Landelijke inventarisatie
aansluiting onderwijs
en jeugdhulp 2018
Michiel van der Grinten, Miriam Walraven,
Debbie Kooij, Marjolein Bomhof (Oberon)
Ed Smeets (KBA Nijmegen),
Guuske Ledoux (Kohnstamm Instituut)
Met medewerking van Sietske Waslander (Tilburg University)
Hier komt de titel van het
rapport van ongeveer drie
regels lang
Naam van Auteur, Naam van Auteur, Naam van Auteur,
Naam van Auteur, Naam van Auteur, Naam van Auteur, Naam
van Auteur, Naam van Auteur
Hier staat een ondertitel, deze mag zich
best over twee of drie regels uitvouwen
Landelijke inventarisatie
aansluiting onderwijs en
jeugdhulp 2018
Eindrapport
Michiel van der Grinten, Miriam Walraven, Debbie Kooij, Marjolein Bomhof (Oberon)
Ed Smeets (KBA Nijmegen), Guuske Ledoux (Kohnstamm Instituut)
Met medewerking van Sietske Waslander (Tilburg University)
Grinten, M. van der, Walraven, M., Kooij, D., Bomhof, M., Smeets, E. & Ledoux, G.
Landelijke inventarisatie aansluiting onderwijs en jeugdhulp 2018
Utrecht/Nijmegen/Amsterdam: Oberon/KBA Nijmegen/Kohnstamm Instituut
Dit is publicatie nr.47 in de reeks Evaluatie Passend Onderwijs.
ISBN: 978-90-77737-96-5
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
All rights reserved. No parts of this publication may be reproduced or transmitted in any form or by any
means without prior written permission of the author and the publisher holding the copyrights of the
published articles.
Uitgave en verspreiding:
Oberon
Slachtstraat 12, Postbus 1423, 3500 BK Utrecht
Tel. 030-2306090
www.oberon.eu
© Copyright Oberon, 2018
Deze publicatie maakt deel uit van het door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek gefinancierde
onderzoeksprogramma Evaluatie Passend Onderwijs (2014-2020).
NRO-projectnummer: 405-15-750
1. Inleiding 2
1.1 Aanleiding 2
1.2 Onderzoeksvragen 2
1.3 Werkwijze en respons 3
1.4 Leeswijzer 4
2. Resultaten 5
2.1 De aansluiting in de praktijk 5
2.2 Modellen van samenwerking 9
2.3 Tevredenheid 10
2.4 Werkzame factoren 11
2.5 Borging in beleid en bestuur 16
2.6 Meerwaarde 19
2.7 Knelpunten 21
2.8 Vervolgstappen 22
2.9 Goede voorbeelden 23
3. Conclusies 25
3.1 Conclusies op hoofdlijnen 25
3.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen 25
3.3 Conclusies met betrekking tot de hypothesen 29
4. Reflectie 31
2
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
Samenwerkingsverbanden en gemeenten zoeken naar mogelijkheden om passend
onderwijs en jeugdhulp beter op elkaar te laten aansluiten. Aan de start van de
decentralisaties, in de periode 2014-2015, is hier een begin mee gemaakt door middel van
onder meer lokale en regionale afspraken. Inmiddels is men enkele jaren verder, is er
ervaring opgedaan en komen frictiepunten, oplossingen en opbrengsten beter in beeld.
Daarom hebben de Ministeries van OCW en VWS in samenspraak met de VNG een landelijk
verdiepingsonderzoek geïnitieerd naar de wijze waarop gemeenten en
samenwerkingsverbanden de aansluiting tussen jeugdhulp en passend onderwijs
vormgeven en ervaren. Het onderzoek is uitgevoerd door het consortium Evaluatie
Passend Onderwijs met financiering van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
(NRO). Voor het onderzoek is een begeleidingscommissie ingericht met
vertegenwoordigers van de beide ministeries en de VNG. De uitkomsten van het
onderzoek worden in dit rapport gepresenteerd en geven een landelijk representatief
beeld van de stand van zaken anno 2018.
1.2 Onderzoeksvragen
Het onderzoek is opgezet als beschrijvende evaluatie. Het gaat er om dat er zicht komt op
de wijze waarop gemeenten en samenwerkingsverbanden de aansluiting tussen
jeugdhulp en onderwijs vorm geven. In overleg met NRO en de begeleidingscommissie zijn
de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Hoe geven samenwerkingsverbanden en gemeenten de aansluiting tussen passend
onderwijs en jeugdhulp vorm?
2. Welke verschijningsvormen heeft die aansluiting en in welke mate komen die voor?
3. Hoe beoordelen samenwerkingsverbanden en gemeenten de effectiviteit en
efficiëntie van de wijze waarop de aansluiting momenteel is georganiseerd?
4. Wat gaat goed? Welke knelpunten signaleren samenwerkingsverbanden en
gemeenten? Welke verbeterpunten en mogelijke oplossingen zien zij?
5. Is er op de onderwerpen in de vragen 1 tot en met 4 een relatie met
achtergrondkenmerken van samenwerkingsverbanden en gemeenten?
Bij de onderzoeksvragen zijn vijftien hypothesen geformuleerd die in het onderzoek
worden getoetst. Deze hypothesen worden hier in beknopte vorm gepresenteerd. In de
bijlage wordt verder op de hypothesen ingegaan. Het gaat om de volgende hypothesen:
- We verwachten dat de meeste respondenten bij de typering van de aansluiting
tussen onderwijs en jeugdhulp een middenvariant kiezen;
- We verwachten dat er een samenhang is tussen de organisatie van de
eerstelijnszorg en de ervaren meerwaarde en tevredenheid onder gemeenten;
3
- We verwachten dat de volgende zaken met elkaar samenhangen: de mate waarin de
werkzame factoren aanwezig zijn, het samenwerkingsmodel, de fase waarin de
aansluiting zich bevindt, de ervaren tevredenheid en de ervaren meerwaarde;
- We verwachten dat respondenten die geen knelpunten ervaren, meer tevreden zijn
en meer meerwaarde ervaren dan respondenten die wel knelpunten ervaren;
- We verwachten dat er verschillen zijn in de mate van tevredenheid en de ervaren
meerwaarde, namelijk tussen:
kerngemeenten versus overige gemeenten
regulier versus speciaal onderwijs
samenwerkingsverbanden met een positieve of neutrale vereveningsopdracht
versus een negatieve vereveningsopdracht
samenwerkingsverbanden waaronder relatief veel gemeenten vallen versus
relatief weinig gemeenten
kleine versus grote gemeenten.
1.3 Werkwijze en respons
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode maart tot en met oktober 2018. In de
voorbereidingsfase is door het consortium in overleg met de begeleidingscommissie en
een aantal experts een analysekader opgesteld. Op basis daarvan zijn een vragenlijst voor
gemeenten en een vragenlijst voor samenwerkingsverbanden ontwikkeld en getoetst bij
vertegenwoordigers uit het veld. De dataverzameling heeft plaats gevonden onder
beleidsmedewerkers jeugd van alle gemeenten en de directeuren van alle
samenwerkingsverbanden passend onderwijs po en vo. Vooraf is telefonisch en per email
nagegaan wie de meest aangewezen persoon was om aan het onderzoek deel te nemen.
Daarmee is een sluitend respondentenbestand opgebouwd. De respondenten zijn
bevraagd met een online vragenlijst die desgewenst met meerder personen van een
gemeente of samenwerkingsverband kon worden ingevuld. Door middel van telefonisch
rappel is aan respondenten die niet tijdig reageerden, gevraagd om de vragenlijst alsnog
in te vullen.
Alle 151 samenwerkingsverbanden po en vo en alle 380 gemeenten zijn uitgenodigd om
aan het onderzoek deel te nemen. In totaal hebben directeuren van 105
samenwerkingsverbanden (70%) en beleidsmedewerkers van 217 gemeenten (57%) de
online vragenlijst ingevuld. De respons is landelijk representatief naar onder meer
gemeentegrootte, landelijke spreiding en primair – en voortgezet onderwijs. Voor meer
informatie over de verzamelde gegevens, de respons en de achtergrondkenmerken
verwijzen we naar de bijlagen bij het rapport (die een afzonderlijk document vormen)1.
1 Bijlagen – Landelijke inventarisatie aansluiting onderwijs en jeugdhulp 2018:
http://evaluatiepassendonderwijs.nl/publicaties/bijlagen-landelijke-inventarisatie-aansluiting-
onderwijs-en-jeugdhulp-2018/.
4
De data zijn geanalyseerd met SPSS (frequenties, correlaties, factoranalyses en
betrouwbaarheidsanalyses). De voorlopige bevindingen zijn besproken met de
begeleidingscommissie. Vervolgens is er een reflectiebijeenkomst belegd met
vertegenwoordigers van gemeenten en samenwerkingsverbanden. Daarna is het concept
onderzoeksrapport door de programmacommissie van NRO van commentaar voorzien. De
reacties en het commentaar zijn in het definitieve onderzoeksrapport verwerkt.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 beschrijven we de resultaten van het onderzoek. Hoofdstuk 3 bevat de
conclusies en in hoofdstuk 4 reflecteren we op de bevindingen. Meer gedetailleerde
informatie is te vinden in de bijlagen bij dit rapport. Dit betreft informatie over de
onderzoeksopzet en instrumenten, het analysekader, de resultaten en toelichting daarbij.
De bijlagen bevatten uitgebreide tabellenboeken. Hiervoor is gekozen om de hoofdtekst
beknopt te houden. Met het oog op de leesbaarheid zijn in hoofdstuk 2 geen verwijzingen
naar specifieke tabellen in de bijlagen opgenomen.
5
2. Resultaten
In dit hoofdstuk beschrijven we de uitkomsten van het onderzoek. We laten zien hoe de
aansluiting in de praktijk er volgens de samenwerkingsverbanden en gemeenten voor
staat, hoe de samenwerking volgens hen verloopt en hoe tevreden zij hierover zijn.
Daarnaast beschrijven we welke factoren volgens de samenwerkingsverbanden en
gemeenten bijdragen aan de aansluiting, in hoeverre afspraken rondom de aansluiting
volgens hen geborgd worden en welke meerwaarde de aansluiting tussen onderwijs en
jeugdhulp op dit moment genereert. Tot slot beschrijven we de knelpunten die er volgens
de samenwerkingsverbanden en gemeenten bestaan in de aansluiting onderwijs en
jeugdhulp, welke vervolgstappen zij willen zetten en aan welke goede voorbeelden er op
dit moment wordt gewerkt. Tabellenboeken en een uitgebreide toelichting op de
resultaten zijn te vinden in de bijlagen (die een afzonderlijk document vormen).
Daar waar er significante verschillen zijn tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden,
tussen primair – en voortgezet onderwijs en tussen grote en kleine gemeenten, hebben we
deze in de tekst opgenomen.
2.1 De aansluiting in de praktijk
Stand van zaken
In welke fase verkeert de totstandkoming van de aansluiting tussen onderwijs en
jeugdhulp? We onderscheiden er vier:
1. Oriëntatie: er is nog geen aansluiting, men oriënteert zich op de mogelijkheden;
2. Start: initiatiefnemers zetten de eerste stappen;
3. Opbouw: de aansluiting loopt;
4. Consolidatie: de aansluiting wordt verankerd.
Figuur 1. Fase waarin de aansluiting zich bevindt
1a. Volgens samenwerkingsverbanden 1b. Volgens gemeenten
6%
24%
52%
19%
Oriëntatie Start Opbouw Consolidatie
5%
13%
57%
26%
Oriëntatie Start Opbouw Consolidatie
6
Volgens de samenwerkingsverbanden verkeert de aansluiting met de gemeenten in de
regio zich in een derde van de gevallen nog in de oriëntatie- of startfase (zie figuur 1). Met
de kerngemeenten2 is men wat verder, daar bevindt de aansluiting zich in een kwart van
de gevallen nog in de oriëntatie- of startfase. De aansluiting in het regulier onderwijs loopt
volgens de samenwerkingsverbanden wat voor op het speciaal onderwijs.
Gemeenten bezien het positiever. In het regulier onderwijs is men naar eigen zeggen actief
aan de slag met de aansluiting met jeugdhulp. Een ruime meerderheid zit in de opbouw-
of consolidatiefase. Een klein deel, minder dan een kwart, verkeert daar nog in de
oriëntatie- of startfase. We zien verder een significant verschil tussen de fasen waarin de
aansluiting tussen de jeugdhulp en het voortgezet onderwijs zich bevindt. De G40
gemeenten geven vaker aan dat deze aansluiting zich in de startfase bevindt dan de G4 en
de kleine gemeenten. De G4 en de kleine gemeenten geven vaker aan dat deze aansluiting
zich de consolidatiefase bevindt. Gemeenten bevestigen dat de aansluiting tussen
jeugdhulp en het speciaal onderwijs minder snel tot stand komt dan met het regulier
onderwijs.
Betrokken partijen
Volgens opgave van de gemeenten zijn onderstaande partijen betrokken bij de aansluiting
tussen onderwijs en jeugdhulp.
Figuur 2. Partijen die betrokken zijn bij de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp
(volgens gemeenten)
2 Kerngemeente: grootste gemeente(n) in de regio
26%
29%
56%
42%
62%
73%
58%
34%
43%
56%
68%
84%
92%
90%
36%
48%
61%
70%
89%
97%
98%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Gecertificeerde instellingen (N=125)
Centra voor jeugd en gezin (N=210)
Gespecialiseerde zorgaanbieders (N=172)
Schoolmaatschappelijk werk (N=212)
Lokale teams (N=215)
Leerplicht (N=213)
Jeugdgezondheidszorg (N=209)
Po Vo (V)so
7
Het beeld dat samenwerkingsverbanden geven, wijkt daar niet wezenlijk van af. Wel geven
zij aan dat gespecialiseerde zorgaanbieders in het speciaal onderwijs een grotere rol
spelen dan lokale teams3 .
Organisatie van de 1e lijns jeugdhulp 4
1e lijns jeugdhulp betreft de algemene beschikkingsvrije voorzieningen, waaronder
toegang tot en lichte hulp door lokale teams, centra voor jeugd en gezin of
jeugdgezondheidszorg5 . Binnen lokale teams onderscheiden we drie varianten:
1. Brede integrale teams voor inwoners van 0-100 jaar;
2. Jeugdteams voor jongeren van 0-23 jaar;
3. Generalistische wijkteams als voorpost voor gespecialiseerde teams.
Gemeenten geven aan dat alle drie de varianten min of meer in gelijke mate voorkomen.
De lokale teams opereren zowel op wijkniveau (vooral de integrale teams) als op
gemeentelijk niveau (met name de jeugdteams) en bij uitzondering ook bovenlokaal.
Volgens de meeste gemeenten (ruim 80%) hebben scholen een vaste contactpersoon bij
de 1e lijns jeugdhulp.
Toegang tot de 2e lijns jeugdhulp6
2e lijns jeugdhulp betreft gespecialiseerde jeugdhulp en maatwerkvoorzieningen door
zorgaanbieders. Volgens gemeenten verloopt de toegang tot die hulp vooral via
huisartsen en medisch specialisten en in iets mindere mate via lokale teams,
jeugdgezondheidszorg en gecertificeerde instellingen7 voor jeugdreclassering en
jeugdbescherming. Samenwerkingsverbanden geven aan dat de lokale teams voor de
meerderheid van de scholen het eerste aanspreekpunt zijn, gevolgd door de gemeente
zelf, huisartsen en jeugdgezondheidszorg.
Jeugdhulp op school8
Volgens gemeenten wordt 1e lijns jeugdhulp op de meerderheid van de scholen voor po,
vo en (v)so aangeboden. Samenwerkingsverbanden zijn daar niet allemaal van overtuigd.
Een kwart tot een derde geeft aan dat dat op hooguit enkele scholen het geval is.
2e lijns jeugdhulp wordt voornamelijk op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
aangeboden. Ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden en gemeenten geeft aan
dat dat voor de meerderheid van deze scholen geldt.
3 Lokale teams: sociale teams, wijkteams, buurtteams, jeugdteams, ouderkindteams e.d. 4 1e lijns jeugdhulp: algemene beschikkingsvrije voorzieningen, waaronder toegang en lichte hulp door lokale teams, centra
voor jeugd en gezin en/of jeugdgezondheidszorg 5 Jeugdgezondheidszorg: consultatiebureau, schoolarts, jeugdverpleegkundige 6 2e lijns jeugdhulp: maatwerkvoorzieningen; gespecialiseerde jeugdhulp door zorgaanbieders 7 Gecertificeerde instellingen: instellingen die jeugdreclassering en jeugdbescherming mogen bieden 8 Jeugdhulp op school: jeugdhulpverleners zijn op school aanwezig
8
Onderwijszorgarrangementen9
Daar waar de expertise van onderwijs en zorg gecombineerd wordt ingezet, spreken we
van onderwijszorgarrangementen (oza’s). Een onderwijszorgarrangement is een integraal
aanbod van onderwijsondersteuning en jeugdhulp voor kinderen en jongeren die anders
niet aan leren toekomen. Oza’s zijn er in verschillende soorten en maten. Ze kunnen
gericht zijn op individuele leerlingen of collectief worden aangeboden aan klassen of
groepen van leerlingen. We onderscheiden de volgende gradaties, oplopend van minder
naar meer intensief:
1. Kortdurende begeleiding of behandeling van leerlingen op school,
bijvoorbeeld gericht op het versterken van sociaal en persoonlijk
functioneren;
2. Intensieve of langdurige begeleiding of behandeling van leerlingen op school,
bijvoorbeeld in de vorm van persoonlijke assistentie van de leerling;
3. Een combinatie van dagbehandeling en onderwijs, bijvoorbeeld voor
jongeren in een intensieve behandelsetting;
4. Bovenschoolse arrangementen voor jongeren die vast (dreigen te) lopen en
tijdelijk extra zorg nodig hebben om deel te kunnen (blijven) nemen aan het
onderwijs;
5. Ondersteuning bij het terugleiden van leerlingen uit een residentiële setting
naar onderwijs;
6. Ondersteuning bij het terugleiden van leerlingen uit (v)so en sbo naar
reguliere scholen;
7. Consultatie en advies: begeleiding, advies en/of scholing van docenten vanuit
jeugdhulp.
In het overgrote deel van de samenwerkingsverbanden wordt minstens één van de hier
genoemde onderwijszorgarrangementen aangeboden. Daarbij gaat het veelal om
ondersteuning bij het terugleiden van leerlingen van speciaal onderwijs naar reguliere
scholen, kortdurende begeleiding of behandeling op school en bovenschoolse
arrangementen voor jongeren die vast (dreigen te) lopen in het reguliere onderwijs. In het
speciaal onderwijs gaat het vaker om intensieve begeleiding of behandeling op school en
dagbehandeling in combinatie met onderwijs.
9 Onderwijszorgarrangementen: integrale samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp
9
Figuur 3. Type onderwijszorgarrangementen die worden aangeboden(volgens
samenwerkingsverbanden)
Het beeld dat gemeenten schetsen komt hier grotendeels mee overeen. Zij geven nog aan
dat bovenschoolse arrangementen vooral in het vo en (v)so voorkomen. De helft van de
gemeenten betaalt mee aan oza’s voor leerlingen die in een andere gemeente naar school
gaan, een deel (21%) betaalt dat zelfs volledig. Een derde van de gemeenten betaalt ook
(mee) voor oza’s voor leerlingen uit andere gemeenten die in hun gemeente naar school
gaan.
2.2 Modellen van samenwerking
We onderscheiden vier varianten in de wijze waarop gemeenten en
samenwerkingsverbanden de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp kunnen
vormgeven. Die varianten hebben we in de vorm van modellen aan de respondenten
voorgelegd.
88%
86%
59%
47%
52%
82%
54%
25%
47%
47%
62%
72%
76%
77%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Een combinatie van dagbehandeling en onderwijs op school (N=101)
Intensieve/langdurende begeleiding of behandeling op school (N=98)
Ondersteuning bij het terugleiden van leerlingen uit residentiële setting naar onderwijs (N=87)
Consultatie: begeleiding, advies en/of scholing van docenten vanuit jeugdhulp (N=85)
Bovenschoolse arrangementen voor jongeren die vast (dreigen te) lopen in het onderwijs (N=94)
Kortdurende begeleiding of behandeling op school (N=102)
Ondersteuning bij het terugleiden van leerlingen uit (v)so en sbo naar reguliere scholen (N=97)
Regulier Speciaal
10
Figuur 4. Modellen van samenwerking
Het Schottenmodel
Dit model betreft de voortzetting van de situatie van vóór de transitie. Onderwijs en
jeugdhulp opereren los van elkaar, inclusief gescheiden geldstromen en gescheiden
verantwoordelijkheden. Er is geen aansluiting tussen disciplines. In dit model ligt de
nadruk op een heldere afbakening van rollen, taken en budgetbewaking.
Het Ketenmodel
Dit model gaat uit van geschakelde verantwoordelijkheden, een vaste koppeling van
disciplines en een vaste volgorde van handelen. Denk bijvoorbeeld aan de keten van
onderwijsondersteuning – schoolmaatschappelijk werk – wijkteam – specialistische
jeugdhulp. In dit model ligt de nadruk op het versterken van overgangen tussen de
schakels.
Het Netwerkmodel
In het netwerkmodel draait het om de interactie tussen disciplines. Er is geen vooraf
vastgelegde volgorde van handelen, partijen bepalen afhankelijk van het doel met wie zij
een verbinding aangaan. In dit model ligt de nadruk op netwerkvorming en
netwerksturing.
Het Integrale model
In het integrale model is sprake van één multidisciplinair team voor onderwijs en
jeugdhulp, met mandaat om hulp en ondersteuning in te zetten en met een eigen
budget. In dit model ligt de nadruk op handelingsruimte voor professionals en bundeling
van expertise en geldstromen.
Het ketenmodel en het netwerkmodel komen volgens gemeenten en
samenwerkingsverbanden het meeste voor (bij beiden ruim 40%). Kleine gemeenten
maken wat het primair onderwijs betreft relatief vaak melding van het netwerkmodel,
terwijl bij gemeenten met meer dan 100.000 inwoners vooral sprake is van het
ketenmodel. Ook het schottenmodel komt soms voor (ruim 10%). Volgens de
samenwerkingsverbanden betreft dat met name de aansluiting op de jeugdhulp in de
overige gemeenten in de regio. Het integrale model treffen we zeer sporadisch aan (in
ongeveer 5% van de gevallen).
2.3 Tevredenheid
Aan de samenwerkingsverbanden en gemeenten is gevraagd hoe tevreden zij zijn over de
aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Daarbij is aangegeven dat deze vraag het
proces van de aansluiting betreft.
Ruim een derde van de gemeenten (39%) en een kwart van de samenwerkingsverbanden
(27%) is tevreden tot zeer tevreden over de wijze waarop de aansluiting vorm krijgt. Dat
11
lichten zij toe met opmerkingen als: ‘De contacten zijn goed, er is goede samenwerking,
men weet elkaar te vinden. Er zijn vaste contactpersonen. Er is een vast zorgteam op school.’
Een derde van de samenwerkingsverbanden (33%) en een kwart van de gemeenten (23%)
is daarentegen ontevreden tot zeer ontevreden over de aansluiting.
Samenwerkingsverbanden wijzen onder andere op de wachtlijsten voor jeugdhulp en
drempels tussen onderwijs en zorg die maken dat leerlingen niet op tijd of niet de juiste
hulp krijgen. Gemeenten geven aan dat het voor hen vaak onduidelijk blijft wie er nu
verantwoordelijk is voor de zorg. Daarnaast wijzen ze op problemen met de financiering
en onduidelijkheid over zaken die op het snijvlak van onderwijs en jeugdhulp bekostigd
moeten worden. Opmerkingen zijn onder meer: ‘Er is een start gemaakt maar het is nog erg
in ontwikkeling. We zijn goed op weg, maar er is ruimte voor verbetering. Er is betere
afstemming en samenwerking nodig tussen de partijen. Het is moeilijk om met verschillende
gemeenten/samenwerkingsverbanden verschillende afspraken te maken, onder andere
door de verschillen in aanpak en kwaliteit. Er zijn goede afspraken op papier maar de
uitvoering blijft lastig.’
In het voortgezet en het (voortgezet) speciaal onderwijs bleek er een significant verschil in
tevredenheid te zijn tussen gemeenten die werken met een breed integraal team en
gemeenten waar dat niet het geval is. In beide gevallen was er een significant hogere mate
van tevredenheid bij gemeenten met brede integrale teams, in vergelijking tot gemeenten
met jeugdteams en generalistische teams.
2.4 Werkzame factoren
We onderscheiden vier factoren die van belang kunnen zijn, dat wil zeggen bij kunnen
dragen aan het proces en de opbrengsten van de aansluiting tussen onderwijs en
jeugdhulp. We hebben elk van deze factoren in de vorm van zes stellingen aan de
respondenten voorgelegd.
Het gaat om:
Gedeelde visie;
Onderling vertrouwen;
Randvoorwaarden;
Sturing op samenwerking.
12
Gedeelde visie
Het gevoel van urgentie is bij een groot deel van zowel de samenwerkingsverbanden als
de gemeenten aanwezig. Ongeveer drie kwart van de samenwerkingsverbanden en
gemeenten delen de overtuiging dat de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp van
groot belang is (zie figuur 5). Ongeveer de helft geeft aan dat zij dezelfde doelen voor ogen
hebben en dat ze bewust samenwerken aan een gezamenlijke visie. Daarnaast geeft een
flink deel aan dat er nog weinig overeenstemming is in de aanpak van de problematiek bij
leerlingen en dat onderwijs en jeugdhulp nog niet goed weten wat ze van elkaar kunnen
verwachten.
Figuur 5. Antwoorden op stellingen over gedeelde visie (volgens
samenwerkingsverbanden en gemeenten)
Onderling vertrouwen
Op dit punt blijkt dat ongeveer drie kwart van de gemeenten en samenwerkingsverbanden
elkaar serieus neemt als samenwerkingspartner en persoonlijk contact heeft (zie figuur 6).
Het vertrouwen in elkaars deskundigheid is in bijna de helft van de gevallen op orde en
een derde geeft elkaar inzicht de eigen werkwijze. Gemeenten zijn over een aantal zaken
positiever dan samenwerkingsverbanden. Zij vinden dat onderwijs en jeugdhulp zich
houden aan de afspraken en dat men er van op aan kan dat de ander het werk goed doet.
Samenwerkingsverbanden zijn daar in veel mindere mate van overtuigd.
1%
1%
1%
1%
1%
1%
3%
2%
11%
16%
8%
5%
11%
5%
10%
10%
27%
14%
27%
21%
35%
32%
41%
30%
43%
47%
56%
53%
44%
54%
56%
65%
41%
40%
41%
53%
34%
36%
29%
34%
24%
26%
15%
14%
13%
12%
10%
11%
12%
10%
4%
2%
4%
2%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Onderwijs en jeugdhulp hebben een gedeeld gevoel van urgentie van samenwerking (swv) (N=104)
...gem (N=212)
Onderwijs en jeugdhulp werken bewust samen aan een gezamenlijke visie (swv) (N=104)
...gem (N=212)
Onderwijs en jeugdhulp hebben dezelfde doelen voor leerlingen voor ogen (swv) (N=102)
...gem (N=212)
Belangen van kinderen en ouders gaan boven organisatiebelangen (swv) (N=101)
...gem (N=206)
Onderwijs en jeugdhulp zijn het met elkaar eens over de aanpak van problematiek bij leerlingen (swv) (N-98)
...gem (N=203)
Onderwijs en jeugdhulp weten wat ze van elkaar kunnen verwachten (swv) (N=104)
...gem (N=212)
Helemaal niet zo Overwegend niet zo Deels niet, deels wel zo Overwegend wel zo Helemaal zo
13
Figuur 6. Antwoorden op stellingen over onderling vertrouwen (volgens
samenwerkingsverbanden en gemeenten)
Randvoorwaarden
Over de randvoorwaarden zijn gemeenten en samenwerkingsverbanden beide minder
positief. Zij vinden wel dat onderwijs en jeugdhulp gemakkelijk met elkaar in contact
kunnen treden (zie figuur 7). Maar de communicatie zou volgens velen beter geregeld
kunnen worden. En waar het met name aan ontbreekt is kennis van elkaars werkveld, tijd
om samen te werken en het vastleggen van samenwerking in taak- en
functieomschrijvingen.
2%
2%
3%
4%
5%
5%
10%
6%
17%
14%
5%
2%
11%
6%
29%
16%
30%
21%
45%
39%
41%
45%
58%
33%
57%
39%
52%
55%
49%
61%
44%
49%
34%
39%
37%
61%
31%
51%
16%
23%
17%
12%
2%
5%
6%
2%
5%
3%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Onderwijs en jeugdhulp hebben persoonlijk contact (swv) N=105)
...gem (N=210)
Onderwijs en jeugdhulp nemen elkaar serieus als samenwerkingspartner (swv) (N=103)
...gem (N=209)
Onderwijs en jeugdhulp hebben vertrouwen in elkaars deskundigheid (swv) (N=105)
...gem (N=203)
Onderwijs en jeugdhulp geven elkaar inzicht in hun werkwijze (swv) (N=104)
...gem (N=205)
Onderwijs en jeugdhulp houden zich aan de onderlinge afspraken (swv) (N=99)
...gem (N=194)
Onderwijs en jeugdhulp kunnen er van op aan dat de ander het werk goed doet (swv) (N=105)
...gem (N=203)
Helemaal niet zo Overwegend niet zo Deels niet, deels wel zo Overwegend wel zo Helemaal zo
14
Figuur 7. Antwoorden op stellingen over randvoorwaarden (volgens
samenwerkingsverbanden en gemeenten)
Sturing op samenwerking
Gemeenten en samenwerkingsverbanden werken beide actief mee aan verbetering van de
samenwerking. Maar het is in veel gevallen niet duidelijk wie de regie voert op de
samenwerking (zie figuur 8). Een heldere rolverdeling ontbreekt in veel gevallen en het is
lang niet altijd duidelijk bij wie de casusregie is belegd. Gemeenten vinden over het
algemeen dat onderwijs en jeugdhulp elkaar kunnen aanspreken op het nakomen van
afspraken, samenwerkingsverbanden zijn daar in veel mindere mate van overtuigd.
2%
1%
2%
2%
4%
18%
7%
4%
0%
5%
4%
17%
11%
13%
16%
37%
28%
34%
35%
26%
24%
36%
26%
44%
48%
58%
52%
36%
47%
32%
36%
54%
54%
57%
59%
35%
34%
26%
27%
24%
20%
15%
18%
16%
22%
3%
11%
2%
7%
1%
4%
1%
1%
1%
4%
0%
0%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Onderwijs en jeugdhulp kunnen gemakkelijk met elkaar in contact treden (swv) (N=104)
...gem (N=210)
De communicatie tussen onderwijs en jeugdhulp is goed geregeld (swv) (N=103)
...gem (N=206)
Onderwijs en jeugdhulp maken gebruik van elkaars deskundigheid (swv) (N=105)
...gem (N=208)
Onderwijs en jeugdhulp hebben voldoende tijd om samen te werken (swv) (N=103)
...gem (N=196)
De onderlinge samenwerking is in taak- of functieomschrijvingen benoemd (swv) (N=97)
...gem (N=179)
Onderwijs en jeugdhulp hebben voldoende kennis van elkaars werkveld (swv) (N-105)
...gem (N=209)
Helemaal niet zo Overwegend niet zo Deels niet, deels wel zo Overwegend wel zo Helemaal zo
15
Figuur 8. Antwoorden op stellingen over sturing op samenwerking (volgens
samenwerkingsverbanden en gemeenten)
Tot slot hebben we de respondenten gevraagd om met een rapportcijfer aan te geven in
hoeverre de werkzame factoren in hun gemeente of regio aanwezig zijn. Over het geheel
genomen geven zij elke factor een 6. Onderling vertrouwen en een gedeelde visie lijken
daarbij iets hoger gewaardeerd te worden dan randvoorwaarden en sturing op
samenwerking.
De werkzame factoren hangen onderling met elkaar samen. Naarmate het onderling
vertrouwen toeneemt, neemt ook de aanwezigheid van andere factoren toe. Werkzame
factoren hangen ook samen met de mate van tevredenheid. Samenwerkingsverbanden en
gemeenten die (zeer) tevreden zijn over de aansluiting scoren significant hoger op alle
werkzame factoren dan degenen die (zeer) ontevreden zijn.
4%
2%
6%
3%
2%
3%
3%
7%
1%
1%
5%
5%
19%
12%
16%
8%
28%
12%
20%
12%
32%
14%
32%
19%
33%
42%
38%
29%
39%
55%
49%
47%
48%
43%
47%
61%
34%
36%
32%
51%
30%
27%
23%
27%
17%
36%
16%
14%
10%
8%
8%
7%
1%
3%
5%
7%
2%
6%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Onderwijs en jeugdhulp zijn beiden actief in de samenwerking (swv) (N=105
...gem (N=210)
Het is duidelijk wie verantwoordelijk is voor de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp (swv)
(N=105)
...gem (N=207)
Onderwijs en jeugdhulp kunnen elkaar aanspreken op het nakomen van afspraken (swv) (N=105)
...gem (N=202)
Er is een heldere taakverdeling tussen onderwijs en jeugdhulp (swv) (N=105)
...gem (N=210)
Afspraken over de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp zijn vastgelegd (swv) (N=104)
...gem (N=207)
Het is duidelijk bij wie de casusregie is belegd? (swv) (N=105)
...gem (N=204)
Helemaal niet zo Overwegend niet zo Deels niet, deels wel zo Overwegend wel zo Helemaal zo
)
16
2.5 Borging in beleid en bestuur
Beleidsmakers en bestuurders van gemeenten en onderwijs hebben de
verantwoordelijkheid om met elkaar af te stemmen en afspraken over de aansluiting
tussen onderwijs en jeugdhulp te verankeren en te borgen in beleid en op bestuurlijk
niveau.
We onderscheiden daarin de volgende elementen:
Planvorming en afspraken;
Financiën;
Monitoring en evaluatie.
Planvorming en afspraken
De afspraken worden in vrijwel alle gevallen gemaakt door gemeente en
samenwerkingsverbanden. Maar daarnaast zijn ook individuele scholen en
schoolbesturen gesprekspartners (in ruim de helft) van de gemeenten. De belangrijkste
winst van het overleg is voor gemeenten dat er heldere afspraken gemaakt worden over
de toegang tot gespecialiseerde jeugdhulp (81%) en de aanpak van thuiszitters (76%) (zie
figuur 9). Samenwerkingsverbanden zijn er in mindere getale van overtuigd dat dat lukt
(respectievelijk 46% en 67%). Een behoorlijk aantal gemeenten en
samenwerkingsverbanden vindt dat er nog geen heldere afspraken zijn over
onderwijszorgarrangementen (respectievelijk 27% en 34%) en dat de jeugdplannen en
ondersteuningsplannen nog niet op elkaar zijn afgestemd (17% en 25%).
17
Figuur 9. Antwoorden op stellingen over planvorming en afspraken (volgens
samenwerkingsverbanden en gemeenten)
Financiën
Op het vlak van financiën is er nog veel te winnen. In een minderheid van de gemeenten
(18%) en samenwerkingsverbanden (16%) is onderwijs betrokken bij de inkoop van
jeugdhulp (zie figuur 10). Ook is in weinig gemeenten en samenwerkingsverbanden sprake
van een integraal budget voor hulp en ondersteuning (respectievelijk 23% en 10%) of een
frictiepot met snel beschikbaar budget (respectievelijk 36% en 25%). Over één ding zijn de
partijen het pertinent oneens. Volgens gemeenten (73%) geven de inkoopafspraken
voldoende flexibiliteit om de jeugdhulp aan te laten sluiten op hulpvragen van leerlingen
vanuit het onderwijs. Daar zijn maar heel weinig samenwerkingsverbanden (14%) het mee
eens.
1%
6%
6%
5%
10%
7%
5%
5%
19%
11%
17%
4%
24%
20%
27%
20%
28%
31%
33%
15%
38%
44%
43%
44%
31%
40%
35%
46%
20%
24%
24%
32%
16%
12%
11%
35%
8%
7%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Er zijn heldere afspraken over de aanpak van thuiszitters (swv) (N=104)
…(gem) (N=200)
Het ondersteuningsplan en het jeugdplan zijn op elkaar afgestemd (swv) (N=102)
…(gem) (N=198)
Er zijn heldere afspraken over de toegang tot gespecialiseerde jeugdhulp (swv) (N=101)
…(gem) (N=202)
Er zijn heldere afspraken over onderwijszorgarrangementen (swv) (N=104)
…(gem) (N=200)
Helemaal niet zo Overwegend niet zo Deels niet, deels wel zo Overwegend wel zo Helemaal zo
18
Figuur 10. Antwoorden op stellingen over financiën (volgens
samenwerkingsverbanden en gemeenten)
Monitoring en evaluatie
Monitoring en evaluatie van de aansluiting onderwijs en jeugdhulp lijkt voorzichtig van de
grond te komen. Bijna de helft van de gemeenten en samenwerkingsverbanden geeft aan
dat zij gezamenlijke doelstellingen hebben geformuleerd (zie figuur 11). Het behalen
daarvan wordt in ongeveer een derde van de gevallen gemonitord net als het bijstellen
van beleid op basis van de uitkomsten.
6%
5%
42%
37%
40%
27%
11%
1%
77%
46%
22%
19%
16%
17%
19%
32%
29%
6%
13%
22%
38%
39%
17%
10%
25%
23%
45%
21%
8%
9%
27%
30%
15%
16%
8%
14%
12%
52%
2%
17%
7%
6%
10%
20%
8%
4%
2%
21%
6%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Er zijn heldere afspraken over wat het onderwijs en wat gemeenten betalen (swv) (N=104)
…(gem) (N=204)
Er is een frictiepot met snel beschikbaar budget (swv) (N=81)
…(gem) (N=173)
Onderwijs is betrokken bij de inkoop van jeugdhulp door gemeenten (swv) (N=102)
…(gem) (N=196)
De inkoopafspraken van de gemeente geven voldoende flexibiliteit om de jeugdhulp aan te laten sluiten op hulpvragen van leerlingen (swv) (N=89)
…(gem) (N=195)
Er is sprake van één integraal budget voor hulp en ondersteuning (swv) (N=91)
…(gem) (N=185)
Helemaal niet zo Overwegend niet zo Deels niet, deels wel zo Overwegend wel zo Helemaal zo
19
Figuur 11. Antwoorden op stellingen over monitoring en evaluatie (volgens
samenwerkingsverbanden en gemeenten)
2.6 Meerwaarde
Een groot deel van de samenwerkingsverbanden en gemeenten is van mening dat de
aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp nu al opbrengsten genereert. Gemeenten zijn
hier over het geheel genomen positiever over. Zo vindt (ruim) drie kwart van de
gemeenten dat de aansluiting bijdraagt aan maatwerk (leerlingen krijgen de hulp en
ondersteuning die ze nodig hebben), thuisnabije hulp en ondersteuning, tevredenheid van
ouders en tijdige inzet van hulp en ondersteuning voor leerlingen (zie figuur 12). Ook
preventie van problematiek bij leerlingen en het terugdringen van het aantal thuiszitters
komen volgens ruim de helft van de gemeenten goed van de grond. Er is geen significante
samenhang tussen de omvang van de gemeente en de ervaren meerwaarde van de
aansluiting.
De samenwerkingsverbanden ervaren veel minder meerwaarde. De helft ziet opbrengsten
ten aanzien van thuisnabije hulp en het terugdringen van het aantal thuiszitters. Andere
opbrengsten zijn volgens de meerderheid van samenwerkingsverbanden (nog) niet in
beeld. Er is geen significant verband tussen de verevening (negatief, neutraal of positief)10
waar het samenwerkingsverband mee te maken heeft en de ervaren meerwaarde van de
aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp.
10 De verevening is het procentuele verschil tussen het budget van het swv in 2020 ten opzichte van hun oude budget in
2013. De drie categorieën zijn respectievelijk 1/3 van de swv'en in Nederland die het meest achteruit gaan, 1/3 van de swv
die in het midden vallen, en 1/3 van de swv die het meest vooruit gaan.
12%
6%
19%
12%
23%
13%
12%
11%
17%
19%
20%
24%
32%
36%
32%
34%
27%
29%
39%
33%
24%
25%
23%
24%
6%
14%
8%
10%
7%
11%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Er zijn gezamenlijke doelstellingen geformuleerd voor de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp
(swv) (N=104)
…(gem) (N=202)
Onderwijs en gemeente herijken hun beleid op basis van monitoring & evaluatie (swv) (N=103)
…(gem) (N=191)
Het behalen van doelstellingen wordt gezamenlijk gemonitord (swv) (N=104)
…(gem) (N=195)
Helemaal niet zo Overwegend niet zo Deels niet, deels wel zo Overwegend wel zo Helemaal zo
20
Figuur 12. Opbrengsten van samenwerking ( volgens samenwerkingsverbanden en
gemeenten)
1%
5%
1%
7%
1%
2%
1%
1%
4%
13%
10%
6%
5%
13%
10%
6%
11%
16%
4%
1%
12%
10%
2%
1%
16%
14%
3%
1%
15%
5%
10%
3%
31%
31%
34%
29%
32%
45%
50%
32%
42%
51%
44%
25%
36%
26%
51%
18%
39%
21%
53%
24%
48%
32%
57%
26%
39%
39%
39%
30%
45%
31%
27%
38%
37%
23%
45%
65%
36%
51%
35%
67%
32%
49%
40%
64%
31%
51%
24%
61%
21%
14%
11%
27%
12%
8%
13%
18%
8%
8%
7%
11%
16%
9%
10%
14%
13%
10%
3%
11%
4%
12%
8%
11%
6%
3%
6%
7%
5%
3%
5%
3%
2%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Thuisnabije hulp en ondersteuning, dicht bij de eigen leefomgeving (swv) (N=101)
…(gem) (N=200)
Minder thuiszitters (swv) (N=98)
…(gem) (N=172)
Maatwerk: leerlingen krijgen de hulp en ondersteuning die ze nodig hebben (swv) (N=105)
…(gem) (N=204)
Minder leerplicht vrijstellingen (swv) (N=92)
…(gem) (N=145)
Tevredenheid van ouders over hulp en ondersteuning (swv) (N=73)
…(gem) (N=161)
Preventie van problematiek bij leerlingen (swv) (N=98)
…(gem) (N=186)
Tijdige inzet van hulp en ondersteuning voor leerlingen (swv) (N=105)
…(gem) (N=203)
Minder leerlingenvervoer (swv) (N=72)
…(gem) (N=150)
Minder verwijzingen naar het speciaal onderwijs (swv) (N=100)
…(gem) (N=150)
Vermindering van administratieve lasten voor professionals (swv) (N=78)
…(gem) (N=146)
Minder verwijzingen naar gespecialiseerde zorg (swv) (N=62)
…(gem) (N=154)
Vermindering van de werkdruk voor professionals (swv) (N=79)
…(gem) (N=148)
Helemaal niet zo Overwegend niet zo Deels niet, deels wel zo Overwegend wel zo Helemaal zo
21
Naast bovengenoemde zaken noemt de meerderheid van gemeenten en
samenwerkingsverbanden ook nog andere opbrengsten. Daarbij gaat het volgens beide
partijen met name om verbetering van de samenwerking en communicatie, kortere lijnen
en meer contact tussen onderwijs, gemeenten en jeugdhulpaanbieders. Gemeenten
wijzen daarnaast ook op toename van kennis en kennisdeling onder professionals.
De ervaren meerwaarde hangt samen met de hiervoor genoemde werkzame factoren.
Naarmate het onderling vertrouwen, de gedeelde visie, de randvoorwaarden en de sturing
op samenwerking sterker worden, neemt ook de door gemeenten en
samenwerkingsverbanden ervaren meerwaarde toe. Die samenhang is er ook ten aanzien
van borging op beleids- en bestuursniveau. Naarmate die sterker is, neemt de ervaren
meerwaarde ook toe.
Zeker ook informatief zijn beoogde opbrengsten die volgens de respondenten niet
gerealiseerd worden. Zo is er volgens ruim de helft van de gemeenten (67%) en
samenwerkingsverbanden (53%) (helemaal) geen sprake van vermindering van werkdruk
voor professionals. Ook het terugdringen van administratieve lasten lukt volgens veel
gemeenten (58%) en samenwerkingsverbanden (39%) nog (helemaal) niet. Ook is er
volgens veel samenwerkingsverbanden (60%) en gemeenten (38%) nog (helemaal) geen
sprake van afname van het aantal verwijzingen naar gespecialiseerde zorg.
Als we de ervaren meerwaarde beschouwen in het licht van door de wetgever beoogde
doelen van de decentralisatie van jeugdhulp en passend onderwijs dan valt op dat
gepercipieerde opbrengsten in termen van effectiviteit (bijvoorbeeld meer maatwerk,
minder thuiszitters) aanzienlijk hoger scoren dan opbrengsten in termen van efficiëntie
(waaronder afname werkdruk en administratieve lasten).
2.7 Knelpunten
Vrijwel alle gemeenten (91%) en samenwerkingsverbanden (95%) ervaren knelpunten in
de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Zij benoemen een groot aantal
verschillende knelpunten. De meest genoemde daarvan komen bij beide
respondentgroepen terug:
Er zijn geen duidelijke inhoudelijke kaders: er is geen duidelijke scheidslijn
tussen (passend) onderwijs en jeugdhulp, de rolverdeling is niet helder,
afstemming en afspraken ontbreken of worden niet uitgevoerd;
Financieringskwesties spelen op: budgetten zijn te krap, gescheiden
geldstromen werken belemmerend en er is blijvende discussie over wie wat
betaalt;
Er zijn wachttijden en wachtlijsten bij jeugdhulp: kinderen krijgen niet de
juiste hulp of het duurt te lang voordat ze geholpen worden;
Er zijn personele problemen: er is te weinig tijd en de werkdruk is te hoog.
Gemeenten wijzen op personele problemen en werkdruk in het onderwijs.
22
Samenwerkingsverbanden noemen de vele personele wisselingen en
onvoldoende competenties bij jeugdhulp en beleidsmedewerkers van
gemeenten.
In het analysekader zijn, op basis van de werkzame factoren, groepen van mogelijke
knelpunten onderscheiden. De knelpunten die door samenwerkingsverbanden en
gemeenten worden genoemd, hebben vooral te maken met de beleidsmatige en
bestuurlijke borging en met randvoorwaarden. Hoog op de lijst met knelpunten staan
opmerkingen over onduidelijkheid over de rolverdeling, onvoldoende afstemming en
onvoldoende afspraken. Vooral voor betrokkenen bij de gemeente zijn de scheidslijnen
tussen onderwijs en jeugdhulp onduidelijk. Hier zijn aspecten van beleidsmatige en
bestuurlijke borging in het geding. Ook het knelpunt van wachtlijsten kan tot de borging
worden gerekend. Onduidelijkheid over de rolverdeling gaat samen met onduidelijkheid
over financiële aspecten. Wat mag van samenwerkingsverbanden aan ondersteuning
worden verwacht vanuit het budget van passend onderwijs en waar moet de uit het
gemeentelijke budget gefinancierde jeugdhulp worden ingeschakeld? Dergelijke zaken
raken ook aan kwesties rond consensus. Als onderwijs en jeugdhulp als gescheiden
werelden worden ervaren, is het evident dat het ook ontbreekt aan gemeenschappelijke
doelen of consensus daarover. Daarnaast worden te krappe budgetten regelmatig als
knelpunt genoemd. Dat wijst op randvoorwaarden die niet optimaal zijn. Knelpunten die
te maken hebben met de aansluiting bij de praktijk en die te maken hebben met sturing,
worden minder vaak expliciet genoemd. Gebrek aan vertrouwen in gemeenten en/of
jeugdhulp wordt in een aantal samenwerkingsverbanden als knelpunt genoemd, bij
gemeenten daarentegen niet.
2.8 Vervolgstappen
De meerderheid van de respondenten geeft aan dat men bezig is om de aansluiting tussen
onderwijs en jeugdhulp verder te versterken. Dat doen gemeenten,
samenwerkingsverbanden, schoolbesturen en jeugdhulp vooral door overleg te voeren
met elkaar, bijvoorbeeld op basis van een gezamenlijke lokale of regionale werk- of
ontwikkelagenda. Daarnaast wordt ingezet op kennisdeling en (gezamenlijke) scholing,
worden er werkgroepen ingericht en pilots opgestart (zie hierna). Daarmee probeert men
de knelpunten op te lossen en (nieuwe) afspraken te maken. De gezamenlijk inspanningen
richten zich onder andere op de volgende zaken:
Een betere verbinding tussen onderwijs en zorg, korte lijnen en vaste
contactpersonen;
Ontwikkeling van onderwijszorgarrangementen;
Inzet van jeugdhulp in scholen;
Financiering herbezien, ontschotten en/of onderwijs betrekken bij inkoop
jeugdhulp;
Monitoring en onderzoeken wat werkt, o.a. op basis van casusbesprekingen.
23
Ook op de langere termijn willen gemeenten en samenwerkingsverbanden blijven
investeren in de samenwerking, het onderlinge vertrouwen versterken, kennis uitwisselen
en expertise opbouwen. Daarnaast zien respondenten kansen om duidelijkere afspraken
te maken over wie wat betaalt en budgetten te ontschotten of slimmer in te zetten. Ook is
er wat hen betreft in de toekomst meer inzet op preventie nodig.
Een vergelijking van de vervolgstappen die door samenwerkingsverbanden en gemeenten
worden genoemd, laat bij de gemeenten meer diversiteit in aanpak zien. Terwijl zowel bij
de samenwerkingsverbanden als bij de gemeenten overleg voorop staat, worden bij de
gemeenten ook het werken aan een gezamenlijke agenda, het onderzoeken wat werkt, en
het inzetten van jeugdhulp in scholen relatief vaak genoemd.
Als we teruggrijpen op de indeling in werkzame factoren in het analysekader, dan kunnen
we concluderen dat er vooral wordt gewerkt aan het verbeteren van de sturing en de
aansluiting in de praktijk. Het werken aan gezamenlijke doelen, onderling vertrouwen,
randvoorwaarden en beleidsmatige en bestuurlijke borging lijkt op dit moment nog niet
voorop te staan. Uit de antwoorden op de vraag naar kansen die men verder nog ziet om
de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp te versterken, komt vooral vanuit de
gemeenten en vanuit het primair onderwijs de suggestie om te (blijven) werken aan
samenwerking en vertrouwen. In het primair onderwijs wordt daarnaast het inzetten van
jeugdhulp op school relatief vaak genoemd. In het voortgezet onderwijs is er minder
consensus over mogelijke kansen.
2.9 Goede voorbeelden
De meerderheid van de gemeenten (51%) en samenwerkingverbanden (71%) die aan het
onderzoek hebben deelgenomen, heeft informatie over één of meer pilots aangeleverd. In
totaal hebben we gegevens over ruim 200 pilots binnengekregen11. De pilots hebben veelal
betrekking op de volgende onderwerpen:
De organisatie van jeugdhulp in de school;
De inrichting van onderwijszorgarrangementen;
Thuiszitten voorkomen en leerlingen terugleiden naar school of werk;
Passende onderwijsplek verzorgen en leerlingen naar regulier onderwijs
begeleiden;
Betere samenwerking en communicatie tussen partijen en/of een regionale
aanpak;
Laagdrempelige hulp bieden, snelle interventies en kortere lijnen;
Vroegtijdig signaleren en preventie;
Informatie-uitwisseling en deskundigheidsbevordering.
11 In werkelijkheid zijn dat er naar verwachting aanzienlijk meer omdat niet alle gemeenten en samenwerkingsverbanden
aan het onderzoek hebben deelgenomen.
24
Veel van de beschreven pilots zijn gericht op het beschikbaar maken van jeugdhulp in de
school en/of op de beschikbaarheid van onderwijszorgarrangementen. Hierbij gaat het
vaak om samenwerking tussen jeugdhulp en speciaal basisonderwijs, (voortgezet)
speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Ook vormen van integratie van onderwijssoorten,
zoals speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs, worden een aantal maal genoemd. In
het voortgezet onderwijs wordt vaker dan in het primair onderwijs verwezen naar pilots
met als doel het terugdringen van thuiszitten. Hierbij wordt regelmatig verwezen naar de
inzet van jeugdhulpverleners op school. De beschrijving van pilots door gemeenten laat
een vergelijkbaar beeld zien. Wat opvalt, is dat hier vaker wordt verwezen naar activiteiten
die zich richten op het verbeteren van de samenwerking tussen partijen.
Wat de werkzame factoren in het analysekader betreft, constateren we dat in de pilots het
werken aan de aansluiting met de praktijk voorop staat, waarbij er ook aandacht is voor
randvoorwaarden. Aspecten als het werken aan consensus, het versterken van onderling
vertrouwen, sturing en beleidsmatige en bestuurlijke borging staan in de pilots doorgaans
niet voorop. Van gemeentelijke pilots waar het verbeteren van de samenwerking tussen
partijen vooropstaat, kan wel worden verwacht dat zij bijdragen aan consensus, onderling
vertrouwen en betere sturing.
25
3. Conclusies
In dit hoofdstuk formuleren we eerst enkele algemene conclusies op hoofdlijnen. Wat valt
op als we de bevindingen in totaliteit beschouwen en naast elkaar leggen? Daarna
beantwoorden we de onderzoeksvragen aan de hand van een aantal deelconclusies en
geven we een overzicht van de mate waarin de resultaten de vooraf geformuleerde
hypothesen bevestigen.
3.1 Conclusies op hoofdlijnen
Er is veel in beweging
Het eerste wat opvalt als we het landelijke beeld in ogenschouw nemen, is dat er veel
gebeurt op de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Onderwijs, gemeenten en
jeugdhulpaanbieders staan niet stil, er is veel activiteit waarneembaar.
Vertegenwoordigers van partijen zoeken elkaar op en proberen samenwerking tot stand te
brengen en op heel veel plekken in het land zijn pilots opgestart om jeugdhulp en
onderwijs beter met elkaar te verbinden.
Er is al heel veel bereikt maar nog veel meer te doen
De afgelopen jaren zijn er belangrijke stappen gezet om tot een betere aansluiting te
komen en volgens veel gemeenten en samenwerkingsverbanden komen de eerste
opbrengsten daarvan ook al in beeld. Maar tegelijkertijd ervaart vrijwel iedereen
knelpunten, heerst er veel ontevredenheid en is er op tal van punten verbetering gewenst.
Een verschil in beleving
Over het geheel genomen beoordelen gemeenten de stand van zaken positiever dan
samenwerkingsverbanden. Gemeenten zijn in hogere mate tevreden over de wijze waarop
de aansluiting vorm krijgt dan samenwerkingsverbanden. Naar het oordeel van
gemeenten komt de aansluiting sneller tot stand en zijn er ook al meer opbrengsten
zichtbaar.
3.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen
Hoe geven samenwerkingsverbanden en gemeenten de aansluiting tussen passend
onderwijs en jeugdhulp vorm?
1. Groot verschil in tempo
Er zijn koplopers en achterblijvers. Het merendeel van de gemeenten en
samenwerkingsverbanden is op weg om de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp
tot stand te brengen. Ongeveer de helft van hen zit in de opbouwfase en ongeveer een
kwart is bezig met verankering van de samenwerking. Maar lang niet iedereen is al zo
ver. Een kwart tot een derde deel van de samenwerkingsverbanden en gemeenten
verkeert nog in de start- of oriëntatiefase. Gemeenten zijn hierin wat optimistischer
26
dan samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden zijn naar eigen zeggen met
kerngemeenten wat verder dan met de overige gemeenten in de regio. De aansluiting
van jeugdhulp met speciaal onderwijs loopt volgens beide partijen achter op die met
het reguliere onderwijs.
2. De praktijk is zeer divers
Samenwerkingsverbanden, scholen en schoolbesturen voor po, vo en (v)so hebben
onder meer te maken met gemeenten, lokale teams, jeugdgezondheidszorg, leerplicht
en gespecialiseerde zorgaanbieders. Maar ook huisartsen, medisch specialisten en
gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering spelen een
belangrijke rol. Lokale teams zijn er in verschillende varianten en ook de
onderwijsondersteuning in samenwerkingsverbanden is op verschillende manieren
georganiseerd. Daarnaast zijn er verschillen in schaalgrootte. Sommige
samenwerkingsverbanden hebben te maken met één gemeente, andere met tien of
meer. In die setting werken de partijen samen aan onder andere het realiseren van
jeugdhulp op school en het tot stand brengen van diverse soorten
onderwijszorgarrangementen. In het regulier onderwijs gaat het met name om
ondersteuning bij het terugleiden van leerlingen van speciaal naar regulier onderwijs,
kortdurende begeleiding of behandeling op school en bovenschoolse arrangementen
voor jongeren die vast (dreigen) te lopen in het reguliere onderwijs. In het speciaal
onderwijs is de situatie complexer omdat zoveel meer leerlingen daar jeugdhulp
krijgen. Daarbij gaat het vooral om intensieve begeleiding of behandeling op school en
dagbehandeling in combinatie met onderwijs.
Welke verschijningsvormen heeft die aansluiting en in welke mate komen die voor?
3. De samenwerking neemt verschillende vormen aan
Twee modellen zijn momenteel dominant, namelijk het ketenmodel (met een vaste
volgorde van handelen, een vaste koppeling van disciplines en geschakelde
verantwoordelijkheden) en het netwerkmodel (waarin partijen afhankelijk van het
doel zonder vooraf vastgelegd stramien interacteren met andere disciplines). Beide
modellen komen in gelijke mate voor. Daarnaast wordt het schottenmodel
gehanteerd (waarin onderwijs en jeugdhulp los van elkaar opereren). Dat model is iets
vaker van toepassing op de relaties van samenwerkingsverbanden met de overige
gemeenten (in tegenstelling tot die met de kerngemeenten) in de regio.
Er is sprake van samenhang tussen de modellen en overige bevindingen. Sturing op
samenwerking en borging van de aansluiting nemen toe in de trits van schotten- naar
keten-, netwerk- en integraal model en hetzelfde geldt voor de mate waarin er goede
randvoorwaarden aanwezig zijn. Ook zijn partijen in een netwerkmodel in het
algemeen meer tevreden dan partijen in een ketenmodel.
27
Hoe beoordelen samenwerkingsverbanden en gemeenten de effectiviteit en
efficiëntie van de wijze waarop de aansluiting momenteel is georganiseerd?
4. Er zijn een aantal werkzame factoren
Met het onderzoek zijn een aantal werkzame factoren geïdentificeerd, namelijk:
Gedeelde visie, een gedeeld gevoel van urgentie en consensus over de
aanpak;
Onderling vertrouwen en persoonlijk contact;
Goede randvoorwaarden, onder meer voldoende tijd en mandaat om samen
te werken;
Sturing op de samenwerking en actieve betrokkenheid van partners.
Naarmate deze factoren meer aanwezig zijn, ervaren gemeenten en
samenwerkingsverbanden dat de aansluiting meer oplevert en zijn zij meer tevreden
over de aansluiting.
5. Borging in beleid en bestuur dragen bij aan een goede aansluiting
Ook blijkt het van belang om de aansluiting tussen onderwijs in het beleid en bestuur
van samenwerkingsverbanden en gemeenten te verankeren. Borging in beleid en
bestuur hangt positief samen met de door gemeenten en samenwerkingsverbanden
ervaren tevredenheid en meerwaarde. Bij borging gaat het om:
Plannen op elkaar afstemmen, afspraken maken en vastleggen;
Monitoring in gang zetten en evaluaties uitvoeren.
6. De eerste opbrengsten zijn zichtbaar
De helft van de samenwerkingsverbanden en tweederde tot driekwart van de
gemeenten heeft de indruk dat de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp op dit
moment al meerwaarde genereert. Zij zien opbrengsten op het vlak van:
Meer thuisnabije hulp en ondersteuning, dicht bij de eigen leefomgeving;
Minder thuiszitters;
Meer maatwerk, meer leerlingen krijgen de hulp die ze nodig hebben.
Ruim de helft van de gemeenten ziet nog meer opbrengsten, bijvoorbeeld op het vlak
van tevredenheid van ouders, preventie van problematiek bij leerlingen en tijdige
inzet van hulp en ondersteuning. Maar daar is de meerderheid van de
samenwerkingsverbanden het niet mee eens. Zij vinden dat deze opbrengsten (nog)
niet zichtbaar zijn.
7. Welke resultaten komen (nog) niet in beeld?
Gemeenten en samenwerkingsverbanden zijn het in meerderheid eens over wat er
(nog) niet is bereikt. Zij vinden dat de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp (nog)
geen resultaten laat zien op de volgende mede door de wetgever geformuleerde
punten:
28
Vermindering van werkdruk voor professionals;
Vermindering van administratieve lasten voor professionals;
Vermindering van het aantal verwijzingen naar gespecialiseerde zorg.
Wat gaat goed? Welke knelpunten signaleren samenwerkingsverbanden en
gemeenten? Welke verbeterpunten en mogelijke oplossingen zien zij?
8. Tevredenheid zeer wisselend
De tevredenheid over de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp loopt sterk uiteen.
Een kwart van de samenwerkingsverbanden is tevreden tot zeer tevreden over de
aansluiting. Daar staat tegenover dat een derde van de samenwerkingsverbanden
(zeer) ontevreden is. Gemeenten zijn gemiddeld iets positiever, een derde van hen is
(zeer) tevreden over de aansluiting. Toch is ook een kwart van de gemeenten (zeer)
ontevreden. De mate van tevredenheid hangt samen met de mate waarin partijen er in
slagen om werkzame factoren te realiseren en de aansluiting te borgen in beleid en
bestuur. Gemeenten en samenwerkingsverbanden die tevreden zijn over de
aansluiting ervaren ook vaker meerwaarde dan partijen die ontevreden zijn.
9. Vrijwel iedereen ervaart knelpunten
Vrijwel alle gemeenten en samenwerkingsverbanden ervaren knelpunten in de
aansluiting tussen jeugdhulp en onderwijs. Dat geldt dus zowel voor degenen die al
verder zijn of meer tevreden zijn als voor degenen die minder ver of ontevreden zijn.
De lijst met door hen genoemde knelpunten is lang en divers. Een aantal punten komt
bij beide terug, namelijk:
Onderwijs en jeugdhulp zijn gescheiden werelden;
De rolverdeling is onduidelijk, het is niet duidelijk wie waar over gaat;
Financieringskwesties spelen op, het is niet duidelijk wie wat betaalt,
budgetten zijn te krap;
Er is onvoldoende afstemming en er zijn geen goede afspraken gemaakt;
Kinderen krijgen niet de juiste hulp of moeten daar te lang op wachten;
Er zijn teveel personele wisselingen en te weinig tijd, kennis en competenties.
In de knelpunten zijn de eerdergenoemde werkzame factoren zichtbaar, met name
(het ontbreken van) een gedeelde visie en goede randvoorwaarden. Ook borging in
beleid en bestuur laat kennelijk te wensen over, met name wat betreft planvorming,
afspraken en financiën.
10. Er wordt op grote schaal verder gewerkt aan verbetering van de aansluiting
De meerderheid van gemeenten en samenwerkingsverbanden geeft aan dat er
vervolgstappen worden gezet waarmee gewerkt wordt aan een betere aansluiting
tussen jeugdhulp en onderwijs. Dat doen de partijen in de eerste plaats door met
elkaar te overleggen. Gemeenten werken daarbij vaak met een gezamenlijke lokale of
regionale agenda en werkgroepen. Er wordt met name procesmatig ingezet op betere
29
samenwerking en communicatie tussen partijen, inclusief kortere lijnen en vaste
contactpersonen, kennisdeling, gezamenlijke scholing en een regionale aanpak.
Daarnaast hebben gemeenten en samenwerkingsverbanden op grote schaal
gezamenlijke pilots opgestart om de aansluiting te verbeteren en inhoudelijk vorm te
geven. Die pilots hebben veelal betrekking op het organiseren van jeugdhulp in de
school, de inrichting van onderwijszorgarrangementen, het voorkomen van
thuiszitten, leerlingen terugleiden naar school of werk, leerlingen begeleiden naar een
passende onderwijsplek, laagdrempelige hulp bieden, snelle interventies en kortere
lijnen opzetten, vroegtijdig signaleren en preventie.
Is er op de onderwerpen in de hiervoor genoemde vragen een relatie met
achtergrondkenmerken van samenwerkingsverbanden en gemeenten?
11. Achtergrondkenmerken lijken geen grote rol te spelen
In het onderzoek is getoetst of samenwerkingsverbanden die met relatief weinig
gemeenten te maken hebben, meer tevreden zijn over de aansluiting dan degenen die
met meer gemeenten te maken hebben. Dat is niet het geval. Ook is het niet zo dat
samenwerkingsverbanden in een gunstigere financiële situatie (met een positieve
verevening) meer tevreden zijn over de aansluiting dan samenwerkingsverbanden die
minder hebben te besteden.
Wat de gemeenten betreft, blijkt het aantal inwoners geen rol te spelen. Kleine
gemeenten zijn niet meer of minder tevreden over de aansluiting tussen onderwijs en
jeugdhulp dan middelgrote of grote gemeenten en ze ervaren ook niet meer of minder
meerwaarde. Wel is het zo dat kleine gemeenten voor de aansluiting met het primair
onderwijs vaker een netwerkmodel hanteren. Bij grote gemeenten is er vaker sprake
van een ketenmodel. Ook speelt de organisatie van de 1e lijns jeugdhulp een rol.
Gemeenten die werken met brede integrale teams zijn meer tevreden over de
aansluiting met het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs dan
gemeenten die andere organisatievormen hanteren.
3.3 Conclusies met betrekking tot de hypothesen
De toetsing van de hypothesen (zie paragraaf 1.2) levert de volgende bevindingen op:
Zowel bij gemeenten als bij samenwerkingsverbanden wordt door de meerderheid
van de respondenten aangegeven dat de samenwerking in de opbouwfase is. Van de
vier samenwerkingsmodellen worden de middenvarianten (ketens en netwerken)
aanzienlijk vaker genoemd dan de beide andere varianten (schotten en integraal).
Er geen samenhang gevonden tussen de organisatie van de eerstelijnszorg en de
ervaren meerwaarde van de samenwerking. In het voortgezet en het (voortgezet)
speciaal onderwijs is er een significant hogere mate van tevredenheid als er brede
integrale teams zijn dan bij gemeenten die geen brede integrale teams hebben. In het
primair onderwijs is er geen significant verschil.
De data laten zien dat de werkzame factoren, borging en ervaren meerwaarde het
minst aanwezig zijn in het schottenmodel en het meest in het integrale model. Verder
30
zijn deze het minst aanwezig bij respondenten in de oriëntatiefase en het meest bij
respondenten in de consolidatiefase.
Uit de resultaten blijkt dat (zeer) tevreden respondenten van
samenwerkingsverbanden en gemeenten iets vaker het netwerkmodel of het integrale
model hanteren en minder vaak het ketenmodel dan minder tevreden respondenten.
Ook typeren (zeer) tevreden respondenten de aansluiting vaker als consolidatie dan
de minder tevreden respondenten. De aantallen zijn echter te klein om de verschillen
op significantie te toetsen.
De aanwezigheid van de vier werkzame factoren hangt positief samen met de
tevredenheid van samenwerkingsverbanden en gemeenten over de aansluiting tussen
onderwijs en jeugdhulp.
De aanwezigheid van de vier werkzame factoren hangt positief samen met de ervaren
meerwaarde van de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp.
De aanwezigheid van borging in het beleid en bestuur hangt positief samen met de
tevredenheid van respondenten van samenwerkingsverbanden en gemeenten over de
aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp.
De aanwezigheid van borging in beleid en bestuur hangt positief samen met de
ervaren meerwaarde van de aansluiting bij samenwerkingsverbanden en gemeenten.
De groep respondenten die geen knelpunten ervaart is te klein om te toetsen of zij
meer tevredenheid zijn en meer meerwaarde ervaren dan de groep die wel knelpunten
ervaart.
Er is geen significant verschil in tevredenheid over de aansluiting in kerngemeenten en
overige gemeenten en er is evenmin een significante samenhang tussen de grootte
van de gemeente en de mate van tevredenheid.
Respondenten (bij gemeenten) zijn minder tevreden over de aansluiting in het
(voortgezet) speciaal onderwijs dan over de aansluiting in het regulier onderwijs.
Er zijn geen (significante) verschillen in tevredenheid tussen
samenwerkingsverbanden met een positieve, neutrale of negatieve
vereveningsopdracht.
Er zijn geen (significante) verschillen in tevredenheid tussen
samenwerkingsverbanden waarbinnen relatief veel, gemiddeld of weinig gemeenten
vallen.
Er zijn geen (significante) verschillen in tevredenheid of ervaren meerwaarde tussen
kleine, middelgrote en grote gemeenten. In het primair onderwijs bleek er wel een
significante samenhang tussen de gemeentegrootte en het samenwerkingsmodel te
zijn: gemeenten met minder dan 15.000 inwoners maken hier vooral melding van het
netwerkmodel, terwijl bij de grote gemeenten vooral wordt gewerkt volgens het
ketenmodel. De toetsing in het voortgezet en het (voortgezet) speciaal onderwijs
leverde geen significante resultaten op.
31
4. Reflectie
Wat kunnen we uit dit onderzoek opmaken? Allereerst enkele kanttekeningen die voor een
juiste duiding van de bevindingen van belang zijn.
- We hebben de onderzoeksdata verzameld bij directeuren van
samenwerkingsverbanden en beleidsmakers van gemeenten. De overweging daarbij
was dat deze respondenten goed zicht hebben op de aansluiting op beleidsniveau en
ook iets kunnen zeggen over de uitvoering en over het bestuurlijke niveau. Maar de
nuance van de praktijk op scholen, in wijken en regio’s komt hiermee niet in beeld. En
ook overwegingen en opvattingen van bestuurders over de aansluiting tussen
onderwijs en jeugdhulp ontbreken nog.
- Het onderzoek is opgezet als beschrijvende evaluatie. De nadruk ligt op het in beeld
brengen van de wijze waarop samenwerkingsverbanden en gemeenten de aansluiting
tussen onderwijs en jeugdhulp vorm geven en ervaren. We doen daarnaast enkele
verkennende analyses die te vinden zijn bij de hypothesen.
- Het is de eerste keer dat de aansluiting tussen beide sectoren op deze wijze
systematisch en landelijk representatief in beeld is gebracht. Derhalve kunnen er nog
geen uitspraken worden gedaan over trends of ontwikkelingen.
Dat gezegd hebbende, noteren we hierna een aantal punten die naar aanleiding van
reflectie binnen het consortium, met de begeleidingscommissie en met experts van
samenwerkingsverbanden en gemeenten naar voren zijn gekomen.
Naar een brede verbinding tussen twee werelden
De aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp is meer dan alleen een brug tussen twee
domeinen. Goede en tijdige zorg voor kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar vereist
een brede verbinding met meerdere partijen, op meerdere punten, op bestuurlijk,
beleidsmatig en uitvoerend niveau. Maar de onderwijswereld met haar scholen,
bestuurders en samenwerkingsverbanden en de gemeentelijke wereld met haar
zorgaanbieders en lokale teams verschillen wezenlijk van elkaar. Niet alleen qua
bestuur, beleid en financiering maar ook qua cultuur, dynamiek, disciplines, toezicht
en democratische controle. De mensen die de verbinding in beleid en uitvoering
moeten zien te realiseren hebben tijd, speelruimte en politiek en bestuurlijk
vertrouwen nodig om die verschillen te kunnen slechten en gezamenlijk te kunnen
bouwen aan een brede verbinding.
Is tijd een vriend of vijand?
Ruim drie jaar na de invoering van passend onderwijs en de decentralisatie van
jeugdhulp naar gemeenten, is er niet alleen binnen de beide domeinen aan de eigen
weg gewerkt, maar is ook de aansluiting onder handen genomen. Zo bezien is tijd een
vriend en is er in relatief korte tijd veel bereikt. Dat stemt optimistisch. De verwachting
is dat de verbinding tussen onderwijs en jeugdhulp komende jaren verder versterkt zal
worden en dat de samenwerking efficiënter en effectiever wordt in termen van
meerwaarde voor kinderen en ouders. Maar die tijd is leerlingen die nu tussen wal en
32
schip (dreigen te) vallen niet gegeven. Voor hen is tijd een vijand. Zij hebben nu, snel,
in termen van dagen of weken, hulp en ondersteuning nodig om hun schoolloopbaan
te kunnen (blijven) voortzetten en uitval te voorkomen. Van de betrokken partijen
vraagt dat derhalve een strategische aanpak op de (middel)lange termijn in
combinatie met een operationeel plan en directe, meer pragmatische oplossingen op
de korte termijn.
Meer focus en richting
Het onderzoek maakt duidelijk dat er de komende jaren nog heel veel werk moet
worden verzet. Het is bemoedigend dat er veel activiteit en beweging is. Maar de vraag
is wel of men de goede dingen doet en of die aanpak ook het gewenste resultaat
oplevert. De bevindingen uit dit onderzoek kunnen hierbij mogelijk houvast bieden
(zie ook figuur 13):
- Doelgericht te werk gaan: samenwerking is geen doel op zichzelf. Door afspraken
te maken over te behalen doelen en streefcijfers (zie gepercipieerde meerwaarde)
kan er meer gestuurd worden op resultaat;
- Bouw een infrastructuur op een fundament van werkzame factoren: inzetten op
onderling vertrouwen, gedeelde visie, goede randvoorwaarden, voldoende sturing
op de samenwerking en borging in beleid en bestuur;
- De werelden van onderwijs en zorg zullen onlosmakelijk met elkaar verbonden
blijven, het gaat immers over hulp en ondersteuning voor dezelfde kinderen en
ouders. Dat vraagt om lokale en regionale verbindingen in uitvoering, beleid en
bestuur, maar ook om landelijke afstemming en een integrale benadering vanuit
de Rijksoverheid.
Vervolgvragen
Met dit onderzoek is veel informatie naar boven gehaald. Dat roept ook weer nieuwe
vragen op. Door de ontwikkelingen te blijven volgen en de vorderingen in kaart te
brengen kunnen daar antwoorden op worden gevonden. Bij mogelijke vervolgstappen
op dit onderzoek denken we met name aan het systematisch ontsluiten van kennis en
ervaringen, onder andere door:
- Verdiepingsonderzoek naar de pilots: op welke aspecten van de aansluiting
richten de pilots zich specifiek? Welke doelen streeft men na en wat zijn voor
anderen relevante succesfactoren?
- De praktijk op scholen wordt binnenkort onderzocht met de scholenmonitor
binnen het evaluatieprogramma passend onderwijs. Het bestuurlijke niveau komt
met vragen over het oogo aan bod in de monitor samenwerkingsverbanden van
het evaluatieprogramma. Parallel daar aan zouden ook de uitvoering en het
bestuurlijke niveau in gemeenten in beeld kunnen worden gebracht.
- Verdiepende analyses: het met dit onderzoek opgebouwde databestand leent zich
goed voor nadere analyses, bijvoorbeeld van verschillen tussen voorlopers en
achterblijvers op het punt van modellen, knelpunten en ervaren meerwaarde.
- Nader onderzoek naar de verschillen in aansluiting van jeugdhulp op regulier –
versus speciaal onderwijs.
33
Afsluitend presenteren we een overzicht van mogelijke acties ter verbetering van de
aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Uit het onderzoek blijkt dat de mate van
tevredenheid over en ervaren meerwaarde van de aansluiting positief samenhangen met
de aanwezigheid van de vier werkzame factoren en met de aanwezigheid van borging in
beleid en bestuur. In bijgaande tabel zijn de stellingen waaruit deze schalen zijn
opgebouwd, vertaald in acties.
Figuur 13 Mogelijke acties ter verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en
jeugdhulp
Werkzame factoren,
borging & model
Acties
1) Gedeelde visie • Zorg voor een gedeeld gevoel van urgentie
• Werk aan gezamenlijke visie en doelen
• Zorg dat er consensus is over de aanpak
• Zorg ervoor dat partijen weten wat zij van elkaar kunnen verwachten
2) Onderling vertrouwen • Zorg ervoor dat partijen elkaar inzicht geven in hun werkwijze
• Zorg ervoor dat partijen zich aan onderlinge afspraken houden
• Stimuleer dat partijen vertrouwen in elkaars deskundigheid krijgen
• Zorg ervoor dat partijen hun taken goed uitvoeren
• Investeer in persoonlijke contact tussen de partijen
3) Randvoorwaarden • Zorg ervoor dat partijen voldoende tijd hebben om samen te werken
• Stimuleer dat partijen elkaars werkveld leren kennen
• Stimuleer dat partijen gebruik maken van elkaars deskundigheid
• Zorg voor goede communicatie tussen partijen
• Neem afstemming op in taak- en functieomschrijvingen
4) Sturing op
samenwerking
• Zorg voor een heldere taakverdeling tussen partijen
• Zorg ervoor dat partijen actief bijdragen aan de samenwerking
• Leg afspraken tussen partijen vast
• Stimuleer dat men elkaar aanspreekt op het nakomen van afspraken
5) Borging in beleid en
bestuur
• Formuleer gezamenlijke doelstellingen voor de aansluiting
• Maak heldere afspraken over onderwijszorgarrangementen, aanpak
van thuiszitters en toegang tot gespecialiseerde jeugdhulp
• Monitor de activiteiten en het behalen van doelstellingen
• Stel het beleid bij op basis van monitoring en evaluatie
6) Model • Reflecteer op de wijze waarop de samenwerking tussen onderwijs en
jeugdhulp wordt vorm gegeven.
• Bedenk daarbij dat het netwerkmodel en het integrale model hoger
scoren op werkzame factoren, borging en ervaren meerwaarde dan
het schottenmodel en het ketenmodel.
Top Related