Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een...

14
Zorg voor de zorgverlener: reflectie na een ingrijpende gebeurtenis MIO-opzet voor intervisie

Transcript of Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een...

Page 1: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

Zorg voor de zorgverlener: reflectie na een ingrijpende gebeurtenis

MIO-opzet voor intervisie

Page 2: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

2

Colofon

Deze MIO-opzet voor intervisie is een publicatie van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen

(KNOV).

© 2018 Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen, december 2018

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door

middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de

KNOV. U kunt deze uitgave ook inzien via www.knov.nl

Auteur

Alieke de Roon-Immerzeel MSc, verloskundige

Contact KNOV

Postbus 2001

3500 GA Utrecht

T +31 (0)30 282 31 00

E [email protected]

Page 3: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

3

Inhoud 1 Algemene inleiding .......................................................................................................................... 4

1.1 Aanleiding en introductie ................................................................................................................ 4

1.2 Methode .......................................................................................................................................... 4

1.3 Doel ................................................................................................................................................. 5

1.4 Leeswijzer ........................................................................................................................................ 5

2 Achtergrond .................................................................................................................................... 6

2.1 Achtergrond opvang collega ............................................................................................................ 6

2.2 Mogelijkheden van intervisie na ingrijpende gebeurtenissen .......................................................... 7

2.3 Algemene programmaopzet intervisiebijeenkomst ......................................................................... 7

3 Programma intervisie Zorg voor de zorgverlener ............................................................................. 8

3.1 Globale opzet intervisie Zorg voor de zorgverlener.......................................................................... 8

3.2 Programmaplanning intervisiebijeenkomst Zorg voor de zorgverlener ............................................ 8

3.3 Eerste inbreng: succesrapportage .................................................................................................... 9

3.4 Tweede inbreng: incidentmethode .................................................................................................. 9

Bijlagen ...................................................................................................................................................10

Bijlage 1 Overzicht intervisoren ...............................................................................................................11

Bijlage 2 Hoofdstuk 7 KNOV-addendum Ondersteuning bij de transitie en reanimatie van de pasgeborene ...................................................................................................................................12

Page 4: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

4

1 Algemene inleiding

1.1 Aanleiding en introductie Sinds augustus 2018 is het KNOV-addendum Ondersteuning bij de transitie en reanimatie van de pasgeborene1 beschikbaar via de KNOV-website. Het is een addendum bij de NRR-richtlijn Reanimatie en ondersteuning van de transitie van het kind bij de geboorte2. De inhoudelijk aanbevelingen over reanimatie verschillen nauwelijks van de eerdere richtlijn voor verloskundigen over dit onderwerp3. De aanbevelingen over samenwerken (hoofdstuk 2) en over zorg voor de ouders en de zorgverlener (hoofdstuk 7) zijn wel meer uitgediept en verbreed. Bij de implementatie van het addendum is de focus daarom vooral gericht op de aanbevelingen in hoofdstuk 2 en 7. Deze MIO-opzet voor verloskundigen is bedoeld om binnen een intervisiesetting aandacht te geven aan zorg voor de zorgverlener, passend bij hoofdstuk 7 van het addendum (zie bijlage 2). Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een reanimatie zijn, maar ook een andere gebeurtenis. Deze MIO-opzet bevat een inhoudelijk programma voor een intervisiebijeenkomst van ongeveer 2 uur. Voor deze opzet is gebruik gemaakt van de KNOV-handleiding Intervisie4 en de KNOV-handreiking Omgaan met calamiteiten in de verloskundigenpraktijk5. 1.2 Methode Methodisch Intercollegiaal Overleg (MIO) heeft als doel de kwaliteit van zorg te verbeteren. Voor alle vormen van MIO geldt dat het een manier is om zelfreflectie om te buigen naar groepsreflectie. De KNOV onderscheidt vier vormen van MIO, namelijk

• intercollegiale toetsing verloskundigen (ITV);

• intervisie;

• casuïstiekbespreking;

• ethische reflectie. Deze MIO-opzet is geschreven voor intervisie. Intervisie is een vorm van leren van het werk door reflectie op het handelen en begeleiden, om vervolgens de uitvoering daarvan te borgen en te verbeteren. De intervisiegroep werkt op basis van vrijheid, terwijl vertrouwelijkheid verzekerd is.

1 Aitink, M., De Boer, J., De Roon-Immerzeel, A. KNOV, Utrecht, augustus 2018. KNOV-addendum Ondersteuning bij de transitie en reanimatie van de pasgeborene, via www.knov.nl. 2 NRR staat voor Nederlandse Reanimatieraad, zie: www.reanimatieraad.nl. De NRR-richtlijn Reanimatie en ondersteuning van de transitie van het kind bij de geboorte is een onderdeel van het overkoepelende NRR-richtlijndocument Richtlijnen Reanimatie in Nederland 2015, namelijk hoofdstuk 8 (pagina 111-124). 3 Van der Stouwe, R. KNOV, Utrecht, 2009. KNOV-standpunt Reanimatie van de pasgeborene in de thuissituatie of vergelijkbare omstandigheden. 4 Van der Heijden, A., Kool, L. KNOV, Utrecht, 2009. KNOV-handleiding Intervisie, via www.knov.nl. 5 Van Driel, W. Utrecht, 2017. KNOV-handreiking Omgaan met calamiteiten in de verloskundigenpraktijk, via www.knov.nl.

Page 5: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

5

1.3 Doel Deze MIO-opzet voor intervisie heeft tot doel om aan de hand van (eigen) casuïstiek te leren hoe een verloskundige beter voor zichzelf en haar collega’s kan zorgen na een ingrijpende gebeurtenis tijdens de uitvoering van haar werk. En ook hoe zich dat zo nodig vertaalt in (praktijk)aanpassingen. Deze opzet is in november 2018 binnen een pilotsetting geëvalueerd door twee intervisiegroepen van verloskundigen6. Zij hebben de methode als positief en helpend ervaren. Zij benadrukken dat de gespreksleider en de groep steeds goed moeten blijven focussen op het doel van deze MIO, namelijk betere (zelf)zorg. Het risico bestaat dat de groep zich inhoudelijk richt op de verloskundige casus. 1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 2 behandelt de achtergrond van opvang na een ingrijpende gebeurtenis in de verloskundige zorg en de mogelijke rol van intervisie daarbij. Hoofdstuk 3 bevat de daadwerkelijke programmaopzet voor intervisie over zorg voor de zorgverlener na een ingrijpende gebeurtenis. Deze MIO-opzet voor intervisie bevat 2 bijlagen. Bijlage 1 geeft een overzicht van mogelijke intervisoren. Bijlage 2 is hoofdstuk 7 uit het KNOV-addendum Ondersteuning bij de transitie en reanimatie van de pasgeborene.

6 De pilot vond plaats op 26 november 2018 in regio Arnhem. Meer informatie over de pilot is eventueel beschikbaar bij de auteur van deze MIO-opzet.

Page 6: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

6

2 Achtergrond

2.1 Achtergrond opvang collega In de verloskunde hebben zorgverleners soms te maken met ingrijpende gebeurtenissen, zoals sterfte of zeer acute spoedgevallen. Die gebeurtenissen hebben niet alleen invloed op de betrokken cliënt, haar kind en haar partner, maar ook op de betrokken verloskundige. Verwerking hiervan kost tijd en energie. Collega’s kunnen elkaar hierbij helpen. Sommige zorgverleners hebben de neiging om een ingrijpende gebeurtenis voor zich te houden omdat het er ‘nou eenmaal bij hoort’. Voor een deel klopt het, maar het hoort niet dat iemand blijft zitten met een traumatische ervaring. In het laatste geval kan de ervaring zelfs uitlopen op een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Diana Koster heeft overzichtelijk in een tabel beschreven wat zorgverleners beter wel en beter niet kunnen doen na een traumatische gebeurtenis7:

Wat kun je zelf doen en wat beter niet na een ingrijpende of traumatische gebeurtenis?

Beter wel doen:

• gevoelens erkennen en uiten

• verhaal vertellen

• openstellen voor steun

• jezelf de tijd gunnen

• doorgaan met dagelijks leven

• goed voor jezelf zorgen

• klachten serieus nemen

• aangeven wat je nodig hebt

• ontspanning zoeken

Beter niet doen:

• gevoelens wegdrukken of veroordelen

• verhaal verzwijgen of vermijden

• jezelf afzonderen/sociaal isoleren

• in een sneltreinvaart doorgaan met leven

• langdurig thuis blijven en niet meer werken (behalve in de betreffende dienst)

• impulsieve beslissingen nemen

• middelen gebruiken om de pijn te verzachten

Collega’s zijn belangrijk om een collega die de ingrijpende gebeurtenis meemaakte op te vangen. Zij kennen vaak de situatie en de omstandigheden goed en kunnen helpen door de onderstaande dingen in acht te nemen:

• er zijn voor je collega, geef haar het gevoel dat zij er niet alleen voor staat;

• de collega de ruimte geven om zich te uiten en haar verhaal te doen;

• vooral te luisteren naar haar verhaal;

• zelf niet teveel te zeggen;

• niet komen met eigen ervaringen, adviezen en oplossingen;

• nagaan waar je collega behoefte aan heeft en hierop inspelen: ‘wat kan ik voor je doen?’;

• praktische zaken regelen. Zo nodig zorgdragen voor een aanpassing in de werkzaamheden:

• afspraken aanpassen;

• zo nodig familie waarschuwen;

• waarnemer of achterwacht inschakelen. In de gaten houden of zij behoefte heeft aan verdergaande opvang:

• je collega attenderen op professionele ondersteuning, maak voor de praktijk eventueel een lijstje met adressen voor deskundige ondersteuning.

7 Koster, D. (2009). KNOV Utrecht, 2009, ALV-Middagsymposium Samenwerken kun je leren. Nachtmerries in een droomberoep: samenwerken bij het verwerken van traumatische ervaringen.

Page 7: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

7

2.2 Mogelijkheden van intervisie na ingrijpende gebeurtenissen In andere beroepsgroepen, zoals bij de huisartsen, is het gebruikelijk om een intervisiegroep te hebben8. Ook verloskundigen maken steeds vaker gebruik van intervisiegroepen, al dan niet met collega’s uit de eigen praktijk. Overigens vraagt de opzet en begeleiding van intervisie veel, vooral in het begin. De KNOV adviseert daarom om intervisie te starten met een professioneel begeleider (zie bijlage 1). Zo’n intervisiegroep is bij uitstek ook geschikt om ingrijpende gebeurtenissen met elkaar te bespreken. Deze handreiking biedt een structuur om ingrijpende gebeurtenissen bespreekbaar te maken en de individuele zorgverlener, maar ook de eigen organisatie (praktijk, ziekenhuis), bewust te maken en toe te rusten met mogelijkheden voor opvang van zichzelf en collega’s na ingrijpende gebeurtenissen. 2.3 Algemene programmaopzet intervisiebijeenkomst De programmaopzet voor een intervisiebijeenkomst bestaat uit een aantal fases, namelijk de voorbereiding (fase 0), de start van de bijeenkomst (fase 1 en 2), de daadwerkelijke intervisie (fase 3 tot en met 5) en de afsluiting (fase 6), zie onderstaand overzicht.

Algemene programmaopzet intervisiebijeenkomst

Fase 0 Voorbereiding • Voorafgaand aan de bijeenkomst delen deelnemers casuïstiek over het vastgestelde onderwerp.

➢ Let op: Niet de volledige afloop vooraf delen!

Fase 1 Start

• Even aankomen in de ruimte: Hoe zit je in deze bijeenkomst?

• Vaststellen wie de gespreksleider is voor deze bijeenkomst.

• Vaststellen wie de notulist is voor deze bijeenkomst.

• Eventueel: Terugblikken op de vorige bijeenkomst aan de hand van de reflectieverslagen. Wat is

er gebeurd met de inzichten en adviezen van de vorige keer.

• Inventarisatie van de schriftelijke inbrengen (eventueel actuele mondelinge inbreng).

Fase 2 Algemeen • Het bepalen van de volgorde bij meerdere inbrengen. Criteria hierbij kunnen zijn: urgentie,

emotie, herkenbaarheid.

Fase 3 Inbreng en

analyse

• Bespreken van de inbreng. Inbrenger vertelt over het probleem.

• Andere deelnemers stellen informatieve vragen en vragen door om zo het probleem te

verhelderen. Zij stimuleren de inbrenger bij het zelf zoeken naar oplossingen, zonder

interpretatie of oordeel.

Fase 4 Uitwisseling van

inzichten

• Herformuleren van het probleem.

• Het bespreken van inzichten. Advies geven door andere deelnemers aan de inbrenger als daar

behoefte aan is.

• Eventueel het vaststellen van een gezamenlijk thema. Vaak blijkt het ingebrachte probleem over

een thema te gaan dat de andere groepsleden herkennen. Inzichten kunnen dan uitgewisseld

worden.

Fase 5 Nabespreking en

evaluatie

• Nabespreking en evaluatie. Wat is de leerwinst voor iedereen? Hoe is er gewerkt? Hoe beviel de

gebruikte methode? Wat kan er verbeterd worden? Wat zit er eventueel nog dwars?

➢ De nabespreking kan ook schriftelijk gebeuren.

Fase 6 Afsluiting • Afsluiting van de bijeenkomst.

• Eventueel: Afspraken maken voor de volgende keer: Wie verzorgt dan de inbreng?

Deze MIO-opzet Zorg voor de zorgverlener hanteert dezelfde 6 fases als de algemene opzet voor intervisie. Zie hoofdstuk 3 voor de specifieke programmaplanning bij de intervisiebijeenkomst over zorg voor de zorgverlener.

8 NHG-scholing Intervisie, via: https://www.nhg.org/sites/default/files/content/nhg_org/uploads/final_scholing_intervisie_tbv_internet.pdf.

Page 8: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

8

3 Programma intervisie Zorg voor de zorgverlener

3.1 Globale opzet intervisie Zorg voor de zorgverlener Deze MIO-opzet voor intervisie Zorg voor de zorgverlener hanteert dezelfde 6 fases als de algemene opzet voor intervisie (zie paragraaf 2.3). De opzet gaat uit van een intervisiebijeenkomst van ongeveer 2 uur. Het programma heeft twee inbrengmomenten, waarbij de intervisiegroep fase 3 tot en met 5 dus twee keer doorloopt. De eerste inbreng, met casuïstiek waarin de eigen nazorg goed geregeld was, gaat volgens de methodiek van een succesrapportage. Zie hiervoor paragraaf 3.3. De tweede inbreng, met een casus waarin de (eigen) nazorg niet optimaal geregeld was, verloopt volgens de methodiek van de incidentmethode. Zie daarvoor paragraaf 3.4. Let op: In deze MIO gaat het expliciet niet om reflectie op de ingrijpende casus. Het gaat hier om reflectie op de zorg die de zorgverlener zelf nodig had en hoe die optimaal georganiseerd had kunnen worden. Houd dit tijdens het proces samen goed in de gaten (zie ook paragraaf 1.3)! 3.2 Programmaplanning intervisiebijeenkomst Zorg voor de zorgverlener Onderstaand schema geeft de programmaplanning van de intervisiebijeenkomst over zorg voor de zorgverlener weer.

Voorbereiding

Alle deelnemers brengen voorafgaand aan de bijeenkomst idealiter twee casus in, waarbij de deelnemer zelf zorg nodig had:

• 1 casus, waarbij zorg voor henzelf goed geregeld was door henzelf of door empathische collega’s

• 1 casus, waar de deelnemer vragen bij heeft als: Hoe had ik (beter) voor mezelf kunnen zorgen of wat had ik anders moeten doen?

Let op: Niet de volledige afloop vooraf delen!

Bijeenkomst Geschatte tijdsinvestering

• Rondje: Hoe zit je in deze bijeenkomst?

• Vaststellen van gespreksleider en notulist.

5 minuten

• Intervisiemethodiek volgens succesrapportage met inbreng van alle deelnemers (zie paragraaf 3.3).

30 minuten

• Intervisiemethodiek volgens incidentmethode na keuze voor 1 casus (zie paragraaf 3.4)

65 minuten

• Nabespreking en evaluatie. Wat is de leerwinst voor iedereen? Hoe is er gewerkt? Hoe beviel de gebruikte methode? Wat kan er verbeterd worden? Wat zit er eventueel nog dwars?

15 minuten

• Afsluiting van de bijeenkomst 5 minuten

Page 9: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

9

3.3 Eerste inbreng: succesrapportage Het eerste inbrengmoment is een succesrapportage. De basis voor deze methode is een positieve ervaring met zorg voor de zorgverlener na een ingrijpende gebeurtenis. Succeservaringen reiken mogelijke oplossingen aan voor andere situaties, genereren energie en dragen bij aan een positief zelfbeeld. Alle deelnemers brengen hun eigen positieve ervaring na een ingrijpende gebeurtenis in. Tip: Gebruik hierbij een flap-over.

• Denominate: Alle deelnemers benoemen een goede ervaring uit de beroepspraktijk, waarbij zorg voor henzelf goed geregeld was door henzelf of door empathische collega’s.

• Discover: Inventarisatie van welke factoren hebben bijgedragen aan de goede ervaring in die situatie. Waarom droegen deze factoren bij aan de goede ervaring?

• Dream: De deelnemers gaan zich hardop en één voor één voorstellen hoe het zou zijn als de situatie van deze goede ervaring de norm is. Praktische en organisatorische beperkingen worden in deze fase buiten beschouwing gelaten.

• Design: De uitkomsten uit Dream worden praktisch geoperationaliseerd. Dus: wat kun je in het huidige werkveld gebruiken?

• Deliver: De methode wordt afgerond door concrete plannen te maken hoe de deelnemers de praktische voorstellen in de dagelijkse praktijk gaan implementeren.

3.4 Tweede inbreng: incidentmethode De incidentmethode biedt ruimte voor reflectie op het (eigen) handelen en aanpassing van het (eigen) beleid. Deze intervisiebijeenkomst biedt een bespreking van casuïstiek waarbij de (eigen) nazorg niet optimaal geregeld was. De deelnemers kiezen uit de inbrengen 1 casus, waaruit zij het grootste leereffect verwachten. 1. Pak de casuïstiek erbij van een ingrijpende gebeurtenis uit de praktijk, zoals een reanimatie,

waar je vragen bij hebt: Hoe had ik (beter) voor mezelf kunnen zorgen, wat had ik nodig

gehad of wat had ik anders moeten doen? Maak gezamenlijk een keuze welk incident

besproken gaat worden. (5 min.)

2. Inbrenger vertelt de casus tot aan waar ze zelf zorg nodig had, maar niet (optimaal) heeft

gekregen. Kort en zakelijk, zonder de afloop te vertellen. (10 min.)

3. Andere groepsleden schrijven vragen op die ze willen stellen om meer inzicht te krijgen. (5

min.)

4. Rondje vragen stellen: open informatieve vragen: hoe, wanneer, waar, … (10 min.)

5. Bespreking en analyse van situatie door groepsleden: wat ze ontdekt hebben, oorzaken,

aanleiding, interpretatie, … Inbrenger luistert. (10 min.)

6. Groepsleden schrijven op wat zij zouden doen in de situatie, daarna leest iedereen de eigen

oplossing voor zonder commentaar van anderen. Inbrenger luistert. (10 min.)

7. Inbrenger vertelt wat zij gedaan heeft of zich voorgenomen had om te gaan doen. (5 min.)

8. Discussie: reactie van inbrenger op verschillende benaderingen en bespreken van de

verschillende oplossingen, daarna algemeen maken (10 min.)

9. Evaluatie: wat heb je geleerd van deze methode, hoe heeft ieder dit ervaren?

Page 10: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

10

Bijlagen

Page 11: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

11

Bijlage 1 Overzicht intervisoren Hieronder volgt een (beperkt) overzicht van intervisie-biedende organisaties. Verloskundigen kunnen hen benaderen en inzetten voor het opstarten en begeleiden van intervisie.

• DOKh, een stichting die nascholingen en intervisie biedt voor eerstelijnszorgverleners: ➢ https://www.dokh.nl/

• De LVSC is de beroepsvereniging voor Coach en Supervisor: ➢ https://www.lvsc.eu/lvsc-beroepsregister-voor-coach-en-supervisor

• De Nederlandse Mediatorsvereniging (NMv) is de beroepsvereniging voor professionals in mediation: ➢ https://mediatorsvereniging.nl/de-nmv/

Page 12: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

12

Bijlage 2 Hoofdstuk 7 KNOV-addendum Ondersteuning bij de transitie en reanimatie van de pasgeborene9 7. Begeleiding van ouders en reanimatie-nazorg 7.1 (Prenatale) voorbereiding binnen het VSV Uit de invitational met cliënten voor dit addendum (zie paragraaf 1.3 en bijlage 1) komt de wens naar voren om de zorg en zorgprocessen prenataal te bespreken, inclusief eventuele reanimatiezorg. Er is geen voorlichtingsmateriaal voor de cliënt of een lijst met te bespreken punten beschikbaar. Het verloskundig samenwerkingsverband (VSV) zou het moment en de invulling van de bespreking regionaal kunnen afstemmen. Bij voorkeur organiseert het VSV het casemanagement voor de reanimatienazorg: In het geval van een reanimatie zal een zorgverlener als casemanager optreden, die als aanspreekpunt beschikbaar is voor de ouders. Dit is bij voorkeur de verloskundige die bij de reanimatie betrokken was.

Aanbeveling 11 Aandachtspunten voor VSV bij reanimatie van de pasgeborene

• Bespreek welke prenatale voorlichting over reanimatie van de pasgeborene wordt

gegeven.

• Zorg dat een vast aanspreekpunt beschikbaar kan zijn voor de ouders bij reanimatienazorg.

Laat dit bij voorkeur de zorgverlener zijn die bij de reanimatie betrokken was.

7.2 (Na)zorg voor de ouders en voor de zorgverlener Zorg tijdens de reanimatie Uit de invitational conference met cliënten en uit vergelijkbare casuïstiek bij de KNOV-klachtencommissie (sinds december 2016: Geschilleninstantie Verloskunde) is bekend hoe belangrijk het is om in contact te blijven met ouders tijdens en na een reanimatie. De reanimatie van hun kind is een ingrijpende gebeurtenis voor de ouders. Goed contact met de ouders tijdens de reanimatie is zeer belangrijk. Dit doet de verloskundige door steeds in korte zinnen uit te leggen wat zij als actie wil uitvoeren en waarom. Bij alle beslissingen rond de reanimatie van het kind zijn de ouders degenen met wie de zorgverlener de behandelovereenkomst heeft (WGBO, vanaf artikel 446) 10.11 De verloskundige moet daarom de ouders informeren om een besluit te kunnen nemen over de behandeling van hun kind. Actief betrekken van de ouders bij de zorg voor het kind reduceert bovendien hun angst en stress. Het is daarnaast belangrijk om de moeder en het kind zo min mogelijk te scheiden. Dit betekent dat de reanimatie zo (fysiek) dichtbij als mogelijk plaatsvindt en in principe in dezelfde ruimte als waar de moeder is. De verloskundige voert de handelingen op zo’n manier uit dat de moeder haar kind en het gezicht van de verloskundige kan zien. Als scheiden toch noodzakelijk lijkt, overlegt de verloskundige dit met de moeder en haar partner.

9 Aitink, M., De Boer, J., De Roon-Immerzeel, A. KNOV, Utrecht, augustus 2018. KNOV-addendum Ondersteuning bij de transitie en reanimatie van de pasgeborene, via www.knov.nl. 10 Overigens heeft de verloskundige juridisch gezien alleen een behandelingsovereenkomst met de moeder. 11 Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO, Burgerlijk Wetboek 7), vanaf artikel 446. http://wetten.overheid.nl/BWBR0005290/2017-01-01 (Geraadpleegd op 7 augustus 2017).

Page 13: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

13

Wanneer het kind naar het ziekenhuis wordt gebracht, gaan de ouders zo snel mogelijk mee. Afhankelijk van de (fysieke) situatie van de cliënt, waaronder de hemodynamische stabiliteit, zal zij ofwel in de ambulance (mee) vervoerd worden ofwel met eigen vervoer naar het ziekenhuis komen. De verloskundige gaat in principe met de ouders mee. In het ziekenhuis moet er iemand zijn die de ouders opvangt, hen informeert waar het kind is, wat er gedaan is en die de ouders over de uitkomst informeert. Deze persoon wordt daarna het vaste aanspreekpunt voor de ouders. Contact tussen ouders en zorgverlener na reanimatie De aanwezige zorgverleners moeten ook na een reanimatie ruim de tijd nemen om alle gebeurtenissen rondom de geboorte met de ouders door te spreken. Dit is extra belangrijk wanneer de pasgeborene naar het ziekenhuis wordt vervoerd of zelfs overlijdt. De verloskundige zorgt dan voor voortdurend live contact met de ouders in de eerste dagen en weken. Tijdige evaluatie van de gebeurtenissen met de ouders en de behandelend (kinder)arts kunnen twijfels en een schuldvraag wegnemen bij zowel de ouders als de zorgverleners. Beschikbaarheid van de verloskundige voor nazorg is daarbij essentieel. Zij maakt hiervoor actief ruimte vrij, bijvoorbeeld door haar dienst over te dragen aan een collega. Zorg voor de zorgverlener Reanimatie komt weinig voor en is ingrijpend voor alle partijen. De betrokken zorgverleners moeten daarom zorgen voor goede nazorg van zichzelf, bijvoorbeeld door ondersteuning van collega’s binnen het VSV. De betrokken verloskundige en kraamverzorgende en eventuele andere betrokkenen zoeken elkaar daarnaast actief op om de situatie en hun gevoel daarbij te evalueren.

Aanbeveling 12 Zorg door verloskundige tijdens en na reanimatie van de pasgeborene

• Houd tijdens en na de reanimatie nauw contact met de ouders. Informeer hen over de

situatie en behandeling en betrek hen zoveel mogelijk actief bij de zorg voor hun kind.

Scheid ouder(s) en kind zo min mogelijk.

• Ga bij verplaatsing van het kind mee naar het ziekenhuis.

• Arrangeer zo spoedig mogelijk een gezamenlijk gesprek met de ouders en behandelend

(kinder)arts, waarin alle gebeurtenissen rondom de geboorte besproken worden.

• Houd in de eerste dagen en weken contact met de ouders en wees daarvoor actief

beschikbaar.

• Zorg voor eigen nazorg, bijvoorbeeld door ondersteuning van collega’s.

• Evalueer de zorg met de betrokken zorgverleners.

7.3 Observatie na reanimatie Een pasgeborene die beademd is met kamerlucht en zich snel herstelt (Apgarscore ≥ 7 na 5 minuten) zal in principe onder eerstelijnszorg (thuis) kunnen blijven. Wel moeten de zorgverleners tenminste de eerste twee uur na de geboorte extra alert blijven voor het optreden van hypothermie en hypoglykemie. De verloskundige informeert de ouders hierover en geeft duidelijke instructies over warm houden, frequent voeden en laagdrempelig contact opnemen bij verandering van de situatie.

Page 14: Zorg voor de zorgverlener: gebeurtenis - KNOV · 2019-01-31 · Daarbij staat de reflectie op een ingrijpende gebeurtenis waarbij de zorgverlener betrokken was centraal. Dit kan een

14

Pasgeborenen kunnen na een succesvolle reanimatie op een later tijdstip alsnog verslechteren. Daarom verwijst de verloskundige de pasgeborene na een reanimatie met thoraxcompressies of met een Apgarscore < 7 na 5 minuten naar een kinderarts met een afdeling waar continue intensieve bewaking mogelijk is. Daar zal monitorbewaking van hartfrequentie, ademhaling, zuurstofverzadiging en bloeddruk plaatsvinden. Verder zullen bloedglucose en zuur-/base-evenwicht gevolgd worden. Vervoer naar de kinderafdeling vindt plaats in een ambulance met monitorbewaking.

Aanbeveling 13 Observatie na reanimatie

• Wees extra alert op hypothermie en hypoglykemie en observeer minimaal 2 uur bij een

pasgeborene die beademd is met kamerlucht en zich snel heeft hersteld (Apgarscore ≥ 7

na 5 minuten). Geef verder de gebruikelijke opvang.

• Verwijs een pasgeborene naar de kinderarts wanneer thoraxcompressies nodig waren of

met een Apgarscore < 7 na 5 minuten. Vervoer het kind in een ambulance met

monitorbewaking.

7.4 Documentatie Bij een reanimatie is duidelijke en volledige documentatie van beoordelingen en handelingen belangrijk voor de zorg, de communicatie en de medisch-juridische aspecten. Zie bijlage 4 voor een voorbeeldformulier. In de eerste lijn is tegelijkertijd reanimeren en documenteren moeilijk te verwezenlijken. De verloskundige zal daarom de kraamverzorgende of een andere aanwezige (zoals de partner) vragen om de meest noodzakelijke aantekeningen te maken. Na de reanimatie reconstrueren de aanwezige zorgverleners zo spoedig mogelijk de gebeurtenissen en leggen deze vast. Wanneer de pasgeborene naar het ziekenhuis vervoerd wordt, draagt de verloskundige zorg voor een spoedige en volledige overdracht van de documentatie aan de behandelend kinderarts.

Aanbeveling 14 Documentatie

• Geef de kraamverzorgende opdracht om tijdens de reanimatie de meest noodzakelijke

aantekeningen te maken, zoals de geboortetijd en de eerste Apgarscores.

• Maak zo spoedig mogelijk een verslag van het bevallingsverloop en de reanimatie, zodat

het proces zo adequaat mogelijk beschreven kan worden.