ich

mich

du

dir

dich

erihm

ihn

wir

unsihr

euch Sie

mir

1 ich ik du jij er hij sie zij es het

3 mir mij dir jou ihm hem ihr haar ihm het

4 mich mij dich jou ihn hem sie haar es het

1 wir wij ihr jullie sie zij Sie u3 uns ons euch jullie ihnen hen,hun Ihnen u

4 uns ons euch jullie sie hen Sie u

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

oefening

• Kan jij mij a.u.b. een beetje geld geven?• Kannst bitte etwas Geld geben?

jij => 1e naamvalmij => 3e naamval

du mir

oefening

• Leider kaufen die Schüler noch immer Zigaretten.• Leider kaufen noch immer Zigaretten.sie

die Schüler => 1e naamval, meervoud

voorbeeld

• De buurman heeft een auto gekocht.• Hij heeft het gekocht.

• Der Nachbar1 hat ein Auto4 (o) gekauft.• hat gekauft. Er es

oefening

• Das Foto(o) steht auf3 dem Schrank(m).• steht auf3 .

Das Foto => 1e naamvaldem Schrank => 3e naamval

Es ihm

laatste oefening om het af te leren

• Het meisje, dat het spel het beste gespeeld had, kreeg de medaille.

• Das Mädchen, das das Spiel am besten gespielt hatte, bekam die Medaille.

• , das1 am besten gespielt hatte, bekam Es1 es4

sie4

overwinnaar van het PERSOONLIJK

VOORNAAMWOORD