Zinsontleding

17
Zinsontleding Zucht…. Moet dat nou?

description

Les week 38 ouderejaars

Transcript of Zinsontleding

Page 1: Zinsontleding

Zinsontleding

Zucht…. Moet dat nou?

Page 2: Zinsontleding

Twee soorten zinsontleding

• Taalkundig: woordsoorten, woord voor woord• Redekundig: zinsdelen

Page 3: Zinsontleding

Waarom is het belangrijk?

• Als je de ‘structuur’ van een zin begrijpt, weet je ook beter hoe en waarom je bepaalde woorden schrijft.

• Denk aan de persoonsvorm: +t of +niks?• Bv. ‘hen’ of ‘hun’• Hangt dus af van de ‘grammaticale positie’ van

het zinsdeel.

Page 4: Zinsontleding

Woordsoorten

• Zelfstandige naamwoorden• Lidwoorden• Werkwoorden• Zelfstandig werkwoord• Hulpwerkwoord• Koppelwerkwoord• Voltooid deelwoord

Page 5: Zinsontleding

• Tegenwoordig deelwoord• Bijvoeglijke naamwoorden• Bijwoorden• Voegwoorden• Voorzetsels• Telwoorden

Page 6: Zinsontleding

• Voornaamwoorden:• Persoonlijk• Wederkerend• Bezittelijk• Aanwijzend• Vragend• Betrekkelijk• Onbepaald

Page 7: Zinsontleding

Moet je die allemaal kennen?

• Nope.• Maar wel herkennen• Bijvoorbeeld: betrekkelijke voornaamwoorden

(wat, dat, waarmee)• Schrik vooral niet als je docent zo’n term

gebruikt...• … en durf te vragen wat het begrip inhoudt.• En verder: …. Blz. 17-26 van je handboek.

Page 8: Zinsontleding

Redekundig (zinsdelen)

• Een zin kun je in stukjes knippen. Niet elk woord is echter een zinsdeel.

• Het gaat dus om woordgroepen.• Houd de volgende zin vast (handboek blz. 27)

• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

Page 9: Zinsontleding

Welke woorden horen bij elkaar?

• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

• Michelle / geeft / Rick / elk jaar / een prachtig cadeau / op 1 januari

Page 10: Zinsontleding

Maar waar begin ik?

• Zoek altijd de persoonsvorm op.• Weet je nog?• Werkwoord• Maak de zin vragend: pv komt aan het begin

van de zin.• Of zet de zin in een andere tijd. Het woord dat

verandert, is de pv.

Page 11: Zinsontleding

Dus hier?

• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

Page 12: Zinsontleding

Onderwerp

• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

• Wie of wat + persoonsvorm• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig

cadeau op 1 januari

Page 13: Zinsontleding

Lijdend voorwerp

• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

• Wie of wat +persoonsvorm +onderwerp• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig

cadeau op 1 januari

Page 14: Zinsontleding

Meewerkend voorwerp

• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

• Aan, voor of met wie of wat +onderwerp +persoonsvorm

• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

Page 15: Zinsontleding

Bijwoordelijke bepaling

• = “restpost”• Dus als je het niet weet…• Is het vaak een bijwoordelijke bepaling• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig

cadeau op 1 januari• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig

cadeau op 1 januari

Page 16: Zinsontleding

Maarre…

• Doe nou eens taalkundig ontleden, dus in woordsoorten:

•Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig cadeau op 1 januari

Page 17: Zinsontleding

• Michelle = zelfstandig naamwoord• geeft = werkwoord• Rick = zelfstandig naamwoord• elk = bijvoeglijk naamwoord• jaar = zelfstandig naamwoord• een = lidwoord• prachtig = bijvoeglijk naamwoord• cadeau = zelfstandig naamwoord• op = voorzetsel• 1 = hoofdtelwoord• januari = zelfstandig naamwoord