Handboek
Manual Leri for Life Method
This manual is funded by the OAS
Voorwoord
Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel. Het versterken van de zwakste schakel betekent tegelijkertijd het versterken van de
gehele ketting. De ketting als geheel krijgt hierdoor een meerwaarde.
Zo ook met de samenleving. Het versterken van de individuen en groepen van de onderste laag van de samenleving door hen
perspectief te geven in het leven, betekent tegelijkertijd meer ontwikkeling en voorspoed voor die samenleving als geheel. Het is
daarom belangrijk om individuen en groepen met weinig zicht op verdere ontwikkeling en kansen in een samenleving te versterken.
Leri for Life, methode die ontwikkeld is door C.A. Ringeling, wil met haar programma‟s bereiken dat individuen en groepen in
Suriname in kansarme sociaal economische omstandigheden weten dat er mogelijkheden zijn voor meer perspectief in hun leven. Zij
nemen daarom het initiatief om zich zelf en hun gemeenschap te ontwikkelen voor meer uitzicht op een beter leven. Het versterken
van maatschappelijk kansarme individuen en groepen die weinig zicht hebben op verdere ontwikkeling en kansen in de Surinaamse
samenleving. Zij worden geleerd hun talenten en kwaliteiten te (her) ontdekken en stimuleert zich (verder) te ontwikkelen uitgaande
van hun talenten en kwaliteiten. Leri for Life maakt bij deze mensen krachten los en geeft hen energie om in beweging te komen en
verantwoordelijkheid te nemen om hun eigen lot te verbeteren. Op deze manier kunnen zij bijdragen aan een beter leven voor hen zelf
en aan meer vooruitgang in de samenleving als geheel
Dit handboek is in de eerste plaats geschreven voor de stichting Leri for Life. Leri for Life voorschoolse educatie is een programma
voor kansarme en achtergestelde leefgemeenschappen waarbij uitgegaan wordt van de talenten en mogelijkheden van de volwassen om
de kinderen tussen 3 en 6 jaar kennis en vaardigheden bij te brengen ter stimulering van hun persoonlijke ontwikkeling.
1
Het programma wordt momenteel in zeven dorpsgemeenschappen in het binnenland van Suriname uitgevoerd. Te weten: Santigron,
Pikin Poika (district Wanica), Brownsweg (district Brokopondo), Jaw Jaw, Lespansi en Kajapati (district Boven Suriname), en
Akalekondre (district Marowijne) en er zijn verzoeken voor andere gebieden in Suriname die nu in voorbereiding zijn.
Deze kansarme en achtergestelde leefgemeenschappen hebben in de afgelopen decennia het meest moeten ontberen in Suriname wat
betreft kansen op sociaaleconomische vooruitgang.
Zij willen nu de kansen van hun jonge kinderen in het basisonderwijs vergroten. Deelname aan het Leri for Life programma biedt hen
daartoe meer toekomstperspectief. De bewoners moeten zelf aangeven of zij aan het programma willen deelnemen (“ demand
driven”).
In het programma leren de volwassenen:
• activiteiten die zij samen met kinderen kunnen ondernemen om zich optimaal te ontwikkelen;
• de betrokkenheid van de ouders van de kinderen te vergroten bij zojuist genoemde activiteiten;
• de duurzaamheid van de activiteiten binnen de dorpsgemeenschap te vergroten;
Dit handboek is gebaseerd op ervaringen die zijn opgedaan in de verschillende leefgemeenschappen die werken met de methode
verder worden voor de kwaliteit samenwerkingsverbanden aangegaan met andere individuen, instellingen en organisaties in en buiten
Suriname. In de vorm van “geven en nemen” wordt er een bijdrage geleverd aan dit proces van zelfredzaamheid voor meer
perspectief. De samenwerking bestaat uit het inzetten van elkanders talenten en kwaliteiten door uitwisseling van kennis en
vaardigheden vanuit ieders cultureel kader. De uitwisseling is tot wederzijds nut en voor de omgeving waar de uitwisseling plaats
vindt.
2
Inhoudsopgave
Blz
Voorwoord
1
Inleiding
3
Leergang Leri for Live voorschoolse educatie BASIS
6
Project 1 Welkom
12
Thema 1.1 Welkom in de peutergroep
13
Thema 1.2 Welkom op school
19
Project 2 Ruimte
34
Thema 2.1 Hoe zie ik eruit?
35
Thema 2.2 Mijn lichaam
41
Thema 2.3 In de ruimte
44
Project 3 Kleur en vorm
48
Thema 3 Naar de speelgoedwinkel 50
Thema 3.1 In de supermarkt 56
Thema 3.1
Op de markt
62
Project 4
Regen en wind
66
Project 5
Huis
70
Thema 5.1
Hier woon ik
71
Thema 5.2
Kamers in huis
76
Thema 5.3
Wij gaan verhuizen
80
Project 6
Kerstmis
85
Thema 6.1
Kerstfeest
86
Project 7
Tellen
92
Thema 7.1
Beer is jarig
94
Thema 7.2
Mijn verjaardag
101
Thema 7.3
Het is feest
108
Project 8
Kleding
114
Thema 8.1 Wat doe ik aan? 115
Thema 8.2
Kijk mij eens
118
Thema 8.3
Wie ben ik?
122
Project 9
Verkeer
127
Thema 9.1
Dichtbij huis
128
Project 10
Water
133
Thema 10.1
Water in huis
134
Referenties
139
Inleiding
Het programma Leri for life voorschoolse educatie is gebaseerd op het succesvolle programma Piramide van Jef van Kuyk/ citogroep
Arnhem (Nederland) en het succesvolle programma Community Based Schoolprogram (CBS) van Cinthia Ringeling/ inPeC.
Nederland. Piramide heeft in totaal 36 thema‟s verdeeld over de drie leeftijdsgroepen (peuter 2,5- 3 jaar, kleutergroep 1, 3, 4,5- 5 en
kleutergroep 2, 4 5- 6).
Tabel
Peuters Peuters Groep 1 Groep 1 Groep 2 Groep 2
1e halfjaar 2e halfjaar 1e halfjaar 2e halfjaar 1e halfjaar 2e halfjaar
Ontwikkelingsgebied Project Thema Thema Thema Thema Thema Thema
Persoonlijkheidsonwikkeling Welkom Welkom in de peutergroep Welkom op school
Ruimtelijke orientatie Ruimte Hoe zie ik eruit? Mijn lichaam In de ruimte
Denkontwikkeling Kleur en vorm Naar de
speelgoedwinkel In de supermarkt Op de markt
Orientatie op tijd Regentijd Regen en wind
Taalontwikkeling Huis Hier woon ik! Kamers in het huis Wij gaan verhuizen!
Sociaal-emotionele
ontwikkeling Kerstmis Kerstfeest
Denkontwikkeling Tellen Beer is jarig Mijn verjaardag Het is feest!
Taalontwikkeling Kleding Wat doe ik aan? Kijk mij eens! Wie ben ik?
Taalontwikkeling Verkeer Dichtbij huis
Wereldverkenning Water Water buiten
3
De Piramidemethode richt zich op acht ontwikkelingsgebieden. Deze ontwikkelingsgebieden vormen de inhoud van het spel (de
speelleeromgeving) en van de projectthema‟s. Alle ontwikkelingsgebieden komen evenwichtig en in samenhang aan bod. Kinderen
breiden bijvoorbeeld hun woordenschat uit en ze leren tellen, maar ze leren ook om prettig om te gaan met elkaar en plezier te hebben
in het spel. De acht ontwikkelingsgebieden zijn: persoonlijkheidsontwikkeling, Sociaal-emotionele ontwikkeling, ontwikkeling van de
waarneming, taalontwikkeling en ontwikkeling van lezen en schrijven, denkontwikkeling en ontwikkeling van rekenen, oriëntatie op
ruimte en tijd en wereldverkenning, motorische ontwikkeling en kunstzinnige ontwikkeling.
Piramide is opgebouwd rond projecten. Een Piramideproject is een geheel van activiteiten waarin één ontwikkelingsgebied centraal
staat en de andere ontwikkelingsgebieden ondersteunend werken. Elk project duurt twee tot drie weken. De activiteiten worden
uitgevoerd in vier fasen: oriënteren, demonstreren, verbreden en verdiepen. In ieder groep komen dezelfde onderwerpen aan bod, maar
steeds op een hoger niveau. De onderwerpen van de projecten zijn heel verschillend, maar ze hebben één ding gemeen: ze zijn
afkomstig uit de wereld van kinderen. In de projecten worden allerlei activiteiten, toepassingen, ideeën, spelletjes, liedjes en natuurlijk
een veelheid aan verwerkingsmogelijkheden aangeboden. De basis van ieder project is een netwerk van begrippen. Deze begrippen
worden gebruikt bij het Spelprogramma. Bij het Groepsprogramma en bij het Tutorprogramma kunt u de basisbegrippen behorende bij
de thema‟s gebruiken in de activiteiten en in de woordenschatuitbreiding. Deze basisbegrippen worden aan het eind getoetst. De
leerkrachten dienen gedurende een jaar de projecten van een groep uit te voeren waardoor een leerlijn gevold is en alle belangrijke
ontwikkelingsgebieden aanbod zijn.
Binnen het basisonderwijs wordt veel gebruik gemaakt van het werken in hoeken. De basis voor een effectief speel- en leerproces is
een uitdagende speelleeromgeving. Aantrekkelijke materialen maken kinderen enthousiast om te spelen of leren. Het werken in
hoeken biedt kinderen vele mogelijkheden, zoals leren samenspelen, initiatief leren nemen, in contact komen met situaties uit de
omringende wereld en daar ervaring mee op doen. Ook voor leerkrachten heeft het werken met hoeken voordelen. Een leerkracht kan
4
kinderen uit zijn groep stimuleren, motiveren, structuur bieden, vragen stellen en goed observeren en kan door middel van het
inrichten van een nieuwe hoek, inspelen op de interesses van de kinderen. Kortom: hoeken hebben een grote ontwikkelingswaarde
voor kinderen!
De versurinamisering van de piramide methode aan de hand van de resultaten van het CBS programma heeft geleid tot het ontstaan
van de methode Leri for life.
Dit boek is onderverdeeld in 10 projecten en 20 thema‟s. Binnen elk project staat één ontwikkelingsgebied centraal. De overige
ontwikkelingsgebieden hebben een ondersteunende taak.
5
Leergang Leri for Life voorschoolse educatie BASIS
Achtergrond informatie
Leri for Life voorschoolse educatie BASIS is een leergang ter voorbereiding van de uitvoering van de activiteiten van het programma
Leri for Live voorschoolse educatie. Leri for Life voorschoolse educatie in Suriname is een Surinaamse vertaalslag van Piramide, een
succesvol programma in Nederland, en de methodiek van het Community Based Schoolprogram (CBS). Het sluit aan bij het
curriculum van het basis onderwijs in Suriname.
Doelstelling
De leergang heeft als doel een basis van kennis, vaardigheden, methoden en technieken over te dragen voor de uitvoering van
voorschoolse activiteiten die gericht zijn op een optimale ontplooiing van de talenten van kinderen in de leeftijd van 3 tot 6 jaar ter
bevordering van hun succes in het (basis) onderwijs en hun leven.
De leergang is gericht op de uitvoering van drie soorten activiteiten:
• Kind en ouderactiviteiten: wetenschappelijke gefundeerde en internationaal succesvolle activiteiten gericht op de stimulering
van een brede (cognitieve, sociaal- emotionele, motorische, creatieve) ontwikkeling van het kind, inclusief de ontwikkeling
van de schooltaal als tweede taal en het nodige ontwikkelingsmateriaal. Activiteiten voor het betrekken van ouders en de
gemeenschap bij voorschoolse educatie en het aanpassen van de omgeving van het kind ten behoeve van de stimulering van de
ontwikkeling.
6
• Communicatieactiviteiten: activiteiten gericht op de communicatie met de leefgemeenschap en personen, de overheid,
bedrijven, particuliere organisaties buiten de leefgemeenschap voor informatie over de uitvoering van de activiteiten en de
mogelijkheden voor duurzame samenwerking.
• Fondsenactiviteiten: activiteiten gericht op zoeken en creëren van fondsen in de leefgemeenschap (community fonds) en
daarbuiten voor (extra middelen) om een duurzame uitvoering van de activiteiten mogelijk te maken.
Kenmerkend voor Leri for Life is dat:
• de ouders en leefgemeenschap betrokken worden bij de uitvoering
• de activiteiten structureel en duurzaam in de leefgemeenschap uitgevoerd worden
• de leefgemeenschap als medeverantwoordelijke zich verbindt aan de uitvoering en een eigen bijdrage levert aan het succes van
de resultaten
7
Voorbereiding & methodische aanpak
Leri for Life tip: Start ruim van te voren met het voorbereiden van een thema.
Het is belangrijk om samen met je collega(„s) goed te bedenken:
• Wat willen we in dit thema de kinderen leren?
• Wat gaan we doen om dat te bereiken?
• Hoe zorgen we er samen voor dat het ook gebeurt!
• Goed weten welke woordbegrippen de kinderen gaan leren.
• Hoe wordt de speelleeromgeving (de peuterschool) ingericht zo dat de kinderen binnen dit thema vrij kunnen spelen en
ontdekken.
• Hoe ziet het dagschema eruit?
• Over welke materialen beschikken we en waarvoor moet er nog gezorgd worden?
• Hoe betrekken we de ouders en de buurt bij het thema en de activiteiten van de peuterschool.
De verschillende onderdelen betrekkinghebbend op het uitwerken van de Leri for Life thema‟s worden hieronder kort beschreven.
De woordbegrippen
De leerkracht begint eerst met de basisbegrippen van het thema. Om de peuters de begrippen goed te laten onthouden is het van belang
de woorden zoveel en zo vaak mogelijk als maar kan te gebruiken. Dit kan tijdens de kring, spelletjes en activiteiten, noem maar op.
De leerkracht dient de activiteiten, liedjes, versjes, boekjes zodanig te kiezen dat die er zeker weet van is dat de woorden gebruikt
worden.
8
De speelleeromgeving
De speelleeromgeving is de hele omgeving waarin het kind zich beweegt. De leerkracht kijkt of er naast het lokaal ook buitenruimtes
zijn die bij de speelleeromgeving betrokken kunnen worden. De activiteiten kunnen dan zowel binnen als buiten plaatsvinden. De
methode kent vrij spel en gericht spel. Bij het vrije spel ligt het initiatief bij het kind dat zelf kiest waarmee het wil spelen. Zijn de
kinderen met een project bezig, dan spelen ze gericht spel. De leerkracht verandert hoeken en plaatsen in het kader van het
projectthema en geeft de kinderen zo iedere keer nieuwe impulsen om te gaan spelen.
Inrichting van het lokaal
• Richt het lokaal zodanig in dat de kinderen vrij kunnen spelen en ontdekken.
• Creëer hoeken waarin de kinderen zelfstandig kunnen spelen.
• Zorg voor een plek waar de kinderen hun tas en drinkbeker neer kunnen zetten
• Hang de dagritmekaarten duidelijk zichtbaar op ooghoogte voor de kinderen op
Dagschema en dagritmekaarten
De dagdelen op de Leri for life peuterschool verloopt min of meer altijd op dezelfde manier. Veel activiteiten komen elke dag meestal
in een vaste volgorde terug. Dit is de basis van waaruit gewerkt wordt en regels opstelt. Maak voor het plan een dagschema en maakt
voor de kinderen de dagritmekaarten. Dagritmekaarten bestaan uit een aantal gekleurde kaarten waarop duidelijk de activiteit van de
9
dag te zien en te herkennen is voor de kinderen. Het is belangrijk dat de kinderen de platen goed en duidelijk kunnen zien! Hang deze
kaarten op ooghoogte in de volgorde van het dagschema op van links naar rechts. Met een (was)knijper of pijl kan duidelijk worden
gemaakt waar de kinderen moeten beginnen met kijken en welke kaart daarna komt. Het is leuk om de kinderen de pijl te laten
verschuiven en dat ze kunnen aanwijzen wat het volgende is wat ze gaan doen.
Groepsactiviteiten
Het Groepsprogramma is de kern van ieder project. Vanuit het initiatief van de leerkracht onderzoeken de kinderen een bepaald
thema. De Groepsexploratie bestaat uit vier stappen: Oriënteren, Demonstreren, Verbreden en Verdiepen. Met behulp van deze
stappen onderzoekt de leerkracht samen met de kinderen „stapsgewijs‟ een onderwerp.
Ouderactiviteiten
De Leri for Life methode richt zich niet alleen op vaardigheden die op school geleerd worden, maar op de totale ontwikkeling van een
kind. De betrokkenheid van ouders is daarom heel belangrijk. Elke dag begint met de spelinloop: het moment waarop de ouders hun
kinderen brengen. De leerkracht laat de ouders met hun kind in de groep werken en geeft ze bij ieder project werkjes mee om thuis
met hun kinderen te doen.
• De leerkracht krijgt informatie van de ouders over hun kind en over de opvoeding thuis
• De leerkracht geeft informatie aan de ouders over ouderbijeenkomsten en thema's
• De leerkracht organiseert een spelinloop: de ouders spelen met hun kind in de groep aan het begin van de dag
10
• De leerkracht organiseert een ouderweek: de ouders werken een week lang met hun kind mee in de groep
• De leerkracht geeft bij ieder project informatie of instructie mee over het thema in de vorm van een folder of boekje, indien
nodig in de eigen taal van de ouders. U kunt ook spelletjes en werkjes mee naar huis geven, passend bij het thema. Daarmee
verlengt u de leertijd van de kinderen.
Spelsuggesties
Bij het Spelprogramma van de methode, draait het om het initiatief van het kind. Toch heeft ook de leerkracht of leidster een
belangrijke taak door de kinderen te observeren en waar nodig een nieuwe impuls aan het spel te geven. In het Spelprogramma,
beschreven in de themaboeken, staan leuke suggesties om het spel van de kinderen in de hoeken op gang te brengen. De methode kent
vijf soorten spel, die uitgewerkt worden per leeftijdsgroep:
• Spel met materiaal
• Motorisch- of bewegingsspel
• Doen alsof spel
• Belevings- en verwerkingsspel
• Regelspel.
Versjes, liedjes en boeken
De leerkracht leert de kinderen liedjes en versjes en lees verhaaltjes voor die betrekking hebben op het thema dat behandeld wordt.
11
Project 1 Welkom
Het welkom programma is het startpunt van de methode. Dit programma maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied
persoonlijkheidsontwikkeling en bestaat uit twee delen, te weten: welkom in de peutergroep en welkom op school. In het welkom
programma voor de peutergroep ligt het accent op de steeds terugkerende vaste dagindeling en rituelen en regels die bij de onderdelen
van de dag horen. De structuur van de dag wordt gesymboliseerd met behulp van het dagritmepakket. In de eerste twee weken worden
de onderdelen van de dag onder de aandacht van de kinderen gebracht. In het welkom programma worden de rituelen en regels uit de
peutergroep herhaald voor zover ze ook voor deze groep van toepassing zijn. Het speelwerkbord, waarmee wordt gesymboliseerd hoe
kinderen hun speel- en werkactiviteiten kunnen leren plannen, wordt in dit deel geïntroduceerd. Halverwege het schooljaar wordt het
zelfstandig werken geïntroduceerd. Het welkom programma heeft tot doel kinderen in een veilige en prettige sfeer wegwijs te maken
in de rituelen en regels van de groep, zodat ze van meet af aan leren zelfredzaam worden en zelfstandig activiteiten uit te voeren,
individueel en in de groep. De meeste kinderen hebben tijd nodig om te wennen aan een nieuwe situatie. Om te durven spelen en te
ontdekken, zullen ze zich veilig moeten voelen. Het al vanaf de eerste dag aanleren van duidelijke rituelen en regels werkt
sfeerbevorderend en biedt de kinderen structuur en houvast. Welkom in de peutergroep wordt in thema 1.1 uitgewerkt. Welkom op
school wordt in thema 1.2 beschreven.
12
Thema 1.1 Welkom in de peutergroep
(foto:Peuters van Brownsweg)
Alle peuters worden op de Leri for Life peuterscholen welkom geheten op de eerste schooldag. De
kinderen leren te groeten, leren de regels van de peuterschool en leren naar het toilet te gaan.
De hieronder staande basiswoorden moeten de kinderen voor het thema welkom kennen. Ook kan er aandacht worden gegeven aan
extra woorden en contextbegrippen zodat de kinderen ook deze themawoorden leren kennen en kunnen toepassen. Wanneer er een
Nederlands woord tussen zit, waarvoor men in het binnenland een ander woord gebruikt mag dit veranderd worden.
De thema woorden kunnen op verschillende manieren aan de kinderen geleerd worden. Voorbeelden hiervan zijn door de woorden op
te schrijven en op te hangen in de klas. Zo zien de kinderen de woorden de hele dag en kunnen de woorden en betekenissen ervan
worden besproken.
Basisbegrippen:
We leren de kinderen de volgende basisbegrippen:
13
Welkom en afscheid
• Basisbegrippen:
Juf /juffrouw- hallo, goedemorgen- dag- spelen- hier- mantel (jas) - tas- stoel- kring- mama, papa- weg- groeten (zwaaien)-
naar huis- tot straks, tot morgen- beertje- zitten- naam- heten- foto.
• Extra begrippen:
Goedemiddag- meenemen- zeggen- verdrietig- kind- doen- maken- plaatje- aanwijzen- vandaag.
• Contextbegrippen:
Huilen, wat scheelt je- leuk- speelgoed- halen- aan uit.
Plassen en wassen
• Basisbegrippen:
Toilet (w.c.)- plassen- poepen, drukken- toiletpapier (w.c. papier)- helpen- handen- wassen- doorspoelen/ doortrekken.
• Extra begrippen:
Deur- billen- afvegen- vies- kraan- opendoen- dichtdoen- zeep- afdrogen- jongen- meisje.
• Contextbegrippen: Plaatje- knoop- bril- zitten- water- handdoek- klaar.
14
Tussendoortje/ pauze
• Basisbegrippen:
Tussendoortje/ pauze- eten- drinken- kan- beker- open maken- dicht maken- lekker- klaar- schoonmaken.
• Extra begrippen:
Opeten- opdrinken- tas- brood- melk- sap- soft- appel- koek- fruit- tanden poetsen.
• Contextbegrippen:
Pakken- op- vies maken (knoeien)- spons- doek- stoffer en blik.
De speelleeromgeving
Behalve de peuterschool hoort ook het dorp en haar omgeving bij de ruimte om te spelen en te leren. De geplande activiteiten kunnen
binnen als buiten plaatsvinden.
Inrichting van het klaslokaal:
• Grote letters Welkom voor de deur, of aan de buitenkant van het schoolgebouw (gemaakt op een grote doos en ophangen, of
op stof schilderen, liever een stuk hout verven en ophangen zodat het er altijd blijft hangen)
• Bordtekening maken met een kind op weg naar school
15
• Op het schoolbord staat geschreven: thema welkom.
• Voor ieder kind een naamsticker (gemaakt van A4blad geknipt). De hele week komen de kinderen met hun naamsticker naar
school.
• Elk kind heeft zijn eigen stoel met de naam erop.
• In het lokaal staat de tafel met vrolijk tafelkleed waarop de kinderen hun tassen met
eten en drinken kunnen zetten. Boven de tafel hangt duidelijk zichtbaar een tekening
van eten en drinken (idem als kaart van de dagindeling)
• De dagindeling hangt duidelijk zichtbaar voor de kinderen en ouders in het lokaal.
Kaart 1: welkom, kaart 2: liedjes en versjes, kaart 3: boekjes voorlezen, kaart 4: vrij
spelen, kaart 5: eten en drinken, kaart 6: opruimen, kaart 7: buiten spelen, kaart 8:
afsluiten naar huis.
• Een fotogalerie met foto‟s van de kinderen en de juffrouw
• Voor jongens en meisjes is er een toiletketting. (een ketting van vrolijk gekleurde grote kralen geregen)
Spelsituatie:
De kinderen willen graag spelen in een hoek. De leerkracht heeft verteld wat de kinderen allemaal in die hoek kunnen gaan doen.
Deze maakt er een spelletje van door bijvoorbeeld aan de kinderen aan te geven dat als zij het woord welkom (of een ander
basiswoord) kunt uitspreken, mag zin in een van de speelhoeken mag spelen. Een ander manier is om het woord te gebruiken, door
bijvoorbeeld te zeggen: “Jullie zijn welkom om in de hoek te komen spelen”.
16
Groepsactiviteiten
Welkom en afscheid
Het is belangrijk om de peuter en de ouder op een persoonlijke manier te begroeten. Met het geven van een begroeting maakt de
leerkracht duidelijk dat deze aandacht heeft voor het kind wat een veilig en welkom gevoel geeft. Bijvoorbeeld:
Goedemorgen Shauno, ik ben juffrouw Grace, wat fijn dat je er bent!
Je tas mag je hier neerzetten. Zullen we je beker hier neerzetten? Kijk eens, ik heb een mooie stoel waarop je mag gaan zitten…
Een peuter is nog heel erg jong en kan er veel moeite mee hebben om te begrijpen waarom papa en mama weg zijn zeker op
momenten waar ze verdrietig zijn. Het is van belang dan positieve aandacht en troost te geven. Aan het einde van de ochtend is het
belangrijk om de ochtend gezamenlijk af te sluiten en duidelijk op een persoonlijke manier afscheid te nemen.
Voorbeelden van Brownsweg
Foto Bronsweg thema welkom
• Juffrouw staat bij de deur en heet iedereen welkom. Het woord welkom plus naam van het kind
wordt nadrukkelijk genoemd.
• De juffrouw heeft een naamketting waarop haar naam duidelijk zichtbaar is.
• Alle kinderen krijgen bij binnenkomst een naamketting om. (zie foto)
17
Bij aanvang van het thema worden:
• De ouders worden geïnformeerd over de regels en de dagindeling van de peuterspeelzaal.
• Liedjes en versjes mee gestuurd naar huis zodat ze thuis kunnen oefenen
• De ouders gevraagd of ze spullen hebben die passen bij het thema of misschien wel voor materialen kunnen zorgen.
Liedjes en versjes:
Goedemorgen juffrouw, Goede morgen juffrouw,
Goede morgen, goede morgen, goede morgen, juffrouw
18
Thema 1.2 Welkom op school
In het welkom programma worden de rituelen en regels uit de peutergroep herhaald voor zover ze ook voor deze groep van toepassing
zijn. Het speelwerkbord, waarmee wordt gesymboliseerd hoe kinderen hun speel- en werkactiviteiten kunnen leren plannen, wordt in
dit deel geïntroduceerd. Het deel „Welkom op school‟ voor groep die de peutergroep reeds doorlopen heeft bestaat uit zes
onderwerpen te weten: welkom en afscheid, plassen en wassen, tussendoortje, groepsexploratie, spelen en werken (onderverdeeld in
spelinloop, spelen, werken en zelfstandig werken), spel en beweging (onderverdeelt in spel en beweging buiten en spel beweging
binnen).
Elk dagdeel op school verloopt min of meer volgens een vast patroon. Allerlei activiteiten komen dagelijks terug, meestal in een vaste
volgorde. Hieronder volgt een schematische weergave van de activiteiten die in groep 1 en 2 ontplooid worden.
Met behulp van het dagritmepakket
worden de onderdelen van de dag voor
de kinderen gevisualiseerd. Het
dagritmepakket bestaat uit een aantal
kaarten met gekleurde platen die
fungeren als representatie van de
onderdelen van de dag. Hang de kaarten
op een rij van links naar rechts.
Met behulp van een handje of pijl kan duidelijk worden aangegeven waar de kinderen moeten (beginnen met) kijken en welke kaart
daarna komt.
19
Groepsactiviteiten
Welkom en afscheid
• De leerkracht zorgt voor een plek voor ( de spullen van) elk kind zoals een eigen stoel en eventueel een kapstok door deze te
voorzien van een sticker, plaatje, tekening of foto (met naam). Hij creeert een vaste plaats (bijvoorbeeld kist of tafel met
plaatje) voor tas of beker (kan), meegenomen speelgoed en gemaakte werkjes.
• De leerkracht vraagt de ouders een pasfoto van hun kind mee te geven en hangt deze samen met foto‟s van leerkrachten en
tutor op een presentiebord. Leerkracht, tutor en kind kunnen controleren wie wel en wie niet aanwezig is.
• Maak een week, maand en/ of seizoen kalender op grote vellen papier. Noteer daarop belangrijke gebeurtenissen zoals
verjaardagen, feesten en vrije dagen.
Basis- en extra begrippen ‘Welkom en afscheid’
Juf /juffrouw- hallo, spelen- hier- mantel - tas- stoel- tafel- kring- plaatje- sticker- mama, papa- dag- weg- groeten (zwaaien)- naar
huis- tot straks, tot morgen- wanneer- halen- zitten- naam- heten- foto- goedemorgen- goedemiddag- kaartje- kijken- meenemen-
spullen- zeggen- verdrietig- kind- doen- maken- aanwijzen- vandaag- morgen- kalender- leuk- huilen- speelgoed- aan- uit.
20
Plassen en wassen
• Ondersteun de kinderen bij het onthouden van de volgorde van de toiletgang door deze bijvoorbeeld op een rij (bij de toiletten)
op te hangen.
• De leerkracht geeft de plaats van de toiletten aan door plaatjes op de toiletdeuren te plakken. Indien hij gebruik wilt maken van
gescheiden jongens- en meisjestoiletten, kan op de ene deur een plaatje van een meisje en op de andere een plaatje van een
jongen geplakt worden.
• Zorg voor een vaste plaats waar schone broeken (en eventueel toiletpapier) zijn opgeborgen.
Basis- en extra begrippen ‘Plassen en wassen’
Toilet (w.c.)- plassen- poepen/ drukken- meisje- jongen- knoop- helpen- toiletpapier- handen- wassen- doorspoelen/ doortrekken-
deur- billen- afvegen- vies- kraan- water- emmer- opendoen- dichtdoen- zeep- afdrogen- handdoek- plaatje- bril- zitten- klaar.
Tussendoortje/ pauze
• De leerkracht zorgt voor een vaste, voor de kinderen bereikbare plaats waar de „broodbakjes/ trommels‟ van de kinderen
bewaard kunnen worden.
• Leg schoonmaakmateriaal voor de kinderen op een bereikbare plaats. De kinderen kunnen na de pauze hun plek schoonmaken.
21
Basis- en extra begrippen ‘Tussendoortje/ pauze’
Tussendoortje (pauze)- kaartje- eten- drinken- beker (kan)- tas- openmaken- dichtmaken- zelf- lekker- klaar- op- schoonmaken-
opeten, opdrinken- brood- melk- sap- limonade- koek- fruit- appel- gezond- pakje- honger- dorst- netjes- pakken- knoeien (morsen)
opruimen- spons- doek.
Groepsexploratie
• Creëer een vaste plaats waar een kring kan worden gemaakt.
• Zorg ervoor dat alle kinderen de leerkracht zien zodat ze niet hoeven op te staan om alles te kunnen volgen.
• Hang plaatmateriaal op ooghoogte. Zorg ervoor dat de kinderen de platen vanuit de kring kunnen aanwijzen, om kunnen
draaien of op kunnen hangen.
• Om kinderen om de beurt extra aandacht te geven kan een roulatiesysteem worden gehanteerd met kaartjes van de kinderen
(met naam/ groepskleur/sticker). Door de kaartjes in twee bakjes te doen of op te hangen en elke dag de voorste kaartjes
achteraan te plaatsen, ontstaat automatisch een eerlijk systeem voor extra aandacht. De kinderen zien direct wie die dag aan de
beurt is om bijvoorbeeld naast de juffrouw te zitten.
• Gebruik eventueel een teken om het krijgen en doorgeven van beurten visueel te maken, zoals een pop of stokje. Het kind dat
aan de beurt is krijgt de pop of het stokje in handen en geeft het weer door aan het kind dat daarna aan de beurt is om iets te
vertellen.
22
Basis- en extra begrippen ‘Groepsexploratie’
Kring- zitten- stoel- stil- luisteren- liedje- zingen- boek- neerzetten- kaartje- kijken- praten- lezen- doen- pakken- aanwijzen- beurt-
plaatje- vandaag- gisteren- morgen- hier- meedoen- spelletje- praatstok/ praatpop.
Spelen en werken
Het maken van keuzes en het uitvoeren van opdrachten door de kinderen moet ondersteund worden door bijvoorbeeld:
• Materialen die gebruikt mogen worden uit te stallen of op tafel te zetten.
• Hoeken waaruit gekozen kan worden open te doen (het gordijn opendoen).
• Materialen waaruit gekozen kan worden op een bereikbare plaats overzichtelijk neer te zetten (zoals lage planken)
• Bij spelen en werken gebruik te maken van het speelwerkbord; kleurcodering naar niveau op materiaal aan te brengen (zoals
gekleurde tape op de rand van een puzzel). Op deze manier kunnen de oudere kinderen zelf een ontwikkelingsmateriaal
uitkiezen dat voor hun niveau geschikt is. De kleurcodering voor groep 1 en 2 is als volgt: Blauw: eenvoudig (peutergroep 1).
Geel: moeilijk (groep 1 en 2). Groen: zeer moeilijk (groep 2).
23
• Met behulp van kaarten van de groepen of individuele kinderen de volgorde van keuze aan te geven.
• Speel- en werkgedragkaarten te maken om het (zelfstandig) opdrachten uitvoeren te ondersteunen.
Speelwerkbord
Het speelwerkbord bestaat uit een magnetisch bord waarop een verdeling is gemaakt in vakken:
• Hang in grote vakken activiteitenkaarten op met afbeeldingen van hoeken en materiaal waarmee gespeeld mag worden of
waarmee een opdracht wordt gegeven.
• Hang in kleine vakken rechts op het bord naamkaartjes van de kinderen. Wanneer de kinderen een keuze maken of een
opdracht uitvoeren kunnen de naamkaartjes van de kinderen in de kleine vakjes onder de activiteitenkaartjes worden
opgehangen.
24
Het zelfstandig netjes opruimen moet na het spel/ les door de leerkracht ondersteund worden.
Basis- en extra begrippen ‘Spelen en werken’
Spelinloop- spelen- kiezen- hoek- pop- tafel- dicht- open- puzzel- blok- kast- wekker/ klok/ zandloper- opruimen- speelwerkbord-
kaartjes- kleur- hier- doos- kist- werken- werkje/ opdracht- waar- pakken- tekenen- knippen- plakken- puzzelen- zelfstandig- zelf-
klaar- stoplicht/ beer/ pop- vol- iets anders- samen- helpen- speelgoed- doen- maken- goed- spullen- netjes- plaats- neerzetten- plaatje-
hetzelfde- anders- mogen- moeten- vragen- lang- duren- oplossen- stukje- bouwen- mat.
Spel en bewegen
Ondersteun het zelfstandig maken van keuzes door bijvoorbeeld:
• Buitenspel- of gymmateriaal waaruit gekozen kan worden overzichtelijk uit te stallen en de kinderen om de beurt te laten
kiezen
25
Basis- en extra begrippen ‘Spel en beweging’
Spelen- buiten- binnen- aandoen- uitdoen- zandbak- auto- emmer- schop- opruimen- gymmen- kous (sok)- schoen- gymspullen-
uittrekken- aantrekken- lopen- stop- staan- zitten- wachten- kiezen- doen- helpen- vallen- pijn- beurt- samen- ruzie- netjes- spullen-
stilstaan- springen- pakken- kant- midden- hoek-klimrek- zand- afkloppen.
De speelleeromgeving
welkom en afscheid
Mareriaal:
Tas- stoel/ doek- speelgoed.
Speel in het huishoek het welkom en afscheid nemen met de kinderen. Draai de rollen om door bijvoorbeeld te spelen dat u kind bent
en te suggereren dat de kinderen in de huishoek leerkracht of ouder zijn. Zeg bijvoorbeeld:
26
Dag juffrouw, ik kom vandaag voor het eerst naar school
Waar moet ik mijn tas zetten? Mag ik hier op deze stoel zitten?
Ik vind het wel spannend hoor. Juffrouw waarmee mag ik spelen
Mama ga je al weg? Je komt me straks weer halen toch? Daag………….
Stimuleer de kinderen daarna zelf de rollen van leerkracht, ouder en kind te verdelen en van rol te verwisselen.
Pop moet plassen
Materiaal:
Pop- zelfgemaakte poppentoilet- kraan- handdoek- zeep- broeken uit schone broeken voorraad.
Speel in de huishoek het plassen en wassen met de kinderen, bijvoorbeeld met een pop en zelfgemaakte poppentoilet. Zeg
bijvoorbeeld:
Pop jij moet nu gaan plassen, want anders doe je het in je broek.
Kom maar mee pop, dan zal ik je het toilet laten zien.
27
Dat is niet eng hoor, we laten de deur open. Zal ik je knoop openmaken?
Ga maar zitten op de bril. Ben je al klaar pop?
Doe alsof pop een schone broek aan krijgt omdat hij in zijn broek heeft geplast. U verteld dat het helemaal niet erg is en dat u een
schone broek voor hem heeft. Pak de broek uit de broekenvoorraad en vertel dat u nog veel meer broeken heeft voor ongelukjes.
Mmmmmm lekker
Materiaal:
Pop- popenserviesgoed- spons/ vaatdoek (materialen die gebruikt worden na het tussendoortje (pauze)).
Speel met de kinderen in de huishoek dat de pop eten en drinken krijgt. Vertel wat u aan het doen bent en stimuleer al doende andere
kinderen met u mee te doen. Zeg bijvoorbeeld:
Pop heb je honger? Chantal wil jij lekker eten maken voor pop? Geef pop maar een hapje. Is alles al op Chantal?
Pop hoeft niet alles op te eten hoor. Wil je nog wat drinken? Mariska wil jij even een kan met melk pakken? Oh, kijk eens wat heeft
pop geknoeid. Dat geeft niet hoor pop. Dat zullen wij wel even schoonmaken.
28
Boek lezen
Bekijk met een of enkele kinderen een bekend boekje in de taalhoek. U kunt hiervoor bijvoorbeeld een boek gebruiken dat u in het
kader van welkom heeft voorgelezen of nog zal voorlezen.
Samira, zullen we samen een boekje lezen? Kies jij maar één uit.
Kom maar bij me zitten op de stoel. Luister maar, dan ga ik vertellen wat erin staat
Dit meisje gaat ook naar school net als jij. Kijk maar, hier op het plaatje.
Wij spelen
Materiaal:
Blokken- zand- of watermateriaal- communicatie uitlokkende materiaal (telefoon)- dozen- speelgoedhamer- radio- televisietoestel.
Leg de materialen op tafel waardoor de spelsituatie wordt uitgelokt. U kunt het spel verrijken door het inbreng van het spelthema af te
wisselen met het zelf spelen van een rol, bijvoorbeeld de rol van bouwvakker. Op deze manier kunt u het spel in een bepaalde richting
sturen, bijvoorbeeld:
Zullen we samen een huis bouwen? Ik ben nog niet klaar met de muur. Wil je me helpen metselen?
Stimuleer het spelen en de manier waarop met materialen gespeeld kan worden. Door spelsituaties te creëren die een bepaald spel of
een bepaalde manier van spelen uitlokken.
29
Hoe moet het?
Ontwikkelingsmateriaal zoals puzzels.
Observeer op welke manier de kinderen aan het spelen zijn. Doe zonodig voor hoe met het materiaal gespeeld kan worden,
bijvoorbeeld door samen een puzzel te maken en te vertellen hoe een puzzel gemaakt kan worden, bijvoorbeeld:
Daniel zal ik jou even helpen met de puzzel. Kijk we moeten eerst de stukjes eruit halen.
Dan leggen we de stukjes goed. (leg ze naast elkaar en draai ze om zodat het plaatje te zien is)
Nu gaan we de puzzel maken. Welk stukje past hier? Pak het maar.
Zo doe ik het!
Materiaal:
Ontwikkelingsmateriaal zoals een comparant, werkblad speel- en werkgedrag.
Leg het ontwikkelingsmateriaal, bijvoorbeeld comparant op tafel en de kaarten van werkblad “speel- en werkgedrag” voor het kind
op tafel van links naar rechts. Wijs op de eerste kaart (wat moet ik doen) en laat het kind vertellen wat dat plaatje betekent. Geef
vervolgens de opdracht die u het kind met het materiaal wilt laten uitvoeren en laat het bijbehorend materiaal uit de kist halen. Laat
het kind de opdracht nog eens herhalen, zeg bijvoorbeeld:
Jason weet je nog wat je moet doen?
Structureer eventueel datgene wat het kind zegt door nog eens te herhalen wat in volgorde gedaan moet worden, bijvoorbeeld:
30
Ja, Jason dat is goed, eerst moet je….
En dan moet je….
Stimuleer de kinderen (wanneer ze de betekenis van de kaarten goed kennen) zichzelf te sturen door in zichzelf pratend de opdracht te
herhalen, uit te voeren en tenslotte te controleren.
Buiten spelen
Materiaal:
Zandbank- scheppen- emmers- kleden- stoepkrijt.
Speel mee met de kinderen of stimuleer de kinderen met u mee te gaan spelen, bijvoorbeeld met zand in de zandbak. Laat zien en
verwoord wat de kinderen met de materialen die daarin liggen kunnen doen, bijvoorbeeld taartjes maken, kuilen (gaten) maken. zeg
bijvoorbeeld:
31
Abby, wat een lekkere soep maak jij in die emmer.
Zal ik een taart maken in deze zandvorm? Dan hebben we nog meer lekker eten.
Eerst even graven, even kijken hier een schep. Kijk hier is hard zand, daar kan ik een taart mee maken.
Rayen doe je ook mee? Zand op je kleren is niet erg hoor, dat kloppen we straks weer af. Pak de zeef
maar, kijk zo doen we er een beetje zacht zand erbij. (laat het zeven van zand zien).
Stimuleer het spel door verschillende spelsituaties te creeren, zoals het maken van een weg met soepkrijt, water toevoegen aan het
zand in een zandbak.
32
Bij aanvang van elke thema worden:
• De ouders geïnformeerd dat u deze twee weken extra aandacht besteedt aan de rituelen en regels in de groep met behulp van
het Welkomprogramma.
• Voor de ouders overzichten van de begrippen uit het programma gemaakt.
• De liedjes en versjes naar huis mee gegeven (zoveel mogelijk in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook thuis
kunnen herhalen.
• De verwachtingen van de leerkracht bespreekt met betrekking tot de participatie van de ouders bij de spelinloop en bij het
ophalen van hun kind doorgegeven.
• De ouders vertelt welke afspraken er op school zijn met betrekking de pauze (tussendoortje). Zo kan ook gezond eten en
drinken aan de orde worden gesteld.
• De ouders vertelt op welke manier het gaan naar het toilet is geregeld. Leg zonodig uit op welke manier u de kinderen aanleert
zelfstandig naar het toilet te gaan.
Geef elk kind een „Welkomboekje‟ mee naar huis. Het Welkomboekje is een schrift of mapje waarin de begrippen met bijbehorende
plaatjes, versjes en liedjes een plaats krijgt. Ook werkjes die het kind in deze periode maakt kunnen worden toegevoegd.
33
Project 2 Ruimte
Ruimtelijke oriëntatie kan in het echt uitgevoerd worden, maar ook in je fantasie. Er kan bijvoorbeeld gefantaseerd worden hoe een
kamer opnieuw ingericht kan worden; kinderen kunnen spelen hoe ze hun poppenhuis gaan inrichten. Langzamerhand wordt geleerd
vanuit concrete situaties beelden van de ruimte in het hoofd te krijgen. Deze beelden noemen we ruimtelijke begrippen.
In de peutergroep en de eerste klas van de basisschool in ruimtelijke oriëntatie een belangrijk ontwikkelingsgebied. Het kind leert zijn
eigen lichaam kennen; dat is het uitgangspunt van waaruit het zich op de omgeving gaat oriënteren. Het kind leert zich bewegen in de
ruimte en op die manier leert het ruimtelijke begrippen kennen. Deze begrippen zijn nodig om vaardigheden thuis en op school te
leren. Het kind maakt kennis met de begrippen tijdens het spel, maar ook bij vaardigheden als tekenen, lezen, schrijven en creatieve
activiteiten.
Het project ruimte maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied ruimtelijke oriëntatie. Deze is onderverdeeld in drie thema‟s te weten:
„hoe zie ik eruit‟, „mijn lichaam‟ en „in de ruimte‟. Bij alle drie staat het eigen lichaam van het kind centraal. Er worden handelingen
verricht met het totale lichaam. Van daaruit komen de functies en benoemingen van de verschillende lichaamsdelen aan bod. Er is veel
aandacht voor het imiteren en uitvoeren van houdingen en bewegingen van het lichaam met dat van andere kinderen worden onder de
aandacht gebracht onder meer met behulp van foto‟s. Daarna komt de oriëntatie in de ruimte met het eigen lichaam als uitgangspunt,
uitgaande van het handelen en benoemen. Tenslotte word een overschakeling gemaakt naar andere objecten (of andere kinderen) als
uitgangspunt va de ruimtelijke oriëntatie. Hoe zie ik eruit? Wordt in thema 2.1 uitgewerkt. „Mijn lichaam en „In de ruimte” worden in
thema 2.2 en 2.3 nader uitgewerkt.
34
Thema 2.1 Hoe zie ik eruit?
De begrippen oriënteren, demonstreren, verbreden en verdiepen staan bij deze thema centraal. Bij oriënteren maakt het kind kennis
met het gehele lichaam door te spelen, te dansen en te zingen. Bij demonstreren worden de afzonderlijke delen van het gehele lichaam
spelenderwijs herkend en benoemd door middel van bijvoorbeeld doen- als- of en bewegingsspelletjes. Bij verbreden wordt het
bewust maken van het eigen uiterlijk en het handelen en benoemen van de lichaamsdelen gestimuleerd. Bij verdiepen worden
representaties van de kinderen gebruikt in de vorm van foto‟s. Opvallende uiterlijke verschillen tussen de kinderen komen aan de orde.
Er worden verschillende problemen voorgelegd, zoals het samenstellen van de omtrek van het lichaam als puzzel en spelletjes met de
zintuigen, waarbij een overschakeling gemaakt wordt van het ene zintuig naar het ander.
Kijk ik heb een lichaam en ik heb een oor, oog, wang en neus!
Bij dit thema staat het eigen lichaam van het kind centraal. Er worden handelingen verricht met het totale lichaam.
35
Basisbegrippen:
Hoofd- buik- rug- arm- hand- been- voet- lopen- zitten- staan- stilstaan- doen- vies- vuil- baden- water- zeep- klaar, kom maar!
De speelleeromgeving
De leerkracht richt de peuterschool zodanig in dat de kinderen kunnen spelen in de hoeken. Het lokaal wordt versiert het lokaal met
poppetjes aan de muur bijpassende bordtekeningen.
De Huishoek
Materialen:
Een pop die gewassen kan worden- Badje of een teiltje- Shampoo en zeep- Washandje en baddoek- Een passpiegel- Verkleedkleren
die gemakkelijk aan te trekken zijn- Sieraden, petten, tasjes.
De kinderen spelen dat ze vader en moeder zijn die hun poppenkind gaan wassen. Ik hoor dat die
pop huilt en loop naar het poppenbad. Wat ruik ik toch? Ik haal mijn neus op en de leerkracht vraagt
aan de kinderen: Ruiken jullie dat ook? Wat is er met de baby? Heeft de baby misschien een vieze
broek? Wat gaan we dan nu doen met de baby?
36
De taalhoek
Materialen:
Verschillende boeken. Bijvoorbeeld:
Billen Buikje Benen Tekeningen van de basiswoorden
Ik ben Bas Foto‟s van de kinderen
Let eens op…handen. Let eens op…voeten Een voorleesstoel
Plaats op een tafeltje boeken of platen die gaan over het lichaam. Zet er een voorleesstoel bij vanwaar je kunt voorlezen.
.
De Ontdekhoek
De leerkracht plaats in de hoek een passpiegel en laat de kinderen in de spiegel kijken en geef verschillende opdrachtjes. Hierna geeft
de leerkracht verschillende opdrachtjes aan de groep. De leerkracht heeft ook de mogelijkheid om kleine spiegeltjes erbij te doen
waarin de kinderen hun hoofden kunnen zien.
37
Groepsactiviteiten
Zeepbellen vangen
Bijvoorbeeld: Felicia, wijs je neus aan. Waar is je voet? Ga voor de spiegel staan en verstop je hand
achter je rug. Goed zo!
De leerkracht laat de bellenblazer zien en blaas de bellen hoog in de lucht. De kinderen moeten de bellen vangen en strekken hun
handen uit. De leerkracht loopt van de ene hoek naar de andere zodat de hele ruimte wordt benut. Hierbij zegt de leerkracht wat de
kinderen doen. (Hé, n u komt de bel op je hand, pak ze maar met je handen! Wie heeft een bel op zijn hoofd)
Spelsuggesties
Een kind maakt kennis met het hele lichaam. Hierna worden de verschillende onderdelen van het lichaam spelenderwijs benoemd. De
kinderen moeten ze herkennen. Om het thema goed aan de orde te laten komen worden de kinderen gestimuleerd om te tellen op eigen
uiterlijk en lichaam. Hierbij moeten ze ook de lichamelijke verschillen kunnen zien.
38
Het lichaam van een jongen en een meisje wordt op een blaadje getekend. De kinderen houden dit blaadje voor zich en bekijken het
heel goed. Ze krijgen de verschillende lichaamsdelen los op kleine stukjes blaadjes. Ze krijgen de opdracht om zelf het lichaam van de
jongen of het meisje weer op te bouwen aan de hand van de tekening.
Spelletjes:
Er komt een muisje aangelopen zo uit Jaydens..handje…gekropen! Wissel af met verschillende lichaamsdelen. Doe alsof de vingers
het muisje zijn.
De Tori-Tas van Jamila. Hieruit kun je veel spelletjes doen!
Bij aanvang van het thema worden:
• De ouders geïnformeerd over dit onderwerp!
• Krijgen de ouders de basiswoorden, liedjes en versjes mee
• De ouders gevraagd naar verkleedkeren voor hun kind
• De ouders gevraagd een foto van hun kind mee te sturen
• De ouders gevraagd thuis spelenderwijs te oefenen.
39
Boeken
Billen Buikje Benen
Ik ben Bas (Dagmar Stam)
Let eens op…handen. Let eens op…voeten (Ruth Thomson)
Liedjes Versjes
Ik heb een brilletje voor mijn ogen Vijf vingertjes heb ik aan één hand.
Om te zien wie dansen mogen 2x Die vijf vingers heb ik aan één handje…
Om te zien en dans met jou Één, twee, drie, vier, vijf!
Tra la la la la la la laa
Hoofd schouder knie en teen, knie en teen 2x Handje klap, klap, klap
Oren ogen puntje van je neus Voetjess, stap, stap, stap
Hoofd schouder knie en teen, knie en teen. Oogjes allebei dicht
Dat is toch een mooi gezicht!
40
Thema 2.2 Mijn lichaam
Thema mijn lichaam: In het begin moet je die kinderen eerst zeggen dat we gaan beginnen met een nieuw thema, mijn lichaam. Je gaat
iets leren over jou eigen lichaam. In de peuterspeelzaal worden met alle kinderen liedjes over mijn lichaam gezongen. Het kind krijg
een beeld van zichzelf: Zo ben ik, dat kan ik en dat kan ik niet, wat betekent dat een kind leert wie hij is.
Basisbegrippen:
Lijf of lichaam- bil- nek- schouder- knie- teen- elleboog- vinger- gezicht- haren- wang- kin
Speelleeromgeving
Inrichting klaslokaal
Dat gezicht wat ze gaat knutselen en plakken ga we op een hoek zetten dat gaat over jouw gezicht.
Hoeken: Inrichten van de hoeken
Taalhoek: Voorwerpen met het woord erbij en boekjes en kaarten over het lichaam, (symbolen).
41
Activiteiten
• Handafdruk met waterverf
• Voetafdruk met waterverf
• Een hand tekenen op papier
Bij aanvang van het thema:
De ouders krijgen een overzicht van de basisbegrippen mee naar huis.
De ouder krijgen liedjes en versje mee naar huis.
Boekjes:
Billen, buikje en benen
Voorbeelden activiteit mijn lichaam
• Liedjes zingen over mijn lichaam
• Knutselen over gezicht. Je knipt een cirkel van blaadjes en dan de neus, oren ogen, mond knippen en laten plakken.
42
Liedjes en versjes:
Lied Versjes
Hoofd, schouder, knie en teen Dit zijn mijn wangetje
hoofd, schouder, knie en teen en dit is mijn kin
knie en teen met tandjes erin
hoofd, schouder, knie en teen dit zijn mijn oren, mijn ogen, mijn haar
oren, ogen, puntje van je neus nu nog mijn neusje en dan ben ik klaar
hoofd, schouder, knie en teen
43
Thema 2.3 In de ruimte
De begrippen met betrekking tot het eigen lichaam worden bij het onderdeel oriënteren herhaald. Bij demonstreren worden ruimtelijke
begrippen aangeboden die te maken hebben met de positie van het lichaam in de ruimte. Het kind zelf is hierbij het uitgangspunt. Bij
verbreden worden afstand- en richtingbegrippen aan de orde gesteld door ermee te handelen. Hiernaast worden in deze stap
moeilijkere opdrachten uitgevoerd met positiebegrippen onder andere door het gebruik van representaties. Bij verdiepen leren de
kinderen probleempjes op lossen, waarin de gekende ruimtelijke begrippen in verschillende combinaties en in nieuwe situaties moeten
worden toegepast.
Bekende begrippen:
Lopen- zitten- staan- zwaaien- klappen- springen- doen- hoofd- buik- rug- arm- hand- been- voet- lijf- bil- nek- teen- elleboog- vinger-
gezicht- oog- oor- neus- mond- haren- wang- lip- tong- kin.
Basisbegrippen:
In- uit- op- onder- voor- achter- tussen- naast- vooraan- achteraan- in het midden- rij- bus- boot.
Extra begrippen:
Dichtbij- veraf- vooruit- achteruit- onderdoor- overheen- tussendoor- omhoog- omlaag- van- naar- langs- pijl- kant- omdraaien.
44
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
Leg een verrekijker neer en hang eventueel foto‟s op van voorwerpen die van veraf en van dichtbij gefotografeerd zijn. De kinderen
kunnen ervaren dat alles groot wordt als ze de verrekijker normaal vasthouden en klein als ze de verrekijker omdraaien. Leg
vergrootglazen neer en glazen potjes met deksel. Laat enkele kinderen met een potje en een vergrootglas naar buiten gaan tijdens het
buitenspel. Ze kunnen opzoek gaan naar kleine diertjes of voorwerpen zoals schelpen in zand. De voorwerpen of diertjes kunnen in
een potje met een deksel (met gaatjes erin) worden gedaan en uitgestald in de ontdekhoek om met een vergrootglas goed bekeken te
worden.
Huishoek
Maak een foto winkel in een van de hoeken. Zet stoeltjes neer waarop de mensen kunnen zitten als er een foto van hen gemaakt moet
worden. Leg er een (imitatie) fototoestel bij en allerlei attributen die in de winkel verkocht worden, zoals fotolijsten, fotorolletjes,
foto‟s in mapjes en fotoboeken (album). U kunt eventueel een (imitatie) lamp en een spiegel toevoegen. Leg een boodschappentas en
een portemonnee met geld neer, zodat de mensen voor de gekochte spullen kunnen betalen.
Taalhoek
Leg boeken of aanschouwelijk materiaal neer over het onderwerp. U kunt een fotokijkboek maken door foto‟s van de kinderen in
allerlei situaties in plastic insteekhoezen te steken en te bewaren in een fotoalbum. Zet in de hoek een voorleesstoel.
45
Bouwhoek/ constructiehoek
Zet allerlei spel materiaal neer waarmee een verkeerssituatie nagebootst kan worden, bijvoorbeeld verkeersborden, kartonnen stroken,
waarvan wegen gemaakt kunnen worden. Met auto‟s, poppetjes, boten, en ander spelmateriaal kan de verkeerssituatie nagebootst
worden.
Speelplaats/speellokaal
Maak een baan van allerlei klim objecten op de speelplaats of in het lokaal. De weg kan met stoepkrijt worden aangegeven. Maak op
sommige plaatsen een kruispunt zodat er meerdere routes mogelijk zijn.
Spelsuggesties
Op de foto
Materialen:
Passpiegel- verkleedkast met verschillende soorten kleding- accessoires zoals, hoofddoeken, petten, sieraden, brillen- kammen, een
borstel en allerlei gespen en bando‟s voor het haarattributen voor de fotowinkel zoals, fotoboeken, rolletjes, fotolijsten- fototoestel.
In de fotowinkel (die u in de huishoek gecreëerd heeft), speelt u met de kinderen dat er foto‟s gemaakt gaan worden. U speelt de
fotograaf en introduceert het spel door bijvoorbeeld te vragen:
46
Wat doe je als er een foto van je gemaakt wordt?
Je gaat mooie kleren aantrekken en je gaat je mooi maken.
Zullen wij ons nu ook mooi maken? (wijs op de verkleedkast)
Bedenk daarna samen met de kinderen hoe ze op de foto willen. Er kunnen meerdere foto‟s gemaakt worden, waarbij iedere keer voor
een andere opstelling wordt gekozen. De kinderen kunnen later terugkomen met geld om de gemaakte foto op te halen.
Bij aanvang van elke thema:
• Worden de ouders geinformeerd over het onderwerp
• De leerkracht maakt voor de ouders een overzicht van de te behandelen begrippen
• Geeft de leerkracht de liedjes en versjes kunnen meegegeven worden naar huis ( in de taal van de kinderen), zodat de ouders
deze ook thuis kunnen herhalen.
47
Project 3 Kleur en vorm
De beste manier om greep te krijgen op de wereld om ons heen, is die wereld te ordenen. Dat ordenen doen we dagelijks en we doen
het ons hele leven lang. Daarom is het zo belangrijk er ook expliciet aandacht aan te besteden. Want hoe beter we kunnen ordenen, des
te beter we onze omgeving kunnen begrijpen. In dit project wordt aandacht besteed aan drie basale facetten van dat ordenen: kleur,
vorm en classificeren. Het project „kleur en vorm‟ maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied denkontwikkeling.
Kleur
Kennis van de kleuren is een basaal element in de denkontwikkeling. Het is één van de belangrijkste kenmerken die we gebruiken om
de wereld om ons heen te doen ordenen. In dit project worden de primaire kleuren en daarna de secundaire kleuren eerst geïsoleerd en
daarna in combinatie aangeboden. Daarna worden de kleurnuances aangeboden. Het gaat hier om kleurnuances van een bepaalde
kleur, om seriaties van licht naar donker en van donker aar licht.
Vorm
Bij heel jonge kinderen is het begrip van de vormen nog erg ongedifferentieerd. Kleine kinderen leren de vormen kennen door ermee
te handelen. Ze leren deze vormen kennen door te handelen met driedimensionale vormen die rond zijn (bol en cilinder) of hoekig
(kubus en bak). Daarna leren de kinderen onderscheid maken tussen vier driedimensionale vormen (bol, kubus, cilinder, balk).
Vervolgens worden de tweedimensionale vormen (cirkel, vierkant, driehoek, rechthoek) aangeboden.
48
Classificeren
Sorteren van materialen op grond van allerlei kenmerken is een belangrijke ordenactiviteit. Kleine kinderen sorteren al op jonge
leeftijd allerlei materialen en gaan als ze wat groten zijn ook verzameling aanleggen. De eigenschappen van de materialen zijn hierbij
een vaak onbewust kenmerk. Het is belangrijk om kenmerken waarop geordend wordt bewust te maken. Juist het brengen van
overzicht en structuur en het zichtbaar en bewust maken van kenmerken en van het handig groeperen, helpt kinderen toenemend te
mathematiseren. Eerst wordt geclassificeerd op één kenmerk, op soort en daarna op kleur of vorm. Daarna wordt aandacht besteed aan
het classificeren op moeilijker kenmerken zoals op kleur en op vorm. Er wordt een begin gemaakt met het switchen van het ene
kenmerk naar het andere ( bijvoorbeeld eerst classificeren op soort en dan op kleur of vorm) om de flexibiliteit in het denken te
ontwikkelen.
In dit project worden de drie bovengenoemde facetten in combinatie aangeboden in de context „winkel‟ zodat een samenhangend
geheel ontstaat waarin veel gespeeld en ontdek kan worden. Naar de speelgoedwinkel wordt in thema 3.1 uitgewerkt. De thema‟s „In
de supermarkt en „Op de markt” worden in thema 3.2 en 3.3 nader uitgewerkt.
49
Thema 3.1 Naar de speelgoedwinkel
Leuk, we gaan winkeltje spelen!
De kinderen van de Leri for Life peuterschool houden van spelen!
Zeker met speelgoed dat mooi van kleur en vorm is.
In dit thema leren de kinderen de kleuren, de vormen en leren ze te ordenen.
(foto Brownsweg)
Basisbegrippen:
Kleur- rood- blauw- geel- rond- hoek- bal- blok- rollen- stapelen- speelgoed
De speelleeromgeving
De speelgoedwinkel
In de klas maakt de leerkracht een speelgoedwinkel. In de speelgoedwinkel zet je ronde en hoekige materialen in de kleuren rood,
blauw en geel. Met de kinderen richt je tijdens het thema de speelgoedwinkel verder in.
50
Materialen:
Boodschappentas- beursje- geld- kassa- Speelgoed van thuis- tafeltje als toonbank- planken om iets op te zetten- speelgoed (pop, beer,
auto‟s, kleurpotloden, balletje, blokken)
De ontdekhoek
Materialen:
Rond: grote kralen, bollen, ballen, grote knikkers- materialen in de kleur rood en blauw.
Hoekig: blokken, dobbelstenen.
De taalhoek
Materialen:
Taalhoek maken met boekjes over kleur en vorm
51
Groepsactiviteiten
Kleurenkijkers maken
Materiaal: toiletpapier rolletjes, vliegerpapier (rood, blauw, geel), lijm.
De leerkracht plakt het papier aan het eind van de toiletpapier rol. Dat is gek, nu is de wereld ineens blauw!
Toveren met kleuren
Materiaal: klein teiltje water, verf, kwast.
De leerkracht zet een beetje verf in water. Met een beetje verf verandert het water van kleur. Wauw, ik kan toveren!
Buiten op het speelveld
Spelen met bellenblaas.
Spelen met een teil met zeepsop en een slangetje
Met ballen spelen, rollen.
52
Spelsuggesties
In de speelgoedwinkel
De leerkracht praat met de kinderen over het speelgoed en de speelgoedwinkel.
Zij legt het begrip speelgoed uit aan de kinderen. Hierna leert zij de kinderen de kleuren en vormen. Daarna zing je een liedje.
De juffrouw laat de winkel zien en nodigt de kinderen uit in de winkel. Je bent zelf de winkelier of een kind wordt winkelier.
Vraag: wat vind je mooi? Hoeveel kost het? Betalen en in je tas zetten.
In de winkel het kopen en verkopen spelen. Er is iemand jarig en er moet een cadeautje gekocht worden.
Vraag: Voor wie ga je kopen? Wat zal hij mooi vinden? Het cadeautje inpakken?
Samen met de kinderen cadeautjes inpakken.
Zelf speelgoed maken:
De leerkracht kan samen met de kinderen een auto met flessen en vruchten van een boom maken. De vruchten kunnen als banden
gebruikt worden.
Bijvoorbeeld: de leerkracht maakt een boot van een maripatak of een ketting van kralen.
53
Kleurdobbelsteen
De leerkracht maakt een dobbelsteen met verschillende kleuren. Zij gooit de dobbelsteen en laat de kinderen zeggen welke kleur het
is. Nu met bewegingen: Bij rood hoort….springen, bij blauw ….. gaan we zitten, bij geel…gaan we staan.
Kleurenmemory
De leerkracht stelt de volgende vragen aan de kinderen: welke kleur is weg? Er liggen een aantal kleuren, 1 kind moet zijn ogen
sluiten terwijl jij een kleur weghaalt. Welke kleur is nu weg?
Boeken
Het is leuk een verhaaltje voor te lezen. Je kunt ook zelf verhaaltje verzinnen.
De kleine prinses speelt met figuren
Ik leer het woordje
Tom speelt voor papa
Tobi speelt met vormen
54
Liedjes en versjes
Zorg steeds voor bijbehorende bewegingen. De jonge kinderen hebben een nood aan beweging en zo onthouden ze ook beter wat ze
leren.
Rollen, rollen, rollen, heen en weer
Rollen, rollen met de ronde bal 3x
Lopen, lopen, lopen naar het winkeltje
En als je niet lopen wil, draag ik je
55
Thema 3.2 In de supermarkt
De context „supermarkt‟ loopt als een rode draad door de stappen van het project. Deze context is gekozen omdat dit thema aanleiding
geeft op speelse wijze om te gaan met verzamelingen van kleurige voorwerpen waarin veelal driedimensionale geometrische vormen
voorkomen, zoals bolvormig fruit en snoepgoed en allerlei formaten doosjes en blikken.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Kleur
Kleur- rood- blauw- geel- groen- oranje- paars- bruin- supermarkt- kopen- spullen- boodschappentas- groente- vruchten- boek helpen-
watermeloen- bacove- tomaat- appel- prei- boodschappenkar- brood- betalen- kassa.
Vorm
Rond- hoek- blok- bal- rollen- stapelen- winkel- vorm- bol- kubus- cilinder- balk- schuiven- vlak- groot- klein- even groot- spullen-
doos- blik- spelletjes- dobbelsteen- gooien- plaatje- boven- beurt- sinaasappel- tomaat.
56
Soep maken
Kleur- rood- winkel- vorm- bol- supermarkt- erbij horen- kopen- spullen- boodschappen- groente- blik- eten- soep- maken- koken-
water- wassen- blok- tomaat- aardappel- snijden- pan- klaar- lekker.
Ra, ra, wat is dat?
Kleur- rood- blauw- geel- vorm- bol- supermarkt- spullen- doos- blik- eten- drinken- spelletjes- dichtdoen- raden- raadsel- achter.
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
De leerkracht legt tijdens het demonstreren kleur materialen in de kleuren groen, oranje paars en bruin neer zoals kralen, gekleurd
papier, kleurpotloden, viltstiften en voorwerpen die te maken hebben met de supermarkt, bijvoorbeeld:
Groen: komkommer, paprika, groene appels
Oranje: papaja, mandarijn, papaja sap
Paars: djamoe, druifen, snoepjes
Bruin: aardappel, chocolade melk, thee, brood
57
Eerst worden alleen de groene materialen in de ontdekhoek gelegd, deze worden vervangen door oranje materialen nadat de kleur
groen is aangeboden. Daarna (of in een volgende groepsexploratie) wordt hetzelfde gedaan met de kleuren paars en bruin. Leg
tenslotte materialen in alle aangeboden kleuren neer.
Leg tijdens demonstreren materialen in de vormen bol, kubus, cilinder en balk neer zoals kralen, constructie materiaal, blokken,
gymmaterialen en voorwerpen die te maken hebben met de supermarkt, bijvoorbeeld:
Bol: sinaasappel, grapefruit, snoepjes
Kubus: make-up verpakking, blokjes
Cilinder: toilet papier, keukenrol, garenklosje
Balk: diverse maten doosjes (met vier duidelijke grote en twee kleine vakken)
Eerst worden alleen bolvormige materialen in de ontdekhoek gelegd, deze worden vervangen door kubusvormige materialen nadat de
bolvorm is aangeboden. Daarna (of in een volgende groepsexploratie) wordt hetzelfde gedaan met de cilinder- en balkvorm. Leg
tenslotte materialen in alle aangeboden vormen neer.
58
Supermarkt
De leerkracht richt een van de hoeken in als een supermarkt. Zij maakt gebruik van een bestaande winkel
of maak een toonbank en stellingen van tafeltjes met planken en kisten. Leg er een boodschappentas een
portemonnee met geld bij en eventueel een winkelkarretje en een kassa. De leerkracht kan er eventueel
reclamemateriaal bij neerleggen of ophangen en er een weegschaal, rekenmachine bij neerzetten. Zij legt
plastic zakjes, eventueel een pen, papier en stickers of gekleurd karton neer, zodat de kinderen de artikelen
van prijzen kunnen voorzien of een boodschappenlijstje kunnen maken.
Tijdens de groepsexploratie wordt samen met de kinderen een begin gemaakt met het inrichten van de supermarkt. Bij demonstreren
wordt de winkel verder ingericht met supermarktartikelen, waaronder (imitatie) groenten en fruit, blikken en doosjes in de kleuren
groen, oranje, paars en bruin en met bol-, kubus-, cilinder en balkvormige voorwerpen.
Kunsthoek
De leerkracht zet plakkaatverf in de aangeboden kleuren neer en leg bol-, kubus-, cilinder of balkvormige kosteloos materiaal neer
zoals piepschuimballen, toiletrollen en diverse formaten doosjes. Laat de kinderen de materialen met kwasten beschilderen. Wanneer
de leerkracht bij het verbreden en verdiepen rode, blauwe en gele vingerverf klaarzet, zullen de kinderen al experimenterend de
aangeboden kleuren ontdekken door de verf te mengen.
59
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal over het onderwerp. Zij kan ook illustraties van supermarktartikelen in de kleuren groen,
oranje, paars en bruin neerleggen of ophangen of een supermarktfolder of –bladen geordend per kleur of soort in plastic hoesjes te
verzamelen of in een plakboek te plakken. De leerkracht kan zwart- wit afbeeldingen eventueel inkleuren met viltstift of kopiëren op
groen, oranje, paars of bruin papier en uitknippen.
Spelsuggesties
Eten koken
Materiaal:
Ingerichte supermarkt- winkelaccessoires zoals papier, pen, boodschappentas met portemonnee- etenswaren uit de supermarkt-
speelgoedservies en bestek, pannenset,snijplank uit de huishoek.
In de huishoek spelen de kinderen dat ze eten gaan koken. De leerkracht laat de kinderen bedenken wat ze willen koken. Ze kunnen
bijvoorbeeld een boodschappenlijstje maken en deze artikelen in de supermarkt gaan kopen. Daarna kan het eten worden klaargemaakt
en opgegeten in de huishoek. Zij maakt opmerkingen en geef suggesties zoals:
Wat gaan jullie eten vandaag? Wie gaat boodschappen doen?
Hebben jullie al een boodschappenlijstje gemaakt? Enz.
60
Themaliedje
Groen, wit en rood
zijn de kleuren van de vlag.
Geel is de ster
die mee wapperen mag.
61
Thema 3.3 Op de markt
De context „markt‟ loopt als een rode draad door de stappen van het project. Deze context is gekozen omdat dit thema aanleiding geeft
op speelse wijze om te gaan met verzamelingen van materialen in diverse nuancekleuren waarin tweedimensionale geometrische
vormen voor kunnen komen.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Donker en licht
Kleur- rood- blauw- geel- groen- oranje- paars- bruin- donker- licht- markt- stent- bloem- erbij horen- dezelfde- anders- spelletje-
luisteren- vertellen- uitkiezen- beurt- vaas- bloempot- emmer.
Vorm
Vorm- rond- hoek- cirkel- vierkant- driehoek- rechthoek- kant- lang- kort- even lang- markt- stent- lap- stof- spullen- spelletjes-
dobbelsteen- gooien- plaatje- boven- beurt- knoop- rits- band- klos.
62
Kijk eens naar mij
Kleur- rood- blauw- geel- groen- oranje- paars- bruin- vorm- rond- hoek- winkel- donker- licht- cirkel- vierkant- driehoek- rechthoek-
markt- stent- donkerder- lichter- erbij horen- dezelfde- anders- stof- kopen- kleren- aanhebben- broek- rok- T-shirt- sok- schoen- zak
knoop- rits- figuur- mooi.
Kleuren en vormen maken
Kleur- rood- blauw- geel- vorm- rond- hoek- bol- kubus- cilinder- balk- donker- licht- cirkel- vierkant- driehoek- rechthoek- kant-
lang- kort- even lang- donkerder- donkerst- even donker- lichter- lichtst- even licht- op een rij- papier- spullen- wit- roze- maken-
tekenen- mengen- knippen- vouwen- doos- blik- potlood- schaar- verf.
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
De leerkracht legt tijdens het demonstreren kleur en licht en een donker exemplaar van identieke materialen neer zoals vouwbladen,
kleurpotloden, viltstiften- katoen bolletjes, klosjes garen, lapjes stof. Zij legt tijdens het verbreden en verdiepen seriaties neer van
kleurnuances van enkele kleuren. Tijdens het demonstreren van vorm materialen legt zij in de vormen cirkel, vierkant, driehoek, en
rechthoek neer, zoals vouwbladen.
63
Marktstent
De leerkracht richt enkele hoeken is als marktstentjes, bijvoorbeeld een bloemstent. Zij maakt gebruik van een bestaande winkel of
maakt een toonbank. Versier de markt. Tijdens de groepsexploratie wordt samen met de kinderen een begin gemaakt met het inrichten
van de beide marktstentjes met allerlei accessoires.
Kunsthoek
De leerkracht zet plakkaatverf in de kleuren rood, blauw, geel, en wit neer en leg witte vellen papier, scharen en potloden neer. De
kinderen kunnen cirkels, vierkanten, driehoeken, en rechthoeken tekenen en uitknippen door bijvoorbeeld schoteltjes en doosjes om te
trekken en uit te knippen. De leerkracht zet verf en kwasten neer en laat de kinderen de papieren vormen beschilderen. Ze kunnen al
experimenterend de meng en nuancekleuren ontdekken.
Taalhoek
Leg boek- en plaatmateriaal neer over het onderwerp.
64
Spelsuggesties: ‘Een marktdag’
Materiaal:
Ingerichte marktstentjes- dozen- kartonnen kaartjes met stift- geld- prijskaartjes (zelfgemaakte)- plastic tasjes- schaar- plakband-
boodschappentas met portemonnee.
De leerkracht laat de kinderen een spel spelen waarbij van alles wat er op de markt gebeurt nagespeeld wordt. Zij laat de
marktventers (kinderen) met hun koopwaar naar de markt rijden in hun „busjes‟ en hun koopwaar op hun eigen wijze uitstallen en
sorteren in hun stent. Zij stimuleer de kinderen door bijvoorbeeld de materialen netjes per kleur of op een rij in kleur nuances neer te
leggen. Met behulp van kaartjes kunnen ze de prijze opschrijven. Daarna kunnen de bezoekers om de beurt iets kopen en hiervoor
betalen. Het gekochte kan daarna in een tas worden gedaan. Als de marktdag om is wordt de koopwaar weer netjes (per kleur of
vorm) in dozen gedaan en ingeladen. Er kan berekend worden hoeveel er verdiend is vandaag. Tot slot rijden de marktventers in hun
„busjes‟ weer naar huis.
Bij aanvang van elke thema:
• Informeert de leerkracht de ouders over dit onderwerp!
• Geeft de leerkracht de basiswoorden.
• Geeft de leerkracht liedjes en versjes mee
• Vraagt de leerkracht de ouders om hun kind een stuk speelgoed mee te geven
• Laat de leerkracht zien hoe ouders samen met hun kind met speelgoed kunnen spelen
• Organiseert de leerkracht een ochtend waarbij de ouders met hun kind in de peuterschool kunnen komen spelen met speelgoed
• Knapt de leerkracht samen met ouders speelgoed op of maak samen nieuw speelgoed.
65
Project 4 Regen en wind
Dit thema is bestemd voor de peuters. Het accent ligt bij regen en wind en de gevolgen hiervan: de blaadjes vallen van de boom en we
kleden ons voor regen en de kou. Bij oriënteren worden de kinderen in de sfeer van de regentijd gebracht. De kinderen ervaren enkele
karakteristieken van het regenweer, zoals kou, vallende blaadjes, bliksem slagen, regen en wind. Bij demonstreren komen de in
bijzonder aspecten als regen, wind en vallende blaadjes, takken aan de orde. Dit gebeurt bij een wandeling naar buiten. Terug van de
wandeling worden de genoemde aspecten concreet gemaakt en nagespeeld bij de boom. Bij verbreden is aandacht voor het tijdsaspect
door in te gaan op overgangen in de grote regentijd. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen regenweer en droog weer, tussen veel
wind en geen wind. Bij verdiepen worden eenvoudige problemen voorgelegd. De opeenvolgende veranderingen in de tijd worden met
behulp van illustraties of foto‟s met elkaar vergeleken.
Netwerk van basis en extra begrippen:
Natuur :
Vallen- mantel- boom- blaadje/ takken- lopen- spelen- bewegen- mooi- gooien- grond- oprapen.
Regen en zon:
Het regent- koud- druppel- vallen- nat- droog- plas- paraplu- laars- mantel- de zon schijnt- wolk- zacht- hard- regen- regenjas- warm-
binnen- buiten- spelen- leuk.
66
Wind:
Het waait- koud- mantel- blaadje- wolk- zacht- hard- wind- lopen- spelen- bewegen- horen-blazen.
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
De leerkracht plaatst in deze hoek een tafel met heel wat illustratie materiaal van de regentijd en de overige jaargetijden.
Huishoek
In deze hoek hangt de leerkracht een touw met afwisselend grote papieren afbeeldingen van wolken met regendruppels, wind
(blazende mond) en zon aan het plafond. Voor regenweer legt u op de grond plassen van blauw karton of van plastic folie.
Watertafel
De leerkracht kan hier benodigheden neerleggen om zelf „regen‟ en „wind‟ te maken: een vergiet of tuingieter, een plantenspuit,
poppetjes, plastic spelmateriaal en een handdoek. In de watertafel is bijvoorbeeld een landschap gemaakt met poppetjes en auto‟s.
67
Taalhoek
In deze hoek kan de leerkracht een boek met illustraties over regen en wind neerleggen. Bij een boek, dat de leerkracht samen met de
kinderen bekeken en gelezen heeft, kan zij figuren en voorwerpen van het spelmateriaal neerleggen, waarmee zij samen het varhaal
naspelen.
Speelplaats
Buiten op de speelplaats kan in regen en wind gespeeld worden. Wanneer het regent kunnen de kinderen met regenkleding en
attributen in de regen en plassen spelen. Ze kunnen kijken wat er buiten allemaal nat wordt. Of ze nemen droge spullen van binnen,
die ze buiten in de regen nat laten worden. Bij veel wind kunnen de kinderen buiten spelen met vlaggetjes, windmolentjes, linten of
ballonnen aan een touwtje. Laat de kinderen uitproberen of een steentje of stokje hout op de hand ook wegwaait door de wind. Als het
sterk waait, is het een leuk spel om tegen de wind in en met de wind mee te lopen.
Oei, oei….. waarom regent het nu ineens de hele dag? En is de straat ineens vol waterplassen? Oh,
de regentijd is begonnen!
Peuters hebben nog niet veel begrip van tijd. Door het verschil van de drogetijd naar de regentijd te
laten ervaren, werk je aan het begrip van tijd.
68
Bij aanvang van elke thema:
• De leerkracht informeerd de ouders over het onderwerp van het project.
• De leerkracht maakt voor de ouders een overzicht van de begrippen uit het project.
• De leerkracht geeft de liedjes van versjes mee naar huis geven, zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
• De leerkracht vraagt de ouders de kinderen op een bepaalde dag, regenkleding en laarzen mee te geven.
69
Project 5 Huis
Het project huis maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied taal. Voor ons allemaal maakt het huis deel uit van de directe, meest
vertrouwde leefomgeving. Voor jonge kinderen is het van belang dat zij deze nabije leefomgeving nader kunnen verkennen en leren
benoemen. Uitgaande van de buitenkant van het huis wordt in de drie projecten vervolgens gekeken naar de binnenkant van het huis;
naar de diverse kamers en wat je daar zoal ziet en doet. Het soort huis dat als uitgangspunt genomen wordt hangt af van de
woonomgeving van de kinderen. De thema „hier woon ik‟ wordt in thema 5.1 uitgewerkt. Vervolgens worden de thema‟s „ kamers in
huis‟ en „wij gaan verhuizen‟ in de thema‟s 5.2 en 5.3 beschreven.
70
Thema 5.1 Hier woon ik
Het soort huis dat u als uitgangspunt neemt, kunt u laten afhangen van de woonomgeving van de kinderen.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Huis aan de buitenkant
Huis- dak- raam- muur- duur- schel- wonen- opendoen- dichtdoen- binnen- buiten- flat- tuin- mooi- gezellig- sleutel- brievenbus.
Allemaal huizen
Huis- dak- raam- deur- bel- wonen- binnen- buiten- flat- kamer- tuin- anders- hetzelfde- hoog- laag- puntdak- lift- trap- boven-
beneden.
Wat doe je in huis?
Binnen- buiten- kamer- tuin- tafel- stoel- bed- toilet- spelen- slapen- eten- wassen- douchen- aankleden- televisie kijken- boekje lezen-
pyjama aan- knuffel- pop- auto- blok- drinken- bord- beker.
71
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
In deze hoek kan de leerkracht „huizen‟ van karton of ander materiaal neerzetten. Zij legt ook echte voorwerpen neer zoals een
baksteen, sleutel en eventueel een (zelfgemaakte) brievenbus. Voorwerpen die te maken hebben met wonen in huis, zoals een deken,
een kussen, speelgoed, borden, kannen en baddoeken kunnen ook bij gelegd worden.
De leerkracht helpt de kinderen bij het maken van een huis met behulp van dekens, touw en knijpers. Zij laat het huis gemaakt van
eerder genoemde materialen met een deur of raam als een huis uitzien. De kinderen kunnen in het speelhuis of zelfgemaakte huis gaan
zitten en verschillende vormen van het doen- alsof- spel spelen.
Bouwhoek
Hier kunnen de kinderen van groot constructiemateriaal of van blokken „huizen‟ bouwen. Eventueel helpen de kinderen de leerkracht
met het bouwen van een huis, bijvoorbeeld door kartonnen dozen op elkaar te stapelen en ramen en deuren erop te tekenen of op te
plakken.
72
Huishoek
Deze hoek kan als een kamer worden ingericht, met name als een voorzaal (woonkamer). Met voorwerpen als een tafeltje, een
speelgoed telefoon, een speelgoed televisie enzovoort kan het idee van een voorzaal gewekt worden. In de loop van het project kunt u
deze hoek ook aanpassen door bijvoorbeeld de nadruk te leggen op het slapen in huis.
Poppenhuis
De leerkracht richt het poppenhuis zo in dat verschillende kamers met hun functies kunnen worden onderscheiden. Wanneer zij
hiervoor onvoldoende poppen huismateriaal heeft kan zij kleine zelfgemaakte voorwerpen toevoegen, zoals: gordijnen van stof, kleine
boekjes, kartonnen bedje met beddengoed enzovoort.
73
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Zij kan de meegebrachte foto‟s van de eigen huis van de
kinderen in plastic hoezen steken en als „boek‟ hier neerleggen. Om de taal te stimuleren en de mogelijkheid tot interactie te vergroten
zijn sommige boeken, aangevuld met kleine attributen en poppetjes zeer geschikt.
Spelsugesties
Een huis bouwen
Materiaal:
Grote blokken- kisten of constructiemateriaal- eventueel karton- wasknijpers- touw- eventueel grote auto‟s of trucks.
De leerkracht speetl in de bouwhoek of op de speelplaats met de kinderen dat er één of meer huizen moeten worden gebouwd.
Stimuleer het bouwen door met de kinderen te praten.
We gaan huizen bouwen, doen jullie mee? Wat voor soort huis zullen jullie bouwen?
De kinderen kunnen bijvoorbeeld „vrachtauto‟s met stenen vullen en deze naar de „bouwplek‟ rijden. De leerkracht stimuleert het
bouwen of geeft aanwijzingen.
Wat een mooi huis wordt dat. Heeft jouw huis ook ramen?
Als de huizen klaar zijn kunnen de kinderen erin wonen. De leerkracht laat ze bedenken wat ze allemaal nodig hebben in huis.
Hiervoor kunnen spullen uit de huishoek worden gebruikt.
74
Gaan slapen
Materiaal
Slaapkamer in de huishoek- matras- deken- tandenborstel- baddoek- pyjama- voorleesboekje.
De leerkracht creeerdt in de huishoek een slaapkamer. Zij speelt dat het tijd is om naar bed te gaan en meemtt bijvoorbeeld de rol van
moeder of vader aan.
O, wat is het laat. Het is tijd om te gaan slapen. Wat zullen we eerst doen?
Laat de kinderen zelf de volgorde van handelingen bedenken. Stimuleer het spel door bijvoorbeeld te vragen:
Zij je tanden al gepoetst en ben je al gebaad?
Kruip maar gauw onder de dekens.
Vader of moeder leest nog een boekje voor of zingt een liedje. Het spel eindigt met een nachtzoen. Het licht wordt uitgedaan.
Slaap lekker en tot morgen!
U kunt daarna van rollen verwisselen door een kind de rol van vader of moeder te geven. U speelt dan zelf de rol van kind.
Bedenk zelf de activiteiten en de rollen die de kinderen in ‘ het poppenhuis’ kunnen aannemen.
75
Thema 5.2 Kamers in huis
Het onderwerp kamers in huis wordt bij de kinderen geïntroduceerd aan de hand van een zelfgemaakt huis van karton. Bij
demonstreren gaat de leerkracht gaat kort in op de buitenkant van een huis, waarna de binnenkant met de verschillende kamers wordt
bekeken. Bij verbreden gaat de leerkracht dieper in op de verschillende kamers van het huis en hun functie. Tot slot wordt bij
verdiepen de verschillende raadsels, opdrachten en vragen over de functie van de verschillende kamers in huis voorgelegd.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Huis aan de buitenkant
Huis- dak- raam- muur- deur- bel- wonen- opendoen- dichtdoen- binnen- buiten- sleutel- stenen- metselen- hoog- tuin- mooi- gezellig-
tekenen- buren- stoep.
Allemaal kamers
Huis- wonen- opendoen- dichtdoen- binnen- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- toilet (wc)- douche- lamp- televisie-
telefoon- bank- tafel- stoel- kast- bed- gang- boven- beneden- plant- radio- fornuis- aanrecht- bad.
76
In welke kamer hoort het?
Binnen- buiten- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- toilet (wc)-spelen- slapen- eten- koken- wassen- lamp- televisie-
telefoon- bank- tafel- stoel- kast- bed- bewaren- speelgoed- pyjama- kleren- tandenborstel- pan- bord- lepel- handdoek- zeep.
Wat doe je in huis?
Binnen- buiten- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- toilet (wc)-spelen- douche- spelen- eten- slapen- eten- koken-
wassen- lamp- televisie- telefoon- bank- tafel- stoel- kast- bed- trap- gang- boven- beneden- bellen- televisie kijken- drinken- lezen..
Spelsuggesties
In welke kamer hoort het? De leerkracht laat de kinderen verschillende voorwerpen zien ( tandenborstel, lepel enz.) en vraag hoort
dit in de keuken of in de badkamer?
Wat doe je in huis? Waar? Lezen ( waar?), baden (waar?), eten ( waar?), slapen ( waar?).
Wat doe je als je ‘s morgens opstaat? Opstaan uit bed, en dan, en dan en dan? ( baden, eten, drinken, spelen, naar school).
Voorlezen ( aangepaste versie van de wolf en de zeven geitjes)
77
Themalied
Opa bakkebaard heeft een huisje en in dat huisje daar is het goed.
Opa bakkebaard is aan het werken en weet jij wel wat hij doet?
Hij veegt de vloer met een bezem, met een bezem.
Hij veegt de vloer. Zo veegt hij de vloer!
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
De leerkracht legt hier diverse voorwerpen neer, die met het huis te maken hebben, zoals sleutels, pannen, brievenbus. Ook
miniatuurhuizen en een huis van lego kunnen hier een plaats krijgen.
Huishoek
Huisje spelen ( eten koken, huis opruimen, tv kijken, slapen). De leerkracht kan hier een speciale kamer maken met een herkenbare
inrichting en voorwerpen. Na een week kan er van inrichting gewisseld worden en wordt de hoek een andere kamer. Als de ruimte het
toelaat kunt u de ruimte ook in twee kamers verdelen, bijvoorbeeld een keuken en een slaapkamer, gescheiden door een scherm of
78
poppenkast. Een kamer met duidelijke voorwerpen zal de kinderen uitnodigen tot spel en handelingen die bij deze speciale kamer
horen.
Bouwhoek
Hier kan met dozen, hout, karpet, stokjes gewerkt worden aan het bouwen van een huis, misschien zelfs met meerdere kamers. Het is
goed als de leerkracht ook klein speelgoed neerlegd waarmee vervolgens in het huis gespeeld kan worden.
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp, bijvoorbeeld naar oma‟s huis en voorwerpen voorzien van
woordkaarten benoemen: de deur, het raam, de muur, het dak en dan naar binnen en vragen welke kamer is dit? Wat doe je in de
keuken?
Poppenhuis
Indien aanwezig kan de leerkracht een ingericht poppenhuis neerzetten met kamers met een herkenbare inrichting. Zij klan ook een
leeg poppenhuis plaatsen en de kamers door de kinderen laten inrichten met meubels en poppetjes.
79
Thema 5.3 Wij gaan verhuizen
Het onderwerp „wij gaan verhuizen‟ wordt middels het inpakken van spullen, uit de verschillende kamers in huis in dozen, bij de
kinderen geïntroduceerd.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
In welke kamer hoort het
Huis- wonen- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- douche- toilet- verhuizen- nieuw- oud- doos- inpakken- uitpakken-
spullen- speelgoed- bed- pyjama- kleren- pan- koken- bord- lepel- vork- mes- douchen- baddoek- zeep- tandenborstel- kast.
Verhuizen
Huis- wonen- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- douche- toilet- verhuizen- nieuw- oud- doos- inpakken- uitpakken-
optillen- verhuiswagen- spullen- leeg- vol- zwaar- verven- schoonmaken- trap- boven- beneden- sleutel- helpen- buurt- ophangen-
neerzetten- inrichten- gezellig- mooi.
Allemaal huizen
Huis- wonen- kamer- nieuw- oud- flat- tuin- anders- hetzelfde- dak- stoep- hoog- laag- naast- mensen- schel- brievenbus- voordeur.
80
Verdriet en blij
Huis- wonen- kamer- verhuizen- nieuw- oud- flat- spullen- leeg- vol- verdrietig- blij- buren- vriendje- school- alleen- wennen- ver-
weg- leuk- niet leuk- voelen.
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
In deze hoek legt de leerkracht concrete materialen in verband met verhuizen neer: plaatjes en materialen van een verhuisbedrijf,
dozen enzovoort. Ook legt zij hier te verhuizen spullen uit het lokaal klaar, zoals boeken, blokken en materialen uit de huishoek.
Huishoek
De leerkracht laat een deel van het huis leeg maken, zodat deze goed schoongemaakt kan worden. Zij zet hiervoor wat grote dozen
klaar en schoonmaak middelen. Nadat de hoek schoongemaakt is kunnen de spullen weer verhuisd worden.
81
Bouwhoek
Als er een grote speelgoedvrachtwagen aanwezig is, kunnen de kinderen deze gebruiken om diverse formaten blokken van de ene naar
de andere plaats te verhuizen. Met de blokken kan daarna een huis worden gebouwd, waar kleinere spullen uit het lokaal naartoe
kunnen worden gebracht.
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Maak een overzichtelijk kijkboek met plaatjes van
verhuissituaties, het schoonmaken en het inrichten van de kamers. Laat aan de hand van de meubels en voorwerpen in de kamers zien
wat de functie van de verschillende kamers is.
82
Spelsugesties
Inpakken
Materiaal:
Verschillende dozen zodat de spullen verpakt kunnen worden- spullen om in te pakken, bijvoorbeeld boeken, keukenmateriaal,
speelgoed, kleren.
In de huishoek heeft de leerkracht de dozen klaarstaan en er liggen verschillende materialen door elkaar om in te pakken. Zij vertelt
de kinderen bijvoorbeeld dat het huis te klein is geworden. Zij wilt verhuizen naar een groter huis, waar iedereen een eigen kamer
krijgt. Voordat de verhuiswagen komt moeten alle spullen uit het oude huis ingepakt worden:
We gaan aan het werk, want we moeten veel spullen inpakken.
Maar hoe kunnen we dat het best doen?
Laat de kinderen bedenken hoe ze dat het beste kunnen doen, bijvoorbeeld spullen per soort inpakken of per kamer waar ze thuis
horen of per persoon van wie ze zijn. De dozen worden ingepakt zoals de kinderen hebben voorgesteld. Als alle dozen ingepakt zijn,
worden ze keurig klaargezet voor de verhuizing:
Zullen we alle dozen bij elkaar zetten?
Want straks komt de verhuiswagen.
Deze doos is wel zwaar zeg. Zullen we die samen optillen?
83
De leerkracht bedenkt zelf de activiteiten die de kinderen als verhuizer kunnen uitvoeren. Verder kunnen de kinderen
verschillende rollen aannemen bij het schoonmaken van het nieuwe huis en het uitpakken.
Bij aanvang van elke thema:
• Informeer de ouders over het onderwerp van het project.
• Maak voor de ouders een overzicht van begrippen- uit het project.
• U kunt de liedjes en versjes mee naar huis geven (zo mogelijk in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook thuis
kunnen herhalen.
• Vraag de ouders, indien mogelijk, foto‟s van een eventuele verhuizing mee te geven.
• Als een kind uit de groep kortgeleden verhuisde of op kort termijn gaat verhuizen, kan zijn of haar ouder daarover mischien
vertellen in de groep/ klas.
84
Project 6 Kerstmis
Het project Kermis maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit project bestaat uit het thema
kerstfeest.
In de projecten worden verschillende facetten van de kerstviering belicht. Zowel het wereldse aspect van de versierde kerstboom en de
brandende kaarsjes als het christelijke aspect van de geboorte van jesus komen aan de orde . hiernaast is de aandacht voor feestvieren
in andere culturen, met name de verschillen bij de kerst- of nieuwjaarsviering. Zo zullen kerstboompjes met versiering uit
verschillende culturen een plaats kunnen krijgen.de keuze van de activiteiten uit de projecten zal afhangen van de signatuur of
populatie van uw peuterspeelzaal of school. Voor de groepen die veel nadruk op het christelijke kerstverhaal willen leggen, zijn bij de
afzonderlijke stappen in het project activiteiten opgenomen rond het kerstverhaal.
85
Thema 6.1 Kerstfeest
Dit thema is bestemd voor de peuters en wordt middels de stappen orienteren, demonstreren, verbreden en verdiepen uitgewerkt. Bij
Oriënteren worden de kinderen in de sfeer gebracht van het naderende kerstfeest. Dit gebeurd door het versieren van het lokaal, het
spelen van een doen-alsof-spel over kerstbomen verkopen en het binnen brengen van de kerstboom. Er wordt een boek over het
versieren van de kerstboom bekeken en de lampjes worden in de boom gehangen. Met het aansteken van één kaarsje wordt het
naderende kerstfeest geconcretiseerd. Bij Demonstreren wordt de sfeer van het kerstfeest beleefd door het versieren van de kerstboom
en het verlichten van het lokaal met lampjes, kaarsen, verlichte sterren en door het gezamenlijk bekijken van een boek. Om de
kinderen de tijdsduur tot het kerstfeest te laten ervaren wordt dieper ingegaan op het aansteken van het juiste aantal kaarsjes of het
aanstrepen van de dagen op de kalender. Bij verbreden komen verschillende aspecten van het kerstfeest aan bod door het spelen van
een doen-alsof-spel. De tijdsduur tot het kerstfeest komt aan bod door het tellen van de brandende kaarsjes en door het bespreken wat
er nog moet gebeuren voordat het kerstfeest is. De eigen ervaringen van de kinderen rond het kerstfeest of andere cultuurgebonden
feesten komen aan de orde. Bij verdiepen wordt de geboorte van jesus als verhaal verteld, waarbij de kinderen zich inleven in de
verschillende kerstfiguren. De kinderen oriënteren zich in de tijd door verschillende feesten in de maand december te visualiseren op
een kalender. Het versturen en ontvangen van kerstkaarten wordt onder de aandacht gebracht en er worden kerstraadsels opgelost. Tot
slot wordt het kerstfeest op school voorbereid en gevierd.
86
Netwerk van Basis en extra begrippen:
Kerstsfeer maken:
Kerstfeest- kerstboom- versieren- mooi- kerstbal- lampje- kaarsje- aansteken- lichtje- ster- kerstmis- feest- vieren- versiering-
gezellig- wachten- dichterbij komen- licht- lokaal- binnen- waar- bekijken- ophangen- neerzetten.
Kerstboom:
Kerstboom- tak- versieren- mooi- kerstbal- lampje- lichtje- versiering- slinger- kerstklok- hangen- gezellig- voorzichtig- groen-
uitkiezen- ruiken- voelen- hoog- laag- bovenin- onderaan- middenin- naast- glimmen- breekbaar- goud- zilver- vogeltje- engeltje-
kerstman.
Kerstfeest:
Kerstfeest- kerstboom- versieren- lampje- kaarsje- aansteken- lichtje- ster- kerstmis- feest- vieren- versiering- gezellig- bijna-
wachten- dichterbij komen- kerstkaart- adventskrans- kerstverhaal- kerststal- kalender- zin hebben in- erbij horen-
schrijven- sturen- kerstliedje- zingen- zich verkleden- eten maken.
87
Kerstverhaal:
Kerstmis- feest- vieren- bijna- wachten- dichterbij komen- donker- adventskrans- kerstverhaal- kerstbal- kalender- schijnen- Maria-
Jozef- engel- kindje- schaap- herder- koning- zingen- blij- vrolijk- stal- geboren worden- kribbe- ezel- koud.
Spelsituatie
Ontdekhoek:
Op een aparte tafel of in de huishoek kunnen de kinderen een imitatiekerstboompje versieren met ontbreekbare kerstballen of
zelfgemaakte kerstversieringen. Ook echte dennentakken en andere kerstversieringen zoals kerstmannetjes, sterren, attributen voor de
kersttafel kunnen hier een plaats krijgen. De leerkracht kan versieringen een plaats geven en zet ook allerlei soorten kaarsen neer.
Kersttafel:
Op een grote tafel kan de leerkracht met onbreekbare figuren het kerstverhaal nagespeeld worden. Een kerststal kan van houten
blokken worden gebouwd. In de loop van het verhaal kunnen de figuren van Maria en Jozef uitgebreid worden met het kindje Jezus,
herders en koningen.
Huishoek:
De leerkracht maakt ongeveer vier imitatiekerstbomen van verschillende grootte, geknipt van karton met stukjes klittenband. Daarbij
maakt zij kerstversieringen van karton. De kinderen kunnen de kerstversieringen in de boom „hangen‟. De leerkracht kan bovendien
88
een imitatiekerstboomp met kerstspulletjes neerzetten, zodat de kinderen de boom kunnen versieren. Leg allerlei attributen in deze
hoek die te maken hebben met het kerstverhaal, zoals verkleedkleren, doos als kribbe, pop in doeken gewikkeld, (stok met staart) ster,
glanzende voorwerpen die als cadeautjes kunnen dienen voor het kindje.
Taalhoek:
De leerkracht legt boeken of plaatmaretiaal neer over het onderwerp. Zij kan een kijkboek maken door plaatjes van kerstattributen en
nieuwjaarskaarten in plastic hoesjes te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Kunsthoek:
De leerkracht legt allerlei materialen neer waarmee de kinderen kerstversieringen kunnen maken, zoals doppen, zilver- of goudkleurig
papier, stroken, kwasten, scharen, lijm of vingerverf.
89
Spelsuggesties
Het is bijna Kerstmis
Materiaal:
Imitatiekerstbomen van karton- kerstboomversieringen van karton.
Voor de huishoek kunnen de kinderen het kopen en het verkopen van kerstbomen zelfstandig met elkaar spelen nadat activiteiten van
Oriënteren aan de orde is geweest. De leerkracht laat de kinderen zowel de rol van koper als van verkoper spelen. Zij stimuleert het
spel en zegt bijvoorbeeld:
kerstboomverkoper, wat voor kerstbomen heb je allemaal te koop? Oh, wat een mooie boom, ik zie daar grote en kleine bomen. Dikke
en dunne. Wat moet je vragen aan de kerstboomverkoper als je een boom wilt kopen? Hoe moeten we die grote boom nu mee naar
huis nemen? De kinderen „slepen‟ daarna de kerstboom naar huis. Daar kan de kerstboom worden versierd met kerstballen, slingers en
een piek.
Kerstfeest vieren
Materiaal:
Imitatiekerstboompje en versieringen- verkleedkleren- keukengerei
In de huishoek speelt de leerkracht met de kinderen. Zij kunnen samen het kerstfeest vieren. Er staat een versierd kerstboompje in de
huishoek. De leerkracht zegt bijvoorbeeld: het is kerstmis. We vieren feest. Wat gaan we doen als het feest is? Zij laat de kinderen
90
bedenken wat er bij het vieren van het kerstfeest hoort en speelt dit na, bijvoorbeeld mooie kleren aantrekken , liedjes zingen, visite
ontvangen, lekker eten maken, tafels dekken. Als de kinderen niet op ideeën komen stimuleert de leerkracht de kinderen door vragen
te stellen zoals: krijgen we vandaag nog visite? Zullen we dan maar mooie kleren aandoen en de woonkamer een beetje opruimen?
Heb je al eten klaargemaakt in de keuken? Wat voor lekkers ga je maken? Als iedereen mooie kleren aanheeft en het eten is gekookt
speelt zij dat de visite aanklopt. Zij laat de kinderen op eigen wijze de tafel dekken en aan tafel gaan en kunnen met z‟n allen een
kerstliedje zingen.
Bij aanvang van elke thema:
• Informeerd de leerkracht de ouders over het thema van het kerstproject, de wijze waarop dit wordt uitgevoerd en hoe het
kerstfeest op school gevierd wordt. Wanneer het kerstfeest thuis niet wordt gevierd, kunnen de ouders ingaan op de
aspecten en gevoelens die horen bij een feest uit de eigen cultuur: samen zijn, blijheid, vrolijkheid en versieringen.
• De leerkracht maakt een overzicht van de begrippen uit het project voor de ouders.
• De leerkracht geeft de liedjes en versjes mee naar huis (zo mogelijk in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook
thuis kunnen herhalen.
• Als de leerkracht een gezamenlijke oefening en –afsluiting houdt, kunnen ouders gevraagd worden bij de voorbereiding en
uitvoering te assisteren.
91
Project 7 Tellen
Tellen is een belangrijke vaardigheid voor allerlei activiteiten in het dagelijks leven en het is een goede voorbereiding op het leren
rekenen. Bij het leren tellen kunnen we de volgende belangrijke stappen onderscheiden:
• Opzeggen van de tel rij: in het begin met allerlei onvolkomenheden (bijvoorbeeld een, twee, drie, vijf, acht, twaalf, twintig)
later steeds nauwkeuriger.
• Tellen met aanwijzen, het kind moet twee dingen tegelijk kunnen doen; tellen en bij ieder getal en ding aanwijzen of pakken.
De snelheid van tellen en aanwijzen moet gelijk lopen en het kind moet de telrij kunnen opzeggen. In het begin zitten ook hier
allerlei onvolkomenheden; iets twee keer aanwijzen, een voorwerp overslaan, wat je geteld heb nog een keer aanwijzen,
enzovoort. De snelheid is aanvankelijk laag, maar snelheid en nauwkeurigheid nemen toe.
• Tellen zonder aanwijzen (perspectief), bijvoorbeeld innerlijk tellen.
• Tellen op het gehoor (auditief): luisteren en tegelijkertijd tellen (zonder visuele ondersteuning).
• Tellen en zeggen hoeveel er geteld is (resultatief), bijvoorbeeld een, twee, drie, vier: „vier‟. Wanneer gevraagd wordt: hoeveel
heb je geteld? En het kind begint opnieuw te tellen: een, twee, drie, vier‟, dan weet het nog niet te zeggen hoeveel het geteld
heeft.
• Doortellen (verkort): het kind heeft bijvoorbeeld vier objecten geteld. Er worden twee bijgelegd en het telt „ vijf, zes‟.
92
• Handig tellen: dat wil zeggen een manier of strategie vinden waardoor geen fouten gemaakt worden en/ of de snelheid van
tellen toeneemt. Bijvoorbeeld: wat geteld is wegleggen, aangeven waar begonnen is, op een rij leggen of structuur aanbrengen
in het geheel. Hieronder verstaan we ook tellen in tweetallen.
Bij dit project wordt er niet allen aandacht besteed aan het tellen, maar ook het vergelijken van de hoeveelheden als aparte
vaardigheid. Veel vergelijkingen worden al spontaan gemaakt in de vorm van één- één relaties: is er voor elk kind een stoel? De
opbouw van het vergelijken is als volgt:
• Één- één relaties leggen tussen voorwerpen die bij elkaar horen.
• Één- één relaties leggen tussen voorwerpen die niet bij elkaar horen.
• Handig vergelijken: naast of in elkaar zetten van te vergelijken voorwerpen (direct vergelijken).
• Begrijpen en toepassen van begrippen als: meer- minder- evenveel- meeste en minste.
• Indirect vergelijken van voorwerpen die niet direct te vergelijken zijn op bovenstaande manier, zoals het met elkaar vergelijken
van grote voorwerpen of afbeeldingen.
Het project tellen maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied denkontwikkeling. Beer is jarig wordt in thema 4.1 uitgewerkt. „ Mijn
verjaardag en het is feest‟ worden in de thema‟s 4.2 en 4.3 nader uitgewerkt.
93
Thema 7.1 Beer is jarig
Dit thema is gekozen als aanleiding om het tellen functioneel te maken. Bij oriënteren wordt het thema „Beer is jarig‟ geïntroduceerd
door de kennismaking met beer. Binnen deze context gaat het in deze stap om het plezier hebben in tellen. Het vergelijken komt
spelenderwijs aan bod door het leggen van één- één relaties. Bij demonstreren staan de activiteiten in het teken van de
voorbereidingen van de verjaardag van beer. In deze stap wordt aandacht besteed aan het correct opzeggen van de telrij tot en met vijf.
De kinderen worden op speelse wijze gericht op de functie van tellen. Door bij de telwoorden bewegingen in het ritme van het tellen te
maken wordt het synchroon tellen geoefend. Bij verbreden staan de activiteiten in het kader van beer die jarig is en vandaag zijn
verjaardag viert. In deze stap wordt het aanwijzend tellen tot en met vijf aangeboden. Dit gebeurt door tijdens het tellen materiaal op te
plakken of nadrukkelijk aan te wijzen. Bij verdiepen is er gedacht voor de cadeautjes die beer gekregen heeft en kijkt hij terug op rijn
verjaardagfeest. In deze stap komen handig tellen en vergelijken aan bod door het gestructureerd tellen van de verschillende
cadeautjes en het leggen van één- één relaties. Moeilijkere vormen van tellen, zoals aanwijzend tellen zonder manipuleren met de te
tellen hoeveelheid (aanwijzen op een plaatje) en resultatief tellen (weten hoeveel er geteld is) komen aan de orde.
Basisbegrippen:
Eén, twee, drie, vier, vijf, tellen, genoeg, beer, jarig, feest, vriendje, iedereen, pakken, verjaardag, feesthoed, aanwijzen, hoeveel,
vingers, over, verjaardag, cadeautje, cake, uitdelen.
94
Verjaardagsfeest in Suriname
Suriname
In Suriname is een verjaardag de aanleiding om een groot feest te houden, zeker voor mensen die al een jaartje ouder zijn. In principe
worden gasten van tevoren uitgenodigd, maar omdat zo'n feest altijd buiten wordt gevierd en er meestal veel lawaai wordt gemaakt,
feest binnen de kortste keren de halve buurt mee. De aanwezigheid van (live) muziek en de versterker op tien zorgt er dan ook voor dat
een verjaardagsfeest in Suriname niet makkelijk over het hoofd wordt gezien. Natuurlijk ontbreekt ook de familie niet, van piepjong tot
hoogbejaard. Bedrijven die stoelen en zeilen (in het regenseizoen) verhuren doen in Suriname goede zaken. Kenmerkend van een
Surinaams verjaardagsfeest is niet alleen de enorme hoeveelheid gasten, maar ook de gigantische berg eten (pom bij de Creolen,
saoto bij de Javanen en roti bij de Hindoestanen) en drinken (rum-cola en parbobier voor de volwassenen, Fernandez fris voor de
kinderen). Alles wordt door de jarige betaald. Het hoogtepunt van een verjaardagsfeest is het arriveren van de partybus of -bussen.
Deze zijn speciaal ingericht om het feest al rondtoerend voort te zetten. Eten, drinken en muziek is ook nu weer in ruime mate
aanwezig. De bus(sen) vol familie en genodigden rijden urenlang luid toeterend rond. Soms wordt gestopt om mensen op te pikken.
Pas in de kleine uurtjes keert met weer terug op de plaats waar het feest was begonnen.
Surinaamse indianenstammen spreiden de viering van verjaardagen vaak over meerdere dagen. Sommige feesten duren wel een week!
Hierbij vloeit de casiri (cassavebier met speekselenzymen) rijkelijk en worden er pannen vol 'heet water' (een soort vissoep)
geserveerd.
95
Brownsweg
Binnen Suriname heb je verschillende culturen met verschillende geloofsovertuigingen die allemaal anders met het vieren van
verjaardagen omgaan. Op Brownsweg wordt de verjaardag van een kind niet heel uitgebreid gevierd. Wanneer een kind jarig is wordt
er een klein feest georganiseerd. De kinderen zingen voor de jarige en ze maken kleine lekkers voor de kinderen als: popcorn, stroop
(siroop) koekjes, bami of nasi. De kinderen krijgen geen speciale cadeautjes en de kinderen die op het feest komen nemen geen
cadeautje voor de jarige mee.
In de peuterspeelzaal worden met alle kinderen liedjes voor de jarige peuter gezongen. De peuter krijgt een speciale verjaardagsmuts
met de leeftijd erop. De ouders brengen popcorn en stroop mee voor de hele groep peuters.
Voorbeelden activiteiten die de leerkracht bij het aspect tellen kan uitvoeren:
• Liedjes zingen over tellen
• Aanwijzen en benoemen: 2 oren, 2 handen, 2 voeten, 2 ogen, 2 benen. Hoeveel vingers heb je? Hoeveel tenen heb je? Hoeveel
neuzen heb je?
• Tekening maken van de omtrek van de handen. Ik heb 5 vingertje! 1, 2, 3, 4, 5!
• In kleine kring maken met 5 kinderen. Het kind telt eerst hoeveel kinderen er zijn. Dan gaan de ogen dicht en de juffrouw wijst
een kind aan dat moet gaan zitten. Het kind moet tellen hoeveel kinderen er nog zijn.
• Begrip: genoeg. Spelletje: een kind moet 3 vruchten pakken. De juffrouw neemt 1 en vraagt of dit genoeg is. En zo leert het
kind tellen tot 3. De Juf vraagt steeds of het genoeg is.
• Werkblad maken met 5 feestdraken
96
Speelleeromgeving
Inrichting klaslokaal
• Het lokaal wordt versierd met ballonnen en slingertjes.
• Thematafel met nepcadeautjes en bloemetjes.
• Er worden een aantal feestmutsen gemaakt die gebruikt worden bij de activiteiten
Hoeken
De leerkracht heeft voor de inrichten van de hoeken de volgende materialen nodig:
Ontdekhoek: 5 knuffels, 5 borden, 5 bekers, 5 verjaardagsmutsen, 5 nepcadeautjes, 5 verjaardagsbordjes.
Taalhoek: voorwerpen met het woord erbij plus boekjes.
Bouwhoek: met grote blokken.
Buiten in het dorp
Samen de huizen tellen.
97
Groepsactiviteiten
De leerkracht viert samen een (nep) verjaardag met de kinderen. In de peuterschool wordt met alle kinderen liedjes voor de jarige
peuter gezongen. De peuter krijgt een speciale verjaardagsmuts met de leeftijd erop. De ouders brengen popcorn en stroop mee voor
de hele groep peuters.
Maak een verjaardagsmuts
2 A4 blaadjes in verschillende kleuren. Deze knip de leerkracht in 2 linten. De eerste 2 „niet‟ zij met een nietmachine aan elkaar zodat
het past om het hoofd van de peuter. Het andere papier wordt niet geknipt en aan het andere papier „geniet‟. „Nietjes‟, waterverf of
mooie stiftpennen om de leeftijd erop te schrijven met Hiep, hiep, hoera! Op de rand Hiep, Hiep Hoera en op het blad het getal van de
leeftijd. (zie tekening)
De draak is jarig
Op Brownsweg is niet beer jarig maar de draak is jarig. Dit is een knuffelbeer die de kinderen erg aanspreekt. De leerkracht vertelt dat
draak jarig is en dat we de verjaardag samen gaan vieren.
98
Spelsuggesties
• Liedjes zingen over tellen
• Aanwijzen en benoemen: 2 oren, 2 handen, 2 voeten, 2 ogen, 2 benen. Hoeveel vingers heb je? Hoeveel tenen heb je? Hoeveel
neuzen heb je?
• Tekening maken van de omtrek van de handen. Ik heb 5 vingertjes 1, 2, 3, 4, 5.
• Op behangpapier omtrek maken van het hele lichaam van een kind.
• Maak een kleine kring met 5 kinderen. Het kind telt eerst hoeveel kinderen er zijn. Dan gaan de ogen dicht en de juffrouw
wijst een kind aan dat moet gaan zitten. Het kind moet tellen hoeveel kinderen er nog zijn.
Begrip: genoeg. Spelletje: een kind moet 3 vruchten pakken. De leerkracht neemt 1 en vraagt of dit genoeg is. En zo leert het kind
tellen tot 3. De leerkracht vraagt steeds of het genoeg is. Maak een werkblad met 5 feestdraken.
99
Bij aanvang van elke thema:
• Wordt het lokaal samen met de ouders versierd voor verjaardag
• Krijgen de ouders een overzicht van de basisbegrippen mee naar huis
• Geeft de leerkracht de liedjes en versjes mee naar huis
• Vraagt de leerkracht aan de ouders als zij over 5 identieke voorwerpen beschikken die zijn willen uitlenen. Bijvoorbeeld 5 van
dezelfde bekertjes, 5 dezelfde kralen, 5 dezelfde vruchten, 5 stenen, enzovoort.
• Vraagt de leerkracht aan ouders of ze knuffelbeertjes mee willen geven.
Liedjes & versjes
Ik kan tellen (wijs vader Jakob) Verjaardagsliedjes
Ik kan tellen, ik kan tellen, Wan frejari ti de
Wil je zien, wil je zien A die mi jere joe ferjari 3x
Een, twee, drie, vier, vijf (spreken) Ne me kong fristeri joe
Happy birthday to you
Boek:
Bruintje beer is jarig (Deltas)
100
Thema 7.2 Mijn verjaardag
„Mijn verjaardag‟ is de verjaardag van een kind of van de leerkracht. Een verjaardag is maar een dag en tijdens het project is niet altijd
een kind of leerkracht jarig. Daarom wordt er met een pop gewerkt. Als er geen kind jarig is, is een pop de hoofdpersoon. U kunt zelf
kiezen als u de pop een naam geeft.
Telpop
Om de pop heel functioneel te laten zijn, kunt u ook kiezen voor een teltop. Een teltop is een pop die er plezier in heeft om te tellen en
die de kinderen zal aanmoedigen om te gaan tellen. Een teltop heeft ook als eigenschap dat ze goed wil tellen, zonder fouten, dat ze
handig wil tellen en dat ze structuur aanbrengt in de te tellen voorwerpen. De teltop is een modelpop voor een kind dat goed wil leren
tellen. Het voordeel van de teltop kan ook zijn dat er snel en met plezier iets herhaald kan worden. Het thema is gekozen om het tellen
functioneel te maken. Naast deze thematische activiteiten zijn er telactiviteiten opgenomen in de Extra-activiteiten, spelen met
muziek, spel en beweging en verwerking waarbij het thema losgelaten wordt. Vooral telactiviteiten rond de ontwikkelingsmaterialen
hebben geen extra context nodig doordat er gebruik wordt gemaakt van het betreffende materiaal. Dit vormt dan de context.
Bij oriënteren worden de telrij en het aanwijzend tellen tot en met vijf op speelse wijze herhaald door in te gaan op de leeftijden van
de kinderen. Bij demonstreren wordt het aanwijzend en resultatief tellen tot en met vijf op verschillende manieren aan de orde gesteld,
gericht op het verkrijgen van getalbegrip. Het vergelijken van aantallen komt aan bod door het leggen van één- één relaties. Bij
verbreden worden representaties geïntroduceerd van de aantallen in de volgorde van de telrij: de getallenlijn met bijbehorende
geordende en ongeordende stippenkaartjes. Ook de dobbelsteen wordt hierbij geïntroduceerd als model van de aantallen één tot en met
vijf. Het vergelijken van hoeveelheden wordt verder uitgebouwd met behulp van de vergelijkstroken, waarbij ook begrippen als
evenveel, meer en minder worden gebruikt. Bij verdiepen komen moeilijker vormen van tellen aan bod, zoals verkort en auditief
tellen. Er wordt aandacht besteed aan handig vergelijken en tellen door het gestructureerd tellen en het leggen van één- één relaties op
101
vergelijkingstroken. Hierbij worden ook de stippen – en de getalkaartjes gebruikt. Het snel overzien en onthouden van hoeveelheden
(en getallen) wordt geoefend door flits- en bedekspelletjes. In dit project komt de telrij tot en met tien niet in de stappen aan bod. Het
synchroon tellen is bij uitstek geschikt om aan te bieden in combinatie met muziek en beweging. Daarom zijn activiteiten met het
opzeggen van de talrij tot en met tien in spelen met muziek opgenomen.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Bijna jarig
Één- twee- drie- vier- vijf (telrij)- tellen- jarig- feest- één- twee- drie- vier- vijf (getalbegrip)- aanwijzen- hoeveel- jaar- verjaardag-
cadeautje- taart- verjaardagsfeest- vieren- kaarsje- versieren- slinger- vlaggetje- ballon- zingen- pop.
Verjaardagstaart
Één- twee- drie- vier- vijf (telrij)- tellen- genoeg- jarig- feest- vriendje- iedereen- één- twee- drie- vier- vijf (getalbegrip)- pakken-
hoeveel- jaar- verjaardag- taart- nodig hebben- kaarsjes- uitdelen- kopen- winkel- bakken- versieren- proeven- stukje- lekker.
Visite (bezoek)
Tellen- genoeg- jarig- feest- vriendje- iedereen- één- twee- drie- vier- vijf- pakken- hoeveel- teveel- te weinig- taart- nodig hebben-
meer- minder- evenveel- verjaardagsfeest- vieren- visite- vriendin- kan- rietje- bordje- vorkje- tafel- gezellig- rommel- opruimen.
102
Wat heb je gekregen?
Tellen- één- twee- drie- vier- vijf (getalbegrip)- pakken- aanwijzen- hoeveel- verjaardag- cadeautje- stip- getal- meer- minder-
evenveel- dobbelsteen- springtouw- touwtje- springen- bal- gooien- kraal- ketting rijgen- kleur- knikker- knikkeren- mooi- spelletje-
heleboel.
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
De leerkracht legt verjaardagsartikelen in groepjes van vijf neer, bijvoorbeeld:
Feesthoedjes- ballonnen- toeters- slingers- (ingepakte) cadeautjes- kannen met een rietje erin.
De leerkracht kan ook enkele dobbelstenen bij aanleggen en een aantal stippenkaartjes en getalkaartjes. Zet er evenveel een telraam of
rekenrekje bij. Leg ook de vergelijkstroken alvast neer met hierop een aantal voorwerpen. De kinderen kunnen spelenderwijs allerlei
dingen tellen. Wellicht combineren ze aantallen voorwerpen met het gooien met de dobbelsteen of met de stippenkaartjes of
getalkaartjes. Misschien leggen ze de voorwerpen op de vergelijkstroken om structuur te geven aan hun tellen. U kunt de dozen met
een bepaald aantal voorwerpen neerzetten. De kinderen kunnen spelen met de voorwerpen en deze na afloop in de goede doos
opbrengen.
103
Winkeltje
In een winkeltje is tellen een voor de hand liggende bezigheid. De leerkracht maakt een feestartikelenwinkel van of een
speelgoedwinkel, zodat de kinderen er cadeautjes kunnen kopen voor de verjaardag van de pop of artikelen voor het verjaardagsfeest.,
zoals hoedjes, kaarsjes, slingers. De leerkracht legt stippen- en getalkaarten neer of lege stukken karton, zodat de kinderen
prijskaartjes bij hun artikelen kunnen zetten. Verder legt de leerkracht geld in de winkel en zorgt voor boodschappentassen en een
portemonnee. Tot slot kan de leerkracht bijvoorbeeld reclamemateriaal, een rekenmachine, telmachine, papier en potlood neerleggen
zodat de kinderen een boodschappenlijstje kunnen maken.
Groepstafel
De leerkracht legt ontwikkelingsmaterialen neer waarin vergelijken en tellen een belangrijke rol spelen. Ook inlegplanken waarin de
vijfstructuur aanwezig is (bijvoorbeeld vijf figuren op een rij van klein naar groot) kunnen hierbij worden gelegd.
Huishoek
De leerkracht sorteert de materialen in de huishoek zodanig dat er één- één relaties gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld voor het
verjaardagsfeest
bij elk glas een rietje, bij elk bordje een vorkje, bij elk kind, pop of knuffel in de huishoek een cadeautje om aan de jarige pop te
geven, voor iedereen een hoedje. Maak de kinderen er tijdens het spelen op attent dat er steeds één …bij één…hoort.
104
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp ( zie bijlage 1). Zij kan ook een kijktelboek maken door plaatjes
van speelgoed en verjaardagsartikelen (bijvoorbeeld uit folders van een speelgoedwinkel) in plastic hoedjes te verzamelen of in een
plakboek te plakken. De leerkracht maakt op deze manier bladen met één, twee, drie, vier en vijf (identieke ) materialen. Zij zet er
evenveel getallen bij. De kinderen kunnen dit boek aanvullen door zelf figuren en getallen uit folders te knippen en op te plakken.
Spelsuggesties
De pop is bijna jarig
Zet de pop in de huishoek en speel dat ze gauw jarig is. De leerkracht leidt het spel en zegt bijvoorbeeld:
De pop is bijna jarig. Er moet nog veel gedaan worden. Zo kunnen we nog geen feest vieren.
Laat de kinderen bedenken wat er nog gedaan moet worden en speel dit na, zoals het huis versieren, boodschappen doen, taart
bakken. Als het spel stagneert, kunt u het spel op gang brengen door vragen en opmerkingen zoals:
Zullen we het huis versieren voor pop? O kijk wat er allemaal in de doos zit. Enzovoort.
105
Het verjaardagsfeest
In de hoek wordt de verjaardag van de pop/ kind gevierd. Er komt bezoek. U zit met de pop en met een kind in de kamer en andere
kinderen komen op bezoek. U zegt bijvoorbeeld:
Ik hoor een geroep/ geklop. Zou dat jouw bezoek kunnen zijn?
Ga je even kijken. Hallo, leuk dat jullie op feest zijn gekomen.
Stimuleer de kinderen op de pop/ het kind te feliciteren en om cadeautjes aan haar te geven. De kinderen kunnen de tafel dekken met
borden, lepels, kannen en soft en servetten voor de taart.
Wat gaat de pop nu doen? (kaarsjes uitblazen)
Laat de kinderen bedenken wat ze daarna willen doen, bijvoorbeeld een verjaardagslied zingen.
Naar de winkel
In de winkel wordt het kopen en verkopen van cadeautjes nagespeelsd. De kinderen richten de winkel in en bepalen samen de prijs
van het speelgoed. Ze kunnen het prijskaartje bij de cadeautjes neerleggen. De kinderen kunnen om de beurt de rol van kland en
verkoper spelen. De leerkracht kan de verkoper stimuleren door vragen en opmerkingen zoals:
Vertel mij maar wat je in de winkel te verkoop aanbiedt en wat kost speelgoed?
106
De leerkracht kan de klant stimuleren door vragen en opmerkingen zoals:
Wat denk je dat de pop (of het kind) graag wil hebben?
Zal ze kralen mooi vinden en hoeveel geld heb je bij je?
Kun je daarvoor betalen?
De klant en de verkoper tellen samen hoeveel geld de klant moet betalen.
107
Thema 7.3 Het is feest
In dit project wordt toegewerkt naar een groeps- of schoolfeest. Wanneer een bepaald feest in deze periode plaatsvindt, kunt u dit feest
ook gebruiken als aanleiding voor de activiteiten.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Verrassingsfeest
Tellen- één- twee- drie- vier- vijf (getal begrip)- hoeveel- feest- cadeautje- feestvieren- versieren- dansen- op bezoek komen- gezellig-
lekkers- verrassing- voorbereiden- muziek maken- gast- uitnodigen- meenemen- vrolijk- spannend.
Wat hoort bij feest?
Pakken- hoeveel- feest- kopen- zes- zeven- acht- negen- tien (tellen en getalbegrip)- meer- minder- evenveel- feestvieren- versieren-
boodschappen doen- winkel- lekkers- spelletje- slinger- ballon- eten- drinken- kleding- dansje- sieraad- uitnodiging- betalen- geld.
Hoe vier jij feest?
Hoeveel- feest- verjaardag- cadeautje- zes- zeven- acht- negen- tien (tellen en getalbegrip)- feestvieren- gezellig- spelletje- sinterklaas-
kerstmis- Nieuwjaar- divali- bodo- verkleden- uitnodiging- mensen- anders- verschillend- plezier.
108
Feestvieren
Aanwijzen- hoeveel- genoeg- teveel- te weinig- feest- uitdelen- zes- zeven- acht- negen- tien (tellen en getalbegrip)- feestvieren- getal-
dobbelsteen- meeste- minste- op bezoek komen- lekkers- spelletje- uitnodigen- mensen- eten- drinken- lachen- leuk- vrolijk- verdelen.
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
Hier kunt u allerlei voorwerpen neerleggen waarmee de kinderen kunnen telen, waaronder voorwerpen die met feest te maken hebben,
bijvoorbeeld:
Feestmutsjes- slingers (van crepepapier)- ballonnen in allerlei kleuren- kleding behorende bij een bepaald feest- verpakte cadeautjes-
etenswaren behorende bij een bepaald feest- uitnodigingskaarten- muziekinstrumentjes.
De leerkracht plaats enkele dobbelstenen en getalkaartjes op tafel. Zij legt ook de vergelijkstrookjes en de kaartjes met de tekens (<, >
en =) alvast neer met hierop een aantal voorwerpen. De kinderen kunnen spelenderwijs allerlei dingen tellen. Na afloop kunnen de
kinderen de voorwerpen opruimen en in een doos zetten.
109
Winkeltje
In de winkel is tellen een voor de hand liggende bezigheid. De leerkracht kan er een supermarkt, speelgoed of feestartikelenwinkel van
maken. Zij plaats in de winkel bijvoorbeeld een aantal pakken van etenswaren, imitatielevensmiddelen, speelgoed en feestartikelen uit
de ontdekhoek.
De leerkracht laat de kinderen prijskaartjes bij de artikelen leggen. Zij legt geld in de winkel en zorg voor boodschappen tassen en een
portemonnee, maak samen met de kinderen een reclamefolder voor hun winkel en legt er papier en potloot bij zodat de kinderen een
boodschappenlijstje kunnen maken.
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Zij kan ook een kijktelboek maken door plaatjes van
feestartikelen en etenswaren in een plastic hoesje te verzamelen of in een plakboekje te plakken en maakt op deze manier bladen met
één tot en met tien (identieke) materialen. Eventueel kunnen er ook getallen bijgelegd worden.
Spelsuggesties
Het verrassingsfeest
De leerkracht laat de kinderen het voorbereiden van een feest en het vieren ervan naspelen in de huishoek of het poppenhuis. zij leidt
het spel bijvoorbeeld in door in te gaan op een verrassingfeestje. Er moet nog van alles gedaan worden om het feest voor te bereiden.
110
Laat de kinderen bedenken wat er allemaal gedaan moet worden, bijvoorbeeld het huis versieren of iets lekker bereiden in de keuken.
De kinderen kunnen de huishoek en poppen huis versieren. Als het spel stagneert, kunt u het spel op gang brengen door vragen en
opmerkingen zoals:
Zullen we het huis versieren voor het feest?
Waar zullen we de slingers ophangen? Is het huis al opgeruimd?
Wat voor lekkers hebben jullie klaargemaakt voor het feest? En wie komen er allemaal?
Boodschappen doen
In de winkel wordt het kopen en verkopen van boodschappen nagespeeld. De leerkracht zorgt ook voor losse artikelen die in een leeg
zakje of een lege doos gestopt kunnen worden, bijvoorbeeld imitatie- eieren. De kinderen richten de winkel in en bepalen samen de
prijs van de artikelen. Ze kunnen om de beurt klant en verkoper spelen. De klant heeft een boodschappentas en een portemonnee. U
kunt de verkoper stimuleren door vragen en opmerkingen zoals:
Vertel mij wat je allemaal in de winkel ter verkoop aanbiedt.
Wat kost melk?
De klant kunt u stimuleren door vragen en opmerkingen zoals:
Wat heb je nodig voor het feest? Wat staat er op je boodschappenlijst?
111
Hoeveel geld heb je bij je? Kun je daarvoor betalen?
Sommige boodschappen worden geteld en in een zak of doos gezet. De klant en de verkoper tellen samen hoeveel geld de klant moet
betalen.
Kom je op bezoek?
In de huishoek kunnen de kinderen het op bezoek komen en het vieren van een feest met elkaar spelen. Ze kunnen om de beurt voor
gast en gastvrouw of man spelen. De kinderen kunnen zich mooi maken en versieren met allerlei sieraden. De leerkracht laat de
kinderen bedenken wat voor feest het is en wat ze op het feest kunnen doen, bijvoorbeeld zingen, dansen, muziek maken en een
spelletje spelen. Zij leidt het spel in door aan te kondigen dat er een feest gevierd wordt, dat er gasten op bezoek komen en laat de
kinderen de rollen verdelen en stel voor om jezelf mooi te maken voor feest. De leerkracht stimuleert het spel door vragen en
opmerkingen zoals:
Kunnen de gasten binnenkomen? Misschien willen ze wel iets eten en drinken.
Wat gebeurt er nog meer op het feestje? Gaan jullie dansen of muziek maken?
112
Bij aanvang van elke thema:
• Informeert de leerkracht de ouders over het onderwerp van het project.
• Maakt de leerkracht een overzicht van de begrippen uit het project voor de ouders.
• De leerkracht stuurt de liedjes en versjes mee naar huis geven (in de taal van de kinderen ), zodat de ouders deze ook thuis
kunnen herhalen.
• De leerkrach organiseerd een spelletjesmiddag, waarbij gebruik gemaakt wordt van diverse gezelschapsspelen waarbij tellen
en getallen een rol spelen. Sommige kinderen hebben thuis ook diverse gezelschapsspelletjes die ze mee naar school kunnen
nemen.
113
Project 8 Kleding
Kleding is een onderwerp dat tot de verbeelding spreekt. Het is een onderwerp dat heel nauw verband houdt met het dagelijks leven
van kinderen en hun belevingswereld. Iedere dag kleed jij je aan en uit. Aangekleed zie je er anders uit dan uitgekleed. Kleren lokken
de kinderen uit tot spel. Je kunt experimenteren met allerlei rollen, van president tot bedelaar, van oma tot peuter. kleding is een
onderwerp dat elke dag terug komt in hun leven. Bij het opstaan, het uittrekken van de pyjama (slaapkleren) en het kiezen van kleren
om gedurende de dag heen aan te trekken. Het is bij uitstek een project waarin verschillende ontwikkelingsgebieden in samenhang tot
hun recht kunnen komen.
Bij dit project moet er zoveel als mogelijk met concreet materiaal gewerkt worden. Het aanbod van kleding moet goed geselecteerd en
op overzichtelijke wijze aan geboden worden aan de kinderen. Het project kleding maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied
taalontwikkeling. „Wat doe ik aan wordt in thema 6.1 uitgewerkt. De overige sub thema‟s „ kijk mij eens! en wie ben in worden in
thema 6.2 en 6.3 nader uitgewerkt.
114
Thema 8.1 Wat doe ik aan?
Dit projectthema wordt door een spel te spelen geïntroduceerd, waarbij u een opvallende kledingsstuk aanheeft of zich op ongewone
wijze aankleed.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Kleren- broek- jurk- trui- T- shirt- tas- schoen- sokken- aanhebben- vies- schoon- wassen- nat- droog- ophangen- lekker- ruiken.
Zelf doen
Kleren- broek- jurk- trui- hemd- T-shirt- jas- schoen- sokken- aandoen- (zich) aankleden- (zich) uitkleden- rits- knoop- veter- helpen-
opendoen- dichtdoen- zelf- moeilijk- arm- been- hoofd- voet- in- over- mouw- broekpijp- vastmaken- (regen) laars- das- pet.
Allemaal kleren
Kleren- broek- jurk- trui- hemd- T-shirt- schoen- sokken- passen- te groot- te klein- warm- koud- jongen- meisje- onderbroek- boes-
zwembroek- zwempak- slipper- das- pet.
115
Speelleersituatie
Ontdekhoek
In deze hoek kunnen enkele typische kledingstukken en accessoires neergelegd worden, zoals baby, peuter- en kinderkleren en
schoenen. De leerkracht zet in de huishoek een spiegel neer. Voor de overzichtelijkheid kan zij de kleren gesorteerd in dozen of aan
hangers plaatsen. Zij zorgt voor een gevarieerd aantal aan kinderkleding.
Huishoek
De leerkracht zorgt voor poppen en beertjes en bijpassende poppen- of babykleren. Zij zet een teiltje (met zeep water) neer en een
wasmandje, hang een waslijn op met knijpers eraan, zodat de kleren gewassen en opgehangen kunnen worden. De leerkracht kan ook
een kledingwinkel maken door de kleren geordend in een kledingrek of aan hangers op te hangen en er een spiegel neer te zetten of op
te hangen. Zij zorgt voor een kassa en een portemonnee. De leerkracht kan eventueel ook een wasmachine maken van een grote doos.
Zij maakt een gat aan de voorkant/ bovenkant en tekend allerlei knopjes op de „wasmachine‟
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp.
116
Spelsuggesties
De was
Materiaal:
Wasmand met „vieze‟ kleren- wasmand met droge kleren- wasmachine van een kartonnen doos met een „deurtje‟ erin- waslijn en
wasknijpers eventueel een strijkplank en strijkijzer.
De kinderen kunnen in de huishoek de vuile kleren wassen en aan de waslijn hangen om te drogen. De leerkracht zorgt ook voor een
mand met droge kleren, deze kunnen gestreken, gevouwen en gesorteerd worden. Zij Introduceerd het spel door een wasmand met
„vuile‟ kleren te brengen:
Kijk hier, een volle mand met vuile kleren. Wat moeten we ermee doen?
U houdt het spel opgang door vragen en opmerkingen zoals:
Wat zullen we eerst gaan wassen. Kan dat wel samen gewassen worden?
Er zijn wel veel vuile kleren hoor! Past dat alles wel in de wasmachine? He, waarom hebben we hier een waslijn?
Kijk er zijn ook al kleren droog. Kunnen we ze zo in de klerenkast zetten? Voorzichtig strijken hoor!
Bedenk zelf de activiteiten en rollen die de kinderen bij het inpakken van hun tassen/ koffers en het uitgaan kunnen aannemen
en vertolken.
117
Thema 8.2 Kijk mij eens!
Bij dit thema wordt het assortiment kleding uitgebreid en krijgen accessoires en sluitingen van kledingsstukken en schoenen aandacht.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Wat heb je aan?
Kleren- broek- jurk- trui- hemd- T-shirt- schoen- sokken- aanhebben- rok- bloes- aantrekken- riem- spiegel- mooi- stof- aanraken-
voelen- zacht- glad- ruw- het jeukt.
Dat doe je zo!
Kleren- broek jurk- trui- hemd- T-shirt- schoen- sokken- (zich) aankleden- rok- bloes- broekpijp- zak- mouw- rits- knoop- veter-
opendoen- dichtdoen- vastmaken- aantrekken- kledingstuk- klederdracht- moeilijk- gemakkelijk- eerst- daarna- riem- pet- opzetten-
das- regen laarzen- sluiting- los- vast.
Wat past bij elkaar?
Broek jurk- trui- T-shirt- schoen- sokken- aandoen- rok- bloes- passen- kledingstuk (klederdracht)- moeilijk- gemakkelijk- te groot- te
klein- maat- pet- kinderkleding- bij elkaar horen- kiezen- grote mensen- meisje- jongen- papa- mama.
118
Ik verkleed me als
Broek- jurk- schoen- aandoen- rok- passen- aantrekken- uittrekken- (zich) uitkleden- te groot- te klein- wijd- strak- (zich) verkleden-
spiegel- verkleedkleren- doen alsof- iemand anders- clown- politieagent- politiehoed- dokter- doktersjas.
Speelleersituaties
Ontdekhoek
In deze hoek kunnen enkele typische kledingstukken en accessoires gelegd worden, zoals baby- en kinderkleding en schoenen. De
leerkracht zorgt ook voor poppen met bijpassende poppen- of babykleding, voorzien van een goede rits. Voor de overzichtelijkheid
kunt u de kleding sorteren in dozen doen of aan hangers ophangen. Zij hangt eventueel grote zelfgemaakte posters of reclameposters
uit de klerenwinkel.
Huishoek
De leerkracht maakt van deze of een andere hoek een kledingswinkel. Zij zet alvast een leeg kledingrek met hangers of een lege kast
voor de kleding en manden of dozen voor accessoires klaar, een grote passpiegel, tasjes (van de kledingzaak), een portemonnee en
eventueel een kassa. Tijdens groepsexploratie wordt de winkel samen met de kinderen ingericht.
119
Winkeltje
Wanneer de leerkracht de beschikking heeft over een „winkel‟ kan zij deze eventueel inrichten als een schoenenwinkel. Zij zet in deze
hoek allerlei soorten maten schoenen neer en zorgt voor schoenendozen en/of tasjes, zo mogelijk een portemonnee en een kassa.
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Zij kan ook damesbladen en modetijdschriften met illustraties
van allerlei soorten kleding neerleggen of een kijkboek maken door plaatjes van kleding uit bovengenoemde tijdschriften of folders
van kledingwinkels geordend per soort kleding in plastic hoesjes te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Spelsuggesties
Mijn zelf aankleden!
Materiaal:
Allerlei kledingstukken- diverse schoenen- allerlei accessoires zoals een hoed, pet, ketting, oorbellen, haarband, tas, kam, borstel-
spelden- passpiegel.
In de huis- of ontdekhoek kunnen de kinderen zich verkleden en uitdossen voor een bepaalde situatie met behulp van allerlei soorten
kleding en accessoires. De kleren worden gepast en de kinderen bekijken het resultaat in de spiegel. De leerkracht introduceerd het
120
spel door te vertellen dat de kinderen zich mogelijk verkleden omdat ze ergens naar toe gaan. Zij stimuleer het verkleden door vragen
en opmerkingen zoals:
Kijk zoveel kleren/ pakjes. Wat ga jij aantrekken?
Dat is een mooie pak, waar ga jij naar toe? Heb je alles bij je?
Of u zegt bijvoorbeeld:
Wat wil jij aantrekken? Pak maar.
Kan jij deze jurk wel zelf aantrekken? Laat mij zien.
Als iedereen klaar is kunnen de kinderen spelen waar ze naar toe gaan. Stimuleer de kinderen met opmerkingen zoals:
Ga jij naar een feestje? Wat ben jij netjes gekleed. Kijk maar in de spiegel.
121
Thema 8.3 Wie ben ik?
Het begrip verkleden komt aan de hand van enkele figuren die in deze stap centraal staan, namelijk clown, indiaan, dokter, prinses.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Iets anders aantrekken
Kleren- broek- jurk- schoen- aanhebben- rok- blouse- broekpijp- zak- mouw- rits- knoop- veter- opendoen- dichtdoen- vastmaken-
passen- aantrekken- uittrekken- spiegel- eruit zien als- pet/ hoed- opzetten- sjaal- ketting- uitkiezen- anders- mooi- te groot- te klein-
maat- goed- leuk.
Doen als of
(zich) verkleden- verkleedkleren- clown- indiaan- dokter- prinses- doen alsof- iemand anders- schminken- grappig- knap- aardig-
stoer- dapper- deftig- politieagent- politiehoed- brandweerman- postbode- brief- spelen- dansen- onderzoeken- zwaaien- bekeuren-
spuiten- echt.
122
Ra, ra, wat is dat?
Verkleedkleren- pruik- clown- clownspak- indiaan- indianen tooi- dokter- doktersjas- helm- prinses- kroon- stof- pak- sjaal-
clownsneus- indianenpak- veer- bijl- thermometer- doktersjas- voelen- zacht- hard.
Steeds iemand anders
(zich) verkleden- pruik- clown- clownspak- indiaan- indianen tooi- dokter- doktersjas- prinses- kroon- kleding- iemand anders- stof-
pak- hoed/ pet- sjaal- ketting- figuur- dier- oor- voelen- hard- zacht- koud- warm- hoofd- gezicht- lijf- been- hand- voet- regenlaars-
handschoen- masker.
Speelleeromgeving
Ontdek/ huishoek
De leerkracht maakt van de ontdekhoek of huishoek een verkleedhoek. Zij zet alvast een wasmand of doos voor de kleding,
accessoires en schminkmateriaal klaar. Zet ook een grote spiegel neer of hang deze op. Tijdens de groepsexploratie wordt de
verkleedhoek samen met de kinderen ingericht.
123
Verkleedkist/ mand
De leerkracht doet de kleren en accessoires van de figuren die worden genoemd in een grote mand of hangt deze verkleedkleren op
aan hangers, bijvoorbeeld:
Clown: clownspak of ruime broek en hes, grote schoenen, pruik, hoedje, clownsneus, verschillende felgekleurde sokken en bretels
Indiaan: indianenpak of broek, indianentooi, pijl en boog en eventueel een plastic bijl
Dokter: witte lange jas, dokterstas met inhoud (speelgoed flesjes, papier, potlood, thermometer en stethoscoop)
Prinses: lange jurk of rok en bloes, schoenen met hoge hakken, damestasje, handschoenen en een kartonnen of plastic kroontje
Extra ideeën kunt u ook vinden in boeken.
Kunsthoek
De leerkracht legt allerlei materialen neer waarvan de kinderen verkleedkleren of accessoires kunnen maken, bijvoorbeeld:
Masker: de kinderen tekenen gaten voor neus en ogen en eventueel mond op een stuk karton, knippen of prikken deze uit en
versieren het masker. Aan het masker kan baby elastiek worden bevestigd.
Kroontje: de kinderen tekenen een kroontje op een kartonnen strook en knippen deze uit. De strook kan worden versierd door deze te
beplakken met glanzend (goud- of zilver) papier.
124
Poppenkast
De leerkracht legt allerlei verschillende soorten poppenkastpoppen en/ of handpoppen neer. Maak eventueel een decor, bijvoorbeeld
een eenvoudig kasteel voor de prins en prinses.
Taalhoek
Allerlei boeken of plaatmateriaal over het onderwerp legt de leerkracht neer. Zij kan ook boeken over schminken, gezichten en
maskers neerleggen of maak een kijkboek door plaatjes van verkleedkleren uit folders van speelgoed- of feestwinkels geordend per
figuur in plastic hoezen te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Spelsuggesties
De dokter
Materiaal:
Dokterstas met inhoud- verkleedkleren voor de dokter- deken- eventueel een pop.
In de ontdekhoe of huishoek spelen de kinderen dat er een zieke is en dat de dokter op bezoek komt. De leerkracht laat een kind zich
verkleden als dokter, en een ander kind als zieke die onder de deken ligt. Sppee eerst zelf mee om de kinderen op weg te helpen. zij
zegt bijvoorbeeld:
125
Mijn keel doet pijn en ik moet vaak hoesten. Kunt u kijken wat er met mij aan de hand is?
En mijn oren, zijn die misschien verstopt?
Misschien kunt u ook even naar mijn ogen kijken. Ik zie soms niet zo goed met dit oog.
Laat de kinderen daarna op eigen wijze zowel de rol van zieke als van dokter spelen. De kinderen kunnen eventueel ook doktertje
spelen met een pop.
Bij aanvang van elke thema:
• Informeerd de leerkracht de ouders over het onderwerp van het project.
• Maakt de leerkracht voor de ouders een overzicht van begrippen uit het project.
• Geeft de leerkracht de liedjes en versjes mee naar huis (zo mogelijk in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook thuis
kunnen herhalen.
• Vraagt de leerkracht de ouders om aanvullende verkleedkleren, waaronder specifiek cultureel gebonden kleding mee te geven.
• Vraagt de leerkracht aan de ouders hun kind te verkleden voor de afsluiting van het project. Om ideeën op te doen, kan de
leerkracht een lijst met mogelijke rollen ophangen, waaruit de ouders kunnen kiezen. Misschien zijn er enkele ouders die
willen helpen bij het afsluitende verkleedspel.
• Vraagt de leerkracht de ouders een foto mee te geven waar hun kind verkleedt staat.
126
Project 9 Verkeer
Het project verkeer maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied; taalontwikkeling. Verkeer is een belangrijk projectthema waar alle
kinderen ervaring mee hebben. Met verkeer hebben kinderen dagelijks te maken. Aanvangkelijk komt een jong kind vooral op de
stoep, waar het speelt. Soms rijdt het mee op de fiets of in de auto en wordt zo de wereld groter. Hoe jong ook, toch krijgt een kind
meteen al regels mee over hoe het zich op straat moet gedragen.
Het project verkeer beperkt zich bij peuters tot de eenvoudigste verkeerssituatie die veiligheid geven: meerijden op de fiets, in de auto
of bus. In dit project wordt het thema „Dichtbij huis” in thema 7.1 uitgewerkt.
127
Thema 9.1 Dichtbij huis
Dit thema is bestemd voor de peuters en wordt middels de stappen orienteren, demonstreren, verbreden en verdiepen uitgewerkt. Bij
orienteren wordt het thema geintroduceerd door naar buiten te kijken naar alles wat „dichtbij huis‟, in dit geval dicht bij de
peuterschool te zken is. Bij demonstreren wordt aandacht besteed aan het onderscheid tussen straat en trotoir door het maken van een
wandeling in de buurt. In het doen- alsof- spel worden verschillende verkeerssituatie nagespeeld. Bij verbreden komt het veilig
oversteken aan de hand van een volwassene aanbod. In deze stap worden verschillende voertuigen waarin of waarop peuters in hun
eigen omgeving rijden op verschillende manieren aan de orde gesteld. Het onderscheid tussen straat en trottior wordt verder uitgebreid
door voorwerpen te sorteren die op de straat of op de stoep thuishoren. De kinderen hun eigen ervaringen met de straat in de buurt
komen aan de orde. Bij verdiepen wordt aandacht besteed aan het lopen van een bepaalde route en het verwoorden van de volgorde
van handelingen.aan de hand van een foto wodt ingegaan op allerlei verkeerssituaties. Met behulp van spelmateriaal worden
verschillende verkeerssituaties nagespeeld.
Basisbegrippen:
Straat- trottior- speelplaats- buiten- hoek- pas op- lopen- rijden- spelen- voorzichtig- auto- fiets- uitkijken- wachten- stop- oversteken-
sturen- bus- capp car-langzaam- snel- instappen- uitstappen
Toegevoegde woordjes:
Boot- korjaal- brug- pagaai- diep- zwemmen- gevaarlijk- baden- vaat wassen- kleren wassen- oever- vis- hengelen- water- vliegtuig
128
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
De leerkracht maakt maakt een huizenrij door bijvoorbeeld een rij gevouwen huizen op een strook papier te plakken of te schilderen of
zet huizen van karton of blokken tegen de wand. Zij maakt voor de huizen een trottior en een straat van twee kleuren karton
vergelijkbaar met de verkeersituatie in de buurt. Vul het trottior aan met attributen die ook in de buurt van de peuterschool of dichtbij
het huis van de kinderen voorkomen, zoals een zebrapad van zwart witte stroken, parkeervakken voor de auto‟s, verkeerslichten en
een bushalte.de leerkracht plaats vervolgens allerlei weggebruikers op straat en op het trottior zoals een (vracht) auto, bus, fiets,
poppetjes en zoveel mogelijk speel materiaal van de kinderen.
Huishoek
De leerkracht maakt in een hoek een auto of bus door de stoelen op neer te zetten. Zij zet een doos of kist acher de stoelen als laadbak
en zet een speelgoedstuur voor de stoelen. De leerkracht kan eventueel een dashboard maken van een doos waarop allerlei knopjes
getekend worden en waarop een groot plastic deksel of cirkelvormig stuk karton bevestigdt wordt als stuur. In deze hoek kan de
leerkracht echte voorwerpen neerleggen zoals een fietsbel, fietshelm, kinderzitje, fiets of auto stuur.
Bouwhoek
De leerkracht legt blokken, planken en stevige matten in deze hoek. De kinderen kunnen van deze materialen een straat maken en
verschillende verkeerssituaties uitbeelden. De leerkracht legt diverse spelmaterialen bij, zoals vrachtwagens, bussen, fietsen,
129
boten en poppetjes. Indien mogelijk kan er ook een garage in de hoek geplaatst worden.
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal over het onderwerp op tafel neer. Zij kan ook illustraties van meegebrachte foto‟s van
weggebruikers neerleggen of een kijkboek maken door de plaatjes geordend per soort weggebruiker in plastic hoesjes te verzamelen of
in een plakboek te plakken.
Spelsuggesties
Goed uitkijken
Materiaal:
Rijdend materiaal zoals fietsen, loopauto‟s, bussen, vrachtwagens enzovoort.
de leerkracht laat de kinderen de uitgezette straat en trottior in het lokaal of op de speelplaats met fietsen, auto‟s en stootwagens rijden.
Op het trottior kunnen de kinderen wandelen of rijden als een chaffeur met een hesje van een taxie of bus. Eenvoudige
verkeerssituaties kunnen worden nagespeeld zoals het langzaam en sneller rijden, het stoppen als een voetganger moet oversteken of
het achter elkaar aan rijden. De leerkracht begeleidt het spel door vragen en opmerkingen zoals: waar mogen we rijden met de auto‟s
en de stootwagens? Achter elkaar aanrijden hoor, gebeurt er straks een aanrijding. Kijk iemand wil oversteken, wat moet hij doen?
130
Themaliedjes
Lied 1 Lied 2
Wij gaan rijden met de bus. Op straat is het gevaarlijk.
Lekker ver naar buiten. Weten jullie ook waarom?
Met hele hoge vaart. Want er rijden zoveel auto‟s.
We kijken door de ruiten. Kijk vooruit en achterom.
Lied 3 (bedacht door Cornelie) Lied 4 (bedacht door Cornelie)
Varen, varen in de rivier. Let goed op, let goed op.
Zeg kinderen komen jullie mee 2x? Want buiten op straat is het gevaarlijk.
En als jullie niet mee willen komen. Het verkeer is altijd druk.
Dan moeten jullie uit mijn bootje stappen. Netjes opzij lopen.
131
Bij aanvang van dit thema:
• Informeerd de leerkracht de ouders over het onderwerp van het project.
• Maakt de leerkracht een overzicht van de begrippen uit het project.
• De leerkracht geeft de liedjes en versjes mee naar huis, zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
• De leerkracht vraagt de ouders foto‟s van de eigen straat en van situaties op het trottior voor het huis mee te geven,
bijvoorbeeld van het kind fietsend op het trottior of zittend in een kinderstoeltje van de fiets of auto.
• De leerkracht vraagt de ouders speelgoedvervoersmiddelen mee te geven.
• De leerkracht vraagt enkele ouders om bij het maken van een uitstapje te assisteren.
• De leerkracht vraagt een ouder zijn of haar fiets met kinderstoeltje te laten zien aan de kinderen.
132
Project 10 Water
Het project water maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied: ontwikkeling van de waarneming. Water is een eerste levensbehoefte.
Het is een bron van genot als iemand dorst heeft en een glas koud water drinkt. Er zijn ook momenten dat water mensen
onaangenaamd kan verrassen, als het plotseling begint te regenen en kletsnat ergens naartoe moet. Water lijkt zo alledaags en
vanzelfsprekendomdat we het elke dag en zonder nadenken gebruiken. Water staat in veel varianten dichtbij kinderen. Die
verscheidenheid maakt water tot een prachtig onderwerp om de wereld te verkennen en te ontdekken. De leerkracht hoeft zich bij het
onderwerp water geen zorgen te maken over de betrokkenheid van de kinderen. Ze hebben van jongs af aan veel ervaring mee: in bad
of onder de douch gaan, drinken, in de regen lopen/ spelen, oppassen dat je niet in plasjes water stapt en zwemmen. Water is voelbaat,
proefbaar, zichtbaar en hoorbaar. Het komt is in verschillende verscheiningsvormen waar te nemen, bijvoorbeeld: regen, water om
mee te baden, water om kleren mee te wassen, water om mee te koken, water om mee te spelen en water in de rivier waar je op kunt
varen of in kunt zwemmen. Dit leidt tot allerlei handelingen en gevoelens die de ervaring verrijken. Deze ervaring en de concreetheid
van water bieden goede mogelijkheden om het onderwerp te onderzoeken en te overdenken. Dit project wordt in thema 8.1 nader
uitgewerkt.
133
Thema 10.1 Water buiten
Dit thema wordt middels de stappen orienteren, demonstreren, verbreden en verdiepen uitgewerkt. Bij orienteren wordt het
projectthema geintroduceerd door middel van een raadsel/ versje en het inrichten van de ontdekhoek. Bij demonstreren wordt een
voorbeeld gegeven van water buiten door het maken van een uitstapje naar de waterkant of een goot of kreek in de buurt. Het water in
de goot/ kreek of rivier wordt nader onderzocht met verschillende zintuigen. Hiernaast wordt in deze stap aandacht besteed aan
planten en dieren die in, op en onder het water van de goot/ kreek of rivier kunnen voorkomen doomiddel van het sorteren van
illustratiemateriaal. Bij verbreden wordt de aandacht met behulp van plaatmateriaal gericht op andere voorbeelden van water buiten
namelijk, de zee, en het zwembad. In deze stap wordt ingegaan op de verschillende gebruiksfuncties van water buiten, waaronder
varen, zwemmen en hengelen. Overeenkomsten tussen goot en kraanwater worden in deze stap besproken. Daarnaast komen de
ervaringen van de kinderen met mater aan de orde. Bij verdiepen komen andere vormen van water buiten aan de orde, zoals regen en
grondwater. In deze stap wordt eer relatie gelegd tussen water buiten en water binnen door na te gaan hoe schoonwater binnenkomt en
vies water naar buiten wordt afgevoerd. Met behulp van een tafel met een bak water erop en diverse materialen wordt
profondervindelijk vastgesteld en geconcludeerd welke materialen materialen op water blijven drijven en welke zinken. In deze stap
worden kleine probleempjes voorgelegd, waarbij oplossingen bedacht moeten worden om het water over te steken en waarbij
vraagstukken over water buiten moeten worden opgelost.
134
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Water ervaren
Water- kraan- voelen- ruiken- zien- kijken- horen- luisteren- warm- koud- lauw- zoutwater- brakwater- zoetwater- druppel- kleur-
bewegen- spletteren- golf- schuim- vullen- legen- emmer- op- in- stromen- spelen- heet- blazen- kring- lekker- tuinslang.
Vis in het water
Water- nat- droog- emmer- buiten- goot- plant- dier- vis- kikker- eend- zwemmen- leven- in- onder- waterkant- aquarium- zee-
zwemmen- binnen- kraanwater- hengelen- bad- ziek- ongelukkig- gelukkig- terugbrengen.
Naar de waterkant/ rivier
Water- voelen- ruiken- proeven- zien- horen- nat- droog- warm- koud- spletteren- golf- schuim- buiten- zwemmen- op- in- onder- zee-
rivier- kanaal- kreek- boot- varen- drijven- zinken- zand- spelen- graven- weer- vandaag- zon- zwembroek- zwempak- baddoek.
Waar gaat het water naartoe?
Water- kraan- druppel- vies- schoon- buiten- stromen- binnen- afvoer- waterleiding- buis- regenwater- grondwater- helder- troebel-
kraanwater- bocht- regenpijp- dakgoot- hydrofoor- huis- emmer.
135
Speelleeromgeving
Ontdekhoek
De leerkracht maakt van de ontdekhoek een vijver of goot.
Taalhoek
De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Zij kan ook illustraties uit tijdschriften over de zee, een sloot, een
kreek/ zwamp of rivier, waterdieren, waterplanten, boten, een haven/ aanmeer stijger, zwemmen en dergelijke neerleggen of een
kijkboek maken door de plaatjes geordend per soort in plastic hoesjes te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Speelplaats
Zet emmers of teiltjes met water op de spleelplaats buiten. De kinderen kunnen met plastic flessen, kannen en dergelijke met het water
en zand spelen.
136
Spelsuggesties
De loodgieter
Materiaal:
Koffer met gereedschappen voor de loodgieter- pvc- buizen zoals pijpen en bochten- emmers- speelgoedtelefoon.
Dit spel past het best bij de stap verdiepen, omdat dan de waterleiding besproken en gemaakt kan wordt. De leerkracht laat de
kinderen samen een eenvoudige waterleiding bouwen van pvc- buizen. Als de waterleidingbuis klaar is kunnen de kinderen eventueel
water door de buizen laten lopen, bijvoorbeeld vanaf een kraan naar een emmer, waar het water kan worden opgevangen. De
leerkracht doet alsof er iets mis is met de waterleiding, bijvoorbeeld een verstopping of lekkage en dat de lootgieter moet komen om
deze te repareren. Zij laat de kinderen de rollen verdelen en de loodgieter zich uitdossen met een overall en de gereedschapskoffer.
De leerkracht stimuleert de de kinderen bij het spelen van de rollen en zegt bijvoorbeeld:
Is er iets aan de hand? Loopt het water niet goed weg door de afvoer?
Wat kunnen we nu doen? (ontstopper gebruiken of de loodgieter bellen). Bel de loodgieter en vraag of hij wil komen.
De loodgieter komt „binnen‟ en „onderzoekt‟ het probleem met zijn gereedschappen.
Hij kan bijvoorbeeld onderdelen vervangen of er een onderdeel tussen zetten.
De leerkracht stimuleert de loodgieter te verwoorden wat hij doet:
Wat zit allemaal in de koffer loodgieter? Weet u wat er aan de hand is? Wat gaan we nu doen?
137
Themaliedje & versje
Versje 1 Lied 1
Zwemmen, zwemmen. De krokodil ligt in het water.
Spetter de spat. De krokodil ligt helemaal stil.
Vind jij het ook zo fijn in het bad? De krokodil komt steeds nader.
Druppeltjes hier. En hapt in je been .........( neus, teen, oor, etc.)
En druppeltjes daar.
Op mijn neus en op mijn haar.
Bij aanvang van dit thema:
• Informeerd de leerkracht de ouders over het onderwerp van dit project.
• Maakt de leerkracht een overzicht van begrippen uit het project voor de ouders.
• Geeft de leerkracht de liedjes en versjes mee naar huis, zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
• Vraagt de leerkracht de ouders goedgelijkende speelgoedwaterdieren en boten mee te geven, of eventueel plaatmateriaal van
het leven op, in of onder water.
138
Referenties
Kuyk, J. van (2000). Welkom in de peutergroep. citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2001). Welkom op school. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2001). Hoe zie ik eruit. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2001). Mijn lichaam. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2001). In de ruimte. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Naar de speelgoed winkel. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). In de supermarkt. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Op de markt. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Regen en wind. Cito Arnhem.
Kuyk, J. van (2001). Hier woon ik. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2001). Kamers in huis. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Wij gaan verhuizen. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Kerstmis. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Beer is jarig. Citogroep Arnhem.
139
Kuyk, J. van (2000). Mijn verjaardag. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2001). Het is feest. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Wat doe ik aan? Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Kijk mij eens. Cito Arnhem.
Kuyk, J. van (2001). Wie ben ik? Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Dicht bij ons huis. Citogroep Arnhem.
Kuyk, J. van (2000). Water buiten. Citogroep Arnhem.
140
Top Related