Download - INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

Transcript
Page 1: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

1

INLEIDING 4

HOOFDSTUK I 7 GERMANIA VOOR DE TWEEDE WERELDOORLOG: EEN HOOPVOL BEGIN 7

De Vlaamse studentenbeweging in Leuven ....................................................... 7 Het stichtingsverhaal van Germania ................................................................ 7 Naar een corporatistische ordening binnen de Vlaamse studentenbeweging te Leuven...................................................................................................... 10

Universitas 10 Beeld van een kringleven............................................................................. 11

De beginjaren 11 Hervormingen naar Duits model 14 Germania 18 Andere activiteiten 19 Belang van Germania 19

Germania in de politieke context................................................................... 21

HOOFDSTUK II 28 GERMANIA TIJDENS DE OORLOGSJAREN: NIEUWE IMPULSEN 28

De traditionele studentenbeweging in diskrediet.............................................. 28 Germania in oorlogstijd: een faculteitskring in volle expansie............................ 29

Activiteiten 30 Germania danst 32 Onderafdelingen 32

Germania tegenover de oorlog en bezetting ................................................... 35

HOOFDSTUK III 37 GERMANIA TUSSEN 1945 EN 1955: EEN ONGEDWONGEN VRIENDENKRING 37

Geen uitbreiding, wel kwalitatieve verdieping. ................................................ 38 Weinig interesse voor de grote studentenbeweging ......................................... 40

HOOFDSTUK IV 43 GERMANIA TUSSEN 1955 EN 1966: GROEI NAAR VOLWASSENHEID 43

Handel en wandel binnen Germania .............................................................. 46 Presidium 46

Activiteiten ................................................................................................ 49 Tijdschrift 54 Germaniahuis 56

De opkomende sociale beweging. ................................................................. 58 Verschuivingen in de studentenorganisatie in de jaren 60................................. 60

HOOFDSTUK V 62 GERMANIA TUSSEN 1966 EN 1970: DE DEMOCRATISCHE BEWEGING OP HET VOORPLAN 62

De ‘kwestie Leuven’ tot 1968: van Vlaamse revolte tot linkse contestatie ........... 62 Germania: een andere koers? ...................................................................... 72

Presidium 73 Activiteiten 77 Faculteitshuis / Fakbar 79

Page 2: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

2

Tijdschrift 81 Medebeheer en inspraak.............................................................................. 81 Breuk binnen de Leuvense studentenbeweging ............................................... 90

HOOFDSTUK VI 94 GERMANIA TUSSEN 1970 EN 1974: HET WERKKOMITEE 94

Activiteiten van het Werkkomitee.................................................................. 96 Het rode Leuven......................................................................................... 99

BESLUIT 104 BIJLAGE 1. GRAFIEK VAN DE STUDENTENAANTALLEN 111 BIJLAGE 2. LIJST DER PRESIDES VAN GERMANIA (TOT 1975) 112 BIJLAGE 3. GERMANIALIEDEREN 113

Germanialied van Jef van de Wiele (preses 1934-1935) ..................................113 Het klassieke Germanialied .........................................................................114

BIJLAGE 4. LIJST VAN AFKORTINGEN 115 BIBLIOGRAFIE 117 A. ARCHIVALIA 117

1. Kringarchief ..........................................................................................117 2. Persoonlijke archieven van oud-leden .......................................................117 3. Andere archivalia ...................................................................................117

B. TIJDSCHRIFTEN 117 C. MONDELINGE INFORMATIE 118

Interviews ................................................................................................118 D. GEDRUKTE BRONNEN EN LITERATUUR 118

Page 3: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

3

TEN GELEIDE

In 1997 werd Stefan Hendrix licentiaat in de geschiedenis met een verhandeling bij prof. Louis Vos over “Germania 1930-1974: van modelkring tot sterk gepolitiseerd Werkkomitee”. (Ere)voorzitter Vik Doyen, die de studie als lid van de examencommissie had gelezen, pleitte ervoor dat de germanistenvereniging het werk zou uitgeven, vooral toen duidelijk werd dat de studierichting Germaanse in 2004 opgeheven zou worden. Een redactiecomité, bestaande uit Lot Brems, Vik Doyen, Luk Draye, Ray Janssens, Annie Van Avermaet, Freek Van de Velde en Joris Vlasselaers, kreeg van de auteur de vrije hand om zijn wetenschappelijke studie tot een vlot leesbaar boek over de geschiedenis van de faculteitskring Germania om te vormen. De redactie heeft daartoe alle niet-noodzakelijke uitweidingen weggelaten, de meeste voetnoten geschrapt en sommige paragrafen met algemene achtergrondinformatie aanzienlijk ingekort. Anderzijds zijn ook 'inzetstukken' toegevoegd om bepaalde aspecten van het werk kort te contextualiseren. Het fraaie boek dat nu voorligt, verschijnt later dan gepland doordat de redactie meer tijd nodig heeft gehad voor het herschrijven en bewerken dan zij oorspronkelijk voorhad; zij verontschuldigt zich graag voor de vertraging, vooral bij die leden die vorig jaar al voor het boek hebben betaald. Een woord van dank richt de redactie aan

Stefaan Hendrix voor het ter beschikking stellen van zijn manuscript; Rudi Thomassen voor het omslagontwerp; Uitgeverij Acco voor het drukken en binden; u, lezer, voor het vertrouwen en het geduld.

Wij wensen u een aangename lectuur! De redactie

Page 4: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

4

INLEIDING

Het komt op het eerste gezicht misschien vreemd over dat een geschiedenisstudent als eindverhandeling het verhaal wil schrijven van de faculteitskring Germania. Eerst was ik van plan het ontstaan en de verdere ontwikkeling te beschrijven van een andere vrije of overkoepelende studentenorganisatie zoals bijvoorbeeld KVHV, SVB of FK. Dat het uiteindelijk Germania geworden is, heeft vooral met de praktijk van het onderzoek te maken. Zo bleek al bij mijn eerste bezoeken aan het Archief en Museum voor het Vlaams Studentenleven (AMVS) dat er grote parallellen waren tussen de geschiedenis van de faculteitskring Historia en die van Germania. De eerste was trouwens geënt op het model van de tweede en kende dus ongeveer dezelfde doelstellingen en activiteiten. Bovendien bleek het prettig werken in het AMVS, zowel vanwege de sfeer, als vanwege het bronnenmateriaal zelf, dat anekdotisch en ongeordend was en vol weemoed en bitterzoete herinneringen. Omdat het archiefmateriaal in het AMVS weinig gestructureerd was en grote leemtes vertoonde, kon het geen volledig beeld geven van het reilen en zeilen van Germania en moest het met mondelinge informatie aangevuld worden. Het boeiendste bij het werken aan de verhandeling waren de gesprekken met oud-germanisten. Die gingen niet enkel over Germania, maar ook over uiteenlopende onderwerpen als de naoorlogse binnenlandse politiek, het Vlaamse cultuurbeleid, het middelbaar-onderwijssysteem of de loopbaan van de geïnterviewde. Deze verhandeling beschrijft de geschiedenis van de faculteitskring Germania vanaf zijn ontstaan in 1930 tot het einde van de Werkkomitee-periode (1974). De nadruk ligt op de ontwikkelingen in het kringleven tegen de achtergrond van het studentenleven en in een bredere maatschappelijke context. Wat het bronnenmateriaal betreft, heb ik in de eerste plaats gebruik gemaakt van het Germania-archief, dat zich bevindt in het Archief en Museum voor het Vlaams Studentenleven (AMVS) in de centrale universiteitsbibliotheek. De volgende stukken leverden nuttige gegevens op over de periode tot na de Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties Germania’s huldeboek (1942) en Een schoon en suyverlyc boeckxen (1945). Voor de latere jaren was het materiaal schaarser. Enkel een bundeltje papieren van omstreeks 1955, een beperkt Germaniaverslagboek van 1967-1969 en een map met documentatie over de actie-Spies bleken bruikbaar. Verder bevat het Germania-archief enkele krantenknipsels, brieven, uitnodigingen, de interviews van Rudy Lanssens, dia’s van de Germania-overzichtstentoonstelling van 1984 en vooral stapels losse, niet gedateerde stukken. Daarnaast mocht ik ook gebruik maken van het persoonlijke archief van zes oud-presides van Germania. Om het beeld van de faculteitskring te vervolledigen, heb ik eveneens de diverse jaargangen doorgenomen van Germania I (1934-1936), Germania II (1954-1972) en (’t) Germaantje (1967-1977). Over de mentaliteit en de politieke opstelling van de studenten verschaffen enkele Leuvense studentenbladen essentiële inlichtingen: Ons Leven (1928-1970), het tijdschrift van het KVHV en

Page 5: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

5

voor de latere periode Rerum, het blad van het Faculteitenkonvent (1965-1970). Tot slot heb ik een groot aantal studies en publicaties over de Leuvense studentenbeweging gelezen. Vooral de catalogus bij de tentoonstelling ‘Een eeuw Vlaamse studentenbeweging te Leuven’ (1976), het boek Studentenprotest in de jaren zestig: de stoute jaren (1988) en de heldere overzichtsartikels van L. Vos en R. Falter moeten hier vermeld worden. Interessant vergelijkingsmateriaal bieden de twee historische studies van H. Houbrechts en C. Janssens: Leuven in de herinnering van de historici: de Historische Kring 1935-1961 (1986) en Een faculteitskring in roerige jaren: de Historische Kring van 1961 tot 1972 (1986). Ze geven treffend de voortdurende wisselwerking weer tussen de eigen faculteitskring en de ‘grote studentenwereld’ en lieten me duidelijk de voordelen van het werken met een chronologische indeling zien. Ook over de faculteitskring Germania zelf waren er al twee verhandelingen. Geen van beide zijn echter historische studies. De faculteitskring Germania. Een volkskundige studie van een fenomeen van R. Lanssens besteedt grote aandacht aan studententradities: machtsoverdrachten, schachtendopen, zwanenzangen, studentenliederen en kentekens. Die studie brengt ook belangrijke informatie aan over de organisatiestructuur en de dagelijkse werking. De verhandeling van L. van Humbeeck, Geschiedenis van de afdeling Germaanse filologie te Leuven (1976), is een poging tot reconstructie van 75 jaar germanistiek en wijdt een hoofdstuk aan de faculteitskring Germania, maar beperkt zich vooral toteen compilatie van archiefmateriaal in het AMVS. De belangrijkste bron waren evenwel de getuigenissen van diegenen die de gebeurtenissen van nabij hebben meegemaakt, in totaal vierenvijftig oud-germanisten, waarvan de helft ex-presides. De nadruk lag op het eigen verhaal van de getuigen, elk met zijn persoonlijke accenten. De hartelijke ontvangst, hun opmerkingen, hun enthousiasme, hun anekdotes, hun sterke verhalen, hun gevoel voor humor, hun zin voor nuancering en relativering, en hun wijsheid zullen me altijd bijblijven. Ik hoop dat ze iets van hun verwachtingen in dit boek terugvinden. Bij de redactie van mijn tekst heb ik nog geregeld telefonisch contact opgenomen met een aantal geïnterviewden met het oog op verdere verduidelijking. Bovendien kreeg een honderdtal oud-germanisten een enquête (de wat herwerkte vragenlijst voor de interviews) in de bus, waarvan er zo’n veertig ingevuld terugkwamen. Daarin werd de informatie uit de interviews bevestigd door kringleden die niet zo actief met Germania bezig waren. Het eerste hoofdstuk (1930-1940) schetst hoe de zogenoemde ‘faculteitskringen nieuwe stijl’ konden ontstaan, met Germania als eerste in de rij. In het tweede hoofdstuk komen de bezettingsjaren aan bod. Daaruit blijkt dat de Tweede Wereldoorlog in feite niet voor zo’n plotse breuk heeft gezorgd als algemeen wordt aangenomen. Ondanks de moeilijke levensomstandigheden, kende Germania tijdens die jaren een ongekende expansie. Het derde hoofdstuk behandelt de relatief windstille periode tussen 1945 en 1955. De faculteitskringen hadden definitief een plaats verworven in de Leuvense studentenwereld. Germania genoot verder van zijn status van ‘modelkring’. In het vierde hoofdstuk (1955-1966) gaat de aandacht vooral uit naar de explosie van het

Page 6: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

6

studentenaantal en de verschuivingen die deze evolutie in Germania en de overkoepelende studentenbeweging teweegbracht. Het vijfde hoofdstuk neemt de draad weer op in 1962 bij het begin van de kwestie Leuven-Vlaams en behandelt de geleidelijke omschakeling van flamingantische naar democratische eisen. Het zesde en laatste hoofdstuk gaat over de periode 1970-1974, toen een zogenoemd Werkkomitee de functie had overgenomen van het traditionele Germaniapresidium. Aan het eind van deze inleiding passen woorden van dank aan mijn promotor Louis Vos, aan het personeel van het AMVS, aan de meer dan vijftig oud-germanisten die bijgedragen hebben aan het onderzoek, aan Veerle, Jan-Pieter, Sigrid, Vanessa, Katrijn, en tot slot aan mijn ouders.

Page 7: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

7

HOOFDSTUK I

GERMANIA VOOR DE TWEEDE WERELDOORLOG EEN HOOPVOL BEGIN

De Vlaamse studentenbeweging in Leuven

De georganiseerde uitbouw van het Vlaamse studentenleven in Leuven begon rond 1876, toen een groep West-Vlaamse studenten, onder leiding van Albrecht Rodenbach, een bredere belangstelling wilde opwekken voor de Vlaamse beweging. Op ontspanningsvlak ontstonden de provinciale gouwgilden en de gewestelijke clubs. De leiding ervan was in handen van de studenten zelf, terwijl professoren fungeerden als erevoorzitter. Daaraast werden wetenschappelijke studiekringen opgericht om de studenten gelegenheid te geven zich te leren uitdrukken in een beschaafde Nederlandse omgangstaal en om een aanvulling te bieden op de colleges, die toen nog volledig in het Frans gegeven werden. Er werd vooral op facultaire basis gerekruteerd. Het initiatief ging in de meeste gevallen uit van hoogleraren, die dan ook de voorzittersfunctie bekleedden. Aankondigingen en verslagen van de vergaderingen van deze nieuwe Vlaamse studentenorganisaties verschenen in het tijdschrift Ons Leven, dat geleidelijk uitgroeide tot het toonaangevende Leuvense studentenblad. In de eerste jaren van haar bestaan ging de aandacht vooral uit naar Vlaamse kwesties. Later werd, onder invloed van belangrijke wijzigingen op politiek en maatschappelijk vlak, ook plaats geruimd voor artikels met een meer sociale belangstelling. Vanaf 1902 werden de gilden overkoepeld door het Vlaamsch Verbond, ontstaan uit een opsplitsing van de Société Générale des Etudiants in een Vlaamse en een Waalse vleugel. Na de oorlog trad het Verbond, intussen omgedoopt tot KVHV, als koepelorganisatie voor alle studentenverenigingen op, maar feitelijk vielen de wetenschappelijke studiekringen daarbuiten, omdat de Vlaamse kwestie alle aandacht opeiste. Een radicalisering in het zog van een aantal politieke escalaties, leidde tot een buitengewoon moeilijke relatie met het rectoraat en zelfs met de eigen achterban.

Het stichtingsverhaal van Germania

In dat gewijzigde naoorlogse klimaat ontstond er in de Leuvense studentenwereld een soort vacuüm dat werd opgevuld door de ‘faculteitskringen nieuwe stijl’. Die doorbraken het traditionele schema door niet langer louter wetenschappelijke vorming na te streven onder leiding van een voorzitter-hoogleraar. De voorzitter werd nu uit de studenten zelf gekozen, terwijl hoogleraren enkel nog als erevoorzitter werden aangesteld. Ook inhoudelijk kwam er verruiming: naast een wetenschappelijk gedeelte werd ook tijd vrijgemaakt voor ontspanning en vertier. Het doel was gemeenschapszin en solidariteit tot stand te brengen onder de studenten van eenzelfde faculteit of afdeling. De stichting van de faculteitskring Germania, als eerste in de rij, kan in dat opzicht als voorbeeld gelden.

Page 8: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

8

Het initiatief ging uit van vier eerstejaarsstudenten Germaanse filologie: René Lissens, Gerard Olbrechts, Jules Reynders en Richard Billiet. In het tweede semester van het academiejaar 1928-1929, na een college van Henri de Vocht, voerden deze studenten besprekingen op het kot van Richard Billiet in het Pauscollege: “Eén op mijn bed, één op de tafel, één op het vensterblad en één op de stoel.” (Verslagboek Germania 1930-1941, p. 2) Zij wilden een nieuwe vereniging stichten die een samensmelting moest worden tussen enerzijds de kameraadschap en de gezelligheid van de gilden en clubs en anderzijds de ernstige wetenschap in de studiekringen. Zij wilden dus een eigen vereniging oprichten, waarin de germanisten elkaar, buiten de colleges om, konden ontmoeten. Later volgden nog verschillende vergaderingen over nut, noodzakelijkheid, organisatie, bestuur, tijdschrift en financiën, maar de uiteindelijke stichting liet nog meer dan twee jaar op zich wachten. Twee factoren werkten de uiteindelijke stichting in de hand. In de eerste plaats was er een oproep van prof. Van de Wijer eind 1930. Hij wilde op de eerstvolgende germanistendag ‘oud-germanisten’ en ‘jonggermanisten’ laten verbroederen. Daartoe zou echter naast de ‘oud-germanistenvereniging’ ook een ‘jonggermanistenvereniging’ of faculteitskring moeten worden opgericht. Bovendien was de germanistenpopulatie vanaf het academiejaar 1928-1929 aanzienlijk toegenomen. Preses René Lissens formuleerde het zo:

"Twee voorwaarden dienden vervuld te zijn om Germania te stichten: ten eerste diende een voldoend aantal studenten in de germanistiek voorhanden te zijn, en ten tweede diende een haantje gevonden te worden om de voorste te zijn. In 1930 waren deze tijden vervuld. Het jaar waartoe ik behoorde, was bijzonder talrijk: toen wij in 1928 met onze studie begonnen, waren wij met ons negenen. Dat was, geloof ik, sedert jaren niet meer voorgekomen. Deze studentendichtheid zou enkele tijd constant blijven; daarna zou ze aanzienlijk toenemen. (Zie Bijlage 1) Bij het begin van ons derde jaar waren we nog met ons vijven. De eerste en de tweede candidatuur telden op dat ogenblik samen een twintigtal studenten. Er kon dus aan een kring gedacht worden. En wat dat haantje betreft, hier bestond blijkbaar geen probleem." (Germania 1965-1966, 4-5, p.3)

Op vrijdag 14 november 1930 werd Germania gesticht in het bovenzaaltje op de eerste verdieping van café ’t Regentschap op de hoek van het huidige Ladeuzeplein en de Vanderkelenstraat. Daar werd de stichtingsakte van Germania op de eerste bladzijde van een schrift ondertekend door de zeven aanwezige germanisten. Dat aantal kan zeker representatief genoemd worden. Er waren immers maar achtentwintig studenten die toen Germaanse filologie studeerden. Bovendien mochten de priester-studenten (behalve een vrijgevochten Jezuïet) zich niet in drankgelegenheden ophouden. Ook de weinig talrijke meisjesstudenten mochten zonder speciale toestemming hun pedagogieën ’s avonds niet verlaten. Bovendien waren er veel spoorstudenten. In een inleidende toespraak zette René Lissens, stichter en eerste preses van Germania, doel en noodzakelijkheid van de kring uiteen. Zo moest er een innig samenhoriheidsgevoel tussen de germanisten komen. Iedere vergadering zou bestaan uit een ernstig deel (in ’t vroede) en een plezierig deel (in ’t sotte, in ’t amoureuze). De club zou aansluiten bij het KVHV en in het bestuur vertegenwoordigd zijn. De afgestudeerde germanisten (“oud-germanisten”) uit het Leuvense zouden op de vergaderingen uitgenodigd worden. Studenten niet-

Page 9: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

9

germanisten zouden toegang hebben als ze door een lid aan de voorzitter voorgesteld werden. Lissens stelde ook voor dat de leiding van de kring bij de studenten zou berusten. Aan een professor zou nog wel het erevoorzitterschap worden aangeboden met het verzoek de vergaderingen bij te wonen. Nadien volgde een voordracht van Gerard Olbrechts over de vervlaamsing van de Leuvense universiteit. Daarna werd de avond op een plezierige manier afgesloten. Op zondag 23 november 1930 hielden de oud-germanisten hun jaarlijkse bijeenkomst. Ditmaal waren voor het eerst ook de nog studerende germanisten uitgenodigd, dankzij professor Van de Wijer. René Lissens greep deze gelegenheid aan om de pas opgerichte faculteitskring wat meer naambekendheid te geven. Zijn toespraak maakte indruk: dat bleek wel uit de som van 257 frank, die men na de omhaling in de studentenpetten aantrof, zeker als men bedenkt dat een pint toen 1,25 frank kostte. Zo had men al het vertrouwen van de studenten en oud-germanisten gewonnen. Ook de meeste professoren droegen Germania een warm hart toe. Zij waren immers van mening dat de kring de verbroedering tussen jong en oud alleen maar kon bevorderen. Tijdens de eerste gewone vergadering op dinsdag 2 oktober 1930 werd besloten de nieuwe kring de naam Germania mee te geven en werd een bestuur aangesteld: erevoorzitter professor H.J. Van de Wijer; voorzitter: René Lissens; ‘schrijver’: Maria (Mit) Van Houdt; penningmeester: Jules Reynders. Op vrijdag 5 december stelde het bestuur op het kot van Richard Billiet, rond een stevige fles Triple Sec zeer democratische statuten op. Het eerste jaar werd op 20 mei 1931 afgesloten met een memorabel pannenkoekenfeest in de Chasse Royale te Heverlee op 20 mei 1931. Er waren zeventien germanisten aanwezig. De middag stond in het teken van studentenliteratuur met spreekbeurten en letterkundige voordrachten. In de vooravond werden pannenkoeken geserveerd. ’s Avonds was het club.

Lissens, René, geboren in in 1912 in Leuven, schreef essays over de Vlaamse letterkunde. Belangrijkste werk is De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden. (1967, nieuwe editie 1974), Brussel/Amsterdam: Elsevier.

De oprichting van Germania ging in Leuven en ook daarbuiten niet onopgemerkt voorbij. Al in februari 1931 werden de statuten van Germania ter inzage gevraagd door de Gentse germanisten. Zij waren zo enthousiast over het initiatief dat zij kort nadien een vereniging naar het Leuvense model in het leven riepen. In Leuven werden ook de studenten van andere afdelingen en faculteiten, en zelfs niet-studenten, tot de algemene vergaderingen toegelaten. Zo woonden de eerste jaren na de stichting talrijke historici de bijeenkomsten bij. In 1935 stichtten zij een eigen kring. Toen waren er al heel wat faculteiten die naar het voorbeeld van Germania een eigen faculteitskring hadden opgericht: “In 1933-1934 bestonden als faculteitskringen Germania, dat beschouwd werd als een ‘modelkring’, de Handelskring, de Landbouwkring, de Technische Kring, de Vlaamse Farmaceutische Kring, de Wiskundige Kring, het Vlaams Rechtsgenootschap en de kring Taal en Kennis met zijn afdeling Geneeskunde en zijn afdeling Wetenschappen” (Een eeuw Vlaamse studentenbeweging, p.114).

Page 10: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

10

Toch moet het belang van Germania ook enigszins gerelativeerd worden. Zo vermeldt Ons Leven, dat vernieuwingen in de Leuvense studentenwereld nochtans op de voet volgde, de stichting van Germania niet. Wellicht wist men in 1930 met dat nieuwe type vereniging geen raad. In een interview met Luc Van Humbeeck wijst Frans Wagemans erop dat Germania oorspronkelijk trouwens een zelfstandige studentenvereniging was, geen ‘faculteitskring’. Germania werd niet opgericht met toestemming van de faculteit. Het kreeg geen subsidies en was tegenover geen enkele instantie verantwoording verschuldigd. Hoewel Germania vertegenwoordigd was in het bestuur van het Verbond, kon men de kring niet echt plaatsen binnen zijn structuur. Men beschouwde Germania allicht als een soort wetenschappelijke studiekring. Naar een corporatistische ordening binnen de Vlaamse studenten-beweging te Leuven

De stichting van de faculteitskring Germania is niet alleen toe te schrijven aan de oubolligheid en het taalpolitieke conservatisme van de vooroorlogse wetenschappelijke kringen, maar evengoed aan de opkomst van het corporatisme als maatschappelijk organisatiemodel, die in de anti-liberale sfeer en in de Revolution-von-Rechts van die tijd past. Men wilde het universitasideaal van de universiteit weer in ere herstellen: de Vlaamse student mocht geen vakidioot zijn, maar een intellectueel en een gevormd leider, en er moest opnieuw een brug geslagen worden tussen professoren en studenten, in de beste corporatistische traditie. Dat gedachtegoed was ook doorgedrongen in het KVHV, dat zich onder impuls van een dynamische groep studenten, met Piet Meuwissen als organisator, omvormde tot een studentencorporatie. De activiteiten werden bij het overkoepelende KVHV gecentraliseerd. De clubs en gilden, die zich sinds 1929 in het Seniorenkonvent (SK) verenigd hadden, boetten aan populariteit in. De nieuwe ideeën die bij de studenten leefden, culmineerden in 1934 in de oprichting (onder de koepel van het KVHV) van het HVKA, het Hoogstudentenverbond voor Katholieke Actie, met een eigen tijdschrift, Universitas.

Universitas Universitas was in de eerste plaats een Vlaams studententijdschrift. Het werd in 1933 gesticht op initiatief van K. Devriendt met medewerking van de professoren P. Sobry en A. Dondeyne. Het was ook een beweging en een manier van denken die heel wat latere beleidsmensen sterk heeft beïnvloed. In 1960-’61 werd het een weekblad, in 1970 hield het op te bestaan. De aanvankelijke bedoeling was de studenten de kans te geven zich te bezinnen op het christelijk geloof en met grote openheid na te denken over de snel evoluerende wereld. Het getuigde ook van een vooruitstrevende sociale bewogenheid. Er werden Schriften uitgegeven. Aanvang 1950 over actuele thema's, later over de Vlaamse Kwestie Volgens vele getuigenissen heeft Universitas een belangrijke rol gespeeld in de ontvoogding van de katholieke leek in Vlaanderen en de toenadering tussen katholieken en andersdenkenden. Het gedachtegoed van Universitas leefde verder in De Maand, een ‘algemeen tijdschrift voor culturele en sociale bezinning’ dat in 1958 werd opgericht door oud-leden van Universitas.

Page 11: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

11

Aanvankelijk waren de faculteitskringen vertegenwoordigd in het Verbondsbestuur. Omdat de vertegenwoordigers de vergadering onregelmatig bijwoonden, werden de kringen na verloop van tijd buiten de Verbondsstructuur geplaatst, vooral ook om een efficiëntere werking van het Verbond mogelijk te maken. Naar aanleiding van Germania's eerste lustrum in februari 1935 pleitte toenmalig Germaniapreses Jef Van de Wiele in Ons Leven voor een herstel van de oude toestand. Het KVHV moest ook de faculteitskringen overkoepelen. Het pleidooi was geïnspireerd door de corporatistische gedachte van de volksverbondenheid en de academische samenhorigheid. Het artikel bracht een discussie op gang, die er in 1935 ten slotte toe leidde dat de faculteiten weer ingeschakeld werden in de KVHV-structuur. De tegenstanders daarvan, die vooral te vinden waren bij de clubs en gilden, vreesden dat de faculteiten het overwicht zouden krijgen binnen het KVHV. Om dat te verhinderen werd een Raad van Faculteitskringen in het leven geroepen, die in het Verbondsbestuur vertegenwoordigd was. Omgekeerd werd het Verbond ook actief ingeschakeld in de faculteitskringen en hielp het bij de oprichting van nieuwe kringen. Om de organisatie van de faculteitskringen te stroomlijnen, besloten verschillende faculteitskringen na verloop van tijd samen te werken. Zo werd in 1936 het IFV, het Interfacultair Verbond, opgericht, een orgaan dat de presides van de verschillende kringen groepeerde. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was het IFV uitgegroeid tot een Faculteitsconvent van vier Federaties en veertien faculteitskringen. Een ander initiatief tot samenwerking ging in 1938 uit van vier faculteitskringen van Letteren & Wijsbegeerte, onder impuls van Germaniapreses Frits Baccaert, die het idee van Frans Wagemans van het jaar voordien tot uitvoering bracht.

Beeld van een kringleven

De beginjaren

De eerste jaren – van 1930 tot 1934 – beperkte Germania zich hoofdzakelijk tot het organiseren van ‘algemene vergaderingen’. Gemiddeld werden er zeven à acht per jaar gehouden. Ze hadden zonder uitzondering plaats in het bovenzaaltje van café ’t Regentschap, waar ook de stichting had plaatsgevonden. Aan de hoofdtafel zaten de preses, erevoorzitter professor H.J. Van de Wijer, eventueel andere professoren en de spreker. De vergaderingen begonnen om acht uur met een korte openingsspeech van de preses. Hij leidde ook de spreker in, die een voordracht van ongeveer een uur hield. Na een korte discussie volgde het clubgedeelte, waarin dan wel gerookt en gedronken mocht worden. De vergadering werd afgesloten omstreeks tien uur. De onderwerpen lagen meestal in de literaire sfeer. Zowel individuele personen (bijvoorbeeld J.F. Willems, Paul van Ostaijen), als literaire stromingen (de vagantenpoëzie, Moderne Nederlandse letterkunde) kwamen aan bod. Verder scoorden onderwerpen als muziek en geschiedenis vrij goed. Dat laatste kan ook verklaard worden door de actieve medewerking van historici aan de

Page 12: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

12

Germaniavergaderingen. Studenten of oud-studenten Germaanse filologie verzorgden ruim driekwart van de voordrachten. Het andere deel namen professoren, meestal van Germaanse filologie voor hun rekening. Tijdens ’t sotte gedeelte werden Vlaamse en Duitse studenten- en drinkliederen gezongen, eventueel met begeleiding op piano of mondharmonica. Er werden gedichten, meestal uit eigen werk voorgedragen. Er werd naar hartelust ‘gesalamanderd’, het studentenjargon voor een studentikoze heildronk. Die kon op eigen initiatief worden ingezet of op bevel van de preses. Verder werd er veel gepraat over de studie, de medestudenten, de professoren en over politiek. Behalve de algemene vergaderingen zette Germania die eerste jaren enkel nog een pannenkoekenfeest op touw ter afsluiting van het academiejaar. Dat vond meestal ergens in mei plaats. In feite kan dat feest opgevat worden als ‘een algemene vergadering in het groot’. In de namiddag trok men al in groep naar Heverlee, waar speciaal voor de gelegenheid café Chasse Royale werd afgehuurd. Na een welkomstwoordje van de preses nam een spreker het woord, net zoals op de gewone vergaderingen. De namiddag werd verder gevuld met het voordragen van poëzie en prozafragmenten en het zingen van liederen. In de vooravond werden dan pannenkoeken geserveerd. Daarna kon ’t sotte gedeelte, de club, beginnen. Laat in de avond keerde men dan terug naar Leuven. Het presidium, toen nog bestuur genoemd, bestond uit drie leden. De spil van de hele kringwerking was de preses. Rudy Lanssens wijst erop dat de geschiedenis van Germania jarenlang het verhaal van de sterke man, de preses, is geweest. In hem waren alle mogelijke menselijke kwaliteiten gekristalliseerd. Hij was een goed student met een breed interessespectrum en een gunstig uiterlijk en goed ter tale. Organisatorisch kwam alles op zijn schouders terecht: hij zocht de sprekers, reserveerde een zaaltje, leidde de vergaderingen. Hij bracht de leden, de erevoorzitter en de andere professoren op de hoogte van geplande activiteiten. Dat gebeurde zeer informeel. De preses kwam gewoon voor of na het college even naar voren om de vergaderingen aan te kondigen. Hij was bovendien de enige student die samen met de erevoorzitter, eventueel andere professoren en de spreker, aan de hoofdtafel mocht zitten. Ten slotte fungeerde hij als contactpersoon tussen studenten en professoren; als een soort ombudsman bemiddelde hij bij eventuele moeilijkheden tussen beide partijen Was de preses de man rond wie alles draaide, dan werd hij bij het uitoefenen van zijn taak bijgestaan door twee presidiumleden, van wie de inbreng en bijdrage echter beperkt genoemd mogen worden. De functie van abactis – schrijver – was de enige die jarenlang geregeld door een studente werd opgenomen. De abactis noteerde tijdens de vergaderingen en maakte er achteraf een verslag van voor het verslagboek. Voor de eerste jaren valt op te merken dat de schrijvers hun taak niet echt ter harte namen: meestal bleef het bij een kort jaarverslag. De functie van penningmeester bestond erin tijdens de vergaderingen het geld bijeen te halen en na afloop de rekeningen te betalen. Het was namelijk de gewoonte dat iedereen zijn eigen drank betaalde. Andere geldstromen waren er niet. Voor het zaaltje moest niet betaald worden, de cafébaas was tevreden met de opbrengst van de consumpties

Page 13: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

13

Daarnaast was er nog erevoorzitter professor H.J. Van de Wijer. Volgens stichter René Lissens hebben de studenten om een aantal redenen voor Van de Wijer gekozen. In de eerste plaats omdat hij een overtuigd flamingant was, wat voor die tijd niet onbelangrijk was. Overigens hadden de meeste professoren Germaanse filologie openlijk Vlaams-nationalistische sympathieën, behalve Henri de Vocht, die veeleer belgicistisch gezind was. Bovendien was Van de Wijer, in tegenstelling tot de meeste andere professoren, nog geen voorzitter van een kring. Het feit dat hij ook buiten de lessen zeer gemoedelijk met de studenten omging, heeft de keuze waarschijnlijk mee bepaald; zijn functie was louter symbolisch. Professor Van de Wijer was altijd op de vergaderingen aanwezig. Ook de andere professoren werden uitgenodigd, maar ze gingen niet op de uitnodigingen niet in, een enkele keer niet te na gesproken.

Hendrik-Jozef van de Wijer (Budingen 1883 – Leuven 1968) Hendrik-Jozef van de Wijer studeerde van 1901 tot 1905 Germaanse filologie in Leuven. Hij promoveerde in 1905 op een “Geschiedenis der Nederlandsche spelling in de XVIde en XVIIde eeuw”. Na enkele buitenlandse studiereizen en leraarschap in Nijvel en Brugge werd hij in 1918, als anglist, in Leuven benoemd met een leeropdracht die vooral vergelijkend-historisch en Duits gericht was. Daarnaast had hij bijzondere belangstelling voor de toponymie. In 1925 stichtte hij het Instituut voor Vlaamsche Toponymie, het latere Instituut voor Naamkunde. Van de Wijer was lid van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie – waarvoor hij in 1928 de schrijfwijze van de Vlaamse gemeentenamen “in moderne spelling” omzette-, van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Hij was dr. h.c. van de universiteit van Salamanca en werd in 1967 door de koning geridderd. Als docent was hij berucht voor zijn eerder chaotische manier van lesgeven en de daarbij horende wilde bordschema’s. Voor de tweede wereldoorlog was Van de Wijer ook politiek-cultureel actief. Van 1934 tot 1944 was hij hoofdredacteur van het weekblad Nieuw-Vlaanderen. Hij probeerde in het Leuvense katholieke Vlamingen van verschillende obediënties bijeen te brengen: in 1936 organiseerde hij met G. Eyskens het ‘Congres der Vlaamsche Concentratie’ en stichtte hij het ‘Katholiek Vlaamsch Oudhoogstudentenverbond’, waarvan hij algemeen voorzitter was.

Presesverkiezingen zoals wij die nu kennen, waren er niet. De statuten van 1930 bepaalden enkel dat er ieder jaar een nieuwe preses aangewezen moest worden. Het ging allemaal zeer informeel in zijn werk. Wie zich gedurende het jaar had laten opmerken kon er zeker van zijn door het presidium te worden aangesproken. Ook de zegen van de erevoorzitter was, zeker voor het presesschap, vereist. Na deze ‘studieronde’ werd tijdens de laatste algemene vergadering de ploeg voor het volgende jaar verkozen. Er was geen sprake van geheime stemming, hoogstens ging alles gepaard met wat handgeklap en geroep. Alle voorgestelde presidiumleden werden zonder enig probleem aanvaard. De opeenvolging van de verschillende presidia verliep dus bijna vanzelf. Volgend citaat verduidelijkt dat: “Voor het praesidium bood niemand zich aan. Maar men wist wie zich had laten opmerken en het werd aanvaard dat hij die plaats zou bekleden, bv. bij ons pater Spekaert, een wat oudere geestelijke, was de geknipte man om aalmoezenier te worden. Jan Persijn, mijn opvolger en zoon van de grote Juul Persijn, had al zijn naam mee, maar bovendien kwam hij naar elke vergadering en zong regelmatig.

Page 14: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

14

Jef van Caudenberg, een goed student die regelmatig stukjes schreef, werd de logische verslaggever”. (Pros Coenjaerts 1945) Van een echte strijd was dus nooit sprake. Dat mag trouwens geen verwondering wekken. In een niet erg bevolkte afdeling als Germaanse filologie was het vrij moeilijk om de postjes in te vullen; men was al blij als iemand het wou doen. Het nieuwe presidium werd dan officieel aangesteld op het pannenkoekenfeest: de aftredende preses installeerde de nieuwe, wat meestal gepaard ging met een accolade en een uitspraak in de trant van:”Hierbij benoem ik u, …, tot preses van Germania”. Na de maidenspeech van de kersverse preses maakte de aftredende preses dan de rest van het bestuur bekend. De preses zat meestal in de tweede licentie net als de andere bestuursleden. Tot in de jaren zestig zouden de Germaniaverkiezingen volgens dat stramien verlopen. Hervormingen naar Duits model

Tijdens het presesschap van Jef Van de Wiele (1934-1935) en ook al gedeeltelijk het jaar voordien kwam Germania door enkele hervormingen in een sfeer van sympathie en bewondering voor het sterke ‘Germaanse’ Duitsland. Zo ontbrak het het Germanialied van Van de Wiele niet aan duidelijkheid: “Op Nullstufe zet-ten we kommer en zorg / Op Vollstufe werken en wil / Onz’ Indogermaanse Verkettung blijft borg / We kennen geen Grübeln, geen gril / We weven den Geest op ’t Germaanse getouw / Germanisch-gemütlich en groots / Met Siegfried in liefde / Met Hagen in trouw / Met Beowulf in koenheid tot loods”. Dat sterk op Germaanse idealen geïnspireerde lied zou voortaan bij het begin en soms ook aan het einde van de Germaniavergaderingen gezongen worden. Die vergaderingen, die nog steeds ongeveer om de maand gehouden werden, vonden echter niet meer plaats in ‘t Regentschap. Door de steeds groter wordende groep germanisten was het traditionele bovenzaaltje immers te klein geworden en moest men naar een andere plek uitkijken. Aanvankelijk (begin academiejaar 1934-1935) week men uit naar de Avenir in de Muntstraat. Later werd gependeld tussen het Vlaamsch Huis in de Bondgenotenlaan en het Studentenhuis Jef Van den Eynde. Dat laatste, een langverwachte droom van de studentenleiders, opende in het academiejaar 1935-1936 zijn deuren. Het lag op de hoek van de Jan-Stasstraat en de Bondgenotenlaan, schuin tegenover het Vlaamsch Huis. Het secretariaat van het KVHV werd er ondergebracht. Er was ook een clubkelder, een eigen lokaal voor het SK, een leeszaal, een restaurant op de eerste verdieping en een grote clubzolder die diende als repetitielokaal voor de Verbondsfanfare en waar ook Germania eenmaal per maand zijn discipelen samenriep. In de jaren 1934 tot 1940 deed literatuur het als onderwerp van de spreekbeurten nog steeds goed. Toch werd een steeds breder gamma van onderwerpen behandeld, naast zuiver filologische of letterkundige onderwerpen kwamen er ook uiteenzettingen over de beroepsmogelijkheden van afgestudeerden Germaanse filologie in het onderwijs aan bod. Enig pragmatisme zal hieraan wel ten grondslag gelegen hebben: door de zware economische crisis verminderde de kans om in het onderwijs een betrekking te vinden in sterke mate. Achtergrondinformatie en duiding hieromtrent waren dus zeker op hun plaats.

Page 15: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

15

Professoren en studenten verzorgden ieder de helft van de voordrachten. Bij de studenten namen de germanisten daarvan driekwart voor hun rekening. Buitenlandse studenten, Duitstalige studenten uit Eupen-Malmédy-Verviers, de zogenoemde Eumaven, en historici verzorgden het andere kwart. Van de Eumaven wordt begin 1934 de eerste keer melding gemaakt in het verslagboek: “Germanisten blijven ook niet opgesloten in hun nauwe kringetje van een groep jongens en een tiental meisjes! Ze zoeken ‘Anschluss’ met hun verwante Germanenbroeders, tevens een flinke gelegenheid om de theorie van het Nachschlagebuch met de praktijk in botsing te brengen. Zo hadden we bij de wisseling van winter en lente de Eumaven als gasten”. De Eumaven, waren verspreid over de verschillende faculteiten. Ook in de Germaanse filologie zaten er enkele. Als propagandisten van de Groot-Duitse gedachte vonden deze laatsten heel wat aanhang bij de germanisten, niet het minst bij Jef Van de Wiele. Ook was de voorzitter van Eumavia in die tijd een germanist. Om die redenen werden de Eumaven vanaf academiejaar 1933-1934 ten minste eenmaal per jaar op de vergaderingen geïnviteerd. Tijdens deze verbroederingen sprak een Eumaaf meestal over een onderwerp in de Duitse sfeer, bijvoorbeeld Rasse und Volkstum, het Duitse lied. Het sotte gedeelte bestond uit het zingen van voornamelijk Duitse liederen. Occasioneel werd ook met andere kringen verbroederd: zo kwamen de Gentse germanisten in januari 1937 op bezoek naar aanleiding van het zevende lustrum van het Verbond. Ook Nederlanders en Luxemburgers werden al eens uitgenodigd. Vergaderingen werden in die periode niet systematisch, maar toch regelmatig, afgesloten met de eerste strofe van de Vlaamse Leeuw en de zesde strofe van het Wilhelmus. Ook dat moet begrepen worden in Dietse of Groot-Nederlandse context. Voor de afsluitende vergadering in mei werd vanaf 1933-1934 een andere locatie gekozen, namelijk het Zoete Water in Oud-Heverlee. Het zou het begin van een lange traditie worden. Naar een idee van Frans de Vrieze (preses 1933-1934) en diens opvolger Jef Van de Wiele werd “het pannenkoekenfeest ingeschakeld in een meer oer-Germaansch natuurkader, zijnde de wateren en bosschen van Oud-Heverlee”. Men vergaderde bij voorkeur in open lucht op het terras van een of ander café, bijvoorbeeld het Spaans Dak, Au Vieux Castel. Hoewel het programma van jaar tot jaar enigszins kon verschillen, was het toch telkens volgens hetzelfde stramien opgebouwd. Meestal kwamen de studenten na de middag samen aan de Naamsepoort. Van daaruit vertrokken ze in groep te voet door de Heverleese bossen naar het Zoete Water. Daar arriveerden ook de professoren en eventuele andere gasten. Na een picknick werd er een boottochtje gemaakt op een van de vijvers of een eindje in de bossen gewandeld. De eigenlijke vergadering begon rond zes uur. Daarbij werd meestal wat dieper ingegaan op een literair thema. Daarna kwamen de studenten van de tweede licentie aan het woord. Zij zongen hun zwanenzang, waarin vroegere heldendaden, professoren, collega’s-studenten en Germaniavergaderingen werden bezongen. De teksten werden tot in de puntjes voorbereid, want men maakte er een erezaak van om zo origineel en onderhoudend mogelijk uit de hoek te komen. Als beloning kregen ze van professor Van de Wijer een ‘erediploma van de faculteitskring’. De laatste in het rijtje van de zwanenzangers was traditioneel de aftredende preses. Daarna kwam de presesoverdracht. Ten slotte nam erevoorzitter Van de Wijer het woord om de loftrompet over het

Page 16: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

16

voorbije jaar te steken. Daarna kon het pannenkoekenfestijn beginnen. Tussendoor speechten studenten of professoren en werden liederen gezongen en sketches opgevoerd. Vlak voor het einde van de vergadering werden de schachten ontgroend. ’s Avonds keerde men in groep terug naar Leuven, waarbij vermeld moet worden dat de grootte van die groep geleidelijk afnam: de meeste al dan niet op Zoetwaterdag gevormde koppels verkozen de eenzaamheid van de Heverleese bossen boven de luidruchtig zingende germanistenschaar. In die jaren werd het presidium met twee vaste waarden uitgebreid: de schachtenmeester en de vice-preses. De schachtenmeester, ook wel schachtentemmer, schachtenvader of Fuchsmajor genoemd, duikt voor het eerst op tijdens het presesschap van Jef Van de Wiele. Hij stond in voor de doop en het onthaal van de eerstejaars. Het dopen van de groentjes was een Duitse traditie die reeds lang bestond in de clubs en gilden en die nu ook door Jef Van de Wiele in Germania werd geïntroduceerd. Die dooprituelen en formules werden uitvoerig beschreven in de vernieuwde clubcodex. De doop vond traditioneel plaats op de eerste algemene vergadering van het academiejaar. Bij de Germaniadopen hield men zich ver van de ontaarding en de botheid van de meeste clubdopen. Germania maakte er een erezaak van zijn jongste spruiten op een waardige wijze te verwelkomen. De clubcodex werd daarbij niet strikt gevolgd. Meestal werden de schachten een voor een naar voren geroepen om enkele ludieke proeven te doorstaan. Dat kon gaan van het beantwoorden van netelige vraagjes van de schachtenmeester tot het traditionele ad fundum of het drinken van vieze, maar onschadelijke drankjes. Als er te veel schachten waren, werden er drie uitgehaald die gedurende de eerste dagen al van zich hadden laten horen. Die drie, vertegenwoordigers van het mannelijke, het vrouwelijke en het onzijdige geslacht (tot het laatste hoorden de pastoors!), werden op de hierboven beschreven manier gedoopt, de anderen in groep. Ook moest voor de schachtenmeester een eed van trouw aan Germania en de germanistiek afgelegd worden. Het uitspreken van deze eed ging gepaard met een ritueel waarbij iedere schacht zijn hand moest leggen op de gladde schedel van Pietje de Dood, waarin een kaars brandde. Na de formule werd er water over het hoofd van de ‘boreling’ gegoten. Zeker de doop van 4 november 1937 moet een hoogtepunt in de Germaniageschiedenis geweest zijn, want die werd in uitgesteld relais uitgezonden door het NIR, de voorloper van de huidige VRT-radio. Soms ging aan deze doopvergadering nog een schachtenconvent vooraf. Daarop waren alleen de eerstejaars en het presidium aanwezig. Het was een soort introductievergadering die dezelfde tweedeling kende als de algemene vergaderingen. In het eerste deel werden praktische inlichtingen gegeven: wat Germania was, hoe een Germaniavergadering verliep en hoe men zich moest gedragen als student en als Vlaming. Verder werd begonnen met de inoefening van het Germanialied. Het tweede deel was een gezellig samenzijn om elkaar wat beter te leren kennen. Na de doop werden de nieuwbakken germanisten als volwaardige leden in Germania opgenomen. Toch bleven ze een jaar lang het statuut van schacht behouden. Dat hield in dat ze, weliswaar niet zo manifest als in de clubs, door de ouderejaars als groep ‘gediscrimineerd’ werden. Het kwam er voor de schachten vooral op aan om het Zoetwaterfeest te halen, want dan werden ze ontgroend. Tijdens zo een ontgroening werd de kennis van een heel jaar ‘getest’. Naargelang van de omstandigheden werden alle schachten of

Page 17: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

17

slechts drie schachten naar voren geroepen. Ze moesten dan het Germanialied declameren, de eed bij de doop en gebruiken in Germania beschrijven. Daarna mochten de schachten zich commilitones noemen. Vanaf 1939-1940 werd de schachtenmeester soms bijgestaan door een schachtinnenmoeder. Daarnaast werd een systeem van peter- en meterschap in het leven geroepen om de integratie van de eerstejaars te bevorderen. De schachten moesten op zoek gaan naar een peter of meter uit de licentie (later de tweede kandidatuur). Het was de bedoeling dat leden van een verschillende sekse aan elkaar gekoppeld werden en vooral dat de ‘petekindjes’ wegwijs werden gemaakt in Leuven en de germanistiek. Als tweede nieuwe functie in het presidium werd in 1936-1937 het vice-presesschap ingevoerd om de preses te helpen bij het uitvoeren van zijn taak. Later zou het de gewoonte worden dat de vice-preses het volgende academiejaar automatisch preses werd. Hij kon zich dan een jaar lang voorbereiden op de organisatorische verantwoordelijkheden van de kringwerking. Ook kreeg hij uitgebreid de kans om vooraf zijn kwaliteiten als animator te tonen. Vóór de oorlog was deze procedure nog niet gebruikelijk. De twee andere nevenfuncties bleven behouden. De schrijver moest Germania’s activiteiten schriftelijk voor het nageslacht bewaren. Er werd na iedere vergadering een keurig verslag in lyrische stijl opgemaakt. De taak van penningmeester bleef nagenoeg ongewijzigd. Het was nog steeds de gewoonte dat de leden instonden voor hun eigen consumpties. Daarvoor vroeg de penningmeester tijdens de vergadering een bijdrage, ieder naar eigen vermogen. Soms werd er ook bij het begin van de vergadering met de pet rondgegaan om de eventuele kosten van het zaaltje en de spreker te dekken. Wanneer het opgehaalde geld niet volstond sprak men een kleine reserve aan. Om de kas te spijzen vroeg men soms bij het begin van het academiejaar een extra bijdrage aan de studenten voor de werkingskosten. Van lidmaat-schapskaarten was nog geen sprake. Wel werd net voor de oorlog, waarschijnlijk voor het eerst tijdens het academiejaar 1938-1939 begonnen met een systeem van erelidmaatschap. Mogelijke geïnteresseerden kregen een brief toegestuurd, waarin ze uitgenodigd werden een bedrag van 25 frank of meer op de postchequerekening van Germania te storten. Dat het initiatief aansloeg, mag blijken uit de lijst van om en bij de honderd ereleden, die in het huldeboek van 1942 gepubliceerd werd. Naast oud-germanisten en ex-presides waren er ook bekendere namen als Mgr. Van Waeyenbergh, rector-magnificus van de KUL en Ernest Claes, oud-germanist en gevierd schrijver. Met een gift van 1000 frank bleek Claes de meest gulle schenker. Er was ook een aalmoezenier. Dat was echter geen officiële kringfunctie, eerder een titel waarmee een priester-student bedacht werd. De aalmoezenier verzorgde ieder academiejaar een eucharistieviering op de oud-germanistendag. Verder was hij vooral een soort morele raadgever. Wie problemen had, inclusief liefdesproblemen, kon steeds bij hem terecht. Andere ‘functies’ die na 1940 soms voorkwamen waren de Propagandist voor Nieuw Vlaanderen, de koorleider en de leider van de voordrachtkring.

Page 18: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

18

Germania Organisator Jef Van de Wiele was de drijvende kracht achter Germania, het ‘Tijdschrift van en voor germanisten en oud-germanisten’, waarvan het eerste nummer in november 1934 verscheen. De titelpagina van dat nummer zette de bedoelingen van het blad duidelijk uiteen: “Dit tijdschrift? Een noodzakelijkheid! Medewerking? Een plicht! Studenten moeten leren wetenschappelijke stof in een vlot, leesbaar kleedje te steken. Professoren en oud-germanisten moeten hun het voorbeeld geven. Samenwerking, bundeling van willende, opkomende krachten” (Germania, 1934-1935, nr.1, p.1). Hieruit blijkt dat Germania helemaal geen gezellig kringblaadje was, maar veeleer een populair-wetenschappelijk tijdschrift voor creatieve germanisten. De eerste jaargang telde zeven nummers, waarvan de eerste twee gewoon gestencilde vellen papier waren. Daarna verscheen het tijdschrift in kleiner formaat en werd het gedrukt. Een los nummer kostte 2 frank, de hele jaargang 15 frank. Het tijdschrift was opgedeeld in drie hoofdafdelingen: taalkunde, letterkunde – later kwam hier ook geschiedenis bij – en folklore. Elke afdeling had een eigen rubriekleiding, bestaande uit drie professoren en een student. Verder werden ook gedichten en boekbesprekingen opgenomen, evenals de meer ludieke rubriek ‘Ruodlieb-wijsheid te Loven’. Hierin trof men aankondigingen en verslagen van Germaniavergaderingen aan, inside-jokes, quizvragen... Bij de tweede en meteen ook laatste jaargang (1935-1936) veranderde de naam in Germania. Tijdschrift voor germanistiek en geschiedenis. Het tijdschrift stond nog steeds onder redactie van Jef Van de Wiele en was beter verzorgd dan de vorige jaargang. Ook werd reclame opgenomen. Er verschenen zeven nummers die samen 15 frank kostten, losse nummers werden niet meer te koop aangeboden. De artikels lagen nog steeds in de populair-wetenschappelijke sfeer, de studentikoze ‘Ruodlieb-rubriek’ verdween. Aan het hoofd stonden een ‘Beschermend Comité’ met professoren Germaanse filologie en een ‘Redactie’ bestaande uit afgestudeerde germanisten en historici. Na deze tweede jaargang werd de uitgave van Germania stopgezet. Wel verscheen vijf maanden later, in november 1936, het eerste nummer van DeVlag (DEutsch-VLämische ArbeitsGemeinschaft / Vlaams-Duitse Arbeidsgemeenschap. Het vertoonde qua lay-out en vormgeving verdacht veel gelijkenissen met Germania. Dat is niet verwonderlijk als men bedenkt dat Jef Van de Wiele de bijna voltallige Germaniaredactie meegetrokken had naar het nieuwe tijdschrift.

Het is niet onbelangrijk hier even op te merken dat de op Duitse leest geschoeide hervormingen van Jef Van de Wiele na diens vertrek verwaterden of in ieder

kaft van eerste nummer van Germania

Page 19: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

19

geval niet meer zo intens beleefd werden. Zo werd de band met Eumavia duidelijk losser. Vanaf academiejaar 1937-1938, drie jaar na het presesschap van Van de Wiele, werd er nog slechts sporadisch verbroederd met de club uit de Duitse kantons. De germanisten-Eumaven kwamen natuurlijk nog wel individueel naar de vergaderingen. Een bijkomende verklaring kan in het gespannen vooroorlogse klimaat gezocht worden, hoewel Germania toch duidelijk geboekstaafd stond als een Duitsgezinde kring. Een treffend voorbeeld is het verwateren van het doopritueel. Van de hierboven beschreven gewoontes konden de geïnterviewden, die na 1936 in Leuven toekwamen, zich weinig herinneren. De doop stelde volgens hen niet zoveel voor en kreeg een veeleer integratieve functie: het was een opname in de grote Germaniafamilie. Buiten speeches of ad fundums drinken, kwamen er geen rituelen meer aan te pas. Andere activiteiten

Gedurende zijn tienjarige vooroorlogse bestaan hield Germania zich vooral bezig met het organiseren van algemene vergaderingen, maar ook andere activiteiten kwamen aan bod. Die kunnen ruwweg in drie categorieën ingedeeld worden. In de eerste plaats waren er de huldevieringen van professoren en bekende personen. De professoren Germaanse filologie speelden in de kringwerking geen onbelangrijke rol. Geregeld werd dan ook een hoogleraar gevierd of herdacht. Zo werd naar aanleiding van het overlijden van professor Scharpé in 1935 op 15 mei van datzelfde jaar een plechtige herdenkingsvergadering aan hem gewijd. Op dinsdag 31 januari 1939 werd professor Boon herdacht. Ook deze hulde was een initiatief van Germania, gesteund door het bestuur van KVHV en Met Tijd en Vlijt. Germania vergat ook andere groten uit de wereld van kunst en cultuur niet. Zo werd op 25 februari 1932 een grootse Goethe-hulde opgezet. Jan Grauls en Ernest Claes, twee bekende oud-germanisten van Leuven, waren present op de plechtigheden. Op 10 april 1935 vond in de grote Aula een Schillerherdenking plaats. Feestredenaar was professor Ernst Bertram van de universiteit van Keulen. Ter gelegenheid van de driehonderdste sterfdag van Rubens organiseerde Germania op 23 april 1940 ook nog een plechtige hulde voor de Vlaamse schilder. Hier zou het Germaniakoor voor het eerst van zich laten horen. Ook op sportief vlak was Germania actief. Geregeld werden voetbalwedstrijden georganiseerd. De archieven maken slechts melding van twee matches, een tegen Historia en een tegen de Verbondswacht, maar volgens de reacties van de geïnterviewden hebben er zeker meer plaatsgevonden. Ten slotte vierde Germania op 17 februari 1935 zijn eerste lustrum; er zou een lange vijfjaarlijkse traditie uit groeien. Het was eveneens ter gelegenheid van dat lustrum dat preses Jef van de Wiele het Germanialied schreef. Ook op het zevende lustrum van het KVHV (januari 1937) zette Germania zijn beste beentje voor en liep als kring mee in de lichtstoet. Germania’s praalwagen met de Zwanenridder Lohengrin kaapte net niet de eerste prijs weg. Belang van Germania

In het geheel van de ontspanningsmogelijkheden van die tijd nam de faculteitskring voor de germanisten een belangrijke plaats in. Er waren natuurlijk nog andere manieren om zich te ontspannen. Zo stond een avondje bioscoop hoog aangeschreven. De club- en gildeavonden werden druk bezocht. Ook het

Page 20: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

20

Verbond zorgde voor ontspanning door zijn maandelijkse vergaderingen in de Patria of in de Lovanium. Eerst verzamelde men aan het Vlaamsch Huis, later het Studentenhuis, van waaruit men in groep naar het station vertrok, fanfare en vlaggen voorop. Men marcheerde terug langs de Bondgenotenlaan of de Diestsestraat om daarna af te zakken naar de Patria of de Lovanium. De hele optocht werd in goede banen geleid door de Verbondswacht. Tijdens de vergaderingen werden bekende Vlamingen uitgenodigd om te spreken over een actueel cultureel of politiek onderwerp. Het KVHV verzorgde, zoals reeds vermeld, ook rechtstreeks de culturele werking. Een Kunstcommissie organiseerde film- en toneelvoorstellingen. Muzikale zielen konden terecht in het koor, de Verbondsfanfare of de symfonie. Het Verbond sloot het academiejaar traditiegetrouw op Hemelvaartsdag af met de Vlierbeekfeesten in Kessel-Lo. Met de fanfare trok de groep naar Vlierbeek, waar de namiddag gevuld werd met speeches van professoren, studenten en oud-studenten met allerhande sportwedstrijden (touwtrekken, zaklopen, mastklimmen, hardlopen, wielrennen...). De Verbondspreses droeg zijn macht over aan zijn opvolger, en beiden speechten vanuit het dakvenster van de herberg In den Rozenkrans. Ongeveer vier op vijf germanisten waren lid van het Verbond en droegen de rode Verbondspet. Een zelfde percentage was aangesloten bij een regionale club. Zowel de Verbonds- als de clubvergaderingen werden vrij druk bezocht. Een gering aantal germanisten (van jaar tot jaar verschillend, maar zeker niet meer dan 10%) was lid van het HVKA. Wat Albert Dondeyne, mede-oprichter van de KA, ook mocht beweren over “het dempen van de kloof tussen Katholieke Actie en de Vlaams-nationalistische gedachte”, toch spreken de meeste geïnterviewde germanisten van een zekere rivaliteit tussen de twee ‘kampen’. Velen onder hen waren in het Middelbaar Onderwijs nog opgegroeid in de AKVS-traditie (Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) en die traditie werd aan de universiteit gewoon voortgezet. Zij behoorden grotendeels tot het maximalistische kamp, dat eentaligheid voor Vlaanderen en een snelle vernederlandsing van de universiteit eiste. Ze waren wel katholiek, maar stonden toch vrij kritisch tegenover de lijn van het HKVS. Het KVHV was zowat de spreekbuis van deze nationalistische strekking en keek wat neer op de minimalistische, katholiek-Vlaamse ideeën van het HVKA. Ook beweerden sommigen dat de KA, mede dankzij haar snelle groei in de Leuvense studentenwereld, het KVHV naar de kroon wou steken. De KA zou de macht van het KVHV trachten te fnuiken om zo zelf de belangrijkste studentenorganisatie in Leuven te worden. Daarom leefden de twee groepen enigszins gescheiden van elkaar: de ene bemoeide zich niet met de andere. Er heerste een zeker wantrouwen dat op sommige momenten zelfs overhelde naar vijandschap. Tijdens de oorlogsjaren zou het HVKA zijn positie nog versterken, terwijl het KVHV zijn ledental gestaag zag teruglopen. Voor de meeste germanisten kwam Germania op de eerste plaats. Bijna allemaal waren ze op de maandelijkse afspraak; 80% aanwezigheid was zeker geen uitzondering. Enkel de spoorstudenten lieten soms verstek gaan, alhoewel velen voor de kringvergaderingen speciaal in Leuven bleven. Ook de priesterstudenten en zeker de meisjes ontbraken niet. Voor de meisjes waren de maandelijkse

Page 21: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

21

vergaderingen immers zowat de enige vorm van ontspanning. De vriendschapsbanden die reeds vrij sterk waren door de bijna dagelijks colleges, werden door de Germaniavergaderingen nog aangehaald. Talrijke paartjes vormden zich tijdens de vergaderingen of op het Zoetwaterfeest; velen zouden later ook in het huwelijk treden. Die verbondenheid met de eigen faculteitskring was vrij uniek in de Leuvense studentenwereld.Allicht kan Germania daarom gelden als een ‘modelkring’. De germanisten voelden meer dan de andere kringen de behoefte om zich als groep te manifesteren. Ze hadden een eigen lied, een eigen lint, gingen als kring mee naar de Vlierbeekfeesten en liepen als kring mee in de lichtstoet naar aanleiding van het zevende lustrum van het Verbond. Germania profileerde zich als een groep apart. Dat kan ten dele verklaard door een zeker superioriteitsgevoel dat bij de meeste germanisten sterk leefde; ze waren immers de erfgenamen van een grote flamingantische traditie.

Het lint werd voor het eerst gedragen door preses Jos van Tichelen (1936-1937) en had de kleuren blauw en wit. Er werd geopteerd voor twee en niet voor drie kleuren, om het anders-zijn ten aanzien van de clubs te beklemtonen. Deze kleuren werden het volgend jaar door de nieuwe preses Frans Wagemans gewijzigd in blauw en oranje. Sommigen konden immers bij wit-blauw de associatie leggen naar een congregatie van Maria-vereerders. Oranje was bovendien de nationale kleur van Nederland, wat een verwijzing inhield naar de toen heersende Groot-Nederlandse gedachte. (Interview Frans Wagemans).

Voor hun initiatieven vonden ze grote steun bij professoren als erevoorzitter H.J. Van de Wijer, maar ook bij A. Boon en L. Scharpé. Die wilden hun germanisten opvoeden tot zelfbewuste Vlaamse intellectuelen en waren zich bewust van de rol die een faculteitskring in dat opvoedingsproces kon spelen.

Germania in de politieke context

In de tweede helft van de jaren 30 bleef het KVHV fungeren als overkoepelende studentencorporatie, maar door het ontstaan van een hele waaier nieuw-rechtse politieke studentenverenigingen, kon het Verbond niet meer zoals in de jaren 20 een eenheidsideologie voorschrijven. Het moest zich tevreden stellen met een ideologisch minimumprogramma. Bij de niet-politiek geïnspireerde verenigingen zou het HVKA zijn verworven positie consolideren en mettertijd uitgroeien tot de belangrijkste groep binnen het Verbond. Ook Sociale Hulp zag zijn ledenaantal toenemen. Wellicht werden een aantal studenten meer aangesproken door ‘zich ergens actief voor inzetten’ dan door om het even welke politieke theorie. Ook het feit dat steeds meer mensen uit HVKA-kringen zich binnen Sociale Hulp engageerden, kan de opgang mee verklaren. De eerste belangrijke politieke beweging was de Verdinaso-studentenafdeling. Het Verdinaso werd in 1931 opgericht door Joris van Severen en sloot zich aan bij het Groot-Nederlandse en corporatistische gedachtengoed. De studentenafdeling zag zijn invloed slinken, nadat de partij de Nieuwe Marsrichting (1934) was ingeslagen.

Page 22: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

22

Het herstel van de Bourgondische Nederlanden werd nu als nieuw einddoel gepropageerd, waardoor het anti-belgicisme vaarwel werd gezegd. De plaats van het Verdinaso werd ingenomen door het VNV. Deze partij zwakte een aanvankelijk Groot-Nederlands standpunt af tot een feitelijk aanvaarden van het federalisme voor Vlaanderen. Op het einde van de jaren 30 zou de VNV-studentenafdeling heel wat aanhang verwerven en uitgroeien tot de grootste studentenbeweging van dat slag. Andere nieuwkomers waren het uit het HVKA gegroeide JVF en Jeugdfront, waarnaar de meeste leden van het JVF zouden overlopen, na de verdwijning van hun afdeling eind 1938. Hun beider ideologie was een merkwaardig samenraapsel van verschillende heersende ideologieën: zowel krachtlijnen uit de KA- en de Revolution-von-Rechts-beweging werden overgenomen, evenals elementen uit de Dietse stroming. Door de verdeeldheid in haar rangen moest het KVHV zich dus beperken tot het proclameren van een soort Groot-Nederlandse geest, een vlag die in de praktijk vele ladingen kon dekken.

REVOLUTION VON RECHTS Als oplossing voor de materiële en culturele crisis waarin "het Avondland" is terechtgekomen, zoekt men in de richting van de "Revolution von Rechts". De talrijke publicaties van Victor Leemans, en zijn lezingen voor de Politieke Academie, en de aandacht die Universitas eraan besteedt, maken dat dat rechtse ideeëngoed ingeburgerd raakt bij de Leuvense studenten. Ook Ons Leven besteedt er aandacht aan. "De Revolution von Rechts zal de burgerlijke maatschappij met haar partijen, klassentegenstellingen en belangenpolitiek wegvagen. De zin van de revolutie van rechts is geen onteigening van de bezitters, maar de vrijmaking van de staat, die in de industriële maatschappij steeds buit en kampobject was geweest en soms middelaar. De staat neemt de revolutie van rechts in zich op en zijn taak is voor het volk de historische toekomst te bouwen. Er treedt een volk in werking, geen klasse”. (Ons Leven, 1933-34); geciteerd uit Honderd jaar Ons Leven (1989), p. 94.

Van de hele politieke commotie in de jaren 30 was in faculteitskringen zoals Germania weinig te merken. Het waren in feite a-politieke enclaves. Dat was reeds door stichter René Lissens beklemtoond in de statuten: Germania wilde alle germanisten verenigen met vriendschappelijke en wetenschappelijke doeleinden en politiek kon hier enkel verdelend werken. Het voorgaande wil natuurlijk helemaal niet zeggen dat de leden afzonderlijk geen interesse konden opbrengen voor politiek in het algemeen en meer specifiek voor de politiek hete hangijzers van die tijd. Integendeel, veel germanisten waren sterk geëngageerd. De germanisten zaten op dezelfde golflengte als de ‘grote’ studentenbeweging, misschien zelfs nog iets meer uitgesproken. Dat blijkt onder meer uit de motivering van hun studiekeuze. De meeste geïnterviewden vermelden twee redenen. Ten eerste voelden de meeste germanisten zich sterk verwant met het flamingantische gedachtegoed in een hoofdzakelijk romantische visie, zonder concrete eisen. Aan de andere kant mag het toch niet los gezien worden van een bestaande realiteit, namelijk het franskiljonisme waar Vlaanderen in die tijd in België onder gebukt ging en het gevoel van ontevredenheid dat hieruit voortvloeide. Al voor ze in Leuven arriveerden, werden vele germanisten met dat

Page 23: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

23

probleem geconfronteerd. Zo was er de gebrekkige uitbouw van het Nederlandstalige middelbaar onderwijsnet; in de meeste scholen werd enkel in het Frans les gegeven, slechts hier en daar werd een instelling gevonden waar men de lessen in het Nederlands kon volgen. Ook aan de Alma Mater zelf kwamen nog misstanden voor. In de afdeling Germaanse filologie was de toestand bijna geregulariseerd: slechts een beperkt aantal colleges werd nog in het Frans gedoceerd. Voor andere faculteiten zag de toestand er minder rooskleurig uit. De splitsing was er vaak nog niet ver gevorderd en een volledige vernederlandsing leek voor velen een droom die slechts voor de volgende generatie was weggelegd.

Overzicht van de vernederlandsing van het (universitair) onderwijs 1830 Lagere school: Vlaams Middelbare school: Frans Universiteit: Frans 1815 -'30 Universiteit Leuven, Gent, Luik: onderwijstaal Latijn. 1835 2 rijksuniversiteiten, 2 vrije universiteiten: Frans officiële taal 1932 Wet van 14 juli 1932: Streektaal = voertaal; vernederlandsing van het middelbaar onderwijs in Vlaanderen. 1963 Bekrachtiging van definitieve taalstelsel voor het onderwijs met uitzondering van de universiteiten. GENT

1911 Wetsvoorstel Van Cauwelaert: vernederlandsing van de universiteit van Gent. 1916 Von Bissing-universiteit Gent: vernederlandste universiteit. 1923 Nolf - barak: 2/3 Nederlands, 1/3 Frans 1930 Opening van de vernederlandste Rijksuniversiteit Gent. LEUVEN 1835 Bestuur van de universiteit berust bij de bisschoppen. Onderwijstaal is Frans. 1924 Oprichting Vlaamse leergangen door Mgr. Sencie 1958 -'75 Officiële erkenning van de Nederlandstalige afdeling door de bisschoppen. Alle faculteiten worden gesplitst. Benoeming van pro-rectoren. 1965 Oprichting kandidaturen in Kortijk en Antwerpen. 13 mei 1966 Bisschoppelijke verklaring: in Leuven blijft één Katholieke universiteit met 2 afdelingen: een Franse en een Vlaamse. Hevig protest. 1968 -'70 Overheveling van Franstalige afdeling naar Waver. 1970 Vlaamse afdeling in Leuven krijgt rechtspersoonlijkheid. Na 60 jaar strijd is er in Leuven een Vlaamse universiteit. BRUSSEL 1834 OprichtingUniversité Libre de Belgique (ULB) door Th. Verhaegen 1910 Oprichting Germaanse filologie. 1946 Splitsing van kandidaturen Rechten. 1955 -'67 Geleidelijke splitsing van de andere faculteiten. 1969 Vlaamse Universiteit Brussel (VUB) is een feit.

Page 24: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

24

Ook met de vernederlandsing van de rechtspraak, de administratie en het leger vlotte het niet zo. Als er al wetten over die materie door het parlement goedgekeurd waren, liet de toepassing ervan in de praktijk veel te wensen over. In dat opzicht is het niet onbelangrijk de rol te benadrukken die vele ouders in dat bewustwordingsproces speelden. Velen behoorden tot de wegens hun overtuiging ‘getroffen Vlamingen’. Zij wezen hun kinderen, die nu in Leuven en Gent studeerden op de minderwaardige positie die Vlaanderen en het Nederlands in België innamen. Vele oud-germanisten konden zich nog levendig de verhalen herinneren over Vlaamse soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog hun bevelen uitsluitend in het Frans ontvingen en de hieruit ontstane Frontbeweging. Ten tweede speelde ook de interesse voor talen een rol. Ze kozen Germaanse Talen boven bijvoorbeeld Romaanse Talen omwille van de betere beroepsmogelijkheden. Die keuze sloot bovendien goed aan bij hun Vlaamse reflex. Dat flamingantisme ging in bepaalde gevallen hand in hand met de Dietse of Groot-Nederlandse gedachte. Opvallend is dat die idee vrij veel aandacht kreeg in het studentenmilieu, terwijl de gemiddelde flamingant er niet of nauwelijks door beroerd werd. De basis van deze Groot-Nederlandse gedachte was het besef dat Nederland en Vlaanderen dezelfde cultuur hadden die in het Noorden volledig tot ontwikkeling kon komen, maar in het Zuiden nog niet. Hier kwam dikwijls ook een gevoelsdimensie bij kijken, die doorgaans ‘stamverwantschap’ werd genoemd en waarin ook de Zuid-Afrikaanse ‘stamgenoten’ een plaats kregen. Op basis van die gedachte concludeerden sommigen dat Vlaanderen beter aansluiting kon zoeken bij Nederland en dat de Belgische staatsstructuur dan maar opgeblazen moest worden. De imperialistische houding van het franskiljonisme in Leuven zal hierbij zeker meegespeeld hebben. Ook in Germania gingen stemmen op voor een nauwere samenwerking met Nederland of zelfs opslorping. Toch moeten de beslissing om het Germanialint oranje en blauw te kleuren en het feit dat de Germaniavergaderingen met regelmaat eindigden met de zesde strofe van het Wilhelmus, vooral in de romantische sfeer gesitueerd worden. Daarnaast hadden heel wat germanisten een zekere bewondering voor Duitsland. Sommige geïnterviewde oud-germanisten stelden zelfs dat Germania in Leuven bekend stond als een Duitsgezinde kring. Voor die gezindheid zijn verschillende verklaringen te bedenken. Zo was er de vooraanstaande rol die Duitsland toen in Europa speelde zowel op cultureel, economisch als politiek vlak. Zoals dat nu het geval met het Engels is, werd voor de oorlog de Nederlandse taal doorspekt met Duitse termen en uitdrukkingen. Duitse films en Duitse muziek waren erg in trek. Zo werden er tijdens de Germaniavergaderingen Duitse liederen gezongen. Ook heerste bij nogal wat germanisten ongenoegen over het onrecht dat het Duitse volk was aangedaan na de Eerste Wereldoorlog in het Diktat van Versailles. In die context werd Hitler, mede door zijn autoritaire optreden en zijn Nieuwe-Orde-ideeën, beschouwd als een redder des vaderlands die erin slaagde Duitsland in een verbazingwekkend snel tempo weer uit het slop te halen. Vooral de succesvolle bestrijding van de werkloosheid door een sterke beklemtoning van de zware industrie en de openbare werken, in casu autowegen, maakte indruk. De Führer begon ook met de uitbouw van sociale voorzieningen: een verzekering tegen arbeidsongevallen, een sociale toelage voor werklozen en wat dies meer zij. Cultureel werd het grootse Duitse verleden opgehemeld met de nadruk op termen als ‘Rasse’ en ‘Volkstum’ en op heldenfiguren als Luther, Frederik de

Page 25: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

25

Grote en Bismarck. Verder werd raszuiverheid en de eenheid van het Duitse volk sterk gepropageerd. Voor de negatieve kanten van Hitlers beleid, die toen reeds duidelijk aanwezig waren, had men in feite geen oog. Men werd verblind door de overvloedige Duitse propaganda, waarin een zich sterk ontwikkelende oorlogsindustrie en een latent anti-semitisme voor het grote publiek verborgen bleven. Men mag ook niet vergeten dat de meeste Vlaamse jongeren toen opgroeiden in een sfeer van afschuw voor het communisme-bolsjewisme in het bijzonder en voor alle linkse stromingen, waaronder het socialisme, in het algemeen. Daardoor kwamen ze bijna automatisch in het rechtse kamp terecht. Voor de germanisten kwam daar nog bij dat ze door hun studiekeuze zelf interesse vertoonden voor de Duitse cultuur, die nauwer aansloot bij hun interessesfeer dan de Engelse. Ook stond de richting Duits ietwat hoger aangeschreven dan de richting Engels. Hoogleraar Henri de Vocht, verantwoordelijk voor de hele anglistiek, kwam, hoewel hij zeer onderlegd was en een indrukwekkende werkzaamheid aan de dag legde, bij de studenten niet echt goed over. Zijn methode van lesgeven was wat verouderd, wat nog verergerd werd door zijn toenemende doofheid. Vele oud-germanisten klaagden dan ook over het peil van het Engels. Bovendien behoorde de Vocht als enige professor Germaanse filologie tot het belgicistische kamp, een gezindheid die haaks stond op die van de germanisten zelf. Bovendien moet aangestipt worden dat het Duitse studentenleven op organisatorisch vlak navolging kreeg in België; zo stonden de Duitse clubs, de ‘Burschenschaften’, model voor de meeste Leuvense studentenverenigingen. Ten slotte zorgden de innemende persoonlijkheden van Jef Van de Wiele en professor H.J. Van de Wijer nog voor een bekrachtiging van deze flamingantische en pro-Duitse gevoelens. Jef Van de Wiele, geboren in 1903, behaalde begin jaren 20 in de Rijksnormaalschool van Gent het diploma van geaggregeerde in de Talen. In 1925 kreeg hij een vaste benoeming als leraar in Aalst. Omdat hij hogerop wilde, legde hij als regent-leraar het examen voor de kandidaturen van de Germaanse filologie af voor de Centrale Examencommissie. In het academiejaar 1933-1934 schreef hij zich in voor de eerste licentie Germaanse filologie aan de KUL. Hij was al dertig toen hij in Leuven arriveerde en tien jaar ouder dan de meeste van zijn mede-studenten. Hij maakte dan ook grote indruk op hen. De germanisten bewonderden zijn intelligentie en werklust. Hij was “een goed prater, een oratorisch talent, een goed drinker” met enkele autoritaire trekjes. Van de Wiele engageerde zich binnen de nog jonge Germaniakring en werd in zijn tweede licentie tot preses benoemd. Hij voerde een aantal hervormingen door die getuigden van zijn bewondering voor de Duitse cultuur en voor de nieuwe machtshebbers. Tijdens een reis door Duitsland leerde hij het nationaal-socialisme kennen en enigszins waarderen, zonder er hevig voorstander van te zijn. Hij kwam op voor een zekere autonomie voor Vlaanderen en achtte een meer autoritaire politiek en maatschappij raadzaam. Met dergelijke ideeën stond hij in die tijd zeker niet alleen. Hij werd door de germanisten en ook door de andere studenten op handen gedragen. Hij stond aan de wieg van het tijdschrift Germania, dat echter na zijn afstuderen een stille dood stierf.

Page 26: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

26

Enkele maanden na het verschijnen van het laatste Germanianummer pakte hij uit met een nieuw blad, het reeds genoemde DeVlag. Het tijdschrift wilde evenals de gelijknamige beweging de Duits-Vlaamse culturele banden sterker benadrukken en had een Vlaamse (hoofdredacteur Van de Wiele) en een Duitse redactie. De onderwerpen lagen in het verlengde van de Germania-artikels: veel aandacht voor taal- en letterkunde, voor geschiedenis en ook een lichte voorkeur voor Groot-Nederlandse items (de taalgrens, Zuid-Afrika...). De gemeenschap verzorgde de onderlinge uitwisseling van studenten en professoren en richtte bezoeken, vergaderingen, reizen en gemeenschappelijke cultuurdagen in. Ook enkele germanisten die vroeger aan Germania hadden meegewerkt, maakten de overstap naar de DeVlag. Er verschenen regelmatig bijdragen van hun hand. Mede door hun actieve inbreng kregen ze de kans voor enkele maanden of voor een jaar in Duitsland te studeren. Na de Duitse inval, hervatte DeVlag haar activiteiten. Ook het tijdschrift verscheen opnieuw. De meeste oorspronkelijke medewerkers, waaronder alle germanisten, waren toen reeds lang opgestapt. Het blad groeide dan ook uit tot een uitgesproken politiek tijdschrift met een verheerlijking van het nationaal-socialisme en de Nieuwe-Orde-idee. Jef van de Wiele maakte snel carrière in de rangen van de SS. Na de oorlog werd hij tot de doodstraf veroordeeld, wat later werd omgezet in levenslange hechtenis. Ook professor H.J. Van de Wijer was een persoonlijkheid naar wie de studenten opkeken. Hij studeerde Germaanse filologie in Leuven (promotie 1905) en werd er in 1920 tot gewoon hoogleraar benoemd met als leeropdracht voornamelijk Duitse taal- en letterkunde. Hij stichtte ook de gerenommeerde ‘Vlaamse Toponymische Vereeniging te Leuven’ (1925), die later zou uitgroeien tot ‘Instituut voor Vlaamse Toponymie’. Hij was heel erg Vlaamsgezind, waardoor hij trouwens tot erevoorzitter van Germania aangeduid werd. Een van zijn levensprojecten bestond erin een toenadering tot stand te brengen tussen de katholieke Vlamingen van verschillende strekking. Hiertoe werd onder zijn leiding in december 1934 een tijdschrift, Nieuw Vlaanderen, in het leven geroepen dat zich tot doel stelde de verdeeldheid in katholieke rangen (minimalisten versus maximalisten) tegen te gaan. Het zou uitgroeien tot een degelijk algemeen cultureel en progressief federalistisch weekblad. Van de Wijer wierp zich binnen dat blad op als de belangrijkste pleitbezorger van de zogenaamde concentratiebeweging. Die wou de KVV en het VNV tot nauwere samenwerking aanzetten om de eendracht in katholiek Vlaamse rangen te herstellen en op die manier een dam op te werpen tegen de antiklerikalen (socialisten en liberalen). Toen de beweging naar concentratie strandde, groeide Nieuw Vlaanderen, door de ontgoocheling die dat met zich meebracht, uit tot een niet-partijgebonden VNV-blad. In het presidium van Germania werd trouwens een Propagandist voor Nieuw Vlaanderen opgenomen. Jef Van de Wiele (preses 1934-1935) en Joos Florquin (preses 1940-1941) waren er een tijdlang redactiesecretaris. Nieuw Vlaanderen nam de eerste jaren van zijn bestaan wel een jongerenrubriek op, maar die werd uitsluitend verzorgd door Piet Meuwissen en door Maurits Langohr, die beiden enkel actief waren binnen de ‘grote’ studentenbeweging. De Propagandist voor Nieuw Vlaanderen moest dus geen studenten ronselen om bijdragen te leveren voor Van de Wijers weekblad, wel trachtte hij abonnementen van Nieuw Vlaanderen aan germanisten en andere studenten aan de man te brengen en stond hij in voor de rondhaling van de gelden.

Page 27: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

27

Nieuw Vlaanderen was het (week)blad van de gelijknamige groep Vlaamse katholieke intellectuelen die de concentratiegedachte toegedaan waren. Het blad verscheen van einde 1934 tot 1944. Prof. Hendrik-Jozef van de Wijer was initatiefnemer en hoofdredacteur. Tot de eerste redactie behoorden naast Van de Wijer ook de Leuvense hoogleraren A. Dumon, G. Eyskens, L. Grootaers en L. Scharpé. De ambitie van Nieuw Vlaanderen was de twisten tussen de politieke partijen over de Vlaamse kwestie, in het bijzonder tussen de katholieke partij en de Vlaams-nationalisten, te overstijgen. Het blad riep voortdurend op tot samenwerking over de partijgrenzen heen. In de Vlaamse kwestie was het blad erg kritisch tegenover het regeringsbeleid en de houding van de katholieke partij. Het nam duidelijk afstand van het zogenaamde mimimumprogramma van Frans Van Cauwelaert en bepleitte als eerste, in 1935, het federalisme, op grond van de overtuiging dat het Vlaamse vraagstuk geen taalvraagstuk was, maar het probleem van een natie/een volk dat zelfbeschikkingsrecht opeiste. Bij de Duitse inval ontstond interne onenigheid over de houding tegenover de Nieuwe Orde. Tijdens de oorlog kon het blad, met toestemming van de bezetter, opnieuw verschijnen op voorwaarde dat het zich niet met politiek bezighield en uitsluitend culturele bijdragen bracht. De bevrijding betekende het einde van het blad.

Professor H.J. Van de Wijer deelde met Jef van de Wiele diens sympathie voor Duitsland en voor de positieve verwezenlijkingen van zijn leiders. Geregeld weidde hij in de lessen uit over het Derde Rijk en dat beïnvloedde de studenten ten zeerste. Professor K. Pector, die hem later opvolgde, zegt hierover het volgende: “Ook Nieuw Vlaanderen zou tijdens de oorlog opnieuw verschijnen. Aanvankelijk verscheen het in de stijl van de Nieuwe Orde, maar Van de Wijer gaf het blad midden 1941 een culturele wending, zodat hij wist te ontsnappen aan de complete collaboratie met de bezettingspolitiek”. Prof Van de Wijer kwam na de oorlog in opspraak wegens vermeende Duitse sympathieën en het was enkel omdat toenmalig rector Van Waeyenbergh hem de hand boven het hoofd hield, dat erger kon worden voorkomen. Dat alles zorgde ervoor dat Germania voor de oorlog als Duitsgezind werd bestempeld. Sympathie voor de Nieuwe Orde hoefde echter niet noodzakelijk gepaard te gaan met partijlidmaatschap. Hooguit 5 tot 10% van de germanisten waren lid van het VNV of het Verdinaso, waarbij het VNV een lichte voorkeur genoot. Slechts een handvol germanisten, Jef Van de Wiele en enkele Oostkantonners, waren ervan overtuigd dat de Nieuwe Orde ook een nieuwe samenleving met zich zou meebrengen en collaboreerden tijdens de oorlog met de bezetter. Een enkeling streed mee aan het Oostfront. De grote meerderheid van de germanisten noemde zichzelf ‘gezond Vlaams’ en stond hiermee op dezelfde lijn als de meeste andere studenten. Dat ‘gezond Vlaams’ kan best omschreven worden als overtuigd Vlaams-nationalistisch, gekruid met een vleugje Duitsgezindheid. Die Duitsgezindheid was meestal niet politiek geïnspireerd, maar uitte zich meer op het studentikoze vlak.

Page 28: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

28

HOOFDSTUK II

GERMANIA TIJDENS DE OORLOGSJAREN NIEUWE IMPULSEN

Het mag paradoxaal klinken, maar voor faculteitskringen als Germania betekenden de harde oorlogsjaren ondanks alles een periode van grote bloei. Het verenigings- en ontspanningsleven werd door de bezetter grotendeels aan banden gelegd. De activiteiten van de meeste grote organisaties werden om diverse redenen verboden. Als ze toch mochten doorgaan, stonden ze onder sterke Duitse controle. Ook het studentenleven ressorteerde hieronder. Wat onder het georganiseerde deel van de studentenbeweging kwam – de grote optochten en vergaderingen – viel langzamerhand weg. Voor lossere samen-werkingsverbanden in beperkte kring was het echter een gunstige tijd. De faculteitskringen kenden daarom in die jaren een hoge vlucht kennen en eisten na de oorlog definitief hun plaats binnen de Leuvense studentenwereld op. Op 17 mei 1940 sloeg een bom in op de universiteitsbibliotheek; de leeszaal en de boekenmagazijnen brandden uit. Van de meer dan 900.000 boeken bleven er nauwelijks 15.000 gespaard; het verlies was onherstelbaar. Ook het bombardement van 11 op 12 mei 1944 bracht schade toe aan tientallen universitaire gebouwen. De oorlog zou in de volgende jaren de normale werking van zowel de universiteit als het studentenleven - dat van Germania inbegrepen - in de war sturen of tenminste beïnvloeden. Pas bij het begin van het academiejaar 1945-1946 liep alles weer op wieltjes en slaagde de universiteit erin de oorlog en zijn nasleep te boven te komen.

De traditionele studentenbeweging in diskrediet

De oorlogsomstandigheden verplichtten het Verbond, evenals de rest van de Vlaamse studentenbeweging, tot enkele structurele aanpassingen op corporatistische basis. Ze wilden een nieuwe maatschappij tot stand brengen waar samenleven de overhand zou halen op klassenstrijd. Ook de studentenbeweging dacht hier haar steentje te kunnen bijdragen. De meeste wijzigingen waren echter geen lang leven beschoren. In januari 1941 deelde Ons Leven mee dat het KVHV zijn naam veranderd had in Leuvensch Studentenverbond (LSV) met als “eenige bedoeling te voorzien in de vervanging van een naam, die het wezen van de vereniging niet nauwkeurig weergaf” (Ons Leven 1940-41:2). Ons Leven was toen al geen exclusief weekblad meer voor Leuvense studenten, maar werd omgevormd tot een “maandelijksch orgaan van alle Vlaamsche studenten” (Ons Leven 1940-41, 1). Het KVHV, dat voordien traditioneel de grootste en invloedrijkste studentenvereniging was geweest, liet gedurende de oorlog trouwens heel wat van zijn pluimen. Een VNV-gerichte groep wist immers bij het begin van de oorlog de Verbondsleiding naar zich toe te trekken. Door de extreme Vlaams-nationalistische en Groot-Nederlandse standpunten die ze verkondigden, maakten ze na verloop van tijd het hele KVHV verdacht. De meeste studenten

Page 29: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

29

herkenden zich niet meer in het radicale gedachtegoed van ‘hun’ Verbond en keerden het de rug toe. Niet alleen het Verbond was enigszins het noorden kwijt, ook het clubleven leed sterk onder de oorlogsomstandigheden. Het HVKA daarentegen en vooral Sociale Hulp, dat zich in 1941 trouwens van het KVHV afscheurde, werden een toevluchtsoord voor vroegere Verbondsleden. Germania volgde die algemene tendens slechts gedeeltelijk. De aantrekkingskracht van het KVHV verminderde lichtjes. Waar voor de oorlog nog ongeveer vier op vijf germanisten bij het Verbond waren aangesloten, daalde die verhouding nu tot ongeveer 40%. De ‘grote’ studentenbeweging sprak de meeste germanisten blijkbaar niet erg meer aan. Nog meer dan vroeger trokken ze zich in hun eigen kleine kringetje terug. Als het erop aankwam zich te ontspannen, vielen de meeste germanisten hoofdzakelijk terug op hun faculteitskring.

Germania in oorlogstijd: een faculteitskring in volle expansie

Het begin van de oorlog maakte een einde aan het anders zo rustige leventje van de meeste germanisten. Ze moesten het hoofd bieden aan de kleine en grotere ongemakken die een bezetting met zich meebrengt. Toch ervoeren de meeste germanisten de tocht richting Frankrijk die hun door de regering was opgelegd, niet echt als negatief. Ze vonden het best avontuurlijk om samen met enkele jaar- of streekgenoten achterna gezeten te worden door het Duitse leger. Overdag trokken ze lachend en zingend verder zonder zich echt bewust te zijn van enig gevaar, terwijl ze ’s nachts onderdak vroegen bij de plaatselijke bevolking of, als dat niet lukte, gewoonweg onder de blote hemel sliepen. Echt wapengekletter werd hun in de meeste gevallen bespaard. Diegenen die door het Duitse leger ingehaald werden, vielen trouwens de tucht en discipline van de soldaten op. Van baldadigheden of uitspattingen zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog was blijkbaar geen sprake. Sommige germanisten drongen tot diep in Frankrijk door, de meesten echter bleven steken ter hoogte van Noord-Frankrijk of geraakten zelfs niet over de grens. Bij de bekendmaking van de capitulatie (28 mei 1940) keerden ze naar hun vaderland terug, de ene al wat sneller dan de andere. Daar moesten ze, in het beste geval na eerst nog enkele weken les te hebben gelopen, de examens van dat jaar nog tot een goed einde brengen. Op de inschrijvingslijsten waren de namen onderstreept van hen die door hun verblijf in Frankrijk de julicolleges gemist hadden. Zij mochten niet over de stof van de laatste weken ondervraagd worden. De examenperiodes hadden plaats in september en oktober. Ondertussen waren de levensomstandigheden aanzienlijk gewijzigd in vergelijking met een half jaar voordien. Zo had de bezetter een avondklok geïnstalleerd. Voor Germania had dat tot gevolg dat sommige vergaderingen naar de vooravond verschoven moesten worden. Voor de organisatie ervan had men trouwens een toelatingsbewijs nodig, dat op de Duitse Kommandatur verkregen kon worden. De preses of vice-preses moest er een briefje invullen met de naam van de organisator, de spreker en het uur en de plaats van bijeenkomst. Het werd door de verantwoordelijke militair afgestempeld, wat meteen op een goedkeuring wees.

Page 30: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

30

Onder invloed van de oorlogsomstandigheden ging ook de materiële situatie van de studenten erop achteruit. De officiële rantsoenen waren zeer laag en in de meeste gevallen slechts voor de helft of een derde toereikend. Vooral vlees was vanaf 1941 erg schaars. Bovendien verergerden bevoorradingsmoeilijkheden dat voedselprobleem nog. In een stad als Leuven werd dat nog sterker aangevoeld dan bijvoorbeeld op het platteland. Wat men tegen bonnetjes in restaurants kon inruilen, volstond dikwijls niet om de maag behoorlijk te vullen. Velen waren daarom aangewezen op de proviand die ze van thuis hadden meegekregen of zochten hun toevlucht tot de zwarte markt om in hun levensonderhoud te voorzien. De meeste studenten kampten ook met verwarmingsproblemen. Kolen, die ze nodig hadden om hun kotkacheltje aan de praat te krijgen, waren vrij moeilijk verkrijgbaar. Om dat euvel te verhelpen, werkte men zolang mogelijk in de leeszalen van de deelbibliotheken of studeerde men in groep op een kamer. Verder werd de hulp ingeroepen van germanisten die op het platteland woonden. Die kregen de opdracht zoveel mogelijk kolen bij hun ouders los te krijgen, die ze dan bij hun terugkeer in Leuven onder minder fortuinlijke medestudenten verdeelden. Vergeleken met andere bevolkingsgroepen mochten de studenten trouwens niet klagen. Zij waren in feite een ietwat bevoorrechte klasse met heel wat privileges. Echt honger of kou zullen de meesten dan ook wel niet gekend hebben, al probeerden ze hun wekelijks verblijf in de universiteitsstad tot een absoluut minimum te beperken. De reis van of naar Leuven was trouwens geen lachertje. Tot 1943 waren de treinverbindingen nog min of meer gegarandeerd. Daarna werd het echter steeds moeilijker: de treinen reden zeer onregelmatig, zaten overvol, en de kans bestond dat ze gebombardeerd werden. Toch zou al die narigheid Germania er niet van weerhouden om tijdens die oorlogsjaren bijzonder sterk voor de dag te komen. Door de gebrekkige organisatorische uitbouw en het ongedwongen karakter van de vergaderingen betekende Germania - net als de overige faculteitskringen overigens - geen direct gevaar voor de bezetter en konden de activiteiten ongehinderd doorgang vinden. Binnen Germania zelf waaide een frisse wind. Een energiek presidium onder leiding van Joos Florquin stond voldoende sterk in de schoenen om de faculteitskring door het eerste oorlogsjaar te loodsen. Ook de volgende jaren was er voldoende kwaliteit in huis om Germania nieuwe impulsen te geven om zo versterkt uit de oorlog te komen. Activiteiten

Ook in oorlogstijd bleven de algemene vergaderingen de hoofdbrok van de Germania-activiteit. Ongeveer vijf maal per jaar, dus iets minder frequent dan vroeger, kwamen de germanisten in een Leuvens zaaltje samen. De bijeenkomsten verliepen volgens het aloude schema: na de obligate lezing volgde een gezellig samenzijn met speeches en zang. Wel moesten de vergaderingen vanwege de avondklok enigszins vervroegd worden; de cafébazen waren immers verplicht hun etablissement tegen elf uur te ontruimen. Buiten literatuur, nog steeds het geliefkoosde onderwerp van de meeste sprekers (60%), valt vooral de diversiteit van de andere onderwerpen op. Hoewel ze niet meteen een raakvlak met de germanistiek hadden, konden dus ook items als ‘de ziel van de Kempen’, ‘de mystiek’ of ‘het stijlbeginsel’ aan bod komen. Wat de keuze van de spreker aangaat, werd een vroegere evolutie voortgezet. Aanvankelijk werden vooral

Page 31: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

31

studenten, oud-studenten en professoren gevraagd een lezing te houden; nadien keek men verder dan het eigen germanistenwereldje door steeds vaker een beroep te doen op prominente figuren uit de cultuursector. Het kwam er vooral op aan een min of meer bekende landgenoot te overtuigen op een weekdag naar Leuven te komen. Wanneer men niet slaagde in dat opzet, werd nog altijd wel een of andere Leuvense hoogleraar bereid gevonden om als vervanger op te treden. De studenten kwamen niet aan bod. Bij het begin van de oorlog traden nog geregeld germanisten op als spreker, maar na verloop van tijd beperkte hun rol zich tot die van toehoorder. Die tendens zette zich na de oorlog nog sterker door. Onder invloed van de oorlogsomstandigheden verwaterden de contacten met Eumavia. Verbroedering met andere kringen vormde een zeldzaamheid. Enkel met Germania Gent werden enkele gemeenschappelijke vergaderingen gehouden. Een traditie die wel nog standhield, was de jaarlijkse komst van de Sint. Ook hoogleraren Germaanse filologie waren meestal op het appel. Niet alleen medestichter en erevoorzitter H.J. Van de Wijer was er steeds, ook assistent H. Draye en de professoren L. Grootaers, E. Rombauts, P. Sobry en J. Vanderheyden kon men geregeld aantreffen aan de eretafel. Buiten de traditionele activiteiten - de schachtendoop en het Zoetwaterfeest - vallen er tijdens de oorlog ook enkele nieuwigheden te noteren. In de eerste plaats de jaarvergaderingen. Preses Joos Florquin (1940-1941) opperde in zijn maidenspeech het idee de algemene vergaderingen per jaar op te splitsen om de solidariteit onder de studenten van een jaar hechter te maken en de mogelijkheid te scheppen over meer speciale onderwerpen te discussiëren, iets waartoe ’n grote vergadering als Germania zich moeilijk leent” (Nieuw Vlaanderen 1940:12). De vergadering was inderdaad veel groter geworden: tijdens de oorlog steeg het aantal studenten aanzienlijk, vooral ook omdat inschrijving aan de universiteit een middel was om aan de verplichte tewerkstelling te ontsnappen. Omdat er tijdens de oorlog hoe dan ook weinig te beleven viel, hoopte het presidium bovendien dat de jaarvergaderingen ook een ontspannende functie zouden krijgen. Beschaafdheid werd bij Germania-activiteiten hoog in het vaandel gevoerd. Het Vlaamse studentenleven hinkte op dat vlak volgens het presidium een heel stuk achterop bij de buurlanden. “Boertigheden en platitudes” waren schering en inslag. Daarom wou men de botte clubtraditie de rug toekeren. Stijl en voornaamheid, “deftige en gezonde” ontspanning, daar draaide het bij Germania om. Het presidium waakte erover dat er geen dialect gesproken werd tijdens de vergaderingen en vroeg de leden met aandrang zich behoorlijk te kleden. Ook de omgang van de germanisten met de (toen nog weinig talrijke) meisjesstudenten vereiste een zekere hoofsheid. De jongens stelden er prijs op hun vrouwelijke studiegenoten na elke vergadering naar hun peda te begeleiden. Die nogal paternalistische omgang met vrouwen moet in zijn historisch perspectief geplaatst worden: zo moest het presidium voor elke vergadering bij vice-rector Mgr. Suenens een aanvraag indienen om de meisjes toe te laten wat later thuis te komen. Die willigde het verzoek altijd zonder enig bezwaar in, maar voegde er wel glimlachend aan toe dat “ervoor gezorgd moest worden dat de studentinnen tijdig en heelhuids thuiskwamen”. In tegenstelling tot andere faculteiten verliep de omgang tussen de beide geslachten binnen Germania vrij vlot, enige onwennigheid niet te na gesproken.

Page 32: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

32

Zo werd het vanzelfsprekend gevonden dat de meisjes actief meehielpen bij de voorbereidingen van het tweede lustrum. Bij het begin van het academiejaar stonden zij in voor de verkoop van de Germanialidmaatschapskaarten. Ook het voorschrift dat jongens en meisjes tijdens de colleges gescheiden moesten zitten, werd in de praktijk al eens met de voeten getreden. Germania leefde en handelde naar Goethes motto “Der Umgang mit Frauen ist ein Element guter Sitten”. Ook uit de keuze van het zaaltje waar de vergaderingen plaatshadden, blijkt een zekere hang naar elegantie. De “donkere, naar bier stinkende, berookte zaal van het Vlaamsch Huis” en “de weinig stijlvolle Avenir” moesten steeds meer plaats ruimen voor chique etablissementen als de Alfa in de Bondgenotenlaan, de Lyrique tegenover de Sint-Pieterskerk of, als het even kon, Hotel Royal nabij het station. Op 22 maart 1941 werden de feestelijkheden van het tweede lustrum ingezet, dat qua luister en uitstraling het eerste nog zou overtreffen. Het werd een driedaagse happening, “die opende (zaterdag) met een zeer aristocratisch verfijnde receptie, langs (zondag) een hoogmis en een solemniele academische zitting overging in een monsterdiner zonder zegels - een krachttoer, dien we alle smokkel- en hamsteraars ten voorbeeld aanprijzen - en eindigde (maandag) met een tragi-comische revue-opvoering, vol stichtelijke lessen en nuttige wenken vooral voor professoren in ’t Gotisch” (Germania’s huldeboek, pp. 60-61). Vooral de opvoering van de revue ‘Sunus oft de geselfmoorde onnoosselheydt’, een werkstuk van José Aerts (Albert Westerlinck) en Lode Roose werd zeer gesmaakt. Een lustrumlied, ontsproten aan het brein van Westerlinck en Florquin en de uitgave van een huldeboek, dat begin 1942 van de persen rolde bij drukker Jozef de Bièvre van Brasschaat, zijn andere getuigen van dat tweede lustrum.

Germania danst

In het bredere kader van de lustrumfestiviteiten organiseerde Germania ook haar eerste ‘danspartij’ (voorloper van het huidige t.d.). Voor de Tweede Wereldoorlog mochten de studenten geen bals inrichten. Het Germaniabestuur spande daarom twee oud-germanisten voor hun kar, Frans Wagemans en Frans Van Langendonck. Zij stuurden de volgende brief naar het rectoraat: “Om de kameraadschappelijke band tusschen studenten en afgestudeerden niet te laten verslappen werd besloten te Leuven gezellige bijeenkomsten te houden. Dit om in de studentikoze atmosfeer van het onvervangbare Leuven te blijven. Het is dan ook met dit doel dat wij de kunstavond, gevolgd van danspartij inrichten op 8 feb. 1941 te 16 uur.” De academische overheid doorzag wel het maneuver waarmee het reglement omzeild werd, maar kon formeel niet ingrijpen.

Onderafdelingen

Tijdens of net voor de oorlog - maar zeker niet ten gevolge daarvan - werden in de schoot van Germania enkele ‘dochters’ geboren, die zich met een specifiek aspect van de kringwerking zouden bezighouden. Het ging hier om het koor, de voordrachtkring en de letterkundige kring, die vooral tussen 1940 en 1945 een drukke activiteit aan de dag legden. Sommige jaren werden er daarom zelfs nieuwe functies gecreëerd, zoals die van koorleider en leider van de voordrachtkring. Die hoorden enkel officieus bij het presidium. De nieuwe

Page 33: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

33

initiatieven bekleedden binnen Germania een vrij autonome positie en kenden een wisselend succes. Het koor liet voor het eerst van zich horen op de Rubenshulde van 23 april 1940 toen, onder leiding van Rob Antonissen, student van de tweede licentie en begaafd pianist, enkele polyfone stukken van Palestrina, Lassus en Arcadelt gebracht werden. Die uitvoering kende zo’n bijval dat het koor ook tijdens de volgende algemene vergadering zijn opwachting mocht maken. Met de vertolking van enkele van de mooiste negro-spirituals leverde het een vocale topprestatie. Nu had Lode van den Bergh (Aster Berkhof) de dirigeerstok in handen. Twee jaar lang bleef hij de drijvende kracht achter het koor, dat toen zo’n zeven à acht germanisten telde. Regelmatig hield de koorleider repetities, meestal op zijn kot, waar een vleugelpiano stond. De zingende germanisten zorgden voor de muzikale omlijsting van diverse feestelijkheden van het tweede lustrum, een sinterklaasvergadering en talrijke algemene vergaderingen. Na die eerste successen verwaterde het koor eind 1942 een beetje, vooral door het ontbreken van een bekwaam leider. In 1944 nam Jef Verheyen de draad weer op. Binnen het koor moeten zeker Pol Engels, Joris Eeckhout en Marcel Vermussche vermeld worden, drie priesters die samen ‘het zwarte trio’ vormden en geregeld apart optraden. In 1947 werd Jozef Thijs, een oud-germanist, gevraagd het koor nieuw leven in te blazen. Onder zijn leiding luisterde het vijftien- tot twintigkoppige koor het jaarlijkse kerstfeest op en verscheen het ook nog af en toe op algemene vergaderingen. De jaren nadien werd de functie van koorleider nog waargenomen door onder meer Dries van Hulle, Norbert de Paepe, Leo Geens, Gaston Peeters en Jan Brouckaert. In 1957, toen het koor weer op sterven na dood was, kwamen nieuwe impulsen van geestdriftig melomaan Pol Engels, intussen hoogleraar. Hij liet de germanisten bij hem thuis repeteren en ze traden minstens eenmaal per jaar op, tijdens het kerstfeest. Het koor had toen geen rechtstreekse band meer met de faculteitskring, wellicht omdat de algemene vergaderingen waren weggevallen, waardoor er nog weinig gelegenheid was tot optreden. Verder was er gedurende een drietal jaren een voordracht- of declamatiekring actief. “In november 1939 werd hij gesticht door Frans van Langendonck. (...) De krachten die daar werden gegroepeerd debuteerden dadelijk op de eerstvolgende Germaniavergadering met een keuze uit het werk van Karel van den Oever” (Germania’s huldeboek, p.69). Onder impuls van Bert Leysen, met wiens figuur de voordrachtkring haast vereenzelvigd werd, lieten de declamatoren vooral in het lustrumjaar 1940-1941 veel van zich horen. Naar aanleiding van voordrachten over Rodenbach en Goethe kwam het tot samenwerking met het koor. Op het einde van dat jaar stampte bezieler Bert Leysen het studentencabaret ‘En Toch’ uit de grond. Samen met Huib Thomassen, Lode van den Bergh, Dries Craeynest, Gerrit van der Wiele en enkele lossere medewerkers, op één uitzondering na allen germanisten, doorkruiste hij in het kader van Winterhulp heel het Vlaamse land om er ‘bonte avonden’ te houden. Huib Thomassen omschreef de kwaliteit van die aaneenschakeling van sketches, liederen, verhalen en voordrachten vijftig jaar na datum “als toch iets beter dan VTM”. De vergoeding bestond uit een avondmaal, logies en een stevig ontbijt. Na het verdwijnen van zijn bekwame leider liep de voordrachtkring binnen Germania op zijn laatste benen.

Page 34: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

34

Ten slotte was er de weinig opvallende letterkundige kring, die in 1938 op initiatief van José Aerts opgericht werd. Doel was “de Germanisten die zich bepaaldelijk voor literatuur intereseeren te vereenigen, om door onderlinge samenwerking de litteraire vorming en werklust te bevorderen, en tevens een atmosfeer te scheppen waarin jonge talenten zich thuis zouden voelen en tot ontluiken zouden komen” (Germania’s huldeboek, p.70). Na een verwarde aanloopperiode, die werd bemoeilijkt door mobilisatie en oorlog, zou de kring hoofdzakelijk in 1940-1941 enige activiteit ontplooien. Er werden een aantal letterkundige vergaderingen belegd “om, als in een vriendenkring, met litteraire studiën waarvan het onderwerp op voorhand was vastgesteld of met eigen werk voor den dag te komen en over de besproken kwestie vruchtbaar van gedachten te wisselen” (Germania’s huldeboek, p.70). Veel navolging moet het initiatief nochtans niet gekend hebben; reeds een jaar later is er in de bronnen geen enkel spoor meer van terug te vinden.

Page 35: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

35

Germania tegenover de oorlog en bezetting

In het vorige hoofdstuk werd gesteld dat de meeste germanisten zich voor de oorlog sterk konden terugvinden in het flamingantische gedachtegoed en daarnaast een lichte sympathie opbrachten voor de autoritaire Nieuwe-Orde-ideeën van Hitler en de manier waarop hij die in de praktijk bracht. De inval in mei 1940 bracht daarin geen radicale ommekeer. Dat mag op het eerste gezicht vrij verwonderlijk lijken: hoewel de meesten vonden dat Hitler te ver ging en daarom de inval afkeurden, bleef toch een zekere Duitsgezindheid hangen. De snelheid waarmee België onder de voet gelopen werd, liet bij de meeste jongeren een overdonderende indruk na. Ze stelden ook met verwondering vast dat de Duitse soldaten relatief vriendelijk waren en zich uiterst gedisciplineerd gedroegen. De bezetting woog de eerste jaren trouwens nog niet noemens-waardig door; tekortkomingen op het materiële vlak waren er nauwelijks. Ook de Duitse propagandamachine zal wel tot de positieve beeldvorming bijgedragen hebben. De Engelsen en later de Amerikanen werden als baarlijke duivels voorgesteld. Bij een eventuele machtsovername van hunnentwege zou de bevolking het nog veel harder te verduren krijgen. De negatieve uitwassen van het systeem bleven toen nog grotendeels aan het oog van de man in de straat onttrokken. Nogal wat germanisten hoopten echter vooral dat de bezetter het Waalse imperialisme op politiek en taalkundig vlak een halt zou toeroepen. Zoals een oud-germanist het uitdrukte: “Nu is het ermee gedaan!”, hiermee de wens uitsprekend dat Vlaanderen eindelijk voor vol zou worden aangezien in het Belgische staatsbestel. Het was diezelfde Vlaamse kwestie, of beter de ontgoocheling hieromtrent, die vanaf 1942 een langzame kentering teweegbracht in die pro-Duitse gevoelens. Hoewel de Duitsers vele beloftes maakten en een reeks ingrijpende maatregelen in het vooruitzicht stelden, kwam daar in de praktijk nauwelijks iets van terecht. De Vlaams-nationalisten kwamen niet helemaal aan hun trekken en verloren geleidelijk hun vertrouwen in de bezetter als pleitbezorger van de Vlaamse zaak. Ze zagen in dat de Duitsers er enkel op uit waren hun eigen positie te consolideren of zelfs te versterken en dat het doel de middelen heiligde. De sympathie voor de bezetter nam verder af vanaf 1943: naarmate de oorlogsjaren vorderden en de krijgskansen keerden, werd het Duitse optreden hier te lande steeds driester, waardoor verklikkingen, intimidaties, executies en afrekeningen bij wijze van spreken dagelijkse kost werden. Dat mag echter niet zo opgevat worden als zouden de germanisten plots de Angelsaksische wereld op handen dragen. Dat was onder meer te wijten aan de niets ontziende geallieerde bombardementen die aan de inval in Normandië voorafgingen, waar ze met gemengde gevoelens tegenaan keken. Bij de bevrijding gingen ze wel net als de rest van de bevolking op in dezelfde vreugderoes. Toch bewaarden de meeste germanisten een zekere neutraliteit: ze rekenden zich noch tot het pro-Duitse, noch tot het pro-geallieerde kamp. Enkel de hevig flamingantische gevoelens bleven. Tekenend in deze hele evolutie is dat het Germanialied van Jef van de Wiele geleidelijk naar de achtergrond gedrongen werd. Dat sterk Germaans geïnspireerde lied bleef tot ongeveer 1943 traditiegetrouw de Germaniavergaderingen afsluiten. Geleidelijk verving het lustrumlied van Albert

Page 36: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

36

Westerlinck en Joos Florquin daarna zijn te aanstootgevend bevonden voorganger. Tegen het eind van de oorlog werd het tot officieel Germanialied uitgeroepen. De ironie van het lot heeft gewild dat het ‘tweede’ Germanialied (“Wij blijven u voor eeuwig trouw”) gezongen werd op de tonen van een bekend Duits soldatenlied. In 1942 componeerden Marijn de Jong en Lode van den Bergh trouwens nog een ander Germanialied, dat echter nooit op vergaderingen gezongen werd en zodoende nooit bekend raakte. Germania bleef grotendeels a-politiek. Ondanks de vele verhitte politieke discussies, werd ieders eigen mening gerespecteerd. Enkel tegen het eind van de oorlog en bij de repressie en epuratie waren er soms wat wrijvingen. Vele germanisten vonden dat bij die repressie duizenden goedmenende Vlamingen wegens hun Duitse sympathieën onterecht veroordeeld werden. Echt diepe bressen heeft de oorlog binnen Germania nochtans niet kunnen slaan, daarvoor was de groepsverbondenheid te groot.

Page 37: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

37

HOOFDSTUK III

GERMANIA TUSSEN 1945 EN 1955 EEN ONGEDWONGEN VRIENDENKRING

De faculteitskringen, die gedurende de oorlog een steile opgang gekend hadden, verwierven in de jaren veertig definitief bestaansrecht in de Leuvense studentenwereld. Het facultaire leven werd stilaan het kader bij uitstek voor het ontspanningsleven van de studenten. Ook Germania kwam na de bevrijding tot volle bloei. Dat was onder andere te verklaren door het uitzonderlijk niveau van de eerste licentie 1946-1947. Het was bovendien een talrijk jaar: wegens de verplichte arbeidsdienst in de zomer van 1943 waren in 1944 twee jaargangen retorica’s tegelijk de studie Germaanse filologie begonnen. Binnen die grote groep bevonden zich begaafde en geestdriftige studenten als Karel Hemmerechts, Jef Van Haver, Eugeen Duchateau, Pol Engels, Karel Schoutens en Lieve Van Tieghem, die de kern van de eerste naoorlogse presidia zouden vormen. Zij zetten de vroegere kringwerking met zoveel enthousiasme en gedrevenheid voort dat ze de rest van de groep moeiteloos mee op sleeptouw namen. De geest van dat ‘wonderjaar’ zou nog lange tijd blijven doorwerken; zeker tot het midden van de jaren 50 bleef Germania een grote vriendenkring. Daarnaast was er de figuur van Henri Draye (°1911), in 1946 tot gewoon hoogleraar benoemd, die geleidelijk de rol van de al wat ouder wordende H.J. Van de Wijer overnam. Waar de erevoorzitter het presidium vroeger grotendeels liet betijen en enkel bij de presesverkiezing invloed had, liet Draye zich als ‘moderator’ nu actiever met de kringwerking in. Hij was degene die alles in goede banen moest leiden. Zo beval hij geregeld sprekers aan voor vergaderingen of raadde er andere, door het bestuur voorgesteld, af omdat ze bijvoorbeeld te saai overkwamen. Ook nodigde hij de actieve kern begin mei bij hem thuis in Herent uit op de koffie, waar dan in onderling overleg het presidium voor het volgende academiejaar werd samengesteld. Bij de keuze van de preses had Draye meestal het laatste woord. Dat nieuwe presidium mocht half september bij hem aan tafel schuiven om de grote lijnen voor de komende jaarwerking (sprekers op vergaderingen, huldevieringen, lustra, sportactiviteiten, data...) vast te leggen. Ten slotte verzorgde hij, als relatief jonge hoogleraar, de contacten tussen de studenten en de andere professoren en legde eventuele geschillen bij. Dat alles werd echter niet als betuttelend of bevoogdend ervaren. Draye was integendeel een joviaal man, die door zijn uitstraling een spontane wisselwerking tussen hemzelf en het presidium tot stand wist te brengen.

Henri (‘Rik’) Draye (Diest 1911-Leuven 1983) Henri Draye studeerde van 1929 tot 1934 in Leuven thomistische wijsbegeerte en Germaanse filologie. Hij promoveerde in 1934 bij H.-J. Van de Wijer op een Proeve van een analytische bibliographie van de Vlaamsch-Waalsche taalgrens. Dat proefschrift bewerkte hij later tot een Historisch-critische studie over het ontstaan van de Nederlandsch-Romaansche taalgrens (1939). Draye studeerde verder in Gent Bonnen Leipzig. In 1944 werd hij in Leuven benoemd op een leeropdracht Duitse taalkunde en letterkunde en, van 1945 tot 1955, Vaderlandse, Galloromeinse en Frankische Oudheidkunde. Draye volgde H.-J. Van de Wijer op als voorzitter van het Instituut voor Naamkunde, als secretaris-generaal van het

Page 38: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

38

International Centre of Onomastic Sciences en ook als (actief) voorzitter van de studentenkring Germania.

Op grond van zijn wetenschappelijk onderzoek naar het ontstaan van de Germaans/Romaanse taalgrens werd hij in 1950-51 adviseur in het (Harmel-) Centrum van onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken in de Vlaamse en Waalse gewesten en in die hoedanigheid betrokken bij de vastlegging van de taalgrens. Draye was lid van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie en van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde en tot 1977 voorzitter van de Nationale Commissie voor Opgravingen. Buiten het universitair-academische was hij actief in de Vlaamse scoutsbeweging, in de lokale politiek (burgemeester van Herent 1959-1964) en op cultureel vlak, o.a. als medestichter van de Boekengilde De Clauwaert.

Geen uitbreiding, wel kwalitatieve verdieping.

Vlak na de oorlog hervatte Germania zijn activiteiten met de traditionele algemene vergaderingen. In vergelijking met vroeger was het programma wel uitgebreider. Het klassieke schema werd langzaam opengebroken om plaats te maken voor meer ontspanning en variatie. Nieuw was ook dat elke vergadering begonnen werd met de psalm van Rodenbach, waarna het ‘Wij blijven U voor eeuwig trouw, Germania!’ volgde. Het Germanialied werd de schachten tijdens de doopvergadering aangeleerd en ook buiten de algemene vergaderingen gezongen. Berucht waren de algemene colleges voor heel W&L en Rechten in de grote aula, waar de germanisten een relatief kleine groep vormden. Tussen twee colleges kwamen gewoonlijk de tweedekanners het lokaal binnen en hieven het Germanialied aan, waarna de schachten invielen. De andere faculteiten en afdelingen joelden dan, volgens de traditie, de germanisten uit en hieven op hun beurt hun lied aan, waardoor een wedstrijd tegen-elkaar-opzingen ontstond. Als de professor binnenkwam, vluchtten de tweedekanners ijlings het lokaal uit. Als sprekers fungeerden meestal prominenten uit de literair(-culturele) sfeer, die voorlazen uit eigen werk of een bepaalde stroming, schrijver of dichter bespraken. Ook oud-germanisten, die zich buiten het eigen vakgebied gespecialiseerd hadden, waren graag geziene gasten. Bijna alle studenten en heel wat professoren woonden de vergaderingen bij. De omgang tussen beide groepen verliep vrij vlot, zeker in vergelijking met andere faculteitskringen. Er bleef natuurlijk een verschil in ‘rang’ bestaan en vooral de oudere professoren behielden een zekere afstandelijkheid. Toch kenden ze de meeste studenten persoonlijk. Voor uitleg of raad in verband met colleges of eindverhandeling kon je op hen rekenen. Ze stonden ook positief ten aanzien van de faculteitskring en droegen bij tot de aangename sfeer op de vergadering. Wel waakten ze erover dat alles enig niveau behield, aangezien ze hun germanisten wilden vormen tot verfijnde en gecultiveerde mensen met een breed interessespectrum om zo bij te dragen tot de ‘verheffing van de Vlaamse cultuur’.

Page 39: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

39

Een tweede opdracht van de kring was de opvang van de nieuwe germanisten. Velen herinneren zich nog levendig de eerste les Duits van professor Draye, die hij volledig besteedde aan het afschrikken van het volgens hem te grote aantal studenten. Aangezien de mogelijkheden om een vaste betrekking in het onderwijs te vinden toen vrij beperkt waren, raadde hij ze aan om maar vlug een andere studierichting te zoeken. Om zijn ‘dreigement’ kracht bij te zetten, liet hij de studenten een kort opstel schrijven met als titel: ‘Warum komme ich doch germanische Philologie studieren?’, waarin ze moesten uiteenzetten waarom ze ondanks zijn waarschuwing toch nog Germaanse wilden beginnen. Het gevolg was dat de volgende les wel wat stoelen onbezet bleven. Om de nieuwe studenten bij de activiteiten van Germania te betrekken stelden de preses en/of schachtenmeester tijdens één van de eerste colleges de kring voor en nodigden de eerstejaars uit op het schachtenconvent en de doop. Die doop was zeer onschuldig, hoewel het toch enigszins de bedoeling was dat de ouderejaars een zekere superioriteit lieten blijken tegenover de schachten. Daartoe werden drie ‘ongelukkigen’, een meisje, een jongen en een seminarist, naar voren geroepen, die pseudo-Latijnse formules moesten declameren of domme vragen uit de corona moesten proberen te beantwoorden. Sommige jaren zette het schachtenkoppel half oktober een wandeling naar de Zoete Waters op touw of organiseerde met de tweede kandidatuur een Sinterklaasfeestje voor de schachten om de kennismaking te bevorderen. Het systeem van peter- en meterschap bleef in zijn vroegere vorm bewaard. De andere activiteiten behielden hun traditionele kleedje. De twee hoogtepunten waren het Zoetwaterfeest (met de klassieke zwanenzangen) en het kerstfeest, dat steeds belangrijker werd. Dat laatste was een ietwat formelere activiteit met een uitgebreid programma, waarbij vooral het optreden van het koor en het kerstspel in het oog sprongen. Daarnaast waren er de sportactiviteiten (voetbal) en natuurlijk de huldevieringen. Vermeldenswaard zijn vooral de twee vieringen rond de persoon van professor Grootaers (één tijdens het academiejaar 1945-1946, de andere vier jaar later), de Gezelle-herdenking van 24 november 1949 (door Germania in samenwerking met KVHV-Kultuur en Met Tijd en Vlijt georganiseerd) en de Sobry-hulde (21 februari 1952) ter ere van diens twintigjarige hoogleraarschap. Ook op het tiende lustrum van het Verbond (1952) viel Germania positief op. Tijdens de afsluitende lichtstoet wonnen ze met een aanschouwelijke voorstelling van de geschiedenis van de Nederlandse

Passsage uit die revue, archief (1950)

Page 40: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

40

letterkunde de tweede prijs: een vat bier van 50 liter. Van een derde lustrum-viering van Germania is in de bronnen geen spoor te bekennen. Waarschijnlijk kon dat in 1945 niet doorgaan wegens de verwarde toestand op het einde van de oorlog. Het vierde lustrum werd een driedaags evenement, dat voor de gelegenheid gekoppeld werd aan de Grootaers-herdenking (op zaterdag 25 november 1950), de jaarlijkse oud-germanistendag (op zondag) en de eigenlijke viering (op maandag). Apotheose vormde de opvoering van de revue in drie bedrijven ‘Reynaert de Vos ofte der Magisteren ondergang’, geschreven door Emma Vorlat en Gaston Peeters. Organisatorisch kwam alles nog altijd hoofdzakelijk op de schouders van de preses terecht, eventueel in ruggespraak met moderator Draye. Vanaf academiejaar 1951-1952 leverde niet de tweede, maar wel de eerste licentie de preses (en meestal ook de rest van het bestuur). In het geval van Karel de Belder (preses 1951-1952) gebeurde dat eerder uit noodzaak, omdat de toenmalige tweede licentie een vrij klein jaar was, waarin geen kandidaat gevonden werd. Een bijkomend argument was dat de preses beter in het derde jaar kon zitten, gezien het vele werk dat de licentiestudenten op het einde van het tweede jaar hadden met hun licentiaatsverhandeling en examens over de laatste twee jaar. In die tijd werd ook de pro- of erepreses ‘geboren’, de vorige preses (nu tweede-licentiestudent) die vanwege zijn ervaring in het bestuur werd opgenomen. In het academiejaar 1949-1950 waren er twee presessen. Paul Leemans oordeelde dat zijn taak als preses moeilijk te combineren viel met een eerste licentie in de filosofie en vooral zijn drukke activiteiten bij Universitas; na Kerstmis droeg hij het lint over aan zijn vice-preses Willy Coppens. Normaal vond de preseswissel nog steeds plaats op het Zoetwaterfeest. Na zijn zwanenzang gaf de oude preses het lint door aan zijn opvolger. Vanaf 1944 werd de preses door middel van een knuppel in zijn nieuwe functie bekrachtigd. Waar die precies vandaan kwam, is niet met zekerheid geweten, maar tijdens de jaren 1949-1955 was die voorzittershamer een haast legendarisch instrument voor de preses. In 1956 werd hij na een vergadering in een café gestolen en nooit meer teruggevonden.

Weinig interesse voor de grote studentenbeweging

Het KVHV liet zich, met de gebeurtenissen van de eerste oorlogsjaren nog vers in het geheugen, vlak na de bevrijding opmerken door zijn sterke belgicistische houding en leunde in die zin aan bij de CVP. Misschien strooide de Verbondsleiding zichzelf ook zand in de ogen met de redenering dat alle Vlaamse problemen nu definitief tot het verleden behoorden. Onder druk van de radicale volkdansgroep De Kegelaar, die vlak na de oorlog binnen het Verbond werd opgericht en zich binnen enkele jaren had opgewerkt tot de invloedrijkste afdeling, evolueerde het KVHV nog vóór 1950 opnieuw in Vlaams-nationalistische richting. Ook de politieke actualiteit, met voorop de repressie en vooral de dynamitering van het IJzermonument (16 juni 1945 en 16 maart 1946) deed veel studenten teruggrijpen naar de strijdbaar Vlaamse richting van het Verbond van voor de oorlog. Door die beginnende tweespalt in de Leuvense studentenbeweging moest het Leuvens Studentencorps (LSC) zich noodgedwongen beperken tot een overkoepelende functie in enge zin.

Page 41: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

41

Vanaf het begin van het academiejaar 1946-1947 eiste het KVHV Ons Leven weer voor zich op, terwijl het HVKA voor het eerst sinds 1940 de uitgave van Universitas hervatte. Het LSC was een mislukt eenheidsexperiment gebleken. Terwijl het KVHV door zijn radicale stellingname weer uitgroeide tot de grootste Leuvense studentenbeweging, zag het HVKA zijn ledental gestaag achteruitgaan. Tijdens de oorlog was de vereniging een toevluchtsoord geweest voor studenten die het Verbond niet wilden volgen in zijn collaborerende houding, maar nu genoot de jeugd weer met volle teugen van de nieuwe ontspanningsmogelijkheden. Daardoor werd ze minder aangesproken door de strikt religieus-filosofische bekommernis van de Katholieke Actie, die zich weer tot haar oorspronkelijke functie beperkte. Ook Sociale Hulp kende een kleine inzinking. De faculteitskringen ten slotte, die een belangrijke plaats bekleedden in de naoorlogse universiteitsvisie, werden in 1944 verenigd in het CLF (Confederatie der Leuvensche Faculteitskringen), het latere Fakulteitenkonvent (FK). Het CLF verenigde negentien kringen die in vier federaties gegroepeerd waren. Iedere kring bleef volledig autonoom en was via zijn preses zowel vertegenwoordigd in de federatie als in het CLF, dat zich hoofdzakelijk tot een coördinerende taak beperkte. Deze veranderingen en ideologische discussies binnen de studentenbeweging gingen grotendeels aan Germania voorbij. Wel ging de actieve kern regelmatig naar de Verbondsactiviteiten: optochten met fanfare, vergaderingen met spreekbeurten over een actueel politiek, sociaal of Vlaams onderwerp, concerten, en voordracht- en muziekavonden. Deelname aan de Verbondsactiviteiten bleef beperkt tot individueel engagement. We vinden geen enkele germanist terug in de Verbondsleiding en evenmin in de opeenvolgende redacties van Ons Leven. Ook het HVKA en zeker de uitstervende clubs konden de germanisten niet echt boeien. Met de deelname aan het CLF/FK was het niet anders gesteld. De meeste ex-presessen van Germania konden zich enkel het bestaan ervan herinneren. Sommigen verklaarden dat ze enkele vergaderingen hadden bijgewoond, maar daar bleef het dan ook bij. Een grote rol zullen die overkoepelende studentenorganisaties dan ook wel niet gespeeld hebben voor de meeste germanisten. Germania was een wereldje op zich. Bijna alle germanisten waren lid van de kring en de meesten kwamen naar de activiteiten. De faculteitskring was een plaats waar het goed was te toeven: bruisend, uitbundig, niet stijf, zeker niet triviaal en voor die tijd heel progressief. Het is niet onbelangrijk op te merken dat de kringwerking hoofdzakelijk van binnenuit kwam. Germania was de tegenpool van een ‘vereniging’ die eerst opgericht wordt om daarna bepaalde activiteiten te ontplooien. Voor de kring was integendeel de geest van vriendschap, de samenhang, de familieband tussen de verschillende leden het belangrijkste. Vanuit die sfeer groeide dan spontaan de kringwerking. Niet het hoofd, maar de buik primeerde. Een goede illustratie daarvan is het antwoord van André Walterus op de vraag wat Gemania voor hem betekende en welke elementen van zijn later leven hij te danken had aan Germania:

"Germania kleurde grotendeels mijn studententijd en smeedde vriendschaps-banden die de tijd getrotseerd hebben. Het was horizonverruiming, relatietraining, geestelijke en menselijke vorming in alle opzichten, een kapitaal stuk van de jeugdjaren dat als voedingsbodem diende voor mijn later persoonlijk leven: de

Page 42: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

42

brede culturele belangstelling, met literatuur, toneel en muziek centraal, de ambitie tot creatieve en speelse benaderingen van de werkelijkheid waarin men functioneert, heel belangrijk voor de schoolse wereld en de wisselwerking met jonge mensen. Dat geheel maakte Leuven een beetje Angelsaksisch omdat het als tutor werkte: cultivating students by smoking at them. Als universitaire vorming inderdaad meer op interrelationele activiteit dan op hoorcolleges berust, dan heeft Germania daarin hoofdzakelijk voorzien. Het maakte de studenten-germanisten tot een relatieve eenheid, over de jaren heen, en vooral over de breuklijn kandidatuur-licentie heen."

De Vlaamsgezindheid van de meeste germanisten bleef ook na de bevrijding overeind, maar werd door de oorlog en de na-oorlogse omstandigheden in belangrijke mate afgezwakt. Het was in feite een relatief windstille periode, waarin men zich voorbereidde om later, zodra de storm rond de Vlaamse kwestie was gaan liggen, verdere politieke actie te ondernemen. Men zou het een flamingantisme op een cultureel verantwoorde, stijlvolle manier kunnen noemen. Wel nam de voorhoede van de germanisten deel aan de indrukwekkende Jeugdbedevaart van 28 april 1946 naar aanleiding van de aanslag op het IJzermonument. Ze waren ook van de partij op de zogenaamde Fosty-actie (25 oktober 1953). Deze Fosty, een gewezen verzetslid, pikte het niet dat op de IJzerbedevaart van 1953 een aantal aanwezigen om amnestie riep, en plande een zogenaamde ‘Herstelbetoging’ naar Diksmuide. Die actie werd door heel Vlaanderen ervaren als een zoveelste kaakslag van het franskiljonse België. In Leuven zetten het KVHV en het ‘Jeugdcomité voor Beroep op het Volk’ dan ook een tegenbetoging op touw, die echter verboden werd. Daarop werden massaal Leuvense studenten gemobiliseerd om over het gehele Vlaamse land propaganda te voeren tegen deze herstelbetoging. Ook trokken enkele germanisten met de trein naar Brussel om de vrijlating van de Hongaarse kardinaal Mindszenty te eisen (23 februari 1949). Die betoging, een initiatief van het KVHV in samenwerking met de Franstalige katholieke studenten, moet worden gezien binnen de groeiende Koude-oorlogsatmosfeer en de daarbij horende anti-commu-nistische gevoelens. Ten slotte moet erop gewezen worden dat deze engagementen zuiver individueel waren. Germania zelf bleef fundamenteel a-politiek en nam als faculteitskring op dat vlak geen standpunten in.

Page 43: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

43

HOOFDSTUK IV

GERMANIA TUSSEN 1955 EN 1966 GROEI NAAR VOLWASSENHEID

In de tweede helft van de jaren vijftig - met uitlopers in het volgend decennium - tekende zich aan de Leuvense universiteit een tendens af, die zijn weerslag had zowel op de Vlaamse studentenbeweging in het algemeen als op een faculteitskring als Germania, zodat terecht van een scharnierperiode gesproken mag worden. Het betreft hier de enorme toename van het aantal studenten en de daarmee samenhangende gewijzigde sociale samenstelling van de studentenbevolking. Tussen 1955 en 1960 verdubbelde het aantal eerstejaarsstudenten Germaanse filologie. Die groei kan door een aantal op elkaar inspelende factoren verklaard worden. De welvaartsmaatschappij, die de Belgische overheid na 1945 wou opbouwen, had steeds meer nood aan hooggeschoolden. Zowel het bedrijfsleven als de overheid vroeg hooggekwalificeerde vakmensen. Voor Vlaanderen kwam daar nog de vernederlandsing van het bedrijfs- en cultuurleven bij. Vlaamse werknemers konden stilaan de plaats van hun Franstalige collega’s innemen en bredere bevolkingslagen werden zich bewust van het belang van culturele waarden en onderwijs. Die twee factoren hadden tot gevolg dat steeds meer ouders hun kinderen verder lieten studeren. Ook de overheid zelf stimuleerde de doorstroming naar het hoger onderwijs. Vooral de wet van 19 maart 1954 betreffende het Nationaal Studiefonds moet hier vermeld worden. Dat fonds kende beurzen toe aan studenten als die door een maturiteitsproef bewezen bekwaam te zijn om een hogere studie te volgen en als het inkomen van hun ouders een bepaalde grens niet overschreed. Om de beurs het volgende academiejaar te behouden moest men wel minstens onderscheiding behalen. Aangezien de voorwaarden om een beurs te verkrijgen de daaropvolgende jaren aanzienlijk versoepeld werden, kregen ook jongeren uit lagere maatschappelijke klassen toegang tot universitaire studies. Ook de babyboom van vlak na de oorlog speelde een belangrijke rol, in het bijzonder voor studierichtingen als Germaanse filologie, waar het merendeel van de afgestudeerden toen nog in het onderwijs terechtkwam: de grote groep tieners die vanaf 1957 naar het middelbaar onderwijs doorstroomde, deed de vraag naar academisch geschoolde leraren sterk toenemen. Nog belangrijker in dat opzicht was de afwikkeling van de Schoolstrijd, die in alle hevigheid losbarstte onder de linkse regering Van Acker (1954-1958) en slechts luwde tijdens de CVP-minderheidsregering Eyskens, na de ondertekening van het Schoolpact op 6 november 1958, dat de vrijheid van onderwijs verzekerde. Alle leerkrachten uit de twee onderwijstypes kregen voortaan hetzelfde salaris en werden rechtstreeks door de staat uitbetaald. Verder zou het aantal rijksinstellingen vooral in Vlaanderen uitgebreid worden en ontving het vrije onderwijs ruime subsidies. De ondertekening van dat Schoolpact opende voor de toenmalige germanisten vele deuren. Was het voordien steeds vrij moeilijk geweest een geschikte betrekking in het onderwijs te vinden, nu stroomden de aanbiedingen bij wijze van spreken binnen. De meeste geïnterviewden verklaarden inderdaad dat ze aanvragen van middelbare scholen hadden

Page 44: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

44

ontvangen voordat ze hun licentiaatsdiploma op zak hadden. Vooral in het katholiek onderwijs stegen de kansen op werk, aangezien er naast de vroegere priester-leraars nu steeds meer een beroep op lekenleraars werd gedaan. Die ‘boom’ had voor de faculteitskring Germania een dubbel gevolg. Het was aan de ene kant verheugend vast te stellen dat er heel wat nieuwe initiatieven ontplooid werden. Zo werd bijvoorbeeld een volwaardig tijdschrift Germania in het leven geroepen en werd, net als tijdens de Tweede Wereldoorlog, opnieuw met jaarvergaderingen gestart. Anderzijds zorgde die enorme toevloed ervoor dat het bestuur stilaan de greep op de ‘basis’ verloor. Germania was voordien een hechte en ongedwongen vriendenkring geweest, maar nu daalde het enthousiasme en de participatiegraad bij de gewone leden gevoelig. Sommige presides spraken in dat verband zelfs van een heuse malaise. Dat klinkt wat overdreven, maar toch taande het prestige van de ‘modelkring’ Germania voor het eerst een beetje. Voor het studentenleven betekende de enorme toeloop van jongeren uit de lagere sociale standen overigens het begin van een grondige mentaliteitswijziging. Langzaam, en aanvankelijk slechts bij enkelen, groeide het besef dat de tijd van de zogenoemde ‘prins-student’ voorbij was. Dat burgerlijke studententype werd volledig door een welgestelde vader onderhouden. Afstuderen kwam slechts op de tweede plaats en hij beschouwde zijn studentenjaren vooral als een volstrekt onbezorgde tijd. Nu kwam er een nieuw type student zonder geld om te rollen en zonder zich de luxe te kunnen permitteren een jaar te bissen. Een eerste democratisering had zich na de Eerste Wereldoorlog aangekondigd met de komst van het zogenoemde ‘forenzers-type’, waardoor de stad tegen het weekeinde telkens leegliep, en die van de eerste meisjesstudenten. Die democratiseringstendens werd nog sterker na de Tweede Wereldoorlog, toen ook de middenklasse toegang kreeg tot de universiteit, onder meer dankzij het beurzenstelsel; in 1959 steeg het aandeel van de bursalen al tot 31,4%. Men rekende evenwel niet alleen op de wetgever. Ook aan de universiteit van Leuven werden tal van sociale initiatieven genomen die rechtstreeks bijdroegen tot de verlaging van de studiekosten, zowel door enkele geëngageerde studenten als door de academische overheid. Ze waren van oordeel dat iedere jongere die daartoe de bekwaamheid bezat, de kans moest krijgen om hoger onderwijs te volgen en dat los van de financiële draagkracht van zijn ouders. Dankzij hun inspanningen werd in Leuven op minder dan tien jaar tijd een volwaardige sociale sector uitgebouwd. De caritatieve hulpverlening van vroeger, zoals bijvoorbeeld Sociale Hulp, die met geldinzamelingen en een jaarlijkse bedeltocht een aantal Leuvense gezinnen steunde, werd nu vervangen door meer structurele initiatieven. Zo begonnen enkele sociaalvoelende studenten, onder wie Toon Swartenbroux, Georges Pollers, Leo Wieërs en Paul Jonckbloed, met de uitbouw van een cursusdienst. Doel was de prijs van de syllabi te reduceren en de kwaliteit ervan, zowel naar vorm als naar inhoud, te verbeteren. Het werk werd overigens verricht door studenten met financiële moeilijkheden, die daarvoor een vergoeding kregen. Aanvankelijk werden enkel grote faculteiten als rechten en geneeskunde aangezocht, nadien profiteerde ook Germaanse filologie mee van het aanbod. Twee seminaristen, Piet Thomas en Norbert de Paepe, stelden aan

Page 45: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

45

de hand van hun notities een ‘studentencursus’ op van het college Nederlandse letterkunde van professor Rombauts, die nadien trouwens door hem nagelezen en zeer goed bevonden werd. Met het geld dat die cursusdienst opbracht, werd twee jaar nadien de huisvestingsdienst opgestart. Door zelf huizen op te kopen, te bemeubelen en te verhuren slaagde men erin de prijs van de studentenkamers aanzienlijk te verlagen. Naast dat materiële voordeel speelde bij dergelijke gemeenschapshuizen ook het argument mee dat samenwonen in een kleine gemeenschap mogelijkheden bood tot de persoonlijke ontwikkeling en de wederzijdse verrijking van de bewoners. Nog later kwam naast die twee initiatieven een studiedienst tot stand, die zich bezighield met het uitdiepen van een aantal specifieke studentenaangelegenheden. Met diverse brochures en publicaties trachtte de studiedienst de idee van het ‘studentensyndicalisme’ bij een breder publiek te propageren. Aanvankelijk waren die diensten gevestigd in de Bogaardenstraat 21, maar later verhuisden ze onder de naam Sociale Diensten naar de centraler gelegen Eikstraat. Wegens de sterke uitbreiding van de werkzaamheden werd het in 1956 noodzakelijk geacht de vereniging een juridisch statuut te geven. Dat werd de Universitaire Werkgemeenschap vzw. De UW fungeerde tien jaar lang als het officieuze overkoepelende orgaan voor de Leuvense ‘syndicalisten’. De cursusdienst was ondertussen uitgegroeid tot een echte onderneming en in 1960 werd dan ook besloten ACCO (Academische Coöperatief) op te richten. Inmiddels had ook de academische overheid niet stil gezeten. In oktober 1949 ging het Universitair Sociaal Centrum (USC) van start onder leiding van een comité van professoren en studenten, Walen en Vlamingen. De kern ervan werd gevormd door de Hulpdienst, die beurzen en leningen toekende aan minder gefortuneerde studenten. Daarnaast was een huisvestingsdienst actief, die adressen van alle vrije kamers ter beschikking stelde. Ook werden modelhuurcontracten opgesteld en zag men er op toe dat het geboden comfort evenredig was met de gevraagde huurprijs. De medico-sociale dienst voorzag in gratis consultaties voor studenten. De jobdienst ten slotte trachtte studenten met financiële moeilijkheden aan werk te helpen via klusjes als tuinieren, typen en babysitten. Verder werd een eigen studentenrestaurant, Alma, opgericht. Het plan daartoe werd opgevat door een pas afgestudeerde ingenieur, die de volledige medewerking kreeg van het rectoraat, dat een huis in de Bondgenotenlaan ter beschikking stelde. Op 16 februari 1956 wijdde rector Van Waeyenbergh officieel de eerste Alma in. Al die sociale initiatieven van die tijd kaderen in de eigen ideologische ontwikkeling van de studentenbeweging. Het ‘studentensyndicalisme’ eiste democratisering van het hoger onderwijs. Daarom wilden ze alle financiële drempels uit de weg ruimen en voorts moest de universiteit terugkeren naar haar oorspronkelijke en meest vruchtbare vorm, de universitaire gemeenschap of ‘civitas academica’, waar professoren, studenten en academische overheid in een geest van solidariteit moesten samenwerken. Die universitaire gemeenschap mocht op haar beurt niet los gezien worden van de rest van de maatschappij. Die samenleving bestond uit een aantal welonderscheiden groepen waarvan die van de studenten er een was. De specifieke functie van die studenten bestond erin zich voor te bereiden tot een creatieve taak in de samenleving. Dat de studenten

Page 46: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

46

een eigen groep vormden in de samenleving bracht met zich mee dat zij specifieke belangen hadden die verdedigd moesten worden door een studenten-vakvereniging of ‘studentensyndicaat’, het LSC (Leuvensch Studentencorps). De sociale organisaties zouden die taak op zich nemen. Het eindelijke doel is zowel interne als de externe democratisering: de participatie aan de universitaire structuren en de doorstroming van alle bevolkingslagen naar de universiteit. Dergelijke ideeën werden vanaf december 1953 gepropageerd in Solidariteit, toen het eerste nummer van “de verdediger van de beroepsbelangen van de studenten” van de pers rolde. Solidariteit, een initiatief van mensen uit zowel de Sociale Diensten als Universitas, verscheen van 1955 tot 1958 als “weekblad van de universitaire gemeenschap”. Het blad droeg in belangrijke mate bij tot de ontwikkeling van het ‘syndicalistische’ denken binnen de studentenbeweging. Ook de groep rond Universitas ging de nieuwe democratische ideeën verspreiden, maar legde hierbij de nadruk op een specifiek christelijke benadering van maatschappelijke problemen. Nu mag het zeker niet zo voorgesteld worden als zou deze nieuwe gedachtenstroming al bij brede studentenlagen ingang gevonden hebben. Het tegendeel is eerder waar. Zeker tot begin jaren zestig kunnen grosso modo twee tegengestelde visies onderscheiden worden. Vooreerst waren er enkele kleine kernen rond Solidariteit, Universitas, het USC (Universitair Sociaal Centrum) en andere sociale organisaties die duidelijk gewonnen waren voor het studentenvakverbond. Ook de VVS (Vereniging van Vlaamse studenten), de overkoepeling van alle Vlaamse studenten, vormde zich in 1962 om tot een studentenvakbond. Vooral echter in kringen rond het Faculteitenkonvent, het Verbond en het Seniorenkonvent riep de nieuwe sociale stroming nog heel wat vragen en reserves op. Het Verbond bleef het studentikoze element in het studentenleven benadrukken en beschouwde de clubs nog steeds als de meest aangewezen organisatieformule. Het bleef ook de klemtoon leggen op zijn Vlaams karakter en als er in Ons Leven al artikels over sociale onderwerpen verschenen, stonden die hoofdzakelijk in het licht van de Vlaamse ideologie. Ook het verschijnen van Solidariteit als een volwaardig tijdschrift in 1955 wekte ergernis bij de mensen van het KVHV. Er ontstonden conflicten tussen beide strekkingen, vooral omdat het Verbond Solidariteit als een bedreiging beschouwde voor zijn eigen blad. Naar de jaren zestig toe raakten echter ook de meer traditionele studentenverenigingen in de ban van het ‘syndicalistische’ gedachtegoed. Vooral de koerswijziging binnen het Verbond was opmerkelijk, al bleef er hevig verzet bestaan, vooral in clubkringen. In Ons Leven verschenen vanaf 1961-1962 steeds meer artikelen over sociale onderwerpen. Wel bleef men de link leggen tussen de democratisering van het hoger onderwijs en de Vlaamse kwestie.

Handel en wandel binnen Germania

Presidium

De ‘top’ van Germania onderging in deze periode enkele belangrijke wijzigingen. Professor H.J. Van de Wijer ging in 1954 op emeritaat, maar bleef nog ettelijke

Page 47: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

47

jaren de syllabus ‘Inleiding tot de vergelijkende spraakkunst der Germaanse talen’ in de tweede kandidatuur doceren. Voor de faculteitskring was zijn rol echter zo goed als uitgespeeld, hoewel hij nog tot in de jaren zestig erevoorzitter bleef. Hij was de éminence grise van Germania, over wie met eerbied gesproken werd. Vanaf mei 1955 kreeg Van de Wijer het gezelschap van professor Draye, die op het Zoetwaterfeest ook erevoorzitter werd. Draye was de vaderfiguur. Een hartelijk en innemend man, die erg begaan bleef met de kringwerking. Hoewel hij toch al wat ouder werd, stond hij vrij dicht bij de studenten. De meest gemoedelijke contacten hadden de germanisten met Joos Florquin. Deze oud-preses van Germania (1940-1941) werd in 1952 benoemd tot docent aan de afdeling Moderne Talen aan het Instituut voor Toegepaste Economische Wetenschappen. Later zou hij een van de bezielers van het Instituut voor Levende Talen worden. Bekendheid verwierf hij vooral met tv-programma’s als ‘Ten huize van ...’ en ‘Hier spreekt men Nederlands’. Vanaf het academiejaar 1954-1955 leidde hij de sectie ‘het gesproken woord’ aan het Hoger Instituut voor Literatuurwetenschap. Florquin volgde het reilen en zeilen binnen de faculteitskring op de voet en werd in de tweede helft van de jaren vijftig dan ook officieel aangesteld als moderator, in navolging van Draye. Hij was voor het bestuur de contactpersoon bij uitstek en werd meestal aangezocht om eventuele problemen met de professoren bij te leggen. Het bestuur werd nog steeds en petit comité verkozen. Net zoals een kwarteeuw voordien stak het oude presidium samen met erevoorzitter Draye de koppen bij elkaar om na te gaan wie geschikt was voor welke functie. Typisch in dat verband was de werkwijze waarbij op de gedrukte presidium- en adressenlijst van het lopende academiejaar systematisch de namen van de aftredende bestuursleden doorgestreept werden en na onderling overleg vervangen werden door de namen van de pasverkozenen, die naast de hun toegemeten functie genoteerd werden. Niemand stelde deze ondemocratische aanstelling van het presidium in vraag. Dat Draye bij de keuze van de nieuwe preses niet onverzettelijk optrad, bewijst wel volgende anekdote. Wegens zijn verdienstelijk werk bij het opstarten van het Germaniatijdschrift werd Seppe Wilmots door Draye aangezocht om het volgende academiejaar (1954-55) de presesfunctie waar te nemen. Het presidium volgde de erevoorzitter daarin. Toen hij echter van plan was Wilmots ook voor het daaropvolgende academiejaar (1955-56) als preses voor te dragen (hij zou dan zijn ervaring kunnen aanwenden bij de voorbereidingen van het zilveren jubileum van Germania, meende Draye), rees er verzet vanuit de tweede kandidatuur die liever Raf Peeters het roer van Wilmots zagen overnemen. Na wat heen en weer gepraat legde de erevoorzitter zich hierbij neer. Er werd dus wel degelijk rekening gehouden met de vox populi. De statuten die onder preses Jef Pepermans (1963-1964) opgesteld werden, maakten komaf met de hierboven beschreven verkiezingsprocedure, hoewel de wijzigingen niet zo ingrijpend waren als ze op het eerste gezicht lijken1. Artikel twaalf van deze statuten stipuleerde het volgende:

1 Het betreft hier de ‘eerste’ statuten van Germania die in het archief teruggevonden werden. Ze

worden, enkele kleine aanpassingen niet te na gesproken, tot op heden gebruikt. Er wordt voor het eerst ook melding gemaakt van het doel van de faculteitskring. ‘Germania heeft tot doel a)

Page 48: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

48

"De praeses en de vice-praeses worden verkozen door de stemgerechtigde bestuursleden. Voor de eerste ronde is een meerderheid van twee derde der stemmen vereist. Nadien volstaat een meerderheid van de helft plus één. De nieuwe praeses treedt in functie onmiddellijk na zijn aanstelling op Zoetwaterdag, die dient gehouden in de maand mei. De verkiezing dient ieder jaar gehouden, minstens één maand voor Zoetwaterdag." (Statuten Germania)

Met de stemgerechtigde bestuursleden doelde men op de jaarvertegenwoordigers, minimaal drie en maximaal zes per jaar. Zij werden bij het begin van het academiejaar door hun jaargenoten aangesteld en zij verkozen op hun beurt in april tijdens een of twee stemrondes de nieuwe preses. Ook professor Draye kreeg een stem toebedeeld. Uit de nieuwe verkiezingsprocedure blijkt dat de invloed van de erevoorzitter sterk teruggeschroefd werd. Toch liet hij zich soms nog gelden, maar dan eerder in de zin dat hij sommige germanisten afraadde zich voor het presesschap (of eventueel voor een andere functie) kandidaat te stellen. Tijdens het academiejaar 1964-1965 rees het volgende probleem: Luc Leysen, die oorspronkelijk voorbestemd was om preses te worden, moest afzien van zijn functie omdat hij niet geslaagd was in de tweede zittijd. Men stond er toen op dat de preses uit de eerste licentie kwam. Ook vice-preses Hugo Brouckaert was niet echt geïnteresseerd; hij verkoos zich bezig te houden met LeuStuKa (Leuvens Studentenkabaret dat in 1963 voor het eerst optrad), dat hij twee jaar zou leiden. Uiteindelijk werd Ludo Helsen, aanvankelijk de feestleider, tot preses gepromoveerd. Om dergelijke ongemakken in de toekomst te vermijden, besloot het bestuur de volgende verkiezingen nadien in oktober van het volgende academiejaar te organiseren. Op die manier werd Jos Artoos met acht stemmen tegen vijf tot preses (1964-1965) verkozen. De andere leden van het presidium werden door de preses gecoöpteerd. Het waren hoofdzakelijk de jaarverantwoordelijken van het jaar voordien. Er was het schachtenkoppel, dat instond voor de doop en het onthaal van de eerstejaars, een aalmoezenier of proost die voorging in de Germaniamissen, een beheerder (de vroegere ‘schatbewaarder’) die hoofdzakelijk door de verkoop van lidmaatschapskaarten en de opbrengst van de thé-dansants geld in het laatje kreeg. Verder waren er nog een koorleider, een sportleider en de hoofdredacteur van Germania. Toch kwam het leeuwendeel van het werk nog steeds op de schouders van de preses terecht. Delegeren kon wel, maar gebeurde in de praktijk vrij weinig, ofwel omdat de laksheid van sommige bestuursleden zulks niet toeliet, ofwel wegens de sterke persoonlijkheid van de preses, die dat niet nuttig achtte. In het algemeen geldt dat voor de hier behandelde periode de verhoudingen tussen studenten en professoren binnen Germaanse filologie vrij goed waren. De meeste professoren woonden regelmatig de algemene vergaderingen bij. Tijdens belangrijke afspraken zoals het kerstfeest en het Zoetwaterfeest waren ze praktisch allemaal present. Hun aanwezigheid werd door de studenten helemaal niet als storend ervaren. Men vond het integendeel een grote eer dat de

een nauwer contact te leggen tussen de studenten in de Germaanse filologie te Leuven, b) het inrichten van culturele en ontspanningsavonden die dit contact kunnen bevorderen en c) samen te werken met gelijkaardige verenigingen in binnen- en buitenland’. Germania profileerde zich dus als een op hoogstaande ontspanning gerichte faculteitskring, die daarnaast aan zijn leden een Vlaams bewustzijn wilde bijbrengen.

Page 49: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

49

professoren hun actieve medewerking verleenden. Ook tegen de bestuursorganisatorische inmenging van professor Draye en in mindere mate Florquin verzette niemand zich. Die kwamen regelmatig aanzetten tijdens de informele en onregelmatige bestuursvergaderingen, waar tussen pot en pint de geplande activiteiten uitgewerkt werden. Ook hield Draye tot begin jaren zestig de traditie in ere het presidium enkele weken voor het begin van het nieuwe academiejaar bij hem thuis uit te nodigen voor een koffietafel. Daar werden dan de grote lijnen voor de komende kringwerking vastgelegd. Van een contestatiebeweging zoals die zich in het midden van de jaren zestig voordeed, was dus nog helemaal geen sprake. Nochtans zouden andere faculteitskringen zoals Historia en Politika zich tegen het eind van de jaren vijftig langzaam van hun erevoorzitters ontdoen. Hun medewerking aan het kringgebeuren werd door de kringen hoe langer hoe meer als betuttelend en bevoogdend ervaren. Binnenskamers werd door studenten de eerste negatieve kritiek geuit op de ‘bemoeienissen’ van de erevoorzitters, die hen in hun vrijheid beknotten. Sommigen beweerden zelfs ‘de indruk te hebben in een feodaal tijdperk te leven’. Beide kringen bevrijdden zich rond 1960 van dat professoraal paternalisme. Voor Historia speelde hier ook de onderlinge rivaliteit tussen erevoorzitters Van Houtte en De Smet mee, die vaak als hinderend werd ervaren. Niets van dat alles valt te merken in Germania, dat dus veeleer als een traditionele en behoudende faculteitskring mag worden omschreven. De studenten lieten zich wel gelden, maar deden dat steeds in overleg met de erevoorzitters. Voor Germania zette de ontvoogdingsgedachte zich pas in het midden van de jaren zestig door en dan nog ging die niet gepaard met een hardnekkigheid zoals die zich wel voordeed in andere faculteitskringen.

Activiteiten

Ook tekenend voor dat romantisch traditionalisme was dat alle vertrouwde activiteiten tot diep in de jaren zestig gewoon doorliepen. Men stond er binnen Germania op de tradities van de voorgangers over te nemen en voort te zetten. Zo waren er vooreerst de maandelijkse algemene vergaderingen “in ’t vroede en in ’t sotte”. De bijdragen van de sprekers, waarvoor erevoorzitter Draye en moderator Florquin meestal hun persoonlijke vrienden- en kennissenkring aanspraken, situeerden zich nog altijd in een brede literair-culturele sfeer. Het tweede deel van een dergelijke vergadering daarentegen groeide geleidelijk aan uit tot een cantusachtige zangstonde, waarop de professoren meestal verstek lieten gaan. Ook cantussen zonder meer stonden twee- à driemaal per academiejaar op het programma. Vanaf 1964 vervaagde deze tweedeling langzaam, zodat de algemene vergaderingen, nu meestal voordrachten of lezingen genoemd, en de cantussen apart plaatsvonden. Daarnaast waren er klassiekers als het kerstfeest en het Zoetwaterfeest, dat vanaf 1954 een verlengstuk kreeg in de vorm van een thé-dansant, en verder nog de gebruikelijke sportwedstrijden (voetbal en soms basketbal) en de onthaal- en doopactiviteiten. Er werd ook veel energie gestopt in de kandidaatsjaren: het schachtenconvent werd meestal meegenomen op een wandeling naar het Zoet Water en het sinterklaasfeest werd vaak uitsluitend voor de kandidaturen georganiseerd; beide moesten contactbevorderend werken.

Page 50: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

50

Tijdens de doop moesten de schachten enkele ludieke, maar ongevaarlijke proeven doorstaan. De schachtendoop van 15 oktober 1959, geleid door Toon Brees en Ludo Eggers, werd door professor Cardijn gefilmd en nadien opgenomen in de grote film die aan de Leuvense Alma Mater werd gewijd (eerste vertoning 24 maart 1960). Naast die traditionele activiteiten werd, net zoals tijdens de bezetting, vanaf het academiejaar 1956-57 opnieuw gestart met meer informele jaarvergaderingen: omdat de groepsverbondenheid tijdens de algemene vergaderingen wegens de grote opkomst verloren dreigde te gaan, wisselden de germanisten in kleinere kring van gedachten. Ook op regionale basis (West-Vlamingen, Limburgers) werden af en toe zogenoemde ‘kranskes’ of ‘pannenkoekenavonden’ georganiseerd. Vanaf het begin van de jaren zestig vormde zich een Franstalige afdeling binnen Germania. Die ‘Franstaligen’ (Vlamingen die een Franse opvoeding genoten hadden, Walen, Brusselaars en Oostkantonners), die toen ongeveer een tiende van de totale germanistenpopulatie uitmaakten, stonden enigszins onafhankelijk van Germania, hoewel een kleine kern geregeld naar de activiteiten kwam. Tijdens het academiejaar 1965-1966 kreeg de afdeling een aparte naam, Wodan, naar de Germaanse mythologische oppergod, en begon ze met afzonderlijke, zowel ontspannende als culturele activiteiten. Van toen af liepen de contacten met Germania zienderogen terug, wellicht mede onder invloed van de troebelen rond de ‘kwestie Leuven’. Naar het midden van de jaren zestig toe steeg het aantal germanisten nog spectaculairder dan voordien, waardoor men nog relatief weinig contact had met studenten uit een hoger of lager jaar. De nadruk kwam, zeker voor de gewone leden, steeds meer op de eigen jaarwerking te liggen. Uitstappen, cantussen, sinterklaasfeest en studiereizen werden dan ook meestal per jaar of per cyclus georganiseerd. In het academiejaar 1954-1955 vond de eerste officiële Germania-t.d. plaats. Het fenomeen van de thé-dansants stak in Leuven vanaf het einde van de jaren veertig de kop op, maar dan vooral in het club- en gildemilieu. Aanvankelijk werden ze door de academische overheid niet, later oogluikend toegestaan. Toen in het midden van de jaren vijftig een ware thé-dansant-plaag woedde, werd de organisatie van dansavonden op 9 februari 1956 officieel verboden. Na onderhandelingen tussen de academische overheid en de studenten werd het verbod echter opgeheven. Het dansen werd wel gereglementeerd. Er mocht slechts één dansavond per week georganiseerd worden en het sluitingsuur werd vastgelegd op middernacht. Enkel faculteitskringen, gilden en Sociale Hulp konden initiatiefnemers zijn en moesten dan nog vooraf een aanvraag indienen. Enkele germanisten hadden al in 1953-54 een t.d. georganiseerd, maar durfden dat niet onder de naam van Germania te doen, waarschijnlijk omdat ze vreesden bij de strenge vice-rector Mgr. Litt op het matje geroepen te worden. Het volgende academiejaar onder preses Seppe Wilmots nam de belangstelling en dus ook de vraag naar thé-dansants toe. De preses legde het probleem voor aan erevoorzitter Draye, die antwoordde: “De tijden zijn nu eenmaal veranderd; de rector kan zijn kop niet in het zand blijven steken”. Hij gaf Wilmots officieel de toestemming, maar voegde er wel aan toe dat het een deftige bedoening moest blijven, zodat er later geen klachten konden komen.

Page 51: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

51

Van toen af organiseerde Germania twee à drie dansavonden per jaar. Ze begonnen rond acht uur en eindigden meestal voor middernacht. Zo’n avond werd geopend door de preses, die geacht werd in vol ornaat, dat wil zeggen met zijn lint over zijn schouder, aanwezig te zijn. Het concept verschilde uiteraard nogal wat van dat van de huidige fuiven. Er heerste in feite een balsfeer, maar dan zonder orkest. De studenten brachten zelf pick-up en versterker mee, die aan de andere kant van de zaal (meestal de Corso) nauwelijks hoorbaar was. De plaatjes kwamen ook van de studenten zelf of werden geleend van de exploitant. Men speelde de romantische dansmuziek van die tijd: tango, wals, ballroom, Duitse schlagers, Glenn Miller, Platters, maar toch ook foxtrot, bamba, jive en nog later rock ‘n’ roll. Het ging er dus heel beschaafd en keurig toe, een “brave-kinderenpensionaat”, zoals iemand het omschreef. Na afloop van een thé-dansant was het, net zoals bij algemene vergaderingen, nog altijd de gewoonte dat de meisjesstudenten, de ‘porren’, door hun mannelijke collega’s naar de verschillende peda’s begeleid werden. De germanisten liepen dan gearmd over de hele breedte van de weg onder het zingen van Vlaamse en Duitse studentenliederen en marsen. Wanneer ze bij een peda aankwamen, vormden ze een grote kring. De porren belden zelf aan of lieten de preses dat voor hen doen. Wanneer de non verscheen, zongen allen in koor ‘Dag zuster’ en daarna ‘Goodnight ladies’ en, als de deur toeging ‘Merrily, we roll along, roll along ’. Daarbij waakten ze erover steeds een andere route te nemen, zodat niet altijd dezelfden eerst naar binnen moesten. In een wat andere sfeer situeerden zich enkele activiteiten die min of meer tot het religieuze domein behoorden. Vanaf 1955 werd gestart met wekelijkse kringmissen, die meestal werden opgedragen door de aalmoezenier van Germania. Na de eucharistieviering, die om halfacht of acht uur ’s morgens begon, volgde dan een eenvoudige broodmaaltijd in de Bellarmino op het Damiaanplein. Naast de jaarmissen werden in de verschillende jaren geregeld en spontaan kleine ‘gespreksgroepjes’ of ‘kranskes’ gevormd, die samenkwamen om een aantal religieuze thema’s verder uit te diepen. Ook richtten de meeste aalmoezeniers een jaarlijkse recollectie of bezinning in bij de Witte Paters in Heverlee. Ten slotte namen heel wat germanisten vanaf 1954 deel aan de jaarlijkse bedevaart naar Scherpenheuvel, ingericht door het HVKA. Die folkloristisch-religieuze tocht, waarbij het ’m vooral om de uitdaging te doen was, vond na de paasvakantie plaats. Achterliggende bedoeling was de hoop op goede examens. Men vertrok om twee uur ‘s nachts en trachtte de afstand van vijfentwintig kilometer tegen de ochtend te overbruggen. Voor de ‘overlevenden’ was er bij aankomst te Scherpenheuvel een eucharistieviering gepland. Na het ontbijt in een plaatselijk café ging de reis, per trein, terug richting Leuven. Een eigen toneelkring heeft Germania in die periode nooit gehad. Wel waren vanaf 1954 heel wat germanisten actief in de ‘keldergroep’, zo genoemd naar de toneelkelder van het MSI, waar de groep repeteerde en optrad. De toneelkring was een onderdeel van het Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap, een initiatief van professor Sobry van 1953. Het Instituut wilde aan de hand van seminaries en werkcolleges een meer praktijkgerichte aanvulling zijn op de literair-historische colleges over moderne letterkunde. Het was onderverdeeld in twee secties. De sectie ‘het geschreven woord’ hield zich voornamelijk bezig met de literatuurstudie zelf, waarbij de nadruk lag op literaire theorie en literaire

Page 52: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

52

kritiek. De andere sectie wijdde zich onder de noemer ‘het gesproken woord’ aan de debat- en toneelkunst en omvatte een theoretisch en een praktisch gedeelte. De eerste werkgroep bestudeerde de techniek van de redekunst en de welsprekendheid. Binnen de tweede werkgroep ten slotte bestond de mogelijkheid een praktische opleiding in de voordracht- en toneelkunst te volgen. Hoewel de toneelkring in principe voor alle studenten openstond, traden, misschien onder invloed van Florquin, toch grotendeels germanisten toe. De groep bracht meestal één toneelstuk per jaar op de planken. Het instuderen hiervan beperkte zich echter niet tot het aanleren van de afzonderlijke rollen. Niet de opvoeringen zelf immers, maar het hele wordingsproces stond centraal. Eerst besteedde men aandacht aan de structuur en de aard van het toneelstuk, de psychologie van de karakters, de diverse handelingsaspecten en dergelijke meer. Pas wanneer dat voorbereidende werk achter de rug was, begonnen de eigenlijke repetities in de toneelzaal. Het eerste stuk was De ster van Bethlehem, een kerstspel van Martinus Nijhoff in een Vlaamse première (12 januari 1955). Verder waren er opvoeringen van Zwervers rondom de kribbe van Henri Ghéon (1955), Het feest der zuiverheid van germanist-in-spe Leo Geerts (1956), Het verhaal dat geen einde kent van Carlos Verwaest (1957), De handen van Jacob van Albe (1959), En in die dagen nu van Carlos Verwaest (1960) en Longinus van Marc Huys (1964). Al deze kerstspelen werden traditiegetrouw ieder jaar opgevoerd ter gelegenheid van het Germaniakerstfeest. Daarnaast bracht het keldertheater (in Nederlandse vertaling) ook eigen interpretaties van bekende of minder bekende stukken als Philoctetes van Sophocles (1955), Variaties op een misverstand van Shakespeare in een bewerking van Kees Stip (1955), De weegschaal der barmhartigheid van Tirso de Molina (1956), Doña Diana van Augustin Moreto y Cavana (1959), De gelaarsde kat van Ludwig Tieck (1961), J.B. van Archibald Mac Leish (1962), De verkeerde wereld van Francesco de Rojas Zorrilla (1963) en De draak van Jewgenij Schwarz (1966). De opvoeringen zelf (drie à vier per toneelstuk) bleven beperkt tot Leuven. Wel nam de keldergroep geregeld deel aan buitenlandse theaterfestivals, onder meer in het Duitse Erlangen, waar ervaringen met andere studententoneelgezelschappen uitgewisseld werden. Hoewel de acteurs veel tijd staken in voorbereidingen en repetities, was er hoegenaamd geen concreet ‘vak’ aan verbonden. In het midden van de jaren zestig werd de band tussen de toneelkring en Germania alsmaar losser. Na 1966 werden er geen kerststukken meer gespeeld. Florquin verdween ook uit de kringwerking en werd als moderator opgevolgd door Leopold Engels, die vanaf 1957 het Germaniakoor nieuw leven inblies. Hier dienen zeker ook ‘die Flämischen Weihnachtsgesellen’ vermeld te worden. Die toneelgroep, waarbij ook veel germanisten betrokken waren, werd midden jaren vijftig opgericht door de flamboyante onderpastoor Jos Vloeberghs, zelf een oud-germanist. Tijdens het eerste semester van het academiejaar liet hij een vijftiental liefhebbers de Duitse vertaling (Das Spiel der heiligen drei Könige) van Timmermans’ Waar de ster bleef stille staan instuderen bij hem thuis in Montigny-le-Tilleul. Daarna volgde een kersttournee door Duitsland. Met een bus, waarin achteraan de toneelrekwisieten werden opgestapeld, volgde een tocht langs verschillende Duitse steden. Overnachten deed men bij gastgezinnen. De

Page 53: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

53

trip eindigde meestal met enkele voorstellingen in Berlijn. Verder bestond er de ‘Germanische Blaaskapelle’, een blazerskwartet (of kwintet, of sextet) dat onder leiding van Hugo Paemen regelmatig optrad tijdens algemene vergaderingen, Zoetwaterfeesten en thé-dansants. Wegens de vrij beperkte technische kwaliteiten van de onderscheiden leden speelden ze de enkele nummers die ze kenden dan maar extra luid. Ook in de jaren vijftig organiseerde Germania geregeld huldevieringen. Zo was er op 17 maart 1955 een Scharpé-herdenking, waar professor Vanderheyden optrad als spreker. Tussen 1955 en 1965 werkte Germania bovendien een tiental keer samen met KVHV-Kultuur, de belangrijkste onderafdeling van Het Verbond. Hun gemeenschappelijke culturele interesse resulteerde in een aantal huldebetuigingen en herdenkingen rond figuren als Ernest Claes (1955), Godfried Bomans (1956), Felix Timmermans (1957), Guido Gezelle (1958), Cyriel Verschaeve (1959), Stijn Streuvels (1961), Filip de Pillecijn (1961), Louis Couperus (1964) en ten slotte William Shakespeare (1964). Dergelijke coproducties vonden meestal plaats in de grote aula. Er was altijd een vermaard gastspreker voorzien. Tegen het midden van de jaren zestig boette het Verbond door interne verdeeldheid veel aan belang in. In 1967 kwam het zelfs tot een radicale breuk tussen een linkse en een rechtse vleugel. Hierna verwaterde het KVHV tot een conservatieve, louter Vlaamsgezinde vereniging. Gemeenschappelijke initiatieven met een nu progressieve faculteitskring als Germania waren dan ook uitgesloten. Daarnaast stonden regelmatig kleinkunst- en literaire avonden op het programma, waar ofwel germanisten zelf hun literaire werken aan een groter publiek presenteerden, ofwel bekende Vlaamse schrijvers, dichters of kleinkunstenaars naar Leuven haalden. Ook bezoeken aan tentoonstellingen en toneelvoorstellingen stonden nu en dan op het programma. Tijdens het academiejaar 1955-1956 vierde Germania met grote luister zijn zilveren jubileum. De festiviteiten werden gespreid over vijf volle dagen (5-9 februari) met als hoogtepunten de twee opvoeringen van een door Karel Van Den Broeck in brede Vondeliaanse alexandrijnen geschreven revue ‘Studenten sterven staande’, een literaire avond met lezingen van Anton Van Duinkerken, Anton Van Wilderode, Maurice Gilliams, Ivo Michiels en Hubert Van Herreweghen en een afsluitende Breughelkermis in Betekom. De viering van het zesde lustrum (12-16 maart 1961) viel gedeeltelijk in het water doordat de revue niet tijdig was klaargekomen en een geplande literaire avond niet kon doorgaan omdat de meeste invités uiteindelijk belet bleken. Ondanks die moeilijkheden zou het toch nog een leuke week worden, waarop de germanisten zelf het mooie weer maakten. Interessant waren vooral de vertoning van de televisiefilms ‘Beatrijs’, ‘Elcerlyc’ en ‘Ten huize van prof Boon’, een literair cabaret (met in de hoofdrol vooral germanisten) en opnieuw het Breughelfeest in Betekom op donderdag. Germania’s zevende lustrum (14-18 februari 1966) bracht een literaire avond met onder anderen Jos de Haes en Bernard Kemp en een feestmaal in het Arenbergkasteel met als feestredenaars stichter René Lissens en erevoorzitter Henri Draye, maar het was weer de opvoering van een revue die het meeste succes oogstte. Het stuk ‘Roelandt de Verschuiver’ (naar professor Roelandts en

Page 54: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

54

zijn colleges over klankverschuivingen) was volgens de programmabrochure een “adembenemend treurspel met proloog, epiloog en zelfs drie bedrijven. Met twintig figuranten, vijf reien, 2000 verzen en drie klanken”. Germania 1956-66:107-108) De germanisten moeten dat initiatief van Joos Florquin bijzonder gewaardeerd hebben, want het volgend jaar besloten ze zelf een revue in mekaar te steken. Er zou een stevige traditie uit groeien. Een meerderheid der germanisten was nog steeds aanwezig op de eerder vermelde activiteiten. Het viel op dat ‘speciale’ gebeurtenissen als het kerstfeest, Zoetwaterdagen, thé-dansants, huldevieringen en lustra drukker bijgewoond werden dan bijvoorbeeld de traditionele algemene vergaderingen. Voor de kandidatuurstudenten betekende Germania wegens de relatief zware studiedruk bijna de enige vorm van ontspanning. De studenten uit de licenties konden al wat meer van het studentikoze leven genieten en woonden, naast andere activiteiten, ook dikwijls die van hun eigen faculteitskring bij. Zo massaal als vroeger (tot eerste helft jaren vijftig) kwam men echter nooit meer opdagen, daarvoor was de groep te omvangrijk en de apathie onder de studenten in het algemeen te groot geworden. Op het einde van de jaren zestig zou die tendens zich nog sterker doorzetten. Tijdschrift

Op 1 mei 1953 kregen de germanisten plots een blaadje met de wat vreemde naam Hlutrs jah Snutrs (Gotisch voor ‘rein en wijs’) aangeboden. Het telde zeventien bladzijden en was volgeschreven door enkele mensen uit de kandidatuursjaren. Het zou de voorloper blijken van het kringblad Germania. Een directe aanleiding voor het verschijnen ervan schijnt er niet te zijn geweest. Het lijkt er veeleer op dat enkele germanisten, in een tijd waarin er nog geen kringblad bestond, op een creatieve manier met literatuur trachtten bezig te zijn. De hoofdbrok van het blaadje bestond uit een verslag van het twintigste Filologencongres in Antwerpen dat in de paasvakantie van 1953 door een tiental germanisten werd bijgewoond. De overige bladzijden van Hlutrs jah Snutrs werden gevuld met reflecties op de eerste en tweede kandidatuur van 1952-1953 en een berichtje over het Zoetwaterfeest. Het volgende academiejaar verscheen dan het eerste nummer van Germania. De uitgevers wisten blijkbaar niets af van de veertien nummers die verschenen waren in de periode 1934-1936, of ze hielden er geen rekening mee, want ze startten opnieuw met een eerste jaargang. Drijvende krachten achter de eerste nummers waren Emiel Dekeyser en de reeds genoemde priester Jos Vloeberghs, die ook een ruim aandeel hadden in de Hlutrs jah snutrs-brochure. Toen Vloeberghs om studieredenen na een half jaar verstek moest laten gaan, werd de verdere eerste jaargang hoofdzakelijk gevuld met bijdragen van Seppe Wilmots. Belangrijk is dat het tijdschrift niet ontstaan is uit het presidium, maar integendeel een privé-initiatief was van enkele tweedekanners. Nochtans heeft het van meet af aan de steun van het bestuur genoten. Het tijdschrift gold trouwens dadelijk als officieel kringblad van de germanisten. De verantwoordelijkheid voor Germania berustte aanvankelijk bij een beheerder en een verantwoordelijke uitgever (bijna altijd de preses), die een team van medewerkers rond zich verzamelden. Later kwam bij dat tweetal ook nog een

Page 55: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

55

hoofdredacteur, die door het presidium aangesteld werd en er als zodanig in werd opgenomen. Van echte controle vanuit het bestuur is echter nooit sprake geweest. De actieve kern volgde wel wat er in het tijdschrift verscheen, maar de betrekkingen bleven altijd uiterst collegiaal. Het blad stond in feite vrij dicht bij de kring. Het nieuwe tijdschrift was, in tegenstelling tot twintig jaar voordien, een kringblad in de ware zin van het woord. Iedereen die enigszins belangstelling had voor literatuur en vlot met de pen overweg kon, mocht zijn kopij bij de redactie inleveren. Toch gebeurde het geregeld dat artikels geweigerd moesten worden omdat ze niet de vereiste kwaliteit bezaten. De stukken stroomden trouwens niet altijd even vlot binnen. Meestal waren het dezelfde mensen die Germania volschreven, ondanks herhaalde oproepen van de hoofdredacteur. Het blaadje stond vol met kringnieuws: aankondigingen en verslagen van activiteiten kregen een ruime plaats toebedeeld. Daarnaast ook literaire en wetenschappelijke bijdragen, evenals heel wat studentikoze stukjes: humoristische en weemoedige gedichten, cursiefjes, moppen, reisverslagen, proza, tekeningen en soms foto’s. De grote studentenbeweging kwam bijna niet aan bod, een steunbetuiging aan Solidariteit uitgezonderd. Toch verschenen in de jaren zestig steeds meer artikels over toenmalige hot items als de geplande spreiding van de kandidaturen en de ‘heroriëntering van de faculteitskringen’. De frequentie verschilde van jaar tot jaar. Gemiddeld bevatte een jaargang zes nummers, maar dat aantal werd vaak niet bereikt, zodat de redactie, om haar abonnees toch niet te zeer te ontstemmen, haar toevlucht nam tot een of meer dubbelnummers. Voor de verkoop van het tijdschrift werkte men bij voorkeur met abonnementen, gedifferentieerd naargelang het gewone leden, steun- of ereleden betrof. De prijs werd tijdens de eerste jaargang vastgesteld op resp. 25, 50 of 100 frank. Hij steeg in de loop der jaren van 40,70 of 100 frank (1955-1956) over 50, 70 of 100 frank (tot 1960) naar 75, 125 of 175 frank (in 1963) tot 80, 150 of 200 frank (1966). Losse nummers werden eveneens vrij vlot aan de man gebracht, maar wegens de onvoorspelbaarheid van de verkoopcijfers die dat met zich meebracht, verkoos de redactie abonnementen. Het tijdschrift was, mede door de opname van hier en daar wat reclame en de opbrengst van één Germania-t.d., grotendeels kostendekkend. Toch moest in magere jaren de kringkas geregeld bijspringen. Na enkele jaargangen had het blad een stevige reputatie opgebouwd. Dat was ook rector Van Waeyenbergh niet ontgaan. Hij schreef in zijn jaarverslag van 1956-1957: “Een bijzondere vermelding verdient nog de uitgave van de vier nummers van het zeer degelijke studententijdschrift Germania” (Jaarboek van de KUL 1956-57, II, p.348). Rond het midden van de jaren zestig evolueerde ‘Germania’ tot een zuiver literair tijdschrift met een overvloed aan proza en poëzie. Zodoende ging het zich steeds meer van zijn oorspronkelijke doel verwijderen, namelijk “primo: spiegel zijn van onze faculteitskring en de germanistiek (...); secundo: publikatiemogelijkheid verschaffen aan degelijk literair werk: vroed, sot en amoureus. In een woord: hoogstudentikoos.” (Germania 1955-56, 1, p.3) In het academiejaar 1961-62 woei de eerste kritische tegenwind. In het begin van 1962 kwam namelijk het zogenoemde anti-nummer uit (acht pagina’s met een rode kaft errond), één dag voor het verschijnen van het tweede nummer van

Page 56: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

56

het echte Germaniablad. De bedoeling ervan wordt al dadelijk op de eerste pagina duidelijk: ‘De periodieke onthouding van de Germaniaredactie noopte het bestuur van de Germaniafaculteitskring tot een spoedvergadering. Een ernstige blaam werd aan de redactie toegestuurd en het bestuur besloot de uitgave in eigen handen te nemen, en een sluiknummer van onder de pers te doen rollen’. Op een vriendschappelijke en goedbedoelde manier verweet het presidium dus de Germaniaredactie lelijk tekort geschoten te zijn in haar belofte dat jaar acht nummers te publiceren. Ook reageerde men met allerlei plagerige geestigheden tegen de ernst van het tijdschrift, waar geen teken van leven meer te bespeuren viel. Daarnaast vonden de putchisten ook dat Germania te traditioneel was in zijn literaire uitingen en geen aandacht schonk aan nieuwe, contestataire culturele stromingen. Toen ze het nummer in handen kregen, dachten vele studenten en professoren dat er ruzie of interne moeilijkheden waren binnen de faculteitskring. Een kleine minderheid uitte zelfs zijn ongenoegen over de goedbedoelde stunt. Die verontwaardiging werd echter niet gedeeld door de redactie van het echte blad. Zij raapte op een sportieve manier de handschoen op en reageerde in het derde nummer met enkel relativerende en, zowel naar vorm als naar inhoud, vernieuwende artikels. Bovendien werd in datzelfde derde nummer onder de titel ‘Dat moet veranderen’ een brief gepubliceerd waarin de auteur (POLARY, pseudoniem voor Hendrik Geeraerts) heftig uitviel tegen de volgens hem opgeklopte kameraadschappelijke sfeer binnen ‘Germania’. Hij wou Germania liever zien groeien “tot een schimp- en scheldschrift met standing, dan dat het de verspreiding zou blijven van een zelfgenoegzaam, collegiaans aandoende geest.” (Germania 1961-62, 3) Die scheldtirade mag gezien worden in het licht van een veranderende tijdsgeest waar steeds heftiger gereageerd werd tegen het romantische beeld van de grote Germaniafamilie. Germaniahuis

Binnen de opkomende sociale beweging van midden jaren vijftig werd door enkele bezielde studenten achtereenvolgens een cursusdienst, een huisvestingsdienst en een studiedienst uit de grond gestampt. Hun werkzaamheden waren aanvankelijk ‘gecentraliseerd’ in een huis in de Bogaardenstraat. Toenmalig Germaniapreses Seppe Wilmots (1954-55) kende heel wat van die bewoners persoonlijk en kwam er dan ook geregeld over de vloer. Hij volgde met belangstelling wat daar allemaal verwezenlijkt werd. Zo had de huisvestingsdienst een systeem ontwikkeld waarbij studenten niet langer een gemeubelde kamer in een privé-huis moesten huren, maar zelf een volledig huis konden huren en dat onderverhuren aan medestudenten. Dergelijke gemeenschapshuizen werden daartoe eerst door de huisvestingsdienst opgekocht, ingericht en bemeubeld en daarna ter beschikking gesteld van studenten die het financieel niet zo breed hadden. Preses Wilmots vond dat een schitterend initiatief en vroeg zich af of er ook niet zo’n gemeenschapshuis voor germanisten kon komen. Hij stapte met het plan naar erevoorzitter Draye, die een huis in de Eikstraat uit familiebezit aanbood. Wilmots onderhandelde met de huisvestingsdienst om het huis te laten inrichten als gemeenschapshuis. Die oordeelde dat het huis in de Eikstraat beter geschikt was voor hun cursusdienst: het lag centraal en had een grote kelder voor de drukmachines. Daarop werd de

Page 57: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

57

germanisten een ruil voorgesteld met een huis in de Brouwersstraat. Zo gebeurde het dat een aantal germanisten op een morgen in oktober 1955 druk in de weer waren met de inrichting van het toekomstige Germaniahuis, Brouwersstraat 8. Het ging om een oud herenhuis, dat ooit nog aan een doktersfamilie had toebehoord, maar nu in een niet meer zo beste staat verkeerde. Rector H. van Waeyenbergh zegende het huis persoonlijk in, in aanwezigheid van welhaast alle germanisten, heel wat professoren en delegaties van het Verbond en de huisvestingsdienst. Enkele weken later al, op 24 november 1955 kreeg het Germaniahuis hoog bezoek. Na zijn huldeviering, die was opgezet door Germania en KVHV-Kultuur, zakte Ernest Claes immers samen met zijn vrouw af naar de Brouwersstraat, waar hij nog lange tijd herinneringen ophaalde aan zijn eigen studententijd. De huurprijzen waren vanzelfsprekend erg democratisch. De bewoners van een dubbel kot betaalden elk 200 frank, terwijl een eenpersoonskamer 300 frank kostte. (De normale huurprijzen in die jaren schommelden rond de 500 à 600 frank voor een tweepersoonskamer en tussen 600 à 700 frank voor een eenpersoonskamer.). In het huis woonden rond de tien mensen, voor het merendeel (ex-)presidiumleden. Er moest ook een proost of priester-student verblijven, voor de academische overheid waren gemeenschapshuizen immers enkel aanvaardbaar wanneer een van de huurders een geestelijke was die over de goede orde zou waken. In het Germaniahuis trachtte de proost dat onder meer te bereiken met een binnenhuisreglement dat hij zelf opgesteld had. Dat de bewoners het met die goede orde niet zo nauw namen, was een publiek geheim. Hier zat echter ook de lamentabele staat van het huis voor veel tussen. De eerste jaren zag het er nog vrij behoorlijk uit, daarna begon het steeds meer te verloederen. Naar de jaren zestig toe had het huis, naar het woord van Herman Leys, dan ook veeleer iets weg van een kraakpand. De slechte staat van het huis temperde het enthousiasme van de germanisten die er woonden echter allerminst. Het Germaniahuis was het zenuwcentrum van waaruit alle kringactiviteiten ‘gecoördineerd’ werden; het kringadres was er trouwens gevestigd. Ook voor spoorstudenten die niet meer thuis raakten of voor studenten uit naburige colleges of peda’s die het sluitingsuur gemist hadden, was het Germaniahuis een veilige thuishaven. Die sliepen dan op oude matrassen in het opkamertje of pikten gewoonweg een bed van een van de vaste bewoners in. Hoewel het huis organisatorisch gezien het hart van de kring vormde, werden er weinig tot geen Germania-activiteiten georganiseerd. Enkel onder preses Guido Geerts werden er kleine gespreksavonden gehouden, miniatuurvergaderingen rond kunst, cultuur en wetenschap, vaak in aanwezigheid van een lokale dichter, schilder of musicus. Die vonden dan plaats in de keuken of occasioneel op een van de grote kamers op de benedenverdieping. Steeds heerste er de gezellige sfeer van jongens onder elkaar. Alle geïnterviewden hielden dan ook fantastische herinneringen over aan de jaren dat ze in het Germaniahuis woonden. Dat enkelen er een tweede zit of zelfs meer aan overhielden, namen ze er met een glimlach bij.

Page 58: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

58

Volgens Herman Leys, oud-preses (1957-58) en ex-bewoner, was het Germaniahuis een trefpunt van uitersten.

"Er hebben ernstige blokkers gehokt en rasechte voorlopers van het provotariaat. Grote onderscheidingen zaten aan tafel naast vloekende gezakten. Je kon er in de wandelgangen een stille figuur ontmoeten die Oud-Gotisch voor zich uit prevelde. De kern van de basketbalploeg van Germania heeft er gewoond. Een geoefend jager die duiven schoot. Dichters natuurlijk, bij de vleet. Er was een kerel die je meestal in bed aantrof en die soms dagenlang de zon niet zag. (…) We leefden er haast in onbegrensde vrijheid. Maar het kameraadschapsgevoel hield de boel recht. Ik geloof dat je er meer leerde, zelfs over de examenstof, dan waar ook in Leuven." (Germania, 1967-68, 1, pp.28-29)

Rond 1960 moesten de germanisten met pijn in het hart ‘hun’ huis verlaten, omdat het letterlijk op instorten stond. Twee jaar later betrok een zevental germanisten, waaronder enkele bestuursleden en de preses, op eigen initiatief een huis in de Populierstraat. Ze huurden het ditmaal niet via de huisvestingsdienst, maar rechtstreeks van een particulier. Het nieuwe kringadres werd er meteen naar overgebracht. Toen er uiteindelijk geen presidiumleden van Germania meer woonden, maar vrienden die elkaar op de een of andere manier hadden leren kennen, besloot het bestuur het kringadres er te laten weghalen.

De opkomende sociale beweging.

Tegen het midden van de jaren vijftig was het Verbond weer uitgegroeid tot de best georganiseerde en grootste Leuvense studentenvereniging. De oorlog behoorde tot het verleden en Vlaamse strijdthema’s spraken de studenten weer aan. Om die reden waren ook de germanisten het KVHV erg genegen. Een aantal germanisten nam ook deel aan de katholieke en Vlaamse acties, manifestaties en betogingen van het Verbond, zoals bijvoorbeeld de Collard-manifestaties, de actie voor het verkrijgen van een Vlaamse dag op de Expo ’58 en acties voor amnestie. Los van die Vlaamse thema’s, eiste in oktober 1956 de Russische inval in Hongarije alle aandacht op. In Leuven kwam een grootscheepse hulpactie op gang waarbij geld, voeding, kleren en medicijnen werden ingezameld. Ook een aanzienlijk aantal germanisten meldde zich aan om bloed te geven. Bovendien trokken de meest geëngageerden naar de abdij van Tongerlo, van waaruit, in samenwerking met Oostpriesterhulp, de diverse acties gecoördineerd werden. Naast dat politieke trok ook het culturele aspect van het Verbond veel germanisten aan. Als toekomstige literatoren en dichters hadden ze vanzelfsprekend ook interesse voor de Leuvense culturele vereniging bij uitstek, KVHV-Kultuur. Een aanzienlijk deel van de germanisten woonden de zeer verscheiden manifestaties van KVHV-Kultuur bij: kleinkunstavonden, welsprekendheidstornooien, literaire voordrachten, muziekuitvoeringen, filmvoorstellingen, recitals, ballet en wat dies meer zij. Voor de eerste maal vinden we vanaf het academiejaar 1956-1957 enkele germanisten terug in de redactie van Ons Leven. Zij berichtten vooral over het ontspannings- en cultuurleven in Leuven, hoewel in het begin van de jaren zestig ook enkele sociaal getinte artikelen van onder meer Walter Zinzen opgenomen werden over de introductie van een studieloon en de koloniale oorlog in Algerije. Edi Clijsters bracht het in 1964-1965 tot hoofdredacteur van Ons Leven. Andere

Page 59: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

59

toonaangevende functies hebben germanisten in het Verbondsblad nooit bekleed en ook in de algemene Verbondsleiding dook geen enkele germanist op. In een faculteitskring als Germania was de sociale stroming aanvankelijk niet sterk. De meeste germanisten kwamen uit gegoede gezinnen. Dat geldt in het bijzonder voor de (weinig talrijke) Franstalige studenten en de meisjes. Sommigen waren derde-generatiestudenten, in die zin dat hun vader en grootvader ook aan de universiteit gestudeerd hadden. Er waren daarentegen ook andere studenten, van wie de ouders in het onderwijs stonden. Die hadden zelf nooit de mogelijkheid gehad verder te studeren, en wilden hun kinderen die kans nu wel geven. Daarnaast waren er ook studenten uit het milieu van de kleine middenstand, zoals winkeliers, bedienden, boekhouders, vertegenwoordigers. Studenten uit het arbeidersmilieu kwamen hoogst uitzonderlijk voor. Opmerkelijk is dat steeds meer germanisten een beroep deden op een studiebeurs, vooral naar de jaren zestig toe. De meeste sociale diensten (cursusdienst, jobdienst, huisvestingsdienst, studiedienst) waren veel germanisten wel bekend, maar van overkoepelende organisaties als het USC (Universitair Sociaal Centrum) of de UW (Universitaire Werkgemeenschap) had men nauwelijks of nooit gehoord. Een artikel van Seppe Wilmots in Solidariteit (1954-55) kan gezien worden als een eerste echte uiting van de opkomende sociale stroming binnen de faculteitswerking. De germanisten herkenden zich helemaal niet in het prins-studenttype. Dat was volgens hen een mythe die uitsluitend in de clubs en enkele afdelingen van het Verbond voortleefde. De studie in de Germaanse filologie was vrij zwaar, vooral in de kandidaturen dan, en vereiste vele uren noeste arbeid. Tijd om uitgebreid van het studentenleven te genieten was er dus vrijwel niet, uitgezonderd in de eerste licentie omdat daar tot 1968 geen examens georganiseerd werden. Daarnaast hadden de germanisten altijd gestreefd naar een voorname en ‘beschaafde’ vorm van ontspanning. Zij zetten zich dan ook sterk af tegen uitspattingen zoals die zich in de ‘boertige’ bierclubs voordeden. Aan de andere kant leefde bij heel wat germanisten nog wel het oude romantische ideaal later ‘iets voor hun volk te betekenen’. Dat idee stamde uit de vooroorlogse germanistiek, met als voornaamste pleitbezorger professor Scharpé, en werd door de huidige generatie hoogleraren voortgezet. Op een wat paternalistische wijze wilden ze hun studenten-germanisten opvoeden tot zelfbewuste Vlaamse intellectuelen, hen “optoten in de vaart der volkeren”. Dat beeld van ‘toekomstig leider van het volk’ ruimde in de jaren zestig plaats voor dat van jonge geestesarbeider. Die ontwikkeling werd door veel ‘vijftigers’ enigszins betreurd wegens de vervlakkende invloed ervan. De meeste geïnterviewden beschreven hun studentenjaren als onbezorgd en enigszins elitair. De sociale idee was de germanisten wel bekend. Ze wekte interesse en werd met belangstelling gevolgd, maar was enkel in de kiem aanwezig. Of, zoals iemand het uitdrukte, men was enkel sociaalvoelend vanuit een luxestandpunt. De jaren zestig brachten daarin verandering.

Page 60: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

60

Verschuivingen in de studentenorganisatie in de jaren 60

Men mag gerust stellen dat het KVHV naar de jaren zestig toe wel niet als officieel, dan toch als officieus overkoepelend orgaan van de Vlaamse studentenbeweging in Leuven gold. Het LSC, dat die overkoepelende functie de facto moest waarnemen, was in feite niet veel meer dan een papieren constructie, waar nooit belangrijke beslissingen genomen werden. Naast het Verbond zetelden nog afgevaardigden van vijf andere studentenverenigingen in de Corpsraad van het LSC. Er was vooreerst het FK, het Faculteitenkonvent, dat een steeds belangrijkere plaats in de Leuvense studentenwereld begon in te nemen en in 1959-1960 veertien kringen omvatte. In 1962-1963 was Germaniapreses Walter Zinzen tevens preses van het FK. Tot in de jaren zestig bleef het Konvent vooral een ‘praatbarak’, dat enige coördinatie in de werking van de verschillende faculteitskringen trachtte te brengen en daarbij instond voor de verdeling van de subsidies en het vastleggen van de data van de wekelijkse thé-dansants. Het algemeen studentenbelang kwam nog vrijwel niet aan bod. In de jaren zestig wierp het FK zich steeds meer op als hét representatieve studentenorgaan. Daarnaast waren er het HVKA, dat de meeste germanisten te katholiek, te burgerlijk en te elitair vonden, het steeds verder wegdeemsterende Seniorenkonvent (SK), dat bestond uit vijf gilden en zevenentwintig clubs, maar alleen nog de echte drinkebroers aantrok en de vrij onbelangrijke Vereniging voor Katholieke Meisjesstudenten (VKM). Vanaf 1954-1955 waren ook de zogenoemde. Sociale Organisaties in de Corpsraad vertegenwoordigd zijn. In het academiejaar 1957-1958 werd een belangrijke poging ondernomen om de groeiende tegenstellingen binnen de Vlaamse studentenbeweging in Leuven te overbruggen. In een gezamenlijk Nummer van Solidariteit, het blad van de sociaal-maatschappelijke stroming, en Ons Leven, het blad van de Vlaams-katholieke strekking, werd de oprichting van het Leuvens Studentenparlement aangekondigd. De centrale gedachte was dat het beleid niet langer mocht uitgaan van enkele studentenverenigingen, maar rechtstreeks door de studentengemeenschap uitgeoefend moest worden. Er werd beslist ieder jaar in de maand mei van het lopende academiejaar vijftig studenten rechtstreeks te verkiezen, die het volgende jaar zitting zouden hebben in het parlement. Het Leuvens Studenten Corps (LSC) en het Leuvens Studentenparlement (LSP) zouden dan een gemeenschappelijk bureau verkiezen dat het dagelijks bestuur zou waarnemen. Binnen het LSP lag het zwaartepunt op het werk van een aantal commissies die studiewerk verrichten inzake huisvesting, cultuur, sport, sociale aangelegenheden. Hoewel de afzonderlijke werkgroepen degelijk en interessant werk verrichtten, ging het LSP zelf ten onder aan absenteïsme. In april 1962 maakte het LSC dan ook bekend dat er dat jaar geen verkiezingen voor het LSP zouden plaatsvinden. Daarmee liep een boeiend experiment van parlementaire democratie binnen de studentenbeweging ten einde. Er had overigens nooit een germanist zitting gehad in het parlement. Na de teloorgang van het Studentenparlement werd het LSK (nu met ‘K’) vanaf 1962-1963 de nieuwe koepel die de Vlaamse studenten vertegenwoordigde en hun gemeenschappelijke belangen behartigde. In het dagelijks bestuur, de Korpsraad, zetelden vijf vertegenwoordigers van het KVHV én van het FK. Samen hadden ze dubbel zoveel stemmen als de vertegenwoordigers van alle andere

Page 61: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

61

studentenorganisaties (tien stemmen tegen vijf). Daaruit blijkt al het groeiende belang van het FK. In de schoot van het Konvent werden in 1964-1965 vier commissies opgericht: studentensyndicalisme, sociale zaken, universitaire problematiek en faculteitsraden. De leiding van het FK streefde ernaar de verschillende faculteitskringen zoveel mogelijk informatie te verstrekken over hangende kwesties en trachtte daarnaast de diverse facultaire acties en manifestaties te coördineren. Het FK zou in de tweede helft van de jaren zestig tot een van de meest toonaangevende studentenverenigingen uitgroeien, voornamelijk met betrekking tot de ‘kwestie Leuven’, toen door een samenspel van Vlaamse én sociale eisen de studenten massaal op straat kwamen om de overheveling van de Franstalige afdeling van de Leuvense universiteit naar Wallonië te eisen.

Page 62: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

62

HOOFDSTUK V

GERMANIA TUSSEN 1966 EN 1970 DE DEMOCRATISCHE BEWEGING OP HET VOORPLAN

Vanaf het midden van de jaren zestig eiste de ‘Leuvense kwestie’ veel aandacht op. Vlaanderen eiste dat de Franstalige afdeling van de universiteit naar Vlaanderen werd overgeheveld. Die eis raakte na verloop van tijd steeds meer verweven met sociale verzuchtingen rond de democratisering van het onderwijs en, nog later, de democratisering van de hele maatschappij. Hoogtepunten in de revolte waren de uitbarstingen van mei 1966 en januari 1968. Uiteindelijk haalden de Vlaamse studenten hun slag thuis: op 7 februari 1968 viel de regering Van den Boeynants-De Clercq over de Leuvense kwestie en werd een beginselverklaring ondertekend met betrekking tot de overheveling. Vanaf 1968 primeerden de sociale eisen op de Vlaamse. Een progressieve voorhoede rond SVB (Studentenvakbeweging) ontwikkelde zich zelfs in extreem-linkse richting. Dat leidde tot een breuk met de meerderheid der Leuvense studenten.

Ook Germania bleef door de hele kwestie niet onberoerd. Rechtstreekse democratische presidiumverkiezingen, de eis tot medebeheer en inspraak, de ontvoogding ten opzichte van de erevoorzitters, de uitgave van het informatieblad ’t Germaantje, het in vraag stellen van bepaalde folkloristische gebruiken en activiteiten, het waren evenveel uitingen van een nieuwe, democratische wind die door Germania woei.

De ‘kwestie Leuven’ tot 1968: van Vlaamse revolte tot linkse contestatie

De enorme toename van het aantal universiteitsstudenten na de Tweede Wereldoorlog speelde in de Leuvense kwestie onrechtstreeks een rol. Vooral de Vlaamse afdeling kende een grote expansie en telde vanaf het begin van de jaren zestig voor het eerst meer studenten dan de Franstalige. Dat bracht uiteraard ook een uitbreiding van het Nederlandstalige academisch en wetenschappelijk personeel (AWP) met zich mee. De verschuiving van een overheersende Franstaligheid naar tweetaligheid, met een steeds ruimere plaats voor het Nederlands, zorgde bij de Leuvense Franstaligen voor ongerustheid. Een groeiende numerieke meerderheid en de economische expansie van Vlaanderen versterkten dat gevoel nog. Enkele jaren na de pacificatie rond het Schoolpact staken communautaire spanningen weer de kop op. Toen de Volksunie bij de verkiezingen van 1961 vijf kamerzetels in de wacht sleepte, moest formateur Theo Lefèvre, onder druk van de Vlaamse CVP, aan een aantal Vlaamse eisen tegemoetkomen. In de regeringsverklaring werden de afschaffing van de talentelling, de definitieve vastlegging van de taalgrens, een oplossing voor het probleem Brussel en de randgemeenten en een herziening van de taalwetten van 1932 over onderwijs en administratie aangekondigd. Vooral dat laatste boezemde de Franstaligen in Leuven grote angst in. Een definitieve regeling in eentalige gebieden betekende immers ook dat alle afwijkingen op administratief vlak en op onderwijsvlak definitief tot het verleden behoorden. Daardoor zou de Franstalige afdeling van de universiteit in eentalig Nederlandstalig gebied komen te liggen en zou er op

Page 63: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

63

termijn een einde kunnen komen aan het tweetalige eilandje dat Leuven in Vlaanderen feitelijk was. Daarop richtte de Franstalige afdeling begin 1962 een drukkingsgroep op, de ACAPSUL (Association du corps académique et du personnel scientifique de l’Université de Louvain). Om het behoud van de tweetalige en unitaire universiteit te verdedigen en de goede werking ervan te garanderen eiste men taalfaciliteiten, zoals onderwijs van hoog tot laag en aparte loketten voor het Franstalige universiteitspersoneel.

De reacties aan Vlaamse kant waren hard. Ettelijke Vlaamse kranten en verenigingen reageerden uiterst afwijzend op de voorstellen. Vooral de ‘kaste-scholen’ waren velen een doorn in het oog. Als antwoord op ACAPSUL richtten een aantal Vlaamse professoren in mei 1962 de Vereniging van Leuvense professoren (VLP) op, die een stoottroep zou vormen in de strijd voor de splitsing en de totstandkoming van de nieuwe taalwetgeving. Ook veel Leuvense studenten waren verbolgen over de eisen van ACAPSUL. Het was immers niet enkel de aanwezigheid van de Franstalige afdeling zelf, maar vooral en hoofdzakelijk ‘alles wat daarrond hing’, dat velen tegen de borst stuitte: scholen met Franstalige afdelingen waar een witte streep op de grond de twee taalgroepen scheidde, aparte loketten voor Franstaligen bij de meeste openbare diensten, een sterke Franstalige middenstand die zich weinig tolerant opstelde, de Vlaamse PVV die dat duldde of zelfs aanmoedigde. Het waren allemaal factoren die veel Vlaamse studenten sterkten in hun vrees dat dat taalimperialisme in de toekomst nog uitbreiding zou nemen. Of zoals iemand opmerkte: “Als de Walen zich hier als gasten hadden gedragen, als ze zich niet zo arrogant hadden opgesteld, had de overheveling er misschien helemaal niet hoeven te komen”. De overheveling was in het begin van de jaren zestig echter nog geen prioriteit. Zelfs nog in 1963 verdedigde het KVHV de stelling dat de francofone aanwezigheid in Leuven een historisch gegroeide realiteit was. In het academiejaar 1962-1963 werd de top van de universiteit gewijzigd. De perfect tweetalige Waal Escapes volgde de Brusselaar Van Waeyenbergh als rector op. Onder zijn impuls werd de splitsing van de faculteiten het volgend academiejaar doorgevoerd. Tegelijkertijd kwamen er zowel voor de Vlaamse als voor de Franstalige afdeling nieuwe pro-rectoren, vice-rectoren, algemeen beheerders (voor de Franstalige afdeling vanaf maart 1963 Woitrin) en wetenschappelijk raadgevers (voor de Nederlandstalige afdeling De Somer). Gedurende het hele academiejaar bleven de verhoudingen tussen Franstaligen en Nederlandstaligen uiterst gespannen. ACAPSUL en VLP bestookten elkaar en de publieke opinie onophoudelijk met memoranda, protestbrieven en eisen. Ook bij het episcopaat en vooral bij de politieke overheid werd er stevig gelobbyd; daar immers moest de definitieve beslissing over de nieuwe taalwetgeving genomen worden. Toch duurde het nog tot juli 1963 eer er een akkoord werd bereikt. De wet van 30 juli 1963 over het taalgebruik in het onderwijs bepaalde dat de streektaal de onderwijstaal moest zijn. Er werd echter een uitzondering gemaakt voor kinderen van het Franstalige personeel van de Leuvense universiteit. De wet van 2 augustus over de bestuurszaken voorzag in de oprichting van een vertaaldienst voor het Franstalige universteitspersoneel en hun familieleden in de lokalen van de universiteit. Ondanks de weinig enthousiaste reacties die het

Page 64: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

64

‘compromis van Hertoginnedal’ aan weerszijden opriep, waren het toch enkel de radicale minderheidsgroepen die de overheveling bleven eisen. Pas in het debat rond de universitaire expansie zou de splitsingsgedachte veld winnen. Iedereen was het er immers over eens dat de verwachte vloedgolf van universiteitsstudenten een grondige aanpak vereiste. Over de manier waarop die uitbreiding aangepakt moest worden, liepen de meningen echter sterk uiteen. Volstond het de bestaande instellingen aan te passen? Was het nodig een of meer nieuwe universiteiten op te richten? Of zou men in samenwerking met de bestaande universiteiten afzonderlijke kandidaatsinstellingen of faculteiten uitbouwen en geografisch spreiden? Als die spreiding dan rekening zou houden met de taalkundige realiteit, stond echter meteen ook de weg open naar een overheveling van de hele Franstalige afdeling naar Wallonië. Een eerste wetsvoorstel dat de spreiding van de kandidatuur mogelijk wilde maken, werd in oktober 1962 ingediend door CVP-senator Houben. Het bleef gedurende een aantal jaren de aanleiding tot verhitte discussies in het Leuvense en ver daarbuiten. Voor één keer waren de twee kampen niet communautair opgedeeld. Ook de Vlaamse studentenverenigingen in Leuven kantten zich immers tegen de geplande spreiding van de kandidatuur. Geregeld verschenen in Ons Leven artikels waarin de hele problematiek uit de doeken werd gedaan. Ook Germania wijdde er twee stukken aan in de jaargangen 1962-63 en 1963-64. In een uitvoerig betoog werden de belangrijkste argumenten voor de spreiding weerlegd, met als besluit:

"De onmiddellijke oprichting van één grote, ‘echte’ universiteit lijkt dus, indien niet logischer, dan toch minstens even aanvaardbaar als spreiding van kandidaturen. (...) Iedereen, die het onderwijs in België en de resultaten ervan, even van naderbij bekijkt, krijgt onweerstaanbaar de indruk dat het hele systeem eerder gericht is op het produceren van tevreden, voor-alles-gehoorzame gediplo-meerden, dan wel op het vormen van zelfstandig-denkende intellectuelen. (...) Dat dergelijke toestand door gespreide kandidaturen voorgoed zou geïnstitutionaliseerd worden, hoeft geen betoog. Omwille van hun opvatting zelf zouden deze kandidaturen al gauw een soort hoger college worden, met alle nadelen van dien."

Het belangrijkste punt van kritiek bij de Leuvense studenten was dat er door de spreiding overal kleine provincialistische universiteitjes zouden ontstaan. Die zouden na verloop van tijd enkel nog hun eigen belangen behartigen, wat de uitstraling van de Leuvense universiteit niet ten goede zou komen. Daarnaast vreesde men dat de maatregel noch de democratisering, noch de kwaliteit van het hoger onderwijs zou bevorderen. Bij de ludieke acties in Hout-si-Plou en Zoetenaaie, waar symbolisch de eerste steen van dergelijke dorpsuniversiteitjes werd gelegd, waren dan ook heel wat germanisten betrokken. Het verzet van de studenten haalde uiteindelijk niet veel uit. Vooral de academische overheid, hardnekkig verdediger van de spreiding, haalde blijkens de wet van 9 april 1965 haar slag thuis. Voor de Nederlandstalige afdeling kwam er een kandidatuur in Kortrijk, de Franstalige faculteit geneeskunde kreeg bijkomende vestigingsmogelijkheden in het kanton Waver en in Sint-Lambrechts-Woluwe. Wat Waver betrof, preciseerde het akkoord niets, wat ruimte liet voor allerlei gissingen en voorspellingen. Sommige Franstaligen vreesden zelfs dat in

Page 65: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

65

Waver een volledig nieuwe campus zou worden gebouwd. Om de Waalse gemoederen te bedaren, liet rector Descamps zich tijdens zijn openingstoespraak van 1965-1966 ontvallen dat de driehoek Leuven-Waver-Woluwe in feite neerkwam op een uitgebreid Leuven. Een maand later deed Woitrin, de algemeen beheerder van de Franstalige afdeling, die uitspraak nog eens over, maar sterker geformuleerd. In een interview dat op 3 november verscheen in het Waalse studentenblad Ergot verklaarde Woitrin: “cette expansion en triangle de l’Université de Louvain doit être intégrée dans un plan général d’aménagement du territoire du très grand Bruxelles de l’avenir”. De Vlamingen reageerden geschokt. Ze vreesden immers dat de hele driehoek Leuven-Waver-Woluwe onder Brusselse druk een grondige verfransing zou ondergaan. Spoedig werd het driehoeksbeeld van een verfranst Vlaams-Brabant voor de Vlaamse studenten en professoren een ware obsessie. De slogan ‘Walen buiten’, die tot dan toe enkel in de meest radicale kringen werd gehoord, vond vanaf november 1965 algemeen ingang. Het KVHV hield op woensdag 17 november 1965 een protestmars naar Waver en organiseerde op 15 december samen met FK, SK en LSK een interuniversitaire betoging in Leuven. De Vereniging van Vlaamse professoren (VVP) stelde een protestmotie op tegen de aanwezigheid van een Franstalige afdeling in Leuven. De Leuvense organisatie van assistenten en navorsers (LOVAN) sloot zich hierbij aan. De storm luwde pas toen het episcopaat op 22 december de oprichting van een studiecommissie aankondigde. Deze commissie Leemans-Aubert moest onder meer voorstellen formuleren voor de herstructurering en de territoriale spreiding van de universiteit. Toen zij niet tot een vergelijk kwam, lag de beslissing in handen van de inrichtende macht van de universiteit, de Belgische bisschoppen. Die werden langs alle kanten bestookt met adviezen, voorstellen en waarschuwingen. De standpunten waren ondertussen echter zodanig onverzoenlijk geworden dat wat de bisschoppen ook zouden beslissen voor een van de twee partijen onaanvaardbaar zou zijn. Op 13 mei 1966 hakten de bisschoppen uiteindelijk de knoop door. In hun verklaring verwierpen zij de Vlaamse eis tot overheveling en bevestigden eens en voorgoed de eenheid en ondeelbaarheid van de tweetalige katholieke universiteit. Ze wezen dus de idee van twee katholieke universiteiten in België af, zelfs indien dat politiek of financieel mogelijk zou zijn. Daarnaast riepen de bisschoppen iedereen die binnen de universiteit verantwoordelijkheid droeg op de genomen beslissingen te aanvaarden:

"Deze oproep wordt een verordening waar het gaat om de leden van het AWTP [Academisch, wetenschappelijk en technisch personeel] van de beide taalstelsels. Niemand is verplicht zich voor een ambt aan de universiteit kandidaat te stellen. Wie echter, ten welke titel ook, tot de universiteit toetreedt, onderwerpt zich vrijwillig aan hen die het gezag voeren. Men begrijpt weliswaar dat universitairen hun opinierecht en hun meningsuiting willen vrijwaren, maar het recht van de academische overheid is eveneens onbetwistbaar”. "

Toen de bisschoppen op die bewuste vrijdag 13 mei hun beschikkingen over de toekomstige structuur van de universiteit wereldkundig maakten, konden zij niet vermoeden welke uitbarsting hun verklaring tot gevolg zou hebben. Het werd een ware revolte. Ook vele germanisten zaten die zaterdag of zondag vol ongeloof

Page 66: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

66

aan het radiotoestel gekluisterd of vernamen het nieuws via de krant. Niet alleen de inhoud van het mandement immers, maar vooral de autoritaire toon waarin het opgesteld was, wekte bij de meesten ongenoegen. De dreiging met broodroof en wegzending voor wie zich niet wilde onderwerpen en het feit dat het enige argument dat van de kromstaf was, betekende nog meer olie op het vuur. Het kwam tot een echte mentale breuk. Klassieke schema’s als respect en eerbied hadden voorgoed afgedaan. Studenten die ‘s maandags de trein naar Leuven namen, voelden al dat er iets broeide. De gemoederen waren verhit, de situatie was zeer explosief. Diezelfde 16de mei belegde het overkoepelende LSK een spoedvergadering in het huis der Vlaamse Leergangen. Om wegzending te voorkomen, namen de studentenleiders collectief ontslag. Ze droegen hun macht over aan een Actiecomité-Leuven, dat een groot aantal Vlaamse strijdverenigingen groepeerde en officieel werd voorgezeten door Rik Seghers, industrieel en KVHV-preses 1952-1953. Het comité riep onmiddellijk een algemene staking uit, die de steun kreeg van de VVP en LOVAN. Zo voelden de studenten zich in de rug gedekt door hun directe ‘meerderen’, de professoren, wat zoveel betekende als een legitimatie van hun actie. De meeste professoren staakten hun colleges, lieten in het vooruitzicht van de examens zelfs stof wegvallen om hun studenten de kans te geven op straat te komen voor de goede zaak. Professoren die toch verder les gaven, werd dat onmogelijk gemaakt. Binnen Germaanse filologie moest vooral Van Roey, die als enige professor op de Franse taalrol was ingeschreven, het sterk ontgelden. De studenten drongen het lokaal binnen waar hij les gaf, begonnen kabaal te maken, stelden lastige vragen, stampten met de voeten op de grond tot Van Roey noodgedwongen zijn college staakte. Ook binnen andere faculteiten of groepen werd zoveel mogelijk getracht werkwillige professoren het leven zuur te maken. Er gebeurden die dagen wel meer dingen die men voor het bekendmaken van het mandement nooit voor mogelijk had gehouden. Ook vele germanisten werden gedreven door een gevoel van opstandigheid of lieten zich gewoon meedrijven in de ‘ambiance’ die er toen heerste. Samen met de anderen zongen ze ‘We shall overcome’ in plaats van de Vlaamse leeuw. Vijf dagen lang, van maandag 16 tot vrijdag 20 mei, kende Leuven zeer woelige betogingen met uiterst brutale tussenkomsten van politie en rijkswacht. Het hardhandige optreden van de ordediensten radicaliseerde de beweging nog. Een nieuwe generatie studentenleiders trad op de voorgrond: Ludo Martens, Walter De Bock en Paul Goossens. Ze vielen niet enkel het geestelijk gezag aan, maar richtten hun pijlen ook op de macht van de rijkswacht en de macht van het grootkapitaal. In het Document 19 mei, het antwoord van de studenten op het bisschoppelijke mandement, schreef Gaby van Dromme:

“De feitelijke samenhang is dat ook de krachten die openbaar of achterbaks voor het behoud van de ene universiteit zijn uitgekomen, de gevestigde machten zijn, uiteraard conservatief, en wonderwel hand in hand gaan: het klerikalisme, het unitarisme en het kapitalisme. (...) Het is voor eenieder duidelijk dat - dankzij de episcopale beslissing - de concrete eis tot overheveling van de Franstalige afdeling naar Wallonië thans heeft plaatsgemaakt voor de algehele context waarin het probleem Leuven moet gezien worden. (...) ... [Het is duidelijk] dat het gebeuren in Leuven niet mogelijk zou geweest zijn zonder de democratisering van het onderwijs die een gewijzigde mentaliteit heeft teweeggebracht en die de studenten bewust heeft gemaakt van hun verantwoordelijkheid en hun

Page 67: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

67

verbondenheid met het ganse maatschappelijke gebeuren.” (Martens en Merckx, 1978, pp. 11-12)

Voor de harde kern van studentenleiders werd het thema Leuven-Vlaams dus steeds minder belangrijk. Het werd voor hen een strijd tegen alle onrecht, tegen alle vormen van verdrukking, een kruistocht voor vrijheid door alle maatschappelijk geledingen heen. Ze vestigden ook de aandacht op de sociale en economische dimensie van het gebeuren en op de groeiende verbondenheid tussen studenten en arbeiders. De incidenten bij de mijn van Zwartberg, in februari 1966, waar twee arbeiders door de oproerpolitie werden gedood, wekte grote verontwaardiging bij de geëngageerde studenten. Er ontstond zo een kloof met de massa der studenten, die hoofdzakelijk tegen het mandement van de bisschoppen en voor de eis tot overheveling geageerd hadden. Die zouden pas bij de januari-revolte van 1968 door de nieuwe actiethema’s beroerd worden. Door de aanhoudende golf van protesten en betogingen besloot de universitaire overheid het academiejaar op 20 mei vervroegd te sluiten. Dat had, mede door de naderende examens, het einde van de harde acties tot gevolg. Zeer tot ontgoocheling van Paul Goossens trouwens: De belangstelling lag elders, bij de blok, de examens, de loopbaan. (...) Eerst de examens en dan de ‘revolutie’. Dat leek eerder een raad van bestuur, dan een actiecomité of voorhoede” (p. 46-47). De benoeming van professor Leemans tot secretaris-generaal en vooral van Piet De Somer tot pro-rector van de Nederlandstalige afdeling was een andere factor die meespeelde bij het luwen van het verzet. Een deel van de studenteneisen - de pro-rector moest een Vlaming en leek zijn - werd ingewilligd. Het hevige anti-klerikale karakter van het studentenprotest moet ook in het licht gezien worden van een beginnende secularisering en het door Vaticanum II schuchter ingezette aggiornamento. De studenten en ook de publieke opinie namen het niet dat ze, net nu er in de Kerk een zekere openheid te ontwaren viel, door het Belgische episcopaat zo kordaat terug- en terechtgewezen werden. In de woorden van Guido Van Hoof ging het om

"een literair genre dat niet eens de gebruikelijke zalvende kanselarijstijl volgde, maar precies aansloot bij de autoritaire, onherroepelijke Romeinse stijl die tweeduizend en zoveel bisschoppen openlijk hadden verweten aan de pauselijke curie. (...) Wat zich in de tweede helft van mei 1966 heeft afgespeeld in België, zal eenmaal door de sociologen worden beschouwd als een keerpunt in de kerkelijke geschiedenis van onze gewesten." (pp. 124-125)

Tijdens het volgende academiejaar 1966-1967 was er geen massale revolte, wel waren er wekelijkse betogingen voor de overheveling van de UCL én voor een democratische universiteit. Het is wel het jaar van de ideologische zwenking en de reorganisatie van de Leuvense studentenbeweging. Een eerste uiting daarvan was een voettocht over zes dagen van Oostende naar Leuven, waaraan ook een vijftal germanisten deelnamen, de zogenaamde Meredithmars, genoemd naar de Amerikaanse zwarte die in juni 1966 door een blanke werd neergeschoten tijdens een protestmars van Memphis naar Jackson. De mars was door de studenten opgezet in samenwerking met het Actiecomité-Leuven, maar al tijdens de avondtoespraken kwamen de eerste breuken in de frontvorming aan het licht. De Vlaamse verenigingen hadden immers heel wat moeite met de democratische eisen rond medebeheer en pluralisme, die de studenten formuleerden. Zij wilden

Page 68: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

68

de strijd zuiver houden en enkel Leuven-Vlaams als centraal strijdthema aanvaarden. Toch werd de Meredith-mars een succes: de enkele tientallen die in Oostende de tocht aanvatten, groeiden uit tot een duizendtal, dat een kleine week later in Leuven arriveerde. Tijdens de voettocht rijpte ook het idee voor de oprichting van een Studentenvakbeweging naar Nederlands model, vooral dan in het brein van Ludo Martens, de nieuwe hoofdredacteur van Ons Leven. Samen met Paul Goossens, intussen preses van het KVHV, trok hij in het Verbondsblad van leer tegen het gezag tout court (de rector, de bisschoppen, de rijkswacht, de koning en de Kerk). Met anderen hielden ze vurige pleidooien voor inspraak en vrije meningsuiting. De koerswijziging in Ons Leven ging gepaard met een revolutie in stijl, lay-out en illustraties. De gewone student volgde dat met argwaan. De idee van een Studentenvakbeweging (SVB) kreeg concrete vorm in maart 1967. Binnen het KVHV werd SVB opgericht met als doel “de studenten, die op een progressieve manier over de maatschappij denken en die bereid zijn de strijd voor een totale democratie te voeren tegen het kapitalistische bestel, te groeperen binnen een progressieve organisatie”. Tussen deze progressieve kern en de gewone student, die hoofdzakelijk actief was in zijn faculteitskring en nog traditioneel Vlaamsgezind was, groeide geleidelijk een afstand, zoals blijkt uit de bombastisch aangekondigde ‘Operatie Ultimatum’ van mei 1967. Daarmee wilde SVB-KVHV de academische overheid tot een stellingname dwingen over de nakende expansieplannen. Toen KVHV-preses Paul Goossens voor 18 mei een algemene staking aangekondigde, werd de groeiende onenigheid duidelijk. Het FK, dat met Rerum over een kwalitatief hoogstaand en algemeen aanvaard weekblad beschikte, distantieerde zich van de actie. Het FK vond 'Operatie Ultimatum' te vérgaand. Het wilde enkel de rechtstreekse studentenbelangen verdedigen en organiseerde als tegenzet een boycot van de Franstalige lessen. Het zette een telefoonactie op, waarin aan UCL-professoren overdag en – bij voorkeur - ’s nachts vragen werden gesteld over de expansieplannen. Van de geplande staking kwam niets in huis. Het FK verklaarde zich gedurende de acties trouwens alléén representatief, wat het begin inluidde van een periode van oeverloze discussies tussen ‘representatieven’ en ‘progressieve voorhoede’. Ook binnen het KVHV zelf stuitte de nieuwe SVB-richting op heftige weerstand van de traditionele flaminganten, die zich voornamelijk ophielden in kringen rond de beheerraad (bestaande uit oud-studenten), de Verbondswacht en de financieel verantwoordelijken. Zij betreurden de vervanging van een Vlaams-nationalistische ideologie door een democratische en slaagden er in twee bewegingen in SVB uit het KVHV te weren. De vakbeweging moest zich vanaf het einde van het academiejaar 1966-1967 dus onafhankelijk zien te organiseren. Het KVHV van zijn kant begon, na een tweede ‘zuivering’ in januari 1970, definitief een traditioneel Vlaams-nationalistische en anti-linkse koers te varen. Samen met de marginale clubs vertegenwoordigden zij een studentenleven dat twintig jaar in de tijd was blijven stilstaan. Na haar vertrek uit KVHV kon SVB niet langer genieten van de infrastructuur van het Verbond (organisatie, financiën, weekblad). Toch slaagde de beweging erin een grote groep studenten achter zich te krijgen. Hun ideologie was een mengelmoes van anti-autoritaire, populistische en vaag linkse concepten. De

Page 69: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

69

Vlaamse pers had het dus bij het verkeerde eind SVB meteen af te schilderen als neo-marxistisch. Dat dogmatisme kwam er pas nadat enkele Leuvense studentenleiders in augustus 1967 tijdens een internationale studentenbijeenkomst in Berlijn in contact waren gekomen met boekjes als Staat en revolutie van Lenin en Monopoliekapitaal van Baron en Sweeney. Voordien hadden de Leuvense contestanten nog nooit een letter Marx of Lenin gelezen. ‘Maar aangezien de vaderlandse pers ons reeds uitkafferde voor volleerde bolsjevieken en aangezien wijzelf meer met het gemoed dan met het verstand voor de revolutie en voor de arbeiders opkwamen, wilden we gehaast kennismaken met het marxisme, het socialisme, de revolutionaire leer”. (Martens en Merckx, 68) Terug in Leuven verwerkte de SVB-top zijn inzichten verder tot een onduidelijke marxistisch-leninistische ideologie, mede door contacten met Derde-Wereldstudenten, vooral uit Zuid-Amerika, die enthousiasme wekten met verhalen over de bevrijdingsbewegingen die daar aan het werk waren. Toch kon SVB bij het begin van het nieuwe academiejaar nog geen afgeronde ideologische blauwdruk aanbieden; daardoor bleef ze voor het merendeel van de studenten nog aanvaardbaar. Ook de rol van Paul Goossens, die zich begin oktober 1967 bij SVB voegde en bewust weigerde de banden met de Vlaamse Beweging door te knippen, werkte dat mee in de hand. In november 1967 richtten KVHV, SK, FK en VNSU (Vlaams-Nationale Studentenunie) samen een Actiecomité Universitaire Expansie op. Ook SVB zou er uiteindelijk deel van uitmaken, na herhaaldelijk aandringen van de groep rond Paul Goossens, die het isolement uitdrukkelijk wilde vermijden. Toch zou het Comité, dat de acties van de Leuvense studenten rond de overheveling van de Franstalige afdeling coördineerde, zijn accenten al vrij snel verleggen van de strijd voor Leuven-Vlaams naar de strijd voor een nieuwe, democratische maatschappij. Daar zal de belangrijke inbreng van SVB wel niet vreemd aan geweest zijn. Op 13 januari 1968 maakte de Conseil Académique van de UCL zijn standpunt inzake expansie bekend. Eigenmachtig, zonder voorafgaande raadpleging van secretaris-generaal Leemans en pro-rector De Somer, had men besloten dat de volledige Franstalige afdeling het best in Leuven behouden kon blijven. Enkel de medische faculteit zou naar Sint-Lambrechts-Woluwe overgebracht worden en in de streek van Ottignies zouden er kandidaturen van een bijzonder type ingeplant worden. Het bericht kwam als een donderslag bij heldere hemel. Onmiddellijk dook voor de Vlamingen het spookbeeld van de verfranste driehoek Brussel-Waver-Leuven weer op. Het scenario van mei 1966 zou zich herhalen, nu echter heviger. In een spontane en massale woedeuitbarsting kwamen de studenten weer de straat op. Leuven werd gedurende drie weken het schouwtoneel van een nieuwe revolte, nu mede onder invloed van het internationale studentenprotest. Op dinsdag 16 januari vergaderden de leiders van het inderhaast samengeroepen actiecomité in college De Valk. Paul Goossens sprak er de toegestroomde studenten toe en kondigde een algemene collegestaking af. Daarna trok men in groep de stad in. De universiteitshallen werden bestormd en de kantoren van de vice-rectoren kort en klein geslagen. Stoelen, tafels, fichebakken en ander huisraad werd op straat gesleept en in brand gestoken. ’s Avonds werd de eerste

Page 70: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

70

van een beruchte reeks ‘avondwandelingen’ gehouden. De volgende dag staakte heel Leuven-Nederlands. Germania had voordien een motie naar de professoren en het wetenschappelijk personeel gestuurd waarin om steun gevraagd werd voor de actie. Diezelfde 17de januari verschenen er inderdaad pamfletten van de VVP-Leuven, die de Vlaamse studenten opriepen tot ‘zeer hard rechtmatig verzet’. Drie dagen later besloot de professorenorganisatie zelf tot een collegestaking. Weer kregen de studenten het fiat van de professoren. Germania had ondertussen ook een motie aan de Franstalige germanisten bezorgd, waarin hun meegedeeld werd dat het hier geen persoonlijke actie betrof. In samenwerking met de andere W&L-kringen werd het optreden van de stakingsposten voorbereid en werden er bommen opgeslagen. Het operatieterrein van de germanisten was het Sencie-instituut en omgeving. Vanaf acht uur ‘s morgens stonden voor de meeste collegezalen stakingsposten. Andere studenten drongen de gebouwen binnen om de Franstaligen te verdrijven. Brandslangen en blusapparaten lagen voor het grijpen en er werd dan ook duchtig gebruik van gemaakt. Op sommige plaatsen kwam het tot een handgemeen tussen Vlaamse en Waalse studenten, waarbij de eerste gewonden vielen. Onder hen waren ook enkele germanisten: “Tijdens schermutselingen wordt ook ab-actis Rik Buggenhout gekwetst en naar het ziekenhuis overgebracht met een hersenschudding (...) Tijdens de veldslag om Sencie, waar de germanisten zich nog eens onderscheidden door moed en vindingrijkheid, wordt Dirk van Cleemput door een Waalse knokploeg met ijzeren staven bewerkt en gekwetst aan het hoofd”. (Germania 1967-68, 2, pp.21-22) Vanaf vrijdag 19 januari werd de boycotactie van de Franstalige colleges bemoeilijkt en later onmogelijk gemaakt door de rijkswacht, die de toegang tot alle universitaire gebouwen controleerde en geen enkele student van de Nederlandse taalrol nog doorgang verleende. Twee dagen eerder, op woensdag 17 januari, werd in de auditoria van de faculteit Sociale Wetenschappen een eerste volksvergadering belegd. De rijkswacht viel het lokaal binnen en pakte enkele studentenleiders op. Paul Goossens bleef weken aangehouden, wat hem tot een soort martelaar van de beweging maakte. Nadien waren er elke dag volksvergaderingen in een bomvolle Alma II. Er waren soms meer dan tweeduizend aanwezigen. De samengestroomde studenten luisterden er naar de inspirerende toespraken van hun leiders, die de standpunten van het actiecomité bekendmaakten en de geplande acties voorstelden. Iedere avond waren er avondwandelingen, betogingen waarbij de studenten de hele Bondgenotenlaan bezetten. Ze eindigden vaak in kat-en-muis-spelletjes met de alom tegenwoordige en zeer hardhandig optredende rijkswacht. Dat optreden werkte een verdere radicalisering van het studentenprotest in de hand. Tussen donderdag 18 en woensdag 24 januari verschenen vier nummers van het illegale dagblad Revolte. Men ging erin tekeer tegen de Kerk, het grootkapitaal en de rijkswacht als de drie grootste vijanden van een volledig democratische maatschappij. In het derde nummer werd opgeroepen tot een daadwerkelijke guerrilla met recepten voor het aanmaken van molotov-cocktails en brandbommen. Het vierde en laatste nummer werd door pro-rector De Somer persoonlijk in beslag genomen en op 26 januari waren er huiszoekingen in de

Page 71: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

71

lokalen van FK, SVB en KVHV. Op 29 januari en 1 februari trok een honderdtal Leuvense studenten, waaronder een vijftal germanisten met SVB-sympathieën, voor het eerst naar Vlaamse en Waalse fabrieken om aan de vrienden-arbeiders uit te leggen dat de acties niet tegen hen gericht waren. De contacten zouden later geïntensifieerd worden. Op vrijdag 2 februari bekende Mgr. De Smedt, bisschop van Brugge, dat hij zich op 13 mei 1966 schromelijk vergist had: “Ik wens te herhalen dat ik niet de bedoeling heb gehad met die verklaring noch de bevrijding, noch de ontwikkeling van het Vlaamse volk tegen te gaan. (...) De verklaring van 13 mei 1966 is een ongelukkige verklaring geweest. Men kan en zal er zich niet aan houden”. Aan de Leuvense januari-revolte kwam een einde op 6 februari 1968. Toen bekend raakte dat CVP-fractieleider Jan Verroken (ook een germanist trouwens) die dag in de Kamer zou interpelleren over de Leuvense kwestie, besloot het actiecomité die dag uit te roepen tot Zwarte Dinsdag en een algemene scholenstaking te organiseren. Verrokens interpellatie leidde de val van de regering-Van den Boeynants in en de overheveling van de Franstalige afdeling ‘au coeur de la Wallonie’. Door het nieuwe Organieke Reglement van 4 oktober 1968 ontstonden twee autonome universiteiten, die voortaan Katholieke Universiteit van Leuven en Université Catholique de Louvain werden genoemd; de pro-rectoren werden rectoren. Begin 1971 werd de bouwwerf in Ottignies geopend. Anderhalf jaar later begon de geleidelijke uittocht van Franstalige studenten naar Louvain-la-Neuve. De toon van de januari-revolte van 1968 was fundamenteel anders dan die van anderhalf jaar voordien. Mei 1966 was de doorbraak van een Vlaamse, maar ook een anti-klerikale reflex bij de studentenmassa en van een fundamenteel anti-autoritarisme bij de studentenleiding. Januari 1968 betekende de doorsijpeling van die democratiseringsidee bij de basis en de zwenking van de Vlaamse strijd naar linkse contestatie. De slogan ‘Leuven-Vlaams’ had definitief afgedaan en ‘Walen buiten’ werd vervangen door ‘bourgeois buiten’. Andere strijdkreten waren ‘Goossens uit de handen van de fascisten’ en ‘Wij zullen alle bourgeoisuniversiteiten afbreken en volwaardige democratische universiteiten opbouwen’. De studenten richtten hun pijlen nu tegen ‘het systeem’ en ‘de politiestaat’. Men sprak van de ‘fascisatie van het regime’. Of, zoals Louis Vos het treffend uitdrukte:

"Kringvoorzitters en andere actievelingen die voorheen nogal argwanend de linkse oriëntering hadden gadegeslagen werden door de praktijk van de dagelijkse stakingsorganisatie, door de nachtelijke discussies in oververhitte studentenkroegen, door het uitdelen van pamfletten aan Waalse arbeiders, door de sfeer van broederlijke eensgezindheid en conspiratieve ernst, ja door de geest van revolte meegesleurd naar een radicale invraagstelling van de maatschappij. Het faseverschil inzake kritische maatschappij-analyse was weggewerkt. De revolte veroorzaakte de schok die nodig was om de nieuw-linkse inzichten te doen doordringen in de bredere studentenwereld." (L. Vos 1978:23)

Wel ontstond er een nieuw faseverschil, nu met contesterende jongeren over het hele Vlaamse land. Ook die kwamen immers in een massale beweging op straat. Voor het eerst waren daar scholieren uit het katholiek secundair onderwijs bij. De thema’s die zij naar voren brachten, waren eerder traditioneel Vlaamsgezind met hier en daar een vleugje anti-klerikalisme. Toch zou het protest van die

Page 72: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

72

provinciale scholieren onrechtsteeks belangrijke gevolgen hebben voor de Leuvense studentenbeweging, toen zij namelijk vanaf 1971 zelf de overstap maakten naar de universiteit.

Germania: een andere koers?

Ook Germania onderging vanaf 1966 de invloed van de nieuwe democratische geest zowel wat de organisatie als wat de dagelijkse werking betreft. Voordien hadden de germanisten het verwijt gekregen dat hun faculteitskring te eenzijdig op weliswaar hoogstaande ontspanning gericht was, maar te weinig aandacht schonk aan de nieuwe syndicale stromingen die een sterke opgang kenden. Germania wist niet goed welke kant op. Zo betwijfelden sommigen of de democratisering van het onderwijs onverdeeld positief genoemd mocht worden:

"De klachten over het gebrek aan belangstelling voor culturele en ontspanningsactiviteiten bij de studenten worden hoe langer hoe krachtiger. (...) Het is mijn mening dat de op alle gebieden tot uiting komende apathie van de huidige studentengeneratie ten nauwste verbonden is met het gebrek aan een waarlijk universitaire geest. (...) dat o.m. de democratisering van het onderwijs onrechtstreeks verantwoordelijk mag gesteld worden voor de huidige mentaliteit van de universitaire jeugd. (...) Een immer groeiend percentage studenten heeft als enige betrachting het veroveren van een academische graad en de daarmee gepaard gaande sociale zekerheid. (...) Ook Germania ondervindt van deze cultu-rele proletenmentaliteit alle nadelige gevolgen." (Germania 1961-62, 2, pp.21-22) "Men zegt reeds lang dat de student uit de codex aan het uitsterven is, dat hij reeds van top tot teen volledig dood is. Op zijn graf moeten wij echter geen tranen plengen. Wij moeten zorgen voor een aanpassing van het Leuvense studentenleven aan een meer moderne tijd. Het grote vraagteken wilden wij plaatsen achter het woord Germania, of nog algemener, faculteitskring. Hoe zal een moderne faculteitskring eruit zien? Hoe zullen wij samenkomen? Wat zullen wij zeggen, zingen (!?), bidden?" (Germania 1963-64, 1, pp.9-10)

Germania was dus na verloop van tijd ontvankelijker geworden voor het syndicalisme. Men zag in dat het ook de moeite waard kon zijn de (beroeps)belangen van de studenten te behartigen. Vooral de presides vanaf 1966 besteedden daaraan meer aandacht. De nieuwe richting bleek nog niet meteen uit officiële bronnen, zoals bijvoorbeeld de vernieuwde statuten van januari 1969. Daar werd het doel van Germania nog omschreven als “de beste maatschappelijke vorming na te streven in een aangepast studieklimaat. Daartoe organiseert het o.a. culturele, wetenschappelijke en ontspanningsactiviteiten”. Toch verklaarden alle kringverantwoordelijken vanaf 1966 dat voor hen de sociale en politieke vertegenwoordiging van de germanisten een belangrijke rol speelde zonder dat de ontspanningscomponent evenwel uit het oog verloren werd, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval was in een faculteitskring als Politika. Preses Fernand Vanhee (1966-1967) formuleert het zo:

"Germania bevond zich toen wel op een keerpunt (zo ervaarden wij het destijds toch). Na de vernederlandsing van Leuven werden wij vooral geconfronteerd met de contestatiebeweging, de eis voor medezeggenschap e.d. Her en der werd daarvan toch iets verwezenlijkt. Wij schipperden een beetje tussen de oude studentikoze gezelligheidsvereniging en de nieuwe syndicale vereniging, die het uiteindelijk toch zou moeten worden (zo dachten wij toch)."

Page 73: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

73

Presidium

Het presidium van Germania was vanaf 1963-1964 overgeschakeld op onrechtstreekse verkiezingen door jaarverantwoordelijken. Drie jaar later zette men nog een stap verder in democratische richting: preses en/of vice-preses werden dan rechtstreeks verkozen. De eerste twee academiejaren werd de stembusgang in oktober gehouden; het nieuwe presidium werd echter pas op 1 januari officieel aangesteld. Dat had onmiskenbaar het voordeel dat de nieuwe ploeg tijdens het eerder rustige tweede semester genoeg ervaring kon opdoen om het zware eerste semester van het volgende academiejaar degelijk voor te bereiden. In het verleden was het immers maar al te vaak gebleken dat het opzetten van een serieuze onthaalwerking in het water viel of de verschijning van het eerste Germanianummer te lang op zich liet wachten wegens de korte voorbereidingstijd. Toch besloot men twee jaar later, in 1968-1969 weer over te schakelen op het oude systeem met verkiezingen in april. Meestal dongen twee, een enkele keer drie germanisten naar het presesschap. Sommige jaren kwamen ze samen met een vice-preses op. De kandidaten, die meestal in de eerste licentie zaten, maakten zich enkele weken voor de verkiezingen aan het germanistenpubliek bekend. Daarna begon de voorstelling van de diverse programma’s. Echt harde campagnes zijn er nooit gevoerd. Wel werden soms speeches gehouden die voor de tegenstrever niet altijd even mals waren, maar later werd alles weer met de mantel der liefde bedekt. De ‘verkiezingsstrijd’ verliep altijd in een vrij amicale sfeer. Vaak nam de overwinnaar de verslagen tegenkandidaat overigens in zijn ploeg op. Tijdens de campagne werd trouwens nooit een frank uitgegeven. Als de kandidaten en de programma’s genoegzaam bekend waren, konden de eigenlijke verkiezingen plaatsvinden. Sommige jaren kregen die hun beslag op een heuse verkiezingsavond waarop de kandidaten hun programma een laatste keer voorstelden, waarna alle aanwezigen hun stem konden uitbrengen. Andere jaren werd de stembus gewoon in de lokalen van de verschillende jaren geplaatst. Iemand controleerde aan de hand van de adressenlijsten dat iedereen slechts één stembriefje kreeg. De statuten van 1969 bepalen in verband met de verkiezingen het volgende: “De preses wordt verkozen door alle germanisten ingeschreven op de rol Leuven-Nederlands. Voor de eerste ronde is er een meerderheid vereist van twee derden van de stemmen. De kandidaten met minder dan tien procent van de stemmen worden uitgesloten. Voor de tweede ronde volstaat een meerderheid van de helft plus één”. De verkiezingen waren niet verplicht, maar de grote meerderheid (zowat 75%) stemde toch. Uit het voorgaande blijkt dat de erevoorzitter op de aanwijzing van het presidium geen enkele invloed meer uitoefende. De rol van professor Draye was ook op andere terreinen nagenoeg volledig uitgespeeld, al zou hij nog tot diep in 1968 trouw de bestuursvergaderingen bijwonen. Het erevoorzitterschap werd een louter ceremoniële, en zelfs papieren functie. In het algemeen ging de voorkeur van de germanisten uit naar de kandidaat die volgens hen de gulden middenweg bewandelde. Alhoewel de politisering binnen de studentenwereld die jaren sterk toenam, viel daar binnen Germania weinig van te merken. De meest pragmatische deelnemer won het pleit; van extremisme wilden de germanisten klaarblijkelijk niets weten. Fernand Vanhee

Page 74: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

74

(preses 1966-1967) was wel door het SVB aangezocht, maar herkende zich toch niet echt in hun gedachtegoed. Hij zou het halen van ‘man van de kring’ Paul Matthys omdat hij opkwam voor meer inspraak en medezeggenschap en omdat hij over een solidere ploeg kon beschikken. Het SVB toonde zich nadien trouwens ontgoocheld omdat Vanhee hun opvattingen niet voldoende in de praktijk zou hebben omgezet. Het jaar nadien werd Paul Vermeir met een programma verkozen dat ook de nadruk legde op medebeheer, ten nadele van Paul Nechelput, die weer een zuiver Vlaamse koers wilde varen. Voor het academiejaar 1968-1969 moest SVB-er Jo ‘met de banjo’ De Clercq het afleggen tegen het realistischere programma van zijn pas uit Antwerpen overgekomen opponent Jos Bergmans. Bergmans was ook het volgende jaar kandidaat en haalde het met sprekend gemak (70% der stemmen) van de ‘linkse’ programma’s van Michel Beck en Christiaan Noppe. Bergmans werd herkozen omwille van de continuïteit in de kringwerking, vooral dan met betrekking tot de verder uitbouw van het faculteitshuis. In de toenmalige eerste licentie was niemand echt geïnteresseerd in het presesschap. Na de verkiezingen stelde de nieuwe preses (eventueel in overleg met de vice-preses) zijn bestuur verder samen, naargelang de omstandigheden in november-december of, vanaf 1968-1969, tijdens de zomervakantie. Dat gebeurde door coöptatie. Meestal waren voor de belangrijkste functies op voorhand al enkele afspraken gemaakt. Toch kon het nog gebeuren dat andere germanisten en zelfs verslagen preseskandidaten aangezocht werden. Tegen het begin van het jaar moest de ploeg rond zijn. Voor het eerst mag trouwens van een echt presidium gesproken worden. De verschillende functies werden nauwkeurig afgelijnd en omschreven. De preses stond in voor de algemene leiding en coördinatie, maar kon voor de verdere uitwerking van de verschillende taken een beroep doen op de bestuursleden. Toch mag deze mogelijkheid tot delegeren niet overdreven worden. Maar al te vaak immers gebeurde het dat bepaalde presidiumleden in de loop van het academiejaar hun taak niet meer ter harte namen, zodat we terecht van ettelijke ‘papieren’ functies mogen spreken. Preses en vice-preses bepaalden in onderlinge afspraak het algemene beleid. De taak van de ene werd losgemaakt van de kringwerking, hij trad op als facultair afgevaardigde en stond in voor de informatiedoorstroming naar het FK en omgekeerd. De andere moest de interne kringwerking coördineren en zetelde meestal ook in de Kontaktkommissie. De ab-actis of secretaris moest de verslagen van de verschillende bestuursvergaderingen inschrijven in een verslagboek, wat de eerste jaren ook daadwerkelijk gebeurde, maar nadien toch weer verwaterde. De beheerder, vaak een studente, moest er over waken dat de inkomsten en uitgaven van Germania elkaar in evenwicht hielden. Inkomsten werden vooral gehaald uit de verkoop van lidkaarten en de opbrengst van t.d.’s. Daarnaast waren er subsidies van het FK en het vice-rectoraat. Voor het eerst werd er controle uitgeoefend op de beheerder. Die moest alle rekeningen bewaren en een (primitieve) boekhouding bijhouden. Regelmatig verschenen financiële staten in Germaantje. Daarnaast maakten, zoals voordien, deel uit van het presidium: het schachtenkoppel, de sportleiders, de feest- en cultuurleider, een aalmoezenier en de hoofdredacteur van Germania. Tot 1967 was er ook een pro-cantor, die de jaarlijkse cantus(sen) leidde. Bij het begin van het academiejaar werden ook

Page 75: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

75

telkens twee jaarvertegenwoordigers verkozen. Zij moesten hun jaargenoten op de hoogte houden van geplande activiteiten. Zij organiseerden ook de jaaruitstappen en jaarreizen. Erg populair waren de weekends in Anseremme of Wijgmaal. De gebouwen daar behoorden toe aan de UP (Universitaire Parochie), die ze gebruikte voor haar kennismakingsweekends. Ook faculteitskringen konden ze huren. Wel ging er altijd een verantwoordelijke van de UP mee om een oogje in het zeil te houden. Voor de eerstejaars kaderden de weekends in het geheel van de onthaalactiviteiten. De erevoorzitter(s), twee docerende raadsleden en twee raadsleden uit het wetenschappelijk personeel waren ook lid van het bestuur, maar hun rol beperkte zich feitelijk tot die van toehoorder. Voor het eerst werden vanaf 1966-1967 ook diverse afgevaardigden aangesteld die de verschillende commissies van het FK of andere overkoepelende organen moesten bevolken. Er waren afgevaardigden bij FK, bij ASR (Algemene Studentenraad, de opvolger van het in 1966 ter ziele gegane LSK), bij VVS, bij de Sociale Raad en bij de Vereniging voor Vlaamse Leergangen. Ten slotte was er ook een afgevaardigde voor Letteren & Wijsbegeerte. Die fungeerde als algemeen (financieel) beheerder van het faculteitshuis en betrok er een van de kamers op de eerste of tweede verdieping. Vele van deze functies stelden in de praktijk vaak weinig of niets voor. Meer dan eens kwam het voor dat de gehele coördinatie in feite het werk was van vier à vijf studenten, meestal het groepje in en om het faculteitshuis. Het presidium kwam meestal een keer per maand samen, maar vaker kon (en moest soms) ook. De bestuursvergaderingen vonden aanvankelijk plaats in de Zaal der Hallen. In 1968-1969 verhuisde men naar het faculteitshuis, waar op de eerste verdieping een ruime vergaderzaal met de nodige infrastructuur (telefoon, schrijfmachine, stencilmachine) ter beschikking stond. De vergaderingen verliepen op een informele manier, hoewel toch meestal getracht werd een bepaalde agenda af te werken. Er werden plannen gesmeed, activiteiten geëvalueerd en problemen besproken. De verschillende afgevaardigden brachten verslag uit over hun werk in de diverse commissies. Tot november 1968 kwam erevoorzitter Draye altijd naar de bestuursvergaderingen. Toen besliste het presidium onder leiding van preses Jos Bergmans voortaan besloten vergaderingen te houden. In Germaantje formuleerde Bergmans het zo: “De vergadering keurde dan een voorstel goed dat het houden van besloten - dus zonder professoren of wetenschappelijk personeel - vergaderingen inhield. Germania is overigens de enige kring waar professoren en wetenschappelijk personeel aan de vergaderingen van het bestuur deelnemen en voor de behandeling van bepaalde problemen is het tactisch inopportuun dit in de aanwezigheid van de andere groepen te behandelen”. Ook het FK drong aan op de verwijdering van de professoren: “Het FK moet ook de autonomie accentueren van de kringen tegenover de professoren (probleem der aanwezigheid der professoren op de presidiumvergaderingen van Germania)”. Naast het presidium fungeerde een (informeel) dagelijks bestuur of kernpresidium, bestaande uit preses, vice-preses, secretaris en beheerder, dat de lopende zaken moest afhandelen. Het feit dat er aan een efficiënt werkend bestuur steeds meer belang gehecht werd, mag ook blijken uit een heus bestuursweekend, dat plaatshad van 18 tot 19 november 1967. Een vijftiental bestuursleden discussieerden er twee dagen lang over de rol en het functioneren

Page 76: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

76

van hun faculteitskring. Zo werden de taken van de verschillende presidiumleden nauwkeurig afgebakend. Voorts werden werking en doelstelling van het FK en de VVS toegelicht, evenals het opzet en de voorlopige resultaten van de Kontaktkommissie. Tot slot spraken nog vertegenwoordigers van LOVAN en van de SVB-werkgroep. Uit het feit alleen al dat leden van SVB op het bestuursweekend het woord mochten voeren, blijkt dat Germania de beweging niet ongenegen was. Een echte SVB-werkgroep heeft binnen Germania echter nooit bestaan. Het was eerder een los samenwerkingsverband van een vijf- à tiental germanisten die binnen SVB hun eigen werkgroep hadden. Zij zetelden nooit in het bestuur van Germania, maar vormden een soort kritische oppositie, die hun ideeën binnen Germania een grotere bekendheid wilden geven. Het was ook enkel die kleine groep germanisten die actief was binnen de grote studentenbeweging: men vindt er deelnemers aan de voettocht Oostende-Leuven, uitdelers van pamfletten aan de Waalse fabrieken of, later, sympathisanten met de Limburgse mijnstaking. Enkelen onder hen zouden later effectief onder de arbeiders gaan werken. Hoewel hun aandeel kwantitatief dus eerder verwaarloosbaar was, zouden zij, mede door het progressieve klimaat dat toen in Leuven heerste, vanaf 1967 binnen Germania relatief veel gehoor krijgen. De kring werd er onrechtstreeks door beïnvloed en de geest bleef enkele jaren hangen. Toen SVB in de vakantie van 1968 verder in marxistisch-leninistische richting evolueerde, keerden de meeste germanisten haar ontgoocheld de rug toe. Utopisch, extreem, te links, revolutionair en non-conformistisch waren de meest gehoorde commentaren. Germania ondernam daarnaast ook enkele schuchtere pogingen om zoveel mogelijk germanisten bij de besluitvorming te betrekken of, in ieder geval, hun stem te laten doorklinken. Af en toe waren er zogenaamde volksvergaderingen, naar analogie met de massale samenkomsten in Alma II tijdens de januari-revolte. Ze werden samengeroepen door de mensen rond SVB, anderen die de basisdemocratie genegen waren of, een enkele keer, het bestuur zelf. Meestal dienden ze enkel om alle germanisten eens samen te krijgen en hen te mobiliseren rond bepaalde standpunten, acties of betogingen. Vooral vanaf 1970 zouden volksvergaderingen binnen Germania een sterke uitbreiding kennen. Ook is er gedurende anderhalf jaar sprake geweest van de oprichting van een Germaniaparlement. De voorbereidende besprekingen begonnen in het academiejaar 1968-1969. De concrete uitwerking gebeurde in het begin van 1969-1970. Er werden zelfs statuten opgesteld, waarin het doel werd omschreven als “de studenten Germaanse filologie zo direct mogelijk te betrekken in alle zaken die hen als dusdanig of als lid van de kring Germania aanbelangen en waarmee het presidium en andere afgevaardigden speciaal belast zijn”. Elk lid van het parlement vertegenwoordigde vijftien studenten van zijn of haar jaar. Daartoe moesten de kandidaten een lijst met vijftien namen van studenten uit hun jaar kunnen voorleggen aan de voorzitter. Ieders naam mocht slechts op één lijst voorkomen. Het parlement is één keer effectief samengekomen, namelijk op dinsdag 28 oktober 1969. Daarna wordt het in geen enkele bron nog vermeld. Ook de geïnterviewden houden aan het ‘parlement’ slechts vage herinneringen over. Overigens waren er ook een hele reeks werkgroepen, vrije vergaderingen en comités allerhande. Ze werden om de meest uiteenlopende redenen samengeroepen of opgericht: als studiegroepjes

Page 77: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

77

om op bepaalde aspecten van de colleges dieper in te gaan of ‘witte vlekken’ door zelfstudie op te vullen, als gespreks- of bezinningskransjes rond bepaalde religieuze of spirituele thema’s, als ‘tegencolleges’, als werkgroepjes rond ontwikkelingssamenwerking enz. Wat vooral opvalt is het snelle komen en gaan van die initiatieven. Toch had deze manier van werken ook onmiskenbaar voordelen. Iedereen werd immers de mogelijkheid gelaten zich toe te leggen op datgene waar hij het beste in was of wat hem het meeste interesseerde. Dat vormde de basis voor de opbouw van het Werkkomitee (WK), vanaf 1970 de vervanger van het aloude presidium of bestuur. Activiteiten

Ook op het niveau van de dagelijkse werking veranderde er het een en ander. Er kwam verzet tegen de kring als gezelligheidsvereniging, die louter vermaak en ontspanning nastreefde. Men argumenteerde dat ook de Germania-activiteiten meer op de maatschappij betrokken moesten zijn en hun ietwat elitaire status moesten afleggen. Vooral bepaalde folkloristische gebruiken, die tot dan toe tot de usances behoord hadden, werden nu plots in vraag gesteld. Op enkele jaren tijd ging de traditie ter ziele dat de jongens onder het zingen van stapliederen de meisjes naar hun peda’s vergezelden. Het feit dat de studentes vanaf begin jaren zestig zelf mochten bepalen waar ze op ‘kot’ gingen en dus niet meer verplicht op peda moesten, zal hier ongetwijfeld een rol gespeeld hebben. Ook het zingen zelf liep trouwens sterk terug. Waar Germania van andere kringen jarenlang het predikaat ‘de zingende kring’ opgeplakt kreeg, viel daar vanaf het midden van de jaren zestig nauwelijks meer iets van te merken. De activiteiten werden niet meer geopend met het Germanialied en afgesloten met de Vlaamse leeuw. Ook het zingen tijdens de algemene colleges raakte in onbruik. De germanisten van na 1968 hadden nog nauwelijks een notie van het Germanialied. Ze wisten enkel van het bestaan ervan af. Tijdens optochten werd de Vlaamse leeuw vervangen door het vrijheidslied ‘We shall overcome’ of, nog later, door het socialistisch-communistische strijdlied de ‘Internationale’. Het dragen van het preseslint kwam eveneens onder vuur te liggen. Men vond het iets dat enkel nog in de boertige bierclubs thuishoorde en dus helemaal niet in een progressieve faculteitskring als Germania. Presides die er mee rondliepen, waren soms het voorwerp van spot. Toch zou het nog tot 1970 regelmatig gedragen worden, niet tijdens betogingen of manifestaties, wel op activiteiten of officiële plechtigheden. Nadien zou het lint definitief opgeborgen blijven. De cantus moest het helemaal ontgelden. Vanaf 1967 zou hij voor lange tijd van het toneel verdwijnen, als zinnebeeld van het burgerlijke studentenleven. Ook bij het organiseren van een doop werden vraagtekens geplaatst. Toch vond de doop nog ieder jaar plaats, maar nog meer dan vroeger werd erover gewaakt dat het een serieuze bedoening bleef. De onthaalactiviteiten daarentegen werden stelselmatig uitgebreid. Het begon meestal met een welkomstwoordje van de preses en de monitor, waarna een rondleiding door Leuven volgde. De schachten werden meegetroond naar de bibliotheek, de Alma, het stadspark, de Oude Markt. De tocht eindigde in het fakhuis, waar een drankje werd aangeboden. Voor de beide kandidaturen werd vaak ook een wandeling naar het Zoet Water ingelast. Ook een contactnamiddag met de professoren en een peter- en meteravond stonden steevast op het programma.

Page 78: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

78

Hoe ver sommigen wel gingen in het weren van het studentikoze, blijkt uit het feit dat in bepaalde kringen zelfs de traditionele t.d.. kritiek te verduren kreeg. Zo ver zou het binnen Germania echter nooit komen. De t.d.’s, twee tot drie per jaar, brachten bovendien aardig wat geld in het laatje. Voor de rest bleef alles ongeveer bij het oude. De Sinterklaasfeesten werden meestal afzonderlijk per jaar gehouden en fungeerden voor de eerstejaars als onthaalactiviteit. De activiteit die het meeste volk trok, was ongetwijfeld het kerstfeest. Eerst werd een mis opgedragen, vaak opgeluisterd door het Germaniakoor onder leiding van Leopold Engels, dat enkele polyfonische stukken bracht. Daarna volgde, ter vervanging van de vroegere kerststukken van Joos Florquins keldergroep, een revue die de germanisten zelf in elkaar gestoken hadden. De revue was een hoogtepunt in de jaarlijkse kringwerking, waar heel wat voorbereiding bij kwam kijken. Het was een aaneenschakeling van korte sketches waarin vooral de professoren het moesten ontgelden, voordracht van proza en poëzie, muzikale intermezzi en humoristische stukjes. Ondertussen bestond de mogelijkheid een hapje te eten of een glaasje te drinken. Het kerstfeest eindigde meestal als t.d. Het Zoetwaterfeest stond vroeger voor alle germanisten open, maar werd na verloop van tijd exclusief het afscheidsfeest van de tweede licentie. Traditionele klappers waren de zwanenzangen, waarin weemoedig werd teruggekeken op de heerlijke Leuvense jaren. Rond 1970 had het Zoetwaterfeest veel van zijn betekenis verloren. Het werd enkel nog gezien als de voortzetting van een traditie, maar afgesloten van wat erachter zat. Na 1970 verdween een van de oudste Germania-activiteiten van het programma. Een aparte groep stond in voor de sportbeoefening. Germania nam deel aan de diverse interfacultaire competities (voetbal, volley, basket enz.). De Germaniamissen werden vanaf het begin van de jaren zestig naar de vooravond (18 uur) verplaatst. Ze werden bovendien opgesplitst per jaar en lokten elke week twintig à dertig belangstellenden. Naar het einde van de jaren zestig keerde men terug naar het concept van een grote Germaniamis, dan meestal in samenwerking met de Universitaire Parochie, waar de mis ook opgedragen werd. Na het verdwijnen van Joos Florquin als sectieleider van het ‘gesproken woord’ binnen het Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap moest Germania het lange tijd stellen zonder (eigen) toneelkring. Wel werden vanaf het midden van de jaren zestig externe gezelschappen uitgenodigd om in Leuven een voorstelling te verzorgen. Vermeldenswaard zijn opvoeringen van Bezette Stad van Paul van Ostaijen (Nederlands Kamertoneel Antwerpen, 1963), Buiten voor de deur van Borchert (Antigone-Kortrijk, 1967), Het mooie meisje van Samos (Antigone-Kortrijk, 1968) en De minnaar van H. Pinter (Yvonne Lex-Jef Demedts, 1969). Ook een voorsteling van Dylan Thomas’ Under the Milkwood door Brian D. Barnes (1967) werd zeer gesmaakt. Daarnaast organiseerde de kring uitstappen naar Brussel (Romeo en Juliette door het Ballet van de XXIste eeuw o.l.v. Maurice Béjart in het Koninklijk Circus, 1966) en Antwerpen (opvoering van Warenar door de KNS, 1967) en bezocht men de tentoonstellingen over Paul van Ostaijen (Antwerpen, 1969) en het fauvisme (Mechelen, 1969). Een jaarlijks terugkerende activiteit was de literaire avond in de grote aula, vaak met bekende Vlaamse schrijvers en dichters. Per academiejaar stonden ook een twee lezingen of

Page 79: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

79

voordrachten (de vroegere algemene vergaderingen) geprogrammeerd. Enkele voorbeelden: Gerard Walschap over ‘de weg van een romanschrijver’ (1968), Harry Mulisch over Cuba (1969) en Ivo Michiels over hedendaagse romankunst (1969). Typisch voor het eind van de jaren zestig was ook de opkomst van zogenaamde literaire fora of debatten, waarbij enkele auteurs met elkaar in de clinch gingen over wat nu juist de functie van het schrijverschap was. Onder dezelfde noemer vallen enkele kleinkunstoptredens van o.a. de cabaretgroep Zwart Zaad (met Elly en Rikkert, 1967) en Dimitri van Toren (1969). Daarnaast trachtte men ook de ‘actieve’ kunst, gebracht door germanisten zelf, te stimuleren en te promoten. Naast de reeds vermelde revue ter gelegenheid van het kerstfeest werden regelmatig kleine cabaret- en poëzieavonden voor en door germanisten georganiseerd. Ze vonden meestal plaats in het faculteitshuis. Een speciale vermelding verdient zeker ‘Poëzie in het zwembad’ met als thema ‘Baarmoeder’ (1968), een literaire happening in het Stedelijk Zwembad én een poging om kunst wat dichter bij het volk te brengen. Dat hele gamma van activiteiten werd slechts door een klein aantal germanisten bijgewoond. De meesten zochten hun ontspanning elders. Slechts tien- à twintig procent engageerde zich effectief in de eigen faculteitskring. Toch trokken de onthaalactiviteiten, de verschillende Sinterklaasfeesten en vooral de Zoetwaterdag en het kerstfeest nog heel wat volk. Voor de professoren gold eigenlijk hetzelfde. Enkel bij grote gelegenheden trof je hen nog wel eens, maar voor het overige ging het kringgebeuren grotendeels aan hen voorbij. Van een breuk is echter geen sprake. De professoren beseften zelf dat er in die veranderde tijden voor hen geen plaats meer was in een faculteitskring, dat hun rol daar uitgespeeld was. Vanaf de tweede helft van de jaren zestig deed zich trouwens een opmerkelijke verjonging van het professorencorps voor. Een nieuwe generatie onder aanvoering van G. Geerts, E. Vorlat, H. Van Gorp en H. Servotte maakte haar opwachting. Zo spraken sommige geïnterviewden van een breuk binnen het corps met aan de ene kant de oudere, ietwat conservatieve generatie en aan de andere kant de ‘jonge turken’, die meer ontvankelijk waren voor de verzuchtingen van kritische en contesterende jongeren. Zij zochten toenadering, profileerden zich als progressief en zouden een deel van de eisen van de germanisten omtrent medebeheer en inspraak inwilligen. Faculteitshuis / Fakbar

Na de teloorgang van het Germaniahuis in de Populierstraat 31 ondernamen de achtereenvolgende presidia diverse pogingen om een nieuw huis, o.m. in het Begijnhof, ter beschikking te krijgen. Telkens zonder resultaat echter. Daarom rijpte het idee om het oorspronkelijke plan te verruimen tot een samenwerkingsverband met de andere kringen van W&L. Vooral Germaniapreses Jos Bergmans was de drijvende kracht achter het project. Hij dacht aan een soort kringcafé, een ontmoetingsplaats voor studenten uit de hele faculteit, dat bovendien commercieel interessant kon zijn. De motieven tot samenwerking waren van allerlei aard: het zou makkelijker zijn om een huis te krijgen van de huisvestingsdienst, er zou een groter publiek en daardoor een grotere benutting van de bar mogelijk zijn, het werk zou onder de verschillende kringen verdeeld kunnen worden en het zou een ideale basis kunnen zijn om samen sterk te staan in de faculteit.

Page 80: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

80

Dankzij de gezamenlijke inspanningen van verschillende kringverantwoordelijken stelde de huisvestingsdienst in het begin van het academiejaar 1968-1969 uiteindelijk de woning in de Bogaardenstraat 10 ter beschikking. Voor de inrichting moesten de studenten zelf zorgen. In het Germaantje van 1968-69 staat daarover het volgende: “Precies op 5 november kwamen de presides in het bezit van de huissleutel en van die dag af, werd er werkelijk noeste arbeid geleverd door een legertje vrijwilligers, dat er niet tegenop zag om soms hele dagen en nachten door te werken”. Aankoop van meubilair, installatie van de tap, inrichting van de bar, af- en uitbreken van muren, knutselen, schilderen en ten slotte één grote schoonmaakbeurt. Op minder dan twee weken tijd was het huzarenstukje voleindigd. Op maandag 18 november 1968 werd het faculteitshuis van L&W geopend. Tijdens de zeer druk bezochte openingsreceptie waren er o.m. toespraken van de vice-voorzitter van het FK en van professor Rombouts. Er was voor meer dan 100.000 frank geïnvesteerd, kosten die men nog moest proberen te recupereren. De bar was officieel vijf dagen per week geopend tot één uur ‘s nachts. Nachtbrakers waren er echter meer dan eens de oorzaak van dat dat sluitingsuur niet gerespecteerd werd. Voor de exploitatie van de bar richtte Germania in samenwerking met de andere kringen een VZW Letteren & Wijsbegeerte op, waarvan de statuten in het Belgisch Staatsblad verschenen. Een afgevaardigd beheerder, die in een van de kamers boven het faculteitshuis woonde, stond in voor de financiën. Hij kwam ’s avonds de kas halen, betaalde de rekeningen en zette het overschot op een bankrekening. Ondanks het feit dat de consumpties weinig kostten (voor een pintje bijvoorbeeld betaalde je tien frank), werd de bar financieel een eclatant succes. Al na een half jaar konden alle investeringskosten afbetaald worden. De winst bleef binnen de VZW. De tappers werden uit de vaste klanten gerekruteerd en kregen elk een vaste middag of avond in de week toegewezen. Germania leverde het merendeel der bezoekers; sommige andere kringen spraken in dat verband wel eens van imperialistische neigingen. Het overwicht van Germania blijkt ook uit het feit dat naast de algemeen beheerder de preses van Germania altijd boven de bar huisde, terwijl ook de derde kamer meestal aan een germanist voorbehouden was. De eerste jaren na de oprichting van de fakbar overheerste het bacchanale aspect. Later werden er allerhande kleine activiteiten zoals optredens, cabaret, en literaire avonden georganiseerd. Voor vele germanisten, andere W&L’ers en buitenstaanders is het faculteitshuis in de Bogaardenstraat gedurende een tiental jaren een toevluchtsoord of uitvalsbasis geweest, waar men ‘s middags afsprak om een kaartje te leggen of een koffietje te drinken, waar ontgoochelingen werden weggespoeld en overwinningen gevierd, waar menig ontluikende relatie een duwtje in de rug kreeg, waar hectoliters bier verzet werden, waar een lach en een traan gedeeld werden, waar vaak tot uren in de nacht werd gepalaverd en gediscussieerd over de hervorming van de germanistiek, België en de wereld. Zonder zijn fakbar zou Germania nooit geworden zijn tot wat het nu is.

Page 81: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

81

Tijdschrift

Het tijdschrift Germania evolueerde in het midden van de jaren zestig tot een literair blad met vrijwel uitsluitend proza en poëzie. Voor kringnieuws werd nog nauwelijks plaats ingeruimd. Vanaf 1966-1967 werd ook voor het eerst aandacht besteed aan de nieuwe democratische richting binnen de studentenbeweging. “Om aan de wensen sommigen onzer lezers te voldoen, heeft de redactie besloten voortaan alle uitingen van progressiviteit in de Leuvense studentenwereld op de voet te volgen. Hieronder publiceren wij het eerste progressieve artikel over een brandend onderwerp. Moge het de progressiefsten onder de progressieven bevredigen”, heet het in Germania. Daarna volgde een eigenzinnige impressie van een of andere betoging, vergezeld van een actiefoto. De volgende jaren verschenen nog verscheidene bijdragen over de programma-hervorming binnen Germaanse filologie, de resultaten van de Kontaktkommissie, de eis tot volledige informatie en vooral enkele polemiekjes rond de ‘oriëntering van een faculteitskring’. Het betrof hier vooral de vraag of Germania eerder in culturele activiteiten of ontspanning moest voorzien (de kringverantwoordelijken) dan wel meer de syndicale toer op moest (de SVB-kern). In het academiejaar 1969-1970 kwam het tot een eenmalig samenwerkingsverband tussen Germania en Romaneske, het blad van de Leuvense romanisten. Onder het co-hoofdredacteurschap van de germanist Michel Beck en de romanist Frans van Daele verschenen dat jaar slechts drie nummers, waarin geen progressieve artikels meer te bespeuren vielen. In de loop der jaren kwam Germania trouwens steeds meer los te staan van de kring. Typisch in dat verband is dat de hoofdredacteur niet meer door het presidium, maar binnen de redactie van het tijdschrift zelf werd aangesteld. Financieel ging het Germania hoegenaamd niet voor de wind. De kosten voor het drukken van het kwalitatief hoogstaande tijdschrift liepen vrij hoog op en konden niet gedekt worden door de abonnementsgelden. Dan moest de beheerder van Germania de put dichten. Dat ging niet altijd van harte. Binnen het WK (vanaf 1970) bestond er voor het tijdschrift een aparte werkgroep, wat de onafhankelijkheid nog vergrootte. Verantwoordelijk uitgever Geert Kestens stond samen met een kleine groep medewerkers in voor de uitgave. Veel schwung zat er echter niet meer in. Het was een traditie uit het verleden die zonder veel overtuiging werd voortgezet. Na twee jaar hield de ploeg het dan ook voor bekeken. De uitgave van Germania werd in het academiejaar 1972-1973 stopgezet. Wellicht zullen de te hoge kostprijs en het luxueuze en elitaire karakter van het tijdschrift hier voor veel tussen gezeten hebben.

Medebeheer en inspraak

Een andere typische uiting van de ‘sixties’ was de roep van de studenten om medebeheer en inspraak. Er was voordien al wel kritiek op de inhoud van sommige colleges en op de manier van lesgeven van sommige professoren, maar die werd enkel binnenskamers geuit en nooit naar buiten geventileerd. Ondanks de goede verhoudingen die er bestonden tussen de beide groepen, behield de professor een zeker aura rond zich. Op wetenschappelijk gebied gold zeker nog het (cliché)beeld van de ivoren toren. De professor doceerde als almachtig en

Page 82: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

82

onfeilbaar individu zijn enige, echte waarheid, op de manier die hij prefereerde, waarbij kritiek vanwege studenten taboe was. Inspraak bestond dus niet en aan medebeheer werd al helemaal niet gedacht. De jaren zestig brachten hier dus verandering in. De roep om inspraak klonk aanvankelijk enkel door in overkoepelende studenten-organisaties als de VVS, dat zich in 1962 omvormde tot een studentensyndicaat, en het FK en zijn Commissie Medezeggenschap. Het ging vooral om de volgende twee eisen. Ten eerste wilde men op studievlak een woordje meespreken wat de inhoud en de methodologie van de colleges betrof. Daarnaast wou men mee het beleid voeren en vroeg men zittingsrecht in de diverse faculteits- en groepsraden en in de academische raad, een open boekhouding en inzage in alle documenten. De academische overheid bleef lange tijd doof voor de verzuchtingen van de studenten. Later toonde ze zich inschikkelijker en was ze bereid enkele toegevingen te doen, al konden die vaak enkel doorgedrukt worden door stakingen en boycot-acties van de studenten. In het academiejaar 1966-1967 werden de eerste resultaten geboekt. Na het bisschoppelijk mandement van 13 mei 1966 en tijdens de voettocht Oostende-Leuven (oktober 1966) was de eis voor een democratischere universiteit onderhuids al gebleken. Vanaf november 1966 werd het de studenten menens. Vooral het FK eiste dat de studenten meer bij het universitaire leven betrokken werden. Toen volgens hen bleek “dat de Vlaamse academische overheid eenzijdig een formule wenst op te dringen waarbij de rechten van de studenten op algemene informatie en op gelijkwaardige deelneming aan de vergaderingen worden genegeerd”, werd voor 23 december een syndicale staking afgekondigd. Germania was het vaak niet eens met de harde standpunten van het FK. Ten eerste omdat men hun eisen, zoals die ook in hun weekblad Rerum doorklonken, vaak overdreven en weinig realistisch vond; ten tweede omdat de professoren binnen Germaanse filologie vrij positief stonden tegenover medebeheer en acties dus in feite overbodig waren. Stakingsoproepen van het FK werden dan ook niet altijd opgevolgd. De algemene staking van 23 december 1966 achtte het presidium wel opportuun en men stemde dan ook voor op de FK-raad. De universitaire overheid reageerde vrij bits op de boycotactie: drie studentenleiders werden geschorst: P. Goossens, preses van het KVHV, R. De Canck, preses van het FK en C. Bevernage, voorzitter van VVS-Leuven (sedert maart 1966 de nieuwe naam van het overkoepelende LSK). Twee weken later, op 11 januari 1967, werd het conflict echter bijgelegd. De schorsingen werden ingetrokken en de studentenleiders en de academische overheid verklaarden in een constructieve geest te willen samenwerken om zo te komen tot een democratischere universiteit. Als een direct gevolg ontstonden in diverse groepen en faculteiten ‘Kontaktkommissies’ (‘KK’), ook in Germaanse. Op een vergadering van vrijdag 13 januari besloten zestien studenten uit de verschillende jaren samen met professor O. Leys een ‘Kontaktkommissie Germaanse’ op te richten. Die KK wilde een “geïnstitutionaliseerde overlegvorm zijn tussen professoren en studenten”. Ze werd samengesteld uit twee professoren (de voorzitter en de secretaris van de groep) en twee studenten (de preses en de afgevaardigde van de tweede

Page 83: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

83

kandidatuur). Om de vergaderingen van de KK voor te bereiden voerde het presidium een getrapt systeem in. Per jaar werd een werkgroep van vier verkozenen in het leven geroepen. Zij moesten zich enkel bezighouden met de problemen die specifiek hun jaar aanbelangden. De werkgroep moest de problemen onderzoeken en eventueel voorleggen aan de KK. De adviezen of voorstellen van de Kommissie konden dan op aanvraag van de professor-voorzitter uiteindelijk door de decaan op de agenda van de faculteitsraad geplaatst worden. Ook de presides van de vijf W&L-kringen konden een agendapunt aan de decaan melden, maar moesten dat dan schriftelijk en collectief doen. Na de voorbereidende gesprekken kwam de KK voor de eerste keer effectief samen op 1 februari 1967. De volgende jaren zou het overleg voortgezet worden. Ook binnen twee andere W&L-groepen ontstonden soortgelijke Kontaktkommissies. Ondanks de vrij logge structuur werd er toch nuttig werk geleverd. De confrontatie der standpunten verruimde de visie aan beide zijden. Het initiatief betekende de eerste doorbraak inzake inspraak en vormde een ideale basis om later op voort te bouwen. Decaan Van Windekens schreef in zijn samenvattend verslag van het academiejaar 1967-1968: “In de drie bestaande KK’s wordt totnogtoe vooral naar een efficiënte werkwijze gezocht. De problemen der verschillende faculteitskringen zijn grotendeels parallel. In de Germaanse filologie is men er het meest toe gekomen afstand te nemen van de secundaire problemen om tot de fundamentele kwesties door te dringen”. (Verslagboek Germania 1967-68) Het verschijnen van het informatieblaadje Germaantje was een rechtsteekse uitloper van de werkzaamheden van de Kontaktkommissie. Na verloop van tijd wensten de studenten echter meer. De Kontaktkommissie kon enkel adviezen of voorstellen op de agenda van de faculteitsraad laten plaatsen. Zittingsrecht in die faculteitsraad zelf moest de invloed van de studenten aanzienlijk doen toenemen. Dat werd dan ook het volgende breekpunt. Reeds op 20 april 1967 hadden de presides van Germania, Historia en Klio van de professoren voor het eerst spreekrecht gekregen op de faculteitsraad. Ze hielden er een vurig pleidooi voor medezeggenschap. Op een effectief zittingsrecht in de faculteitsraad moesten de studenten nog een hele tijd wachten. Op 23 januari 1968 kregen de verschillende kringpresides nochtans van decaan Van Windekens de opdracht hun verzoek aan het bureau van de raad voor te leggen. Op dat ogenblik verhinderde de januari-revolte echter elk ernstig contact tussen de presides om de agendapunten voor de faculteitsraad degelijk voor te bereiden. De eerste raad met studenten vond pas in december 1968 plaats. Ondertussen waren de posities binnen de grote studentenbeweging al enigszins verschoven. Na de januari-revolte, die terecht als een hoogtepunt én een eindpunt in het Leuvense studentenprotest gezien mag worden, won de democratiseringsgedachte veld. Nog meer dan voordien ijverden de studenten voor inspraak in allerhande universitaire beleidsorganen. Ook de academische overheid toonde nu haar bereidwilligheid: in juni 1968 werd een commissie Universiteitsherstructurering opgericht waarin vijf professoren, vijf leden van het wetenschappelijk personeel en vijf studenten zetelden. Op de eis van de studenten voor een volledig informatierecht werd voorlopig niet ingegaan. Vooral de sterk vertegenwoordigde SVB-leden stuurden op dat recht aan.

Page 84: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

84

SVB gold, ondanks zijn relatief kleine aanhang, als een van de leidinggevende studentenorganisaties tijdens de januari-revolte. Na de val van de regering kwam de vakbeweging als overwinnaar uit het strijdperk en nam de belangstelling voor haar ideeën nog toe. Door de radicale standpunten die de SVB de maanden nadien verkondigde, verloor zij echter veel krediet. Het leek er immers steeds meer op dat niet medebeheer en inspraak, maar wel constante agitatie haar voornaamste drijfveer was. De modale student had het hier niet zo op begrepen en SVB kwam enigszins geïsoleerd te staan. Dat bleek al in mei 1968 bij de verkiezing van een nieuwe FK-voorzitter. Het reformistische programma van Medica-preses Kris Merckx haalde het vrij makkelijk van dat van Mon Vanderostyne, die nauw aanleunde bij de revolutionaire opties van SVB. Het wantrouwen tegenover SVB nam nog toe na de interfacultaire vakantiewerking van augustus 1968. Gedurende een week bestudeerde een twintig- à dertigtal SVB-militanten toen intensief Wat te doen (Que faire, 1902) van Lenin en De geschiedenis van de communistische partij van de Sovjet-Unie (1938) van Stalin. Tijdens diezelfde vakantiewerking veroordeelde de SVB-top de Russische inval in Tsjechoslowakije, maar ook en haast nog meer ‘het socialisme met een menselijk gezicht’ van Dubcek. De evolutie van SVB in marxistisch-leninistische richting, een jaar eerder ingezet tijdens de internationale studentenbijeenkomst in Berlijn, werd hier afgerond. SVB was uitgegroeid tot een dogmatische extreem-linkse groepering. In die tijd stelde SVB ook een studie op, Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven, waarin werd gesteld dat men een evolutie had doorgemaakt van conflict-theorie naar inzicht in de klassenstrijd en dat medebeheer een slogan was die enkel diende om de studentenmassa te sussen, waardoor verdere actie achterwege bleef. Medebeheer veronachtzaamde immers de conflict-theorie, die stelde dat gezagsdragers (de academische overheid, maar ook het AWP) slechts in een dispuut hun ware gelaat laten zien en welke belangen zij in werkelijkheid dienen, namelijk die van de heersende bourgeois-klasse. Studentenleiders die toch met de officiële instanties van de universiteit samenwerkten, waren volgens de brochure carrièrelopers die in plaats van te vechten voor de belangen van de studenten voor dialoog kozen en zich zo in de belangstelling van overheid en proffen plaatsten. Ook het FK was volgens de vakbeweging nog niet tot inzicht in de klassenstrijd gekomen. Het hield zich enkel bezig met het oplossen van pseudo-problemen in de rand van het conflict. Als voorbeeld werd de strijd om Leuven-Vlaams aangehaald.

"We stelden vast hoe na 13 mei de feiten systematisch werden vervalst en scheefgetrokken door de reactionaire Vlaamse pers. Het conflict werd afgeleid, gekanaliseerd. De opgeblazen-kikker-campagne die rond het volledig autonome en democratische Leuven-Nederlands werd gevoerd, was hierin symptomatisch. (...) We merkten hoe allerhande leugens over een autonome en democratische universiteit, over dialoog en openheid werden gelanceerd met de bedoeling de status-quo te handhaven."

Tegenover manipulatie stelde SVB zelforganisatie, tegenover verblinding informatie en permanente discussie, tegenover makheid agitatie en actie. Daartoe moesten SVB-militanten vaste voet krijgen in de verschillende faculteitskringen. De concrete organisatie berustte op twee pijlers: de facultaire kernen en de studie- en actiekernen. De facultaire kernen bestonden uit twee

Page 85: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

85

SVB-mensen en een tiental ‘progressieve’ studenten. Ze moesten binnen de faculteitskringen debatten en discussieavonden organiseren, waarin het geheel van universitaire en maatschappelijke problemen aan bod kwam. De facultaire kern vormde dus het sluitstuk van de organisatie: hij ving de ongenoegens op die bij de basis bestonden en trachtte die te kanaliseren in de door het SVB opgezette acties. Aan de andere kant waren er de studie- en actiegroepen. Zij moesten losgemaakt worden van de facultaire werking en een pragmatische overkoepeling zijn van studenten die zich in een bepaalde concrete actie wensten te engageren. Net als in de faculteitskernen moest bij discussies en manifestaties constant de link met de bredere maatschappij benadrukt worden. Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven stelde ondubbelzinnig:

"We moeten hierbij wel de opmerking maken dat het geen zin heeft over Vietnam, Griekenland of fascisme te praten, wanneer we niet de verbinding weten te leggen met wat in ons eigen land gebeurt. Elke betoging voor Vietnam die zich niet tegen de NATO richt, is niet meer dan een cynische ontspanning, elk artikel over Griekenland dat niet op dezelfde fascisatieverschijnselen in ons land wijst, is niet meer dan een goedkoop slaapmiddel."

SVB stond met dergelijke extreme ideeën vrij geïsoleerd. Het gros der studenten noemde zich geen wereldverbeteraar. Zij wilden geen revolutie. Ze rekenden zich wel tot het progressieve kamp, maar waren veeleer pragmatisch ingesteld. De strijd voor medebeheer en inspraak in alle universitaire beleidsorganen was hun voornaamste zorg. Men zou het FK de vertegenwoordiger en spreekbuis van die groep studenten kunnen noemen. Het Konvent was de realistischere tegenpool van SVB. Het zou zich hoofdzakelijk inlaten met corporatistische en syndicale eisen inzake de verdediging van de beroepsbelangen van de studenten. Toch zou ook het FK wegens zijn radicale standpunten soms onaanvaardbaar blijken voor bepaalde faculteitskringen. Zo weigerde Germania bijvoorbeeld in oktober 1968 zijn verplichte bijdrage aan het FK-blad Rerum uit te keren, omdat het qua inhoud niet de spreekbuis van de kringen zou zijn. Later dat jaar kreeg een voorstel van Germaniapreses Jos Bergmans om de hoofdredacteur van Rerum te ontslaan op de FK-raad zelfs een meerderheid van negen stemmen tegen vijf. De motivering luidde als volgt: “Het is duidelijk dat het FK-blad niet mag gebruikt worden om steeds weer ideeën van minderheden in het publieke forum te spuien. Ik meen te mogen zeggen dat vele artikels betrekking hadden op externe aangelegenheden, waar natuurlijk de ideologie van de schrijver meer dan ooit aan bod komt”. (Germaantje, 1968-69, 1,1) Bij het begin van datzelfde academiejaar 1968-1969 hervatte ook de commissie Universiteitsherstructurering haar werk. De studenten herhaalden hun eis voor een volledig informatierecht, maar vingen opnieuw bot bij de academische overheid. Daarop sprongen de onderhandelingen af. In een gezamenlijke publicatie van de studentenverenigingen, Vonk, werd gesteld dat de kortsluiting tussen studenten en universitaire overheid berustte op een volkomen tegengestelde visie op de universiteit en haar taak in de samenleving. Vanaf november 1968 besloot het FK de ‘Actie Informatierecht’ op te starten. Het Convent, dat niet alleen kringpresides maar ook massaal leden van de vrije verenigingen lokte, vormde zichzelf om van representatief orgaan tot

Page 86: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

86

actiecomité. Het werd vooral gedomineerd door SVB-ers. Die probeerden op de FK-raden de kringvoorzitters onder druk te zetten om een algemene collegestaking uit te roepen, wat bij enkele kringen niet in goede aarde viel. Toch zette de harde kern door en op 2 december kregen alle kringen de opdracht hun achterban te raadplegen omtrent het stakingsvoorstel. De germanisten steunden de actie. In Germaantje werd het zo geformuleerd: “Na de maandenlange periode van briefschrijven, kan de houding van de academische raad werkelijk niet meer getolereerd worden. De tendentieuze voorlichting van de pers en het herhaaldelijk weigeren van een studentendelegatie deden de maat overlopen”. (Germaantje, 1968-69, 2,1) Ook binnen het FK werd een meerderheid pro gevonden, zodat op 4 december een algemene staking uitgeroepen werd. Anders dan bij de acties rond Leuven-Vlaams, stonden de professoren niet achter de Actie Informatierecht. Al na één dag echter werd de staking afgeblazen; de academische overheid had de studenten immers de toegang tot de faculteits- en groepsraden toegezegd. Op de ‘historische’ zitting van de faculteitsraad van 5 december 1968 waren inderdaad voor het eerst delegaties van de studenten en van het wetenschappelijk personeel aanwezig. De vergadering startte al meteen met een incident. Decaan Van Windekens wees de studenten op de inconsequentie die er volgens hem lag in het belemmeren van de facultaire werking door een staking enerzijds en het deelnemen aan een faculteitsraad anderzijds. De presides van Klio, de Filosofische Kring en Historia verdedigden zich door te stellen dat ze wel achter de eis voor volledige informatie stonden, maar het niet eens waren met de geplande actie en dus tegen een staking hadden gestemd. Germaniapreses Jos Bergmans en de preses van Romania verdedigden de staking op de faculteitsraad. Zij zagen de actie als een informatieve opschorting van de colleges om de studenten te verplichten zich te bezinnen over de huidige problemen. De decaan en de groepsvoorzitters namen geen vrede met die uitleg. Ze vonden het onverantwoord dat de studenten de universiteit zo frontaal aanvielen, betwijfelden of de regels van de democratie ook voor studenten golden en noemden de solidariteit een drogreden. Het conflict werd beëindigd toen professor L. Wils voorstelde dat voortaan bij staking aan de studenten de toegang tot de faculteitsraad ontzegd zou worden. Na het incident kende de eerste faculteitsraad met studenten verder een rustig verloop. Toch was de algemene indruk van de Germaniapreses eerder negatief:

"Wat reeds tevoren vermoed en gevreesd werd, is uiteindelijk waar gebleken. De faculteitsraad beschikt slechts in theorie over een beslissingsmacht, vermits de meesten van de aanwezige professoren nooit openlijk hun afkeuring in verband met een maatregel of een voorstelling van bepaalde zaken laten blijken. Hun niet akkoord gaan beperkt zich tot een gemompel, waar uiteraard geen rekening mee gehouden wordt. Wanneer iemand dan toch een vraag ad rem stelt, wordt hij op een onaanvaardbare manier afgescheept. (...) Ook het wetenschappelijk personeel, dat mede door toedoen van studenten het zittingsrecht verkreeg is, op één uitzondering na, niet tussenbeide gekomen”." (Germaantje 1968-69, 1, p.5)

Jos Bergmans kreeg het kort nadien nogmaals aan de stok met de decaan. Die had immers wegens het vertrouwelijke karakter van de faculteitsraad alle aanwezigen tot discretie opgeroepen. De Germaniapreses lapte die zwijgplicht echter aan zijn laars en besprak in Germaantje uitgebreid het verloop van die eerste faculteitsraad met studenten. Toch was de deelname aan de

Page 87: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

87

faculteitsraad, en vanaf 5 maart 1969 ook aan de groepsraad, nu een verworven recht. Enkele dagen na de voorbereidende vergadering die tot het oprichten van de Kontaktkommissie had geleid, verscheen het eerste nummer van Germaantje, “een informatieblad uitgegeven door Germania in samenwerking met ACCO”. De bedoeling ervan werd duidelijk gemaakt in het editoriaal van het eerste nummer: “Nu mag U vooral niet gaan denken: een nieuw Germaniablad. Dit kleine blaadje wil helemaal geen concurrent van Germania zijn. U mag hier geen literatuur, geen boekbesprekingen, geen polemieken, zelfs geen illustraties verwachten. (...) Germaantje wil een informatieblaadje zijn, het heeft geen andere pretentie dan zakelijke feiten weer te geven. Germaantje zal verslagen opnemen van alle Germania-activiteiten waaraan het gros van de germanisten niet deelneemt, maar die toch voor allen belangrijk zijn. U vindt hier dus het verslag van de bestuursvergaderingen, van de facultaire werkgroep en van de pas opgerichte Kontaktkommissie. (...) Zo hopen wij dat Germaantje enigszins de afstand kan overbruggen die er dreigde te bestaan tussen het bestuur en de leden.” Waar Germania in het midden van de jaren zestig steeds meer de literaire toer opging, wilde Germaantje dus een directer medium zijn, korter op de bal spelen. Het initiatief van preses Fernand Vanhee werd verder uitgewerkt door diens opvolgers Paul Vermeir en vooral Jos Bergmans. Germaantje, dat vier of acht loszittende bladzijden telde, verscheen ongeveer zes maal per academiejaar en bevatte inderdaad hoofdzakelijk verslagen van presidium-, faculteits- of groepsvergaderingen. Ook verslagen en aankondigingen van activiteiten en resultaten van de interfacultaire sportcompetities kwamen aan bod. Na 1970 werd af en toe ook plaats geruimd voor een stukje proza en meer sociaal getinte artikels. Welke problemen werden nu door de studenten aangekaart in de Kontaktkommissie of in de diverse groeps- en faculteitsraden? In het algemeen ging het om kleine, praktische dingen. Ook hier overheerste bij de germanisten pragmatisme. Ze meldden wat volgens hen scheef liep en zochten samen met de professoren naar een oplossing. Ze verkregen ze al vrij snel dat er tijdens de examens slechts éénmaal over dezelfde stof mocht ondervraagd worden; vroeger was er voor een groot aantal vakken mondeling én schriftelijk examen. Ook andere aspecten van het examensysteem kwamen aan bod. Zo mochten de studenten na enig aandringen een woordje meespreken in het opstellen van het examenrooster en werd het principe van één examen per dag aanvaard. Er kwam meer doorzichtigheid in het systeem van vrijstellingen en het deliberatiesysteem. De professoren werd gevraagd de onderwerpen voor de licentiaatsverhandelingen tijdig bekend te maken. Origineel mag zeker de Operatie Schoendoos genoemd worden. De studenten en ook de professoren hadden op de faculteitsraad al verscheidene malen aangeklaagd dat er zich bij de splitsing van de universiteitsbibliotheek onregelmatigheden hadden voorgedaan. Er verdwenen namelijk systematisch belangrijke en zeldzame werken naar opslagplaatsen om dan later naar Louvain-la-Neuve versast te worden. Ook vond men het ongehoord dat de inventaris van de bibliotheek volledig opgesteld en gecontroleerd werd door Franstalige

Page 88: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

88

professoren en dat de hoofdbibliothecaris een Franstalige was. Toen de studenten vonden dat ze bij de publieke opinie niet genoeg gehoor kregen, besloten ze het recht in eigen handen te nemen. De operatie begon met de bezetting van de inschrijvingslokalen in de Hallen. Daarna trok men in groep naar de bibliotheek, waar elke student twee volle fichebakken meepikte. Klaarstaande auto’s brachten de studenten in veiligheid; de steekkaarten werden verder naar een onbekende bestemming overgebracht. Na ruime publieke belangstelling, tot in de nationale pers, werd besloten de fichebakken terug te geven. Op grotere beslissingen hebben de germanisten nooit een echte invloed kunnen uitoefenen. Of het nu ging om de departementalisatie binnen de faculteit, de verschillende ontwerpen voor de nieuwbouw of de programmahervorming in Germaanse filologie, die in 1968 werd doorgevoerd: het waren te technische, te wetenschappelijke of te administratieve kwesties, waarvoor de dossierkennis van de germanisten vaak ontoereikend was. Toch verschenen in Germania of Germaantje regelmatig artikels of bijdragen waarin de studenten hun goed onderbouwde mening verkondigden, vooral over de geplande programmahervorming. Een slag die de germanisten wel thuishaalden, was dat binnen het minor-major-systeem in de licenties de minor ook de grondige studie van de linguïstiek of de letterkunde van de tweede taal kon inhouden en niet, zoals oorspronkelijk gepland, enkel de studie van de taal- en letterkunde van de tweede taal. De professoren, en vooral de jongere dan, stonden positief tegenover de eis van de studenten voor meer inspraak en medebeheer. Ze stonden open voor hun verzuchtingen en toonden een grote bereidwilligheid bij het zoeken naar oplossingen die iedereen kon bevredigen. Voor de oudere professoren lag het iets moeilijker. Ze hadden het nog nooit meegemaakt dat ‘hun’ studenten nu plots kritische vragen begonnen te stellen en voor alles een uitleg wensten. Ze stonden wat sceptischer tegenover medebeheer en beschouwden het veeleer als een noodzakelijk kwaad. Echte weerstand en negatieve reacties zijn echter altijd uitgebleven. Een ander thema dat bij de studenten sterk leefde (ook binnen de KK en op de groeps- en faculteitsraden) was de kwaliteit van het onderwijs. Anders dan vroeger deinsde men er in de tweede helft van de jaren zestig niet meer voor terug om bepaalde misstanden aan te klagen en zelf, zonder hulp of medeweten van professoren, bepaalde alternatieven voor te stellen en/of uit te werken. Enkele voorbeelden. Tijdens het Zoetwaterfeest van 1966-1967 opteerde de toenmalige tweede licentie voor het eerst voor een kritische formule. In de traditionele zwanenzangen werden enkele passages opgenomen waarin bepaalde aspecten van het onderwijs (vooral m.b.t. de studiehervorming) zwaar op de korrel werden genomen. Er werden toen werkelijk harde dingen gezegd, waar de professoren het erg moeilijk mee hadden, zeker omdat het totaal onaangekondigd gebeurde. Vooral professor Aerts moest het toen ontgelden; hij zou er later in een van zijn colleges uitgebreid op terugkomen. Eerder dat academiejaar waren een twaalftal germanisten naar aanleiding van het zevende lustrum van Germania Gent naar de Oost-Vlaamse provinciehoofdstad afgezakt. Daar woonden ze samen met de professoren Draye

Page 89: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

89

en Van Gorp een teach-in bij onder leiding van professor Derolez. Die ging uitgebreid in op het ontwerp van programma dat door Gent uitgewerkt was. Nadien volgde een geanimeerde discussie over de voor- en nadelen van het voorgestelde plan. Op 1 en 2 maart 1969 organiseerde Germania een heus onderwijsweekend in Wijgmaal. Studenten konden er samen met professoren en pas afgestudeerden van gedachte wisselen over nieuwe ontwikkelingen binnen het vakgebied Germaanse filologie. Tijdens het volgende academiejaar werden in de tweede kandidatuur enquêtes verspreid waarin gevraagd werd de inhoud en de methode van de colleges en van het universitair onderwijs in het algemeen te beoordelen. Uit de vele antwoorden die binnenkwamen werd vooral de structuur van het onderwijs aan de kaak gesteld; het individuele en het competitieve element moest volgens de studenten vervangen worden door groepswerk. Daarnaast werd voor alle colleges een syllabus geëist, opdat de structuur van de syllabus duidelijker zou worden. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de studenten erg begaan waren met het onderwijsniveau in de Germaanse filologie. Ze stelden echter niet enkel gebreken vast om dan bij de pakken te blijven zitten. Ze wensten ook dat er daadwerkelijk iets veranderde en gebruikten daartoe soms onorthodoxe middelen. Veelvuldig waren bijvoorbeeld. de tussenkomsten in de les waarbij studenten aan de professor lastige vragen stelden over zijn manier van lesgeven, de inhoud van de colleges enz. Ook kwam het voor dat de professor geïnterpelleerd werd over een actueel onderwerp (de eis tot overheveling, Actie Informatierecht e.d.), waarbij men hem tot een politieke stellingname trachtte te dwingen. Vooral de oudere professoren hadden het met dergelijke agressieve tactieken vaak moeilijk. Een ander typisch ‘sixties’-verschijnsel was de opkomst van zogenaamde werk- of studiegroepen. Meestal ging het hier om clubjes van vijf- à tien studenten die geregeld samenkwamen om bepaalde aspecten van de taal- en letterkunde van naderbij te bestuderen. Vooral progressieve en vernieuwende teksten van links-geëngageerde auteurs waren het voorwerp van deze zelfstudie. In het academiejaar 1969-1970 werkte een studiegroep rond het oeuvre van de toen ophefmakende taalanalyticus Chomsky. De groep leverde kritiek op de zogezegd wetenschappelijke methodes in de Germaanse filologie, die hij te stereotiep en totaal verouderd achtte. Aan de hand van Chomsky’s teksten werd dan bestudeerd welke nieuwe richting de linguïstiek in de toekomst moest uitgaan. Ook de socio-linguïstiek mocht zich in een grote belangstelling verheugen. Het leraarsberoep en de aggregatie, door velen toen als het zwakke broertje in de universitaire opleiding beschouwd, waren andere thema’s waarrond veel gelezen en gepubliceerd werd. Geregeld verschenen in Germania of Germaantje artikels van studenten waarin gepleit werd voor een verzwaring en een verbetering van het aggregatieprogramma, en een ‘psychologische’ opwaardering van die opleiding in het algemeen. Opvallend was ook de interesse voor project-onderwijs. Het prototype van dat interdisciplinaire onderwijssysteem was de SOPEAC-school [Sociaal-Pedagogische Academie] in Bokrijk. Ze werd regelmatig door groepjes germanisten bezocht. De kritische studenten waren dus oprecht bekommerd om de kwaliteit van het toenmalige onderwijs, dat zij te oubollig vonden en meer wilden laten aansluiten bij de veranderde tijd. Inhoudelijk vielen ze vooral het enge karakter van

Page 90: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

90

bepaalde cursussen aan, waarin blijkbaar geen plaats was voor hedendaagse literaire stromingen. Ook het zinloze ‘van buiten blokken’ en het examensysteem dat volgens hen enkel op reproduceren was gericht, namen ze op de korrel. Ze eisten een actievere inbreng van de studenten, wat hun kritische zin enkel kon aanscherpen. Methodologisch moest vooral de verouderde manier van lesgeven, het ex-cathedrasysteem, het ontgelden. Men kwam op voor meer zelfstandig werken, voor seminaries en voor een groter pakket keuzevakken, wat voor het grootste deel ook in de praktijk gerealiseerd werd door de programmahervorming van 1968. Sommige radicale studenten wilden nog verder gaan en het onderwijssysteem van binnenuit veranderen. Zij stelden de hiërarchische universiteit in vraag, die volgens hen te veel de belangen van de heersende bourgeoisie-klasse zou verdedigen. Een democratisering van het onderwijs met meer aandacht voor het waardenpatroon van de arbeiders en daardoor een grotere doorstroming van arbeiderskinderen naar de universiteit was hun voornaamste streefdoel. Dat zou nooit ten volle gerealiseerd worden.

Breuk binnen de Leuvense studentenbeweging

Na de kadervorming van SVB in de vakantie van 1968 werd de kloof tussen die progressieve voorhoede en het gros van de studenten steeds groter. Niet dat de SVB-militanten daar wakker van lagen. Zij vonden de universitaire wereld een te eng actieterrein en gingen hun aandacht steeds meer toespitsen op bredere maatschappelijke thema’s, met name de arbeidersstrijd. Reeds tijdens de januari-revolte van 1968 waren enkele bussen vol studenten naar Waalse fabrieken getrokken. Ze deelden er pamfletten uit waarop te lezen stond dat ze zich solidair toonden met les amis travailleurs. Beiden voerden immers dezelfde strijd, gericht tegen ‘het grootkapitaal’ en ‘het repressieapparaat’. De staking bij Ford-Genk van oktober-november 1968 leverde het eerste echte contact met de arbeiders op. Het jaar nadien stonden studenten mee op de barricaden tijdens de acties in Vorst (Citroën) en Sint-Truiden (Monroe), toen de arbeiders daar spontaan het werk neerlegden. Ondertussen had een aantal SVB-ers de studie links laten liggen en was vanaf december 1969 effectief in de fabrieken gaan werken. Zij oordeelden dat het gewoon beter was deel te nemen aan de syndicale strijd van de arbeiders. Anderen waren het met deze overstap dan weer niet eens. Voor het eerst had SVB binnen zijn eigen rangen met oppositie af te rekenen, mede door de afstand die er al vrij vlug ontstond tussen de studenten-arbeiders en diegenen die de consequentie niet wilden aanvaarden in de fabriek te moeten gaan werken. Op 5 januari 1970 brak in Limburg een mijnstaking uit. SVB zou er zijn eenheid herwinnen en een laatste hoogtepunt bereiken. “Eind 1969 stapelden alle voortekenen van een naderende crisis, van een opkomende storm zich op. Maar plots werden al die donkere wolken in één beweging uit de hemel weggeveegd. Ons hoofdprobleem was de overgang naar de arbeidersklasse, de inplanting in de arbeiderswereld. De mijnstaking kwam op een wonderbaarlijk opportuun moment.” (Martens en Merckx, 1978, pp.80-81) De wilde staking, die uiteindelijk meer dan zeven weken zou aanhouden, draaide hoofdzakelijk om de eis tot vijftien procent loonsverhoging voor de arbeiders. Einde januari 1970 brak een soortgelijke actie uit bij Ford Genk. SVB- en DWB-militanten lieten zich tijdens die beide stakingen niet onbetuigd. Dagelijks vertrokken vanuit Leuven twee of drie bussen vol studenten die zich bij de stakingsposten voegden. De harde kern

Page 91: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

91

bleef er zelfs geregeld overnachten. Zij verspreidden enquêtes onder de mijnwerkers waarin hen gevraagd werd naar hun arbeidsvoorwaarden en levensomstandigheden; de resultaten waren ontluisterend. Aan de universiteit zelf werd een Actie 15.15.15 (naar de vijftien procent loonsverhoging) op het getouw gezet. De bewustmakingscampagne en de geldinzameling kenden slechts een relatief succes. Daarnaast waren er diverse betogingen en boycot-acties, waaronder een twee dagen durende lessenstaking in Germaanse. Toch kon de strijdkreet ‘Arbeiders-studenten: één front’ maar weinig germanisten bekoren. Enkel de harde SVB-kern ging dagelijks mee 'piket staan' aan de Limburgse mijnen en engageerde zich in de solidariteitsacties te Leuven. Een vijftal onder hen zou later effectief in de fabriek gaan werken. Voor de meesten was het contact met de arbeiders echter een ver-van-mijn-bed-show. Het had niets meer met de studentenwereld van doen en de arbeiders zelf stelden volgens velen de ‘bemoeienissen’ van deze ‘intellectuelen’ niet op prijs. De meeste studenten vonden dat de studentenbeweging haar ogen enkel onrechtstreeks op de brede maatschappij gericht moest houden; frontvorming met de arbeiders vond men naïef, te radicaal en te idealistisch. Tijdens de mijnstaking startte SVB eerst Mijnwerkersmacht, daarna Arbeidersmacht, als eigen platform voor studenten en arbeiders, los van en tegen de vakbonden. De acties in Limburg bevestigden de marxistisch-leninistische koers van SVB. De vakbeweging vormde zich dan ook om tot MLB (Marxistisch-leninistische Beweging), waarin later ook DWB gedeeltelijk opging. MLB profileerde zich als de studentenafdeling van de marxistisch geïnspireerde partij AMADA (Alle Macht aan de Arbeiders). De breuk met het studentenmilieu was nu totaal. MLB wilde niet langer de emanatie of leider van de Leuvense studentenbeweging zijn, maar wel de voorhoede ervan, de prikkel in marxistische zin. Ook voor die andere strijdende studentenorganisatie aan de mijnen, de Socialistische Jonge Wacht (SJW), was de staking een gedroomde mogelijkheid om wat meer armslag te krijgen. SJW was de vroegere jongerenafdeling van de BSP, die in 1962 uit de partij was gezet. Ze richtte na de mijnstaking in Leuven een lokale afdeling op. Omdat serieuze oppositie ontbrak werden MLB en SJW dan maar elkaars tegenstander. Ze bestookten elkaar met gewichtige interpretatieve studies van het marxisme, wat de dogmatische tendens en de strakke organisatie van beide verenigingen enkel nog versterkte. Door het verwateren van KVHV en door de extreem-linkse koers van SVB en het onderlinge gekibbel tussen MLB en SJW raakte de Leuvense studentenbeweging stilaan op drift. Ze zou, op enkele uitzonderingen na, in een algehele apathie verzanden. Ook pogingen om het ‘lege middenveld’ weer greep te laten krijgen op de gebeurtenissen door de oprichting van een Algemene Studentenraad (ASR) draaiden op niets uit. Na het verdwijnen van het LSK in de zomer van 1966 had de Leuvense studentenbeweging immers lange tijd zonder officiële koepel gezeten. De nood aan coördinatie werd nadien enkel opgevangen door actiecomités. Die maakten geen aanspraak op representativiteit, maar verenigden wel altijd de belangrijkste studentenorganisaties en trachtten hun acties op elkaar af te stemmen. Dat veronderstelde altijd een zeker gemeenschappelijk politiek platform. Het impliceerde echter ook dat de actiefste of best gestructureerde vereniging het meeste impact had in zo een actiecomité en derhalve de actie naar haar doelstellingen kon proberen om te buigen. Om

Page 92: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

92

hieraan paal en perk te stellen overwoog men in FK-kringen al in het academiejaar 1968-1969 de uitbouw van een nieuwe representatieve organisatie. Na een hoopgevend studieweekend in Wijgmaal (4-5 januari 1969) sleepten de onderhandelingen over de structuur en de doelstellingen van de te vormen koepel echter eindeloos aan. Pas tijdens de eerste week van september 1969 werden de statuten van de Algemene Studentenraad definitief goedgekeurd. De doelstelling bestond erin de belangen van de studenten in Leuven-Nederlands in de ruimste zin te verdedigen, maar zich tevens uit te spreken over alle maatschappelijke problemen die de studenten konden aanbelangen. Zowel representatief als politiek leidinggevend dus. In de Algemene Vergadering zouden per faculteitskring naast de preses en de politieke afgevaardigde ook bijkomende vertegenwoordigers per schijf van vierhonderd studenten zetelen. Die ‘eerste’ Algemene Studentenraad (ASR), die met Rerum ook over een eigen blad beschikte, was echter geen lang leven beschoren. Al in januari 1970 ging het goed mis. Toen immers besliste de Raad geen politieke initiatieven meer te nemen en enkel nog als formeel-representatief lichaam te fungeren. Vanaf 1970-1971 viel ook die overkoepelende functie weg. De verschillende Raden (Sociale Raad, Kringraad - de opvolger van het FK -, Sportraad, Kultuurraad) gingen van dan af autonoom werken. Pas vanaf 1971-1972 werd er aan de oprichting van een ‘nieuwe’, want anders geconcipieerde ASR gedacht. Na de euforie die op de val van de regering (hoogtepunt én eindpunt) volgde, kwam dus vrij snel een algehele ontnuchtering. De oorzaak voor die malaise ligt waarschijnlijk in het ontbreken van een studentenorganisatie die de verzuchtingen van de grote groep progressievelingen die er na 1968 in Leuven toch bestond, daadwerkelijk wist te vertalen in concrete actiethema’s. Er was aan de rechterkant het verschrompelde KVHV, dat halsstarrig weigerde een linkse koers te varen. Het hield vast aan alle door de contestatiebeweging weggevaagde tradities en kon dus geen aansluiting vinden bij de brede studentenmassa. Aan de andere kant van het ideologische spectrum bevond zich natuurlijk het SVB, maar dat verzeilde na de januari-revolte in extreem linkse hoek, waardoor van een organisatie van de progressieve studenten op een breed links platform niets in huis kwam. Het wantrouwen tegenover SVB nam nog toe na de diverse ‘contacten met de arbeiders’ tijdens de Limburgse mijnstaking in januari-februari 1970. Misschien heeft ook het uitblijven van aansprekende actiethema’s na de januari-revolte van 1968 een rol gespeeld in dat proces. De strijd voor de overheveling, met zijn combinatie van Vlaamse én democratische eisen, wist een grote groep studenten aan te spreken, waardoor een massale mobilisatie op gang kon komen. Dat was al niet meer het geval voor het recht op medebeheer en inspraak en nog minder voor het eenheidsfront studenten-arbeiders. Dergelijke thema’s sloten niet voldoende aan bij de leefwereld van de studenten. Een thema dat wel sterk leefde rond 1970 was de Derde-Wereldproblematiek. In feite was de interesse voor ontwikkelingssamenwerking toen dé uitlaatklep voor die grote groep geëngageerde studenten die SVB-MLB niet wilde volgen in zijn extreem-linkse koers, maar aan de andere kant niet in apathie wilde verzanden. Al in januari 1962 was het UCOD (University Clearing Office for the Developing Countries) opgericht. De doelstellingen van die vzw werden van bij de aanvang klaar en duidelijk geformuleerd. Men trachtte de vraag en het aanbod van de werkgelegenheid in de ontwikkelingslanden te centraliseren, de

Page 93: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

93

vormingsmogelijkheden voor gastwerkers te organiseren en te stimuleren en de publieke opinie en de regering te beïnvloeden om een vooruitstrevende en realistische ontwikkelingssamenwerking te verwezenlijken. In januari 1967 werd onder stimulans van het UCOD, maar met medewerking van haast alle Leuvense studentenverenigingen (waaronder ook een groot aantal werkgroepen rond ontwikkelingssamenwerking als Ad Lucem, Werkgroep Derde Wereld SVB, Universitaire Parochie, Werkgroep Derde Wereld KVHV, Universitas) de Operatie Restitutie ingezet. Hoofddoel was de universitaire gemeenschap ervan bewust te maken dat “ontwikkelingssamenwerking en -hulp niets te maken heeft met liefdadigheid, maar alles met wereldrechtvaardigheid, dat het een zaak is van restitutie, waartoe het Westen reeds lang de morele verplichting heeft”. De actie groeide uit tot een jaarlijks terugkerende campagne (de laatste maal in januari 1972), met de nadruk vooral op bewustmaking en sensibilisering en minder op geldinzameling. In dat opzicht is ze wat vergelijkbaar met het huidige Student Aid. Eind 1968 zag de Derde Wereldbeweging (DWB) het levenslicht; een van de twee stichters was de germaniste Wies de Roeck. Het kwam al vrij vlug tot een samenwerking met het UCOD, al stelde DWB zich van in den beginne radicaler en maatschappijkritischer op. Na verloop van tijd kwam DWB in extreem-links vaarwater terecht. De actieve steun van een groot aantal DWB-militanten aan de stakende Limburgse mijnwerkers begin 1970 had een gedeeltelijke opslorping van DWB in MLB-AMADA tot gevolg. De rest van de Derde Wereldbeweging ging in 1973 op in Pax Christi. De samenwerking met DWB liet natuurlijk ook binnen UCOD haar sporen na. Ook hier werd steeds meer de nadruk gelegd op de band tussen de uitbuiting in de Derde Wereld en die in eigen land. Na 1970 ontstonden binnen UCOD een groot aantal werkgroepen, die later uitgroeiden tot zelfstandige groeperingen. Ook heel wat germanisten speelden er een niet onbelangrijke rol in. Binnen Germania leefde de ontwikkelingsproblematiek niet sterk. Wel ontstond er in 1967-1968 een werkgroep die geïnspireerd was vanuit de Universitaire Parochie. De UP trachtte in elke faculteitskring een dergelijke werkgroep uit de grond te stampen en de gezamenlijke acties te coördineren. De Germaniawerkgroep, die jaarlijks een twintig- à dertigtal geïnteresseerden telde, stond los van het bestuur en voer dan ook een onafhankelijke koers. Elk jaar organiseerde de werkgroep naar aanleiding van Operatie Restitutie enkele gespreksavonden om aandacht te vragen voor de Derde Wereld. De thema’s waarrond gewerkt werd, lagen in het verlengde van die van UCOD en DWB. Er werd geageerd tegen de paternalistische, louter caritatieve hulpverlening van organisaties als Broederlijk Delen en 11.11.11. Men pleitte voor meer structurele maatregelen, een standpunt dat enkele jaren nadien daadwerkelijk door Broederlijk Delen en 11.11.11. gevolgd werd. Daarnaast bestreed men ook het imperialisme van vele Westerse staten ten aanzien van de Derde wereld, dat als de voornaamste oorzaak van de ellende beschouwd werd. Vooral de Verenigde Staten, die toen in de niets ontziende oorlog met Vietnam verwikkeld waren, moesten het sterk ontgelden. Daartegenover stond een grote sympathie voor de bevrijdingsbewegingen met communistische inslag in Zuid-Amerika en Afrika. Contacten met Derde-Wereldstudenten in Leuven, die zich vooral in de Cercle des Etudiants Etrangers ophielden, zullen daar wel niet vreemd aan zijn geweest.

Page 94: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

94

HOOFDSTUK VI

GERMANIA TUSSEN 1970 EN 1974 HET WERKKOMITEE

Vanaf het academiejaar 1970-1971 zou een zogenoemd Werkkomitee (WK) de taak overnemen van het vroegere Germaniapresidium. De filosofie erachter was de volgende. De leden van het WK vonden dat de preses in het oude systeem het grootste deel van de macht vertegenwoordigde en dat er daardoor te veel verantwoordelijkheid op de schouders van één persoon rustte. Ze bekritiseerden ook het feit dat het presesschap veelal als een prestigezaak gezien werd, en dat iemand werd gekozen niet op basis van zijn (politieke) programma, maar op basis van zijn populariteit. Daarnaast meenden ze dat dat hiërarchische systeem niet naar behoren functioneerde. De preses werd immers verondersteld het grootste deel van het werk zelf op te knappen, maar slaagde daar nooit ten volle in omdat hij onmogelijk voor alle organisatorische aspecten kon instaan, noch alle interesses kon volgen, laat staan ze te delen. “De praeses moest daarna zorgen voor een hele ploeg, die onder zijn leiding zou werken. Vaak werden echter niet de competente mensen gevonden. Zo werden heel wat functies niet of heel slecht vervuld, temeer daar de mensen van de ploeg weinig steun aan elkaar hadden vermits coördinatie ontbrak. Natuurlijk kreeg de praeses hierdoor een berg beslommeringen op de hals, waaronder hij vaak moest bezwijken en waaronder de kringen vaak leden”. De mogelijkheid tot delegeren van de preses werd dus sterk in vraag gesteld. Daarom werd een andere structuur voorgesteld, waarbij niet één persoon, maar een hele ploeg zich kandidaat stelde. De leden van dat Werkkomitee zouden de verantwoordelijkheid dragen voor een bepaalde functie en moesten zorgen voor de uitbouw van een werkgroep. Geïnteresseerde germanisten konden zich dan later bij zo’n werkgroep aansluiten. Op die manier hoopte men de basis meer rechtstreeks bij de kringwerking te betrekken. Het WK trad steeds als groep naar buiten en werd voorgezeten door een coördinator, die, wanneer hij niet voldeed, afgezet kon worden op een van de tweewekelijkse Weekaa’s (bestuursvergaderingen). Het nieuwe concept zou vrij vlug ingeburgerd raken, mede doordat de leden van het WK bewust het beeld van de klassieke preses trachtten af te breken. Zo was er geen officiële machtsoverdracht meer, werd het dragen van het preseslint definitief afgezworen en werden de t.d.’s voor het eerst niet meer door de preses geopend. Het Werkkomitee-model zou het in Germania uithouden tot het academiejaar 1973-1974. Daarna sprak men opnieuw van een presidium of bestuur met een preses aan het hoofd. Het eerste WK (1970-1971) met Jef Zagers als coördinator, mag radicaal links genoemd worden en leunde dicht aan bij de SVB-ideologie, die men met vertraging binnen Germania trachtte door te drukken. Het jaar nadien werd een meer gematigde koers gevolgd, een bewuste keuze van coördinator Freddy de Schutter, die vond dat het extremisme vorig jaar veel germanisten had afgeschrikt. Toch bleef het WK een verzamelplaats voor maatschappijkritische studenten. De volgende twee jaar (1972-1973 en 1973-1974) werd de politisering sterk opgedreven onder coördinatoren Rik Coolsaet en

Page 95: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

95

Rik Pareit. Het WK wilde alle progressieven onder een dak samenbrengen, zonder zich daarom met partijpolitiek in te laten. De belangrijkste kring-verantwoordelijken benadrukten trouwens dat niet de component ontspanning, maar wel de politieke en sociale bewustwording en vorming van de studenten hun voornaamste drijfveer was. Het WK wilde een forum zijn voor de politiek-geïnteresseerde germanist; de leden ervan wensten door hun engagement de hele faculteitskring warm te maken voor hun linkse ideeën. Germania ging toen dan ook door als een van de meest gepolitiseerde kringen van Leuven. De participatie binnen die Werkkomitees mag zeker niet overdreven worden. In de verscheidene jaren was hooguit een vijftigtal studenten actief in de verschillende werkgroepen, wat relatief gezien een klein percentage (zowat 10%) was. Het bleek in de praktijk niet zo eenvoudig als men aanvankelijk gehoopt had om de basis bij de kringwerking te betrekken. In feite was de participatiegraad binnen de WK’s even hoog of laag als die onder het presesschap. In het academiejaar 1970-1971 stapte men trouwens af van het systeem met lidmaatschapskaarten. Iedereen was lid van Germania zonder dat daar een bijdrage voor betaald moest worden. Wel waren er officieuze kaarten. Die waren nodig voor de fakbar, die het statuut had van een club, waar enkel leden toegang hadden. Men hield daarom steeds een stapeltje voor dat doel bestemde kaarten bij de hand om bij eventuele politiecontroles snel uit te delen onder de aanwezigen. Het volgende jaar werden de lidmaatschapskaarten al opnieuw ingevoerd. Wie er een kocht, kon een groot gedeelte van het geld recupereren door de kortingen op activiteiten. In de academiejaren 1971-1972 en 1972-1973 kreeg je samen met de lidkaart een gratis exemplaar van het Rapport van de Club van Rome. De grenzen aan de groei aangeboden, wat op een beginnend ecologisch bewustzijn bij de studenten wijst. Niet alleen Germania, maar ook de rest van Leuven baadde in de eerste helft van de jaren zeventig, zoals R. Falter het in De Leuvense studentenbeweging van 1968 tot 1978 formuleerde, in een sfeer van progressief denken en modieus links zijn. Terecht wordt de periode 1969-1974 wel eens het ‘Rode Leuven’ genoemd. De geest van ‘68 zou immers nog lange tijd blijven voortleven. Politiek rechts kende weinig aanhang. De overgrote meerderheid van de studenten noemde zichzelf links-progressief en stond kritisch tegenover alles wat naar macht rook. Ze hadden het gevoel dat ze reële macht konden uitoefenen op hun omgeving door zich te engageren. Elke autoriteit werd systematisch in vraag gesteld en moest zich altijd legitimeren. Toch zou de generatie studenten die vanaf het academiejaar 1971-1972 tot de universiteit toetrad, zich minder radicaal opstellen dan hun onmiddellijke voorgangers. Tijdens de Leuvense januari-revolte van 1968 zaten die jongeren in de laatste jaren van het middelbaar onderwijs. Velen onder hen waren toen ook op straat gekomen rond voornamelijk Vlaamse eisen, met de slogan Leuven-Vlaams, en dat vaak met goedkeuring van het lerarencorps. Dat aanvankelijk enthousiasme maakte bij de schooldirectie al vlug plaats voor een groeiend wantrouwen, vooral na de gebeurtenissen in Frankrijk (mei ’68) en de marxistische uitingen van SVB. Het rode studentengevaar werd de leerlingen voorgehouden, maar die waarschuwingen faalden: de tijdsgeest was te contestatair. Toch bleef er een zweem van anti-extremisme hangen. Eenmaal in

Page 96: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

96

Leuven aangekomen, werden de jongeren geconfronteerd met een studentenleiding die hoofdzakelijk gedomineerd werd door extreem-links. Vanaf 1971-1972 was er wel een nieuwe representatieve koepel tot stand gekomen, de Algemene Studentenraad (ASR), maar het zou tot halfweg de jaren zeventig duren voor die in brede kring aanvaard werd. Al de acties die Leuven in de periode 1970-1974 kende, werden dan ook gecoördineerd door tamelijk anonieme actiecomités, waarin vooral de progressieve vrije verenigingen het hoge woord voerden. Zij zagen de actie vooral als een middel tot bewustwording en benadrukten hun eigen voorhoederol. Maoïsten en trotskisten probeerden telkens weer de diverse studentenprotesten in hun voordeel om te buigen door er een breed-maatschappelijke dimensie aan toe te voegen en ze ‘in hun juiste context’ te plaatsen. Daarop keerde de brede studentenmassa zich ontgoocheld af van de actie en brokkelde het kortstondige eenheidsfront af. Het beeld van het ‘Rode Leuven’ slaat dan ook niet op een massaal studentenprotest, maar eerder op een gauchistische mentaliteit, die zich versplinterd en beperkt uitte.

Activiteiten van het Werkkomitee

Het Werkkomitee trad officieel in functie bij het begin van het nieuwe academiejaar. Het bestond uit een twintigtal personen en werd voorgezeten door een coördinator. Daarnaast stonden telkens één, twee of drie germanisten in voor de uitbouw en de goede werking van een tiental werkgroepen. Hierdoor werd een feitelijk bestaande toestand als het ware geïnstitutionaliseerd; ook vroeger bestonden er immers al ettelijke werkgroepen, die toen echter een onofficieel karakter hadden. Verder moet erop gewezen worden dat het aantal werkgroepen voortdurend gewijzigd kon worden. In de eerste helft van de jaren zeventig was de politieke werkgroep zeker een van de belangrijkste. Soms werd er samengewerkt met de leden van de sociale werkgroep. Beide bepaalden in de eerste plaats de politieke lijn van de faculteitskring. Zij wilden ‘door informatie en sensibilisatie de germanisten tot maatschappelijk geëngageerde en kritische mensen maken’. (Programma WK 1971-72) De thema’s waarrond gewerkt werd, waren zowel van nationale als van internationale aard, zoals de Noord-Zuidverhouding, de oorlog in Vietnam enzomeer. De werkgroep nam eerst in besloten kring een standpunt in en trachtte nadien de germanistenmassa te mobiliseren. Het meest geschikte middel daartoe waren de algemene of volksvergaderingen in het MSI, die dan ook om de haverklap en om de meest uiteenlopende redenen samengeroepen werden. Ze fungeerden als klankbord voor de acties door en in het WK opgezet en vormden ook een legitimering van het interuniversitaire overleg bij de eigen achterban. Ze waren in de eerste helft van de jaren zeventig tamelijk succesvol, al nam het enthousiasme af naarmate een bepaalde actie langer duurde. De kringverantwoordelijken informeerden er de opgekomen germanisten over de ingenomen standpunten, die ze meestal in hun bredere maatschappelijke context plaatsten. Daarna werd de mogelijkheid opengelaten voor eventuele tegenargumenten vanuit de zaal. De volksvergaderingen eindigden steevast met een stemming door handopsteking, waaruit moest blijken of een bepaalde actie voortgezet dan wel afgeblazen werd.

Page 97: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

97

De politieke en sociale werkgroepen waren ook zeer actief op het onderwijsvlak. Vooral de democratisering van het onderwijs kreeg veel aandacht, met vragen over de doorstroming van arbeidskinderen naar de universiteit en de rechtvaardiging van het studiebeurzenstelsel. Daarnaast waren er heel wat werkgroepjes actief, het ene al succesvoller en duurzamer dan het andere, rond thema’s als projectonderwijs, onderwijshervorming binnen Germaanse filologie, aggregatieopleiding en zelfs een werkgroep ‘lessen Nederlands voor buitenlandse werknemers’. In het academiejaar 1972-1973 bestond er een aparte werkgroep die zich bezighield met onderwijshervorming. Ook woonden een tiental germanisten het onderwijsweekend van W&L van 6 en 7 maart 1971 bij. Die interesse voor onderwijsmaterie uitte zich concreet in verzet tegen de verouderde didactische aanpak die in ruime mate steunde op encyclopedische kennis en letterlijke reproductie op het examen. Het initiatief van de zogenoemde ‘Witte Vanderheyden’, een succesvolle ingekorte versie van de syllabus voor het vak heuristiek was de rechtstreekse aanleiding voor de oprichting van de Germaniacursusdienst twee jaar nadien. Een ander belangrijk thema bleef de roep van de studenten om meer medebeheer en inspraak. In het begin van de jaren zeventig hoorde bij het sociale luik ook een werkgroep ontwikkelingssamenwerking, die vooral van zich liet horen door enkele kritische artikels in Germaantje rond de inzamelingsacties van 11.11.11 of Broederlijk Delen en een informatief stukje over het doel en de opzet van de opkomende Wereldwinkels. Van 19 tot 23 februari 1973 organiseerde Germania een studieweek, waarvoor ook een aparte werkgroep instond. De opzet was “een week lang actief, intens en expliciet bezig te zijn met ‘het grote gebeuren’ en dus uit het wereldje van de eigen studie te treden. Wij, die straks in het onderwijs terechtkomen, dus voor een stuk mede-verantwoordelijk zullen zijn voor de mentaliteit, het peil en de gedragingen van een groot deel van de komende generaties, kunnen ons niet langer verschuilen in de ivoren toren van de filologie. Het is onze verdomde plicht te weten wat er in de wereld, in onze concrete maatschappij gebeurt, ons kritisch bezig te houden met de problemen van onze samenleving.” Op het programma stonden ondermeer de film ‘Laos, het volk en zijn geweren’, een aantal debatten rond onderwijs, het schrijfproces (met Ivo Michiels) en maatschappij (‘Waarheen met onze samenleving’, met Mark Eykens en de trotskist E. Mandel). Daarnaast liep er de hele week een zogenoemde oppositionele boekenbeurs in samenwerking met het weekblad Humo. Andere belangrijke werkgroepen waren de feest- en cultuurleiding, die vaak nauw met elkaar samenwerkten. Ze stonden in voor de organisatie van t.d.’s en de gezamenlijke Sinterklaas- en kerstfeesten, waarop vooral de revue erg in de smaak viel. Ook vonden in het faculteitshuis regelmatig kleinschalige proza-, poëzie- of kleinkunstavonden en zogenoemde free podia plaats. Echt academische activiteiten stonden weinig op het programma, zeker in vergelijking met tien jaar eerder. Zo kwamen lezingen hoogst uitzonderlijk voor. Gespreksavonden waren daarentegen wel in, zoals bijvoorbeeld het debat met Bert Brouwers, Jef Geeraerts, Willy Spillebeen en Herman Servotte rond de vraag of literatuur maatschappelijk vrijblijvend mocht zijn in 1972. Dat literaire engagement leefde trouwens sterk bij de studenten. Zo begon Hugo Franssen naar aanleiding van een of andere betoging eens spontaan voor te dragen uit Paul van Ostaijens Bezette Stad dat ze toen pas in de colleges behandeld hadden

Page 98: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

98

en dat onder de ogen van een nadrukkelijk aanwezige rijkswacht. Kunst moest immers op de realiteit betrokken zijn. Af en toe haalde men toneelgezelschappen naar Leuven. Zo was er in 1970 een opvoering van Hugo Claus’ Vrijdag door KNS, door Germania opgezet in samenwerking met KVHV-Kultuur, en een optreden van het Gentse Mimetheater in 1971, georganiseerd door de faculteit W&L. De feestleiding van het WK 1970-1971 stond in voor het achtste Germanialustrum op 15-19 februari 1971. Ook hier was weer aandacht voor maatschappijbetrokkenheid, naast meer ontspannende en studentikoze activiteiten als een cabaretavond, met een optreden van de groep Mam’sel van oud-germanist Fred Brouwers, een revue in de Stadsschouwburg, een filmnamiddag met Eisensteins Potemkin en The Navigator met Buster Keaton en een thé-dansant. Woensdag 17 januari werd uitgeroepen tot ‘dag van het Onderwijs’, met informatie rond projectonderwijs en een panelgesprek tussen onder andere de professoren De Keyser en Engels o.l.v. Jos Bouveroux. Sommige jaren was de ontvangst- en jaarwerking in de feestleiding geïntegreerd, andere jaren stond ze er los van. In het WK waren trouwens voor het eerst geen schachtenvader en schachtinnenmoeder meer opgenomen. In het academiejaar 1970-1971 werd er ook geen doop georganiseerd, andere jaren vond die wel plaats, zij het nog minimalistischer dan vroeger. Verder bestond de onthaalwerking nog uit een stadswandeling op de eerste maandag van het academiejaar, een contactnamiddag met de professoren en een peter- en meteravond, naast de traditionele jaarweekends in Anseremme of Wijgmaal. Aparte werkgroepen waren er ook voor sport, religie (Uversitaire Parochie met wekelijkse Germaniamissen) en ideologie. De studie- of gespreksgroepen over ideologie richtten zich tot studenten die zich uitdrukkelijk niet-gelovig of niet-meer-gelovig noemden en wilde door discussie op zoek gaan naar een algemene niet-christelijke ethiek. Verder moest een financieel beheerder erover waken dat de Germaniakas in evenwicht bleef en werden telkens twee jaarverantwoordelijken aangeduid, die voor informatiedoorstroming naar de basis moesten zorgen. Tot het academiejaar 1971-1972 bestond er ook een werkgroep voor het literaire tijdschrift Germania. Na het opdoeken daarvan, bleef alleen Germaantje bestaan, dat op zijn beurt werd samengesteld door een aparte werkgroep. Vanaf het academiejaar 1970-1971 zou het informatieblaadje trouwens zijn interesse verruimen. Je kon er nu ook af en toe een stukje proza of poëzie in lezen en ook de sociale problematiek (Alma, Broederlijk Delen of het statuut van gewetensbezwaarde) en bredere studentenacties (Vranckx, Claes-Hurlez, Van den Boeynants of Spies) kwamen aan bod. Tot 1972 verschenen er jaarlijks zes nummers, daarna werd het aantal opgedreven tot negen à tien. In de jaargang 1972-1973 vielen vooral de polemiekjes tussen ‘kameraden’ Rik Coolsaet en Jos Creten op. Het jaar nadien werd Germaantje. Een informatieblad opnieuw uitgegeven door Germania als een transfo-generatiefje (naar Chomsky). In 1974-1975 werd een ‘t’ toegevoegd aan de titel. Voortaan heette het kringblad ‘t Germaantje. Nog een jaar later werd afgestapt van de formule met inlegblaadjes en verscheen ‘t Germaantje voor het eerst op groot formaat én ingebonden.

Page 99: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

99

De fakbar in de Bogaardenstraat bleef gedurende de eerste helft van de jaren zeventig een aantrekkingskracht uitoefenen op menig germanist. Het faculteitshuis werd trouwens nog steeds hoofdzakelijk door germanisten bezocht, enkel op tapavonden van andere groepen zag je er wel eens historici of Klioten. Elf jaar lang bleef het huis in de Bogaardenstraat 10 een vertrouwd adres voor heel wat studenten. Wegens verbouwingswerken moest men in 1979 uitwijken naar een huis in de Blijde Inkomststraat 11, waar de fakbar en de permanentie van de kringen van L&W ondergebracht werden.

Het rode Leuven

Vele Leuvense studenten bleven zich in de eerste helft van de jaren zeventig engageren rond de Derde-Wereldproblematiek. De eerste grote studentenactie draaide trouwens rond dat thema. Op het einde van 1970 wilde justitieminister Vranckx, die in het universitaire milieu vroeger al veel wrevel had opgewekt met de paternalistische manier waarop hij problemen als seks en drugs aanpakte, de reglementering op het verblijf van vreemde studenten in België verstrengen. Hij eiste van hen voortaan een bewijs van goed zedelijk gedrag en een borgsom van 50.000 frank. Op 1 december begon in Leuven, net als in andere universiteitssteden, een breed opgezette solidariteitsactie met een hongerstaking van een tiental studenten, een gedeeltelijke staking van de lessen en enkele betogingen die vooral het huis van de socialistische minister in de Maria-Theresiastraat, als doelwit hadden. Op 3 december was er een nationale betoging met 15.000 deelnemers, waarop het ontslag van Vranckx geëist werd. Een week later werd er een compromis bereikt tussen de justitieminister en de universiteitsrectoren, die zich trouwens al eerder voor het standpunt van de studenten hadden uitgesproken. Op 11 december werd over het hele land een Stakingskrant verspreid, waarin het probleem in een ruimere context werd geplaatst. Er werd vooral nadruk gelegd op de band met de uitbuiting van de gastarbeiders. Een van de organisaties die de actie-Vranckx steunden, was het UCOD, dat na zijn intense samenwerking met de Derde Wereldbeweging wat op de achtergrond was geraakt, maar vanaf oktober 1970 geleidelijk nieuwe impulsen kreeg. Zo werd onder de vleugels van het UCOD een ‘Verspreidingscentrum Alternatief’ opgericht, dat de UCOD-uitgaven en later ook andere linkse en maatschappijkritische brochures en boeken aan de man moest brengen. Afnemers waren hoofdzakelijk de opkomende wereldwinkels. Vanaf 1971-1972 startte het verspreidingscentrum met de uitgave van een nieuw tijdschrift Kritak (afkorting van kritische aktiegroepen). De germanisten Rik Coolsaet en Johan Kalokerinos waren actieve en enthousiaste medewerkers. Een andere onder-afdeling van UCOD, de werkgroep Zuidelijk Afrika zou uitgroeien tot het VAK (Vlaams Angola Komitee), dat zich voornamelijk bezighield met de politieke toestand van de Portugese kolonies in Zuidelijk Afrika. Nog een andere werkgroep, Unctad III, wilde de achtergronden van de gelijknamige conferentie bestuderen, die in de lente van 1972 in Lima plaatsvond. Toen het UCOD dan in de zomer van 1973 fusioneerde met het Jong Davidsfonds onder de nieuwe naam Centrum voor Vorming en Aktie (CVA), groeiden de afzonderlijke werkgroepen uit tot eigen groeperingen en gingen elk hun eigen weg. Unctad III vormde zich om

Page 100: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

100

tot KELA (Komitee Europa Latijns-Amerika), terwijl ook het VAK haar naam veranderde: het heette voortaan AKZA (Aktiekomitee Zuidelijk Afrika). Het ‘Verspreidingscentrum Alternatief’ van zijn kant had zich intussen opgeworpen als dé verdeler van nieuw-linkse en alternatieve publicaties in Vlaanderen. Het tijdschrift Kritak werkte zich langzaam los van het verspreidingscentrum en groeide uit tot een volwaardige uitgeverij. Men wilde buiten het alternatieve boekencircuit opereren en voor een ruimer publiek gaan uitgeven. Een van de drie initiatiefnemers voor de oprichting was Rik Coolsaet, Germaniapreses 1972-1973. Ook zijn opvolger, Rik Pareit, zou zich later actief inlaten met uitgeverij Kritak. In november 1971 werd de economiestudent Romain Cools door een politieagent neergeschoten toen hij betrapt werd op de kraak van een drankautomaat in het handelskot. Die gebeurtenis veroorzaakte heel wat commotie. De meeste studenten gingen ervan uit dat het om een jammerlijk ongeval ging, maar de top van de studentenbeweging, die toen in extreem-linkse handen was, greep het voorval aan om hun bekende thema’s naar voren te brengen. Die sprak van een versterking van het repressieapparaat, zag er een complot van het grootkapitaal in en beweerde dat het kapitalisme in staat van ontbinding verkeerde. Dat ging zelfs de meest progressieve faculteitskringen in de ASR te ver en uiteindelijk werd beslist op de geplande betoging slechts spandoeken met relatief gematigde slogans mee te dragen. Het incident maakte niettemin duidelijk dat er steeds meer verzet begon te rijzen tegen de radicale houding van MLB en diens zielsverwanten. Een jaar later, in oktober 1972, reageerden de studenten tegen enkele maatregelen van de ministers Claes en Hurez. Die wilden een verhoging van het collegegeld tot 5.000 frank doorvoeren, evenals een beperking van het aantal buitenlandse studenten en een inkrimping van de subsidies voor de sociale sector. Vanaf oktober begon een actie tegen de voorstellen omdat ze gezien werden als een afbraak van de democratisering van het hoger onderwijs. Begin november al bloedde het verzet van de studenten dood. Vooral SJW had de leiding van het actiecomité op zich genomen en plaatste het probleem in de ruimere context van de inmenging van de industrie in de universiteit. In februari 1973 volgden de acties tegen de geplande legerhervorming van Van den Boeynants. Die wilde een algemene militie op achttien jaar en dus het uitstel van legerdienst voor studenten afschaffen. Ten gevolge van scholieren- en studentenprotest moest Van den Boeynants dan ook na enige tijd inbinden. Bij het begin van het nieuwe academiejaar was VdB alweer de kop van jut. Nu had hij blijkbaar plannen om tot de oprichting van een beroepsleger over te gaan. Het voorstel werd aangeklaagd als een uiting van toenemende repressie. Ook de NAVO, van wie de legerhervorming uitgegaan zou zijn, werd niet gespaard. De situatie werd in een breder perspectief vergeleken met het kolonelsregime in Griekenland, waar net een studentenopstand in de kiem was gesmoord en met Chili, waar een maand voordien een militaire coup een eind had gemaakt aan het democratische bewind van president Allende. Het optreden van het trotskistische RAL (Revolutionaire Arbeiders Liga) en van AMADA werd door de regering gebrandmerkt als het werk van beroepsagitatoren, die de jeugd misleidden.

Page 101: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

101

Al die acties kenden hetzelfde verloop. Aanvankelijk kwam rond een sterk emotioneel geladen thema een breed eenheidsfront tot stand. Dat werd gedragen door links-georiënteerden die niet tot een bepaalde politieke strekking behoorden en waaraan talrijke studenten deelnamen. De leiding van de acties was naar analogie van de januari-revolte in handen van een anoniem actiecomité, waarin de politieke vrije verenigingen de facto een grote inbreng hadden. Na een vrij korte tijd werd het probleem door militanten van die politieke groep die op dat moment het overwicht had in het actiecomité, in zijn ‘juiste breed-maatschappelijke context’ geplaatst. Door het dogmatisme en extremisme van die groep haakte de brede studentenmassa al vlug af en viel het kortstondige eenheidsfront in duigen. De actie-Spies, die bij het begin van het academiejaar 1973-1974 losbarstte, doorbrak gedeeltelijk dat vaste patroon. Het was bovendien een van de laatste succesvolle acties van Leuvense studenten. Germania speelde er een vooraanstaande rol in. In het collegerooster van de faculteit W&L stond er al lang geen titularis vermeld bij het vak ‘Zuid-Afrikaanse taal-en letterkunde’, een keuzevak voor de licenties in de Germaanse filologie. Tijdens een departementsraad op het einde van het academiejaar 1972-1973 werd een voorstel ingediend om iemand gastcolleges te laten geven over Zuid-Afrikaanse taal- en letterkunde. Daar werd een zekere heer Spies aangezocht, die prompt een vijfjarige lectorsopdracht aangeboden kreeg. Bij het begin van het volgende academiejaar bleek al snel dat Spies een cultureel attaché van de Zuid-Afrikaanse ambassade was en dus een officieel vertegenwoordiger van het apartheidsregime. Bovendien hoefde de universiteit hem geen loon uit te keren; de ambassade betaalde Spies immers zelf omdat hij tijdens zijn diensturen les gaf. Het eerste college werd naast de eenentwintig studenten die zich voor het keuzevak hadden ingeschreven, dan ook bijgewoond door enkele verontruste studenten die de aanstelling van Spies ongehoord vonden. Ze stelden de lector lastige vragen o.m. over de dichter B. Breytenbach, die op dat moment verbannen was en in Parijs leefde. Tijdens het tweede college maakte Spies van de gelegenheid gebruik om het boekje Geschiedenis van Suid-Afrika te verspreiden. Het bleek een propagandabrochure te zijn voor het apartheidsregime; het aantal verdraaiingen van politieke en geschiedkundige feiten was legio. Ondertussen begonnen steeds meer studenten zich voor de kwestie te interesseren en voor de derde les mocht Spies zich al in meer dan vijftig belangstellenden verheugen. De interpellaties werden bijtender, venijniger en het ontslag van Spies werd geëist. De studenten benadrukten nogmaals dat ze niets hadden tegen het vak Zuid-Afrikaanse letterkunde in se, maar dat ze niet konden aanvaarden dat een officieel vertegenwoordiger van het apartheidsregime door de universitaire overheid benoemd was. Toch bleef de academische raad van 29 oktober op haar standpunt. Ze beriep zich daarvoor op de academische vrijheid. In november escaleerde de zaak nog: tijdens een van de colleges maakten de studenten het zo bont dat Spies verklaarde dat hij in dergelijke omstandigheden geen les meer wenste te geven. Hij bedankte de belangstellenden voor hun interesse en verliet het lokaal. Daarop dreigde de academische overheid met tuchtmaatregelen die ook effectief werden uitgesproken op 26 november: een twintigtal germanisten kregen een blaam omdat ze fysiek geweld tegen Spies gebruikt zouden hebben. Dat was de

Page 102: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

102

spreekwoordelijke druppel. Ook de andere faculteitskringen betuigden nu hun volledige steun aan de actie-Spies. Op de Kringraad van 7 december besloten de presides van alle faculteitskringen tot een algemene staking over te gaan als Spies niet ontslagen werd en als de sancties niet werden ingetrokken. Drie dagen later, op een vergadering van het Bureau van de Academische Raad, stuitten de studenten echter op een dubbel njet. Rector De Somer voegde er aan toe dat het sancties zou regenen, als de studenten tot een algemene staking zouden besluiten. Daags nadien was de roep om gerechtigheid op de volksvergaderingen van de afzonderlijke faculteitskringen echter overweldigend. De ASR kondigde dan ook een algemene staking af. Op 12 december 1973 gingen een veertigtal niet-politiek georganiseerde studenten - hoofdzakelijk germanisten - over tot de bezetting van het huis in de Leopoldstraat 16, waar Spies les gaf, en waar o.m. de bibliotheek Engelse letterkunde en een kantoor van professor Servotte ondergebracht waren. Om 8 uur ’s morgens werden alle toegangen tot het gebouw afgegrendeld en gebarricadeerd en werd het uitgeroepen tot Bevrijde Universiteit Leuven (BUL). Een uur later kwam vice-rector Servotte voor de eerste maal met de studenten onderhandelen. Een raam deed dienst als toegang. Die eerste gesprekken liepen op een sisser af. Nadien volgden nog vele vruchteloze pogingen. De solidariteit onder de faculteitskringen was zeer groot: de stakingsoproep werd vrijwel algemeen opgevolgd. De bezetting zelf verliep zonder geweld. De stakingsleiders hadden een soort inwendig reglement opgesteld, waarin ze onder meer opriepen geen boeken uit de bibliotheek mee te nemen en geen schade aan te richten. Er werd inderdaad niets vernield of kapotgemaakt, enkel de sigaren van professor Servotte moesten eraan geloven. In een door de bezetters uitgegeven ‘StakingsBULletin’ (13 december) werden de doelstellingen nog eens kort en krachtig geformuleerd: ontslag van Spies en intrekking van alle sancties. De studentenleiders lieten enkel die slogans toe, want ze wilden uitdrukkelijk verhinderen dat de actie door extreem-links uit zijn context gerukt zou worden. Op zaterdag 15 december werd het gebouw in de Leopoldstraat door de rijkswacht ontruimd; alle bezetters lieten zich zonder tegenstribbelen buitendragen. Diezelfde dag nog werden de colleges in de licenties Germaanse filologie voor een week geschorst. Op 17 december herrees de BUL echter in de lokalen van de faculteit psychologie en een dag later werd de universiteitsbibliotheek bezet. Ondertussen had Spies zelf zijn ontslag aangeboden. Wat de studenten nu nog wensten, was de intrekking van alle sancties. Daarover bereikten ze op 19 december een akkoord met de academische overheid. De actie was succesvol geweest. De hele campagne werd hoofdzakelijk gedragen door de faculteitskringen en niet-georganiseerde studenten. De radicale toon op het einde werd voor een keer niet als kunstmatig aangevoeld, maar door iedereen begrepen als een logisch gevolg van de doodgelopen pogingen via de normale weg. De progressieve vrije verenigingen (MLB, SJW en RAL) hadden weinig in de pap te brokken. De bezetters waakten erover hun geen leidinggevende functies te geven. Dan zou de actie een extreem-linkse stempel opgeplakt krijgen en dat wilden ze te allen prijze vermijden. Ze keerden zich uitsluitend tegen de rol van Spies als propangandist van het apartheidsregime.

Page 103: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

103

Ook op andere domeinen werd de dominantie van extreem-links in Leuven doorbroken. Zo leidde het ongenoegen over de monopoliserende positie van MLB in het overkoepelende VVS op het einde van het academiejaar 1973-1974 tot een bundeling van de niet-Leninistische krachten (CVA en SJW) in de nieuwe groepering ‘Tendens voor een democratische organisatie van de Vlaamse studentenbeweging’, kortweg Tendens. Ze ging zich weldra ook in de andere universiteitssteden voorstellen en wist in alle universitaire centra open VVS-verkiezingen af te dwingen. Al bij zijn eerste opkomst (1973-1974) slaagde Tendens erin MLB serieuze klappen toe te brengen. Het succes was grotendeels te verklaren door de aversie die zeer veel studenten hadden tegenover het MLB. Het was tijd voor vernieuwing. Hoewel Tendens nog geen absolute meerderheid had behaald, mocht het toch de VVS-voorzitter leveren. Het werd Tuur Devens (CVA), een Leuvens student Germaanse filologie, die naam had gemaakt tijdens de acties tegen de Zuid-Afrikaanse lector Spies.

Page 104: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

104

BESLUIT

In deze conclusie gaat de aandacht vooral uit naar de volgende vier punten: de organisatiestructuur en de dagelijkse werking van Germania door de behandelde periode heen, de relatie tot de professoren en de erevoorzitters(s), de aandacht voor de Leuvense studentenbeweging en de betekenis van Germania voor zijn leden. Als referentiekader gebruiken we het beeld van Germania als ‘modelkring’, een reputatie die de faculteitskring jarenlang met glans wist hoog te houden, maar die de kring naderhand wel zou beletten tijdig op nieuwe tendensen in te spelen. Germania werd in het begin van de jaren dertig gesticht als eerste in een reeks van ‘faculteitskringen nieuwe stijl’. Die pasten in een eerste doorbraak van de corporatistische gedachte in de Leuvense studentenwereld. Terwijl de ‘oude’ faculteitskringen een louter academische vorming nastreefden en de studenten een beschaafde Nederlandse omgangstaal wilden aanleren, waren de ‘nieuwe’ faculteitskringen anders opgevat. Naast een wetenschappelijke component kenden de algemene vergaderingen ook een meer op ontspanning gericht gedeelte, wat dan weer was overgenomen van de regionale clubs en gilden. Die tweedeling in ’t vroede en in ‘t sotte was een bewuste keuze van Germania-grondlegger René Lissens. Op de stichtingsvergadering van 14 november 1930 stelde hij expliciet dat de faculteitskring die samensmelting tussen enerzijds de kameraadschap en de gezelligheid in de clubs en anderzijds de ernstige wetenschap in de studiekringen moest nastreven. Doel was het tot stand brengen van een innig samenhorigheidsgevoel tussen de studenten, afgestudeerden en professoren in de Germaanse filologie door hoogstaande cultuur- en ontspanningsactiviteiten. De wetenschap was van doel gedegradeerd tot middel. Daarnaast wilde men de leden een Vlaamse en katholieke vorming meegeven. Zo vulde Germania in feite als eerste het vacuüm op dat in de naoorlogse Leuvense studentenbeweging was ontstaan. Het voorbeeld van Germania kende al snel navolging: nog in hetzelfde academiejaar werden de Handelskring en de Landbouwkring boven de doopvont gehouden. Aanvankelijk wist de studentenleiding dat nieuwe type faculteitskring niet echt te situeren. Germania werd tijdens de eerste jaren van zijn bestaan niet als een faculteitskring ervaren, maar als een zelfstandige studentenvereniging. Ze werd niet opgericht met de toestemming van de faculteit, ontving geen subsidies en was tegenover geen enkele officiële instantie verantwoording verschuldigd. Aanvankelijk waren die ‘faculteitskringen’ in het Verbondsbestuur vertegenwoordigd, maar hun stemrecht werd afgeschaft tijdens de reorganisatie die KVHV-preses Piet Meuwissen in 1934 doorvoerde met het argument dat de wetenschappelijke aspiraties van de kringen losstonden van het Verbond. Later, toen bijna alle faculteiten en groepen eigen faculteitskringen hadden die dus min of meer geïnstitutionaliseerd waren en zich begonnen te organiseren, werden ze, o.m. op aandringen van toenmalig Germaniapreses Jef van de Wiele, opnieuw in de verticale Verbondsstructuur ondergebracht. Toch waren de faculteitskringen voor de Tweede Wereldoorlog slechts van marginale betekenis in het overkoepelende KVHV.

Page 105: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

105

Reeds enkele jaren na zijn oprichting werd Germania door de andere faculteitskringen beschouwd als de Leuvense modelkring. Dat had Germania niet enkel te danken aan zijn pioniersrol. Ook heel wat andere factoren speelden hier mee. Er waren vooreerst de activiteiten met hun originele concept, namelijk in ‘t vroede en in ‘t sotte, dat in de andere faculteitskringen al vlug navolging zou krijgen. Ook het hoogstaande en beschaafde karakter van die algemene vergaderingen moet worden beklemtoond. Het presidium waakte erover dat er geen dialect gesproken werd en men vroeg de leden met aandrang zich behoorlijk te kleden. Tijdens het eerste gedeelte bracht een student, later een professor of een prominente culturele figuur een voordracht rond een wetenschappelijk, meestal literair thema. Na de pauze was er tijd voor speeches en samenzang, maar ook hier behield alles een zeker niveau. Er mocht bier gedronken worden, maar de germanisten hielden het bij één, hoogstens twee pinten. ‘Boertigheden’, zoals die schering en inslag waren in de ‘inhoudsloze zuipclubs’, waren dus uit den boze. Ook de aanwezigheid van hoogleraren op de algemene vergaderingen droeg veel bij tot die voorname sfeer. De goede relatie met die docenten was typisch voor Germaanse. Hoewel er natuurlijk altijd een drempel bleef bestaan, waren de contacten met de studenten er vrij gemoedelijk, zeker in vergelijking met andere faculteitskringen. De meeste hoogleraren kenden ‘hun’ germanisten persoonlijk; voor uitleg of raad kon je steeds bij hen terecht. Ze stonden ook erg positief tegenover de faculteitskring. Dat uitte zich niet enkel in hun aanwezigheid op de activiteiten, maar ook, zeker wat de erevoorzitter(s) betrof, in bestuurlijke inmenging. Dat werd echter nooit als bevoogdend ervaren. Ook de omgang met de meisjesstudenten verliep binnen Germania zonder noemenswaardige problemen. In andere faculteitskringen wisten de studenten niet hoe zich te gedragen tegenover die ‘indringers’ en werden de meisjesstudenten vaak wat onzeker en vanuit de hoogte benaderd. In de regionale clubs werden ze zelfs helemaal niet toegelaten. Dergelijke discriminatie was in Germania taboe. Ten slotte, en misschien wel de belangrijkste reden waarom Germania als een modelkring beschouwd werd, was het samenhorigheidsgevoel en de vriendschap die er heerste, iets waar andere faculteitskringen soms zelfs wat afgunstig naar opkeken. Daarom ook waren de germanisten niet echt geïnteresseerd in de grote studentenbeweging en zonderden ze zich enigszins af van de rest. In tegenstelling tot de georganiseerde studentenbeweging, die door de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog grotendeels aan banden werd gelegd, namen de faculteitskringen wegens hun losse structuur een hoge vlucht. Dat gold in de eerste plaats voor Germania. Hier moet zeker de rol beklemtoond worden van het eerste ‘oorlogspresidium’ o.l.v. Joos Florquin, dat begon met de inrichting van stijlvolle thee-uurtjes voor de afzonderlijke jaren. Rector Van Waeyenbergh had er in zijn jaarverslag van 1941 een goed woordje voor over. Ook Germania’s huldeboek (1942) en Een schoon en suyverlyc boeckxen (1945), twee stijlvolle en artistiek hoogstaande publicaties, die in volle oorlogstijd verschenen, dwongen in ruime kring respect af. Na de Tweede Wereldoorlog verwierven de faculteitskringen definitief bestaansrecht in het Leuvense studentenwereldje. Germania teerde verder op zijn verworven status van modelkring. Vooral de periode 1947-1955, met het ‘wonderjaar’ van 1947 als onbetwiste gangmaker, mag in dat opzicht karakteristiek genoemd worden. Het enthousiasme en de gedrevenheid die van

Page 106: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

106

de opeenvolgende presidia uitgingen, maakten van Germania het ideaal dat elke faculteitskring wou bereiken. Ook de professoren speelden in dat proces een rol van betekenis. Ze wilden op een wat paternalistische manier ‘hun germanisten opvoeden tot toekomstige leiders van het Vlaamse volk’, wat een latent elitarisme zeker in de hand heeft gewerkt. Ondertussen had binnen de Leuvense studentenbeweging de syndicale stroming opgang gemaakt, die de belangen van de studenten wou verdedigen en de democratisering van het hoger onderwijs nastreefde. Hoewel aanvankelijk marginaal, kreeg de beweging bij het begin van de jaren zestig vaste voet aan de grond in de meeste progressieve faculteitskringen. Dat was niet het geval bij Germania. De sociale idee was de germanisten wel bekend, maar ze zetten er zich niet actief voor in. Germania bleef, zoals ook uit de statuten van 1963 bleek, op dezelfde manier voortwerken zoals het jarenlang had gedaan, namelijk het organiseren van hoogstaande cultuur- en ontspanningsactiviteiten, waarbij de Vlaamse component nog steeds overheerste. Behoefte aan vernieuwing was er niet. Wellicht heeft Germania de kracht van de sociale beweging onderschat of gedacht dat ze snel zou doodbloeden. Intussen nam de kritiek ook binnenskamers toe omdat de faculteitskring niet op de nieuwe impulsen vanuit de studentenbeweging inspeelde. Langzaam werd de positie van Germania als progressieve modelkring ondergraven. Een citaat van preses Fernand Vanhee uit het moreel verslag van 1966-1967 is in dat opzicht veelzeggend: “Germania is in de laatste jaren het voorwerp geweest van kritiek. Er werd beweerd dat zij als gezelligheidsvereniging geen leidende faculteitskring kan zijn. Er werd beweerd dat zij buiten de sfeer moet treden van proffen in hun hemd zetten. Germania mocht dan ook als faculteitskring niet in het verleden blijven voortploeteren, maar moest opgenomen worden in die hele beweging”. (‘Moreel verslag 1966-67’) De breuk kwam er in 1966-1967, niet toevallig het jaar dat ook voor het eerst rechtstreekse democratische verkiezingen werden gehouden. Plots werd er wél werk gemaakt van politieke en sociale bewustwording bij de germanisten en van de democratisering van het onderwijs, hoewel de component ontspanning zeker niet uit het oog verloren werd. Al in het eerste jaar werden opmerkelijke resultaten geboekt, zoals de oprichting van een Kontaktkommissie. Toch behoorden de opeenvolgende Germaniapresidia alle tot het pragmatische kamp, met het rechtstreeks behartigen van de studentenbelangen als voornaamste doelstelling. Extremisme was niet aan hen besteed. Met de installatie van het Werkkomitee in 1970 trad de politieke en sociale bewustwording wel op de voorgrond ten koste van de vormende activiteiten. Vooral in de academiejaren 1972-1973 en 1973-1974 vierde de politisering hoogtij. De discussie daarover was toen in de meeste faculteitskringen al over haar hoogtepunt heen. Een meisjesstudente uit de eerste kandidatuur, die vond dat het allemaal wat te ver ging, hing op de deur van het faculteitshuis een bordje met daarop de tekst: ‘Paradijs voor rode progressievelingen’. Als er al één ding opvalt door de geschiedenis van Germania heen, zijn het wel de gemoedelijke contacten die de studenten, of tenminste het presidium hadden met de professoren in de Germaanse. Zelfs in de woelige jaren zestig, toen de professoren een stapje moesten terugzetten en de erevoorzitter uit het bestuur geweerd werd, is het nooit tot een echte breuk genomen. Al van in het prille

Page 107: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

107

begin werden de professoren bij de kringwerking betrokken. Het was overigens H.J. Van de Wijer zelf, die eind 1930 opriep tot de oprichting van Germania en met het erevoorzitterschap bedacht werd. Zijn impact op bestuurlijk vlak was wel niet zo groot als later die van erevoorzitter Draye. Toch keken de studenten naar professor Van de Wijer op. Hij droeg mede bij tot de sterke Vlaamsgezindheid van de germanisten, o.m. door zijn blad Nieuw Vlaanderen en maakte hen enthousiast voor de positieve verwezenlijkingen van het Derde Rijk. Die Duitsgezindheid overleefde zelfs het begin van de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen de erevoorzitter, maar ook alle andere professoren waren begaan met de opvoeding van de studenten-germanisten. Zij beschouwden hen als hun zonen, die voor een grootse taak voorbestemd waren. Die traditie stamde nog van voor de oprichting van Germania, met als belangrijkste pleitbezorger professor L. Scharpé, die zijn germanisten wilde ‘opstoten in de vaart der volkeren’. De latere professoren namen die idee over en wilden hun germanisten opvoeden tot verfijnde en gecultiveerde mensen met een brede interesse, tot zelfbewuste Vlaamse intellectuelen en tot leiders van het Vlaamse volk. Ze waren zich bewust van de rol die een faculteitskring in dat proces kon spelen. Het is in dat opzicht ook kenschetsend dat alle professoren in de beginperiode van Germania overtuigde Vlaams-nationalisten waren, Henri de Vocht uitgezonderd. Ook de studenten waren zich bewust van de niet onbelangrijke rol die de professoren in hun groei naar volwassenheid speelden en huldigden hun geestelijke vaders dan ook geregeld. Vanaf het midden van de jaren vijftig verdwenen de huldevieringen van het programma. Het wat elitaire en romantische beeld ‘iets te betekenen voor zijn volk’ hield het bij de germanisten nog uit tot diep in de jaren zestig, toen professor Vanderheyden de germanisten “het zout van Vlaanderen” noemde. (M. Desmedt, 64) Rond 1950 werd professor H. Draye tot moderator aangesteld. Vijf jaar later werd hij tot erevoorzitter benoemd als opvolger van professor Van de Wijer. Draye liet zich, in tegenstelling tot zijn collega, zeer actief in met de kringwerking. Daarbij moet echter beklemtoond worden dat die inmenging, evenals de aanwezigheid van het gros der professoren op de activiteiten, nooit als storend of betuttelend ervaren werd. Men vond het integendeel een grote eer dat de professoren hun actieve medewerking wilden verlenen. De ontvoogding ten opzichte van de professoren kwam in Germania dan ook heel wat later dan in andere faculteitskringen. Tot zeker halfweg de jaren zestig bleven de relaties met de professoren uitstekend, ook al waren oudere professoren als Vanderheyden, Rombauts en in mindere mate Draye de opkomende sociale beweging niet echt genegen. Van toen af werd hun invloed op de kringwerking stelselmatig teruggeschroefd. Eerst werd het erevoorzitterschap een louter ceremoniële functie en later, in het begin van de jaren zeventig, werd het door het Germaniabestuur afgeschaft, wat ook gebeurde in andere faculteitskringen. Ook de contacten met de andere oudere professoren verliepen van toen af soms stroef. Zij werden voor het eerst in hun loopbaan geconfronteerd met contesterende en kritische jongeren, die overal wat op aan te merken hadden: hun manier van lesgeven, de inhoud van de syllabus, het examensysteem enz. Toch zou het in Germaanse nooit tot een volledige breuk met het professorencorps komen zoals dat in andere faculteitskringen wel

Page 108: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

108

het geval was. Dat had vooral te maken met het aantreden van een nieuwe generatie professoren rond 1965. Die profileerden zich als progressief en stonden wel open voor de verzuchtingen van de studenten in een snel veranderend tijdsklimaat. Gedurende de periode dat Germania in Leuven als modelkring bestempeld werd (dus ongeveer tot 1960), onderging de faculteitskring vrijwel geen wijzigingen in de organisatiestructuur, noch in de dagelijkse werking. Ook wat de verschillende Germania-activiteiten betreft, veranderde er door de jaren heen weinig. Er waren in de eerste plaats de algemene vergaderingen in ‘t vroede en in ‘t sotte (eventueel in ‘t amoureuze), die ongeveer dertig jaar lang de kern van de kringwerking uitmaakten. Daarnaast waren er de twee klassiekers, m.n. het kerstfeest en, op het einde van het academiejaar, het Zoetwaterfeest met de traditionele zwanenzangen en de presesoverdracht. De schachtendoop begin oktober hield zich ver van de ontaarding van de clubdopen. Na verloop van tijd werd de aandacht steeds meer verlegd naar de integratieve onthaalactiviteiten. Vanaf 1955 startte ook Germania met de organsatie van thé-dansants, die al vrij vlug tot een nieuwe topper uitgroeiden. In het algemeen steeg trouwens het aandeel van de ontspanningsactiviteiten ten nadele van de wetenschappelijke. Het feit dat er tot halfweg de jaren zestig op de twee niveaus geen evolutie waar te nemen valt, mag zeker niet geïnterpreteerd worden als was het kringleven saai of voorspelbaar. Door een romantisch traditionalisme, kenmerkend voor Germania, bleek er integendeel geen behoefte te zijn aan verandering of vernieuwing. Het breukjaar was 1966-1967. Wel was men op bestuurlijk vlak al in 1963 overgeschakeld op onrechtstreekse presesverkiezingen door de stemgerechtigde bestuursleden, maar de echte doorbraak kwam er in 1966. Van toen af werd de preses immers rechtstreeks door de basis, d.w.z. door alle germanisten aangesteld. De andere bestuursleden werden nog steeds door de preses gecoöpteerd. Voor het eerst mocht trouwens van een echt presidium gesproken worden, in die zin dat er nu meestal samenwerking was tussen de verschillende functies o.m. door maandelijkse en vanaf 1970 zelfs tweewekelijkse bestuursvergaderingen. Dat formalisme was uniek in de geschiedenis van Germania. Daartegenover manifesteerde zich ook een tendens tot lossere structuren (volksvergaderingen, werkgroepen enz.) om de interne democra-tisering te bevorderen. Het einde van de jaren zestig was ook een periode van toenemende beroepsernst. Hoewel er minder wetenschappelijke activiteiten (algemene vergaderingen, lezingen) op het programma stonden, toonden de germanisten hun interesse voor de filologie op een andere, nieuwe manier. De studenten waren oprecht bezorgd om de kwaliteit van het universitaire onderwijs. Om die te verbeteren organiseerden ze studiedagen en -weekends en hielden ze teach-ins, namen ze enquêtes af onder de germanisten en stelden brochures samen om bepaalde mistoestanden aan te klagen. Typisch voor de ‘sixties’ waren ten slotte de geëngageerde activiteiten (bijvoorbeeld literaire debatten) en de actieve kunst (gebracht door germanisten zelf). Germania heeft de evolutie binnen de Leuvense studentenbeweging altijd op de voet gevolgd, maar heeft er omzeggens nooit een leidinggevende rol in gespeeld. Er was ook interesse voor bredere maatschappelijke thema’s en problemen, maar

Page 109: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

109

het voortouw nemen in een of andere actie hebben de germanisten maar af en toe gedaan, zoals in de actie-Spies en bij de stichting van Kritak. Germania gold dan wel tot de jaren zestig als dé Leuvense modelkring, maar dat sloeg enkel op de voorname en ongedwongen interne werking. Omdat het binnen de eigen faculteitskring goed toeven was, zonderden de germanisten zich enigszins af van de georganiseerde studentenwereld en was er niet meteen behoefte zich naar buiten toe te manifesteren. Germania kwam eerst, daarna de ‘grote’ wereld. Politiek was binnen Germania jarenlang iets wat tot de persoonlijke levenssfeer behoorde. Dat was reeds door René Lissens bij de oprichting beklemtoond. Germania wilde alle germanisten verenigen met vriendschappelijke en wetenschappelijke doeleinden en politiek kon hier enkel verdelend werken. Veel germanisten bleven wel tot diep in de jaren zestig overtuigde flaminganten. De voortdurende achterstelling van hun taal(gebied) tegenover het ‘franskiljonse imperialisme’ speelde hier ongetwijfeld een belangrijke rol. Voor de Tweede Wereldoorlog stond Germania ook bekend als een Duitsgezinde kring. Die Duitsgezindheid werd mede bepaald door de algemeen heersende Revolution-von Rechts-gedachte, en de vanzelfsprekende interesse voor de Duitse cultuur(wereld), die bleek uit de studiekeuze van de germanisten. De innemende persoonlijkheden van Germaniapreses Jef van de Wiele (1934-1935) en professor H.J. van de Wijer speelden hierbij een belangrijke rol. De sympathie voor de Nieuwe-Orde-ideeën hield ook nog stand na de Duitse inval in België (mei 1940). De germanisten hoopten vooral dat de bezetter het Franstalige imperialisme op politiek en taalkundig vlak een halt zou toeroepen. De ontgoocheling hieromtrent bracht vanaf 1942 een langzame kentering in die pro-Duitse gezindheid teweeg. Enkel een strijdend flamingantisme bleef nog meer dan twee decennia lang hangen. Die Vlaamsgezindheid ging echter bijna nooit gepaard met een engagement in de bredere Leuvense studentenbeweging. Zo is het bijvoorbeeld merkwaardig dat geen enkele germanist doordrong tot de leiding van het KVHV, toch jarenlang dé studentenvereniging die voor de Vlaamse zaak opkwam. Misschien waren ze er gewoonweg niet in geïnteresseerd. Wel vinden we voor de Tweede Wereldoorlog en vanaf 1955 regelmatig germanisten terug in de redactie van het Verbondsblad Ons Leven, maar zelfs dat aantal is pover in het licht van de literaire aspiraties die je normaal van een filologische studierichting zou mogen verwachten. Ook in andere overkoepelende organisaties als het LSC, het LSP of het FK vinden we nauwelijks germanisten terug. Zelfs vanaf 1966, toen ‘aan politiek doen’ wél tot de doelstelling van de kring ging behoren en na 1970, toen bewustwording de voornaamste drijfveer van het Werkkomitee werd, was dat niet anders. De actie-Spies, waarin Germania nadrukkelijk een hoofdrol speelde, werd vooral gedragen door de faculteitskringen en niet-georganiseerde studenten. De overkoepelende structuren, toen nog volledig gedomineerd door extreem-links, hadden weinig of niets in te brengen. Blijft ten slotte de vraag wat Germania voor de verschillende generaties germanisten betekende. Een antwoord geven op die vraag is niet makkelijk, zeker omdat in deze studie enkel de mening van de kringverantwoordelijken aan bod komt, die uiteraard al een grotere band hadden met ‘hun’ faculteitskring dan de doorsnee-germanist. We beperken ons tot het herhalen van de grote lijnen. Al

Page 110: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

110

van bij de oprichting in 1930 stonden de germanisten dicht bij hun faculteitskring en daardoor namen ze een vrij unieke plaats in de Leuvense studentenwereld in. De kringen stonden voor de Tweede Wereldoorlog nog te zeer in de kinderschoenen om voor vol aangezien te worden. Voor de meeste studenten betekende ontspanning op de eerste plaats de Verbondsactiviteiten, de bieravonden van de gewestelijke clubs en vooral de oeverloze discussies in de studentencafés. Met hun voorliefde voor ‘hun’ faculteitskring weken de germanisten dus van die algemene tendens af. Ze waren bijna allemaal present op de maandelijkse algemene vergaderingen. Dat intense vriendschapsgevoel kwam nog sterker tot uiting tijdens de bezettingsjaren. De studenten waren meer op elkaar aangewezen en hadden nog meer dan voordien behoefte aan het verenigingsleven dat de kring hen bood. Het georganiseerde studentenleven stelde immers nog weinig voor. Het samen-zijn in kleine kring sprak aan in het harde oorlogsklimaat. Die ongedwongen sfeer als in een grote familie bleef, mede door het geringe aantal germanisten, tot het midden van de jaren vijftig bestaan. De explosie van het aantal universiteitstudenten nadien verzwakte geleidelijk de greep van Germania op zijn leden, net als in de andere faculteitskringen. Veel germanisten zochten hun ontspanning elders of kwamen enkel bij grote gelegenheden opdagen. Germania werd steeds meer de in-crowd, de groep rond het presidium, die sterk aan elkaar klitte. In dat opzicht moet zeker de rol van de twee Germaniahuizen en later het faculteitshuis vermeld worden. Zij vormden het zenuwcentrum van de kringwerking van waaruit alle activiteiten gecoördineerd werden. Zij waren het die het gezicht van Germania bepaalden.

Page 111: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

111

BIJLAGE 1. GRAFIEK VAN DE STUDENTENAANTALLEN

110 jaar Germanisten

0

50

100

150

200

2501898

1903

1908

1913

1921

1926

1931

1936

1941

1946

1951

1956

1961

1966

1971

1976

1981

promotiejaar

aant

al

Page 112: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

112

BIJLAGE 2. LIJST DER PRESIDES VAN GERMANIA (TOT 1975)

René Lissens 1930-1931 René Lissens 1931-1932 Jos Aerts 1932-1933 Frans de Vrieze 1933-1934 Jef van de Wiele 1934-1935 Gaston Roos 1935-1936 Jos van Tichelen 1936-1937 Frans Wagemans 1937-1938 Frits Baccaert 1938-1939 Tony Strauven 1939-1940 Joos Florquin 1940-1941 Clem Verreydt 1941-1942 Bert Leysen 1942-1943 Huib Thomassen 1943-1944 Pros Coenjaerts 1944-1945 Jan Persijn 1945-1946 Karel Hemmerchts 1946-1947 Jozef van Haver 1947-1948 Gerrit de Backer 1948-1949 Paul Leemans/Willy Coppens 1949-1950 Frans van Eynde 1950-1951 Karel de Belder 1951-1952 Ludo van Ginneken 1952-1953 Leo Geens 1953-1954 Seppe Wilmots 1954-1955 Raf Peeters 1955-1956 Guido Geerts 1956-1957 Herman Leys 1957-1958 Herman Walschaerts 1958-1959 Ludo Simons 1959-1960 Jaak Lauwaert 1960-1961 Walter Zinzen 1961-1962 Walter Zinzen 1962-1963 Jef Pepermans 1963-1964 Ludo Helsen 1964-1965 Jos Artoos 1965-1966 Fernand Vanhee 1966-1967 Paul Vermeir 1967-1968 Jos Bergmans 1968-1969 Jos Bergmans 1969-1970 Jef Zagers 1970-1971 Freddy de Schutter 1971-1972 Rik Coolsaet 1972-1973 Rik Parreit 1973-1974 Luk van Humbeeck 1974-1975

Page 113: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

113

BIJLAGE 3. GERMANIALIEDEREN

Germanialied van Jef van de Wiele (preses 1934-1935)

Wie riep weer dat Leuven van eer voor den dag, Dat Loven zo jolig, zo jent? Een gilde stond op, met een naam als ‘n vlag, Germania heet er de bent! Wij blijven de Burschen in hou en in trou, De kruim van ‘t studentengeslacht; Geen vrees dat hier ‘t leven verwateren zou, Germania houdt er de wacht! Refrein: Geen Germanist gaat er uit Leuven vandaan Onz’ vriendschap blijft eeuwig hem veil, Zolang als er Leuvense Burschen bestaan, Zolang klinkt Germania, Heil! Op Nullstufe zetten we kommer en zorg, Op Vollstufe werken en wil, Onz’ Indogermaanse Verkettung blijft borg, We kennen geen Grübeln, geen gril. We weven den geest op ‘t Germaansche getouw; Germanisch-gemütlich en groots: Met Siegfried in liefde, met Hagen in trouw, Met Beowulf in koenheid tot loods.

Page 114: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

114

Het klassieke Germanialied

(“gedicht ter gelegenheid van het tweede lustrum door Joos Florquin en Albert Westerlinck ‘ten huize van J.F. den 24 maart 1941 om 2u. ’s morgens”)

Wij blijven U voor eeuwig trouw, Germania. Wie of er U vergeten zou, Germania! Gij bron van onze vranke vreugd, Germania. Symbool van kracht en trouwe jeugd, Germania! Refrein: Het jong geslacht dat heden feest Bezielt dezelfde trouwe geest, Die in ‘t verleden grootheid schiep En koenen kamplust wakker riep. Valderi, valdera, valderalala. Germania! Gij smeedt den hechtsten vriendschapsband, Germania. Gudrun en Herwig hand in hand, Germania! Gij schenkt ons lach en levenslust, Germania. Naast arbeidswil die nimmer rust, Germania! De professoren met ons saam, Germania. Staan borg voor onze toekomstfaam, Germania! Een jong geslacht dat werkt en strijdt, Germania. Stapt zingend naar een nieuwen tijd, Germania!

Page 115: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

115

BIJLAGE 4. LIJST VAN AFKORTINGEN

ACAPSUL Association du Corps Académique et du Personnel Scientifique de l’Universite de Louvain

ACCO Academische Coöperatief AKVS Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond AKZA Aktiekomitee Zuidelijk Afrika AMADA Alle Macht aan de Arbeiders AMVS Archief en Museum voor het Vlaams Studentenleven ASR Algemene Studentenraad ASV Antwerps Studentenverbond AWP Academisch en Wetenschappelijk personeel AWTP Academisch, Wetenschappelijk en Technisch personeel BSP Belgische Socialistische Partij BRT Belgische Radio en Televisie BSV Brussels Studentenverbond BUL Bevrijde Universiteit Leuven CLF Confederatie der Leuvensche Faculteitskringen CVA Centrum voor Vorming en Aktie CVP Christelijke Volkspartij DeVlag Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft DWB Derde Wereldbeweging FK Fakulteitenkonvent FVWK Federatie van Vlaamse Wetenschappelijke Kringen GSV Gents Studentenverbond H&M Hennes & Mauritz HVKA Hoogstudentenverbond voor Katholieke Actie IFV Interfacultair Verbond ISOL Internationale Studentenorganisatie Leuven JVF Jong Volksche Front KELA Komitee Europa Latijns-Amerika KK Kontaktkommissie KNS Koninklijke Nederlandse Schouwburg Kritak Kritische Aktiegroepen KUL Katholieke Universiteit Leuven KVHV Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond KVV Katholieke Vlaamse Volksbeweging LOVAN Leuvense organisatie van assistenten en navorsers LSV Leuvensch Studentenverbond LSC Leuvensch Studentencorps LSK Leuvens Studentenkorps LSP Leuvens Studentenparlement L&W Letteren & Wijsbegeerte MLB Marxistisch-Leninistische beweging MSI Monseigneur Sencie Instituut NATO North Atlantic Trade Organisation NIR Nationaal Instituut voot Radio-omroep PVV Partij voor vrijheid en vooruitgang RAL Revolutionaire Arbeiders Liga

Page 116: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

116

SJW Socialistisch Jonge Wacht SK Seniorenkonvent SOPEAC Sociaal Pedagogische Academie SS Schutzstaffel SVB Studentenvakbeweging t.d. Thé-dansant UCL Université Catholique de Louvain UCOD University Clearing Office for the Developing Countries ULB Université Libre de Bruxelles UP Universitaire Parochie USC Universitair Sociaal Centrum UW Universitaire Werkgemeenschap VAK Vlaamse Angola Komitee Verdinaso Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen VKM Vereniging voor Katholieke Meisjesstudenten VLP Vereniging van Leuvense professoren VNSU Vlaams-Nationale Studentenunie VNV Vlaams Nationaal Verbond VTM Vlaamse Televisie Maatschappij VVP Vereniging van Vlaamse professoren VVS Vereniging van Vlaamse studenten VZW Vereniging zonder winstoogmerk WK Werkkomitee W&L Wijsbegeerte & Letteren WP Wetenschappelijk personeel

Page 117: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

117

BIBLIOGRAFIE

A. ARCHIVALIA

1. Kringarchief

Het archief van Germania bevindt zich grotendeels in het Archief en Museum van het Vlaams Studentenleven (AMVS), in het universiteitsarchief op de zesde verdieping van de universiteitsbibliotheek. Vooral de volgende stukken kwamen van pas: - Verslagboek Germania 1930-1941 - 25 jaar Germania 1930-1955 - Germania’s huldeboek 1942 - Een schoon en suyverlyc boecxken 1945 - Verslagboek Germania 1967-1969

2. Persoonlijke archieven van oud-leden

- René Lissens: jaargangen Germania 1934-1936 - Persoonlijke papieren Frans Wagemans - Persoonlijke papieren Jef van Haver - Persoonlijke papieren Frans van Eynde - Persoonlijke papieren Ludo van Ginneken - Persoonlijke papieren Raf Peeters

3. Andere archivalia

B. TIJDSCHRIFTEN

- Ons Leven 1928-1970 - Germania 1934-1936 - Germania 1954-1972 - (’t) Germaantje 1967-1977 - Rerum (FK-blad) 1965-1970 - Universitas 1945-1970 - Solidariteit 1954-1958 - 13 mei 1967-1970

Page 118: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

118

C. MONDELINGE INFORMATIE

Interviews

Jos Artoos Jos Bergmans Edi Clijsters Rik Coolsaet Willy Coppens Dries Craeynest Jos Creten Gerrit de Backer Karel de Belder Jo de Haes, Leen de Schepper Freddy de Schutter, Marcel de Smedt Raf Donvil Leopold Engels Hugo Franssen Guido Geerts Michael Goethals Ludo Helsen Karel Hemmerechts August Keersmaekers Guy Kestens Jaak Lauwaert Herwig Lerouge Herman Leys René Lissens Paul Matthys Paul Nechelput

Rik Parreit Raf Peeters Ludo Permentier, Jan Persijn Karel Phlips Karel Roelants Walter Roggeman Ludo Simons Marleen Smans Jan Theuwis Huib Thomassen Rudi Thomassen, William van Belle Wilfried van den Bossche Frans van Eynde Ludo van Ginneken Jozef van Haver Fernand Vanhee Jozef van Orshoven Gustaaf Vanreusel Trees Verleyen, Jan Verroken Louis Vos Frans Wagemans Herman Walschaerts Jozef Wilmots Jef Zagers Walter Zinzen

D. GEDRUKTE BRONNEN EN LITERATUUR

- H. BALTHAZAR (red): 1940-1945. Het dagelijks leven in België. Gent, 1984.

- P. BEECKMAN: De Leuvense studentenrevolte 1924-1925. 1975.

- C. COBER: Sociale opvattingen en initiatieven van de Leuvense studenten tussen 1944 en 1965. Leuven, 1984.

- M. DE GOEYSE: O vrij-studentenheerlijkheid: historisch-studentikoze schetsen. Leuven, 1987.

- I. DE LANOO: Sociale herkomsttrends in de Belgische Leuvense studentenbevolking, periode 1964-1980. Leuven,1982.

- M. DE SMEDT: Honderd jaar Germaanse filologie in Leuven (1894-1994). Leuven, 1994.

- L. DE VOS e.a.: Leuven in de Tweede Wereldoorlog. Brussel, 1990.

- H. DRAYE: ‘Vijftig jaar Germanistiek te Leuven’ in Leuvense Bijdragen. XXXIX (1949) p. 1-33.

- H. DRAYE e.a.: Mélanges de linguistique et de litterature offerts au professeur Henri Draye à l’occasion de son émeritat. Leuven, 1978.

- G. DURNEZ: De Standaard: het levensverhaal van een Vlaamse krant (van 1948 tot de VUM.) Tielt, 1993.

Page 119: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

119

- Een eeuw Vlaamse studentenbeweging te Leuven. Catalogus van de tentoonstelling 16 februari - 2 april 1976. Leuven, 1976.

- Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. 2 dln. 1973-1975.

- Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven. Brochure VVS-SVB. Leuven, 1968.

- R. FALTER: ‘De tweeslachtigheid van de Leuvense studentenbeweging’ in De Nieuwe n. 722 (27 januari 1978) p. 12-14.

- R. FALTER: ‘De Leuvense studentenbeweging van 1968 tot 1978: de teleurgang der idealen’ in Veto IV (1977-1978) n. 16-17. p. 8-13.

- P. GOOSSENS: Leuven ’68 of het geloof in de hemel. 1993.

- B. HENKENS: De VVS 1974-1983: van nationale overkoepeling naar klein linkse vakbond. Leuven, 1993.

- H. HOUBRECHTS: Leuven in de herinnering van de historici: de Historische Kring (1935-1961). Leuven, 1986.

- C. JANSSENS: Een faculteitskring in roerige jaren: de Historische Kring van 1961 tot 1972. Leuven, 1986.

- De januari-revolte te Leuven. Brugge, 1968.

- E. LAMBERTS en J. ROEGIERS: De universiteit te Leuven (1425-1985). Leuven, 1985.

- Landbouwkring 1887-1962. Leuven, 1962.

- R. LANSSENS: De faculteitskring Germania. Een volkskundige studie van een fenomeen. Leuven, 1985.

- E. LEMMENS: De faculteitskring Politika 1943-1968. Leuven, 1977.

- R. LISSENS: ‘Het tijdschrift waarover in 1941 in het Lijsternest werd gepraat’ in Wetenschappelijke Tijdingen. LIV (1995) p. 23-33.

- E. LOUSSE: De Leuvensche universiteit tijdens W.O.II. Brugge, 1945.

- T. LUYKX: Politieke geschiedenis van België. Amsterdam, 1978.

- L. MARTENS en K. MERCKX: Een kwarteeuw mei ’68. Berchem, 1992.

- L. MARTENS en K. MERCKX: Dat was 1968. Berchem, 1978.

- K. PECTOR: Nieuw-Vlaanderen en de Vlaams-Katholieke concentratie. Leuven, 1979.

- L. POLLAERT: Het verenigingsleven te Leuven in oorlogstijd (1940-1942). Leuven, 1982.

- O. REINQUIN: Universitas (1933-1940). Leuven, 1979.

- J. ROEGIERS: ‘550 jaar universiteit te Leuven: een terugblik doorheen de eeuwen’ in Alumni Leuven. VI (1975) p.

- F. SEBERECHTS: ‘Jef van de Wiele (1903-1979): een biografische schets’ in Verschaeviana. V (Jaarboek 1987) p. 181-203 en VIII (Jaarboek 1990-1991) p. 268-340.

- F. SEBERECHTS: Geschiedenis van de DeVlag: van cultuurbeweging tot politieke partij 1935-1945. Gent, 1991.

- J. SCHEERDER: ‘Van de wetenschappelijke beweging onder de studenten’ in Wetenschap in Vlaanderen. Maandschrift uitgegeven door de vereniging voor wetenschap. II (1937) p. 89-90.

- A. SCHRAMME: De Universitas-beweging (1940-1960). Leuven, 1985.

- H. TODTS en W. JONCKHEERE: Leuven-Vlaams. Splitsingsgeschiedenis van de Katholieke Universitit Leuven. Leuven, 1979.

- VAN DE WEIJER H.J. e.a.: Huldenummer prof H.J. van de Weijer ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. Brussel, 1963.

- G. VAN HOOF: Leuven-Louvain. Lier, 1966.

- L. VAN HUMBEECK: Geschiedenis van de afdeling Germaanse filologie te Leuven. Een poging tot reconstructie van 75 jaar germanistiek 1893-1968). Leuven, 1976.

Page 120: INLEIDING HOOFDSTUK I GERMANIA VOOR DE ...Tweede Wereldoorlog: het Germaniaverslagboek over de periode 1930-1941, de brochure 25 jaar Germania 1930-1955 (1955) en de twee oorlogspublicaties

120

- Van Vicus artium tot nieuwbouw. 550 jaar faculteitsgeschiedenis. Catalogus bij de tentoonstelling 13 november - 19 december 1975. Leuven, 1975.

- Vijftig jaar Economica. Jubileumuitgave. Leuven, 1979.

- S. VERACHTERT: Ontstaan en ontwikkeling van de progressieve uitgeverij Kritak (1976-1986). Leuven, 1996.

- M. VLAYEN: De evolutie van de vereniging van Vlaamse studenten 1938-1962. Leuven, 1982.

- L. VOS en L. VOS-GEVERS: Kerk vormen in Leuven: 25 jaar Universitaire Parochie. Leuven, 1989.

- L. VOS en L.VOS-GEVERS: ‘De Vlaamse studentenbeweging te Leuven 1836-1940’ in Spiegel Historiael. XII (1977) p. 487-493.

- L. VOS-GEVERS: ‘Rodenbachs bijdrage tot de Vlaamse studentenbeweging’ in Historica Lovaniensa. nr. 115. 1981.

- L. VOS-GEVERS: ‘De Vlaamse studentenbeweging te Leuven (1836-1914)’ in Onze Alma Mater. XXIX (1975) p. 109-142.

- L. VOS: ‘Loyaal of activistisch? De Katholieke Vlaamse studentenbonden in bezet gebied, 1914-1918’ in De Vlaamse beweging tijdens W.O.I. p. 174-189. Leuven, 1979.

- L. VOS: ‘Ideologie en idealisme. De Vlaamse studentenbeweging te Leuven in de periode tussen de twee wereldoorlogen.’ in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis. VI (1975) p. 263-328.

- L. VOS: ‘De ideologische oriëntering van de katholieke studerende jeugd in Vlaanderen (1936-1940)’ in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis. VIII (1977) p. 207-233.

- L. VOS: Bloei en ondergang van het AKVS. Geschiedenis van de Katholieke Vlaamse Studentenbeweging (1914-1935). 2 dln. Leuven, 1982.

- L. VOS: ‘Twee Leuvense studentenrevoltes (1924/1925-1968): een vergelijking’ in Liber Amicorum Dr. J. Scheerder. p. 291-309. Leuven, 1987.

- L. VOS: ‘De contestatiebeweging van de jaren zestig: studenten in de aanval’ in Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2, p. 316-323. Leuven, 1981.

- L. VOS e.a.: Studentenprotest in de jaren zestig: de stoute jaren. Leuven, 1988.

- L. VOS: ‘Het failliet van de linkse studentenbeweging’ in De Nieuwe. n. 523 (5 april 1974) p.14-17.

- L. VOS: ‘Terugblik op de roerige jaren. De Leuvense studentenbeweging sinds de jaren ‘60’ in Onze Alma Mater. XXXII (1978) p. 223-242.

- L. VOS: ‘Onze Alma Mater, Leuven en het Vlaamse land’ in Onze Alma Mater L(1996) n. 1. p. 76-103.

- L. VOS: ‘Van Vlaamse leeuw tot rode vaan ... en verder: de naoorlogse Leuvense studentenbeweging’ in Onze Alma Mater FVII (1993) p. 211-259.

- L. VOS: ‘Leuvense studenten in beweging’ in Acco-Actueel I(1987-1988) nrs. 1-5.

- L. VOS: ‘De Leuvense jaren van Herman Servotte’ in R. MICHIELS en H. SCHWALL: Herinnering en hoop: feestbundel voor Herman Servotte. Averbode, 1995.

- J.L. WIEERS: ‘De evolutie van de Vlaamse studentenbevolking aan de Katholieke Universiteit Leuven, periode 1950-1959’ in Onze Alma Mater XIV (1960) n.1. p. 13-16, n. 2. p. 17-22, n. 3. p. 16-19 en n. 4. p. 11-15.