Moeilijk berijdbare

plaatsen werden namelijk gemeden door naast de kapot gereden beekovergang te

rijden. Op zulke plekken kon spontaan een nieuwe overgang ontstaan. Daarnaast

konden beken tijdens hevige regenval uitgroeien van een rustig kabbelend beekje

tot een beek met een tijdelijke brede bedding waarin het water relatief snel kon

worden afgevoerd. Als gevolg van de hoge stroomsnelheid nam ook de erosie toe,

waardoor de beekovergang kon verspoelen. Het is daarom niet verwonderlijk dat

in de vernauwing van een beek meerdere restanten van beekovergangen aanwezig

kunnen zijn (Roymans, 2005). In die zin is het beter te spreken van zonevaste

dan van plaatsvaste beekovergangen.

Hoogstwaarschijnlijk kennen de genoemde beekovergangen een hogere ouderdom.

Misschien dateren sommige beekovergangen wel uit de Romeinse tijd. Hoe de

voorgangers eruit hebben gezien, blijft gissen. Misschien waren de eerste beek-

overgangen doorwaadbare plaatsen die later vervangen zijn door houten brug-

gen.

5.4.4 Afvaldumps

De mens heeft door de tijd heen enorm veel afval geproduceerd. Afval bleef in de

regel niet op de woonvloer rondslingeren. Het spectrum bestaat doorgaans uit

houtskool, as, slachtafval, verbrand en onverbrand bot, gebroken vaatwerk, ver-

sleten werktuigen, niet bruikbaar vuursteen dat vrijkomt bij het maken van vuur-

stenen artefacten, verbrande natuurstenen en verbrande leem. Het afval werd

verzameld en gedumpt op een plaats waar niemand er last van had. Vaak werd

het afval gestort in de directe omgeving van het kampement of nederzettings-

terrein in een laagte zoals in de beekbedding of een oude meander.

Afvaldumps in het beekdal van de Essche Stroom

De aanwezigheid van de mens op de flanken van het beekdal heeft ook zijn weer-

slag gehad op de trefkans van afvaldumps in het beekdal. Hoe rijker de bewoning

op de flanken van het beekdal, des te groter de kans op het voorkomen van

afvaldumps in beekbeddingen en oude, verlande meanders.

In het beekdal van de Essche stroom is nabij Esch een dergelijke dump

aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer 38140). Tijdens de veldverkenning in

het kader van onderhavig onderzoek is ook in het dal van de Dommel bij Halder

een vermoedelijke afvaldump uit de Romeinse tijd aangetroffen.

Het is zeer aannemelijk dat het aantal afvaldumps in het beekdal vele malen groter

is. Mogelijk moeten afvaldumps vooral gezocht worden in de directe omgeving

[5 4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 59: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

van de beekovergangen. Op deze plekken kon men relatief eenvoudig het afval

dumpen. Mogelijk werd het afval ook gebruikt om de toegangsweg naar een

beekovergang op te hogen en te versterken. In de Nieuwe tijd werd hier vooral

puin voor gebruikt.

5.4.5 Rituele deposities

Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat natte, ‘natuurlijke’ plaatsen in het

landschap zoals moerassen, rivieren, beekdalen, bronnen en vennetjes, een aan-

trekkingskracht hebben gehad op het ritueel deponeren van gebruiksvoorwerpen

(Fontijn, 2002). De vondsten bestaan meestal uit complete stenen of bronzen

bijlen, zwaarden, speerpunten, sieraden, ketels, schalen, agrarische werktuigen,

molenstenen en munten en soms ook menselijk en dierlijk bot (Bradley, 1990).

Het gaat bij depositie om een ruimtelijk gestructureerde handeling. Het betreft

geen specifieke plek, maar een zone waarin vaak eeuwenlang voorwerpen werden

gedeponeerd. Veel voorwerpen werden, alvorens zij gedeponeerd werden, dage-

lijks gebruikt. Vooral voorwerpen die een lang gebruiksleven achter de rug had-

den, werden uiteindelijk geselecteerd voor depositie in een beekdal of moeras.

Waarschijnlijk raakten voorwerpen tijdens hun levenscyclus geleidelijk meer en

meer verweven met de identiteit en sociale status van individuen of groep

(Fontijn, 2002). Mogelijk was het de bedoeling de cyclus te beëindigen door het

object in het moeras of rivier te werpen of misschien was het offer een onder-

deel van een systeem van uitwisseling van geschenken. Geschenken onderhouden

immers de vriendschap. Dit systeem omvat niet alleen de leden van een groep,

maar ook de doden en de goden. Naar de exacte betekenis van een rituele depo-

sitie blijft het echter gissen. Het met opzet deponeren van voorwerpen in of

nabij het water kent een lange traditie die mogelijk teruggaat tot in de Steentijd

(Fontijn, 2003). Rituele deposities kenmerken zich alleen door de gedeponeerde

objecten (zgn. puntlocaties). Dit heeft als gevolg dat dergelijke vondsten lastig

op te sporen zijn.

Rituele deposities in het beekdal van de Essche Stroom

Gezien vanuit het landschap liggen deposities vaak in de periferie van geculti-

veerde plaatsen: in de grenszone tussen territoria van verschillende groepen

mensen. Waarschijnlijk werden vooral beken, rivieren en moerassen op grond van

hun geomorfologische kenmerken gekozen als grenszone van een territorium. Dit

betekent dat het gehele beekdal van de Essche Stroom rituele deposities kunnen

voorkomen. Toch lijkt het er op dat in het beekdal zones zijn te onderscheiden

waar objecten werden achtergelaten. Er lijkt een voorkeur te zijn voor samen-

vloeiingen van rivieren/beken en beekovergangen. Hoogstwaarschijnlijk moeten

de bronzen bijl (ARCHIS-waarnemingsnummer 21602) en de Romeinse muntschat

bij Halder (ARCHIS-waarnemingsnummer 14004) geïnterpreteerd worden als ritu-

ele deposities. Beide vindplaatsen liggen in de directe omgeving van de plaats

waar de Essche Stroom samenkomt met de Dommel (figuur 18).

Het betreft mogelijk geen specifieke plekken, maar zones waarin soms eeuwen-

lang voorwerpen werden gedeponeerd. Om deze reden zijn de plaatsen waar rituele

[5 5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 60: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

deposities zijn aangetroffen of worden verwacht, ruim gedefinieerd. Voor de

zones waar de Romeinse munten en een bronzen bijl zijn aangetroffen, geldt een

hoge trefkans voor rituele deposities. De zones waar beekovergangen worden ver-

moed, komt overeen met de zones waarvoor een middelhoge trefkans geldt voor

rituele deposities.

5.4.6 Watermolens

Door de opkomst en groei van de steden in de Late Middeleeuwen nam de vraag

naar meel toe. Boeren gingen meer en meer voor een markt produceren. Het is

daarom niet vreemd dat in deze periode de diameter van de molenstenen toe-

nam, waardoor de meelproductie kon worden opgevoerd. Door de grote omvang

van de molenstenen was het niet meer mogelijk de molen handmatig te laten

draaien. Naast windkracht werd ook gebruik gemaakt van het stromende water in

beken als energiebron om de zware molenstenen te laten draaien. Het malen van

graan was de belangrijkste functie die door de eeuwen heen door water- en

windmolens werd verricht. Daarnaast werden molens ook voor andere doeleinden

toegepast, onder andere voor het zagen van balken en planken, voor het persen

van olie, het vollen van laken en het malen van eikenschors. Oliemolens werden

gebruikt voor het persen van olie uit lijn- en raapzaad. ‘Vollen’ betekent het

aanhechten van wolharen. Tijdens het volproces kwam via het rad een stel

hamers in beweging die een onderliggend stuk geweven stof beklopten, waardoor

de lakenstof verdichtte. Het vollen maakte de stof niet alleen dichter, maar ook

steviger en meer warmte-isolerend. Daarnaast werd ook eikenhout vermalen tot

schorsmeel. Eikenhout bevat namelijk veel looizuur dat noodzakelijk was voor

het looien van huiden in kuipen.

[5 6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 18. Samen-

vloeien van de Essche

Stroom en de Dommel

bij Halder.

Page 61: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Over het algemeen liggen de stichtingsjaren van de meeste watermolens in

Noord-Brabant in de 12e en 13e eeuw (Zoetmulder, 1974). De eerste watermolens

bestonden geheel uit hout (figuur 19). Het bedrijfsgebouw en woongedeelte

lagen niet onder één dak. Het woongedeelte lag vaak afzonderlijk in de directe

omgeving van de watermolen. Om te voorkomen dat de watermolen wegzakte in

de slappe ondergrond van de beek werd het gebouw gefundeerd op eikenhouten

heipalen. Van de Middeleeuwen tot aan de Napoleontische tijd waren watermo-

lens (zoals ook veel hoeven) in bezit (of vielen onder verantwoordelijkheid) van

de plaatselijke adellijke families of kloosters en werden verpacht aan molenaars.

De pachter van een hoeve was verplicht om zijn graan te laten malen in de

plaatselijke molen: de zogenaamde dwang- of banmolen.

Om het water zo efficiënt mogelijk te benutten, stuwde de molenaar het water

zo hoog mogelijk op. Niet alleen werd er een waterreservoir opgebouwd, maar

ook de waterstroom werd hierdoor krachtiger om het molenrad te laten draaien.

Een molenaar diende wel rekening te houden met andermans belangen. Omdat

laaglandbeken weinig verval kennen, was het opstuwen van water tot een hoog-

teverschil van een meter enkele kilometers stroomopwaarts merkbaar. Dat vroeg

om afspraken en regels waaraan iedere molenaar zich had te houden. De dage-

lijkse praktijk bleek anders. Het recht om het water bij de molens op te stuwen,

heeft eeuwenlang aanleiding gegeven tot conflicten. Vele archiefstukken waarin

geschillen over waterpeilkwesties worden besproken, zijn getuigen van botsende

belangen tussen boeren en de molenaar. Molenaars hielden het waterpeil zo hoog

als zij voor het eigen bedrijf nodig vonden en bekommerden zich niet om de

overlast. Vooral bovenstrooms veroorzaakte het te hoog opstuwen van het water

overstromingen van landerijen. Dit kon tot gevolg hebben dat voor het gemeng-

de bedrijf noodzakelijke hooi- en graslanden tijdelijk verloren gingen. Keizer

Karel V moest eraan te pas komen om het probleem op te lossen. Op bevel van

Karel V werd in 1545 een plakkaat uitgevaardigd waarin het maximaal toelaatba-

re waterpeil (pegel) per watermolen werd vastgesteld (Zoetmulder, 1974).

[5 7 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 19. Houten

watermolen (Molen van

'Loon' bij Waalre).

Page 62: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Problemen die voortkwamen uit het opstuwen van het water, konden enigszins

worden opgelost door de aanleg van een molenbeek (Renes, 1999). Een molen-

beek takte stroomopwaarts af van de natuurlijke beek en hield, door een gerin-

ger verval, het water kunstmatig hoog. Een stuw in de natuurlijke beek ter hoog-

te van de molenbeek zorgde ervoor dat een constante hoeveelheid water (nodig

om het molenrad te laten draaien) de molenbeek instroomde. Het overtollige

water stroomde over de stuw en werd afgevoerd door de natuurlijke beek. Voorbij

de molen kwam de molenbeek weer samen met de natuurlijke beek. Omdat de

natuurlijke beek naast de molenbeek bleef functioneren, werd de waterschade

voor de aanliggende landerijen beperkt.

Veel molens zijn intussen verdwenen. De gebouwen die van hout waren opgetrok-

ken, konden de eeuwen niet trotseren. Alleen in de ondergrond bevinden zich

nog vaak sporen van de verdwenen molens.

Watermolens in het beekdal van de Essche Stroom

In een acte uit 1380 wordt in een omschrijving van het visrecht van Eligius van-

den Aker een watermolen op de Essche Stroom ten noorden van Luissel vermeld.

Zijn visrecht op de Essche Stroom begon bij ‘Den Belverse Eijck’ tot aan ‘ten

Rade’ (molenrad) onder Lucel. De ligging van een watermolen op die plek wordt

versterkt door de aanwezigheid van een molenbeek.

In een schepenenakte uit 1557 wordt melding gemaakt van een oliemolen op de

Essche Stroom. Volgens de beschrijvingen moet de watermolen gezocht worden in

de directe omgeving van de brug bij Baarschot. Een kort veldbezoek bevestigde

de aanwezigheid van een watermolen. In een hoek van een perceel is als

eigendomsmarkering een halve molensteen gebruikt (figuur 20). De molensteen

is enkele jaren geleden gevonden bij het graven van een sloot. Op grond van een

[5 8 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 20. Molensteen-

fragment van de voor-

malige oliemolen bij de

brug bij Baarschot.

Page 63: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

mogelijke aanwezigheid van een molenbeek bij de Belverse Brug, wordt de aan-

wezigheid van een derde watermolen op de beek niet uitgesloten (Dirkx e.a.,

1991).

Een watermolen is meer dan een bedrijfsgebouw. De watermolen kende naast een

bedrijfsgebouw ook een stuw, een molenbeek of molenvijver en een molenkolk.

De molen lag bij een brug zodat de molen vanaf beide oevers bereikbaar was. Er

is dus sprake van een ensemble. In die zin is het beter te spreken van een

watermolenbiotoop. Om deze reden zijn de zones waarin resten van een water-

molenbiotoop kunnen voorkomen, ruim afgebakend.

5.4.7 Verdedigingswerken

Kastelen en versterkte huizen hebben een zeer nauwe relatie met het omringende

landschap. Zij stellen namelijk eisen aan hun omgeving. In het verleden zijn de

meeste verdedigingswerken om deze reden in beekdalen of moerassen gebouwd.

Vaak werd er een strategische plek uitgekozen die vervolgens nog werd verbe-

terd. Bestaande heuvels binnen het waterzieke gebied werden verder opgehoogd,

nieuwe heuvels en aarden wallen aangelegd en in het beekdal of moeras werd

een gracht gegraven. Vooral in de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn vele

versterkingen en verdedigingswerken aangelegd. De vestigingsplaats van kastelen

en versterkte huizen moest niet alleen verdedigbaar zijn, maar moest daarnaast

ook mogelijkheden bieden om een economische basis op te bouwen. Die econo-

mische basis omvatte vrijwel altijd landbouw. Het landschap werd aangepast

zodat de economische basis werd versterkt door ontginningen of de stichting van

nederzettingen. Economie en verdediging hingen dus nauw met elkaar samen.

Naast verdediging en machtscentrum droeg het kasteel ook een belangrijke bij-

drage aan de status van haar bewoners.

Met de Tachtigjarige Oorlog (1568- 1648) brak een onrustige periode aan, waar-

bij zowel door de door de strijdende partijen (de Spanjaarden en de Hollanders)

als door de gewone bevolking vele versterkingen en verdedigingswerken werden

opgericht. Diverse steden in Brabant werden veroverd met het doel vandaar uit

de zuidgrens te beschermen.

Kastelen, versterkte huizen en versterkingen in of op de rand van het beek-

dal van de Essche Stroom

Alleen een kapitaalkrachtige heer kon een kasteel bouwen dat voldeed aan de

eisen die de oorlogvoering stelde. Binnen het onderzoeksgebied komt alleen Kas-

teel Nemelaar hiervoor in aanmerking. Nemelaer wordt namelijk in de 15e eeuw

beschreven als het ‘Hoghe huys’ met grachten en valbruggen (Dirkx e.a., 1991).

Versterkte huizen zijn in het onderzoeksgebied volop aanwezig. Op kaarten uit de

18e eeuw en 19e eeuw vallen diverse boerderijen in Esch op omdat ze volledig

omgracht zijn. De omgrachtingen moeten niet zozeer in verband gebracht worden

met de verdediging, maar vooral met de status en macht van haar bewoners.

Alleen een kapitaalkrachtig persoon was immers in staat om dergelijke werk-

zaamheden uit te laten voeren. Vele eigenaren van de omgrachte boerderijen

hadden belangrijke functies in het nabijgelegen Den Bosch.

[5 9 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 64: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

De hoeve van Lambert Millinc van Gerwen.

Deze hoeve lag bij de Eschervoort en vormden samen de Gulickse hoeve ‘De hoe-

ve op den Grotenacker’, zijnde een hoeve met twee bouwhuizingen. Na 1655

gescheiden, waarna de Gerwense en Gulickse hoeve ontstonden. Lambert Millinc

van Gerwen was voor 1655 schout van Helmond en gehuwd met Joffr. Maria van

Honselaer.

Hoeve ‘De Roudonck’

“Gelegen onder Haaren en Essche”, zo wordt de ligging van de hoeve vaak

beschreven in de schepenprotocollen. Hoeve ‘De Roudonck’ ligt momenteel aan

de Ruiting. Onderzoeksgegevens over dit pand voeren terug tot 1316. Metta

genaamd van Rudonc verkoopt dan samen met haar dochter Metta, haar zoons

Daekinus, Bartholomeus en Joannes en haar schoonzoon Godekinus haar goede-

ren aan Henricus Berewout op 1 maart 1316. De Peyser was een stuk land dat bij

de Roudonck hoorde, op dit stuk land lag een cijnsplicht aan de abdij van

Echternach. Ook het huis langs de Roudonck en het nabijgelegen Vishuis waren

omgracht.

De hoeve van Hubertus van den Leemputte.

Gelegen op de hoek van de Ruiting en de Koolwijksestraat. In 1642 wordt de

hoeve omschreven als een “omwatert hoochhuysken ende erve binnen de

omgraft”. Op 7 november 1642 vindt er een deling plaats tussen Hendrik van de

Leemput en Johanna van Ravesteyn. Zij was de weduwe van Mr. Jan van de

Leemput.

Het huis Swanenborgh

Gelegen in het beekdal van de Essche Stroom aan de Haarenseweg 13d. De oudst

bekende eigenaar van Swanenborgh was jonker Adam de Borchgreve, die in 1579

voorkomt in de onderhoudscedulle van bruggen en dijken. Swanenborgh (figuur 21)

[6 0 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 21. Het huis

Swanenborgh.

Page 65: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

kwam uit het bezit van de familie Muijkens en was vermoedelijk een pachthoeve

van hoeve de Roudonck op de Ruiting. Mechteld van Hedel huwde jonker Wolfaert

Endevoets. Wolfaert werd na het overlijden van Mechteld, in 1613 eigenaar van

Swanenborg en tot 1805 bleef het in handen van deze familie.

Het Mannengasthuis

Het Mannengasthuis, Haarenseweg 20, ligt aan de Essche Stroom die in de

Middeleeuwen Emer of Nemer werd genoemd, later Aa, Run en Dommelstroom.

Maarten van Elmpt, visser van beroep, en Ida Roetaert hebben bij testament van

6 maart 1491 het Oudemannengasthuis gesticht. Op 20 september 1485 had

Maarten dit gebouw gekocht van Herman, zoon van Bartholomeus die Momber. De

oudst bekende eigenaar is Henric van Haaren, die in het Hertogelijk cijnsboek

van circa 1340 als eigenaar wordt genoemd. Het Mannengasthuis was bestemd

voor de huisvesting van zes mannen en een vrouw die met de huishouding was

belast. Deze bestemming heeft het pand meer dan 500 jaar behouden. In 1887

werd de gracht gedeeltelijk gedempt.

Hoeve De Spanckert

“Gelegen inde parochie van Esch by de leege brugge”. Uit een charter van 12

december 1611 blijkt dat er een gedwongen verkoop plaats vindt van het omgra-

ven huis “De Spankert”. Het wordt dan omschreven als zijnde: “een hoeve lants

ende omgraven huys, met een houten brugge te weeten huysingen, erven, schu-

er, hoff ackerlanden, weylanden, hoylanden, houtwasschen”. Het is onduidelijk

hoe lang dit proces gelopen heeft, want verder op in het charter wordt vermeld:

“Item een stucxken lants daer dómgraven huys op gestaen heeft rontomme inden

waeter geheten d’Aa oft Dommel liggende”. Dit charter geeft hoe dan ook aan dat

de Spankert een omgrachte hoeve was.

Huize Baerschot

Huize Baarschot is prachtig gelegen aan de Essche Stroom in de nabijheid van de

Baerschotsebrug (ook wel Lage Brug genoemd). De veldnaam Baerschot komt

reeds in de 14e eeuw voor. Het is echter onduidelijk wanneer de hoeve Baerschot

is ontstaan. In 1501 geeft Jacob Henrics van den Meerendonk een hoeve bij de

brug te Esch op Baerschot in erfcijns aan Lambert van den Hezenacker. Bij deze

hoeve hoorden 2 huizen alsook visrechten. In 1558 heeft Lambert van den

Hezenacker de Baerschot nagelaten aan zijn schoonzoon Thomas Peterse

Lootgieter, die op zijn beurt het goed op 6 november 1604 in cijns geeft aan

zijn zoon Thomas Lootgieter. Het wordt dan omschreven als een omgraven huis

met visserij. In het verpondingregister van 1715 wordt Baerschot vermeld als

‘kasteel’. Op deze hoeve rustte ook een cijnsplicht aan de abdij van Echternach.

Bovenhuizinge ‘De Leeuwenborgh’

Leewenborgh is gelegen in het dal van de Essche stroom. Jonker Rogier van

Broeckhoven bezat circa 1640 “het omgraven steenen vervallen huysken ofte

slotken genaemd Leewenborgh, met den hof, erve, grachten ende cingel ront-

somme ende de geheele visscherye ofte Laeck by ’t huysken”. Hij had het geërfd

[6 1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 66: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

van Heer Josephus Doetelaer, prior van de Carthuisers te Antwerpen. Het is niet

duidelijk wanneer huize Leewenborgh gesticht is, maar als het in 1640 omschre-

ven wordt als een vervallen huis mag men aannemen dat hier gaat om een oud

huis. Leewenborgh is in de 18de eeuw eigendom geweest van de familie Sopers.

De invloed van de Zuider Frontier op de Essche Stroom

Gedurende de Tachtigjarige Oorlog werd Esch enige malen geplunderd en

gebrandschat; inkwartieringen van zowel vreemde als Staatse troepen waren aan

de orde van de dag, met name in de Tachtigjarige Oorlog en dan vooral ten tijde

van de belegering van Den Bosch in 1629. Ook konden vanuit deze vestigingen

uitvallen naar het zuiden gedaan worden. Door het toenemende gevaar van een

inval door Franse troepen vanuit het zuiden werd in de loop van de 18e eeuw de

Zuider Frontier ingericht. Dit was een linie die bestond uit diverse verdedigings-

werken en inundaties. De inundaties rond Den Bosch brachten problemen met

zich mee. Verklaring aan het Corpus van Esch: “Door het opstoppen van het water

ende de riviere de Dommel omtrent de stadt van S’ Bosch tot verbeteringe der for-

tificatiën aldaar, is het dorpje Esch tgene onbedijckt is gedurende desen oorlogh

soodanigh geinundeert, dat meer dan 2/3 der beemden, weijden ende ackerlanden

zijn overstroomt ende dras geweest ende nog zijn, sulcx dat de ingesetenen daar-

van geen off seer weijnig proffijt hebben kunnen genieten, maar veeltijts genoot-

saackt sijn geweest haar vee en beesten te stouwen op de dorre heijden”.

Verdedigingswerken uit de 19e eeuw

Nadat Napoleon in 1814 de Franse kroon had moeten neerleggen, werd in 1815

het Koninkrijk de Nederlanden geboren. Koning Willem I regeerde over dit

Koninkrijk waartoe ook België behoorde. Door de grote verschillen tussen gods-

dienst en taal bleef er een wijde kloof tussen beide bevolkingen. Dit leidde in

1831 tot de afscheiding van België. Willem I hield na de ‘Tiendaagse Veldtocht’

in 1831 zijn leger aan de Noordbrabants-Belgische grens in een soort ‘mobilisa-

tie-situatie’ gedurende 9 jaar, tot 1839. Ook in Haaren en Esch waren gedurende

9 jaar veel soldaten ingekwartierd.

De Prins van Oranje, de latere koning Willem II, bevelhebber van het Nederlandse

leger, ging op zoek naar een mogelijkheid om in Brabant een eventuele

Belgische inval te kunnen stoppen. Bovenal zoekt hij een plek waar hij het

Nederlandse veldleger zo gunstig mogelijk kan plaatsen. Een plek waar dit veld-

leger zich kan beschermen in geval van een directe aanval en een plek van waar-

uit het zich zo makkelijk mogelijk kan verplaatsen naar een ander deel van de

grens indien daar een aanval op plaatsvindt. Hij vindt deze plaats in het gebied

rond ’s-Hertogenbosch. Veilig gelegen achter verschillende riviertjes (o.a. de

Dommel, Essche Stroom en de Leije). Op een aantal plaatsen worden in deze

riviertjes dammen gelegd zodat het water opstuwt en buiten de oevers treed. Op

plaatsen waar de vijand toch de riviertjes kan kruisen, bijvoorbeeld daar waar

een brug over een riviertje ligt of waar het terrein te hoog is om onder water te

zetten (te inunderen), laat de Prins van Oranje kleine verdedigingswerken aan-

leggen.

Ook aan de Essche Stroom en bij Esschervoort hebben enkele verdedigingswerken

uit deze periode gelegen. Bij het Zettersheike en bij de Hoge en Lage Brug in

[6 2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 67: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Essch lag in die tijd een aarde wal, een veldwerk, opgeworpen ter verdediging

van de Hollandse soldaten. Deze veldwerken maakten deel uit van de Zuider

Frontier die in die periode beter bekend stond als de Noord-Brabantse (water)

Linie.

Het komt in 1839 niet tot een treffen en kort daarna wordt er vrede gesloten. De

verdedigingswerken verliezen hun waarde en vervallen. Zichtbare sporen van de

verdedigingswerken (m.u.v. 2 redoutes bij Boxtel) zijn in landschap niet meer

terug te vinden. Wel worden in de ondergrond nog sporen van de verdedigings-

werken verwacht in de vorm van grachten.

5.4.8 Scheepvaart

De beken en rivieren kunnen worden beschouwd als de levensaders van de zand-

gebieden. De aanwezigheid van stromend water trok mensen aan. Naast de voor-

ziening van drinkwater en de mogelijkheid tot visvangst vormden de beken en

rivieren een belangrijke migratie- en handelsroute. Over water kon bovendien

transport van goederen plaatsvinden. De weeromstandigheden hadden een grote

invloed op de bruikbaarheid van de land- en vaarwegen. Terwijl vervoer over

zandwegen gehinderd werden door perioden van regen en dooi, betekende voor

de waterwegen droogte en strenge vorst slechte condities. De zandwegen waren

in de wintermaanden meestal slecht begaanbaar waardoor transport van goederen

over land nauwelijks mogelijk moet zijn geweest. Het net van waterlopen in

Noord Brabant bood hiervoor ten dele een uitkomst. Een bijkomend voordeel

voor het goederentransport over de binnenwateren was dat mogelijk grote vrach-

ten, die niet veel onkosten konden lijden, relatief goedkoop te vervoeren waren.

Het vervoer via de binnenwateren, zelfs over de Maas moet niet overschat wor-

den. Rivieren en beken moeten namelijk een zekere diepte kennen om binnen-

vaart mogelijk te maken. Inzicht in de hydrologie leert dat rivieren en beken tij-

delijk of in het geheel niet bevaarbaar waren. In het najaar en winter waren

beddingen relatief diep en breed, maar in de zomer waren ze veelal ondiep en

smal.

Het opstuwen van het water heeft ongetwijfeld ook een negatief effect gehad op

de scheepvaart op de beken. De molenstuwen vormden barrières voor het scheep-

vaartverkeer. Door de plaatsing van stuwen nam de stroomsnelheid af, waardoor

voor de molensluis sedimentatie optrad. In relatief korte tijd konden hierdoor

zandbanken in de beekbedding ontstaan die de beek of rivier vrijwel ontoeganke-

lijk maakten voor scheepvaartverkeer.

Sporen van scheepvaart op de Essche Stroom

Waarschijnlijk is de Essche Stroom al in de Prehistorie bevaren. Zo is in 1964 tij-

dens de kanalisatie van de Essche Stroom op circa 4 m onder het maaiveld een

restant van een boomstamkano aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer

37066). Alhoewel de datering van de kano onbekend is, kwamen dergelijke kano’s

vooral in de Prehistorie voor.

[6 3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 68: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Hoewel de bewijzen ervoor ontbreken, kan het zeker niet uitgesloten worden dat

de Essche Stroom gedurende de Romeinse tijd (op bescheiden schaal) is benut

als vaarweg. De handelsnederzetting op Halder ligt niet voor niets op de plaats

waar de Essche Stroom en de Dommel samenvloeien. De meeste handel, vooral

van massagoederen zoals aardewerk, bouwmaterialen en levensmiddelen, ging

over water waarbij de Dommel en de Essche Stroom belangrijke transportroutes

waren.

In de Late Middelen werd tussen Den Bosch en Oisterwijk druk handel bedreven.

Vanzelfsprekend speelde ook de Essche Stroom hierbij een rol. Archiefstukken uit

de Late Middeleeuwen getuigen dat in deze periode de Essche Stroom is benut

als vaarweg. De bevaarbaarheid van de beek was geen vanzelfsprekende zaak. Er

zijn dan ook archiefstukken waarin bepalingen waren vastgesteld omtrent de

breedte en diepte van de beek. In het gemeentearchief van Oisterwijk bevinden

zich 2 bevestigingen van de week- en jaarmarkten te Oisterwijk (uit 1355 en

1434 door resp. Jan III en Filips de Goede). Als voorwaarde wordt gesteld “dat

zij den stroem vander rivieren geheiten die Diese tusschen den Bossche ende

Oesterwijck doen ruijmen ende openhouden” (Smulders, 1950: 128). Al in 1448

is in een rekening van het Groot Ziekengasthuis in Den Bosch een kostenpost

geboekt voor het vervoeren van 6 pleijten (kleine platbodems; figuur 22) met

hout van Moergestel via de Dieze naar Den Bosch (Smulders, 1950: 129).

Er zijn ook archeologische aanwijzingen dat er gedurende de Late Middeleeuwen

is gevaren op de Essche Stroom. Tijdens een archeologische begeleiding van

graafwerkzaamheden op de Ruiting zijn in een oude meander van de Essche

Stroom zogenaamde bootpunters (figuur 23) aangetroffen evenals een houten

constructie die mogelijk in verband gebracht kan worden met een aanlegsteiger

(Roymans, 2007). Een ijzeren bootpunter zat op het uiteinde van een lange stok

die gebruikt werd om de platbodem voort te duwen. De lengte van de mogelijke

aanlegsteiger is niet vastgesteld vanwege het voornemen de constructie in situ

te behouden.

Een tweede aanwijzing voor aanlegsteigers is terug te vinden op de kadastrale

kaart uit 1832. Ter hoogte van de Hoge Brug en Lage Brug bij Esch bevinden

zich aan westzijde van de beekovergangen gegraven inhammen. Dit zijn ideale

plaatsen voor aanlegsteigers. Op deze plek was het relatief eenvoudig goederen

aan of af te voeren. De veronderstelde aanlegsteigers liggen namelijk aan de

hoofdwegen door Esch. Tevens vormde de hier verankerde bootjes geen belemme-

ring voor het varende verkeer op de Essche Stroom. Mogelijk werden de aanleg-

steigers ook gebruikt door plaatselijke vissers die hier hun bootjes vastlegden.

[6 4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 22. Afbeelding

van twee pleiten uit de

15e eeuw.

Page 69: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

De grachtengordels om de versterkte huizen stonden in verbinding met de Essche

Stroom met de bedoeling de grachten van vers water te kunnen voorzien en

stankoverlast te voorkomen. Het is om deze reden goed denkbaar dat de adellijke

bewoners van de versterkte huizen gebruik hebben gemaakt van de verbinding

met de beek om per boot het huis te bereiken. Het is om deze reden niet uitge-

sloten dat de bewoners beschikten over een eigen aanlegsteigertje aan huis.

Stookhout en turf konden relatief eenvoudig per boot worden aangevoerd.

Gezien de geringe breedte van de Essche Stroom was het niet eenvoudig voor bo-

ten om elkaar te passeren. Dit gebeurde waarschijnlijk in de breed uitgeschuurde

buitenbochten (kolken) van de beek.

Tot in de 18e en 19e eeuw heeft nog in beperkte mate scheepvaart plaatsgevon-

den op de Essche Stroom tussen Oisterwijk en ’s Hertogenbosch. De laatste mel-

ding van scheepvaart op de Essche Stroom dateert uit het begin van 20e eeuw.

Bewoners uit Hal vervoerden vee naar de veemarkt van Den Bosch per platbodem

die getrokken werd door de jonge mannelijke bevolking van Hal.

In oude beddingen van de Essche Stroom kunnen (resten van) boten uit de

periode Prehistorie t/m Nieuwe tijd voorkomen. Deze resten kunnen over de

gehele lengte van de beek voorkomen. Sporen van aanlegsteigertjes kunnen met

name voorkomen bij de Romeinse handelsnederzetting op Halder, bij de histo-

rische beekovergangen bij Esch en mogelijk in de directe omgeving van versterk-

te huizen.

5.4.9 Agrarisch gebruik

Het is momenteel nog niet duidelijk hoe de beekdalgronden in de periode Pre-

historie t/m de Vroege Middeleeuwen zijn gebruikt. Ongetwijfeld hebben deze

[6 5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 23. Bootpunters

die in een oude meander

van de Essche Stroom

zijn aangetroffen.

Page 70: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

gronden een rol gespeeld op het economisch vlak. Het beekdal was niet alleen

een gunstig jacht- en visgebied. Daarnaast werden in het beekdal ook grondstof-

fen en hout gewonnen en afval gedumpt. Welke rol de beekdalgronden in de

agrarische bedrijfsvoering speelde, blijft het gissen. Mogelijk werden de beekdal-

gronden gebruikt als weidegrond en als hooiland.

Zeker is dat gedurende de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd de beekdalen een

essentiële rol hebben gespeeld in de agrarische bedrijfsvoering. Het belang dat

de boerenbevolking aan het beekdallandschap hechtte, laat zich indirect lezen

op historische kaarten. Op historische kaarten worden beekdalen gekenmerkt

door een netwerk van kleine, regelmatige en onregelmatige perceeltjes die vaak

afgebakend zijn door kleine slootjes die zorgden voor de afwatering. Met andere

woorden: er zijn in het verleden enorme inspanningen gedaan om beekdalen in

te richten voor het gebruik als hooiland. Deze inspanningen zijn te begrijpen als

men beseft hoe belangrijk de graslanden waren voor het landbouwbedrijf. De

omvang van het akkercomplex werd namelijk bepaald door de hoeveelheid mest

die een boer tot zijn beschikking had. Door het gebruik van de beekdalgronden

kreeg de boer meer wintervoer tot zijn beschikking. De hoeveelheid wintervoer

bepaalde hoeveel vee in de winter doorgehouden kon worden. Hierdoor werd de

hoeveelheid mest bepaald waarover de boer kon beschikken. Op haar beurt

bepaalde de hoeveelheid mest de omvang van het akkeroppervlak dat men onder

de ploeg kon houden. De omvang van de wei- en hooilanden bepaalden de wel-

vaart van een boer en dorp en stelde paal en perk aan de groeikracht van het

akkerareaal.

Sporen van agrarisch gebruik in het beekdal van de Essche Stroom

Op de kadastrale kaart van 1832 is te zien dat een groot oppervlak van het beek-

dal van de Essche Stroom in gebruik was als weidegebied en hooiland. De hooi-

landen lagen het dicht bij de beek, in de laagste gebiedsdelen. De over-

stromingen van de hooilanden (en soms ook van de weilanden) werd in de

wintermaanden over het algemeen niet als ongunstig ervaren. De stroomsnelheid

van laaglandbeken is voldoende groot om zeer kleine voedselrijke gronddeeltjes

te verplaatsen. Bij overstroming liep de stroomsnelheid terug en bleven deze

gronddeeltjes achter in de beemden. Hierdoor bleef een laagje slib achter wat de

bodemvruchtbaarheid van het hooiland ten goede kwam. Het is de vraag of de

overstroming kunstmatig werd verricht. Kunstmatige bevloeiing werd soms moge-

lijk gemaakt door een uitgebreid netwerk van kleine slootjes en sluisjes en dam-

men in het beekdal (Burny, 1999). Door het water in de beekbedding op te stu-

wen, stroomde het voedselrijke water via het netwerk van kleine slootjes over de

vloeiweiden. In de nu bekende archiefstukken met betrekking tot de Essche

Stroom wordt geen melding gemaakt van het bewust opstuwen van water. Wel

wordt in archieven regelmatig gesproken van wateroverlast.

5.4.10 Houtwinning

Tot aan de industriële revolutie was hout een van de belangrijkste grondstoffen.

Hout werd niet alleen gebruikt als brandstof, maar ook als bouwmateriaal voor

[6 6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 71: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

bouwwerken, transportmiddelen, werktuigen, huisraad, omheiningen en doods-

kisten. Met andere woorden: men was vanaf de wieg tot in het graf omringd door

hout.

De beekdalgronden waren een belangrijke houtleverancier. Ongetwijfeld werd al

in de Prehistorie hout in de beekdalen gewonnen. Vanaf de Middeleeuwen werden

broekbossen beheerd als hakhoutbossen. Na het rooien van de bomen bleef de

onderstam achter. Op de onderstam groeide nieuwe scheuten waardoor de on-

derstam na verloop van tijd een typische verdikking kreeg. De scheuten werden

om de 5 jaar gekapt. De takkenbossen (mutsert) werden onder andere gebruikt

om broodovens op de gewenste temperatuur te brengen. Er werden ook bomen

geplant. Naast de watervoerende sloten die de beemden omringden, werden soms

elzen- of wilgensingels aangelegd. Het hout werd onder andere gebruikt voor het

vlechten van manden en wanden van vakwerkhuizen. Er werden ook hakhoutbos-

jes aangelegd. Om mooie rechte eikenstammen te krijgen, werden bomen opge-

snoeid. Om te voorkomen dat het vee de toppen uit de aangeplante bomen vra-

ten, werden de hakhoutbosjes vaak omringd door een houtwal. Om de meest

natte delen van het beekdal enigszins geschikt te maken voor houtteelt, werden

bomen geplant op rabatten. Dit zijn langgerekte verhogingen die door de mens

zijn aangelegd. Deze ruggetjes, die aan weerszijden waren omgeven door grep-

pels, boden iets drogere groeiomstandigheden dan in de onbewerkte beekdal-

bodems. Een bijkomend voordeel was dat de greppels functioneerden als opvang-

plaats van bladeren. Die verteerden in de greppels en werden dan als mest op de

rabatten gebracht.

Hakhoutbosjes in het beekdal van de Essche Stroom

Hakhoutbosjes zijn relatief eenvoudig op historische kaarten te achterhalen.

Bijvoorbeeld op de kadastrale kaart uit 1832 zijn hakhoutbosjes in het beekdal

afgebeeld. Hoogstwaarschijnlijk hebben er voor 1832 veel meer hakhoutbosjes

gelegen. In het beekdal zijn namelijk toponiemen opgetekend die verwijzen naar

een eerder gebruik als hakhoutbosje. Vooral woorden waar het toponiem ‘broek’

is opgenomen, verraden een eerder gebruik als hakhoutbosje. Vele hakhoutbosjes

zijn door ruilverkavelingswerken uit het beekdallandschap verdwenen. Vanuit

bedrijfsefficiëntie zijn vele graslandperceeltjes samengevoegd. Als gevolg van de

regulering van de waterhuishouding tijdens de ruilverkaveling zijn vele hakhout-

bosjes omgezet in weilanden en akkers. Er zijn nog enkele hakhoutbosjes in het

beekdal aanwezig in de directe omgeving van de Belverse Brug.

5.4.11 Turfwinning

De Zuid-Nederlandse zandgronden werden vanaf de late Middeleeuwen tot aan

het einde van de 19e eeuw gekenmerkt door uitgestrekte heidevelden. Door het

zo goed als geheel ontbreken van hout was men hoofdzakelijk aangewezen op de

turf als brandstof. Turf is een brandbare massa die zich aan het oppervlak vormt.

De turf is brandbaar omdat zij hoofdzakelijk uit organisch plantenmateriaal be-

staat. Naar gelang de diepte van de turflaag zijn 3 turfsoorten te onderscheiden

(Weijns, 1960). Nadat de heide was gemaaid voor strooisel, kon de bovenste laag

[6 7 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 72: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

worden afgestoken. Deze laag bevat naast stengels van hei en gras ook wortels

van deze planten. Deze turf wordt ook wel heiturf, schadden of brandrussen

genoemd. De heide kon zo mager zijn dat ze alleen brandrussen opleverde. In de

natte delen van de uitgestrekte heidevelden kon sprake zijn van veenvorming. Op

zulke plaatsen kon de turflaag aanzienlijk dikker zijn dan op plaatsen waar

alleen heiturf kon worden gestoken. Deze turf wordt simpelweg turf, dikke turf of

klotturf genoemd. Dieper gravend kwamen de turfstekers tot het grondwater. Het

water verzamelde zich in de turfkuilen. Deze drassige onderlaag kon niet meer

met de klotschop naar boven worden gehaald. Wat achterbleef in het landschap

was een zogenaamde boerenkuil (figuur 24). Als brandstof verloor turf in de loop

van de 19e eeuw terrein aan de steenkool. Turf heeft, vergeleken met steenkool,

de nadelen dat het veel ruimte inneemt, een lagere verbrandingswaarde heeft en

droog moest worden opgeslagen.

Turfwinning in het beekdal van de Essche Stroom

In beekdalen kwam/komt veen vooral voor in zones die geen of weinig stroming

kenden. Vooral oude, van de hoofdstroom afgesneden meanders kon het veen uit-

groeien tot soms metersdikke pakketten. Deze oude meanders kunnen voorkomen

in het gehele beekdalstelsel. Zo zijn in oude bronnen nog talrijke aanwijzingen

dat nabij het kasteel Nemelaer volop turf gestoken is. Ook in Esch zijn al in

1380 aanwijzigen voor het steken van turf (‘die moerbeemd’: 1391 Den Bosch. R.

1179 fol. 208). Nabij de Ruiting werd bij een mogelijke aanlegsteiger bij de

Essche Stroom zelfs een complete ‘turfplag’ aangetroffen (figuur 25). Dit maakt

het zeer waarschijnlijk dat de turf over de beek per platbodem (pleit) werd afge-

voerd. Aan de overzijde van de Essche Stroom duidt het toponiem ‘Moerleegte’

waarschijnlijk nog op een oude turfkuil.

[6 8 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 24. Boeren-

putten (uit Burny,

1999).

Page 73: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Het winnen van turf kon naast het boerenbestaan een belangrijke aanvulling zijn

op de inkomsten van een boer. Het is interessant om in dit verband een archief-

stuk aan te halen uit 1314. In dit archiefstuk wordt vermeldt dat elke meester

van elk huis ‘rossen’ of ‘turf‘ mag steken. Expliciet wordt vermeldt dat dit alleen

is toegestaan voor eigen gebruik. Ondanks het verbod moet niet uitgesloten wor-

den dat er ook turf verkocht werd. Op welke schaal dit gebeurde, is niet bekend.

Buiten de boerenkuilen zijn in het landschap weinig sporen terug te vinden die

herinneren aan de niet-commerciële turfwinning. Omdat hoofdzakelijk gestoken

werd voor eigen gebruik, zijn de turfkuilen bescheiden van afmeting. Ze waren

vaak niet breder dan 2 m. Hun lengte en diepte werd mede bepaald door de dik-

te van het veenpakket, de aard van het veen en de stand van het grondwater. Er

werd voldoende turf gestoken om de winter door te komen. Het daaropvolgende

jaar werd naast de oude veenput een nieuwe boerenkuil aangelegd. Om te voor-

komen dat het water uit de oude put naar de nieuwe put stroomde, bleef tussen

de putten een dammetje staan. Na verloop van een aantal jaren kon hierdoor een

schaakbord van boerenputten ontstaan. De oude boerenkuilen groeiden langzaam

dicht met veen met een geringe draagkracht. In deze voormalige kuilen kon men

diep wegzakken. Om te voorkomen dat vee in oude veenwinningsputten kon weg-

zakken, werden deze vaak gevuld met zand.

5.4.12 De beek als grens

Met betrekking tot de locatiekeuze van kampementen, nederzettingen, akker-

arealen en grafvelden door de tijd heen blijkt dat er telkens een voorkeur heeft

bestaan voor de hogere zandruggen en koppen die in het Laat Pleistoceen waren

ontstaan. Deze ruggen en koppen zijn vooral gesitueerd aan de rand van het

beekdal van de Essche Stroom. Deze landschappelijke eenheden kunnen

[6 9 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Figuur 25. Turfplag die

bij een mogelijke

aanlegsteiger ter

hoogte van de Ruiting

is aangetroffen.

Page 74: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

beschouwd worden als afzonderlijke ‘Siedlungskammern’ waarbinnen in het verle-

den een groot scala van activiteiten heeft plaatsgevonden. Beken en natte laag-

ten werden op grond van hun geomorfologische kenmerken gekozen voor de

begrenzing van een Siedlungskammern en territorium.

Grenzen werden vastgelegd omdat men bepaalde belangen wenste af te bakenen,

zoals gebruiksrechten van de woeste gronden, het gebied waar een heer een aan-

tal rechten en plichten had, of waar men belasting mocht innen. In oude archie-

ven bevinden zich dan ook vele vermeldingen van lands- en dorpsgrenzen uit de

Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Ook in deze perioden werd de grens vaak

gevormd door een waterloop. Als natuurlijke grenzen dienden grote keien, bomen

en vennen. In de 13 e eeuw stond op een grenspunt van de gemeenschappelijke

gronden van Haaren en Helvoirt een boomstronk waarin een beeld van Sint-

Nicolaas was geplaatst. Als er geen geschikte natuurlijke grens was, werd er

soms een gracht gegraven. Als kunstmatige grenspunten dienden houten of ste-

nen palen, kunstmatig aangelegde verhogingen of gebouwen. De denkbeeldige

lijn tussen de desbetreffende punten vormde de grens.

De Essche Stroom als grens

Ook de grenzen van dorpen aan de Essche Stroom, Boxtel, Haaren Esch,Vught en

Sint-Michielsgestel werden afgebakend door de Essche Stroom alsmede grensste-

nen en palen. Een mooi voorbeeld hiervan is de dorpsgrens tussen de heerlijk-

heid van Sint-Michielsgestel en de baronie van Boxtel. In het bijzijn van

vooraanstaande Gestelnaren en Boxtelnaren werden in 1790 vijf stenen grenspa-

len geplaatst. De grenspalen stonden op de toenmalige woeste gronden.

Grensgeschillen tussen de dorpen konden hierdoor relatief eenvoudig opgelost

worden door van de ene paal naar de andere paal te kijken. De laatste paal stond

tegen de toenmalige bedding van de Essche Stroom die in stroomopwaarste rich-

ting de grens bepaalde met de gemeente Vught. Drie van de vijf grenspalen

staan nog overeind. De paal bij de Essche Stroom is helaas verdwenen.

[7 0 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 75: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

7 Conclusies en aanbevelingen

7.1 Conclusies

Bewoningsgeschiedenis

Uit het cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat het studiegebied een rijke bewo-

ningsgeschiedenis heeft. De oudste bewoningsporen dateren uit de Steentijd.

Het betreft vondstconcentraties waarbinnen vuurstenen artefacten zijn aange-

troffen. Deze vondststrooiingen verwijzen naar een kampement. Een belangrijk

kenmerk van de culturen in de Steentijd is dat de mens zich voornamelijk voedde

door middel van jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Deze zoge-

naamde jager-verzamelaars trokken door het landschap en verbleven tijdelijk

(dagen, weken) op een verblijfplaats.

Met de introductie van de landbouw in de loop van het Neolithicum stelde de

mens geleidelijk andere eisen aan zijn landschappelijke omgeving. De eerste

landbouwers hadden nagenoeg geen technische middelen om de bodemstructuur

en -vruchtbaarheid te verbeteren. Oogstrisico’s en successen hingen, behalve van

de gebruikte gewassen, voor een zeer belangrijk deel af van de fysische eigen-

schappen van bodem en landschap. Hierbij speelden met name het grond-

waterregime en de (natuurlijke) vruchtbaarheid alsmede de interne drainage (tij-

dens natte perioden) en vochtlevering (tijdens droge perioden) van de bodem

een belangrijke rol. Getuige dat het studiegebied ruimschoots aan de gestelde

eisen voldeed, zijn de vele archeologische vondsten die op de hoge oevers van

de Essche Stroom bij Halder en op de Belversche Akkers zijn aangetroffen. De

eerste sporen die mogelijk in verband gebracht kunnen worden met eerste land-

bouwers in het studiegebied dateren uit de Bronstijd. Vanaf de Bronstijd kent

het studiegebied een bijna onafgebroken bewoningcontinuïteit met als hoogte-

punt de Romeinse tijd. Getuige hiervan is een zeer rijk cultuurlandschap uit de

Romeinse tijd bij Halder en Esch. Door archeologisch onderzoek bij Halder is een

handelsnederzetting uit de Romeinse tijd in kaart gebracht. Meer bekend is de

grote muntschat uit de Essche Stroom bij Halder en de uitzonderlijk rijke grafvel-

den bij Esch. Hierdoor neemt het Romeins verleden bij Halder en Esch niet alleen

een belangrijke plaats in binnen de Nederlandse archeologie. Ook lokale bewo-

ners voelen zich verbonden met het Romeins erfgoed. Op de dorpspomp is name-

lijk een bronzen afgietsel geplaatst van een barnstenen beeldje dat afkomstig is

uit een van de rijke Romeinse graven van Esch. Enkele eeuwen heeft de Romeinse

bewoning in het stroomgebied van de Essche Stroom geduurd. Na het wegvallen

van het Romeinse gezag is de Romeinse nederzetting verlaten. De huizen en

boerderijen waren in korte tijd geheel verdwenen. Het verlaten Romeinse cultuur-

landschap raakte langzaam overwoekerd door bos. De eerste bewoningssporen na

[7 1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 76: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

de Romeinse tijd dateren uit de 8e eeuw. Er ontstonden nederzettingen bij de

oude toren van Haaren, op de Belversche Akkers en Esch.

De 11e-13e eeuw vormden in heel Europa een periode van economische expansie.

De bevolkingsgroei en agrarische hoogconjunctuur leidden overal tot ontgin-

ningen. Vanuit de oudere nederzettingen werden nieuwe nederzettingen op de

zandgronden gesticht. De nieuwe ontginningen vonden waarschijnlijk plaats

langs oude. Depressies werden gedempt en akkerarealen werden uitgebreid rich-

ting het beekdal. Dit leidde onder meer tot een concentratie van aaneengesloten

akkerlanden in open akkercomplexen. Deze akkercomplexen zijn vooral te vinden

rond de oude bewoningskernen van Belveren, Esch en Halder. Naast open

akkercomplexen werden vanaf de Late Middeleeuwen ook de kleinere en meer geï-

soleerd gelegen, hoge vruchtbare gronden ontgonnen. Deze zogenaamde kamp-

ontginningen liggen op enige afstand van de oudste akkerarealen. De hoeve lag

tegen het nieuwe akkerareaal aan. De kampontginningen konden uitgroeien tot

buurtschappen (zoals Luissel, Uilenbroek, Tongeren, Nergenea en Hal). In deze

perioden hebben adellijke heren maar ook vermogende personen uit Den Bosch

belangstelling voor de Essche Stroom. Op de rand van het beekdal hebben maar

liefst 8 versterkte huizen en een kasteel gelegen. Hun economische basis werd

hoofdzakelijk gevormd door de inkomsten uit de visserij en landbouw.

Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen tot aan de introductie van de kunst-

mest (eind 19e - begin 20e eeuw) werd naast de uitbreiding van het akkerareaal

de landbouwproductie vergroot door een intensivering van bemesting. Hierdoor

konden de akkers jaarlijks benut worden en hoefden ze niet meer braak te liggen.

Humusrijk materiaal (zoals bosstrooisel, heide- en/of grasplaggen) werd gebruikt

om de (vloeibare en vaste) dierlijke mest van het opgestalde vee te binden. Dit

mengsel (stalmest, plaggen/strooisel) werd vervolgens op de akker gebracht. Op

deze manier kon de bodemvruchtbaarheid van het akkerareaal beter op peil wor-

den gehouden. Omdat het humusrijke materiaal behalve organisch afval ook veel

minerale bestanddelen (zand en of klei, afkomstig van de plaggen) bevatte, kon

ten gevolge van eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke humushoudende

bovenlaag ontstaan: een zogenaamd esdek.

In het begin van de 19e eeuw hadden vermogende Bosschenaren belangstelling

voor het landelijke gebied. Zij kochten er grond en bouwden statige huizen. De

gronden eromheen werden ingericht naar de laatste tuinmode. Hierdoor ontston-

den langs de Essche Stroom de landgoederen Bleijendijk, Eikenhorst en Beuken-

horst. Ook het kasteel Nemelaer ontwikkelde zich in de richting van een land-

goed. Om het landgoed enigszins rendabel te maken, werd op de omringende

heide, buiten het eigenlijke landgoed, productiebos (naaldhout) aangelegd. Bij

de inrichting van productiebossen werd naar een compromis gezocht tussen pro-

ductie en esthetiek door de aanleg van lanen en sterrenbossen.

Aan het einde van de 19e en in de eerste helft van de 20e eeuw werd de balans

tussen de cultuurgronden en de woeste gronden geheel verstoord. Met name de

uitvinding van kunstmest zorgde voor drastische veranderingen in het landschap.

[7 2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 77: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Door de toepassing van kunstmest was de natuurlijke bodemvruchtbaarheid niet

langer een beperkende factor. De woeste gronden verloren hun functie: plaggen-

bemesting en extensieve graaslanden waren niet langer noodzakelijk. Deze perio-

de kenmerkte zich door een enorme ontginningsijver. Vanaf dat moment vonden

geleidelijke, grootschalige en planmatige ontginningen en herinrichtingen plaats.

De geleidelijke veranderingen werden uitgevoerd door particulieren die voortdu-

rend kleine ingrepen uitvoerden: het rooien van een houtwal, egalisatie van een

dekzandkop en dergelijke. Daarnaast werden van hogerhand wegen aangelegd,

akkerranden rechtgetrokken, nieuwe sloten aangelegd, terreinen geëgaliseerd,

houtwallen gerooid en percelen vergroot. Dit resulteerde uiteindelijk in een agra-

risch productielandschap met een industrieel karakter.

De rijke bewoningsgeschiedenis op de hoge oevers van de Essche Stroom heeft

ongetwijfeld een uitstraling gehad op het beekdal van de Essche Stroom. Het

huidige overzicht van aanwezige cultuurhistorische waarden in het beekdal (dit

geldt vooral voor de archeologische vindplaatsen) is verre van compleet. In het

beekdal van de Essche Stroom worden sporen van jacht/visvangst, beekovergan-

gen, afvaldumps, watermolens, rituele deposities, delfstoffenwinning, verdedi-

gingswerken, agrarisch gebruik en scheepvaart verwacht.

Definiëren van de verwachtingszones

Om cultuurhistorische waarden in beekdalen mee te laten wegen in de planvor-

ming, is het een voorwaarde het cultuurhistorische potentieel van de beekdal

van de Essche Stroom en de ruimtelijke invulling hiervan zo goed mogelijk te

kennen. Veel cultuurhistorische waarden in beekdalen (vooral archeologische

vindplaatsen) zijn afgedekt door beeksedimenten en daardoor nog niet bekend.

In het in deze rapportage gepresenteerde verwachtingsmodel, dat is ontwikkeld

voor het beekdal van de Essche Stroom, zijn de cultuurhistorische waarden zover

mogelijk inzichtelijk gemaakt. Achterliggend idee van het verwachtingsmodel is

dat cultuurhistorische waarden niet willekeurig over het beekdal zijn verspreid,

maar zijn gerelateerd aan bepaalde hydrologische, geomorfologische en bodem-

kundige karakteristieken binnen het beekdalsysteem. Het verwachtingsmodel is

vertaald naar een kaart van de Essche Stroom waarop afzonderlijke zones met

een specifieke verwachting zijn te onderscheiden. De verwachtingszones zijn per

deelgebied beschreven. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek kan

het onderzoeksgebied opgedeeld worden in 9 verschillende verwachtingszones.

De verwachtingszones zijn schematisch weergegeven op kaartbijlage 3. Deze

paragraaf dient bij voorkeur in combinatie met deze kaartbijlage te worden gele-

zen.

- Verwachtingszone donkerpaars: voor de zone bij de Herlaarse Brug geldt een

hoge trefkans op rituele deposities, afvaldumps, beekovergangen en aanleg-

steigers.

- Verwachtingszone paars: voor de zone bij de Belverse Brug en bij Halder geldt

een middelhoge trefkans op beekovergangen, rituele deposities, afvaldumps

en de mogelijke aanwezigheid van een watermolenbiotoop.

- Verwachtingszone rood: voor de zone bij de Hoge Brug in Esch geldt een hoge

[7 3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 78: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

trefkans op verdedigingswerken en een middelhoge trefkans op beekovergan-

gen, rituele deposities afvaldumps en aanlegsteigers.

- Verwachtingszone oranje: voor de zones bij Luissel, Uilenbroek, Esch en Baer-

schot geldt een middelhoge trefkans op afvaldumps en aanlegsteigers.

- Verwachtingszone geel: voor de zone bij de Ruiting geldt een hoge trefkans op

aanlegsteiger(s).

- Verwachtingszone groen: voor de zone bij Bruggelaeren geldt een middelhoge

trefkans op beekovergangen, rituele deposities en afvaldumps.

- Verwachtingszone donker blauw: voor de zone bij de Lage Brug in Esch geldt

hoge trefkans op een watermolenbiotoop en verdedigingswerken en een mid-

delhoge trefkans op beekovergangen, rituele deposities, afvaldumps en aan-

legsteigers.

- Verwachtingszone lichtblauw: voor de zone Seterheike geldt een hoge trefkans

op een watermolenbiotoop.

- Verwachtingszone grijs: voor de overige zones geldt een onbekende trefkans.

Gaafheid, conservering en diepteligging van de cultuurhistorische resten

Landschappen kennen een zekere dynamiek. Landschappen en dus ook het beek-

dallandschap van de Essche Stroom zijn herhaaldelijk opnieuw ingericht en geor-

dend naar behoefte, inzichten, ideeën en mogelijkheden van de tijd. Elke periode

kende eigen processen die de ruimtelijke indeling van het beekdallandschap

beïnvloedden. De herinrichtingen van het beekdallandschap konden gepaard gaan

met graafwerkzaamheden. Als gevolg van delfstofwinning (veen en leem),

bomenteelt op rabatten, aanleg van beemden, graven van ontwateringsloten en

het afstemmen van het beekdal op de aanwezigheid van een watermolen, zijn

oudere structuren verloren gegaan. Als gevolg van deze graafwerkzaamheden zijn

waarschijnlijk archeologische resten voorgoed verloren gegaan en zijn nieuwe

cultuurhistorische waarden toegevoegd. Grootschalige en op dit moment minder

gewaardeerde ingrepen in het beekdallandschap van de Essche Stroom kwamen

voort uit de ruilverkavelingwerkzaamheden. De beekbedding werd rechtgetrokken,

verbreed en uitgediept. Tevens zijn er egalisatiewerken uitgevoerd.

Op basis van de aanwezigheid van beekdalgronden in het plangebied wordt ver-

wacht dat eventuele aanwezige archeologische resten zich voornamelijk aan de

basis van het humeuze dek bevinden (dieper dan de huidige bouwvoor: 35 cm -Mv).

In beekdalgronden kunnen naast anorganische ook organische resten (zoals orga-

nische artefacten, houten constructies en faunaresten) in het vondstspectrum

vertegenwoordigd zijn.

Als gevolg van de ‘verbetering’ van de afwatering is ook de grondwaterspiegel

naar beneden gebracht. Dit heeft zeker een nadelig effect gehad op mogelijk

aanwezige cultuurhistorische resten waarin een organische component is verte-

genwoordigd. De resten bevinden zich als gevolg van deze ingreep niet langer

meer in een zuurstofvrije context met als gevolg dat het oxidatieproces van de

organische resten is versneld.

[7 4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 79: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

7.2 Aanbevelingen

In het beekdal van de Essche Stroom zijn cultuurhistorische waarden aanwezig.

De vraag die gesteld moet worden, luidt: zijn alle cultuurhistorische resten even

waardevol? Onderliggende beslissingsregels wat waardevol of minder waardevol

wordt bevonden, kunnen zeer wisselend zijn. Wat wel dan niet behouden dient te

blijven, verschilt per achtergrond en doelgroep. Globaal is onderscheid te maken

tussen wetenschappelijke behoudsdoelen enerzijds en argumenten voor behoud

die worden gehanteerd door opdrachtgever, politici, planoloog of landschaps-

architect anderzijds. Om een Babylonische spraakverwarring tussen archeologen

enerzijds en politici, opdrachtgevers en planologen anderzijds te voorkomen, zijn

in deze paragraaf hun achterliggende beslissingscriteria en de hieruit voort-

komende waardeoordelen opgesplitst.

7.2.1 Aanbevelingen gericht op het veiligstellen van cultuurhistorische resten

Het landschap bevat cultuurhistorische resten die niet in archieven of op histo-

rische kaarten te achterhalen zijn. Dit geldt vooral voor de archeologische res-

ten. Het archeologisch bodemarchief is van zeer groot belang omdat het de eni-

ge informatiebron is over het prehistorisch verleden. Deze periode omvat meer

dan 99% van de geschiedenis van de mens. Het uitzonderlijke van het archeolo-

gisch bodemarchief is dat de archeologische sporen in feite maar één keer gele-

zen kunnen worden. Tevens geldt, zoals bij elk archief, dat bij onzorgvuldig

beheer de unieke informatie (de nog aanwezige archeologische overblijfselen)

ernstig aangetast of zelfs geheel vernietigd kan worden. Zoals bij elk archief

geldt ook hier dat bij onzorgvuldig beheer bestaande, unieke informatie ver-

dwijnt: er komt niets meer bij. Het landschap waarin het bodemarchief in is ver-

ankerd, wordt wel eens vergeleken met een geschiedenisboek waaruit de geschie-

denis van onze cultuur, een deel van onze wortels is af te lezen. Dit boek is door

de tijd heen erg gehavend geraakt. Door natuurlijke processen en menselijke

ingrepen zijn bladzijden uit dit boek verdwenen en veelal ongelezen verloren

gegaan. Het is daarom niet verwonderlijk dat de provincie behoud als randvoor-

waarde heeft gesteld bij verdere ontwikkeling van het plangebied.

Adviezen gericht op behoud (in/ex situ)

Aanbevelingen die gericht zijn op behoud van archeologische resten kunnen

enerzijds onderscheiden worden naar adviezen die zijn afgestemd op behoud in

situ en anderzijds op adviezen die behoud ex situ beogen. Uitgangspunt van het

in situ behouden van archeologische is ervoor te zorgen dat ingrepen die tot (fy-

sieke) aantasting daarvan leiden, zoveel mogelijk vermeden worden. Dit betekent

in feite niets doen. Bij behoud ex situ worden de resten gedocumenteerd door

middel van een opgraving. Door de opgravingen neemt de kennis van het verle-

den toe. De medaille kent echter ook een keerzijde. Elke archeoloog is doordron-

gen van de paradox dat het opgraven van archeologische resten vernietiging van

informatie over het verleden betekent. Bijvoorbeeld de archeologische kennis van

het Romeinse grafveld bij Esch is dus vreemd genoeg ook vervlochten met

[7 5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 80: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

onthistorisering van datzelfde grafveld. Als gevolg van de opgravingen bestaan

de Romeinse relicten niet meer. Ze zijn een digitale werkelijkheid geworden. Dit

is een reden om ‘het lezen’ van het bodemarchief zolang mogelijk uit te stellen.

Door deze passieve opstelling wordt de mogelijkheden voor toekomstig ‘hoog-

waardig‘ wetenschappelijk archeologisch onderzoek veilig gesteld. Archeologen

hebben namelijk een rotsvast vertrouwen dat zij in de nabije toekomst betere

(technische) middelen tot hun beschikking krijgen die meer wetenschappelijk

rendement opleveren.

Aanbevolen wordt de archeologische resten zoveel mogelijk in situ te behouden.

Dit betekent dat bodemingrepen in de zones waarvoor een hoge of middelhoge

verwachting geldt, zoveel mogelijk vermeden dienen te worden. Hierdoor wordt

niet alleen het archeologische erfgoed voor toekomstig wetenschappelijk onder-

zoek vastgesteld. Door tussen (mogelijk aanwezige) archeologische resten door

te laveren, kunnen hoge opgravingskosten (bronnering, damwanden) vermeden

worden. Indien er toch werkzaamheden binnen de zones zijn gepland, hoeft

behoud in situ lang niet altijd een ‘gepasseerd station ’ te zijn. Door binnen de

geselecteerde zones de werkzaamheden op de voet te volgen, kunnen archeologi-

sche sporen en structuren opgetekend worden. Het grote verschil met opgravin-

gen (behoud ex situ) is dat de archeologische sporen niet opgegraven worden

(dus niet verloren gaan). Nadat de archeologische sporen zijn opgetekend, wor-

den deze weer afgedekt. Dit vereist wel een flexibele opstelling van het water-

schap. Binnen het bestek dient ruimte te worden gecreëerd om van het oorspron-

kelijke plan af te wijken. Concreet zou dat kunnen betekenen dat de geplande

werkzaamheden plaatselijk lichtelijk kunnen worden aangepast. Een bijkomend

archeologisch voordeel is dat de kwaliteit, omvang en aard van de vindplaats

eenduidig kunnen worden bepaald. Hierdoor wordt het mogelijk een passend

beschermings- en beheerbeleid op vindplaatsniveau te formuleren. Deze aanpak

heeft al concreet vorm gekregen in een eerder uitgevoerd project in het beekdal

van de Essche Stroom (Plangebied de Ruiting; Roymans, 2007).

7.2.2 Aanbevelingen gericht op ontsluiting van cultuurhistorische resten

In het cultuurhistorisch onderzoek staat het wetenschappelijk argument - ‘het

bodemarchief als kennisbron’ - centraal. De samenleving - de gemiddelde poli-

ticus, opdrachtgever of planoloog - hanteert echter andere argumenten. Het zijn

vooral esthetische, educatieve, commerciële argumenten en mogelijkheden voor

toeristisch gebruik die hun houding ten opzichte van het bodemarchief bepalen.

Hoe zijn nieuwe ruimtelijke plannen te combineren met aanwezige cultuurhisto-

rische waarden? Op plaatsen waar cultuurhistorische resten duidelijk herkenbaar

zijn, bestaat over het algemeen wel begrip voor het cultuurhistorische belang.

Het betreft dan kasteelheuvels, grachten, grafheuvels, wegkruisen, houtwallen,

ruïnes, etc. Moeilijker wordt het als aan het oppervlakte niets valt waar te ne-

men. Behoud in situ van archeologische resten staat dan ook als planningsopga-

ve niet erg hoog in aanzien. Zowel grondgebruikers, bestuurders als ontwerpers

voelen zich vaak door beperkingen in een keurslijf gedrongen. Een ontwerper is

[7 6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 81: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

meer bezig met het creëren van iets nieuws dan met behouden van iets

bestaands dat vaak zelfs niet aan het oppervlak waarneembaar is. Behoud wordt

om deze reden als ballast ervaren.

Aanbevolen wordt de duurzame landschappelijk/aardkundige structuur van de

Robuuste Ecologische Hoofdstructuur de Essche Stroom te herstellen. In deze

studie wordt het beekdallandschap van de Essche Stroom als geheel gezien. Het

uitgangspunt is niet de analyse van de afzonderlijke, autonoom lijkende cultuur-

historische relicten of afzonderlijke vegetatietypen, maar het landschap als

geheel waarbinnen de relicten zijn verankerd. Hierdoor gaat het beekdal zich

(weer) meer onderscheiden van de flankerende dekzandruggen/plateaus door het

beekdal te vernatten en de vegetatietypen op deze specifieke geomorfologische

eenheid af te stemmen. De in het beekdal van de Essche Stroom aanwezige cul-

tuurhistorische waarden kunnen worden benut bij het versterken van het beekdal

als specifieke gemorfologische eenheid. De cultuurhistorische rijkdom van het

plangebied moet echter niet als een beperkende, geldverslindende factor ervaren

worden bij de herinrichting van de Essche Stroom. Als inspiratiebron kunnen

worden benut:

- Toponiemen: voor vegetatietype kunnen lokale veldnamen worden gebruikt

waaraan het vegetatiegebruik uit een ver verleden is af te lezen. Toponiemen

waarin het woord broek is opgenomen, verwijzen naar een typische bosvege-

tatie in een beekdal.

- Cultuurhistorische relicten: het beekdal wordt niet alleen herkenbaar door

vegetatietypen, maar ook door de beekdalgerelateerde cultuurhistorische

relicten te herstellen, te reconstrueren of een facelift te geven. Hiervoor kun-

nen grachtengordels bij de versterkte huizen en versterkingen,visvijvers en

veenwinputten worden benut.

- Verhalen: het beekdal mag niet alleen gezien worden als een fysiek gegeven.

In verhalen klink de persoonlijke en collectieve beleving van de Essche

Stroom door. Deze verhalen kennen een ruimtelijke invulling. Om deze reden

wordt aanbevolen de verhalen levend te houden door ter plaatse een beschei-

den monumentje met bijhorende tekst te plaatsen.

Voor het verkrijgen van draagvlak voor de Robuuste Ecologische Verbindingszone

bij de lokale bevolking kan de in het gebied aanwezige cultuurhistorie een rol

spelen. Opvallend is dat juist de cultuurhistorie, beter gezegd het gemis aan cul-

tuurhistorie, bij de voorbereiding van verscheidene projecten als dijkverzwarin-

gen, de Betuwelijn, de Hoge Snelheidslijn, de gasopslag bij Langelo en een deel

van landinrichtingsprojecten, de grootste problemen opleverde bij de plaatselijke

bevolking en actiegroepen. Om genoemde reden wordt aanbevolen lokale

heemkundekringen zoveel mogelijk bij de visie en planvorming omtrent de Essche

Stroom te betrekken.

Indien besloten wordt cultuurhistorische relicten te ontsluiten, wordt aanbevolen

het relict een functie toe te kennen. Het hebben van een functie is namelijk heel

belangrijk als voorwaarde voor overlevering en behoud (behoud door ontwikke-

[7 7 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 82: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

ling). Een cultuurhistorisch relict zonder functie is vaak ten dode opgeschreven.

Bij het toewijzen van een functie moet de vraag gesteld worden in hoeverre de

relicten kunnen worden benut om de gestelde water-, natuur- en recreatieve doe-

len te realiseren? Voor het realiseren van water- en natuurdoelen kunnen bij-

voorbeeld de oude grachtengordels om de versterkte huizen, de bijhorende visvij-

vers, oude tufputten en de watermolenbiotoop bij Esch en bij het Setersheike

worden gebruikt.

Aanbevolen wordt de cultuurhistorische relicten waar mogelijk te ontsluiten en

te benutten voor een groot publiek in cultuur-toeristische en educatieve zin. Met

name voor ‘het publiek’ speelt de belevingswaarde van cultuurhistorische resten

een belangrijke rol. Voor een brede publieke betrokkenheid (maatschappelijk

draagvlak) is het van belang dat cultuurhistorische relicten beleefd kunnen wor-

den en dus zichtbaar worden gemaakt in het landschap. Het is wel goed om er

bewust van te zijn dat visualisatie en bescherming met name van de archeo-

logische resten met elkaar in conflict kunnen komen. Bij de ingrepen ten behoe-

ve van ontsluiting kunnen de (nog aanwezige) archeologische overblijfselen aan-

getast/ vernietigd worden. In het dal van de Essche Stroom worden vele

archeologische sporen verwacht. Voor de ontsluiting/reconstructie van archeolo-

gische relicten zijn zoveel mogelijk concrete archeologische gegevens noodzake-

lijk om tot concrete invulling van ontsluitingsvoorstellen van de relicten te

komen. De concrete archeologische gegevens kunnen verkregen worden zonder

dat hierbij de informatiewaarde van een archeologische vindplaats verloren hoeft

te gaan. Door de werkzaamheden binnen de geselecteerde zone waarbinnen

archeologische resten worden verwacht op de voet te volgen, kunnen archeologi-

sche sporen en structuren opgetekend worden. Nadat de archeologische sporen

zijn opgetekend, worden deze weer afgedekt. Dit betekent dat tijdens het werk

de mogelijkheid moet worden geboden de locatie van de uit te voeren graafwerk-

zaamheden aan te passen. Een bijkomend archeologisch voordeel is dat de kwali-

teit, omvang en aard van de vindplaats eenduidig kunnen worden bepaald.

Hierdoor wordt het mogelijk een passend beschermings- en beheerbeleid op vind-

plaatsniveau te formuleren. Tevens kan de archeologische informatie worden

benut bij het beleefbaar maken van het archeologisch relict. Gedacht kan word

aan het reconstrueren van het relict op zodanige wijze dat de authentieke resten

bewaard blijven. Op deze wijze kan het spanningsveld tussen wetenschap (ge-

richt op behoud van de wetenschappelijke/informatieve waarde) en het publiek/

de maatschappij (gericht op de belevingswaarde) mogelijk ondervangen worden.

Opvallend is dat het beekdal van de Essche Stroom op dit moment slecht is ont-

sloten. De paden - met uitzondering van werkstroken langs de beekbedding - zijn

loodrecht op het huidige beekdal georiënteerd. Hierdoor is het beekdal en de

hierin verankerde natuur en cultuurhistorie nauwelijks beleefbaar. Door de aanleg

van een slingerend wandel- en fietspad door het beekdal en de flankerende hoge

gebiedsdelen wordt duurzame landschappelijk/aardkundige structuur van de

Robuuste Ecologische Hoofdstructuur van de Essche Stroom beleefbaar gemaakt

voor lokale mensen en toeristen.

[7 8 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 83: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Het landschap kent een zekere dynamiek. Om deze reden mag het landschap niet

‘bevroren’ worden. Dat wil zeggen dat ook huidige en toekomstige generaties hun

stempel op het landschap mogen drukken. Dit betekent uiteraard niet dat de

aanwezige cultuurhistorische waarden ongewijzigd geconserveerd moeten worden.

Dat is niet alleen onmogelijk maar getuigt ook van weinig realiteitszin. Het gaat

om een tussenweg tussen behouden/inpassen en al te drastische veranderingen.

Dat betekent dat er voortdurend naar compromissen moet worden gezocht en

keuzen moeten worden gemaakt. Daarbij gaat het niet alleen om ‘wat’ er

gebeurt, maar vooral om ‘waar’ het gebeurt. In de zones van het stroomgebied

met een hoge cultuurhistorische/landschappelijke waarde, kan het oude cultuur-

landschap richting geven aan de verdere ontwikkeling van dat landschap. In

gebieden waar dergelijke waarden niet (meer) of nauwelijks aanwezig zijn, kan

de inspanning meer gericht zijn op het creëren van een nieuwe landschappelijke

kwaliteit (het toevoegen van ‘nieuwe cultuurhistorie’). Hierdoor wordt een nieu-

we tijdslaag in de palimpsest toegevoegd.

[7 9 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 84: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

[8 0 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 85: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Literatuurlijst

Andela, G., 2000: Kneedbaar landschap, kneedbaar volk: De heroïsche jaren van

de ruilverkavelingen in Nederland. Bussum.

Anonymus, 2005. Reconstructieplan/Milieueffectrapport Meierij. Provincie Noord

Brabant, Den Bosch.

Berendsen, H.J.A., 1996. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en

geomorfologie. Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A., 1997. Landschappelijk Nederland. Fysische geografie van

Nederland. Van Gorcum, Assen.

Bieleman, J., 1992. Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950.

Uitgeverij Boom, Meppel.

Bloemers, J., L. Kooijmans & H. Sarfatij, 1981. Verleden Land, Archeologische

opgravingen in Nederland. Amsterdam.

Bont, C. de, 1989. Het cultuurhistorisch landschapsonderzoek van het streek-

plangebied “Midden- en Oost-Brabant’. Een histoisch-geografische ver-

kenning. Staring Centrum-rapport 17. Staring Centrum, Wageningen.

Bradley, R., 1990. The passage of arms. An archaeological analysis of prehistoric

hoards and votive depots. Cambridge.

Burny, J., 1999. Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen

(1910-1950). Tweehonderd gesprekken samengevat. Maastricht.

Davids, K., 1991, Mensen en dieren op het platteland. In: C. de Mooi & R. van

de Weijer (red.); Rijke oogst van schrale grond. Zwolle.

Deeben, J. & R. Wiemer, 1999: Het onbekende voorspeld: de ontwikkeling van

een indicatieve kaart van archeologische waarden. In: W.H.J. Willems

(red.); Nieuwe ontwikkelingen in de archeologische monumentenzorg.

Nederlandse Archeologische Rapporten 20: 29-42. ROB, Amersfoort.

Dinter, W., 2001. Kleine historie van Gennep. Gennep.

Dirkx, G.H.P. & C.M. Soonius, 1991. Archeologie en cultuurlandschap in het her-

inrichtingsgebied ‘De Leijen-Oost’(Noord-Brabant). RAAP-rapport 137.

DLO-Starring/Stichting RAAP, Wageningen/Amsterdam.

Drenth, E. & O. Brinkkemper, 2001. In de roos geschoten. De pijl van

Weerdinge en vuurstenen pijlpunten in de Bronstijd van Nederland.

Nieuwe Drentse Volksalmanak 2001.

Fokkens, H. & N. Roymans (red.), 1991. Nederzettingen uit de bronstijd en de

vroege ijzertijd in de lage landen. Nederlandse Archeologische

Rapporten 13. ROB, Amersfoort.

Fontijn, D.R., 2002. Sacrificial landscapes. Cultural biographies of persons,

objects and ‘natural’ places in the Bronze Age of the southern Nether-

lands, C. 2003-600 BC. Analecta Praehistorica Leidensia 33/34.

Faculty of Archaeology, Leiden.

[8 1 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 86: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Fontijn, H., 2003. Sacrificial Landscapes. Cultural Biographies of Persons,

Objects and ‘Natural’ Places in the Bronze Age of the Southern

Netherlands, c. 2300-600 BC. Analecta Praehistorica Leidensia 33/34.

Faculty of Archaeology, Leiden.

Gerritsen, F., 2001. Local identities. Landscape and community in the late prehis-

toric Meuse-Demer-Scheldt region. PhD Thesis, Vrije Universiteit

Amsterdam.

Heijden, C., F. Gerritsen, J. Kolen, N. Roymans, H. Renes, K. Bosma, & I. van

Hellemondt, 2003: Brabant van Bronstijd tot Belvedere: De biografie

van het Brabantse zandlandschap. Brabants Heem 55: 89-101.

Hurk, L.J.A. van de, 1984. The tumuli from the Roman period of Esch, Province

of North Brabant, part IV. Berichten Rijksdienst Oudheidkundig

Bodemonderzoek 27. ROB, Amersfoort.

Janssen, C.R., 1974. Verkenningen in de Palynologie. Oosthoek, Scheltema &

Holkema, Utrecht

Oudenhoven, J. van, 1649. Beschryving der stadt en Meyere ’s-Hertogenbossche.

Oudenhoven, J. van, 1670. Een nieuwe en gantsch vermeerderde beschrijvinge van

de Stadt van ’s-Hertogen-Bossche.

Renes, J., 1994. Bossen en buitenplaatsen. In: M. de Harde & H. van Triest

(red.); Jonge Landschappen in 1800-1940: Het recente verleden in de

aanbieding (pag. 38-51). Utrecht.

Renes, J., 1999. Landschappen van Maas en Peel. Een toegepast historisch-geo-

grafisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en Midden-Limburg.

Maaslandse monografieëen, Maastricht.

ROB, 2005. Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) versie 2.1.

Ontleend aan http//www.archis.nl.

Roymans, J.A.M., 2005. Archeologische verwachtingskaarten diverse beekherstel-

projecten Noord-Limburg. RAAP-rapport 1137. RAAP Archeologisch

Adviesbureau, Amsterdam.

Roymans, J.A.M., 2006. Een houten constructie in het beekdal van de Oude

Leye, gemeente Haaren; een waarderend archeologisch onderzoek.

RAAP-rapport 1291. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.

Roymans, J.A.M., 2007. Archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden

plan de Ruiting, gemeente Haaren. RAAP-rapport 1461. RAAP Archeo-

logisch Adviesbureau, Amsterdam.

Smulders, F.W., 1950. De stroom genaamd De Dieze. Brabants Jaarboek 1950:

128-130.

Stiboka/RGD, 1983. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000.

Kaartblad 45’s-Hertogenbosch. Stichting voor Bodemkartering/Rijks

Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.

Tack, G., P. van den Brempt & M. Hermy, 1993. Bossen in Vlaanderen. Een

historische ecologie. Kredietbank en Stichting Leefmilieu, Leuven.

Theuws, F.C.W., 1988. De archeologie van de periferie. Studies naar de ontwikke-

ling van bewoning en samenleving in het Maas-Demer-Schelde gebied in

de Vroege Middeleeuwen. Academisch proefschrift Universiteit

Amsterdam, Amsterdam.

[8 2 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 87: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Verhagen, P., 1998. Rivieren, boten en visser, Omzien naar vervagende spiegel-

beelden. Papendrecht.

Weijns, J., 1960. Turven in de Kempen, volkskundig gezien. Bokrijk.

Wols, R.J., 1995. Haaren in oorlogstijd. Gemeente Haaren, Haaren.

Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990. Grote Historische Provincie Atlas

Noord Brabant, schaal 1:50.000. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties,

Groningen.

Vervloet, J.A.J., 1986. Het zandlandschap. In: S. Barends e.a. (red.); Het Neder-

landse landschap: een historisch-geografische benadering. Stichting

Matrijs, Utrecht.

Zoetmulder, S.H.A., 1974: De Brabantse Molens. Helmond.

Gebruikte afkortingen

ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem

CHW Cultuurhistorische Waarden Kaart

IKAW Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden

-Mv beneden maaiveld

RACM Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten

Verklarende woordenlijst

artefact Alle door de mens gemaakte of gebruikte voorwerpen.

beemden Een afwisseling van sloten en bermen haaks op de oriëntatie

van de beek.

dekzand Fijnzandige afzettingen die onder periglaciale omstandig-

heden voornamelijk door windwerking ontstaan zijn; de dek-

zanden van het Weichselien vormen in grote delen van

Nederland een ‘dek’ (Saalien: Formatie van Eindhoven;

Weichselien: Formatie van Twente).

donk Pleistocene zandopduiking (= de top van een rivierduin).

enkeerdgronden Dikke eerdgrond (= laag met donkere, min of meer rulle

grond, met organische en anorganische bestanddelen)

ontwikkeld op zandgrond onder invloed van de mens; worden

ook wel essen genoemd.

eolisch Door de wind gevormd, afgezet.

esdek Oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten gevol-

ge van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met

zand vermengde potstalmest opgebracht. In geval van een

es is de opgebrachte laag ten minste 50 cm dik. De term es

is gangbaar in Noord- en Oost-Nederland. In Midden-

Nederland wordt gesproken van enk of eng en in Zuid-Neder-

land van akker of veld.

ex situ Niet in of op zijn/haar oorspronkelijke positie.

[8 3 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 88: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

fluvioperiglaciaal Door stromend water onder periglaciale omstandigheden

afgezet.

glaciaal A) IJstijd: koude periode uit het Pleistoceen; b) betrekking

hebbende op het landijs.

Holoceen Jongste geologisch tijdvak (vanaf de laatste IJstijd: ca.

8800 jaar voor Chr. tot heden).

horst Deel van de aardkorst waarin de aardlagen relatief hoog zijn

gelegen als gevolg van tektonische opheffing langs breuken.

in situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker

het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren.

leem Grondsoort die wordt gekenmerkt door een hoog siltgehalte

(bodemdeeltjes tussen 0,002 en 0,05 mm).

meander Min of meer regelmatige lusvormige rivierbocht (meanderen

= zich bochtig door het landschap slingeren).

periglaciaal Heeft betrekking op de stroken rondom het door landijs

bedekte gebied, op het daarop heersende klimaat en op ken-

merkende verschijnselen in dit gebied.

permafrost Permanent bevroren bodem.

Pleistoceen Geologisch tijdperk dat ca. 2,3 miljoen jaar geleden begon.

Gedurende deze periode waren er sterke klimaatswisselingen

van gematigd warm tot zeer koud. Na de laatste IJstijd

begint het Holoceen (ca. 8800 voor Chr.).

podzol Bodem met een uitspoelingslaag (E-horizont) en een in-

spoelingslaag (B-horizont). Het proces van het uitlogen van

de E-horizont en de vorming van een B-horizont door

inspoeling van amorfe humus en ijzer wordt podzolering

genoemd.

Prehistorie Dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven

bronnen bewaard zijn gebleven.

rabat Kunstmatig afwateringskanaal, recente ontginningsgreppel.

redoute Kleine veldschans (die alleen uitspringende en geen insprin-

gende hoeken heeft).

schans Aarden vestingwerk, bestaande uit een vier- of meerhoekig

omwald en omgracht terrein.

slenk Deel van de aardkorst waarin de aardlagen relatief laag zijn

gelegen als gevolg van tektonische daling langs breuken.

Steentijd Archeologische periode die zich kenmerkt door het gebruik

van stenen werktuigen.

toendra Boomloze vlakte die acht à tien maanden per jaar bevroren

is en in de korte zomer verandert in een moerassig gebied.

voorde Doorwaadbare plek in een beek of rivier.

Weichselien Geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs

Nederland niet bereikte), ca. 120.000-10.000 jaar geleden.

[8 4 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 89: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

Overzicht van figuren, tabellen en losse kaartbijlagen

Figuur 1. Ligging Essche Stroom (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster).

Figuur 2. Kampement van jager-verzamelaars uit de Midden Steentijd (uit

Bloemers e.a., 1981).

Figuur 3. Reconstructie van een boerenerf uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a.,

1981).

Figuur 4. Akkersysteem uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a., 1981).

Figuur 5. Reconstructietekening van een Romeinse villa.

Figuur 6. Reconstructietekening van de pottenbakkersoven bij Halder (uit

Bloemers e.a., 1981).

Figuur 7. Doodsprentje van Sjef.

Figuur 8. Oorlogsmonumentje bij Roond dat herinnert aan het ‘ Kampinaleger’.

Figuur 9. Munitiekisten en een gasmaskerbus die na de oorlog op het boeren-

erf op de Ruiting zijn achtergelaten.

Figuur 10. De bijzonder rijke grafinventaris uit een van de Romeinse graven die

bij Hoogkeiteren zijn ontdekt (uit Bloemers e.a., 1981).

Figuur 11. Kindertekening van de archeologische opgravingen bij Hoog Keiteren.

Figuur 12. Operatie ‘Taartschep’ (uit Bloemers e.a., 1981).

Figuur 13. Houten pijl met stenen pijlpunt (uit Drenth & Brinkkemper, 2001).

Figuur 14. Fuiken (Aalkorven) voor het vangen van paling (uit Verhagen, 1998).

Figuur 15. Pentekening van stropers die door de lokale heer op heterdaad wor-

den betrapt (uit Verhagen, 1998).

Figuur 16. Twee palingstekers en een witvissteker (uit Davids, 1991).

Figuur 17. Reconstructietekening van een Romeinse brug die bij Stramproy is

aangetroffen.

Figuur 18. Samenvloeien van de Essche Stroom en de Dommel bij Halder.

Figuur 19. Houten watermolen (Molen van ‘Loon’ bij Waalre).

Figuur 20. Molensteenfragment van de voormalige oliemolen bij de brug bij

Baarschot.

Figuur 21. Het huis Swanenborgh.

Figuur 22. Afbeelding van twee pleiten uit de 15e eeuw.

Figuur 23. Bootpunters die in een oude meander van de Essche Stroom zijn aan-

getroffen.

Figuur 24. Boerenputten (uit Burny, 1999).

Figuur 25. Turfplag die bij een mogelijke aanlegsteiger ter hoogte van de

Ruiting is aangetroffen.

Tabel 1. Archeologische tijdschaal.

Kaartbijlage 1. Overzichtskaart.

Kaartbijlage 2. Resultaten cultuurhistorisch onderzoek geprojecteerd op de

bodemkaart.

Kaartbijlage 3. Resultaten cultuurhistorisch onderzoek geprojecteerd op de

grondwatertrappen.

[8 5 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008

Page 90: RAAP-RAPPORT 1619 · 2019. 9. 10. · historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote

[8 6 ]

De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel;

een cultuurhistorische studie van het beekdal

RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008